KOERANT_Editie 2

Page 1

Vakantie. 1 Thomas Cantraine Lijkt me fantastisch om mee van wal te steken. Zeker nu het paasvakantie geweest zou zijn. Vroeger mocht ik dan bij mijn grootouders aan zee chocoladebruin geluk gaan sprokkelen, vers door buitenaardse klokken gedropt. Vandaag hebben we allemaal zulk kinderlijk en architecturaal onverantwoord genot uiteraard al làng achter ons gelaten, ingeruild voor het ontwerpen, boeken uitpluizen, of voor de ‘snellerikken’ onder ons: enkele vakken doorbladeren. Maar genoeg zelfmedelijden! We hebben er immers net een fantastische Jokerweek opzitten, en laat dat nu net naadloos aansluiten op het thema ‘vakantie’. Om het lichtjes overdreven te stellen, zou ik durven zeggen dat onze vakantie een week verschoven is. Er heerst een sfeer van rust tijdens de jokerweek, door de afwezigheid van deadlines en ander slopend werk. Ik zal hier dan ook niet teveel ‘neuten’ over collegaarchies die deze uitzonderingsweek misschien wat veel invulden als een week van luilekker niksen of rondhangen. Ik zal kijken naar de vakgroep, die haar vakantie ook een weekje verlegd lijkt te hebben, of dacht je dat die gebruinde teint van Professor ϕφκσσδ het resultaat was van de zonnebank? En dat Hawaïhemdje van Begeleider ζδλο? “We vragen ons op dinsdag steeds af waarom we nog een Jokerweek houden,” verkondigde Professor Lagae, waarmee hij niet meteen vrienden maakte. Maar er zit iets essentieels

grafiek: Hong Wan Chan scenario & tekst: Christophe van Gerrewey

De Achterflap

Maïté Martens & Bram Vandemoortel

Studentenpublicaties

18 24

Bert De Roo

Climat de France, Fernand Pouillon

Nathan Wouters

Vroeger Wilde Ik Architect Worden: Robert Wilson

Olivier Cavens

Paviljoen UGent, Charles Vandenhove

Jonas Apers & Thomas Cantraine

Strips & Architectuur

De Vitrine

Bram Denkens & Pieter De Walsche

Beeld om Beeld

Joris Kerremans & Jelmer Daelman

Red Light District

Olivier Cavens & Bert De Roo

Windhaan

8 10 12 14

Stijn Baets & Joris Kerremans met artikels door: Pieter Uyttenhove, Tijl Vanmeirhaeghe, Rika Devos, Dirk De Meyer & David Schmitz, Maarten Vandendriessche, Jona Moereels

2

Editie 2 Onderwijsbijlage

A I R T SB EX IJ + W ER D N O

E G JA

sc

a 22 gm T T @ N A e e GE TRA e.b in - S o az 3 EAU dek ag 1 m 20 LAT ien lk d T P e : AR EF elo mee A M OZ .d f J ww ij w hr

A R E O K

T N

i

c l.

om

Boksen en architectuur. Van een geslaagde combinatie gesproken. Tot daar, zullen we maar zeggen. Zoals u snel zal merken, vindt u deze keer op de eerste pagina’s niet de vaste waarden van onze Koerant. Neen, deze keer snoeiden we onze eigen spitsen graag af om een uitgebreide sectie aan het hevig woedende onderwijsdebat te wijden. Iedere relevante vakgroep- en niet-vakgroepstem komt aan het woord en eist zijn stem! Dáárna natuurlijk weer een normale Koerant, wederom verrijkt met zijn ondertussen gekende smaken en geuren. In de ‘Windhaan’ gaan we deze keer de sentimentele toer op. We loven de Rabottorens voor een laatste keer, nu het afscheid wel heel dichtbij komt. De ‘Red Light District’ kent dan weer de introductie van een nieuwe spelletjesronde: de letterkeer. Raad 5x juist en win wat lekkers! Ja, zo blijven we niet achter op onze vrienden van beneden met hun mooie prijzen elke week. Het ‘Beeld Om Beeld’ kan u deze keer werkelijk eens een keer omhoog hangen, gezien er nu ook gewoon een titeltje bijstaat en dus werkelijk poster-allures krijgt. Schept mogelijks ook een ganse portie gespreksstof bij het avondeten, gezien de onverklaarbare inhoud ervan. U ziet maar! Onze ‘Vitrine’ wordt deze maand gevuld met één XL-paspop en twee M’kes. Enerzijds krijgt u te horen wat het stripverhaal in feite met architectuur van doen heeft. Anderzijds, maakt u, enerzijds, beter kennis met ons toekomstige UGent-paviljoen en, anderzijds, met een onwijs interessant project van Fernand Pouillon. In ‘Vroeger wilde ik architect worden’ figureert deze maand Robert Wilson, u allen bekend. En, wat we altijd tot laatst houden, maar wat zichzelf deze keer wederom overtroffen heeft: de ‘Studentenpublicaties’. De bijdrage van de eerstejaars is niet minder dan schitterend deze keer. Deze worden dan ook met zoveel bravoure als mogelijk weergegeven. Daarnaast gaan we dieper in op de studio van Dirk De Meyer, dewelke momenteel handelt over Venetië maar volgend jaar misschien wel over iets helemaal anders. Dat leest u daar dan wel! En voor de sport worden de geselecteerde jokerweek-projecten ook nog eens gefeatured, hier weliswaar zonder diepgaande kritiek, doch met eigen ontegensprekelijke bewierokingen van de studenten zelf. Ook de ‘Achterflap’: still going strong! Tenslotte: “Potverdekke, het was weer een hele klus”. K.O. (Tot de volgende!)

Editoriaal

De rubriek ‘Koetjes en Kalfjes’ voorziet de Koerant van een virtueel wijwatervat waarin student en vakgroep met de nieuwste waterboardingtechnieken ondergedompeld worden. Om als duiveltjes elkaar verbaal tegen de schenen te (kunnen) schoppen, om als onslachtige engeltjes elkaar literair innig te omhelzen, of als twee oud-getrouwden volledig naast elkaar te praten. Hoe het ook moge lopen, in deze dubbelcolumn zal je steeds een vakgroepslid en een student aan het woord zien, dit keer met een overkoepelend thema: de Jokerweek.

Koetjes & Kalfjes

in, er schijnt een bepaalde oninteresse vanuit de vakgroep door. Samen met het, zoals ik al bij wijze van praeteritio vermelde, je m’en foutisme dat vanuit onze rangen doorsijpelt, sleurt dit de kwaliteit van het onderzoek der Jokerweek stilzwijgend ten gronde. Als dit de teneur is, kan je de kans om bijvoorbeeld Junior Crimson Architectural Historians te spelen inderdaad beter inruilen voor een weekje collectief zonnebaden op Tenerife. Op alternatieve, informelere en praktische manier bezig zijn met al wat onder de noemer van (A)(a)rchitectuur valt, is toch dé kerngedachte van de Jokerweek? De vijfdejaarstudenten zegevierden hier dit jaar met het organiseren van de op- en- top praktische Workshops en Werfstrijd, en de Jokerprestige waar nu iedereen aan meedoet. Helaas echter, liet de vakgroep hier en daar enkele steekjes vallen. Volledig tegen de golf smeekbedes om nieuwe begeleidingsvormen in, werd de tijdens jokerweken anders informelere begeleiding dit jaar geliquideerd door een dagelijkse jury met uurschema! Ideaal om je acte de présence in te plannen tussen de moijito, tequila en al je andere vakantieplannen. Hoe moet het dan wel? Dat weet ik ook niet, maar het moet duidelijk van twee kanten komen. 1. Niet gebaseerd op waargebeurde feiten

Re-curating the catering Maarten Liefooghe Elk feest behoeft een goede feestplek, dat bracht de jokerweek in herinnering. In het suburbane veld rond Gent werd gespeurd naar plekken waar gefeest kan worden: droomachtige of vooral praktische plekken, voor ordentelijke of soms voorzichtig subversieve feestjes. Voor deze locaties met potentie werd ook potentieverhogende infrastructuur bedacht: slimme tapijten, gordijnen, lichtsnoeren en schijnwerpers, of podia die ook als berging konden dienen. Dit ontwerpend onderzoek naar feestplekken bleek een verrassende conclusie op te leveren wanneer op het einde van de week de beloftevolle maar vaak nog wat onscherpe voorstellen voor suburbane feestplekken en feestarchitectuur verbleekten bij de kwaliteiten van het Technicum als feest-en-werkplek. De jokerweekorganisatie had zich met andere woorden opnieuw overtroffen met de keuze voor deze locatie en met haar tijdelijke conversie ervan in een bar, lounge, black lodge, werkhal/theaterzaal, en een keuken – niet te vergeten. Vakgroep en studenten dromen sindsdien van een meer permanente toe-eigening van de plek. Plek en gebruik bepalen elkaar echter nooit volledig: op elke infrastructuur kunnen erg verschillende gebruiksregimes draaien. Daarom ligt behalve bij het Technicum als feestplek ook een grote verdienste bij de regisseurs en faciliteurs van dit geslaagde uitzonderingsregime ‘Jokerweek’: bij Eva, Maarten en Nathan, bij de vijfdejaars

en bij de Koe. Het dlk-draaiboek heeft na enkele jaren jokerorganisatie met het vijfde jaar achter de schermen alle rollen en workflows voor logistiek, fourage en infotainment duidelijk omschreven, en de organisatie loopt dan ook gesmeerd. Daarom is het wellicht tijd om dat rollenspel opnieuw wat uitdagender te maken. Reshuffle. Wellicht wordt dat andere parallelle spel dat rond de jokerweekopgave draait dan ook uitdagender en scherper. Ik beperk me tot twee voorstellen. Voorstel een: een jokerweek georganiseerd door de loeiende koe samen met het derde jaar. De aanwezigheid van de laatstejaars in de projectgroepjes brengt zeker een andere dynamiek in de jokeroefening. Voorstel twee (old school model): iedereen gooit zich in de strijd in een jokerweek georganiseerd door dlk met steun uit alle jaren. Iedereen werkt mee aan een jokerweekproject en de bar wordt bemand door shifts vrijwilligers. En de catering dan? Really, who gives a damn.


over onze ontwerpopleiding! Het ontwerpdebat is amper voorbij en hier zijn we voorlopig voor de laatste keer terug bij het onderwerp. We vroegen aan de vakgroep om een uitlating te doen over onze geliefde opleiding. Conclusies kunnen we uit het debat niet trekken en dat was uiteraard niet de bedoeling. Wel zijn we allemaal weer even wakker geschoten: onze opleiding is niet vanzelfsprekend en is weldegelijk constant in verandering. Het was zeker niet het laatste debat en het kan volgens onze mening in de toekomst zeker een vaste plaats krijgen in het curriculum. Het is zo dat overal ter wereld de architectuur opleiding de laatste jaren opnieuw in vraag wordt gesteld, universiteiten passen hun programma aan, critici schrijven, denken en doen onderzoek naar het opleiden van toekomstige architecten.

Architectuur is van deze wereld Pieter Uyttenhove

Het belang van te reflecteren en te debatteren over de plaats van het ontwerp in onze opleiding kan niet voldoende worden onderstreept. Daar zijn meerdere redenen voor. Het ontwerp is een van de drie pijlers van de opleiding, naast de bouwtechnisch-constructieve pijler en de architectuurwetenschappelijke pijler. Elk van die drie pijlers bezit een zekere autonomie met eigen vakken en eigen onderzoek en zelfs eigen professionele uitstroommogelijkheden. Het is een van de sterktes van onze universitaire opleiding dat de diepgang en de breedte van elke pijler vrij kunnen ontwikkelen zonder de andere pijlers te hinderen. Tussen de pijlers onderling bestaat tegelijk echter ook een sterke band die complementair is en het fundament van de breed gevormde en multi-inzetbare ingenieur-architect uitmaakt. Die onderlinge relatie tussen de pijlers is echter niet in alle richtingen gelijk. Ontwerpen is de kern van de opleiding. Uit het ontwerp en uit de uitdagingen die daarbij horen, komen de vragen en probleemstellingen die beide andere pijlers aansturen. De bouwtechnisch-constructieve en de architectuurwetenschappelijke pijlers zijn enigszins toeleverend en dragen bij aan het ontwerp, aan zijn doorgronding, zijn onderbouwing en zijn conceptualisering. Het ontwerp maakt de synthese van verschillende soorten vaardigheden en domeinen van kennis. Als we dit schema als model voor de ontwerpopleiding aanhouden, dan moet de ontwerpopleiding in de toekomst op de uitbouw van de leeromgeving, de verbetering van de infrastructuur en de ontwikkeling van onderzoek inzetten. Het ontwerp is geen puur ‘wetenschappelijke’ of conceptuele bezigheid. Het is een plek voor vernieuwende vormen van creativiteit, inventiviteit, intuïtie, studie, intellectuele verdieping en artistiek experiment kunnen gedijen, zowel individueel als in groep. Het atelier is een plek van vrijheid, experiment en studie. Vooral voor de masterstudio’s verlangen we een situatie te bieden waar de studenten een eigen werkplek kunnen scheppen en tot zelfstandigheid kunnen doorgroeien. Leren is in het atelier een vorm van spelen. In de ‘traditie’ van onze opleiding speelt vooral geschiedenis een eigen rol in het ontwerponderwijs niet alleen als een historische catalogus voor inspiratie maar als een

Beelden van het Onderwijsdebat.

kritische dialoog die voorgaande ontwerpen, concepten en verwezenlijkingen permanent onderhouden met onze actuele manier van bezig zijn met ontwerp. De infrastructuur is hierbij nog een ander paar mouwen. Het atelier als ontwerpomgeving is fundamenteel belangrijk, dat heeft het visitatierapport overigens nog eens extra benadrukt. Ongetwijfeld schept een betere en meer (aan)gepaste materiële werkomgeving ook meer zelfvertrouwen bij de student. De natuurlijke drang naar andere werkplekken – zoals recent de ‘ontdekking’ van het Technicum tijdens de jokerweek – is een gerechtvaardigde maar niet evident oplosbare vraag, maar de discussie moet worden gevoerd. Een grote academische uitdaging op middellange termijn is de uitbouw van het ontwerp tot een volwaardige pijler ondersteund met onderzoek. Dat onderzoek situeert zich vooreerst op masterproefniveau. De masterproef is een geschikte plek om in de groei naar zelfstandigheid een ontwerpend onderzoek door te voeren. Te weinig studenten voelen zich hiertoe momenteel aangetrokken. Onderzoek in de ontwerppijler vereist evenwel ook na de master fundamenteel en toegepast onderzoek op ontwerpend vlak gecombineerd met technische, historische en theoretische kennisontwikkeling. De osmose die bestond tussen de onderzoekers van de vakgroep en hun inzet in de ateliers wordt best weer nieuw leven ingeblazen. Het is in deze osmose dat de hechte relatie tussen de drie pijlers voor een belangrijk deel tot stand komt. Een laatste reden die ik hier wil aanhalen om aan te tonen waarom de aandacht voor het ontwerp zo essentieel belangrijk is ligt vervat in een opmerking van professor Alkemade tijdens het Grote Ontwerpdebat. Floris had het over ‘angst’ van de student om met zijn ideeën naar buiten te treden. Het is een discussie die het ontwerp als dusdanig overstijgt. In een globaliserende wereld in het algemeen, en in deze regio in het bijzonder, waar angst een levenshouding, een cultuur en een beleid

wordt, moeten dringend nieuwe openingen worden gemaakt die met het atelier als pars pro toto kunnen worden verwezenlijkt. Tegen de angst vormt het atelier vooreerst een situatie voor uitwisseling met assistenten en proffen, waar de student het woord neemt om op te komen voor zijn ideeën, inzichten en keuzen. Het is een plek van confrontatie met derden, met andere meningen en visies, een plek dus waar luister- en leerbereidheid kan bestaan, een plek waar men met mensen communiceert ook als men ze niet kent. Communiceren is leren kennen. Het atelier is een vrijplaats, geen schuilplaats. Het kan niet de bedoeling zijn een omgeving te creëren als een dam tegen de buitenwereld, een broednest. We moeten leren vliegen. Naar de andere toegaan, mensen ontmoeten, landen bezoeken, boeken met andere stemmen ontdekken, andermans beelden leren bekijken, gedachten neerschrijven, ideeën noteren en situaties schetsen… De internationalisering die mensen van hier naar het buitenland brengt en mensen uit het buitenland naar hier brengt, is levensnoodzakelijk voor het maatschappelijk debat. Die discussie reikt dus ver buiten de vraag welke plaats onze opleiding tussen de andere opleidingen in Vlaanderen moet innemen. Architectuur is van deze wereld, het is een onderdeel van de samenleving.


Over alumni als ontwerpers: enkele cijfers uit het VA&S zelfstudierapport (2009) Rika Devos In het najaar van 2010 kreeg de Vakgroep Architectuur & Stedenbouw de visitatiecommissie van de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad) op bezoek. Deze commissie kwam gedurende een intensieve week het onderwijs in de bachelor en de master ingenieur-architect evalueren. Die week was echter slechts het topje van de ijsberg: aan het bezoek van de commissie ging meer dan een jaar studie, overleg en zelfevaluatie vooraf. De hele actie vormde de aanleiding tot een brede, kritische zelfreflectie, waarbij alle lesgevers, assistenten en studenten actief betrokken waren – getuige daarvan het nog steeds indrukwekkende Koeboek over architectuuronderwijs (jg. 13, mei 2010). Als kersvers doctor-assistent mocht ik het hele proces mee begeleiden. Dat de zorg en bezorgdheid om de opleiding niet alleen door de lesgevers en de studenten werden gedeeld, bewees de ruime en gedetailleerde respons op de alumni-enquête die liep van 16 oktober tot 9 november 2009. 504 oud-studenten werden uitgenodigd om online een lange lijst van 42 vragen af te werken. 217 alumni hebben deze lijst ook effectief doorworsteld en ruim van commentaar voorzien. In de evaluatie van de antwoorden zijn twee groepen te onderscheiden. De alumni die voor 2003 zijn afgestudeerd (80 respondenten) volgden een brede opleiding met een enkele afstudeerrichting. Van de “jongere” groep volgden 75 respondenten de richting architectuurontwerp en bouwtechniek, 62 de richting stadsontwerp en architectuur. De opdeling tussen deze groepen was noodzakelijk om de twee periodes (voor en na 2003) en de drie programma’s (algemeen, bouwtechniek en stadsontwerp) afzonderlijk te kunnen evalueren. Het onderscheid toonde echter ook dat de appreciatie voor de opleiding niet afnam naarmate alumni langer in het beroepsleven staan. Tekenend was deze opmerking die bij vraag 42 – een open vraag naar suggesties – te lezen stond: “Ik heb tijdens en na de opleiding lang gedacht dat de technische vakken te eenzijdig theoretisch benaderd werden, maar dit is sinds enkele jaren gekanteld. Ik zie hoe langer hoe meer de relevantie van deze brede theoretische basis en de quasi ongelimiteerde inzetbaarheid ervan”. Breed beschouwd leek het feit dat de opleiding zich expliciet profileert als een academische opleiding die in de eerste plaats onderzoeks- en kennisgericht is en pas in de tweede plaats praktijk- of beroepsgericht, met de afstand van enkele jaren beter te gesmaakt te worden.

VA&S Alumni: wie zijn ze, wat doen ze…

Een groot deel van de vragen peilde naar het beroepsleven van de alumni van de vakgroep. Zodoende geeft de enquête niet alleen een overzicht van de verschillende beroepen, maar ook van het verloop van de carrière, de aard van de beroepenvelden, het globale en relatieve beeld dat de alumni zich hebben gevormd van de opleiding burgerlijk ingenieur-architect en de manier waarop ze de verhouding opleiding-beroep ervoeren. De resultaten brachten echter geen hobby’s of engagementen buiten het beroep om in beeld. Zo’n 30% studeerde verder of behaalde bijkomende diploma’s, waarbij dan weer wel een brede waaier aan interesses naar boven kwamen: van “evidente” vormingen in het kader van de beroepspraktijk zoals energiebeheer of passiefbouw en “klassiekers” als de lerarenopleidingen en voorgezette studies in de stedenbouw, de industriële bouwkunde, management en “real estate”, tot meer misschien minder voor de hand liggende wendingen als de verpleegopleiding, cursussen lassen en metsen, de meubelmakerij en voortgezette studies in de filosofie of de rechten. 90% van de alumni vond na minder dan 1 maand na het behalen van het diploma burgerlijk ingenieur-architect een job. Twee derden van de afgestudeerden vatten de architectuurstage aan rond die periode. Zo’n 30% van de alumni werkte uiteindelijk als zelfstandig architect. Veel meer alumni beschouwen zichzelf echter als “ontwerper”. De helft van de respondenten gaf aan op het moment van de enquête nog steeds actief te zijn in het architectuurontwerp. Wanneer het veld van het ontwerp

uitgebreid werd met stedenbouw, interieur en design, werd een significant hoger percentage bekomen. En ook de webdesigners onder de alumni zijn, natuurlijk, ontwerpers. De cijfers gaven ook duidelijk aan dat de ontwerpers in de verschillende domeinen tegelijk actief waren. Het ontwerp neemt blijkbaar niet alleen in de opleiding, maar ook in het beroepsleven van de meerderheid van de alumni een centrale plaats in.

En wat met de nietontwerpers?

45% meldde van hen die meldden niet als ontwerper actief te zijn, gaf aan ook nooit eerder als ontwerper gewerkt te hebben. Deze situatie was opvallend dominant (80%) in de groep met de specialisatie Architectuurontwerp en Bouwtechniek, waar de beroepsomschrijvingen die aansluiten bij de specialisatie van de afstudeerrichting - deskundige structuren en deskundige technieken en klimatisatie - duidelijk hoger scoren dan bij de anderen. 55% van de respondenten die zichzelf op het moment van de bevraging niet in een ontwerpend beroep zagen, meldde echter wel ooit als ontwerper gewerkt te hebben. Ze lieten het ontwerpersbestaan achter zich om uiteenlopende redenen: de werkdruk en de financiële onzekerheid, de administratieve taken, het beperkte aandeel van het ontwerp in de beroepspraktijk, … De keuze om de ontwerppraktijk te verlaten werd ook vaak positief gemotiveerd – “ik heb andere kwaliteiten” – waarbij de breedte van het beroepenveld waar een ingenieur-architect toegang toe heeft sterk werd geapprecieerd. Zo zijn verschillende alumni actief in de berekening van constructies, bouwtechnische ondersteuning, wetenschappelijk onderzoek, management, etc.

…en wat vinden zij van het ontwerpen in de opleiding?

Zo’n drie kwart van de afgestudeerden was tevreden tot zeer tevreden over de opleiding. Hoewel het niet expliciet zo gevraagd werd, zou, gezien de grote groep ontwerpers, hieruit afgeleid kunnen worden dat een groot deel van de alumni met een ontwerpend beroep tevreden is over de ontwerpopleiding, wat vooral in de optie architectuur en stadsontwerp het duidelijkst afgetekend was. De leersituatie van het architectuuratelier werd van op afstand eveneens positief beoordeeld. Het projectonderwijs is essentieel een synthetiserend “learning by doing” en impliceert (heel) veel werk, herbeginnen, werken in een evoluerend kader van richtlijnen en appreciaties, … de lastige combinatie van veel investeren en veel onzekerheid. De jury’s maken daar deel van uit en het is duidelijk dat daar al eens frustratie komt op te zitten. Uit de studentenenquête (georganiseerd in de jury- en examenperiode van 15 december 2009 tot en met 31 januari 2010) bleek dat de voldoening omtrent de jury’s bij de master studenten (48%) opmerkelijk hoger lag dan bij de bachelorstudenten (38% bij BA1). De alumni waren opvallend milder: afhankelijk van de groep houden twee derden tot drie vierden goede herinneringen over aan de architectuurjury’s. Diezelfde alumni merkten echter wel op dat de opleiding weinig zicht gaf op de reële ontwerppraktijk. Dit was een opmerking die aanknoopte bij de ontgoocheling van verschillende alumni die het ontwerpend beroep achter zich hadden geladen. In dezelfde context stelden verschillende respondenten ook dat het ontwerp slechts een deel van de opleiding omvat

en dat ze zich eveneens voldoende voorbereid voelden om andere uitdagingen aan te gaan. Ongeacht de beroepskeuze was dit een gedachte die regelmatig tussen de lijnen was te lezen. Zo ook wanneer de sterktes van de opleiding werden aangegeven: de ontwerpopleiding stond er “slechts” op de vijfde plaats en moest de appreciatie voor (1) de brede oriëntering, (2) het ontwikkelen van een kritische geest, (3) analytisch denkvermogen en (4) zelfstandigheid laten voorgaan. Misschien zit de grootste kwaliteit wel precies in de combinatie: brede, academische opleiding – ontwerpopleiding? De combinatie lijkt vanzelfsprekend, maar in praktijk – in het atelier en daarbuiten – is het duidelijk dat ze, binnen het stevig gevulde programma van de student burgerlijk ingenieur-architect, dagelijks uitdagingen presenteert. Ook doorheen de curriculumhervormingen wordt die verhouding steeds opnieuw herdacht – niet alleen in Gent trouwens. De combinatie is tegelijk kwaliteit en probleem. Een probleem van het type dat niet om een oplossing vraagt, maar op een evidente manier uitnodigt om de eigenheid van de opleiding blijvend te bevragen.


Ontwerpen. Onzekerheid bemeesteren. spelen met mogelijkheden. De redactie van de Loeiende Koe vroeg me een reactie te geven over het voorbije grote ontwerpdebat. Dit is, althans voor mij, niet vanzelfsprekend. Zeker omdat ik in het midden van de cirkel stond en me op dit moment slechts flarden van het debat voor de geest kan halen. Toch wil ik één term uit het debat lichten. Het is een term die er niet als dusdanig werd benoemd, maar die me voor een goed begrip van het debat wel cruciaal lijkt: ‘onzekerheid’. Tijdens het debat werd ook het woord ‘angst’ in de mond genomen, maar deze notie lijkt mij te particulier, te geladen ook, te weinig precies. ‘Onzekerheid’ en haar tegenhanger ‘zekerheid’ zijn beter, helderder. Moet een opleiding zekerheid bieden - duidelijke eindtermen vooropstellen, een redelijke termijn vastleggen waarop iemand moet afstuderen, een diploma garanderen voor eenieder die de regels volgt en zijn credits behaalt? Moet een onderwijsinstelling op een schoolse manier methodes, vaardigheden, doctrines aanleren? Uiteraard moeten studenten worden beschermd tegen willekeur. Uiteraard moeten ouders en studenten ‘waar’ krijgen voor hun geld. Uiteraard moet er in het onderwijs ‘iets’ worden meegegeven. Maar zou het ook niet kunnen dat een architectuuropleiding juist moet wapenen tegen onzekerheid, wars van alle ogenschijnlijke zekerheden die in juridische documenten worden verondersteld? Onzekerheid lijkt me niet iets om angst voor te hebben. Zelfs integendeel. Al te zeer focussen op zekerheden lijkt me voor een opleiding als de onze zelfs kritiek. Om dit punt te maken wil ik teruggrijpen naar een ervaring, een tekst, die mij als eerstejaarsstudent sterk heeft beïnvloed. Bij de oefeningen van het eerste jaar was een reader gevoegd. Wellicht hebben heel weinig studenten toen de geboden literatuur gelezen. Je kon met het lezen immers ‘geen punten’ behalen, laat staan ermee leren ontwerpen. Ik weet nog dat er een romanfragment van Tom Lanoye bij was, waarvan me enkel de mooie titel ‘Schoon mottig is ook niet lelijk’ is bijgebleven. Ik herinner me de onvermijdelijke bijdrage van Geert Bekaert over de gemeenplaats, een manifest van Luc Deleu over het einde van de Belgische architectuur, een enigmatische tekst van Wim Cuyvers over wonen en gewenning, een artikel van Willem-Jan Neutelings en voor zover ik me herinner ook een artikel van Bart Verschaffel. Er werd bij deze reader geen noemenswaardige uitleg gegeven. Je kon met de teksten ook niets aanvangen. De reader werd gewoon bij het pakket geleverd, samen met een aantal bizarre films die eveneens zonder uitleg in een donker achterafzaaltje werden afgespeeld en waarvan ik me vandaag geenszins de inzet kan herinneren. Hoewel er bij de reeks teksten talloze kanttekeningen kunnen worden gemaakt, hebben ze stuk voor stuk mijn visie op architectuur bepaald. De meest didactische tekst in de bundel was wellicht Neutelings’ ‘over Luiheid, Recyclage, Sculpturale Wiskunde en Vernuftigheid’. Ik heb me nooit helemaal kunnen vereenzelvigen met Neutelings’ architectuur. Tot vandaag kan ik de lichtheid en de retorische flair waarmee hij over architectuur schrijft nog steeds niet helemaal plaatsen. Toch leverde het lezen van de tekst een aantal cruciale inzichten op. Maarten Van Den Driessche

Interessante links http://tiny.cc/ei8mvw Sustainable Architectural Education - White Paper Meerdere auteurs

Een onderzoekende paper over hoe een architectuur-opleiding kan bijdragen tot een ‘duurzame toekomst’. Geschreven in een cooperatie van diverse internationale universiteiten van diverse universiteiten waaronder KU leuven.

http://tiny.cc/8i7mvw the architectural review

The Big Rethink Rethinking Architectural Education Peter Buchanan

Peter Buchanan schreef in 1989 een heel kritische tekst met een heel duidelijke titel : “What’s wrong with architectural education? Almost everything!” (http://tiny.cc/7t7mvw). Hij herwerkte binnen de serie van essays : “THE BIG RETHINK” van het magazine ‘The Architectural Review’ het artikel. Hij schrijft over problematieken van het huidige model van de westerse architectuurschool en schrijft over interessante pedagogieën om het architectuurontwerp aan te leren.

http://tiny.cc/8pfpvw Rural Studio: Samuel Mockbee and an Architecture of Decency Een film over Samual Mockbee en zijn project Rural Studio,een opleidingsprogramma binnen de universiteit van Auburn. Een verhaal over een opleiding dat met een ‘hands-on’ mentaliteit goedkoop bouwt voor de minder behoeden. De opleiding gaat uit van een heel bewuste sociaal-ecologische visie waarbinnen de studenten uitgedaagd worden voor oplossingen te bieden voor hedendaagse problemen.


Een gesprek met Wim Cuyvers

wil er enkel bij zijn. De school is eigenlijk de rattenvanger van Hamelen; die speelt muziek en er komen ineens kinderen uit de huizen gestroomd. En dat is het cadeau dat de school geeft: dat je met verschillende mensen van verschillende generaties kan bezig zijn.

Jona Moereels

Als het eenvoudigweg over het samenbrengen gaat, heeft een school dan nog nood aan een programma, of gaat het louter over een plaats bieden aan dat contact waar de rest even buiten gehouden wordt?

Over onderwijs, vertraging en rattenvangers Op een onbewaakt moment tijdens de Jokerweek tref ik Wim Cuyvers, om te spreken over architectuuronderwijs. Dit is een selectieve (waar is de tijd dat De Koe nog boeken schreef in plaats van krantjes?) neerslag van ons gesprek. Naar aanleiding van ‘Het Grote Ontwerpdebat’ kwam professor Jan Masschelein spreken, pedagoog en filosoof, met wie u samenwerkt aan de vakgroep pedagogie van de KUL. Hij stelde dat ‘vertraging’ misschien wel de belangrijkste vorm van onderwijs is. Kan u zich hier in vinden? We bevinden ons momenteel in een economische tijd, waarin alles over versnelling gaat, en dan is vertraging absoluut de ‘vrije tijd’ die de basis van de school is. Het bijna stilleggen, verstillen, daar geloof ik in. Ik geloof bovendien ook meer en meer in onderwijs waar we terug echt het grootste deel van de dag zouden zwijgen. Een methode die u ook in uw onderzoek van steden hanteert, meestal samen met studenten. Klopt. We gaan eenvoudigweg door de stad lopen, volgens een aantal parameters die we op voorhand hebben vastgelegd, en kijken ondertussen. We spreken enkel door de notities die we gemaakt hebben. En op die wandelingen is er nauwelijks iets sensationeels te zien. Dat zijn eigenlijk oersaaie wandelingen, maar precies daar waar geen verrassing zit, gebeurt er iets. Is dat dan ook het wenselijke kader voor het architectuuronderwijs: de alledaagse vervelendheid? Ja, absoluut. Ik hanteer vaak de zin van Joyce: “het uitzonderlijke is voor de journalist, het alledaagse voor de poëet.” Of de architect. Gaat het dan nog in de eerste plaats over het opleiden van goeie ontwerpers, of eerder kritische kijkers en denkers? Toen ik zelf student was, lag ik in een soort permanente strijd met de school om te mogen nadenken. Ik heb altijd gezegd: “uitvoeringsdetails, technieken, ... leer ik later allemaal wel. Maar als ik hier niet kan bezig zijn met het wezenlijke, conceptuele nadenken, hoe zal ik daar dan ooit in een reële bouwpraktijk, waar de tijd niet verstild is, aan toekomen?” Dus ja, ik denk inderdaad dat het over het fundamentele denken hoort te gaan.

Ik denk dat het dat is, ja. Het is natuurlijk een platonisch idee. Sowieso zit in alles wat ik doe en zeg een zeker fatalisme. En dat heeft te maken met de dood, maar evenzeer met het het economische en het digitale. Dat zijn condities geworden zoals de sterfelijkheid. Kan een school, als plek van vertraging, zich hier dan nog aan onttrekken? Ik heb vaak het beeld van de ‘nis’ gebruikt. In de rug beschut, en met de ruimte om even te kijken. Een school is als een nis. Dat betekent niet dat het economische, het digitale, er ophoudt te bestaan, maar je staat er even buiten. De vraag is echter of de conditie van het digitale niet van die aard is dat de nis onmogelijk wordt. Als we hierop ‘ja’ antwoorden, dan erkennen we het einde van de architectuur.

Met deze profetische woorden (die in realiteit ergens halverwege het gesprek werden uitgesproken, maar te mooi waren om niet mee te eindigen) en het uitschakelen van de ‘smartphone’ (“lang leve het digitale!”) waarmee ik ons gesprek opnam, wenden we ons weer tot de orde van de dag.

De kwaliteit van de ontwerpopleiding Er wordt in de wandelgangen veel gejammerd over de kwaliteit van de ontwerpopleiding. Studenten hebben geen ruimtelijk inzicht meer, kunnen niet meer tekenen, blijven hangen in theorieën en concepten. Eerlijk gezegd hecht ik daar persoonlijk niet al te veel geloof aan. Vaardigheden veranderen en verschuiven misschien, maar het lijkt me onwaarschijnlijk dat er dertig jaar geleden betekenisvol veel andere additieven in ons kraantjeswater konden worden teruggevonden dan vandaag. Studenten ontwerpen anders dan de vorige generatie zoals die dat op haar manier evengoed deed. Maar beter of relevanter? Zeer zeker niet. Wat duidelijk lijkt, is dat er enige metaalmoeheid in de opleiding sluipt. De vakgroep is het slachtoffer van haar eigen succes en is erg groot geworden. Dit heeft geleid tot een veel uitgebreider kader en – misschien nog belangrijker – tot het uiteenvallen van onderzoek en praktijk in twee volledig afzonderlijk functionerende pijlers. Efficiënter misschien elk op zich, maar met steeds minder overzicht over het gehele plaatje. Ateliers worden door praktijkassistenten gegeven en lessen door onderzoekers. De vakgroepraad is afgeslankt tot een beperkte vertegenwoordiging waarop praktijkassistenten weliswaar welkom zijn maar weinig kunnen betekenen. Het gevolg is dat de vakgroep in hoofdzaak op haar onderzoekers is gaan draaien, en het atelier mét haar bezetting geïsoleerd is komen te staan. De gevolgen zijn aan de oppervlakte amper te zien, maar in de grond erg ingrijpend. De betrokkenheid tussen vakgroep en praktijkmensen verwatert. Onderzoekers zijn matig geïnteresseerd in de ateliers en omgekeerd. Onbekend is onbemind weet je wel. Minder engagement leidt tot minder enthousiasme, minder enthousiasme tot minder respons. De zogeheten dalende kwaliteit van de ontwerpresultaten en de ontwerpthesissen moet dus naar mijn bescheiden mening vooral bij de vakgroep zelf worden gezocht. De ontwerpresultaten zijn onze kanaries in de koolmijn. Slechte ontwerpen leiden niet tot een mindere opleiding, het lijkt me evident omgekeerd. Daarom een vraag naar meer engagement van alle vakgroepleden tegenover de collega’s aan de andere kant. Ontwerp en onderzoek zijn de twee benen waarop het logge lijf van de vakgroep zich beweegt.

Een tweede begrip dat professor Masschelein aanhaalde is ‘het experiment’, dat een soort doelloosheid impliceert en net hierin haar waarde krijgt. Een etiket dat misschien ook op uw methoden van stadsonderzoek gekleefd kan worden.

Tot slot een oproep tot een positieve benadering van het architectuuronderwijs. De cynici onder ons, zowel onderzoekers als praktijkmensen, moeten voor de spiegel gaan staan en hun conclusies trekken. Begraaf u in één of andere bibliotheek of ga aannemers uitschelden op de werf. Maar laat de studenten met rust als u er geen plezier meer aan beleeft.

Ik weet niet goed of Jan en ik hetzelfde onder dit woord verstaan. Een experiment zie ik, bijvoorbeeld, als: “we gieten stof X bij stof Y, en hetgeen daar uit voortkomt zou wel eens de oplossing voor iets kunnen zijn,” terwijl ik van dat onderzoek hoegenaamd niets verwacht. Ik

tijl vanmeirhaeghe ex-student

Als u deze krant leest bent u alvast op de goede weg.


De masterstudio’s: een voorstel Dirk De Meyer & David Schmitz

Een van de thema’s die de studenten met nadruk aan de orde brachten in het onderwijsdebat was de relatief beperkte mogelijkheid om in onze masteropleiding de architectuurcomponent centraal te plaatsen. Wij denken dat die kritiek legitiem is én dat een goed antwoord erop cruciaal is voor de opleiding. Daarom willen we graag op dat punt ingaan. De beste manier lijkt het formuleren van een concreet voorstel, ter discussie met studenten en staf. Het voorstel vertrekt om pragmatische redenen van de twee huidige opties (die we in wat volgt voor de bondigheid ‘stedenbouw’ en ‘bouwtechniek’ zullen noemen); en het beperkt zich tot de studio’s. Die keuze is gemaakt om snel te kunnen ageren; een programma-hervorming en/of nieuwe optie oprichten vergt tijd, is misschien onnodig en kan zo gewenst overwogen worden in een volgende fase. Het voorstel bouwt verder op wat eerder is uitgewerkt in de vakgroep, maar voegt essentële elementen toe op vlak van diversiteit en keuzemogelijkheden van architectuurstudio’s. Zoals het nu voorligt lijkt de transformatie van het ateliercurriculum voor de master immers in de tegenovergestelde richting te gaan van wat de studenten wensen. In dat voorstel worden namelijk de architectuurstudio’s in de 1ste master radicaal gescheiden in enerzijds een stedenbouwstudio, gevolgd door een architectuurstudio met enkel stedenbouwstudenten, en anderzijds een architectuurstudio voor enkel bouwtechniekstudenten gevolgd door een studio bouwtechniek. Geen gemengde groepen meer, geen keuze tussen diverse studio’s meer. Dat is een verslechtering van de huidige situatie.

Naschrift - breaking news

Kort voor en naar aanleiding van het ter perse gaan van deze koerant werd dit voorstel besproken met diverse vakgroepleden (P. Uyttenhove, M. Van Den Driessche, G. Chatel, R. De Meyer, J. Lagae, M. Delbeke, B. Gellynck, B. Verschaffel en ondergetekenden), wat geresulteerd heeft in een bordschema. Hierin werden enkele denkpistes uit het hierboven uiteengezette voorstel opgenomen. Met grote waarschijnlijkheid zal de studiowerking er volgend jaar dus grondig anders uitzien. De redactie van de koerant bestudeerde het schema en schetst bij wijze van voorbeeld twee mogelijke scenario’s/pistes die vanaf volgend jaar mogelijk door studenten gevolgd zouden kunnen worden:

voorbeeld 1: De die-hard stedenbouwer begint met de studio van Dirk Somers. Het volgend semester glijdt deze student verplicht door naar de Studio Stedenbouw van prof Borret. In de tweede master kan de student ervoor kiezen om een studio te doen die gestroomlijnd is met de studio van Borret. Hier is er mogelijkheid om verder te bouwen op het ontwerp vanuit het eerste semester. voorbeeld 2: De student bouwtechniek kan ervoor kiezen om de uitersten van de studio’s op te zoeken. Hij of zij is wel verplicht de studio bouwtechniek van Jan Moens te volgen in het tweede semester van de eerste master. Het is echter zo dat die studio gestroomlijnd kan verlopen met een studio uit het eerste semester, bijvoorbeeld de studio van prof Ronny De Meyer. De student kan dus kiezen voor een gestroomlijnd traject, of eerst een studio kiezen met een stedenbouwkundige inslag, om daarna pas te focussen op bouwtechniek.

En in de 2de master volgen dan ‘Bijzondere vraagstukken: Ontwerpen’. En dat alleen is onvoldoende.

Ons voorstel

Je kan de basis van het huidige voorstel evenwel op een wijze uitwerken die veel meer individuele keuze toelaat omtrent de invulling van het studio-curriculum. In ons voorstel veranderen we niet zozeer de studio’s, dan wel de wijze waarop studenten een eigen traject doorheen die studio’s kunnen samenstellen, in functie van hun voorkeur van schaal (stedenbouw - architectuur - detail). Het geeft de studenten • • •

Schema 1: huidig systeem

meer keuzemogelijkheden tussen studio’s; de mogelijkheid om een studio op te nemen in het eerste semester van het laatste jaar; deel te nemen aan studio’s met een mix aan studenten van beide opties én van beide masterjaren (‘vertikale ateliers’).

Het voorstel kan gerealiseerd worden binnen de huidige bezetting en het vergt weinig of geen programma-aanpassingen. De gewenste ‘volgtijdelijkheid’ (stedenbouw > architectuur; resp. architectuur > bouwtechniek) wordt gerealiseerd.

Schema 2: systeem voor volgend academiejaar zoals het nu op tafel ligt

Deze structuur • behoudt de mogelijkheid van een ‘jaartraject’ binnen elke optie; • intensiveert de wisselwerking tussen studio’s en studenten van verschillende opties. Dat levert een rijkere studie-omgeving met meer uitwisseling van kennis en ideën op verschillende schaalniveaus tussen studenten onderling, én meer in-/output voor de ateliers stedenbouw en bouwtechniek.

Schema 3: nieuw voorstel


Open brief aan de studenten van Sint-Lucas Jona Moereels

Beste studenten van Sint-Lucas Ik las jullie brief , verschenen in De Witte Raaf nr. 160, waarin jullie je standpunt over de academisering van het kunstonderwijs verduidelijken. Aangezien er op dit moment ook aan de vakgroep architectuur en stedenbouw van de universiteit Gent een onderwijsdebat woedt leek het nuttig om jullie argument ook eens vanuit het perspectief te bekijken van een opleiding die zich in zekere zin op de lijn bevindt tussen wat jullie omschrijven als het academische en het artistieke. Het belangrijste onderwerp dat momenteel bij ons op tafel ligt is de vraag hoe het architectuurontwerp aangeleerd kan worden. Net doordat dit opleidingsonderdeel (momenteel gezien als de hoofdzaak van de richting) zich in dit tussengebied, de schemerzone tussen het academische en het artistieke, bevindt blijkt het ongelooflijk moeilijk om hier een geschikte onderwijsmethodiek voor te vinden. Het ontwerpatelier valt niet te reduceren tot kennisoverdracht, maar anderzijds moet het zich wel inschrijven in een academische, universitaire opleiding die de context voor dit ontwerp moet aanleveren. Op welke manier vinden begrippen als intuïtie, autonomie en auteurschap hun plaats in een schoolse omgeving die op een of andere manier toch kwantificeerbaar moet zijn? Jullie stellen zelf, in de context van de kunstschool, dat een open debat de enige mogelijke vorm van artistiek onderwijs is. De school als een platform waar uiteenlopende meningen en intuïties kunnen botsen of convergeren. De vraag is of een dergelijk scenario ook inzetbaar is in een architecturale context. Want is er geen wezenlijk verschil tussen deze disciplines, namelijk dat architectuur altijd een soort ‘nut’, of op zijn minst doelmatigheid heeft? Een programma, een vraag waarvoor een oplossing gezocht moet worden? Anderzijds kunnen we ons de vraag stellen of er wel echt sprake is (of moet zijn) van een dergelijke kloof. Ook kunstproductie heeft haar context; de kunstenaar opereert als autonoom individu in zijn omgeving, en kan zich hier nooit aan onttrekken, evenmin als de architect. Van deze laatste wordt echter systematisch verwacht dat die ontwerpt: een operatie doorvoert om iets te bewerkstelligen. Dit is een eis die in de eerste plaats opgelegd wordt door de actuele conditie van de marktlogica: de zin van de dingen wordt getoetst door geïnvesteerde tijd en middelen naast de onmiddellijke return te leggen, en als deze balanst negatief blijkt heeft het geen bestaansrecht. Van het architectuurontwerp wordt met andere woorden verwacht dat het een oplossing biedt. In de context van een school daarentegen, zou het mogelijk moeten zijn deze conditie even op te heffen. In tegenstelling tot wetmatigheden van productie en consumptie hoort hier de wetenschappelijke attitude te heersen. En dan bedoel ik niet de interpretatie die jullie aan het ‘academische’ lijken te geven, als een logge eendimensionale onderzoeksethos die op een gesteld probleem een eenduidig antwoord moet zien te geven. Het gaat over een acceptatie van de onzekerheid van alle denken, het durven in vraag stellen, in een context waar subjectieve, autonome gedachten kunnen botsen. Op een manier die niet zo heel hard verschilt van hoe jullie de werking van het kunstplatform omschrijven. In een dergelijke omgeving kan het ontwerpaspect van het architectuuronderwijs misschien een andere taak opnemen dan ze nu doet: niet in de eerste plaats bouwers opleiden, maar, in de gedachte van een algemeenvormende universitaire opleiding, individuën die op een kritische manier naar hun omgeving kijken vanuit een achitecturaal gevormde optiek. En of dit dan wel tot een ‘ontwerp’ leidt of iets anders is bijzaak. Als het universitaire instituut trouw blijft aan haar oorspronkelijke wetenschappelijke agenda, op een manier waarvan het voorgaande een voorbeeld zou kunnen zijn, en niet de knieval voor de marktlogica maakt die ze dreigt te maken, dan geloof ik dat het artistieke en het academische best verenigbaar kunnen zijn. Het academische als fundering voor het artistieke, of het artistieke als katalysator van het academische. Een kruisbestuiving waarin na verloop van tijd de twee componenten, die nu misschien nog slag leveren voor hun autonomie, één geheel kunnen worden: de context par excellence voor het kritische denken. Met vriendelijke groeten

Een student architectuur aan de UGent

Interessante links http://tiny.cc/8elpvw Radical Pedagogies in Architectural Education

Beatriz Colomina with Esther Choi, Ignacio Gonzalez Galan and Anna-Maria Meister Beatriz Colomina leidt een project met doctoraatsstudenten dat onderzoek doet naar radicale pedagogische experimenten van de jaren 60’/70’. Ze pleit tevens voor revolitie binnen de opleiding tot architect.

Architectural Review nummer 1388 editie oktober 2012 Een goed half jaar geleden pakte het magazine ‘Architectural Review’ uit met een speciale editie rond ‘architectural education’. Het magazine schreef ook een internationale wedstrijd uit voor studenten en publiceerde in deze editie de winnaars.

http://tiny.cc/ukfpvw Archiculture

David Krantz and Ian Harris In Archiculture, een film gemaakt door architectuurstudenten, volgt men studenten die in hun thesisjaar zitten in hun opleiding tot architectect. In een gedeeltelijk reality- tv format wordt architectuur educatie in een kritisch daglicht geplaatst en geeft het inzicht in het reil en zeilen van de studio-gebasseerde opleiding. Een film met, afgaande op de trailer, een feel good einde.


WINDHAAN V/ PRO D JE M C AA T ND

Olivier Cavens & Bert De Roo

Actualiteit & opinie op scherp van de snee. Zowel activiteiten in de Plateau als ver daarbuiten krijgen hier hun onderdak, onderworpen aan de mening van de, al dan niet, gemiddelde architectuurstudent.

“Een ode aan de Rabot-torens” die wordt afgelost door de sloophamer en tenslotte door het nieuwe laagbouwproject van Poponcini & Lootens Architecten en zijn 170 nieuwe woningen in ‘t groen zal worden vervangen. We vrezen dat de genialiteit van de aanvulling van de twee torentjes van het stadsomwallingspaviljoen met een derde

tegenhanger in de vorm van een kleurenvlak, dat nu op één van de zijkanten van een toren afgebeeld staat, geen alternatief zal krijgen in het dit nieuwe ontwerp. Geniet dus nog even wanneer je vanuit de Plateau in de richting van deze iconen kijkt, en neem ze mee in de eeuwigheid!

Komt allen naderbij, want een dezer wordt de eerste Rabottoren afgebroken. Niet met dynamiet, neen, een trage dood maakt het des te pijnlijker. Hierbij dus een laatste hymne aan de torens van weleer.

AG

EN

DA

V/

D FAIL M AA ND

Het Rabot, het sluisachtige middeleeuwse monument in de wijk, werd in 1972-1974 geschouderd door drie kloeke woontorens. Modernistische architect Jules Trenteseau ontwierp dit drieluik met elk 17 verdiepingen die samen 573 appartementen tellen. Compleet buiten schaal en ongevoelig voor de draagkracht van de buurt, maar het was het begin van een nieuwe wijk. Een wijk die veertig jaar bestaan heeft en vandaag aan de deur is gezet. De torens zijn nu leeg, een oefenterrein voor brandweer en politie, met hier en daar een verdwaalde kunstenaar. De torens zijn gemeengoed geworden en worden door enthousiastelingen voor een laatste keer bezocht en bezet. Een staat van onbepaaldheid en opportuniteit

“Project Gent Sint-Pieters” JACQUES VONCKE, ALAIN MARGUERIT, POPONCINI & LOOTENS Elke treinreiziger heeft het allicht al wel gemerkt: iemand heeft daar iets laten liggen naast het SintPietersstation. Daar waar het bescheiden Maria Hendrikaplein eindigt en de zachte stationsbuurt ongeveer begint heeft iemand beslist van Gent een metropool te maken. Een toren van 90 meter hoogte die zich meteen kan scharen naast de Sint-Baafskathedraal van 89 m en de Belforttoren van 95 m. Of zoals het winnend bureau Polo Architecten het graag verwoordt: ‘Het geheel is als een elegante dame die zorgzaam haar omgeving omhult’ (al had ik persoonlijk meer voor een Playstation 2-metafoor gekozen). Toen de Vlaamse Regering in 1999 besloot de provinciale administraties te bundelen, investeerde elke provinciehoofdstad in een groot administratief centrum. Gent is als laatste aan de beurt en koppelt deze vraag aan de noodzakelijke renovatie van haar stationsbuurt. Het oude stationsgebouw, in 1913 door Louis Cloquet gebouwd naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling, krijgt een grondige vernieuwing en wordt een modern, multimodaal complex. De bussen, die zich laten verzamelen onder

een platte schijf op palen, bewegen zich vrij over de gehele oppervlakte en veroordelen de straat tot een va-et-vient van multimodaliteit. Een wirwar aan verkeersborden moet de situatie dan maar rechthouden!

Tentoonstellingen

Lezingen & wat nog...

02/03/2013 – 30/06/2013 Belgische abstracte kunst en Europa (1912-1930); MSK, Gent, €1 17/04/2013 – 16/06/2013 Jonge Makers Denkers Dromers. SHSH: invisible needs of life - Yuriage town renaissance; deSingel, Antwerpen, gratis 01/05/2013 – 01/12/2013 100 Jaar Vooruit; STAM, Gent, €1

06/5/2013 17u30 lezing Paul Vermeulen, Voorzitter Kwaliteitskamer Gent; Plateau, Gent, gratis 25/4/2013 19u voorstelling OASE #89 ‘Medium’: beelden van de middelgrote stad; STAM, Gent, gratis 14/5/2013 20u lezing Paul Robbrecht en Christiane Lange - 1:1 Model Golfclubhaus, Ludwig Mies van der Rohe; deSingel, Antwerpen, gratis 14/5/2013 20u30 film Plateau: Last Tango In Paris; KASK, Gent, €3

Maar misschien is er helemaal geen reden tot kwaadheid en zal dit ooit allemaal in elkaar passen, nu ook de Arteveldetoren reeds enige tijd zijn trots over Gent uitspreidt (ahum).


WINDHAAN VE

NY-reis

RS

Tekst & fotografie: Nick Willems

LA G

15 masterstudenten schreven in het kader van een Bijzonder Vraagstuk een paper over een project in New York. Van klassiekers als het Rockefeller Centre en Lever House tot recente hippe projecten als het New Museum van SANAA en de High Line van Diller & Scofidio. Samen met wat extra leesvoer, werden de werken gebundeld tot een lijvige reader. Een acht uur durende vlucht werd een cultureel verantwoorde voorbereidingssessie. De New York-reis onder leiding van Mil De Kooning en plotmama Inge, wiens organisatietalent ongelofelijk geapprecieerd werd, was een groot succes. Met geprivilegieerde bezoeken aan onder meer de exclusieve Harvard Club, de TWA Terminal van Saarinen, de New York Times building met het Flemish House -waar ze onze kritische vragen met veel wikken en wegen beantwoordden, want waarvoor is dat ook al weer nodig dat Vlaams Huis?- We kwamen op plekken waar men anders nooit zou komen. Het weer zegt u? Over het algemeen koud en helder winterweer. Fris windje wel, oplaaiend in de strakke tochtstraten van het New Yorkse grid. Sneeuwstorm Nemo zorgde op de laatste avond voor licht bezorgde gezichten, al dan niet veroorzaakt door de Amerikaanse sensatiemedia, zou de terugvlucht wel doorgaan? Sommigen lieten het niet aan hun hart komen en trokken in ware ‘kamikazestijl’ het nachtleven in. De volgende ochtend: een halve meter wit poeder en stralende zon, sneeuwpret alom op een zaterdag in de grote parken. 1200 foto’s, het resultaat van zeven dagen rondslenteren in Amerika’s hipste stad. Dus weg met de dubbele, overbelichte, onscherpe, oninteressante, onderbelichte, lelijke, onflatterende en irritant scheve foto’s. Extreme selecteerkunsten, zonder genade: en hup 360 winnaars. Met de Nikon in de hand de Big Apple verorberen. Inclusief diepzwarte vuiltjes op de lens en natuurlijk zonder statief (wie neemt dat nu mee op een citytrip, dat is kei-zwaar en onhandig). Ja het is een hobby zoals zovelen: de AMATEURfotograaf, met de nadruk op de ‘eu-klank’. Een kleine selectie van al dat geklik zie je hiernaast.

Brunfaut’s Progressive Architecture Astrid Ghyselen

Als onderdeel van een thematische cyclus rond belgische modernistische architectuur in het atomium, loopt er momenteel een tentoonstelling over het werk en leven van de familie Brunfaut (broers Gaston en Fernand en diens zoon Maxime). Allen overtuigd socialisten, hebben ze Brussel en België gemarkeerd met hun militante werken. Via architectuur deden ze uitspraken op urbanistisch en politiek vlak. De Vooruit in Gent, het luchthavengebouw in Zaventem of het Centraal Station in Brussel zijn maar enkele werken uit hun indrukwekkend oeuvre.

Hun werk ademt socialistisch engagement uit en het atomium als locatie zet de vooruitgangsgedachte zeker kracht bij.

tes en axonometriën spreken tot de verbeelding. Een aangenaam pluspunt bovendien: een ticketje voor deze tentoonstelling geeft toegang tot alle negen bollen Belgische trots !

De poging om de tentoonstelling chronologisch op te bouwen is echter minder geslaagd. Het groter verhaal ontgaat je wat, vaak is het onduidelijk wie nu juist wat bouwde. Ongetwijfeld heeft dit te maken met de setting, de tentoonstelling speelt zich af in meerdere bollen van het atomium; terwijl je van de ene naar de andere bol rolt raak je wat gedesorienteerd. Gelukkig kan er onderweg genoten worden van de riante lichtanimatie en de indrukwekkende roltrappen die het atomium rijk is. De presentatie van het werk is dan weer wel overtuigend; de vrij indrukwekkende plannen, maquet-

ES SI

Der Vorhang, Neo RAUCH, 2005.

ling lopen in Brussel. Zes zalen tonen in omgekeerd chronologische volgorde het werk van de surrealistische schilder en reflecteren niet enkel op de evolutie van zijn werk, maar tonen ook de strijd die een hedendaags kunstenaar levert met zijn eigen conventies en cultuur. Het zijn werken die niet te consumeren zijn, maar op een ouderwetse manier stap voor stap gelezen moeten worden; werken die vertellen over de wereld van de droom en het onbewuste, maar even goed ook de alledaagse rationaliteit aan de tand stellen. Rauch wordt vandaag, discussieerbaar, over één lijn geschoren met namen als Rafael, Courbet, Picasso of Warhol. Maar oordeel vooral zelf: nog tot eind mei in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel.

N CE

Jonas Apers

Een gordijn dat schijnbaar achteloos opzij geschoven wordt en twee onverenigbare ruimtes bijeen duwt zoals dat enkel op een schilderscanvas kan. Links staan twee eilandbewoners die een zwaardvis van een brandend modernistisch complex lijken weg te trekken terwijl in het rechterluik eenzelfde zwaardvis opengereten op tafel ligt in een ruimte die het midden houdt tussen slagveld en kunstgalerij. Een tamboer-majoor staat langszij en introduceert de kunstenaar die zich vergrijpt aan de zwaardvis en verschillende kwasten uit diens binnenste haalt. Neo Rauch, een van de belangrijkste voortrekkers van de hedendaagse figuratieve schilderkunst, heeft momenteel een waardevolle overzichtstentoonstel-

RE

Neo Rauch in Bozar


tp

D H e e l

DAT IS ARCHITECTUUR

an va as h gek ere eet ag Ee n d et g eer en we ra i d e s n l e m N e ,w w b v . e r a l jeu de voo de uik ett or at W gd rlan rrb r in eli er dt ee N iyv be ds ee a jk vo hi n led u is ers weg -In ld nagr om lgor er h ana en h ku ing disc bre am bij de, et gra : et nn A h ng te ee in in m V aa en rc o t ge n o N ter is. Ko ersc n h jo het ite nech mee ven nec ede net Vo D stb haf u, en ct t r .” ht rl ge or H e D aar Tre ki an cit w on . -Ku k du e H er eks IR fba nd ds ee ie i t n n i w d ah Pu ti -t l ste d eli de In rd: a e r a r na va jk , g ntv rre ein St na dië o ar n he nd eit oe m am co uur i er zo ee d. ve t Y s en m e d u n ta rli et an jm i M nw e a zo a Het d aa in nt e e Cu ntin rte e w v o a m n en or kg Va b d ro n oek en e pD en do naa D or o r D rie n ssc ze LK he eig ma , I en ga SB B zi N art ne@ 90 Ve g 76 rsc ma 71 ha il. 42 ffe 58 l .

e ur tte Ie i d s n er m rk ev e “O iet i een o o er e w m d w r

DOE MEE !

is

an

T

lm

D ae

GH

er

Je lm

LI

s&

an

D

re m

Ke r

RE

CT

RI

ST

DI

R 20 ed a 1 L om lle 1). igh t d s sc us ee wa De Di t r st ge hu al n ga il s ir po ol ri ra en ee re li va ct nd . n le ti n i ee Ro ve va ek de s rd om il nt i ze de e n ! uw ige k co ru erf a r va ha te re bri eni t ve rn ct ek s de n v m r vo in ag is an ve or d z no he rd d e ij g t er e Ko n b ni la f be er li et at af pe an jf u st , rk t t i e wi in te ve tge ko j ge d rs sp eb pu n ru . ee oe bl di kk He ld kj ic e en t , e er in . le de (a en e K ek n rc o h we en es on ood it t ec s rk co e el ns r no aan tu ij ta Re g s e ur k nt d t e & al e Li eed n p er le pr gh s le ot s, es t re k ie an tat Dis lev voo k, on ie tr an r im dr ic t it an t ei g t

ei .P

I.M

t

oo

th

oo H

Jo r

POK-a-LIKE VAN DE MAAND


Jo r

an s

re m

Ke r

D

RE

is

G LI

lt . c- . e ? el: wi e an ur ier is d or ite ij ijn rd f u ta an vo es un d ct ch fw z o m ie de ar rt a ou en d all sk we ite ”, op r i z s o de . D ken elk l u is w at ch ijk eie oo k us n r l n s n e d a i a wo a r go s tra t t j jk ij b de ge i ie da nt s j: en s h b s eli b of uze te . ds or lig ien s d l hi s e lles ic . aa iet us ge (een ld lig .. an ze sch lan or zoa is, ligie sc t n n tot gt , i a nw e at uur er er. s w n, is . o e e di rd r ee ee k ze e in ve rd ie e t e j i d k b r r o w z , t n e i o r d d e l c , t n t ne sord dit ebb ch m nie e. D op st, ak aa n an di w yl oo or en pe e ug ite ur re a or ee tr w e w t “ h zi on ed di in ur V ijv do ig no er ch rd n ft tu la d so all k e e i l l s ie g e g, e g t u b o s t i go an d er als en er e erk n ur ee at o in p ar ze e t op o oo ee l v a , e a v nt s h itu r n rr een rs d s je ord die gew een ers fd h tec n pt ad di v sta e r En tijd n. p o cia chi . Ja che k en r te Ve lf e s e wa kt e n nd aa ls e ze al u i e e u l a u r e w o m a s t , n ze d is er r l e m h a ijk d k t a k i n a d u o c ! s a m i l va r, an rre ’, v n r, n l an iet al n h os ie jp isc .) ie nd lk ij n u e e o s v i m u w f n p d h pa zij iek m aa ist ed n vi t e ez tu g ve er ige et hi tu ta Ev , i z e l e n e r , d e n e n s j a u i e rc al at iet ul ra op com ft, w oofd n b in J: ligi ki ho isor aar og ter m lgen aag lur er, t e e h , m m n f a rha e e e n r-c s d ze n d h e zo ps iet n d p re o n n g i d d k e i I ‘ e s o sli ka n e o l . e n n s n a s d n . h n ve zelfd re ste :E er e i is del aa e h ... t v va eel za a s, bb akt l b o en en gi eid d ee on at te t. n ip e l , n p d d T a e m n e s e n a r e s d n a r h b k h e e n i I e p k r e e n j l e h g p d j e b i i W ra r ee ns and aa s elh en i o e n i l J: ano nor n al en b e o ze i e is lem erk .. J: aaro elijk p t h nipp ken gem lijk m l sn ay in pp n e rde he legg afv te ge f td h . a e e al d Jim n W n ra e o n p n rd e ij la ol o ele oa n of gw se a s a ft ec w e z n o e n e v e d e e f n m i b e W f r S igg in a ige ts g s ge an ete e o de er ise m an eg 0 er pas en ee it h ht. zitt nd na laam uw , o te m he s eig T: an l on bep rete van nt d rde i w o rd or pp ie al ru diu v t 01 n p o c hi i t p n. w i n a r n r t s i m e o t o o r o j c 2 a r e p i e t d e r no ezo ten g v gr wo en p to or , V b le aa ou , e lle tie m r m er , e rd t a a e e e n e nd tst o ht av n g ge k e ld so et k m ijn h ek et g en di ni r o en de a e or rh lk eb nt ni o n ko n ro lnes t m ec . In n r ee al i o r o l z z or is akk so ve t e n g efi de Vy th e i efi d m oo oo ne er t h leg em n en eë en at ee e e r k t d . n l t a e j e i ge He er en ee op cia n m cr will aar W d al rs s, en ur eb en un m ij ee h D iets der t ve ge w deli et h eree md n u lle e nie vo g. lat ebb in ten spe mei ko gen J: ime epa pe ge at ing e, e d e i e i tk de , l n oc h s o r s d n i e a s r n i a i e J o ru b die t jin ch h er rit at do s ur nu en o n Ied n en n zit n st Vy n re ti r on g . e l e t n : c k r e t e n i t a o e j u . e v e n e i e l Be zi rd lett lde l d i’s val. as e se T t ee dat cht, en j uur , va du na gd h D w ee eli , w o he ree pt k, t t n it u 50 t e tb ul r n , p ol t n o e a c e z wi de Jim oe m nt at eit dat an at. lt rd 1 ren oe ke da rv tra ord an e u ie ett an aa ,e ad ist d als w v i e a e J m ge i te ijn mo op et t o Ge keu r g wi ano af: le : W pl ve da ju i nt l s w , w D k n e n ro n k zo . tie t in J: r g g n o s Th f o e r s T , ” a h t z d o e w n i u a p uc uim d de oo r i er n en as’ vo iet en ies he is en t”. oo m im ien de ie O ... n o r d n d n i o e d n g r i e t i n e . n e n J: he e J va , e urs va nde it e om ild iev gr zou we, tuu dat ch e, di ij uit wo -sh ns de : I n en ed ets de leg t u g j ke ... a e t d i r m j e o , y e r n iss i e T i h n t g l e rtt en ure exc ing ke nu Th ru s l l d h o r u g T: ee nen llen le n lijk un uur ik daa r-c len ”. se igi jk n tec in ti a w s k at a z k e tm a l i sto ns e ent oor spel gete va an t ge (on a s i n o i at aag e in rse wi al ge lle g i , d en rel en ur rd er v rd nl c r n a m w e a e n w v e r n e t t e r k m k ë l l e h k n de ad s v n e ke e rd en v e n i he och egen natu jw e e n j wo we ani stra niet ch uzie t eig to t tij ay- wa . Ee ond pre r w wo m bi all u ne en e e ku w n eli W ecr j ... T t a s e . i o d e m e l il e m z zo ch n. N kun gw en ir at es e ier a en op ns g is un u je nde ls v de, di ee kan n t ij m r w you en o e k h e t m , t Se orp rksh k d t to ann t b terh e o isk zo ku ge or kt ok o Ik , s b tuu ake ijv 2 .. :T h r e e h k a s . l J “ a . a tw Yo oo nie r w e bo ). so w r n c t isc t o oo ap: ar w nde wi de r een ma rs zit Da’ ee esch n e str , zo on st- et g uu . H or dag g e ite ’ll a u t yp da d de s a r a I f n g t e l s h h i o k m : i lle an isk aa el aa d rm b t a rc : “ .. ja e n at t , W t da 13 ive v lke i a n T . a a . e n n e A r d r M je z lem erel . nt n at in om van is hu aas t e m u se rg “ wa n sa u J: gge sa de . W s u n u k m sw u et sc k da e i uu gen res ui aar ie. at he e w s o at ku re ct ze euh d n i e e e Zo ris . H aan rtie ten t nd ect eg e d elk elig or zit d ee e en lnt it t i t z i n u h k o t f r s t . i ) j e i ta c T: Jo oeg fel po e e ti d. . isk ch te uc eli n an op ps t d igi ee els ar ge eel a e h e r i g a r e l t v r t r d kr ta e w a h h d , o a W n u le n k , o ? ns or ra t e te ich sc t u re od or ie, D J: r d ke ee, ten t n g o ne tio en s k n e t o m d en m c w c z a l e t l e io ra d i n l vo ken maa rui eel ete ko ld. I ie. G r’. th ngse uk geen uve n n. at el e, den n oj on aann ng, sta ee n o ke ke ei . li m h w es te ch de pr r irr e ht ie te t e i k i . n l a D s t i s k t h ac ch e er n er ee de : J o ok en al ge ar or n e. ok n m w r s n x n s e s e o k d d o e e i r w T l o ee ee In eze fle en p ië ‘di ie o gev aar ku ju ge ge u n re n h. tth p t) ij we re gen als ’, bt o t h re et J: b n g e ijk lt gs le tu sc t ee o fu r a i o l i e n e g t i e e l g n u e u n un t r m o e e n i d a b e a s h h l a : D or m ) r e br m el e k td en ijz s h so s p at ra uu w tg e et lge s t h s i e t j i is t a r T Vo z l a el ta d a ui d all lem u m ,d k rie me vo us ew i en d tei k r k p d i w e p n ai n l b r j D b n e i g b e s o i t e , u ‘ t a e o lij ce d r r er - J: ilari s en b m f o . g h j n k sto ezi in B pr st. gla ne oo ard de ite i lit ap t b is v e, t eft je te we da n lee n. b ? h n i o h s e t s ( t or ch i i c he t w en lac rda he pl an ee ob eto he en Er di nk n va us er bu e d r a r an n ar ns n rb e se n de ee aan ijd s o de an t e lap oo it l ac T: in m in p td o e ij te ? ve t o e e n i t d n u t v n w n n s g s d i a k z ew e p d n t i l i Vr -we rom on- ken r a e he ku d di lgt be len n, ac ex ek : I or oo ee a g t n ee v v e n a ( e s h e e J i n in rd is ijd cu pr dr ar eh as an ve u Jij ur vo on aa n o d e em d n n ap z w t s e n a e n o d e w d m e e a re kun o en nc zo ee J: tu ie Er g ie ol ge elo tg e m m o v p d g k s d e g k e k t w . oo i i r ur s b n n de G tec lig . I no In a’s w d an re e o da wd dr oo em e, aa u a ee va k, àt n (Th n t l hi re e t d d : e e D d n ou de n nr m t, p om tje ed van ust je e rc n n T oo ie line , , ep rst Al et. I t k ig g eld ee ge T: n e eb et f a ee an s nd nc ee s) rw ik el d an Th an lo len . ew et o ! a k e g o B n c o pe r g m ijn r a om ei d m gla u nu o aan ko o lij ss n kr nv n rb be en ne de e l u e k i n d e z e e a n s e t e t e e a e o n s k n a g b k pe er s lk r iss de n id m ra o j vin D jn s f i n e e t I e o o i e i t n e m n is ave r r n e en n t bl l a t. tre ta at le z te e vo g -in Jo an nd rte o k be én nt s s a ak va ch D e eft m er om aa rg e s no at a a i a on en. d a er o eu lijk oo oor i e ke nee and e vr ove di el D ij J: t N he en w bl om Hij gem eb on en -v er taf s ed an n. h r Da on t w u et rst of d rt : ( of d n t Th J n e iet sn fga om g rso fé On de en ai da p . H ilt n. ak n ite ... ar soo ke e d t o e b n e o e a a a , . n u o e r t a u r e d e w h t w a e k t a j d v or afé ijk p t c en M l :Z zit st ke de ve re ild gri r iek lig n ilj a da : n l o a T z s u e n p e vo c el n e er a e a h T s n p k i es /w et tu u elf t Ka een ten en r. hu n vo . r t to ev bb m ke ot rd t t h e t oo o a e gg en h tec r m , z nen ap , t he to en n aa - J: n tes bb ieu ac ieu d d s t G tsch en r v ek t ssan oo nd en hi ee aai jki s, e pe w ym e Aa he n an ht r n -m ns ef k e o j ) s u o u e W o v e . e e t ko iek arc nn ij s fwi plu n l c k r aa e ie pr re st da er n ie zo ay ar sT: len e m oqu e m ie h ve rig iet uz el wa vr a ie. ito l m te w ter ges inte ee ge jnw kun r d uin gw wa tijd n wi oqu cr qu sat jk o s vo n r m l ve aar dat de lod adic s e g r i s le t tf k i r at t i en rd c de cro den eil oo oo m mer wie for de S evin nde on nen ove Hee . M s, is om Me ntr la he k, e oo gr . o n l ns e t en i it In de on o ( n, an tw c n en va m ee en at n zo u t m ijde red he m. egg om raa oom & c ee ld e d i tw , e ta me rs zij e dr eran e oo pl ko de nie o d n y e t is ese st a n kt s s sa ive d -v en ar ... end n w on o ron no tro xit n H 35 e h ee aa el n tu s e i d , m e ve i y da dus lop dde etr orde met ech me ple on e l m t e z’n . W wa dig mid or kele a m e g et Ji n o n T: teen , h ls ort een al- d com H oet t op opt Se rbo ? I ol v or e ui ren id a n so kel inim n op je m he sch zijn ove zijn bo vo ce gr ee en m ge als



The nameless river Brodsky & Utkin


DE VITRINE Strips & Architectuur Het huishouden tussen strips en architectuur is op zijn minst ambigu te noemen. Zo zijn er architecten die strips gebruiken om hun project uit de doeken te doen, en er zijn strips die zich tot de architectuur wenden om de plot te verrijken of te verdiepen. Toch blijken beide disciplines strikt gescheiden en is een samenwerking de uitzondering. Laat ons deze bladspiegel aangrijpen om nader te bekijken hoe de ene discipline de andere voor haar wagen spant, hoe ze omgaan met ‘ruimte’, wat grafiek betekent en hoe een sequentie van beelden tot een narratief kan leiden.

Kamers en Kadertjes Thomas Cantraine

Een vrij bekende, en recente hit is het heldenepos van de relatief jonge Bjarke Ingels, en zijn bureau BIG: Yes is more. De monografie waar hij een half jaar aan geschreven had over zijn bureau, werd te dens en moeilijk leesbaar. Om het geheel toegankelijker te maken koos hij voor een ander medium: een striproman. De keuze voor een duidelijke rondleiding langsheen projecten en concepten door Bjarke himself, zorgt als rode draad doorheen de strip voor een begrijp- en behapbaar idee met een duidelijke nadruk op de persoon (held) Bjarke.. Gecombineerd met een grafiek die ontleend is aan de populaire, Amerikaanse graphic novels spreekt dit een veel breder publiek aan dan de standaard monografie. Naast het verduidelijkende aspect, was de verbeeldende kracht van het medium een doorslaggevende keuze voor bijvoorbeeld Jean Nouvel. Zijn ontwerp Valencia Litoral bracht hij in samenwerking met striptekenaars aan de man. Ze verbeeldden het masterplan in de vorm van een fresco, waar dan wordt ingezoomd op bepaalde plekken van het ontwerp. Als ware raamvertellingen drukken ze de sferen en mogelijke gebeurtenissen uit. Belangrijk om op te merken is dat het team hier gebruik maakt van een soort vrijheid die voortvloeit uit het gegeven van strips: om de sfeer te vertalen is er bewust gesjoemeld met de perspectieven van de gebouwen. Dit wringt natuurlijk een beetje omdat het een vermomming van de realiteit lijkt, ook al lag de nadruk op de sfeer. Het afstudeerproject van Tim Enthoven, Binnenskamers genaamd, gaat op een heel andere manier om met narratie. Het ruimtegevoel van architectuur wordt duidelijk uitgespeeld om de teneur en sfeer van het verhaal kracht bij te zetten. Binnenskamers gaat over een neurotische Tim (Enthoven noemt het boek slechts deels autobiografisch), die zich afsluit van de wereld in zijn controleerbare studentencel waar zijn leven streng gestructureerd kan doorgaan. Als lezer bekijk je steeds een sequentie axonometrieën van de ruimte met transparante muren. Je bent dus een echte voyeur die vanuit vogelperspectief de protagonist gadeslaat. Ondanks de transparantie van de muren spreekt er een duidelijk beklijvend gevoel uit de tekeningen. Vanaf het moment dat Tims georchestreerde leventje verstoord wordt door onder meer ontmoetingen met (hoe kan het ook anders) een meisje, vertaalt dit zich op de kamer; deze wordt op hallucinante wijze vervormd, uit elkaar getrokken en uiteindelijk opgeslokt door datzelfde meisje. Een andere stripauteur die architectuur inzet, is de geliefde Amerikaanse graficus Chris Ware. In zijn recentste bundel Building Stories krijgt een archetypisch huis een haast menselijk gedaante, zodat het naast de andere protagonisten komt te staan. Vanuit de verschillende invalshoeken van de personages wordt zo een samenhangend verhaal uit de doeken gedaan. Chris is - moet het nog gezegd - een ware virtuoos en vernieuwer op vlak van lay-out, vertelstijl, beeldvorming, sfeer of grafiek... Zo houdt hij niet vast aan een krampachtige opeenvolging van beelden, maar slaagt hij erin om met bijvoorbeeld schematische pijltjes en paginagrote beelden een heel ander parcours af te leggen over de bladspiegel, en het ritme van het verhaal te bespelen. Men zou dus kunnen stellen dat architectuur strips eerder op prozaïsche wijze hanteert, om uit te leggen, te verduidelijken. Strips die architectuur gebruiken daarentegen blijken meer te durven experimenteren om een extra dimensie in het verhaal te schuiven.


DE VITRINE Verbeelding Jonas Apers

De eerste stappen die de strip in de wereld zet zijn ergens rond het eind van de 19e Eeuw te vinden, daar waar spotprenten betiteld worden en het beeld niet langer een statische scène weergeeft. Beelden naast elkaar geplaatst vormen een reeks en een reeks vormt een verhaal. Dit verhaal dat zich meestal ergens ruimtelijk ontplooit, is enerzijds de bestaansvoorwaarde en anderzijds het product van zijn respectievelijke beelden. Wat volgt is een kanttekening bij de chemie tussen beelden en verhalen, een chemie van definiëren en suggereren. We schrijven 1920 en de Amerikaanse architect Hugh Ferriss heeft zich net in zijn nieuwe studio gevestigd als onafhankelijk kunstenaar, na jaren als graficus gewerkt te hebben voor verschillende architecten. Het is een moment van ongebreideld bouwenthousiasme, van loeiende wolkenkrabbers en van een New Yorkse bouwcultuur die de belofte van een waardevolle eigen Amerikaanse architectuur in zich draagt. Ferriss’ grimmige tableaus, die een natie van macht en ondernemerschap tonen, maar even goed voor een pseudorealiteit waarschuwen, worden in diverse architecturale en populaire tijdschriften gepubliceerd. Er zit steeds een zekere dubbelzinnigheid in zijn werk; elke poging, geschreven of getekend, om het bewustzijn rond de wolkenkrabber te vergroten, resulteerde evenzeer in een poging tot verduistering. Het zijn beelden met een toegeeflijke eclectische aard: beelden die hun grimmigheid halen uit de onverhoedse combinatie van elementen en gezichten. Maar een eclecticisme dat zich ook plots kan gaan legitimeren eens ze door het grote publiek onthaald wordt. In 1929, wanneer de bouwmarkt letterlijk op zijn gat zit, brengt Ferriss het kritische The Metropolis of Tomorrow uit. Het is een publicatie die zijn gehele oeuvre verzamelt en opdeelt in drie grote delen. Cities of Today gaat over het imperfecte verleden en is een verzameling van concrete projecten. Deze tekeningen die zich aan de realiteit ontlenen, proberen actief het beeld of imago rond dat gebouw te scheppen doo r er een (mythische) atmosfeer rond te creëren. Projected Trends vervolgens is een onderzoek die hij samen met andere theoretici (o.m. Raymond Hood en Harvey Wiley Corbett) voert naar de condities waarbinnen deze gebouwde hoogbouw tot stand komt. Hij gebruikt de zoneringswet van 1916 (die een maximumenveloppe voor elke toren vastlegt) als soevereine formele wet voor het bouwen, van waaruit hij concrete voorstellen distilleert. An Imaginary Metropolis tenslotte is zijn projectie op de stad. Hij heeft komaf gemaakt met een afstompende realiteit en graaft in zijn schilderijen, zoals Koolhaas in Delirious New York stelt, naar de essentie van de hoogbouw: de Ferrissiaanse leegte. “A pitch black architectural womb that gives birth to the consecutive stages of the Skyscraper in a sequence of sometimes overlapping pregnancies, and that promises to generate ever-new ones.” Tien jaar later verschijnt in dezelfde stad voor het eerst een comic over de avonturen van een detective gehuld in een vleermuizenpak. Deze gemaskerde ridder waart rond in een New York gehuld in dampen en geregeerd door schurken dat al snel de naam Gotham City krijgt. Deze fictieve stad die strip na strip meer vorm krijgt, blijkt de strategie bij uitstek om over de werkelijke Amerikaanse stad na te denken. Verschillende Batman-(televisie)reeksen brachten evenveel stadsinterpretaties met zich mee die, gebaseerd op werkelijke architecturale periodes, elk verhaal een eigen karakter konden geven. Meerlagige, overdreven luchtbogen langsheen Gothische kathedralen, gigantische art-deco en art-nouveau beeldhouwwerken en ontieglijk grote wolkenkrabbers tooien een stad die zijn climax vindt in de verfilming van 1989 door regisseur Tim Burton. De indrukwekkende, oscarwinnende set die voor deze film door Anton Furst wordt uitgewerkt, wordt vooraf gegaan door een hele reeks studies en reflecties op de fictieve stad. Dit Gotham City dat gehoorzaamt aan de regels die Hugh Ferriss een halve eeuw eerder vastlegde, krijgt een suggestief duister karakter, dat een amalgaam is van referenties en artefacten. De concepttekeningen combineren fijne wandelpaden en decoratieve afwerking met grote, ruwe industriële structuren. In de lijn van de Carceri-reeks van Piranesi, zoekt Furst een evenwicht tussen een vage, gemoedelijke sfeer en het precieze dat noodzakelijk is om uitspraken te doen over ruimtes en gebruik. Het zijn beelden die plaats maken voor een superheld en zijn achterban, maar evenzeer de weg vrij maken voor een stad van industrieel en eclectisch opportunisme. Daar waar Furst vertrekt vanuit een verhalentraditie en een respectievelijke ruimte probeert te verbeelden, zoekt Ferriss hefbomen en kieren in de realiteit. De tekening is niet langer de ondersteuning of context van een actie of realiteit, maar wordt een katalysator voor nieuwe lezingen en systemen. Het is de tekening die de vrijheid laat verhalen op te hangen, maar tegelijk een precisie aan de dag legt een ontwerp mogelijk te maken. Het is het beeld dat verbeeldt en het beeld dat overleeft.

Grafiek van Catrina Beevor en Robert Mull uit 1993. In elke ruimte worden andere componenten geëxpliciteerd. De ruimte maakt plaats voor een verhaal.


DE VITRINE Paviljoen UGent, Charles Vandenhove Olivier Cavens

Enkele maanden geleden werd bekend dat Charles Vandenhove een belangrijk deel uit zijn naoorlogse kunstcollectie aan de Gentse universiteit zou schenken. Daaraan gekoppeld ontwierp Vandenhove een paviljoen voor de UGent, gedeeltelijk ten dienste van deze collectie, maar anderzijds aanleiding gevend tot een onderzoeks- en onderwijsproject, waarin de vakgroep Kunstwetenschappen en de vakgroep Architectuur en Stedenbouw hun kennis omtrent nieuwe tentoonstellingsconcepten- en opbouw kunnen delen en zodanig ook meteen testen.

rozier

“Met het voorbijgaan aan het icoonkarakter van de architectuur hangt samen dat er in het systeem geen programmatische verklaringen te vinden zijn, betreffende materiaalgebruik, vorm, ruimte, noch dat er bepaalde typologiëen in vastgelegd worden. Elk programma wordt op eenzelfde open wijze in het systeem opgenomen, of het nu om een woonhuis of een kerkgebouw gaat.” - “Charles Vandenhove. Architectuur en architect”, Geert Bekaert

Vroeger wilde ik architect worden: Robert Wilson Nathan Wouters

All sizes | Walking Station A with people - Robert Wilson/Baukje Schweigman/Teun Mosk | Flickr - Photo Sharing!

Met het bouwen van huisjes in Lego of Duplo krijg je vrijwel elk kind enthousiast. En bij een deel van hen zal die fascinatie zelfs bepalend zijn voor hun studiekeuze. ‘Of waarom heeft u anders voor architectuur gekozen..?’ Maar omdat afstuderen met het architectuurdiploma op zak niet per se een nieuwe architect oplevert, introduceert de Koerant een rubriek met een andere kijk op ‘het leven na de proclamatie’. Zonder hun archiLooking for the HTML code and photo file link? Check out this FAQ.

About Flickr

Community

Help

Apps and the API

Who we are

Community Guidelines

Need help? Start here!

Flickr for mobile

Take the tour

Report abuse

Help forum

App Garden

FAQs

API documentation

Flickr blog

tecturale passie te ontkennen, hebben veel van onze voorgangers een ander pad gekozen dan dat van de bouwer. Van performance tot schilderkunst, van scenograaf tot schrijver... In deze editie serveren wij u: ROBERT WILSON Hoewel hij zich al aan bijna elke kunstvorm waagde, is Robert Wilson (°1941, Texas) voornamelijk bekend als toonaangevend regisseur binnen het hedendaagse (postmodern) theater. Het overspel tussen al die kunstvormen leidde tot geprezen samenwerkingen met grote

namen als Philip Glass, Lou Reed, Allen Ginsberg, Tom Waits, David Bryrne, Marina Abramoviç en vele anderen. Op 22-jarige leeftijd ontsnapt Wilson uit het conservatieve Texas, om architectuur te gaan studeren in het Brooklyn Pratt Institute. Hoewel het hem al snel duidelijk wordt dat het keurslijf van architect hem niet past, is het wel deze opleiding die als basis van zijn verdere werk kan beschouwd worden. “Zoals met al mijn werk zijn de beelden die je op podium te zien krijgt niet decoratie, ze zijn architecturaal”. Het is binnen zijn opleiding dat Wilson voor het eerst


DE VITRINE Climat de France Fernand Pouillon Bert De Roo

Fernand Pouillon kan aanzien worden als het vergeten ‘enfant terrible’ van de Franse architectuur van midden vorige eeuw. Zijn immense oeuvre van ongeveer 350 werken gaande van villa’s & ‘grand ensembles’ tot volledige stadsreconstructies werden over een tijdsspanne van 50 jaar gerealiseerd. Het oeuvre kenmerkt zich door een totale onverschilligheid m.b.t. stijl en de tijdsgeest zonder het hier en nu uit het oog te verliezen. Hij was een klassieke architect-bouwer die historische bouwmethodes en culturele tradities ogenschijnlijk zonder problemen samenbracht met de moderniteit van de grote woonprojecten. Het continue gebruik van steen en de vrije transformaties van historische typologieën en referenties zoals torens, pleinen, woonblokken, stadswallen, de kashba,... zijn hier exemplarisch voor. Aan de andere kant werd het bouwproces administratief en financieël geoptimaliseerd met één van de eerste coördinatie bureau’s ooit tot gevolg. Binnen Pouillon’s oeuvre spreekt ‘Climat de France’ (‘55-57), op een heuvel in de stad Algiers, het meest tot de verbeelding. Hij realiseerde het project als stadsarchitect tijdens een periode van intensieve koloniale bouw. Onder andere dit project moest de levenskwaliteiten van de

inheemse bevolking drastisch verbeteren om verdere sociale onrust, in het op burger oorlog staande Algerije, te vermijden. Drie wegen isoleren de site van de rest van de stad waardoor Pouillon, meer dan in zijn andere werken, de wijk als een afzonderlijke nederzetting binnen de stad ontwikkelt. Het lijkt een historisch gegroeide nederzetting bestaande uit verschillende delen elk met hun eigen karakter, straten, gebouwen en pleinen. De verschillende gebouwtypologieën hebben sterk vari-

geraakt wordt door experimentele performances. Via het ruimtelijk onderzoek van dans en theater ontwikkelt hij een grote gevoeligheid voor het afstemmen van tijd en ruimte. Maar voor Wilson is architectuur meer dan een ruimtelijk ontwerp; het is de intieme relatie mét de tijd die voor hem de basis van de architectuur vormt. Het is het theater waar de toeschouwer zich bevindt en de stoel waarop hij zit. Het is de manier waarop Mozart zijn piano bespeelde, of hoe een acteur op de scène staat. Deze enorme gevoeligheid maakte van Wilson aldus een toonaangevend scenograaf. Met een

ërende formaten en creëren een evenwichtige compositie met als centraal punt het monumentale ‘200 colonnes’-gebouw. De inplanting van het project vertoont volgens Jacques Berque sterke gelijkenissen met langzaam ontstane medina’s waarbij de geografie van de plek onlosmakelijk is verbonden met de ontwikkeling van de nederzetting. De, aan het bestaande straatprofiel, aangepaste vorm van het Aalto-achtige gebouw is hier een mooi voorbeeld voor. Vanuit het Noord-Oosten komt het project over als een klassieke kashba. Vanuit het Noord-Westen roept het dan weer herinneringen op aan de omwalde steden uit de Sahara. Dit laatste hoofdzakelijk door de bijzondere vormelijkheid van het centrale monument. Pouillon kiest er bewust voor om de charmante elementen van zijn vorige projecten te verlaten voor een meer sobere, eenvoudigere vormelijkheid.

“Pouillon was een klassieke architect-bouwer die historische bouwmethodes en culturele tradities ogenschijnlijk zonder problemen samenbracht met de moderniteit van de grote woonprojecten.” Het gebouw ‘2OO colonnes’ vertoont niet meer de referenties naar de elegantere Arabische stijl van Algiers, maar wel naar de Mzab steden uit de Sahara zoals Timimoun en el-Goléa. Naast een overduidelijke referentie naar de Romeinse fora vertoont de inplanting en omsluiting van het centrale monument sterke gelijkenissen met het Maydan-i Shah in Iran, niet onbekend bij Pouillon. Net zoals bij het Maydan is de langse-as in het ‘2OO colonnes’ gebouw de belangrijkste as. De dwarse assen zijn bij beide decentraal en linken het binnenplein aan het omliggende stadsweefsel. Beide assen worden bij Pouillon

geraffineerde belichting creëert hij een spel van architecturale ruimtelijkheid op de scène, die met decoratie niets meer te maken heeft. Of zoals hij zelf zegt: “Mijn licht brengt de voorstelling tot leven”. De invloed van de architectuur is echter het hardst te merken wanneer Wilson het theater verlaat. Deel uitmakend van de ‘Downtown theatrical movement’ in New York eind jaren ‘60 ging hij op zoek naar onconventiële locaties. Met voorstellingen in garages, kerken en straten verbond hij de bestaande omgeving met theatrale performances. Ook in Walking (2012), een van Wilsons laatste werken,

verder geaccentueerd d.m.v. naar buiten plooiende propyleeën. Dit vertoont sterke gelijkenissen met een plan van Vasari. De andere, minder aanwezige toegangspoorten tot het centrale plein hebben bij Pouillon geen propyleeën en nemen duidelijk een ondergeschikte rol in. Net zoals bij Vasari wordt de binnengevel met zijn immense kolommen ingezet als meest publieke gevel. Hierdoor wordt bij Pouillon de buitengevel van zijn representatieve functie ontheven en, mede versterkt door de kleine openingen, getransformeerd tot een soort stadsomwalling. De binnengevel van het complex is ontdubbeld in een publieke gevel bestaande uit de gedematerialiseerde kolommen en een private gevel uit zichtbaar metselwerk waarin de toegang tot de winkels en

appartementen zich bevindt. Door deze ontdubbeling ontstaat een tussenruimte afgeschermd van het binnenplein. In deze tussenruimte spelen zich, op gelijkaardige wijze als in de kashba’s, de taferelen af van het dagelijkse leven. Het is moeilijk het project een waarde toe te kennen zonder te vervallen in lege vormelijke opmerkingen. Alberto Ferlenga zegt sprekend dat het eenvoudiger is te zeggen wat het niet is, dan te omschrijven wat het wel is. Hij schrijft dit toe aan het gebrekkige kritiserende apparaat. “This fact may be interpreted as one of the hiatus of a profession, too accustomed to read and understand history in a linear fashion and constantly embarrassed when confronted with complex figures, apparently contradictory or too close in time.” Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij eerder in zijn tekst Pouillon linkt aan de ‘analoge stad’ zoals gedefiniëerd door Rossi. Pouillon zelf zegt in een interview dat het voor hem niet mogelijk is een standpunt in te nemen omdat het te veraf is en te verschillend van wat hij nu doet. De creatie als momentopname in een continue ontwikkeling. Het enige wat hij kan concluderen is dat het een gebouw is zonder minachting, zonder oordeel en dat bovendien het de bewoners zijn, die met enige trots, het gebouw gedoopt hebben tot het gebouw van de 200 kolommen.

komt deze gevoeligheid met de bestaande omgeving tot uiting. In de duinen van het Engelse Norfolk orkestreerde hij een 3 uur-durende wandeling. Met het ontwerp van 5 verschillende installaties, creëert hij een spanning tussen de natuurlijke omgeving, het gebouwde en de toeschouwer zelf. Het contrast tussen de geconstrueerde paviljoenen en de natuurlijke omgeving confronteert de toeschouwer met het essentiële van zijn ruimtelijke ervaring.

Met een lopende voorstelling in samenwerking met Abramovic—vorig jaar te

gast in de Singel—en een samenwerking met Cocorosie in het vooruitzicht is de 71-jarige Robert Wilson bekender dan ooit. Maar waar de kunstenaar zich ook op toelegt of welk medium hij ook aanwendt, zijn fascinatie als architect voor ruimtelijkheid blijft een constante in zijn werk. Een uitspraak die bovendien voor elke figuur uit onze reeks geldt.

Referenties: Alberto Ferlenga – Fernand Pouillon: New foundation of the city, new foundation of a discipline. Fernand Pouillon – Mémoires d’un architecte Zeynep Çelik - Urban Forms and Colonial Confrontations


STUDENTENPUBLICATIES Maité Martens & Bram Vandemoortel

En nu waar het echt om draait: de projecten van onze eigenste studenten. Niets zo goed als de Koerant om deze in al hun glorie te tonen. Er is geen grotere eer dan je bloed, zweet en tranen gepubliceerd te zien. Tevens te gebruiken als inspiratiebron om eindelijk te begrijpen wat de begeleiders juist willen met hun ‘het draait allemaal om proportie’ en ‘het moet spannend zijn’.

EE BA RST CH E .

Architectuurontwerp 1: ‘Type & Schakeling’ Samen met de industrialisering in de 19de eeuw is de kwestie van de volkshuisvesting op de agenda van de architectuur komen te staan. Rationalisatie van het bouwproces door stapeling en schakeling, standaardisatie en nieuwe technologieën zouden de productie van goedkope woningen mogelijk maken. De ontwikkeling van collectieve woonvormen, en de productie van seriële, schakelbare modellen is een blijvend aandachtspunt gebleven van de architectuurpraktijk. De oefening vertrekt van een ‘stervormige’ enveloppe die vrij is afgeleid uit een tekening van Michaël Borremans’ “Design for a various rotating house of opportunist”. Hierin wordt een schakelbaar type ontworpen en dit dient te gebeuren door twee van de zes armen van de ster weg te laten en de schakelmogelijkheden die daaruit voortvloeien te onderzoeken. Op die manier wordt een gebouwencomplex van 36 eenheden ontwikkeld. Elke wooneenheid beschikt over een degelijke buitenruimte. Naast de gebruikelijke maquette wordt de axonometrie als tekentechniek voor het ontwerponderzoek én voor uiteindelijke presentatie ingezet. Vincent Nulens Vertrokken vanuit een koker-effect voor mijn leefruimte en keuken, zijn de units volledig aanpasbaar door schuifwanden en een kastenwand, waarin allerlei voorzieningen verborgen worden. Zowel het interieur als het exterieur fungeren als een soort zeef waardoor de zon en de wind gefilterd word. De circulatie tussen de units gebeurt via enkele loopbruggen die op verschillende plaatsen verbonden zijn met ofwel een gemeenschappelijk terras ofwel een gemeenschappelijke tuin, plaatsen waar de buren samenkomen en elkaar kunnen ontmoeten.

Martha Meijer De circulatie en de ontsluiting van de appartementen zijn de focus van mijn ontwerp. Ik wilde elk appartement een individuele ingang geven, maar ook een openbare ruimte creëren om de eenheid van het complex te benadrukken. Hiemee ben ik tot een soort visgraat-schakeling gekomen die het gebouw op twee niveaus organiseert, met op beide niveaus een pad/plein die als het ware de as van het ontwerp vormt.

Gus Delvaux De Spiraal Bij dit ontwerp werd gezocht naar eenheid zonder saaiheid. Door 4 strengen van elk 9 woningen rond een centrale cilindervormige circulatiekoker te schakelen, krijgt dit gebouw een centraliserende en opwaartse beweging. Het maaiveld wordt afgesloten van drukte, maar is verder kaal gelaten, aangezien de beleving van de Spiraal zich volledig afspeelt in de grote patio en de dikke circulatiewand. Door de grenzen van de terrassen letterlijk de woningen binnen te trekken, ontstaat een luchtige en lichte ruimte. Het grote woningencomplex wordt zo zowel dynamisch, monumentaal, als luchtig.


STUDENTENPUBLICATIES Edward Mahieu

TE RS H. EE AC B

De opzet van mijn project bestond erin een verticaal gerichte woontoren te ontwerpen, geïnspireerd door Mies van der Rohes’ Seagram Building. De verticaliteit benadrukken is een belangrijk aspect in het ontwerp, vandaar het metalen harnas. Analoog aan het Seagram, zijn de gevels van glas, wat de wooneenheden ook zeer open maakt naar de omgeving toe. De terassen zorgen voor onderscheid tussen de wooneenheden, enerzijds appartementstypes onderaan, anderzijds villa’s-in-de-lucht bovenaan. Daarnaast zorgt de afwisseling open/gesloten dat de circulatiekoker een steeds variërend spel van lichtinval wordt.

Jeroen Christiaen Het gebouw bestaat uit triplexunits die twee aan twee geschakeld zijn, zowel zijdelings als in de hoogte. Bovenop de uitsteeksels van de units zijn privéterrassen voorzien die telkens Zuidoost of Zuidwest gericht zijn. Dit bepaald dus de oriëntatie van een ganse unit. De gestapelde woningen zijn bereikbaar via verschillende galerijen die steeds twee gezinnen bedienen. Op het maaiveld ligt een grashelling die uitmondt in een verlaagd plein, wat verschillende soorten activiteiten kan triggeren. Het binnengebied kun je langs de vier zijdes door meerdere openingen betreden, te voet of met de fiets. De woningen die op de begane grond staan, hebben beneden een fietsenberging.

Lisa Janssens Het woningencomplex ontsluit een groot dynamisch binnenplein; een metafoor voor de open plek in het bos, verder gefundeerd door de verticaliteit van het gevelontwerp en de groene natuurlijke accenten. De overgang binnen-buiten gebeurt niet gratuit, de traditionele gang wordt hier meer dan pure circulatie; het is een plek om rond te dwalen, te interreageren en vooral te ontmoeten. Het publieke karakter vloeit via een private wintertuin over in het binnenkomen van de eigen woonst. Dezelfde verticaliteit die voorheen een poëtische aanleiding gaf, wordt hier benut om licht en zicht duidelijk te fragmenteren.


EE BA RST CH E .

EE BA RST CH E .

STUDENTENPUBLICATIES Waarneming en Beeldende Media 1 Op basis van de cultfilm ‘Blade Runner’ en een zelfgekozen kunstwerk, werd een collage als eerste grafische weergave van het ontwerp opgegeven. In een tweede fase zou dergelijk twee-dimensionaal voorstel vertaald worden in maquettevorm. Hierbij werd nadruk gelegd op het feit dat een architectuurontwerp niet noodzakelijk van een programma, logica of gebruik hoeft te vertrekken en konden aldus zekere wetmatigheden overboord worden gegooid; ontwerp in de vrijheid van zijn ruimtelijkheid. Nevenstaande projecten werden gekozen om hun bijzondere omgang met de derde dimensie en hoe deze op vaak verrassende, spannende of onvoorspelbare wijze werd ingezet.

BA EED CH E .

Benoit Busschaert, Damien Gillain, Sander Wollens & Loïc Tindemans

Evelien Rondenboch, Kathy Kleinjans, Floor Hoefkens & Anne-Cathérine Kempeneers

Silke Van Geeteruyen, Jana Wieme, Jona De Sutter, Lotte De Bruyne & Severine Verstraete

Ontwerpleer 1 De opgave van dit semester focust zich op het Citadelpark. Het eerste deel wordt hier gedocumenteerd. De architecturale ingreep deed een uitspraak over de plek door een historische referentie in te zetten en het geheel bijzonder grafisch te documentern. Daarbij werd aandacht besteed aan de overgang tussen perspectief en geëxpandeerd plan. In de verdere fases, die nu worden ontwikkeld, zal een landschappelijke entiteit en vervolgens een infrastructuurelement worden geïmplimenteerd om dit experiment te vervolledigen.

Arjan Dexters, Kristof Maes, Vincent Nulens & Ruben Scheelen

TW

Matthias De Muer, Aiko Friant, Leendert De Vos, Vic Bogaert & Adelien Denys

Computerondersteunende Ontwerptechnieken 1 Mathias Bonduel & Jeroen Christiaen De opdracht bestond eruit een zitmeubel te ontwerpen die vervaardigd kon worden in dubbel geplooid multiplex. Nadat we een vorm geschetst hadden die ons leek aan te staan, zetten we deze over in Rhino. Hierbij letten we op de maatvastheid van de curves door verschillende ingeschreven cirkels toe te voegen met welbepaalde afmetingen. Het ontwerp bestaat uit 2 door elkaar verweven plywood-onderdelen, in een donkere en lichte houtsoort. Dit wilden we ook in de 3d-print tot uiting laten komen, waardoor we hier gekozen hebben voor wit en zwart. Thibaut Van Dousselaere & Tom van Houdt Voor de stoel lieten we ons inspireren door een ontwerp van Zaha Hadid. Ons hoofddoel was een stoel te creëren die uit 1 doorlopend gekromd vlak bestond, waarbij alles vloeiend in elkaar overliep. Tweede punt was om de stoel zodanig te vormen dat hij ook zijdelings comfortabel te gebruiken was. And last but not least hebben we een compleet willekeurige structuur op de stoel afgevuurd.


STUDENTENPUBLICATIES Studio C: interview met Dirk De Meyer & David Schmitz Dirk: Ik denk dat er daar twee belangrijke redenen toe zijn. De eerste is dat we altijd proberen om met de studio in te spelen op een reële problematiek. Hier ligt die in het feit dat de immobiliëenmarkt van Venetië op een internationaal niveau zit, en dat het voor doorsnee Venetiaanse families bijzonder moeilijk wordt om nog in de stad te wonen. Op die manier ontstaat er een enorme leegloop van de stad. We proberen in de studio naar oplossingen te zoeken voor dat probleem. Kan je betaalbare woningen realiseren in Venetië en kan je daar typologiëen voor ontwikkelen? We hebben daartoe de voorbije drie jaar telkens andere sites onderzocht, telkens gekoppeld aan bepaalde typologiëen. Kan je bijvoorbeeld voormalige industriële loodsen of chantier-achtige structuren behouden en deze combineren met een bepaalde woontypologie? Dit jaar concentreren we ons op de typologie van grote monastieke complexen, die ooit gebouwd en ontwikkeld zijn voor tientallen kloosterlingen maar waar vandaag nog nauwelijks tien personen aanwezig zijn. Zo komen er binnen een stad waar heel weinig ruimte lijkt te zijn, opeens complexen naar boven die grotendeels leeg staan. Concreet hebben we één site gekozen, namelijk die van de Redentore, om die typologie verder uit te testen. Die case brengt ons op het tweede aspect van de studio. Die houdt in dat we ons een dergelijke situatie willen aanmeten waarin de generische middelen van de architectuur niet zomaar kunnen ingezet worden. De context van Venetië, zowel op historisch, typologisch, als bouwfysisch vlak, is dermate specifiek dat je niet zomaar generische oplossingen kan voorstellen: je moet je altijd verhouden tot die context. Wat gebeurt er als je resoluut hedendaags wil ingrijpen in die omgeving, hoe verhoudt je je dan tot een dergelijk fragiele, historisch gelaagde omgeving? Daarin zijn volgens ons vorm en compositie twee zeer belangrijke aspecten. David: Daarnaast is het volgens mij essentieel dat je als ontwerper reeds een beschreven blad krijgt, zeker om je te oefenen in het ontwerpen heden ten dage. In het geval van Venetië is dat zelfs heel extreem. Op heel veel vlakken zit je omgeving al op een soort van climax, zodat je jouw keuze nooit zomaar kunt maken. Je zal steeds een zeer gestaafde keuze moeten doorvoeren, wat het des te moeilijker maakt voor een ontwerp om tot de kern door te dringen. Ten tweede maakt dat de oefening haast tot een laboratorium. Venetië is niet zomaar een lukrake keuze. Het wordt een theoretische oefening die voor de context van Vlaanderen of België helemaal niet opgaat. Daarin kan de afstand tot het onderzoeksgebied als een nadeel worden beschouwd, maar het heeft ook net de kwaliteit dat je niet met bepaalde argumenten, zoals bijvoorbeeld een conversatie met buurtbewoners, kan werken hier. Dat gegeven, van het werken met een niet-gekende context, is iets wat in de eerste jaren nauwelijks naar voren komt, waar bijna steeds in en rond Gent gewerkt wordt. David: Daardoor val je wellicht sneller in een cliché, wat je hier helemaal niet kunt. Het generische antwoord klopt gewoon nooit, of bijna nooit. Dat maakt net de schok voor studenten zo groot. Ze moeten voor zichzelf een nieuwe bagage opmaken en de fundamenten van architectuur weer in vraag stellen. Die problematiek komt na de eerste drie jaren dan ook als geroepen, wanneer je net denkt een bagage te hebben opgebouwd en een methodiek ontwikkeld te hebben? David: Ja, ook de klassieke top-downaanpak van het ontwerpproces kan hier niet zomaar aangewend worden, waarbij je eerst op het planniveau werkt, en dan downscalet tot de detaillering. Die kwestie zie je ook terug in de twee ontwerpen die hier voorliggen: het ene pikt als het ware in op een klein detail, via een scenografische lezing van de site, nauwkeurig wandelend door het bestaande weefsel, op zoek naar sferen, assen, onaffe zaken, op die manier doordringend tot de gelaagdheid van de site. Vanuit die ooghoek nestelt het ontwerp zich in de context en bouwt eraan verder. Het andere gaat in op het proces van het klooster met behulp van een soort Scarpa-methodiek, trachtend daarmee een rechtzetting van de site te bekomen. Je leert dus eerst de site zeer gedetailleerd kennen om daar dan nieuwe lagen aan toe te voegen en zo tot een nieuwe typologie te komen. Dirk: Wat daarbij ook een belangrijk aspect is, is dat we sterk werken op het beeld van Venetië. Voor de opdrachten zochten we telkens naar projecten die op de achterkant van Venetië zitten, zoals we nu op de zuidzijde van Giudecca werken. Dat is een fantastische plek die voorheen nooit ontwikkeld werd. Het beeld dat je dus hebt van Venetië, blijkt enkel het centrale deel ervan te beslaan. Dus ook de omgang met dat beeld van Venetië bekijken we en hoe dat gerepresenteerd wordt.

Dirk: Ik denk dat de studenten wel zeer duidelijke randvoorwaarden krijgen bij aanvang van de studio. We stellen bijvoorbeeld onmiddellijk dat de generische ontwerpmiddelen, die je overal kan inzetten, hier achterwege gelaten worden. Tijdens de studio trachten we daarbovenop zoveel mogelijk oeuvres aan te reiken, die precies omgaan met die complexiteit tussen moderniteit en historiciteit. Daarom raadde ik de studenten in deze studio ook aan om het BV omtrent ‘The Other Moderns’ te volgen, waarin architecten naar voren komen die een complexe relatie hebben met heden en verleden. Dat is een laag die we expliciet willen aanboren. De randvoorwaarden zijn met andere woorden vrij strikt, maar daarbinnen pleiten we wel voor zoveel mogelijk verschillende oplossingen.

E ST

Stuurt de studio de studenten dan reeds vanaf het begin in een soort van richting, of worden studenten net vrij gelaten in hun aanpak van de probleemstelling?

1 TER AS M

Wat speelt er bij de keuze van Venetië als site?

David: In de masterstudio is het dan ook, zoals reeds aangehaald werd, belangrijker dat wij als begeleider eerder een klankbord en inspiratiebron zijn, of soms louter dwingen dat er gewerkt wordt of nagedacht wordt over een bepaalde zaak. Maar we zijn niet langer de persoon die zegt ‘wij gaan voor en jullie volgen’. Het is net omgekeerd: wij staan áchter de studenten. We proberen de studenten naar voren te stuwen en een autonomie te laten ontwikkelen in hun werkproces. Dat lijkt mij een essentieel element om te bezitten wanneer je afstudeert. In de studio stellen jullie dus met andere woorden een architecturaal project voor, dat iedereen anders invult maar wel uiteindelijk komt tot een eigen afgewerkt product. Dit ligt wel helemaal anders in de internationale studio waaraan studenten aan kunnen deelnemen in Venetië zelf? Het onderzoek zelf, zowel naar het typische weefsel als naar de architectuur en geschiedenis, is zeer belangrijk binnen de studio. Wat is de positie van het ontwerp dan exact en is het belangrijk dat het niet bij een theoretische neerslag blijft? David: Voor de duidelijkheid, deze studio is voor ons geen ontwerpend onderzoek, maar echt puur ontwerp. Je gebruikt dan wel een onderzoek om zaken duidelijk te maken, maar uiteindelijk draait het om de autonomie van het ontwerp. We doen dan wel kleine oefeningen en we geven ook een overvloed aan input en gelaagheid, maar die is louter nodig om niet te verzanden in doodlopende pistes op het vlak van ontwerp. Die bagage is dus nodig maar de oplossing komt steeds via het ontwerp. De weg daartoe is zeker niet altijd lineair, aangezien we in veel ontwerpen zien dat er telkens opnieuw gezocht wordt naar de juiste aanpak, en daarin kan onderzoek soms verhelderend zijn, om het geheel weer juist te kunnen kaderen. Maar ontwerpen is dus zowel de insteek als de uitkomst van deze studio. In het eerste jaar maakt de student kennis met wat architectuur is en wat de hefbomen zijn. In het tweede jaar komt er nadruk te liggen op het architectuurproject en in het derde jaar wordt er gezocht naar de verhouding tussen een project en werkelijkheid. In het vierde jaar zijn er dan meerdere sporen mogelijk. Hoe stelt deze studio zich op tegenover deze ontwikkeling? Dirk: Bij ons is die verhouding tot de werkelijkheid er zeker ook, maar op een andere schaal. We willen ons, zoals reeds in het begin aangehaald werd, steeds confronteren met een reële problematiek. Die werkelijkheid, hetzij de 19e-eeuwse gordel van Brussel, waar deze studio eerst op werkte, hetzij Venetië, formuleert steeds vanuit zichzelf een probleemstelling, gezien zijn historische en sociale complexiteit. Ten tweede is het belangrijk dat we het plezier van de vorm en de compositie in de opgave brengen, slaande zowel op de vorm van het project zelf als de representatie ervan. Dat zijn twee belangrijke componenten in deze studio, waar dan ook tijd en ruimte voor geschept wordt om deze te ontwikkelen. Door de historische gelaagdheid van de context wordt er automatisch een formele gevoeligheid ontwikkeld ten opzichte van de omgeving, die meteen ook een gevoeligheid van je eigen oplossingen vraagt, in de zin van materialen, compositie en je verhouding tot die omgeving. Die fijngevoeligheid is belangrijk om de gelaagde realiteit die zich over de tijd heen heeft opgebouwd, in zijn totaliteit aan te gaan, met alle conflicten en oneffenheden inbegrepen. Want vaak bestaat de neiging om het verleden als iets homogeens voor te stellen, maar er is echter op elk moment van de geschiedenis een confrontatie van de architect met de realiteit en zijn complexiteit. Onze studenten doen heden ten dage net hetzelfde. Het bewust worden van dat soort problematiek is van groot belang.

Dirk: Ik denk dat we daarover de voorbije drie jaar een duidelijke doelstelling uitgebouwd hebben, doordat je door de termijn van twee weken gewoonweg een andere aanpak nodig hebt. De begeleiders worden veel meer organisatoren van het ontwerp. In Venetië komen de studenten namelijk van verschillende achtergronden, en werken we op zeer specifieke vraagstukken met deelgroepen, waarbij we veel meer sturen en ingrijpen, veel meer op de manier van een klassieke architectuurstudio. Dit komt zeer duidelijk tot uiting in de formele uitwerking van de studio, waarin naar een coherent beeld gestreefd wordt, zowel tussen de groepen onderling als over de verschillende jaargangen heen. Als laatste vraag: hebben jullie reeds een beslissing gemaakt omtrent de stad die volgend jaar in de studio aan bod zal komen? Dirk: Wat de internationale studio betreft, hebben we een aanvraag ingediend om te werken op Napels, precies omdat die stad ook een ongelooflijke gelaagheid heeft, zowel historisch als geologisch gezien. Zou deze keuze dan doorgetrokken worden naar de studio in Gent? Dirk: Wellicht, hoewel dat nog niet beslist is. Rest ons enkel nog een dankwoord voor het inzichtelijke gesprek: dankuwel!

Intensive Program in Venetië Pieterjan De Bock

Twee weken lang verzamelden studenten uit België, Frankrijk, Italië en Libanon in Venetië om zich te buigen over de verschillende problematieken die de stad kent. Het Intensive Program, kortweg IP, vormde het kader waarbinnen deze internationale ontwerpstudio tot stand kwam. Naast een intensieve samenwerking tussen studenten en proffen liet deze workshop ook ruimte voor lezingen en georganiseerde uitstappen. Diverse onderwerpen werden aangeraakt en lieten toe om op korte termijn een globaal beeld te vormen van de werking van Venetië, de lagune en het nabije vaste land. Tijdens de ateliers werd deze kennis ingezet in een ontwerpend en probleemoplossend onderzoek toegepast op reële sites en op de verschillende schaalniveau’s. De projecten spreidden zich uit van ontwerpen die ingrijpen op de lagune of de havens tot interventies die zich beperken tot de corte. Elke groep vatte zijn eindresultaat samen op één paneel. Het geheel trachtte oplossingen te formuleren voor de verschillende bedreigingen waarmee de stad moet afrekenen. Maar de workshop is nog veel meer dan dat; het biedt de mogelijkheid om het echte Venetiaans leven te ervaren, contacten te leggen, de stad te gaan ontdekken en te genieten.

beelden: boven: Pieterjan De Bock Sébastien Holvoet onder: Astrid Ghyselen Lize Nevens


A JA LL RE E N!

STUDENTENPUBLICATIES Jokerweekprojecten De Keuze van Stefaan Vervoort; Ward Kromerout, Joachim Nijs, Helena De Wolf, Elize Van Aken, Yasmine Denruyter, Justine Tythgat, Lisse Wyckmans, Jitse Massant, Stijn Baets & Tobias Van Speybroeck De feestzaal van de suburbane massa’s -de expohal, het festivalterrein, het evenementencomplex- is verbannen naar de schemerzone tussen stad periferie. Bij elk feest dat suburbia er houdt loopt de parking vol tot een schaalloze non-plaats die, op zijn zachtst uitgedrukt, nogal onfeestelijk is. We vragen ons af wat er gebeurt wanneer we een proto-architecturaal object (trap, tribune, podium...) op dit soort plaatsen invoegen en mensen de mogelijkheid bieden om hierrond zelf een terrein af te bakenen. Op het moment dat de parking dan weer volstroomt ontstaan in de negatieve ruimte van de massa auto’s nieuwe plekken. Plaatsen om te hangen, te drinken, te feesten...

De Keuze van Dirk Somers; Anna Van Krieken, Bob Van Leeuwen, Mike Standaert, Jasper Caenepeel & Barbara Soenen Ons tweeluik is opgevat als een kritisch document tegen de individualistische invulling van het Vlaamse terrein. Een topografische kaart van de huidige situatie wordt geplaatst tegenover een toekomst versie waarbij de klassieke Belgische, suburbane planningsstrategie ondoordacht wordt doorgetrokken. In de Belgische planningsgeschiedenis wordt de focus te veel gelegd op individueel geluk in de plaats van collectieve kwalitatieve open en bebouwde ruimte. De planning wordt het slachtoffer van de ‘Vlaamse droom’: vrijstaande woning, oprit, voortuin,…De beelden aan de onderzijde van de collage zijn een representatie van deze Vlaamse droom. De posters stellen de bebouwde ruimte en toekomst van suburbia in vraag.

Noot: De Keuze Van Guy Châtel was het project van de groep rond Wim Cuyvers. Het dynamische aspect van het beeld kwam niet tot zijn recht in een tweedimensionale publicatie. Hiervoor onze excuses. De betrokken studenten verdienen bij deze wel een eervolle vermelding; Jana Wieme, Laura Temmerman, Anke Verest, Jona De Sutter, Els Verminne, Clémena De Block, Jonas Van Den Bulcke, Jan Verstraete, Heinrich Altenmüller, Marlies Waeyaert, Virginie Tack, Jiska Gysels, Ian Kuppens & Diede Onzia.


STUDENTENPUBLICATIES LE ! AL REN

JA

De Keuze van Bart Verschaffel; Arno Van Den Heuvel, Annelies Wuyffels, Veerle Van Lysebettens, Ellen Cleemput, Derkien De Baets, Stephanie Van Laere, Estie De Boever, Elke Duvillers, Bruno Claeys, Thierry Mainil & Klaas Calle. Suburban Gent, een hoge densiteit van kleine arbeiderswoningen met een gebrek aan ruimte. In dit ontwerp wordt de zolderruimte als opbergruimte omgezet naar een publieke kamer voor de buurt. Concreet worden de gedeelde zoldermuren verwijderd waardoor deze reeks zolders een nieuwe, gefragmenteerde ruimte vormen. Elke dakopbouw creëert een eigenheid voor elke deelruimte. Toch wordt met onze ingreep een uniformisering doorgevoerd aan de hand van onze rode akoestisch isolerende vloer. Langs de wachtgevel van een hoekpand kan deze vloer veruitwendigd worden om een publieke toegang te markeren. Kortom, gebruik verloren ruimte als excuus om te feesten...

De Keuze van De Koe; Vier tussentijdse projecten geven vaak beter een Jokerweek weer. Deze beelden wisten zich te onderscheiden omwille van hun grafische ontwikkeling. Op een vaak subtiele, maar zeer duidelijke manier ondersteunde de grafiek of het medium niet enkel overtuigend het argument, maar werden ze hier bewust en terecht ook als onderzoeksmiddel benut.

De Keuze van Pieter Uyttenhove; Aiko Firant, Matthias De Muer, Jens Van Eetvelde, Bas Goethals & Astrid Ghyselen Rode gordijnen opgehangen aan staaldraden. Een tegelpatroon op de vloer. Feestelijke TL-lampen. En een idyllisch tafereel: Déjeuner sur l’herbe. Een generiek basispakket vol feestsymbolen. Meer was voor ons niet nodig om een speciale plek uit te zonderen. Door middel van associatie transformeren ze de grauwste plek tot een swingend feestpaleis. Daarna komt de locatie: een “bos in suburbia”. Eigenlijk treffen we een lap grond beplant met een paar bomen en wat kant-en-klare structuren. De idyllische scene van Manet is ver weg. Het theatergordijn herstelt het mystieke van het bos. De bomen vangen het licht van de TL’s en maken het plafond. Een Black Lodge in suburbia?



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.