

In de omgeving van onze school
1 Bekijk de video’s. Beantwoord de vragen.
1 Wanneer wordt het druk?
2 Hoe gedragen de voetgangers zich?
3 Waar fietsen de fietsers?
4 Waarop let je als je uit de auto of bus stapt?
5 Hoe steek je over zoals het hoort?
2 Hoe voel je je op weg naar school? Kruis aan wat bij je past.
Ik kom te voet naar school. met de fiets met de auto met de bus Hoe voel je je als je moet oversteken? Ik voel me meestal oké, ik weet hoe het moet. Ik vind dat spannend.
Ik ben soms wat bang van het drukke verkeer. Ik steek de rijbaan nooit over.
Hoe voel je je op weg naar school? Ik voel me oké, ik weet hoe het moet.
Ik heb niet zo graag dat het druk is. Ik vind het leuk onderweg.
3 Waar schuilt het grootste gevaar in de buurt van jouw school? Schrijf of teken.
















5 Vul het juiste begrip in zodat de zin klopt. Veel voertuigen zorgen voor meer kans op Hoe gedraag je je in het verkeer het best op weg naar school?


Als het kan, kom of Je kan met vrienden afspreken om te rijden.
Kom naar school, zo vermijd je al te veel drukte.
6 Je bent niet alleen in het verkeer. Bespreek voor elke persoon in een blauwe bol hoe die rekening houdt met de anderen.
ik zie
veel
veel veel veel weinig weinig weinig weinig
Het verkeer rijdt snel normaal traag


Parkeerplaats


Er is geen parkeerplaats.
Er is te weinig parkeerplaats.
Er is een afgesloten parking.
Er is een kiss-and-ride-zone.
Er zijn voldoende parkeerstroken aan de rand van de rijbaan.
Zichtbaarheid
Je bent als voetganger altijd goed zichtbaar. ja nee niet altijd - Op de stoep is er voldoende verlichting. - De stoep is breed genoeg. - Het zebrapad valt op door duidelijke brede strepen. - Het zebrapad is goed verlicht.
Je bent als fietser altijd goed zichtbaar. ja nee niet altijd - Op het fietspad is er voldoende verlichting. - Het fietspad is breed genoeg. - De fietsoversteekplaats valt op door de duidelijke markering. - De fietsoversteekplaats is goed verlicht.

Zo word ik geholpen
1 Verbind elke tekening met de juiste betekenis van de wegmarkeringen.




Over deze streep mag je als fietser niet rijden.



Hier moet je stoppen indien nodig.
2 Wie mag verder? Kruis aan bij elke tekening.
Hier kan je als fietser oversteken.
Hier wacht je als fietser aan de lichten. Dit is een fietsopstelvak.
Op stap met het openbaar vervoer

1 Noteer enkele begrippen die bij de tekening horen.

Aan de halte of op het perron
Ik wacht rustig op de bus, tram, trein of metro.
Ik sta dicht bij de rand van het perron of trottoir zodat ik heel snel kan instappen.
Ik speel een spel.
Ik sta mijn zitplaats af aan een bejaarde, zwangere vrouw of andersvalide.
Ik zet de hoofdtelefoon op en zing hard mee of roep naar mijn vrienden op het andere perron.
Ik val andere passagiers lastig.















In- en uitstappen
Ik wacht rustig tot de bus, tram, trein of metro stil staat.
Ik stap vooraan in de bus of de tram.
Ik stap vooraan uit de bus of de tram.
Ik haast me om als eerste te kunnen opstappen.















Ik spring snel uit de trein, tram, bus of metro.
Onderweg
Ik schuif door op de zitbank.
Ik leg mijn voeten op de zitplaats.
Ik sta op het opstapje tijdens de rit.
Ik speel een spel met mijn vrienden op de bank achter mij.
4 Noteer een voordeel en een nadeel van het openbaar vervoer.




Druk druk druk






1

Dit weet ik nu
Druk druk druk
Veel voertuigen in het verkeer zorgen voor extra gevaar. Er is meer kans op een file of op een ongeluk. De uitlaatgassen zijn ook slecht voor het milieu.
Als je kan, ga te voet of met de fiets. Moet je een grote afstand afleggen, neem dan de bus, tram of trein. Bestuurders kunnen ook afspreken om een auto te delen.



De agent helpt me
De hand op en neer: je moet vertragen.
Met de hand en de arm een cirkelvormige beweging: kom je uit de richting van de armen, dan moet je doorrijden.


Een fluitsignaal: let op, er komt een bevel. Volg het bevel van de agent op.

Ik weet wat mijn plaats is op de weg met de fiets.
Ik weet hoe ik veilig kan oversteken als fietser.
Ik kan veilig fietsen op een kruispunt.
Dit kan ik al met mijn fiets:
Ik kan vlot remmen en stoppen.
Ik kan veilig kruisen en inhalen.
Ik kan in en uit de auto, de bus of de trein stappen zoals het hoort. Ik kan me gedragen in de auto, de bus of de trein zoals het hoort.
Ik kan een hindernis voorbij rijden.
Ik kan links en rechts afslaan.
Ik kan oversteken op een fietsoversteekplaats.
Ik kan de bevelen van een agent opvolgen.
Ik weet wanneer voetgangers voorrang hebben.
Ik weet dat een bus aan de bushalte voorrang heeft.
Ik kan de voorrang van rechts uitleggen.
Ik weet waar er gevaar schuilt in de buurt van de school. Ik weet hoe ik me moet gedragen in het verkeer in de buurt van de school.

Ik ken de veel voorkomende verkeersborden die ik als fietser kan tegenkomen.

Ik ken een gevolg van de verkeersdrukte.
Ik ken de betekenis van de wegmarkeringen en de borden die me helpen in het verkeer. Ik kan de bevelen van de agent en de aanwijzingen van de gemachtigd opzichter opvolgen.
in samenwerking met