Hkk 125 jaardef

Page 1


Portret van Hazelhof Roelfzema met hondjes Door Willem van Konijnenburg en Paul Rink Tekst: Menagerie Drouot Ongedateerd De penningmeester van het eerste uur, A.G.H. Roelfzema, was kunsthandelaar. De naam Drouot verwijst naar het Parijse HĂ´tel Drouot, waar in die tijd regelmatig kunstveilingen werden gehouden. Gouden Boeken


Inhoud 5 6 8 12 14 20 22 24 26 28 30 34 36 40 44 46 51 54 56 60 62 64 66 68 70 71 72 73 74 75 76 78 80 82

Van de voorzitter. Will van Sebille De oprichting van de Haagsche Kunstkring Literatuur volgens de multidisciplinaiare kunstkring. Ton van Kalmthout Uit de historie van de HKK Voorzitter Henk Wegerif. De Kunstkring in zwaar weer. Huub Thomas De zwerftocht van de Kunstkring. Nico Groot, Bert Nieuwpoort Schilderes Leonora van Bijsterveld. Bert Nieuwpoort Jubileumaandenken 125 jaar Jubileum Programma Overzicht Haagse Kunstkringlied. Gerrit Vennema Buurtschap in beweging Affiches Het X-over DNA, jubileumtentoonstelling. Hendrik van Leeuwen 125 jaar afdeling Beeldende Kunst. Jan Voets Een nieuw elan. Max Boekholt Levenslang Kunstkring. Ruud Hisgen De afdeling Muziek. Adriaan Wouters Haagse architecten, (oud)leden van de HKK. Eric Vreedenburgh Non Stop Architecture revisited, Eric Vreedenburgh Ereleden: Miep Diekmann. O.a. Dolf Verroen Jean Wijten 30 jaar Theo en Nelly van Doesburg, een HKK-ontmoeting Albert Vogel jr. Ella van Schaik Gerard Fieret. Theo Monkhorst Jaap Vegter, Een Spaanse avond, Ronnie Meerts, De vloeren van Ellerman Wasbeurt in toilet. De lesboer en de amanuensis. HKK als toevluchtsoord. Waar is Théophile? Gerard Fieret. Joop Polder, Nico Brederoo, Rein Edzard Willem van Konijnenburg. Gouden Boek Oom Piet Cleveringa. Wouter Wefers Bettink Nol Kroes Hermanus Berserik. Teun Berserik Who is who? Een prijsvraag HKK KunstKookBoek. Rob van Doeselaar Colofon

Coverfoto Mevrouw Zoreida Marries Anna van Meegeren-De Voogt, de eerste vrouw van kunstschilder Han van Meegeren, op een avondfeest van de ‘Haagse Kunstkring’. Kostuumontwerp van Han van Meegeren. Kunstenaar: H. Berssenbrugge. Ca. 1920. Foto: HGA

5


ThĂŠophile Emile Achille de Bock (1851-1904) De schilder ThĂŠophile de Bock was de oprichter en eerste voorzitter van de Haagse Kunstkring tot 1895. Hij behoorde bij de Haagse School. De impressionist Jacob Maris was zijn grote voorbeeld. De Bock schilderde zware, sombere landschappen. In 1881 werkte hij mee aan het Panorama Mesdag: hij schilderde de lucht en de duinen. Het Gemeentemuseum van Den Haag heeft meerdere van zijn werken. De Bock overleed in Haarlem op 22 november 1904. Gouden Boeken


Van de voorzitter Will van Sebille ‘In 1891 werd de Vereeniging Haagsche Kunstkring opgericht door Théophile de Bock, Haags beeldend kunstenaar.’ Deze zin zult u nog vaak horen of lezen de komende maanden. Maar wat zegt zo’n zin? Dat we dit jaar 125 jaar bestaan. Dat is evident. Maar wat zegt het over de Haagse Kunstkring anno nu? Feit is dat Théophile de Bock, samen met een aantal andere kunstenaars, een vereniging wilde waarin verschillende kunstdisciplines – Beeldende Kunst | Design & Architectuur | Letteren, Theater & Film | Muziek – bij elkaar zouden komen om zo een natuurlijke uitwisseling en gezamenlijke voedingsbodem te creëren. Hij wilde met zijn vereniging een luis in de pels zijn en zag de vereniging als een broedplaats voor kunstenaars uit al die disciplines. We noemen dit het DNA van de HKK. Bij een jubileum hoort een terugblik, kijken naar al die kunstenaars, belangrijke en prominente leden, die hun stempel op deze vereniging hebben gedrukt. Ik noem willekeurig enkele namen: beeldend kunstenaars Theo van Doesburg, Josef Israëls, Jan Schoonhoven; letterkundigen en acteurs Albert Vogel, Ferdinand Bordewijk, Hella Haasse, Miep Diekmann, Ellen Vogel, Paul van Vliet; ontwerper Piet Zwart; de componisten Alexander Voormolen en Otto Ketting, en de fotografen Max Koot en Gerard Fieret. Deze namen maken duidelijk dat de Haagse Kunstkring een stevig verleden heeft, een fundament waarop we nog steeds voortbouwen. Bij een jubileum past ook een blik naar de toekomst. Welke rol kan een vereniging zoals de Haagse Kunstkring nog spelen in veranderende tijden? Welke nieuwe definities van de werkelijkheid zoeken kunstenaars? Want kunst maken is een zoektocht die soms mislukt, soms uitmondt in nieuwe inzichten, soms in schoonheid, maar altijd bijdraagt tot een beter begrip voor wie wij zijn en waar wij naar toe gaan. Voor die zoektocht is een broedplaats nodig voor alle vormen van kunst. En in ons jubileumjaar onderzoeken we tastend naar hoe we die broedplaats een plaats blijven geven in de Haagse Kunstkring. De jubileumtentoonstellingen (125 jaar HKK – Het X-OVER DNA en Op Drift) laten deze twee kanten van het jubileum zien vanuit alle disciplines. We zijn blij met het 125-jarig bestaan en vinden dat een mooie reden om dit jaar feest te vieren op de Denneweg – samen met werkende leden, kunstlievende leden, andere kunstverenigingen, buurtbewoners en organisaties en iedereen die daarbij wil zijn. In dit magazine leest u meer over deze twee kanten van ons jubileum en de activiteiten die we in dit jubileumjaar organiseren. Veel leesplezier!

7


8

De oprichting van de Haagsche Kunstkring 1 mei 1891

H

et is, na een gruwelijk koude winter, eindelijk een zachte veelbelovende voorjaarsdag. Pas tegen de avond steekt een vochtige zeewind op die de wandelaars in de binnenstad huiverend hun jaskragen doet opslaan. Op de hoek van het Buitenhof worden in café Riche de gaslichten aangestoken, waardoor de spiegels en de koperen randen van de marmeren tafeltjes beginnen te glanzen in het gele warme licht. Een veertiental deftige Haagse heren, voor een deel in geklede jas, allen met wandelstokken, de handschoenen bedachtzaam uittrekkend, verzamelt zich om enkele grote tafels in een apart deel van het lokaal, waar Théophile de Bock hen bijeen heeft geroepen om, onder het genot van een goed glas port, over de oprichting van een Kunstenaarsgenootschap te praten. Het is de eerste mei 1891. Die avond nog wordt beslist, dat de Vereniging ‘de Haagsche Kunstkring’ gaat heten... Op 1 mei 1891 is Den Haag dus een kunstenaarsvereniging rijker. Naast het gerenommeerde Pulchri Studio, sinds jaar en dag het onaangetaste bolwerk van de Haagse School, wordt nu door veertien heren in een

rokerig zaaltje boven Café Riche op het Buitenhof de Haagsche Kunstkring opgericht. De statuten van de nieuwe vereniging noemen als doel ‘de bevordering van: schilderkunst, beeldhouwkunst, fraaie letteren, toonkunst, kunstindustrie en van aansluiting bij en samenwerking tusschen de beoefenaren dier verschillende kunsten’. Daarmee heeft de Haagsche Kunstkring haar doel meteen duidelijk ruimer geformuleerd dan Pulchri, dat qua opzet alleen een schildersvereniging is. De wederzijdse beïnvloeding van kunstenaars van verschillende disciplines is een typische gedachte van het einde der negentiende eeuw, zoals die vooral door Wagner met zijn Gesamtkunstwerk, en in ons land door de Beweging van Tachtig is gepropageerd. Gouden Boeken Op zware vellen oud-Hollandsch of Zaansch papier van 55 bij 70 centimeter hebben de kunstenaars van de Haagsche Kunstkring vanaf het allereerste begin belangrijke momenten vastgelegd. Veelal zijn de tekeningen


Werk uit het Gouden Boek door Henricus (Henricus Jansen) (1867-1921) 6 december 1892 De notulen van de eerste sociëteitsvergadering, onder meer handelend over het gebruik van het Gouden Boek. Henricus illustreerde ze met portretten van de schilder Edzard Koning (1869-1954) en sociëteitsvoorzitter J.J.H. van Frankenhuijsen. De laatste noemt hij ‘Mr. le Juge d’Instruction’ in verband met de strenge regelgeving die de voorzitter voorstaat. Met het oog op de uiterlijke gelijkenis geeft Henricus hem ook weer als kat. Gouden Boeken

voorzien van handtekeningen van de geportretteerden. Théophile de Bock, de initiator van de vereniging, schonk het eerste boek op 1 januari 1892. Ter gelegenheid van het tienjarig jubileum gaf hij in 1902 het tweede boek. Het derde boek, dat in 1914 in gebruik werd genomen, draagt geen schenkersnaam. Overigens kregen deze boeken pas later hun huidige benaming ‘Gouden Boeken’. Twee Gouden Boeken liggen tijdens het jubileumjaar ter inzage in de Bestuurskamer. Ook in deze jubileumuitgave kunt u genieten van de prachtige tekeningen en aquarellen.

9


10

Literatuur volgens de multidisciplinaire kunstkring Ton van Kalmthout

I

n de laatste week van februari 1894 had er een opmerkelijke toneelvoorstelling plaats in de Haagsche Kunstkring. Het genootschap gaf een van zijn zogeheten kunstavonden, die gewoonlijk gevuld werden met voordrachten, korte toneelstukken, schimmenspelen, muzikale composities en tableaux vivants. Op het programma stond dit keer o.a. het symbolistische drama L’intruse van Maurice Maeterlinck, door Marcellus Emants vertaald als De insluiper. Emants, als bestuurslid tevens medeorganisator van de avond, had het stuk niet alleen vertaald, maar ook geregisseerd, terwijl hij zelf de hoofdrol had ingestudeerd. Een paar maanden later kwam hij op de voorstelling terug in een brief aan A.C. Loffelt. Deze dagbladcriticus had

een ‘dramatisch tafereel’ van Emants zelf besproken en daarbij gesuggereerd dat de auteur Maeterlinck had willen navolgen. Emants schreef nu aan Loffelt: ‘Wat ben je weer aller onzinnigst aan het doorslaan geweest! Ik, die een hekel aan Maeterlinck en aan het symbolisme heb, die de Intruse alleen speelde omdat er in den Kunstkring iets wezen moest, dat niet op een gewoon tooneel vertoond werd... een navolger van Maeterlinck. Waar haal je de klets toch vandaan. Ik streef naar niets anders – zonder ooit te denken over een richting of een school of een philosophie – dan naar het weergeven van Nederlandsche menschen zooals die zich aan mij voordoen en onder hen, die verder zien dan hun neus lang is, zijn er genoeg, die de origineelen van de dramatis personae […] uitstekend herkend hebben.’


Misschien komt het niet consequent over dat een symbolistenhater als Emants zo veel moeite deed om op die kunstavond van februari 1894 een symbolistisch toneelstuk op de planken te zetten. Maar dat is minder vreemd dan het lijkt. Emants nam tegenover het werk van Maeterlinck een houding aan die typerend is voor de manier waarop men artistieke vernieuwing dikwijls tegemoet trad in dit soort genootschappen. De Haagsche Kunstkring vertegenwoordigde een vorm van kunstzinnige sociabiliteit die in Nederland met enkele tientallen organisaties opkwam in de jaren tussen 1880 en 1914. Zo’n genootschap formuleerde doorgaans geen eenduidig programma van eisen waaraan literatuur of waaraan kunst in het algemeen zou moeten voldoen. Dat wil niet zeggen dat individuele leden of de gasten die uitgenodigd werden er geen uitgesproken meningen op na konden houden. Die stelden zij zelfs voortdurend aan de orde, in lezingen en in reacties op die lezingen of op de toneel- en voordrachtsavonden, concerten en tentoonstellingen van de vereniging. En impliciet gebeurde dat natuurlijk ook in de gepresenteerde werken zelf. Deze kunstkringen bieden een gevarieerde staalkaart van wat een snel groeiend publiek rond de eervorige eeuwwisseling zoal aan kunst aangeboden kreeg, van gecanoniseerd werk tot moderne en ultramoderne kunst. Want een voorkeur voor een bepaalde artistieke doctrine hielden de genootschappen er welbewust niet op na. Hier wil ik het onder meer over hebben. Ik kies daarbij mijn voorbeelden uit de letterkundige bedrijvigheid. Maar daarmee doe ik eigenlijk te weinig recht aan de veelzijdige oriëntatie van deze multidisciplinaire associaties, die alle destijds serieus genomen takken van kunst – de beeldende kunsten, de kunstnijverheid en de architectuur, de letterkunde, de dramatische kunst en de muziek – allemaal tot hun brede werkterrein rekenden.

Marcellus Emants in 1894 (Letterkundig Museum, Den Haag)

Als vanzelfsprekend, want zonder dat gemotiveerd werd waarom dit werkterrein dan wel zo breed moest zijn, representeerden deze genootschappen de opvatting dat die verschillende deelgebieden niet geheel op zichzelf stonden, maar in essentie deel uitmaakten van één ondeelbare Kunst. Zoals u weet was dat een opvatting met een lange traditie, die gedurende de hele negentiende eeuw verdedigers gevonden heeft. Maar de kwesties van de onderlinge verwantschap en de begrensdheid van de kunsten waren weer bijzonder actueel in het laatste kwart van de negentiende eeuw, toen in Nederland de belangstelling voor de schoonheidsleer een revival kende, toen daarnaast de Gesamtkunst-ideeën van Richard Wagner in bredere kring werden verspreid en even later ook de Gemeenschapskunst steeds meer aanhang verwierf. De eerste multidisciplinaire kunstkringen-nieuwe stijl werden opgericht niet lang nadat in 1876 de eerste Bayreuther Festspiele waren gehouden, waarover de Nederlandse pers uitvoerig berichtte. Tot de minder enthousiaste verslaggevers behoorde Marcellus Emants, die bij herhaling uiting gaf aan zijn bedenkingen omtrent de levensvatbaarheid van de nieuwe Gesamtkunst. De kunst moest haar toekomst juist zoeken, zei hij, binnen de grenzen van haar afzonderlijke disciplines. In 1891 behoorde Emants tot de oprichters van de toonaangevende Haagsche Kunstkring, waar hij aanvankelijk ook een van de richtinggevende figuren was. Zijn bestuurslidmaatschap viel dáárom goed te rijmen met zijn opvattingen over de relatie tussen de verschillende kunsten, omdat ze in dit soort genootschappen in principe op voet van gelijkheid voor het voetlicht kwamen, en niet of nauwelijks in geïntegreerde vorm. Dat overigens een enkel subdomein de werkzaamheden in de praktijk wel degelijk kon domineren, waardoor er alsnog specialisatie optrad, is natuurlijk een andere kwestie. Zo moeten de leden van de vroegst bekende kunstkring, de Haarlemsche Kunstenaarskring van 1882, een grote voorliefde hebben gehad voor toneel en voordrachtskunst. Voordragen was, al begonnen sommige Tachtigers daar inmiddels anders over te denken, nog altijd een geschikte – en voor een kunstkring ook haast de enig denkbare – manier om literatuur aan te bieden. In dat opzicht stonden zulke genootschappen nog dicht bij de negentiende-eeuwse rederijkerij. Maar er zijn ook in het oog lopende verschillen. Het waren bijvoorbeeld steeds minder de amateuristische kunstbeoefenaars die voor het steeds hogere eisen stellende publiek van een kunstkring mochten declameren. Zij werden nu, net als auteurs die vanouds kwamen voorlezen uit eigen werk, van de podia verdrongen door professionele, in de kunst van het zeggen geschoolde woordkunstenaars. Met hun bestudeerde ritmiek, een verfijnde dictie en genuanceerde stembuigingen werden zij beter in staat geacht om ook de meest exquise lyriek ten beste te geven, die van de Tachtigers bijvoorbeeld. Vandaar dat in de Haagsche Kunstkring vrijwel niemand in de gaten schijnt te hebben

11


12

gehad, hoe vernieuwend de humanitair-expressionistisch getoonzette poëzie van Emile Verhaeren was, toen hij die in 1907 toch zelf kwam voordragen. De getuigenissen laten vrijwel eenstemmig weten dat hier weer eens een auteur ten onrechte had gemeend zijn eigen verzen te kunnen reciteren. Dertien jaar eerder, in 1894, was Verhaeren ook in Den Haag te gast, toen met een verhandeling óver moderne literatuur, met name van de symbolisten. Die plaatste hij in de traditie van de Romantiek, zijns inziens de enige echte revolutie in de kunst van de negentiende eeuw, waar latere richtingen als het Naturalisme en het Symbolisme slechts uitlopers van waren. De Romantiek steunde volgens Verhaeren namelijk op de gedachte dat het absolute zich zowel manifesteerde in het ideale als in de materie. En zo waren materialisten en idealisten dus nauw aan elkaar verwant. Wat de Romantiek en haar latere uitlopers in ieder geval gemeen hadden, aldus Verhaeren, was hun beroep op de vrijheid. Hij werkte dit vrijheidsbegrip niet verder uit, maar ongetwijfeld verwees hij daarmee naar de gedachte dat de individuele kunstenaar onafhankelijk moet staan tegenover artistieke en maatschappelijke doctrines, in het bijzonder de ideologie van de burgerij, dat hij gevrijwaard moet zijn van politieke invloeden of kerkelijke dogmatiek en zich niet moet laten ringeloren door instituties als de kunstkritiek of de commercie. Het is een artistiek-liberaal beginsel dat in het cultuurhistorisch onderzoek te vaak over het hoofd is gezien, maar dat in de negentiende eeuw in tal van verschijningsvormen kan worden gesignaleerd. Zo ook onder de multidisciplinaire kunstkringen. In Den Haag zeiden de oprichters dat zij een vereniging voor ogen hadden ‘die in hoofdzaak de vrije uiting op elk gebied van kunst zou bevorderen’. En een uit 1897 daterende zustervereniging in Rotterdam heette zelfs Vrije Kunst. Het blijkt een rekbaar begrip, zoals het dat ook was in de politieke en economische wereld. En rekkelijkheid was voor een kunstkring ook wel nodig, want werkelijk vrije kunst, die de onafhankelijke kunstenaar louter door

zijn eigen genie werd ingegeven, kon hier slechts in bescheiden mate worden bevorderd. Het door statuten gereguleerde verenigingsverband legde op zichzelf al de nodige beperkingen op. Er moest wel degelijk rekening gehouden worden met de smaak van de achterban, veelal beter gesitueerde burgers, die de organisatie financierden en binnen de kortste keren aan de touwtjes trokken in het bestuur. Daar komt bij dat een kunstkring voor het samenstellen van hoogwaardige exposities sterk afhankelijk was van de kunsthandel. En de kritiek bepaalde hoeveel weerklank de activiteiten kregen en had dus grote invloed op de aanwas van nieuwe leden en daarmee indirect ook op de fondsen voor instandhouding van de organisatie. Wat in een multidisciplinaire kunstkring overbleef van de oorspronkelijke vrijheidsgedachte was al met al een aanmerkelijk afgezwakte versie: een kunstuiting moest op haar kwaliteit en het talent van de maker beoordeeld worden, ongeacht de artistieke ideeën die eraan ten grondslag lagen, en men diende zich open te stellen voor kunst en kunstopvattingen, oude en nieuwe, die afweken van de eigen normen. Dit vrijheidsbeginsel verklaart de progressieve bereidheid van de multidisciplinaire kunstkring om naast algemeen geaccepteerde kunst ook onconventionele aan het publiek voor te zetten, zelfs wanneer de organisatoren er zelf geen affiniteit mee hadden. Marcellus Emants hield in 1894 zijn medebestuurders eenvoudig voor dat het de bedoeling van de Haagsche Kunstkring steeds was om iets te geven wat een andere instelling niet kon bieden, ‘iets oorspronkelijks dat aantrekt’. Zodoende was hij in 1892 ook nauw betrokken bij de organisatie van de roemruchte lezing van Sâr Peladan, een omstreden cultfiguur die veel opgang maakte in Franse symbolistische kringen. Van diens mysticistische betoog tegen uitbeelding van de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid nam Emants persoonlijk afstand in zijn dankwoord na afloop van de lezing. Zijn speech kwam er volgens een curieus verslag van zijn medebestuurder P.A.M. Boele van Hensbroek op neer dat hij de spreker beleefd maar beslist liet weten geen afstand te zullen doen van de beschrijving van ‘déze wereld’ en dat Peladan met zijn rabiate anti-realistische opvattingen wat hem betreft naar de bliksem kon lopen. ‘Literatuur is alles’ luidt het statement dat wel is toegedacht aan de multidisciplinaire kunstkring. Dat is wel erg ruimhartig geformuleerd. De literatuur ging hier niet op in één alle kunsten omvattend verband. En zij bestond voornamelijk uit teksten waarnaar geluisterd kon worden. Maar de betrokkenheid van Marcellus Emants bij de Haagsche Kunstkring illustreert wel dat literatuur volgens zo’n genootschap ook kon zijn wat de leden zelf verkeerde literatuur vonden, en waarvan zij desondanks kennis wilden nemen.

‘Sâr Peladan in den Haagschen Kunstkring’, tekening van J.M.Schmidt Crans in Uilenspiegel van 26 nov. 1892. (KB Den Haag)


Portret van Emile Verhaeren bij zijn Kring-lezing op 18 januari 1907, door Henricus Gouden Boeken

13


14

Uit de historie van de HKK

W.A. van Konijnenburg wordt door H. van Meegeren getekend in het Gouden Boek van de Haagse Kunstkring ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag (geboren in Den Haag op 11 februari 1868). Foto Collectie Haags Gemeentearchief Han van Meegeren Wat bezielde Van Meegeren bij zijn jarenlang volgehouden vervalsen? Was het, zoals hij zelf beweerde miskenning en de wens zijn beoordelaars op het verkeerde been te zetten? Was het ijdelheid en geldzucht, of gefrustreerde geldingsdrang? Dat laatste zeker ook, in gedachte genomen zijn mislukte poging om voorzitter van ‘De Haagse Kunstkring’ te worden. Bron: Publicatie Nico van Wageningen. Het Vincent van Gogh Genootschap

De minister van C.R.M., mevrouw M.H.M.F. Gardeniers-Berendsen, opent de tentoonstelling van politiek tekenaar Fritz Behrendt (links) in de Haagse Kunstkring, Denneweg. 1980. Foto Robert Scheers. Collectie Haags Gemeentearchief


40-jarig jubileum Haagse Kunstkring (1931)

Vier bridgers in het pand van de Haagse Kunstkring aan de Denneweg. Door Estelle van Bilderbeek. Pen en potlood in kleur 1981. Foto Collectie Haags Gemeentearchief

Herengracht 13, schimmenspel in de Haagse Kunst-

Huldiging van Kloos, Helène Swarth en Cyriel

kring met Fulansveld, M. Stuber, W.E. Roelofs jr.,

Buysse in de Haagse Kunstkring. 1929.

J. Franken, G. van Lammeren, echtgenote van W.E.

Foto Collectie Haags Gemeentearchief

Roelofs jr., L. Storm van ‘s-Gravesande en mevrouw Lofters. 1911. Foto Collectie Haags Gemeentearchief

Vergadering in 1910

15


NAJAAR 2015 SHOPS LIMITED

16

16

Henk Wegerif, zoals getekend door Paul Citroen in 1943 (collectie auteur)


De Kunstkring in zwaar weer Voorzitter Henk Wegerif (14 december 1938 tot 8 mei 1942)

Huub Thomas

N

ederland is al twee jaar bezet wanneer in het voorjaar van 1942 een ingrijpende maatregel wordt doorgevoerd. Na diverse aankondigingen in de gelijkgeschakelde pers, valt eind mei het doek voor alle kunstenaars die in vrijheid willen werken: de dwangmaatregelen van de Nederlandsche Kultuurkamer zijn een feit geworden. Het bestuur van de Haagsche Kunstkring onder voorzitterschap van architect Henk Wegerif (1888-1963) heeft de tekenen al vroeg herkend. Achter de schermen heeft Wegerif voorbereidingen getroffen om deze situatie het hoofd te bieden. De Kultuurkamer heeft enkele maanden eerder De Schouw opgericht, een tijdschrift dat de ideologie van het nationaalsocialisme onder de kunstenaars moet verspreiden. Menig kunstenaar weigert zich echter aan te sluiten en het ledental van de Kunstkring, dat zich onder de charismatische leiding van Wegerif tot 1941 sterk had uitgebreid, neemt zienderogen af. Wetende wat de gevolgen voor de Kring kunnen zijn, besluit het bestuur op 8 mei af te treden en de algemene leiding over te dragen aan de jurist, eveneens Kringlid, G.J. van Haersma Buma. Door het aanstellen van een niet-kunstenaar werkt de Kunstkring vanaf deze datum zo onopvallend

mogelijk aan zijn voortbestaan. De onderlinge contacten worden in huiskamerbijeenkomsten voortgezet. Duivels dilemma In zijn openingsrede op 30 mei doet de president van de Kultuurkamer, de filosoof dr. Tobie Goedewaagen, het voorkomen alsof de kunstenaars zélf om dit instrument hebben verzocht. Hij voert het Derde Rijk op als lokkend perspectief nadat het humanisme ‘in zijn verval, waarin het humanitair, abstract en steriel en vervreemd van de oerkrachten des volks geworden is, zooveel in onze kultuur [heeft] vernield, dat wij slechte vaderlanders zouden zijn, indien wij niet met beide handen de door u geboden gelegenheid zouden aangrijpen, onze kultuur te dienen.’ Wegerif weet de Kunstkring aan de ideologie van de Kultuurkamer te onttrekken, maar dat heeft een hoge prijs: wanneer een kunstenaar besluit afzijdig te blijven, mag hij zijn beroep op straffe van een maximale boete van vijfduizend gulden niet meer uitoefenen. Als hij niet tekent wordt hem bovendien het brood uit de mond gestoten en zo ontstaat een duivels dilemma, waarin ook de Kunstkring verwikkeld raakt. In de vrijmetselaar en humanist Wegerif heeft de Kring een voorzitter die weet wat hem te doen staat.

17


18

Rijkscommissaris Seyss Inquart spreekt aanwezigen toe tijdens de officiële inwijding van de Nederlandsche Kultuurkamer in de Haagse Stadsschouwburg op 30 mei 1942 (collectie Beeldbank WO2)

Henk Wegerif De van oorsprong uit Apeldoorn stammende Wegerif maakt al in zijn vroege jeugd kennis met de kunsten. Zowel het atelier als het woonhuis van zijn oom Chris Wegerif – de drijvende kracht achter de befaamde kunsthandel ‘Arts and Crafts’ aan de Kneuterdijk – zijn voor hem bekend terrein. Daar maakt hij kennis met kunstenaars als Walter Crane, Henry van de Velde en Peter Behrens, die graag een bezoek brengen aan het echtpaar Wegerif. Niet het minst ook vanwege Henks tante Agathe Wegerif-Gravestein, een kunstzinnige vrouw die door haar vernieuwingen op het vlak van de batiktechniek een wereldwijd netwerk heeft opgebouwd. Vanaf zijn eerste werken toont Wegerif dat hij bekend is met de internationale vakliteratuur. De inzichten die Hermann Muthesius in zijn publicaties zoals Das Englische Haus verbreidt, zijn aan Wegerif wel besteed. Wanneer hij met zijn gezin in 1925 naar Wassenaar verhuist, laat Wegerif naar eigen ontwerp een controversiële villa bouwen die hem in de Haagse regio in één klap bekend maakt. De ‘roaring twenties’ zijn voor hem een vruchtbare periode, waarin hij menige villa ontwerpt en tevens de Willemsparkflat realiseert, het luxueuze woonhotel dat met zijn slanke toren de hoek van de Zeestraat en de Javastraat markeert. Na de verhuizing naar Wassenaar stort Wegerif zich in het culturele leven van Den Haag. Hij wordt actief lid van de Kunstkring, mengt zich in de Haagse Filmliga, organiseert tentoonstellingen, geeft lezingen en is in alles een pleitbezorger voor de vrije geestelijke ontwikkeling van de mens. Het is een houding die in de latere jaren dertig, getekend door autoritaire ontwikkelingen in de internationale politiek, stevig op de proef wordt gesteld. Zijn enthousiasme en grenzeloze energie helpen hem daarbij. Explosieve toename Deze eigenschappen komen van pas wanneer hij, na de nodige consultaties bij de vier afdelingen van de Kunst-

kring, op 14 december 1938 met grote meerderheid van stemmen tot algemeen voorzitter wordt gekozen. Vanaf dat moment zet hij fors in op uitbreiding van de activiteiten en versterking van de financiële basis. Reeds het eerste jaarverslag dat onder verantwoordelijkheid van Wegerif wordt gepubliceerd, maakt gewag van een explosieve toename van het aantal leden: waren het er aan het begin van het verslagjaar nog maar 175, aan het einde is het getal van 302 leden bereikt. Verder toont de Kunstkring in versterkte mate zijn enorme variëteit aan culturele uitingen in de vorm van tentoonstellingen, uitvoeringen, lezingen, concerten en excursies. Onderwijl schept Henk, samen met een aantal nieuwe bestuursleden, orde in de bedrijfsvoering en de archieven. Vanaf het begin zet Wegerif de lijn uit dat de Kunstkring meer moet zijn dan een huis waar uitvoeringen, lezingen en tentoonstellingen worden georganiseerd. In het voorjaar van 1939 ontwerpt hij dan ook een groot, multifunctioneel gebouw dat een oplossing moet bieden voor de problemen die het bestaande pand aan de Lange Houtstraat in het dagelijks gebruik oplevert. In zijn vormgeving toont het ontwerp verwantschap met zijn prijsvraaginzending voor het Amsterdamse stadhuis uit 1938, hoewel de uitwerking aanzienlijk soberder is gehouden. Het is een initiatief dat van zijn vertrouwen in de toekomst getuigt. Verenigingsgebouw Echter, wanneer de Kunstkring na de zomer haar werkzaamheden weer opneemt, is de wereld ingrijpend veranderd. Met het oog op de politieke spanningen heeft de regering op 28 augustus de algehele mobilisatie afgekondigd en enkele dagen later is wat velen vreesden waarheid geworden: Duitsland is op 1 september Polen binnengevallen, ruim twee weken later gevolgd door de Sovjet-Unie. Polen geeft zich na een onmogelijke strijd op twee fronten op 28 september over en het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben Duitsland de oorlog verklaard.


In zijn massaopbouw toont Wegerifs ontwerp voor de Kunstkring verwantschap met zijn inzending voor de Amsterdamse stadhuisprijsvraag van 1938 (collectie Het Nieuwe Instituut)

Als Nederland ruim zeven maanden later door naziDuitsland wordt bezet, moet Wegerif zich noodgedwongen bezighouden met minder plezierige zaken: onmiddellijk na de capitulatie vorderen de Duitsers, in hun haast het regeringscentrum in Den Haag in te nemen, tal van gebouwen in de Haagse binnenstad, waaronder het verenigingsgebouw van de Kunstkring. Al snel blijkt dat de Kring zonder eigen accommodatie zijn leden niet datgene kan bieden waar zij behoefte aan hebben. Het is een weinig opwekkend beeld dat Wegerif er niet van weerhoudt het vijftigjarig bestaan groots te vieren: er wordt een toneelvoorstelling aangekondigd door het Residentie Toneel, een concert en een jubileumtentoonstelling waarvoor het Gemeentemuseum zich als gastheer opwerpt. Jubileumtentoonstelling Onder deze moeilijke omstandigheden laat het werkjaar 1940-1941 een enorme variëteit aan bijeenkomsten zien. Zo neemt de Kunstkring ook deel aan de beschouwingen over het wezen en de betekenis van inspiratie, die op 23 maart 1941 in het Gemeentemuseum plaatsvinden. In zijn openingswoord komt dr. H.E. van Gelder direct tot de kern: niet alleen de kunstenaar, maar ook de wetenschapper kan het niet stellen zonder inspiratie om tot bezielde wetenschap te komen. Wanneer de bezieling ontbreekt, blijft alles dor; een uitspraak die Wegerif van harte onderschrijft. Een week later neemt Van Gelder officieel afscheid van het Gemeentemuseum. Het is dan ook zijn opvolger, dr. G. Knuttel, die een maand later de jubileumtentoonstelling van de Kunstkring opent. Hij wijst daarbij op de betekenis die de Haagsche Kunstkring sinds zijn oprichting in 1891 heeft opgebouwd en die vooral daarin ligt dat de stichter, de kunstschilder Théophile de Bock, een vereniging voor ogen had, waarin schilders, beeldhouwers, architecten, letterkundigen, musici en beoefenaars van toegepaste kunst gelegenheid zouden vinden elkaar te ontmoeten en van gedachten te wisselen. Een besluit

dat voor hen en voor de ontwikkeling van de kunst van grote betekenis is gebleken. Daarop verspreiden de genodigden zich over de zalen en aansluitend wordt in het gebouw aan de Lange Houtstraat, waarover de Kring inmiddels weer kan beschikken, een feestmaal aangericht dat slechts door opgewekte toespraken en fantasievolle limericks wordt onderbroken. Op het menu staan ‘Rats, kuch en boonen’. Toenemende druk Na de zomer presenteert de Haagsche Kunstkring opnieuw een ambitieus programma. Ook in het werkjaar 1941-1942 is het weer de intentie een reeks lezingen, bijeenkomsten, concerten en tentoonstellingen te organiseren. Dit alles vindt plaats tegen de achtergrond van toenemende druk vanuit de kant van de bezetter om de kunsten in dienst te stellen van het nationaalsocialistische ideaal. In tegenstelling tot de negentiendeeeuwse grondlegger van de Nederlandse parlementaire democratie, de liberaal Johan Rudolph Thorbecke, die met zijn uitspraak ‘De Kunst is geen regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst’ duidelijk wil maken dat de overheid inhoudelijk niet wil oordelen over de kunsten, nemen de nationaalsocialisten het standpunt in dat de kunsten een passend middel zijn om hun ideologie uit te dragen. Zo worden de kunstenaars werktuigen in handen van de heersende macht en het middel om ze de ‘goede kant’ op te laten bewegen is de Kultuurkamer, een instelling die in Duitsland op instigatie van Joseph Goebbels al op 22 september 1933 per wet wordt ingesteld en actieve kunstenaars tot deelname verplicht. Ook het bezette Nederland zal hier niet aan ontkomen. Het is een kwestie waar niet alleen Wegerif mee worstelt, maar ook Frits van Hall, Bertus van Lier, Hans Carpentier Alting, Jo Voskuil, Jan Engelman en Willem Sandberg. Zij vinden elkaar in hun zorgen en vormen

19


20

een groep gelijkgezinden die zich niet alleen tegen de Kultuurkamer afzet, maar tijdens een reeks ondergrondse ontmoetingen ook de lijnen gaat uitzetten voor het naoorlogse kunstenbestel. Zij worden bekend onder de naam ‘Haagse Comité’ en zullen de voormalig waarnemend secretaris-generaal van het ministerie van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, Hendrik Jan Reinink, en de kunsthistoricus dr. J.G. van Gelder in hun midden opnemen. Sandberg, de latere directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, blikt in een interview begin jaren zeventig op deze periode terug: ‘Reinink was voorzitter van die groep en zijn assistent was Jan van Gelder. [...] Wij hebben geregeld vergaderd en we zijn tot de conclusie gekomen, dat we een federatie van beroepsverenigingen van kunstenaars moesten stichten, en dat er, als link tussen die federatie en de overheid, een Raad voor de Kunst moest komen.’ Naoorlogs kunstbeleid Zo heeft Wegerif, uitgedaagd door de tijd waarin hij leefde, samen met gelijkgestemde kunstenaars niet alleen de Haagsche Kunstkring een grote dienst bewezen, maar tevens een bijdrage geleverd aan het naoorlogse kunstbeleid. Een beleid dat radicaal afstand zou nemen van de afzijdige houding die de overheid zich in voorgaande jaren meende te kunnen veroorloven. De overheid is na 1945 ten aanzien van kunsten geleidelijk een actievere rol gaan vervullen; een rol die uit verzet

Villa De Pasch, het huis dat Wegerif in 1925 voor zichzelf in de Wassenaarse duinen bouwt (collectie auteur)

tegen de Kultuurkamer is ontstaan. Het is een ontwikkeling die als een ironie van de geschiedenis kan worden beschouwd. Zijn verdiensten in aanmerking nemend, dient zich de vraag aan waarom Wegerif nooit tot erelid of erevoorzitter is benoemd. Zou het zo zijn dat hij door plaats te nemen in de ‘Ereraad voor Architectuur en toegepaste Kunst’, gericht op de zuivering van kunstenaars die met de bezetter hebben gecollaboreerd, vijanden heeft gemaakt? Deze raad, waarin naast Wegerif, Jac. Bot, Jan Kalf en Willem Sandberg zitting hebben, maakt een bijzonder ongelukkige start. Zo veroorzaakt de persverklaring van 31 juli waarin 61 leden van de in 1941 gelijkgeschakelde BNA die na dat jaar nog contributie hadden betaald, als collaborateurs worden aangemerkt, veel commotie. Het is een misgreep, die er sterk toe bijdraagt dat de ereraden al in 1948 worden opgeheven. Maar aan het hem onthouden van het erevoorzitterschap kunnen uiteraard ook andere overwegingen ten grondslag liggen. Verder onderzoek in de archieven van de Kunstkring kan hier mogelijk licht op werpen.

Huub Thomas promoveerde december 2014 op leven en werk van Wegerif. Zijn proefschrift, getiteld Architectuur als beschavingsideaal –

Het bezield modernisme van A.H. Wegerif (1888-1963) wordt momenteel omgewerkt tot een handelseditie.


Begane grond van het nieuwe gebouw dat Wegerif in het voorjaar van 1939 voor de Kunstkring ontwerpt (collectie Het Nieuwe Instituut)

21


22

De zwerftocht van de Kunstkring Nico Groot (onderzoek) Bert Nieuwpoort (redactie)

O

mstreeks 1 mei 1891 wordt de Vereeniging Haagsche Kunstkring opgericht. Théophile de Bock nodigt zijn medestanders daartoe uit in Café Riche aan het Buitenhof. Het café is gevestigd naast de ingang van de Passage, nu: Popocatepetl.

Men komt de eerste jaren bijeen in het zaaltje van Café Riche op de tweede verdieping, boven de ingang van de Passage. Ook op de eerste verdieping vinden activiteiten plaats. Er worden tentoonstellingen, uitvoeringen, koorrepetities e.d. gehouden. Wel verbiedt het bestuur van de Passage muziekuitvoeringen door ensembles van meer dan vier leden, om geluidsoverlast te voorkomen. De accommodatie is al met al toch wat provisorisch voor een kunstenaarsvereniging. De Kunstkring gaat op zoek naar een andere locatie. Vanaf 1894 tot 1914, zo’n twintig jaar, is Herengracht 13 het adres.

Daar kunnen de leden beschikken over twee verdiepingen. Een van de zalen wordt verbouwd tot een eigentijdse, multifunctionele kunst- en theaterzaal met ruimte voor ca. 450 toeschouwers en een aparte teken- annex vergaderzaal. In 1897 bouwt men in de achtertuin een expositieruimte aan met vijf grote bovenlichten voor een goede lichtinval. Maar in 1913 verkoopt men het gebouw aan het theater Verkade. De Kring zelf verhuist naar Koninginnegracht 12a: de 3e acte van haar bestaan.

Lange Houtstraat 7 wordt in 1917 het nieuwe adres,

Ook in de Lange Houtstraat houdt men het niet lang uit. Na vier jaar, in 1921, gaat de Haagsche KunstKring opnieuw verhuizen. Eerst huurt men zaal De Mercuur voor een paar maanden als vergaderplaats en sociëteit...


... krijgt de Kring onderdak in het pand Korte Vijverberg 7. Nu is daar het Haags Historisch Museum gevestigd.

...tot de nieuwe locatie op het Binnenhof, de Kelderzaal van de Grafelijke Zalen, in gebruik kan worden genomen. De expositieruimte is statig en schoon, maar zo donker dat tentoonstellingen alleen met kunstlicht te zien zijn. Mede daarom gebruikt de HKK in 1923 enkele avonden per maand de Rolzaal en de Weeskamer, ook onderdeel van de Grafelijke Zalen.

Als de financiën van de Kring weer eens achteruitgaan – het is crisistijd en de secretaris schilderkunst, Fokko Mees, spreekt over bittere tijden – krijgt de locatie de schuld: “Deze zaal (is) feitelijk de dood voor den Kring.” Dus de Kunstkring verhuist opnieuw, in 1932. Men gaat terug naar Lange Houtstraat 7. Daar zal de HKK tot 1948 blijven. Wel gaat de zij vanaf ongeveer 1942 ‘ondergronds’ tot het einde van de oorlog, door toedoen van haar voorzitter, de architect A.H. (Henk) Wegerif.

Pulchri Studio biedt hulp in deze tijd: van 1951 tot 1957 delen beide verenigingen de sociëteit.

De erfenis van Leonora van Bijsterveld biedt de HKK de mogelijkheid om het gebouw Denneweg 64 te kopen. Sinds 14 september 1957 is de Kunstkring op dit adres gehuisvest: 69 jaar, meer dan de helft van haar leeftijd. Is de zwerftocht definitief ten einde?

Na een kort verblijf in Panorama Mesdag aan de Zeestraat in 1948...

Bronnen: Haags Gemeentearchief, collectie Haagse Kunstkring. Wikipedia, lemma Theater Verkade, lemma Henk Wegerif.

Théophile de Bock, schilder van het Nederlandse Landschap. Uitgave Stichting Documentatie Théophile de Bock, Waddinxveen, 1991.

Werk verzameld, uitgave ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Vereniging Haagse Kunstkring. Den Haag, 1991. Foto’s: Trudie Wals

23


Leonora van Bijsterveld, portret geschilderd door Hessel de Boer.

Het pand aan de Denneweg. Foto Trudie Wals

Paul van Vliet bij de Kunstkring op de Denneweg.

24


Leonora van Bijsterveld: Stilleven.

Schilderes Leonora van Bijsterveld

Weldoenster van de Kring Bert Nieuwpoort

D

e Haagse Kunstkring heeft veel te danken aan de schilderes Leonora van Bijsterveld (18881955). In haar testament benoemde zij de Kring, op enkele legaten na, tot enige erfgenaam. Zij bezat een paar huizen in Den Haag en Rijswijk en na de verkoop van die panden had de Kunstkring in 1957 genoeg geld in kas om het gebouw aan de Denneweg 64 te kopen. Dit pand is toevallig ook het geboortehuis van Paul van Vliet, erelid van de HKK.

Leven Leonora Johanna van Bijsterveld werd op 1 februari 1888 geboren in Den Haag. Daar woonde ze ook het grootste deel van haar leven. Van 1908 tot 1910 kreeg zij lessen van Bernard Schregel, in die tijd een bekend aquarellist, schilder en tekenaar. Deze technieken zou zij haar hele leven blijven beoefenen. Zij werd lid van de Haagsche Kunstkring, van de Vereniging van Beeldende Kunstenaars De Onafhankelijken Amsterdam en van Teekengenootschap Pictura te Dordrecht. Rond de Tweede Wereldoorlog vertrok zij naar Nijmegen, waar zij inspiratie vond in de mooie omgeving van Berg en Dal, Groesbeek, Mook, Gennep, Cuyk en omringende plaatsen. In 1940 en ook na de oorlog had zij daar diverse exposities. Op 9 oktober 1955 stierf zij in Nijmegen. Volgens haar wens werd zij in Den Haag op Oud Eik en Duinen bijgezet in de grafkelder van haar ouders.

Werk Leonora van Bijsterveld schilderde, aquarelleerde en tekende vooral bloemen, planten en stillevens, maar ook landschappen, soms in een ietwat kubistische stijl die enige verwantschap vertoont met de Bergense School. Kunsthistoricus dr. John B. Knipping typeerde haar werk in 1949 als volgt: ‘Leonore van Bijsterveld, reeds bekend om haar uitstekende techniek, streeft naar steeds meer geconcentreerde vormgeving...’ Testament Leonora van Bijsterveld bleek erg verguld met het werkend lidmaatschap van de Haagsche Kunstkring. Dat was misschien de reden om de HKK in haar testament op te nemen. Dat testament bevatte een bijzondere bepaling: ‘... dat zoo spoedig mogelijk na mijn overlijden aan de gemeente Dordrecht wordt uitgekeerd eene som van tweehonderd vijftig gulden, welke som bestemd is, om het graf van de familie De Vries, gelegen Veld I rij D nummers 29 en 30 op de Algemeene Begraafplaats te Dordrecht, gedurende vijftien jaren na mijn overlijden in goeden staat te onderhouden.’ Er was niets vastgelegd over wat er na die vijftien jaar zou moeten gebeuren. De Haagse Kunstkring staat sinds februari 1956 te boek als gerechtigde voor deze graven en heeft destijds de verschuldigde 250 gulden voor 15 jaar grafrechten betaald. In 1971 waren de grafrechten verlopen maar klaarblijkelijk zijn deze in de loop der jaren steeds verlengd. In maart 2016 legde de Gemeentelijke Begraafplaats van Dordrecht ons de vraag voor of de grafrechten, tegen betaling, opnieuw moesten worden verlengd. Na onderzoek van de achtergrond van deze vraag is besloten om de grafrechten te beëindigen.

25


26

Jubileumaandenken Haagse Kunstkring Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de HKK is er een aandenken ontworpen: een kleurig miniatuurtje van keramiek. Ieder miniatuurtje heeft een unieke afbeelding en is leverbaar als miniatuur-op-speld, als hanger, rubberen speld, zilveren reversspeld, oorclip, zilveren ring en als wijnfleshanger. Het ontwerp is van Birke Hesse en de toepassingen zijn ontworpen door Galerie Guthschmidt. De basis is een keramische tegel van 33 × 33 cm waarop een door Birke ontworpen afbeelding staat. Van deze afbeelding heeft Birke met een speciaal procedé 275 miniatuurtjes ter grootte van een 10-cent-euromuntje gemaakt. Samen vormen zij de grote afbeelding. Naarmate er meer van worden verkocht, wordt de grote afbeelding in zijn geheel zichtbaar. Want dat is de bedoeling: het is een uniek aandenken voor de leden van de HKK, maar het is ook bedoeld als promotie om de HKK onder de aandacht te brengen van vrienden, bekenden, de familie, én de buitenwereld, om nieuwe leden te werven, bezoekers te trekken, en de vereniging te laten opbloeien en voortbestaan. Door een miniatuurtje te kopen, steun je de HKK. Miniatuurtjes en toepassingen zijn het hele jaar te zien, te koop en te bestellen bij de HKK. Ook leuk als cadeau(tje)! De prijzen variëren van 8 tot 195 euro.

Birke Hesse, ontwerpster jubileumaandenken Birke Hesse is werkend lid van de afdeling Beeldende Kunst sinds 2001 en maakte zich inmiddels verdienstelijk als lid van het afdelingsbestuur en de ballotagecommissie. Na een opleiding als keramiste in Duitsland volgde zij de studie beeldhouwen aan de Aki in Enschede. Birke Hesse vertelt over haar ontwerp voor het jubileum. “Het oorspronkelijke idee van de jubileumcommissie was iets met een 10-cent-muntje te doen. Dit zou de noodzaak aanduiden dat de kunsten altijd (financiële) ondersteuning nodig hebben. Maar dat bleek niet haalbaar. Ik had echter meteen keramieken tegeltjes in mijn hoofd die dezelfde afmeting hebben. Dit idee ontwikkelde zich al redelijk concreet bij de eerste bijeenkomst en vervolgens was ik vrij om een ontwerp te bedenken. Ik zag de gelijkenis van de tegelmatjes met de structuur van bubbeltjesplastic, veel gebruikt om kunstwerken te beschermen. Dus daarom een ontwerp met allerlei materialen erin, als achtergrond een tekening die voor het jubileum ‘50 jaar Denneweg’ gemaakt is, afgedekt door het bubbeltjesfolie, zodat ieder tegeltje of ‘kleinood’ als het ware beschermd is. Het resultaat is bijna precies zo geworden als ik verwacht had, alleen het mooie toeval is dat enkele tegeltjes op de rand even onregelmatig werden als het bubbeltjesplastic. Dit vond ik zo mooi dat het uiteindelijk bij het ontwerp is gaan horen.”

Het productieproces “Het zijn vorstbestendige tegeltjes die op een textielmatje aangeleverd worden. Het ontwerp wordt vervolgens uitgeprint met keramisch pigment en van een kunststof laagje voorzien om het pigment bij elkaar te houden. Dan wordt het tegelmatje beplakt met de transfer (de print) en bezwaard tot het is aangedroogd en daarna op 820 graden Celsius ingebakken. Het resultaat? Er zijn uiteindelijk verschillende sieraden ontstaan, waaraan inmiddels oorclips zijn toegevoegd. Het is een samenloop van omstandigheden. Het idee en het ontwerp voor de tegeltjes zijn van mij. Studio Guthschmidt heeft de sieraden ontwikkeld. Het idee van de spelden kwam van Carla Krutzen, ook edelsmid en lid van de HKK. Zo zie ik het kleinood als ondersteuning en bescherming van zowel de kunsten op zich als ook de HKK.”


Paul van Vliet neemt Jubileum ring in ontvangst Hoewel het jubileumjaar pas officieel in het weekend van 4/5 juni 2016 van start zou gaan, besloot de Jubileumcommissie om het speciale jubileumaandenken al eerder, op 8 april, te lanceren. Erelid Paul van Vliet was speciaal uitgenodigd om zijn ‘huwelijksplechtigheid’ bij te wonen. Nadat voorzitter Will van Sebille een ring aan zijn vinger had geschoven en hij vervolgens een sieraad bij haar had opgespeld, nam hij het woord om de vele belangstellenden op zijn eigen humoristische wijze toe te spreken.

“Voor mij is het hier een heilige grond. Het is het huis van mijn overgrootmoeder, mijn zusjes en ik zijn hier geboren en mijn vader heeft mijn moeder op deze plek ten huwelijk gevraagd. Met ring. Deze Haagse Kunstkring ring bevestigt mijn huwelijk met voorzitter Will. Het suggereert veelwijverij, maar mijn vrouw is er bij dus dan mag het. Ik ben geen trouw lid, maar wel erelid. Ik heb hier mooie dingen beleefd: Mijn jeugd. Het optreden met het Leidsch Studenten Cabaret. Ik heb hier mijn plaat Haagse Dingen ten doop gehouden en aan mijn ouders uitgereikt. Ik heb hier een tentoonstelling van het werk van mijn vader mogen organiseren met theaterpoppen, wandkleden, tekeningen, schilderijen, etcetera. Ik heb hier ook mijn 70e verjaardag gevierd, met een diner in de tuin. Toen het huis aan de HKK werd verkocht vonden mijn ouders dat oké. Zij waren beiden beeldend kunstenaar en zo bleef het huis een plek van kunst en inspiratie en creativiteit. Tot de dag van vandaag. En zo moet het blijven. Wij moeten geen last hebben van mensen die zeggen dat kunst niet nodig is en zinloos. Wij moeten dus geen last hebben van... Ik, Jan Tamelijk En daarop volgde de prachtige tekst van dit gedicht. Zie: YouTube Ik, Jan Tamelijk.

27


28

Activiteiten Jubileum Haagse Kunstkring 125 jaar 1891-2016 JUBILEUMWEEKEND 4 EN 5 JUNI 2016 Het Dennewegweekend was een groot succes. Onder een stralende zon werden de festiviteiten gestart met de opening door burgemeester Jozias Van Aartsen, het zingen van het nieuwe HKK-lied van Gerrit Vennema en de HoedenHoed van Lichel van den Ende waarbij 125 vrouwen met 125 hoeden, die één geheel vormden, paradeerden door de Denneweg Maar er was meer: Dichter in de winkel, Kunst in de zaak, optredens op en rond de Denneweg, activiteiten en optredens in de Kunstkring zelf, workshops en een 3D-printer in actie. De muziek van het Bacon Street Jazz Festival, georganiseerd door Buurtschap Centrum 2005, maakte de zaterdag nog extra vrolijk. Alle activiteiten werden op zondag voortgezet, waarbij de feestelijke brunch voor bewoners en HKK-leden zorgden voor een ware verbroedering.

Officiële opening door burgemeester

De brunch

Bloemen voor de oprichter Théophile de Bock

HoedenHoed


Fotografie: Mirko Reinecke, Anna van Vliet en Trudie Wals

Voorzitter Will van Sebille in gesprek met de burgemeester, zijn vrouw en Marie Anne Roozen van de Buurtschap

Jubileumtentoonstelling ‘125 jaar HKK, Het X-over DNA’ Van 18 juni t/m 31 juli In alle zalen, de galerie, de vitrine van Vertoon en in de tuin bieden we de tentoonstelling Het X-over DNA, een ambitieuze manifestatie waarin de vier afdelingen actief samenwerken. Voorop staat het idee van cross-over. Bij elk project zijn minimaal twee kunstdisciplines betrokken. Curator Menno Doornbos – insider in de kunsten en met oude wortels in het Haagse, maar wat betreft de Haagse Kunstkring een onafhankelijk buitenstaander – bewaakt de kwaliteit.

Jubileum KunstKookBoek Presentatie september 2016 Een boek waarin circa 50 kunstenaars van de Haagse Kunstkring een recept/anekdote combineren met een kunstwerk. De recepten zijn niet allemaal per se uitvoerbaar: het gaat vooral om de kunst en de (sociale) inspiratie voor het koken. Thema’s zijn o.a. recepten van immigranten, gerechten voor en van dieren of juist niet, voedsel dat je vindt op het strand, schetsen van pannenkoeken, kunstenaarssoepen, zwervende vogels en keramisch eten.

Tentoonstelling ‘Op Drift’ Van 2 t/m 27 november 2016 De huidige leden van de HKK gebruiken in ons huis aan de Denneweg alle zalen en de tuin als een showroom van het talent dat zich bij ons geworteld heeft. Centraal thema voor deze tentoonstelling is Op Drift. Met dat thema staan we midden in de actualiteit. In vele opzichten is de maatschappij op drift. Technologische revoluties, volksverhuizingen, cultuurveranderingen, globalisering. De tentoonstelling zwerft rond door de regio. We werken samen met zusterverenigingen, tonen ons werk in kasteeltuinen en verlaten industrieterreinen. Lege kantoortuinen, trotseren de herfststormen op

het strand. Evenals bij de expositie 125 jaar HKK, Het X-over DNA, wordt ook bij deze tentoonstelling een aanvullend programma samengesteld waarin alle afdelingen participeren.

Weerklank Van 18 t/m 20 november De afdeling Muziek organiseert een aantal concerten rondom de componisten die in het verleden en heden lid zijn (geweest). De levende componisten zullen in korte composities het werk van hun voorgangers becommentariëren, parafraseren, pasticheren, in ieder geval op de een of andere manier continueren. Er wordt speciale aandacht besteed aan vijf van deze toonkunstenaars: zij worden in drie evenementen uit het verleden uitvoerig behandeld. Per kunstenaar is er een ‘lezing met geluidsbeelden’ gegeven, waarbij wordt ingegaan op leven en werk van de betreffende toonkunstenaar. Dat verhaal wordt geïllustreerd met voorbeelden van zijn (kamer) muziek. Gekozen is voor de componisten Bernard van den Sigtenhorst Meyer (1888-1953), Otto Ketting (1935-2012), Alexander Voormolen (1895-1980), Johan Wagenaar (1862-1941) en Leon Orthél (1905-1985). De componerende leden van de Kunstkring die aan deze oud-leden worden ‘gekoppeld’ zijn respectievelijk: Albert Brussee, Bart Berman, Rixt van der Kooij en Peter Visser. De muziek van zowel de niet meer in leven zijnde en de nog levende componisten zal o.a. worden uitgevoerd door leden van de Kunstkring.

Samenstelling Haagse Kunstkring Jubileumcommissie 2016: Will van Sebille – voorzitter Bert Nieuwpoort Jaap Kuijpers Nanet van Braam Houckgeest Rob van Doeselaar Susan van der Heide

29


30

Een koorrepetitie. V.l.n.r. Gerrit Vennema, Margreet Schuemie, Jean Wijten, Bert Nieuwpoort, Helen van der Veen, Susan van der Heide, Marianna Vijsma, Trudie Wals, Peter Piket, Lizet van Kempen (niet op de foto: Hans Steijger, Jill Stolk, Maria Entrop en Wieke Terpstra).

Haagse Kunstkringlied t.g.v. het 125-jarig jubileum 2016 Gerrit Vennema Ontstaan Najaar 2014 werd ik door Lizet van Kempen van het jubileumcomité benaderd met de vraag of ik een Haagse Kunstkring-lied zou kunnen schrijven. Het idee sprak me meteen aan. Misschien zou er een tekst te maken zijn bij de KunstkringMarsch, die Gottfried Mann in 1896 schreef t.g.v. het 5-jarig bestaan? Ik bekeek het manuscript met musicus Bart Berman, maar wij kwamen tot de conclusie dat dit zich niet leende voor een vocale tekstbewerking. Ook las ik de HKK-statuten nog eens na ter inspiratie. Bij mij dient er een zaadje te ontkiemen, dat kan groeien en rijpen; ik ben geen broodschrijver. Een paar maanden later informeerde Lizet hoe het ermee stond. Ik had nog niets op papier, maar toen ik die avond naar huis fietste kwam de melodie boven van ‘The love I wished for’, een eigen jazz-song uit 1993. En daar ontstond ineens Nederlandse tekst bij. Ik maakte ook ’s nachts nog notities, het jubileumlied was geboren. Toen ik de tekst later analyseerde, bleek dat het eigenlijk een HKK-lijflied is geworden dat alle facetten noemt: de geschiedenis, doelstelling en organisatie, de verschillende kunstdisciplines, galerie en bar en het lidmaatschap. De oorspronkelijke muziek moest hier en daar worden aangepast en uitgebreid en ik nam de harmonieën grondig onder de loep. Bij de nieuwjaarsreceptie van 2015 zong ik het lied a capella en kreeg veel bijval van de aanwezige leden. Toen het lied een klein jaar op de plank had gelegen werd het tijd om een plan te maken voor uitvoering in het kader van het 125-jarig jubileum. Oproepen in de nieuwsbrief en maandagenda en werving bij de aanschuiftafel leverden een groep enthousiaste meezingers op. De tweewekelijkse repetities startten in maart. Zangeres Margreet Schuemie bood aan te helpen met het instuderen en Hans Steijger was begeleider op de piano. De première van het lied staat gepland voor de startmanifestatie op 4 juni om 11:00 uur in de Albert Vogelzaal, met herhalingen bij de brunch op 5 juni en het ledenfeest op 29 oktober.

Het lied Muziek en tekst: Gerrit Vennema De Haagse Kunstkring kent grote namen: Van Doesburg, Nijhoff, Pyke Koch. De Haagse Kunstkring brengt mensen samen, zo ging het en zo gaat het nog. Er wordt vergaderd, gediscussieerd, zelfs bij de borrel nog van elkaar geleerd. Er wordt geschilderd, gemusiceerd, gedicht, ontworpen en druk geëxposeerd. De Haagse Kunstkring bestaat al jaren en jaren wil zij nog bestaan. Haar eigen identiteit bewaren, toch ook voor de wereld openstaan. Men werkt er interdisciplinair, dat wordt gefilmd, is te zien van hier tot ver. Van puur kunstlievend tot echte prof, ben je er welkom als nieuw lid? Nou en of! Zo gaan we door met onze roeping, bezingen in koor de Haagse Kunstkring!


31


32

Buurtschap in beweging

Hoe het was, maar vooral


hoe het wordt Hoe de ‘Paarlenbuurt’ een ‘Parel van de buurt’ werd Aan het cijfer van een vroege postcode van de PTT dankt een gedeelte van Den Haag de vaak gebezigde naam ‘2005’. De experimenten van de posterijen in de jaren zestig zijn inmiddels vergeten en vervangen. Maar toen in 1971 de Vereniging Buurtschap Centrum 2005 werd opgericht, koos men de postcodering als naam voor de buurt, omvattende het gebied tussen Mauritskade als noordelijke begrenzing, Prinsessegracht als oostelijke wand, Korte Voorhout aan beide zijden, tesamen met Tournooiveld en Lange Vijverberg als natuurlijke zuidgrens en Kneuterdijk-Parkstraat als westelijke grens. Historisch gezien was het vaststellen van deze begrenzing door de Buurtschap geen willekeur: vanaf de vroegste Haagse geschiedenis heeft deze wijk, dit vierkant, dit ‘quartier’, een eigen ontwikkeling gehad, los van wat doorgaans de ‘Binnenstad’ wordt genoemd. Ten tijde van Johan de Witt en van Oldenbarnevelt was hier een strakgeorganiseerd buurtstelsel van kracht, met als uitzonderlijk component de voortdurende aanwezigheid van het stadhouderlijk- en prinselijk Hof. Later, in de 18de eeuw, sprak men van ‘Illustere Paarlenbuurt’ voor Vijverberg en Voorhout. De Denneweg was de ‘maag’ van de buurt, en daardoor werd dit temeer een dorp in de stad.

33


34

Bommen op het Voorhout

Nieuwe impulsen

Twee maanden voor het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de Buurtschap een zware slag toegebracht. Door foutieve informatie losten op 3 maart 1945 geallieerde vliegtuigen hun verwoestende lading op een van de fraaiste lanen van Den Haag: het Korte Voorhout. Geen gebouw bleef gespaard en als door ‘een wonder‘ bleef de Koninklijke Schouwburg overeind. Het paleis van Prins Frederik der Nederlanden en het daarnaast gelegen Provinciehuis van Zuid-Holland gingen verloren, evenals aan de overzijde het Hotel Paulez, het ‘Tapijthuis’, de Franse Ambassade en de Princesseschouwburg. Aan de Nieuwe Uitleg werd de voormalige kanongieterij weggevaagd. Tot 1948 bleef het korte Voorhout een puinhoop; toen werden de ruïnes opgeruimd. Nog lang daarna heeft Den Haag de kans gehad de eertijds fraaie, lommerrijke lindelaan weer tot een sieraad van de stad te maken, maar grootschalige betonstructuren hebben het gewonnen en geven dit stuk Voorhout een zakelijk city-achtig aanzien.

Wij zien nu dat in de geschiedenis van de ‘ Vereniging Buurschap Centrum 2005 ‘ (45 jaar), veel is gebeurd en de meest recente ontwikkelingen zijn juist die op het Korte Voorhout. De plannen om in de Buurtschap een museumkwartier te vestigen zijn volop in ontwikkeling. Naast Escher in het Paleis, het Mauritshuis, het Haags Historisch Museum, Museum Bredius en Museum Meermanno, zijn er plannen om de Amerikaanse Ambassade in oude glorie te restaureren en hier ook een museale functie aan te geven. Door dit bruisende en artistieke Buurtschap verkozen en verkiezen diverse kunstenaars dit ook als hun favoriete woon– en werkgebied. Een parkeergarage onder het Tournooiveld gaat vervolgens direct leiden naar het ‘Museum kwartier‘, theaters, en de Denneweg met zijn restaurants, winkels, lifestyle uitingen en kunstinstanties, zoals de Haagse Kunst Kring. De Denneweg ontwikkelt zich na een dip, door slechte toegankelijkheid, opnieuw als een bruisende Dorpsstraat van de Buurtschap Centrum 2005. En wij zien graag dat de Haagse Kunst Kring hier weer het sprankelende middelpunt (Buurthuis) van wordt, mede ingegeven door de historie van het gebouw. De Rode Deuren openen zich weer voor buurtbewoners en winkelende passanten en het gebouw met zijn mooie binnentuin leent zich uitstekend voor gezellige bijeenkomsten (zoals vroeger met de sociëteit van de Kunstkring).

Aquarel Hooigracht/Mauritsbrug door Anneloes Groot, Den Haag.


Niet alleen kunst en sculpturen lokken ons naar binnen, ook mooie voordrachten door schrijvers en poëten trekken bestaand en nieuw gehoor aan. Evenals de presentatie van (muziek)voorstellingen en films. De laatste functie werd vroeger vervuld door de cinematheek in het prachtige jugendstilpand op Denneweg nr. 56, een architectonisch voorbeeld van een eerste volledige glasen staal gemaakte gevel. Nu heeft dit pand een zeer eigentijdse lifestylefunctie gekregen. De locatie van het huidige pand van de Haagse Kunst Kring (aangekocht in 1957) ligt heel centraal in de Buurtschap 2005 en kijkt uit op de Spekstraat, de verbinding naar de Hooigracht, waar tegenwoordig de Haagse rondvaartboten aanleggen aan een prachtige steiger aan de Hooikade. Een lang zomerseizoen brengen deze boten toeristen en andere bezoekers van Den Haag naar de unieke centrale locatie van de Buurtschap. Voor de leefbaarheid van een stad is het een absolute voorwaarde dat er ook aan de woonfunctie veel aandacht wordt besteed. In de afgelopen jaren heeft dat ook in ruime mate in de buurt plaatsgevonden.

www.haagsekunstkring.nl www.buurtschapcentrum2005.nl

We hebben een droom Dat de Buurtschap 2005 in een verruimde vorm weer het bruisende middelpunt wordt van de stad: Een ‘Quartier Latin’ van Den Haag. Door de nieuwe bruggen is de Buurtschap nu ook via het water een toeristisch middelpunt geworden met vanaf het water een andere aanblik op de bijzondere historische gebouwen. Maar ook met nieuwe en vernieuwde gebouwen, die een andere gebruiksaanwending hebben gekregen of krijgen. Het relatief kleine Buurtschap 2005 gebied bevat een grote diversiteit aan functies, maar ook aan bewoners. Nog steeds wonen en werken hier kunstenaars; de uitingen daarvan vinden we bij Pulchri Studio en de Haagse Kunst Kring. Maar ook bevinden zich hier ‘beroemde’ musea, galeries en het jaarlijks terugkerende ‘Den Haag Sculptuur’ op het prachtige Lange Voorhout. Architectuur en Design spelen eveneens een grote rol. Er zijn prachtige gebouwen in de Buurtschap die vernieuwd zijn, gerestaureerd of compleet nieuw gebouwd. Dit erfgoed moet geconserveerd en zo nodig gerestaureerd worden, en bruikbaar gemaakt voor deze tijd met daarbij behorende huidige aansprekende functies. Ook daar kan de Haagse Kunst Kring een grotere rol in spelen met zijn leden en de Buurtschap met haar bewoners. We hebben hier een unieke locatie in een wereldbekende internationale stad, die wij moeten koesteren, maar ook constant aanpassen aan de eisen van de tijd. Iedereen in deze buurtschap is trots op wat wij hebben en zeker willen behouden met zijn specifieke atmosfeer en karakter, zowel uiterlijk als innerlijk. We streven samen naar een bewoonbare en ‘bewerkbare’ (voor ondernemers) omgeving. De droom kan alleen werkelijkheid worden door een intensieve samenwerking van bewoners (verbonden door de Vereniging Buurtschap Centrum 2005), de ondernemers (verenigd via de BIZ Denneweg) en de Gemeente Den Haag.

www.denneweg.nl

35


36

AFFI CHES


37


38

Livinus van de Bundt


18 juni t/m 31 juli 2016: jubileumtentoonstelling 125 jaar HKK

Het X-OVER DNA

SOIT-tafel van Piet Hein Eek en Marc Ruygrok

Hendrik van Leeuwen

‘Z

oals een schilder zijn pigmenten mengt, zo meng ik DNA,’ zegt Koen Vanmechelen. De Vlaamse kunstenaar, die van Detroit tot Shanghai wordt binnengehaald als een vernieuwende geest, is ook een spilfiguur in de jubileummanifestatie van de 125-jarige HKK. Zijn kippen, zijn eieren, zijn kunstzinnige aanpak van een wetenschappelijke oervraag, zijn hele sociale laboratorium komt naar de Denneweg.

Bloedgroepen In 1891 bestond de term nog niet, maar het DNA van de Haagse Kunstkring is opgebouwd uit vier bloedgroepen. Om het contact tussen schrijvers, musici, vormgevers en beeldend kunstenaars te bevorderen presenteren zij niet alleen eigen werk, maar kijken ze ook over elkaars schutting, wisselen ze ideeën uit en experimenteren ze met gezamenlijke projecten. Wat ooit begon met Dada – het tegendraads vermengen van disciplines – is tegenwoordig gangbaar in de broedplaatsen van de kunst. In die ontwikkeling heeft de HKK zeker een rol gespeeld,

39


40

Sigmund de Jong

Dirk Vander Kooij, ‘Robot process endless chair

Floris Kaayk, ‘Modular Body’

met name voor de oorlog en in de jaren zestig. Anno 2016 is het hoog tijd voor een nieuwe impuls, meent de Haagse Kunstkring. Alle zalen worden vrijgemaakt voor een ambitieuze manifestatie waarbij de cross-overgedachtes van jonge kunstbeoefenaars in contact worden gebracht met de vaak wat rijpere ideeënwereld van prominente HKK-leden. In de maanden juni en juli komt er een echte laboratoriumsfeer te hangen. Cross-over Om te beginnen worden de ruimtes opgeschoond. Sigmund de Jong past zijn strakke ‘wall concepts’ en ‘interventies’ met uiterste precisie toe. Elk stopcontact dat ooghaperend in de weg zit, wordt verplaatst of gaat eruit. De ruimtelijke transformatie maakt de weg vrij voor een flexibel expositiemodel waarbij de ruimte bij elk nieuw project wordt aangepast. De muziekmachines van Peter van Loon vragen nu eenmaal om een andere setting dan het Theater van de Verkeerde Beslissing. De ene kunstuiting is gebaat bij intimiteit, de andere schreeuwt om een speelvloer met openbare tribune. Je kunt de grafische signatuur van Gert Dumbar en Piet Zwart natuurlijk droog tegenover elkaar zetten in de heilig verklaarde ‘white cube’, maar is het niet beter om de ruimtelijke presentatie te nuanceren? Hoe maak je de jaren dertig voelbaar rond Zwarts originele Bruynzeelkeuken zonder te vervallen in nostalgie? Kern van de zaak is steeds de cross-over-ervaring. De ene kunstuiting krijgt weerwoord van de andere. Iemand als Eric Vreedenburgh is daar al decennia mee bezig. Onder het motto Non-Stop Architecture pleit hij al sinds 1990 voor een andere mentaliteit in het bouwen. Indus-

triële standaardisatie heeft geleid tot onwrikbare bouwvormen, terwijl de wereld aan snelle verandering onderhevig is. ‘Hoe kunnen we de ‘Langue’ van de machine relateren aan het individuele ‘Parole’ van de bewoners?’ vraagt hij zich af. Onverwachte antwoorden doemen op in de muziek van John Cage en de aanpak van Peter Struycken. In de HKK illustreert hij zijn ideeën met de unieke vroege ‘lichtbeelden’ van Livinus van de Bundt, met de gitaarmachines van Remco Scha, met de robot van Dirk Vander Kooij die nooit dezelfde stoel maakt, en nog veel meer... Gouden Boeken In de geschiedenis van de HKK zijn heel wat beroemde namen te vinden. Jozef Israëls en Han van Meegeren, Paul van Vliet en Dick Raaijmakers, Ellen Vogel en Frans Zwartjes, ze waren allemaal actief als lid. Ze hielden van wilde feesten en bij gelegenheid zijn velen geportretteerd in de Gouden Boeken. Dat gebeurde met zoveel vaart en vakmanschap dat je een licht gevoel van jaloezie bekruipt als je de folianten op broadsheet-formaat doorkijkt. Er is een aparte kamer ingericht waar de originele boeken onder glas te zien zijn – dagelijks wordt met witte handschoenen een nieuwe pagina opgeslagen. De rijkdom aan tekeningen is op een moderne manier zichtbaar. En wellicht kan de traditie herleven, want er komt ook een blanco boek te liggen. De historie krijgt nog meer reliëf met wekelijks een ander schilderij plus stoel. Denk aan de ‘Berlijn’ van Rietveld – je mag er niet op zitten, maar je krijgt er wel een kijk achter de schermen bij.


Dirk Vander Kooij, ‘Not only hollow chair’

Koen Vanmechelen, ‘Energy’

Koen Vanmechelen, ‘Turbulence’

Jonge honden Tegenover deze ijkpunten uit de geschiedenis staan jonge honden zoals de veelbelovende componiste Kate Moore en dito slagwerker Constantijn Napolov. Of wat te denken van Floris Kaayk met zijn artificieel tot leven gewekte Modular Body? Frankenstein revisited of nabije toekomst? Het wordt één groot experiment om kunstdisciplines aan elkaar te koppelen. Het is even wennen voor HKK-leden die gewend zijn ‘onder ons’ te verkeren, maar volgens gastcurator Menno Doornbos is een frisse wind heel gezond en zelfs noodzakelijk met het oog op de toekomst. Dus worden kunstenaars uit de stilte van het atelier gelokt door jonge kunstenaarsinitiatieven zoals 1646, Locatie Z en Nest. Op hun beurt nemen die de uitdaging aan met een verraste blik in de ogen. Manifestatie Al met al wordt Het X-OVER DNA een enorme operatie. Er staan maar liefst 28 projecten gepland in zeven weken tijd. Elke week dus vier nieuwe cross-overs van beeld en geluid, vorm en poëzie, installatie en performance, enzovoort. Dan hebben we het nog niet gehad over het bijprogramma, vol debatten, lezingen, repetities, concerten en workshops. Met bijzondere avonden in de overdekte tuin, geflankeerd door poëzie en schimmenspel, met de SOIT-tafel van Piet Hein Eek en Marc Ruygrok als middelpunt van talloze activiteiten, met maaltijden waarbij Kunst, Eten & Drinken een verbond aangaan en met de onweerstaanbare ‘MangoDIN’ van Simone ten Bosch...

En ook op straat zal het niet veilig zijn. Hoed u voor de illegale dichters die in het donker opduiken met geprojecteerde poëzie en de ‘Vliegende Vleugel’ van Joep van Lieshout! De Haagse Kunstkring bestaat 125 jaar en iedereen moet langskomen. Deze zomer liefst elke week. Volg ook de berichtgeving in Den Haag Centraal. In juni en juli staat er elke week een kunstenaarspagina (met bijkomende informatie) in de krant die de lezer bij de HKK kan laten signeren. Naar de toekomst De bedoeling van dit alles is toekomstgericht. Het HKKDNA is ooit ontstaan uit de behoefte aan kruisbestuiving tussen de kunsten en met deze enorme manifestatie wordt het DNA als het ware herijkt. Wat is er nu gaande in de kunst? Hoe ziet cross-over eruit in het tijdperk van internet en artificial intelligence? Wat is het perspectief? Met zulke vragen is Koen Vanmechelen volop bezig. Zijn Cosmopolitan Chicken Project is niet opgezet als esthetisch schouwspel, maar als een ethisch onderzoek: wat gebeurt er als je door inteelt verzwakte rassen weer met elkaar kruist? Hoe scheppen we een betere vorm van culturele diversiteit? Op zijn landgoed La Biomista krijgt de wolf weer een kans en strijkt naar verhoopt weer een zwarte kraanvogel neer. ‘Een leefbare habitat mag niet gemonopoliseerd worden,’ zegt hij. ‘Elk organisme heeft andere organismes nodig om te overleven.’

41


42

Portret van Jan Toorop (1858-1928) Door Antoon Molkenboer (1872-1960) Ongedateerd Dit maakte Molkenboer, Zowaar, ’t is een toer Molkenboer was een Kringlid van het eerste uur. Hij was schilder, tekenaar, prentkunstenaar en typograaf. Molkenboer hield zich aanvankelijk vooral bezig met ontwerpen voor muziek en toneel – van programmaboekjes tot ensceneringen. Later legde hij zich steeds meer toe op kerkelijke kunst en maakte hij mozaïeken en glas-in-loodramen. Van zijn hand is ook het mozaïekfonteintje (1936) in het parkje op het Frederik Hendrikplein – een eerbetoon aan Albert Vogel. Gouden Boeken


125 jaar afdeling Beeldende Kunst Hoe het begon, hoe het was en hoe nu verder… Jan Voets

1

25 jaar. Dat is op de eerste plaats een felicitatie waard. Je zal het maar worden! Waar menige kunstenaarsvereniging gesneuveld is bleef de HKK overeind. In voor- en tegenspoed en in een tijd waarin niets bleef zoals het was. En er is nogal wat veranderd in die 125 jaar. Bij de oprichting van de afdeling was een beeldend kunstenaar een schilder, een graficus of een beeldhouwer. Dat is nu wel anders. Natuurlijk wordt er nog geschilderd, maar daar blijft het niet meer bij. Om maar eens wat te noemen: er wordt gefotografeerd, er wordt gefilmd, er worden performances gegeven, installaties gemaakt, landschappen ingericht en concept en onderzoek zijn autonome uitingen geworden. En dan hebben we het nog niet eens over de vele stijlen en richtingen die ontstaan zijn. Bij elkaar te veel om op te noemen. Dat de afdeling al deze veranderingen heeft kunnen absorberen bewijst haar vitaliteit en aanpassingsvermogen. Over ‘hoe het begon, hoe het was en hoe nu verder’, gaat het onderstaande verhaal. Hoe het begon De kunstenaarsvereniging ‘Haagsche Kunstkring’ werd in 1891 opgericht tegen de achtergrond van een samenleving die tijdens de negentiende eeuw spectaculair was veranderd. Letterlijk geen enkel maatschappelijk terrein was ontkomen aan de gevolgen van de industriële en wetenschappelijke revolutie. Nieuwe denkwijzen en vaardigheden waren noodzakelijk om zich aan te passen aan de dynamiek van de zich permanent veranderende maatschappij. Voor de beeldende kunst was de uitvinding van de fotografie het startschot voor een lange zoektocht naar een nieuwe definiëring en met het impressionisme werd een weg ingeslagen die zou leiden naar het einde van de renaissancistische doctrine van de perspectivische ruimte. Voor de kunsten in het algemeen was de tendens ontstaan om vanuit het idee van het ‘Gesamtkunstwerk’ tot een wederzijdse beïnvloeding van kunstenaars uit verschillende disciplines te

komen. Onmiskenbaar heeft deze tendens bijgedragen aan het bijzondere karakter van de nieuwe vereniging die zich onderscheidde van bestaande kunstenaarsverenigingen doordat zij alle kunsten omvatte: beeldende kunst, toegepaste kunst, architectuur, letteren en muziek. (later ook dans, film en poppenspel). Men nam zich bij de oprichting voor om ‘onafhankelijk, fris en onofficieel’ te zijn. Hoe het was Wie kennisneemt van de geschiedenis (haagse kunstkring: werk verzameld, 1977) zal constateren dat de afdeling – het zal niet verbazen – perioden heeft gekend van bloei en neergang. Dat geldt voor ledentallen, aantal tentoonstellingen en georganiseerde manifestaties, maar evenzeer voor de plek die de afdeling opeiste als pleitbezorger voor de avantgardistische kunst. ‘Onafhankelijk, fris en onofficieel’ kwam in de praktijk erop neer dat de afdeling met één been in de artistieke avant-garde stond en zich anderzijds conformeerde aan de gevestigde orde. (In die tijd kwam dat neer op de naweeën van de Haagse School.) De afdeling ging voortvarend van start en er werd een aantal spraakmakende tentoonstellingen en manifestaties georganiseerd zoals de eerste tentoonstelling met werken van Vincent van Gogh (1892), een tentoonstelling van Odilon Redon (1894), een tweede Van Goghtentoonstelling (1895), een tentoonstelling met werk van de beeldhouwer Rodin (1899) en een tentoonstelling van Puvis de Chavannes in 1905. Wat modern spektakel betreft bleef het daarbij, gebruikelijker waren tentoonstellingen met minder beroemde (of in vergetelheid geraakte) kunstenaars uit binnen en buitenland en vooral tentoonstellingen van leden die behoorden tot wat het ‘tweede of derde garnituur’ genoemd wordt. Dit tentoonstellingsbeleid, enerzijds vooruitstrevend, anderzijds behoudend, lokte voor het eerst de kritiek uit ‘dat de afdeling geen eigen gezicht had’.

43


44

Na de Eerste Wereldoorlog ontstond een nieuw elan en besteedde men veel aandacht aan de moderne stromingen binnen de beeldende kunst. Markant moment was een tentoonstelling in 1918 georganiseerd door de groep De Branding met werken die toen voor ‘ultramoderne kunst’ doorgingen. Dezelfde groep was in 1923 de drijvende kracht achter een expositie en Dada-avond waarbij ook werk van Kurt Schwitters te zien was. In 1920 had Theo van Doesburg een tentoonstelling georganiseerd onder de naam ‘La Section d’Or’. Op deze tentoonstelling, waaraan ook Mondriaan meedeed, was voornamelijk kubistisch werk te zien. Met deze manifestaties waren de belangrijkste wapenfeiten op het terrein van de avant-garde in het interbellum een feit en ging de afdeling verder op de weinig spraakmakende weg: gedegen maar niet in de voorhoede. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er, afgezien van een jubileumtentoonstelling (50-jarig bestaan) in het Gemeentemuseum, nagenoeg geen activiteiten. Men zat de tijd uit om na de bevrijding zo snel mogelijk uit de schijnslaap te herrijzen en de draad weer op te pakken. De tijd van de wederopbouw stond in het teken van de modernisering van Nederland en voor de kunsten betekende dit dat de moderne kunst haar maatschappelijke doorbraak beleefde. De avant-garde had zijn werk gedaan, de vruchten van de verworven artistieke vrijheid konden in alle kunsten volop geplukt worden. Nederland zou door de acceptatie van het modernisme veranderen. Voor de afdeling had dit geen drastische gevolgen. De voor de oorlog ingezette vernieuwing door enkele leden onder de naam De Groep zette na de oorlog door in Verve, een groep kunstenaars die zich op experiment en abstractie richtte. Daarnaast waren de ‘nieuwe figuratieven’ actief, de voorlopers van de ‘nieuwe realisten’. Typerend voor het elan van die tijd was dat leden van de Kunstkring nauw betrokken waren bij de oprichting in 1947 van de Vrije Academie, een instituut dat grote invloed heeft gehad op de vernieuwingen in het kunstonderwijs en het ontstaan van instellingen zoals de Ateliers 63. Als gevolg van de definitieve bevrijding uit het keurslijf van de premoderne kunst en de afronding van het tijdperk van de avant-garde werd ‘alles mogelijk’ en konden alle stromingen, stijlen en technieken naast elkaar bestaan. Dit sloot natuurlijk goed aan bij de bestaande praktijk binnen de afdeling die vaak het verwijt had gekregen ‘geen eigen gezicht’ te hebben. Een onterecht verwijt, want een eigen gezicht houdt in dat de afdeling een artistieke beweging geweest zou zijn met een eigen credo met bijbehorend manifest. En dat is zij niet. Het ontbreken van het eigen gezicht is nu eenmaal de consequentie van de verenigingsstructuur die inhoudt dat er een overlap is van generaties stijlen en richtingen. Dat dit heeft geleid tot een vorm van gespletenheid die de afdeling tijdens haar gehele bestaan heeft gekenmerkt, is dan ook onvermijdelijk.

In het laatste kwart van de twintigste eeuw hebben enkele belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden met verstrekkende gevolgen. Om te beginnen heeft het beeld een nog prominentere plaats gekregen in ons dagelijks bestaan dan ooit het geval is geweest en er wordt dan ook wel gesproken van een ‘beeldcultuur’. Daarnaast nam het internationale karakter van de kunstwereld toe (globalisering) en werd de definitie van kunst verder verbreed. Niet langer was het product het kunstwerk maar bepaalde de context wat kunst is. De grenzen tussen ontwerp en autonome disciplines vervaagden. (Binnen de Kunstkring manifesteert zich dit door een toenemende samenwerking tussen de afdelingen Beeldende Kunst en de afdeling Design en Architectuur.) Maar het meest ingrijpend is de in volle gang zijnde digitale revolutie. Het woord revolutie is hier op zijn plaats, want de digitalisering van ons bestaan heeft ongekende consequenties voor alles en iedereen. De cirkel lijkt wel rond: net als ten tijde van haar oprichting bevindt de afdeling zich in een tijd ‘waarin niets bleef zoals het was’. Hoe nu verder Hoe het verder gaat weet natuurlijk niemand. Maar als het verleden een belofte voor de toekomst inhoudt, is optimisme zeker op zijn plaats. De afdeling, die momenteel meer dan 200 werkende leden telt, is steeds weer in staat gebleken om interessante tentoonstellingen van leden (en niet-leden) te organiseren en samen met de andere afdelingen multidisciplinaire activiteiten te ontplooien. Daar moeten we natuurlijk mee doorgaan. En nu de postmoderne pluriformiteit ons bevrijd heeft van het stigma van gebrek aan eigen gezicht kan alle aandacht gericht worden op wat minstens zo belangrijk is en waarmee de afdeling zich kan onderscheiden: het verhogen van de kwaliteit van de presentaties. Tot zo ver de gebruikelijke zaken. Maar de tijd staat niet stil en mijmeren over ‘wat gaat komen’ kan geen kwaad. Er wordt weleens de vraag gesteld of een kunstenaarsvereniging nu en in de toekomst nog bestaansrecht heeft. Die vraag kan met ja beantwoord worden als je de vereniging als een belangenorganisatie ziet. Zo lang er nieuwe leden komen, de vereniging zich financieel staande houdt en zich manifesteert heeft zij bestaansrecht. Maar bestaansrecht houdt natuurlijk meer in. In feite gaat het om de vraag of de vereniging een wijdere horizon heeft. Namelijk om stelling te nemen in het discours en daarmee een bijdrage te leveren aan de ontwikkelingen in de kunst. Voor de afdeling betekent dit meer debat en meer naar buiten treden. De belangrijkste vraag is natuurlijk hoe de afdeling zich zal verhouden tot de uitdagingen van deze tijd. Want hoewel met het postmodernisme de kunsten definitief het paradijs van de vrijheid hebben betreden, wil dit nog


niet zeggen dat er een einde aan de kunstgeschiedenis is gekomen. Waar de beeldcultuur het monopolie op het maken van beelden aan de kunstenaars heeft ontnomen heeft de digitalisering de productie van beelden gedemocratiseerd. Iedereen beschikt nu over de mogelijkheden om naar hartenlust te fotograferen, te filmen, te ontwerpen, beelden te veranderen, te printen en via de sociale media de zelfgemaakte beelden te verspreiden, zelfs tot in de ruimte. Is daarmee de uitspraak van Joseph Beuys ‘ieder mens is een kunstenaar’ werkelijkheid geworden? Dat hangt natuurlijk af van de definitie van kunst. Daarover kan nog een stevig debat gevoerd worden. Niemand kent de toekomst, maar je kunt wel nadenken over de gevolgen van de razendsnelle ontwikkelingen. En dat roept vragen op. Zoals bijvoorbeeld wat de gevolgen zullen zijn van de integratie van de verschillende disciplines. Of wat de uitkomst is van de toenadering van kunst en wetenschap waarbij de wetenschap oog heeft gekregen voor artistieke invalshoeken en onderzoeksmethoden en de kunst de rationaliteit van de wetenschap als stimulerende impuls accepteert. Je ziet nu al steeds vaker dat de (beeldend) kunstenaar deel uitmaakt van een collectief waarin zijn artistieke inbreng een onderdeel wordt van ontwerp- en productieprocessen – of het nu gaat om stedelijke ruimten, industriële producten of sociale processen. En wat gaat er gebeuren met het aloude handwerk van de beeldhouwer als een 3D-printer een sculptuur met elk materiaal en in elke stijl en formaat kan produceren? Of wat gebeurt er als met geavanceerde printtechnieken een niet van het origineel te onderscheiden reproductie van bijvoorbeeld een Vermeer of Picasso gemaakt kan worden voor een fractie van de prijs die een schilder voor zijn doek moet vragen om enigszins uit de kosten te komen? Blijft er dan nog een markt over voor ‘met de hand gemaakte kunst’? (Ja, ongetwijfeld voor ‘eredivisiekunst’ die om speculatieve redenen gekocht wordt door de superrijken.) En zal het ooit zover komen dat elk fantasiebeeld dat zich in iemands hersens vormt via een verbinding met een computer door een 2- of 3D-printer kan worden gematerialiseerd? (En wie denkt dat dit een idee van een fantast is: er zijn al resultaten van door middel van hersenimpulsen gestuurde prothesen.) Vanzelfsprekend weten we op deze ‘vragen aan de toekomst’ het antwoord niet. Maar deze, en nog veel meer te stellen vragen, leveren in elk geval stof voor interessante debatten voor de huidige en toekomstige leden van alle afdelingen van de HKK. Met enige zorg wordt wel gekeken naar de hoge gemiddelde leeftijd van onze leden (het merendeel van de leden is ouder dan 50 jaar). Een verjongingskuur zou noodzakelijk zijn, zeker om de snelle en ingrijpende veranderingen in de kunstwereld bij te benen. Maar onze realiteit is dat kunstenaars die zich aanmelden voor een lidmaatschap over het algemeen de 40 gepasseerd

Portret van Willy Arendts Door Paulus Philippus Rink (1861-1903) Ongedateerd Paul Rink won in 1887 de Prix de Rome en begon veel te reizen. Hij woonde onder andere ook in Spanje en Italië. De zangeres Willy Arendts was een meer dan goede bekende van de componist Arnold Spoel. Zijn in 1897 gecomponeerde lied ‘In Seelenpein’ is aan haar opgedragen. Gouden Boeken

zijn en lid worden omdat zij zoeken naar een plek waar zij hun kunstbroeders en -zusters kunnen ontmoeten en samen met hen (en daar is de HKK uiteraard door de verschillende afdelingen uitermate geschikt voor) allerlei activiteiten te ontplooien. Je kunt het ook zo zien: oudere kunstenaars brengen hun ervaringen en ontwikkelingen mee en zijn misschien wel bezadigder dan de ‘jonge honden’ maar zeker niet minder inventief en creatief. Tot slot Er is alle reden om trots te zijn op het ‘eerbiedwaardige’ verleden van de afdeling, waaruit valt af te leiden dat de toekomst met vertrouwen tegemoet kan worden gezien. Een afdeling Beeldende Kunst die de turbulente twintigste eeuw heeft overleefd moet ook de eenentwintigste eeuw aankunnen. Dat vertrouwen wortelt overigens niet alleen in het verleden. Wie het avontuurlijke pad van de toekomst inslaat moet vertrouwen hebben in een goede afloop. En laat daar nou bij uitstek de kunstenaar ervaring mee hebben. Elk scheppingsproces is een avontuur: je begint eraan, je weet bij lange na niet waar je uitkomt, maar als het proces tot een goed einde is gebracht heb je jezelf verrast. We moeten ons maar laten verrassen door de toekomst: op naar de volgende 125 jaar!

45


46

Een nieuw elan Max Boekholt

O

nze afdeling heeft ongeveer 60 werkende leden, grafische vormgevers, ruimtelijke vormgevers en architecten. In dit jubileumjaar zijn we ons aan het beraden op de toekomst: wat willen en kunnen wij bijdragen aan het kunstbeleid van de HKK? Onze vereniging bestaat uit vier afdelingen. Dit is vrij uniek in deze regio en dat kan ons beeld naar buiten bepalen. Met dit gegeven kunnen wij weer een spraakmakende rol spelen op het Haagse kunstpodium. Maar dan moeten wij wel onze unieke positie goed gebruiken. Op dit moment gebeurt dat mijns inziens nog veel te weinig. De

vier afdelingen opereren binnen de Kring als autonome disciplines: wij doen allemaal ons eigen ding. Wij beseffen nog onvoldoende dat er in het huidige (mondiale) kunstklimaat en kunstonderwijs gezocht wordt naar een samenspel tussen en een overlap van verschillende disciplines. Men zoekt naar ‘crossovers’. Welnu, waar kan dit beter gebeuren dan binnen onze HKK? Het bedenken en organiseren van deze Crossovers en het samenwerken van de vier afdelingen kan leiden tot verrassende nieuwe projecten en manifestaties. Onze afdeling heeft hier, in januari van dit jaar, met de tentoonstelling Salon een begin mee gemaakt. Een nieuw elan. Dit moet ons gezamenlijke beleid zijn voor de toekomst. Wij moeten elkaar inspireren.


47


48

Levenslang Kunstkring

Paul van Vliet, Rob van Dalen en Ruud Hisgen in de Denneweg (1990)

Ruud Hisgen

T

oen ik in 2006 voorzitter werd van de afdeling Letteren, Theater en Film en Dans en Toverlantaarn en Voordrachtskunst en Wijsbegeerte en Nog Veel Meer, had ik daar lang en diep over nagedacht. In 1980 werd ik door de toenmalige voorzitter, Couperuskenner en voordrachtskunstenaar Albert Vogel de Kring binnengeloodst. Ik was nog aan het afstuderen en organiseerde als redactielid van het Leids-Haagse literaire tijdschrift Ramp dat ook kunst publiceerde, regelmatig manifestaties. Ik trad toen gelijk toe tot het

bestuur van onze afdeling, een bestuur dat bestond uit leden die minimaal veertig jaar ouder waren dan ik. Daar zat ik dan tussen Louki Roest Crollius, Don en Ly Vermeire, Nico Wijnen, Antal Sivirsky (voorzitter) en Margaretha Ferguson. De enige andere ‘jongere’ die op dat moment ook was toegetreden was Nico Brederoo. Sindsdien allemaal al lang van ons heen. Een van mijn eerste bestuurstaken, ik zal het niet licht vergeten, was het royeren van Gerard Fieret als lid. Hij had zich weer eens onmogelijk gemaakt in de sociëteit. Als enig bestuurslid en bewonderaar van zijn poëzie maakte ik daar bezwaar tegen, omdat ik meende dat een talentvolle bohemien bij de vereniging hoorde.


Wat deed ik daar als twintiger? Wat had ik daar te zoeken? Een zaal! Vogel had me gezegd: ‘Je organiseert literaire bijeenkomsten. Word lid en doe dat bij ons.’ En dat deed ik dus. Ik kon het goed met Albert Vogel vinden, maar helaas ging hij al in april 1982 al heen. Ik ben nu al veel ouder dan hij mocht worden. Tot 1983, tot aan mijn vertrek naar Australië waar ik een bloemlezing ging samenstellen, organiseerde ik in de Albert Vogelzaal naar hartenlust bijeenkomsten. Een serie lezingen over romantische dichters bijvoorbeeld. En in 1982 de James Joyce Marathon waarin we verspreid over het hele jaar het hele werk van Joyce voordroegen van zijn vroegste gedichten op zijn geboortedag in februari via Ulysses op Bloomsday tot zijn hermetische Finnegans Wake in de herfst. In de jaren negentig, toen de HKK de honderdste verjaardag vierde, was ik lid van een commissie die de Kunstkring nieuw leven in moest blazen, maar deze werd al vrij vlot de nek omgedraaid door een revolutie in het huis der kunsten aan de Denneweg. Toen Tatiana Radier en Jet Quadekker mij in 2005 vroegen voorzitter te worden, heb ik goed nagedacht over de betekenis van de Kunstkring. ‘Het is zo simpel: de naam van de ‘Haagse Kunstkring’ bestaat uit drie woorden: Haags, Kunst en Kring.

Haags De Vereniging is Haags en ik ben een Hagenaar in hart en nieren. Mijn hersenen zijn Haags. Den Haag is belangrijk voor mij als onderdeel van mijn persoonlijkheid en ik beschouw mijn lidmaatschap van de HKK als een soort eerbetoon aan deze eeuwenoude plaats aan zee die zich constant weet te vernieuwen. Kunst Mijn leven is vervuld van een grote liefde voor kunst. Ik schrijf, ik lees, ik kijk en ik luister en ga graag met mensen om die kunst ook belangrijk vinden. De Kunstkring is voor mij bijzonder omdat alle soorten kunstenaars onderdak vinden in deze ontmoetingsplek. Door de Haagse Kunstkring ben ik met mensen in contact gekomen die ik graag in de stad van mijn hersenen wil blijven tegenkomen, zoals Albert Vogel, Peter Berger, Margaretha Ferguson, Gerard Fieret, en talloze anderen. Kring Net als bij de Ridders van de Ronde Tafel kent onze vereniging geen hiërarchie. Je wordt hier niet bekeken naar de status die de boze gemene wereld aan je toekent. Kunstenaars zijn eigenlijk stateloos en statusloos, althans zo zou het moeten zijn. Wat zou een Kring van Kunstenaars moeten zijn? In mijn visie is dat • een ontmoetingsplek waar je kunt praten over je fascinaties, • een plek waar je je werk kunt toetsen aan de mening van andere kunstenaars, • een plek die je inspireert om wegen in te slaan waar je geen vermoeden van had of waar je te angstig voor was, • een plek die anderen inspireert.

Ruud Hisgen (1980)

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de Kring geen suf, ingeslapen zooitje wordt, zoals buitenstaanders ons zien? Hoe kunnen we de Kring actief maken en houden en zorgen dat de traditie zich steeds vernieuwt? Het is belangrijk activiteiten te ontwikkelen die geworteld zijn in de traditie. Zoals bijvoorbeeld de manifestatie ‘Diepe Gedachten’ met de dramatische voordracht van het stuk van Maeterlinck en de boeiende expositie die het begin van de Haagse Kunstkring opnieuw tot leven bracht. Maar ook allerlei activiteiten waardoor we ons werk fris kunnen houden, zoals de schrijversworkshop die in het najaar van 2006 van start is gegaan en die na zeven jaar voortgang vindt in de Literaire Salon. Het bestuur van de afdeling LTF van de Haagse Kunstkring moet ervoor zorgen dat de drie elementen van de naam nog meer uit de verf komen. Meer Den Haag: aandacht voor onze kunstzinnige en filosofische voorvaderen die hier werkzaam zijn geweest: Huygens, Spinoza, de wereldberoemde Hagenaar Janus Secundus die in 2011 zijn vijfhonderdste verjaardag vierde, Couperus die in 2013 zijn honderdvijftigste

49


50

verjaardag vierde, Emants... de lijst is eindeloos. Meer onze Kunst: vooral de kunst die we zelf kunnen maken en die dicht bij ons staat. En meer Kring: met meer actieve inbreng van de leden, zodat we ook jongeren inspireren om toe te treden tot de vereniging. Het zou heel goed passen in de traditie van de HKK om een deel van onze activiteiten te laten uitmonden in publicaties zodat al ons werk niet zomaar vervliegt en latere generaties kunnen terugblikken op het begin van de eenentwintigste eeuw als een hopelijk vruchtbare fase voor de Kunstkring. Tot zover mijn gedachten van tien jaar geleden. Wat is ervan die ideeën terechtgekomen? Meer Den Haag. Ons bestuur heeft geprobeerd op allerlei wijze aandacht te krijgen voor literair Den Haag in het verleden en de schrijvers van nu. We hebben veel aandacht gegeven aan Hugo de Groot, Huygens, Spinoza, Janus Secundus, Emants, Couperus, Boutens, Hella Haasse, Carmiggelt, Bomans, etc. In 2013 is het plan ‘Den Haag, City of Literature, Een visie op Den Haag, literaire stad’ van het Haags Letterenoverleg in de Kring aan de wethouder gepresenteerd. Maar ook aan schrijvers van andere gebieden hebben we veel aandacht gegeven: Van Ostayen, Gorter met de vijf Mei-ochtenden, James Joyce (16 juni 2016 vieren we 34 jaar Joycelezingen op Bloomsday) en onlangs nog 400 jaar Shakespeare met onder meer Tatiana Radier, Eric Schneider en Rein Edzard. Meer onze Kunst. Literatuur stond misschien centraal, maar we hebben ook aandacht gegeven aan film en voordrachtskunst. Onze leden hebben veel kansen gekregen om hier presentaties te verzorgen. Vijf jaar lang hebben we elk jaar meegedaan aan de Tableauexposities. Dichters deden mee aan een speeddate met een kunstwerk en produceerden nog voor de opening van de tentoonstelling een tekst. Tekst en beeld zijn steeds verschenen in mooie publicaties. En meer Kring. De letterenborrels zijn een traditie geworden in de kring. Ze trekken steeds meer mensen, ook van buiten en soms worden die nog lid ook. Ik kijk met heel veel plezier terug op de poëzie- en prozaworkshops die werden geleid door Mieke Lelyveld, Rob Scholten, Pauline van Munster en mij. In juni 2007 was het zulk lekker weer dat we buiten konden zitten. Ook Gerard Fieret was erbij... Ik schreef er het volgende gedicht over.

De steen Ruud Hisgen Voor Gerard Fieret (1924-2009) Hij gaat van de mensen heen En hij ziet de steen. Hij grijpt de steen. Hij bekijkt de steen. Hij weet, het is de steen. De steen die hij nooit eerder zag. De steen die hem voorzag. De steen kijkt naar hem op. De steen wil hem. De steen grijpt hem. De zwarte steen, de prachtsteen, De steen met de grillige kerf. De steen voert hem terug naar de mensen. Hij toont de steen, de prachtsteen. De mensen zien de steen met de grillige kerf. De mensen willen de steen. Ze verlangen naar de steen. Ze willen de steen omdat het zijn steen is. Hij ziet het verlangen van de mensen naar de steen. Hij moet de steen met hen delen. Maar hij weet, er is maar één steen. De steen laat zich niet delen. De steen is een. Hij zoekt de mens die past bij de steen met de grillige kerf. De mens voor de steen is een vrouw. De vrouw ziet de steen, bewondert de steen. Maar de steen weigert en fluistert tot hem: ‘Nee, nee, nee, ik blijf bij jou tot ook jij steen bent En ik voor jou geen steen meer ben.’

De steen had zich een eeuwigheid geschikt in zijn lot. Vanaf het oertoen wist de steen van hem. Kende de steen het tijdstip van zijn vinden. Het avondnu van de man die van de mensen heen zou gaan. Wat ik in het gedicht beschrijf over Gerard Fieret en zijn steen is gebaseerd op een waargebeurd voorval. Bij de laatste bijeenkomst voor de zomer van 2007 zaten de leden van de werkgroep in de tuin van de HKK. Het was een milde zomeravond. Fieret deed actief mee, maar hij was toen al heel slecht van geheugen en broos van lijf. Desalniettemin verbaal nog even explosief. De meeste jonge deelnemers kenden hem niet en keken verbijsterd als hij zijn kritiek spuide. Vaak was deze zeer terecht,


bijzondere steen. Hij zou hem de volgende keer wel meenemen en aan haar geven. Ik besefte dat dit zeer onwaarschijnlijk was omdat hij zich nauwelijks nog iets kon herinneren. Het grappige van dit voorval was dat de straatvondst na een tijdje steeds waardevollere vormen aannam. Ik denk dat dit kwam door de bewondering waarmee Fieret ernaar had gekeken. De zwarte steen kreeg de uitstraling van een edelsteen. Het werd een begerenswaardig bezit. Iedereen wilde hem hebben – ik, merkte ik tot mijn grote schrik, ook. Maar daar kwam niets van in. Fieret nam de steen mee en vertrok op zijn gammele fiets naar het landgoed van Jochems waar hij in een sterk vervuilde cabine woonde.

Gerard Fieret tijdens de bijeenkomst ter ere van zijn erelidmaatschap (2008). Foto: Bert Verhaar

want Fieret had een feilloos gevoel voor wat goed of niet goed was, maar de keiharde wijze waarop hij het uitte was nogal confronterend. (‘Dat is geen gedicht, dat is een vormeloze woordenbrij...’) Aan het eind van de workshop vertrok Fieret op zijn fiets, maar tot mijn grote verrassing kwam hij al snel weer terug. Hij bonsde op de ramen van de galerie. Hij had een steen gevonden, zei hij, een zwarte steen. En die bijzondere steen wilde hij laten zien en daarna verloten onder de dichters. Daar zaten we dan. Ik, als spelleider, had het woord ‘kat’ in gedachten genomen. Een voor een probeerden de dichters het woord te raden. Uiteindelijk kwam Angela op het woord en kreeg zij de steen. Maar Gerard kon er toch geen afstand van nemen en vroeg de steen terug. Hij moest hem nog inschrijven, zei hij, want het was echt een heel

Na de zomer werd een ‘jarenvijftigmanifestatie’ gehouden in de Albert Vogelzaal. Daar droeg ik de eerste avond bovenstaand gedicht voor dat later op YouTube is gezet. Ik was nerveus want, zo dacht ik, straks komt Fieret misschien nog, en dan verstoort hij mijn voordracht. En verdomd, hij kwam. Ik hield er rekening mee dat hij nogal venijnig uit de hoek kon komen. Toen ik begon, vroeg hij of ik harder kon spreken. Dat deed ik. Ik begon te overdrijven en te bulderen zodat hij het zou verstaan en ook om hem geen kans te geven om commentaar te leveren. Ik zag dat hij luisterde en na afloop vroeg hij of hij het gedicht mee kon krijgen. Bij de tweede avond van voordrachten, een paar dagen later, kwam Fieret gemoedelijk naast me zitten. “Jij bent Hisgen, hè? Van dat gedicht over die steen.” Hij haalde het papier uit zijn zak en liet het zien. Hij mompelde iets over het ‘steengedicht’, haalde toen de zwarte steen uit zijn zak en gaf hem aan mij. “Hier, voor jou,” zei hij. “Mag je hebben.” Dat ontroerde mij. Tijdens de voordrachten werd ik zijn ‘kameraad’ en leverde hij voortdurend, soms heel venijnig, commentaar op de sprekers. Een beetje gênant was dat wel. Ik moest hem steeds vragen stil te zijn. Ondertussen brandde de kiezel in mijn hand. Ik keek er zo nu en dan naar. Ik kon niet geloven dat hij die steen aan mij had gegeven. Ik wist dat hij niet lang meer te leven had en voelde me vereerd met dit geschenk. Toch heb ik hem in de pauze teruggegeven en gezegd dat hij hem moest bewaren omdat het zijn steen was, omdat de steen hem had gezocht. Niet mij. Hij pakte de steen toen resoluut aan en stak hem in zijn zak. Nu negen jaar later, zeven jaar na zijn dood, vraag ik me af waar die steen is gebleven. Waarschijnlijk weggegooid. Ongetwijfeld ligt de steen nu ergens te wachten. Ruud Hisgen was van 2006 tot 2014 voorzitter van de afdeling Letteren, Theater en Film.

51


52


De afdeling Muziek

Verleden, heden en toekomst Adriaan Wouters

D

e kunstzinnige kruisbestuiving binnen de Kunstkring is romantisch begonnen. Een van de oprichters van de Kunstkring in 1891 was de componist Gottfried Mann, die zijn sporen vooral verdiend heeft in het militaire muziekbedrijf. Hij trouwde met de actrice Theo Bouwmeester, die onder de naam Theo Mann-Bouwmeester Nederlandse roem verwierf. Er zit iets tragisch én iets moois in het feit dat de naam van de componist voortleeft dankzij de toneelspelende echtgenote. Dit jaar (2016) heeft de HKK in totaal zo’n 460 leden: Beeldende Kunst zo’n 220; Letteren, Theater en Film zo’n 60; Design en Architectuur ook zo’n 60; Muziek zo’n 20 en er zijn zo’n 100 kunstlievenden, dat zijn de niet- (als kunstenaar) werkende leden. ‘Zo’n’, omdat de ledenaantallen voortdurend lichtjes veranderen. De afdeling Muziek is daarmee het kleine zusje van de grotere kunstbroeders. Dat is in feite altijd al zo geweest. In 1977 verscheen de publicatie haagse kunstkring: werk verzameld ter gelegenheid van een grote tentoonstelling van de HKK in de zalen van Pulchri. Van de in totaal 138 pagina’s van dat boek worden 8 pagina’s, waarvan slechts 2 pagina’s tekst, gewijd aan de Vierde afdeling, Toonkunst. Het verleden Het kunstbedrijf leek in de tweede helft van de negentiende eeuw vooral een aangelegenheid van nette mensen. De foto’s van de feesten uit de begintijd van de Kring, zoals de Haagse Kunstkring kortheidshalve werd

genoemd, spreken voor zich: de heren met zwarte strik over een vadermoorder en de dames in mooie jurken. Het was duidelijk: de Kring was een kring van stand. De Haagse Kunstkring heeft domicilie gehouden op keurige adressen: aan de Herengracht 13, het Lange Voorhout en in de Lange Houtstraat, en dat waren en zijn bepaaldelijk geen krachtwijkpanden. Die deftigheid gold mutatis mutandis voor de afdeling Muziek. De concerten werden bezocht door ‘vooraanstaand publiek’. Zo waren de bezoeken van Koningin Emma en later haar schoonzoon Prins Hendrik de moeite van het vermelden waard. Het lijkt er erg op dat de Kringconcerten in die dagen society-evenementen waren, waar je, wie weet, eerder naar toe ging om te zien dan om te horen. Natuurlijk werden die concerten nog niet gegeven op de bovenverdieping van Denneweg 64. In de begintijd kwamen er beroemde componisten op bezoek, zoals Vincent d’Indy, Ernest Chausson en Alexander Skriabin. (Bij de afdeling Fraaie Letteren kwam Paul Verlaine op bezoek.)

53


54

In 1923 begon Theo van Doesburg zijn DADA-tournee door Nederland in de Haagse Kunstkring. Hij deed dat samen met Kurt Schwitters en ‘een dame aan de piano’, Nelly van Doesburg dus. Het optreden was een perfect voorbeeld van de symbiose tussen letteren, theater en muziek, en paste daarmee naadloos in het streven van de Kunstkring om vele kunstvormen in zich te verenigen. Een minpuntje was wel dat Theo van Doesburg na dat optreden zelf zijn drankjes en dat van zijn gezelschapje moest betalen. Hij deed dat keurig met een postwissel van vijf gulden, vergezeld van enkele misprijzende opmerkingen over de Hollandse gewoonten in deze. Voor de Tweede Wereldoorlog waren de schimmenspelen kennelijk nogal gewild: een poppenspel waarbij de schaduwen van poppen werden geprojecteerd op een doek dat van de andere kant bekeken werd. Ongetwijfeld naar analogie van het Indische (Indonesische) wajangtheater, niet verwonderlijk voor ‘de weduwe van Indië’. Aan deze schimmenspelen werd meegewerkt door beeldende kunstenaars, vormgevers, tekstschrijvers, acteurs en muzikanten: het echte multidisciplinaire werk dus, om niet te zeggen: een Gesamtkunstwerk. In de jaren vijftig hebben grote muzikanten opgetreden in de Kunstkring. Ik noem maar geen namen, want roem vergaat snel: de cabaretiers van dit moment weten nauwelijks nog wie Koot en Bie waren, en de wielrenners van nu hebben geen idee wie Jacques Anquetil was. In de jaren vijftig schijnt onder aanvoering van Theo Olof zelfs het hele Residentie Orkest lid te zijn geweest. De toekomst Het is jammer, maar er wordt zelden op de Denneweg gevochten om toegangskaartjes voor de concerten in de Albert Vogelzaal. Nochtans moeten de muzikanten die bij de Kunstkring optreden, in de gaten gehouden worden. Zo speelde de gitarist Izhar Elias, die in de Kunstkring optrad voor een publiek van slechts 10 personen, op het recente Koningsconcert in een volgepakte zaal en voor het Nederlandse tv-publiek de sterren van de hemel. Op dit moment heeft de afdeling Muziek dus zo’n 20 leden. Dat zijn bijna allemaal actieve uitvoerende musici, van klassieke muziek en van de wat lichtere muziek, zoals dat heet. De afdeling selecteert niet op muzikale richting of smaak en streeft er niet naar een nieuwe broedplaats voor oude experimentelen, nieuwe tonalen of oost-westfusionisten te worden. Positiever gesteld: iedereen die (semi-)professioneel en serieus met muziek bezig is en dit in het kader van de HKK wil uitdragen, is welkom. Het streven is om elke maand een concert te organiseren: gespeeld of georganiseerd door de leden. Er zijn nogal wat muzikanten van ‘buiten’ die denken dat de HKK een gewone concertzaal is: niet geheel ten onrechte, want de HKK heeft een aangename locatie en de Albert Vogelzaal heeft een mooie concertvleugel. Maar de HKK doet niet aan ‘uitkoop’, d.w.z. dat muzikanten van buiten tegen betaling worden uitgenodigd om er te spelen. Enkele jaren geleden is een nieuw beleid geformuleerd, maar ‘nieuw’ is in het licht van 125 jaar verenigingsleven een betrekkelijk begrip. Zo werd besloten een serie

‘Leuk en Leerzaam’ te starten: een serie lezingen waarin muzikanten en aan de muziek verwante beroepsbeoefenaren over hun werk vertellen, al dan niet met visuele en auditieve voorbeelden. Een aanzienlijk deel van de leden is ook actief als componist. Onder andere daarom werd, waarschijnlijk voor de zoveelste keer in de HKK-geschiedenis, besloten om vooral muziek van Haagse componisten uit te (doen) voeren. De afdeling Muziek hoopt dat streven – in het kader van het jubileumjaar – een extra impuls te geven met het project ‘Weerklank’ waarin de levende HKK-componisten het werk van de overleden HKK-componisten zullen becommentariëren, parafraseren, pasticheren, in ieder geval op een of andere manier continueren. Zo zal Bernard van den Sigtenhorst Meyer (1888-1953) worden becommentarieerd door Albert Brussee (1946); Otto Ketting (1935-2012) door Bart Bermen (1956); Alexander Voormolen (1895-1980) door Rixt van der Kooij (1968) en Johan Wagenaar (1862-1941) en Léon Orthel (19051985) door Peter Visser (1939). IJs en weder dienende zal het festival ‘Weerklank: Haagse componisten spelen Haagse componisten’ plaatsvinden op 18, 19 en 20 november 2016. In de manifestatie ‘HKK-DNA 125 X-over’ zal samenwerking tussen de verschillende kunstrichtingen veel aandacht krijgen. In de HKK wordt veel gepraat over de noodzaak en wenselijkheid van een ‘Gesamtkunstwerk’: het zou wel eens kunnen dat ‘HKK-DNA 125 X-over’ dat nabij komt. De Urheber van de term Gesamtkunstwerk, Richard Wagner, betoogde dat het menselijk leven zich noodzakelijkerwijs afspeelt in ruimte en tijd. Beeldende kunst, vormgeving en architectuur zijn gebonden aan en krijgen gestalte in de ruimte; het lezen van letteren en het maken van muziek voltrekken zich in de vervliedende tijd. Voor de HKK ligt er nu een mooie kans om te benaderen wat Wagner een van de figuren uit Parsifal laat zingen: ‘Zum Raum wird hier die Zeit’. Overigens mocht het van Wagner ook andersom. Als alles maar met alles samenhangt.

De historische informatie in bovenstaand stuk heb ik voor een groot gedeelte ontleend aan haagse kunstkring: werk verzameld, Dienst voor Schone Kunsten ’s-Gravenhage, 1977.Voorwoorden van Drs. Th. van Velzen, Directeur voor Schone Kunsten, en Albert Vogel, Algemeen Voorzitter Haagse Kunstkring.


55


56

Deze projecten zijn in de Architectuurgids

Jan Buijs – De Volharding 1928,

van Den Haag

foto Peter de Ruig

opgenomen.

Eric Vreedenburgh

Haagse architecten

(Oud)leden van de HKK Co Brandes – villapark Marlot 1933, foto Peter de Ruig

Eric Vreedenburgh – Baljurk 2005, foto Gerrit Schreurs

Hans van Beek – Haagse Hogeschool 1996, foto Peter de Ruig


Henk Wegerif – Willemsparkflat 1931, foto Peter de Ruig

Jan Brouwer – Volksbuurtmuseum 1992

Jan Wils – Papaverhof 1922, foto Peter de Ruig

Rainer Bullhorst – Grote Marktstraat 2004

Sjoerd Schamhart – Visafslag 1964, foto Peter de Ruig

Paul Bontebal – Strijkijzer 2007

57


58

World of Many (op basis van algoritmen gegenereerde objecten voor Hongkong) – Archipelontwerpers, 2008

Artificial Penthouse Witte de Withstaat Archipelontwerpers, 2000


Non Stop Architecture revisited Eric Vreedenburgh

N

on Stop Architecture was een manifestatie waarin de capaciteit van verandering van een architectonisch ontwerp vergeleken werd met stromingen binnen de muziek en beeldende kunst. De manifestatie vond plaats in 1990-1991 in de Haagse Kunstkring en in Theater Zeebelt en was in samenwerking met de TU-Delft ontwikkeld. Open Het idee voor deze manifestatie ontstond naar aanleiding van een onderzoek voor de werkgroep Open Bouwen van de TU-Delft over flexibiliteit in de woningbouw. In die tijd was ik met Dick Raaijmakers in gesprek over de open-vorm in de muziek en met Remko Scha over het gebruik van algoritme in ontwerpprocessen. Raaijmakers werkte toen aan de expositie ‘Anti Qua Musica’ in het Gemeentemuseum. Scha participeerde hierin met zijn The Machine-installatie. De parallellen in de benadering van Raaijmakers en Scha, het onderzoek en mijn opvatting hoe je met architectuur om zou moeten gaan vormden de inspiratie om deze manifestatie te initiëren. Daarnaast kwam het goed uit dat in 1988 John Cage een maand lang in het Koninklijk Conservatorium in Den Haag was. Zijn omgang met chance operations is altijd een referentiepunt voor mijn architectuur geweest en hierdoor kon ik zijn werk en werkwijze van dichtbij aanschouwen. Temporele gelaagdheid De manifestatie Non Stop Architecture is langs twee lijnen opgezet. De eerste lijn is de constatering dat opvattingen over wonen steeds veranderen, waarmee de vraag relevant wordt hoe een architectonisch ontwerp hierop kan anticiperen. De tweede lijn bestaat uit het besef dat architectuur een product is van de menselijke capaciteit om te ordenen en dat dit ordenen een

mentale activiteit is die zich ook in andere domeinen van het menselijk existeren manifesteert. Al onze kennis is gerelateerd aan patroonherkenning. Voor de eenvoud heb ik me in Non Stop Architecture beperkt tot verkenningen in muziek, beeldende kunst en architectuur.Vanuit dit perspectief heb ik een partituur van Cage vergeleken met een architectonisch ontwerp van Leonidov, een Ciatti-keuken met een plan voor een wolkenkrabber, een displaysysteem met een flexibele woningplattegrond en een schilderij van Marcel Duchamp met een gebouw van Coöp Himmelblau – objecten en verhalen die in het dagelijks leven niets met elkaar gemeen hebben. Al deze composities en constructies, hoe verschillend ze ook mogen zijn in materialisering, tijd en context, hebben met elkaar gemeen dat er een bepaalde temporele gelaagdheid in opbouw valt te ontdekken. Deze gelaagdheid kan men vele namen geven: structuur en invulling, vast en variabel, drager en inbouw enz. Deze gelaagdheid of ontkoppeling van niveaus van beslissingen kan de randvoorwaarde vormen van een interactief proces tussen mens en omgeving. Dit onderscheid in niveaus kan men terugvinden in bijvoorbeeld taal, wetgeving of computerprogramma’s. Ieder niveau stelt begrenzingen waarbinnen autonoom acties van een lager niveau kunnen plaatsvinden. Er ontstaat zo een hiërarchische structuur van verschillende territoria waarbinnen ‘macht’ circuleert, een cybernetisch systeem dat kan anticiperen op verandering, terwijl de continuïteit gewaarborgd blijft. In het bouwen werd de capaciteit van een ruimtelijke structuur om zich aan te passen aan nieuwe of zich tussentijds wijzigende omstandigheden, samengevat in het begrip ‘flexibiliteit’. Mentale constructie Architectuur is een mentale constructie die zich in materie manifesteert. Architectuur is datgene wat overblijft als je de vloeren, muren en daken weghaalt. Architectuur

59


60

ordent, maar is ook een product van onze capaciteit om te kunnen ordenen. In die zin zou je kunnen stellen: het is een product van onze geest. Ons menselijk bewustzijn heeft geleid tot een haast existentiële behoefte mythen te scheppen en verhalen te vertellen. Met deze verhalen creëren we een habitat waarin we ons thuis en daarmee veilig voelen. Architectuur bestaat uit verhalen geschreven in staal en steen en binnenkort geproduceerd met de 3D-printer. Manifestatie De manifestatie kreeg in de galerieruimte van de Haagse Kunstkring en Theater Zeebelt zijn speciale vorm. Dit in het besef dat het ‘reguliere architectuur debat’ in Nederland zich hier helemaal niet voor interesseerde. Het was een uitdaging om een prototype van een installatievloer van Infill Systems te combineren met de keukenboom van Stefan Wewerka, een partituur van componist Victor Wentink naast de Machine Drawings van Remko Scha op te hangen en de modellen van de woontoestellen van Archipelontwerpers te vergelijken met de beeldprogramma´s van Peter Struycken. Daarnaast waren er diverse lezingen en discussies georganiseerd met onder ander Dick Raaijmakers, Helga Fassbinder, John Habraken, Wim Crouwel, Remko Scha en Chris Rehorst. Over deze manifestatie is door de TU-Delft het boekje Non Stop Architecture uitgegeven en Theater Zeebelt wijdde er een nummer van het tijdschrift Zeezucht aan. Daarna is de materie geland bij de Stichting Maatschappij en Onderneming (SMO). Wim de Ridder (niet de kunstenaar maar de futuroloog) was toen de directeur van SMO en met hem is het idee ontwikkeld om de discussie verder uit te werken richting technologie en maatschappij. Dit zou het centrale thema worden van hun 30-jarige jubileum dat toevallig samenviel met het 750-jarige bestaan van Den Haag. Vanuit Theater Zeebelt is de Stichting Het Nomadisch Paviljoen opgericht om deze manifestatie een kampement in het Atrium te geven. Het uitgangspunt werd ingegeven door de waarneming dat de elementen waaruit steden, gebouwen, muziek of software (kortom kennis in het algemeen) bestaan, op zichzelf eenvoudig zijn, maar dat een opeenstapeling van die elementen, hun onderlinge koppelingen en verschillende regelingen, een complexiteit teweegbrengen die door ontwerpers en bestuurders uiteindelijk niet meer te overzien is. In die tijd zagen we verschuivingen plaatsvinden die zich bewogen van hiërarchie naar heterarchie, van massaproductie naar serieproductie op maat. In onze tijd kunnen we deze veranderingen aan den lijve ervaren. Innovatie en ontwrichting Het McKinsey Global Institute heeft een aantal jaren terug twaalf innovatieve sectoren in kaart gebracht die voor de bestaande maatschappelijke en economische orde ontwrichtend kunnen zijn. Deze ontwikkelingen zullen rond 2025 een economische impact hebben met een jaarlijkse omzet tussen de 14 en 33 biljoen dollar.

Partituur Fontana Mix – John Cage, 1958

Deze twaalf ‘next big things’ zijn in willekeurige volgorde: mobile internet, automation of knowledge work, Internet of Things, cloud technology, advanced robotics, autonomous and near autonomous vehicles, next generation genomics, energy storage, 3D printing, advanced materials, advanced oil and gas exploration and recovery en renewable energy. Als we deze twaalf sectoren met elkaar vergelijken zien we dat alle zijn doordrongen van informatietechnologie (van lerende machines tot toepassingen van artificial life). Al deze ontwikkelingen bestaan bij de gratie van computers. De rekenkracht van deze computers bestaat op hun beurt bij de gratie van de chips en deze rekenkracht is enorm toegenomen. De eerste grote computer in de jaren zestig besloeg de ruimte van een grote kamer, woog 4 ton, kostte ca 5 miljoen euro en kon 4000 berekeningen maken per seconde. Hiermee kon de NASA mensen op de maan zetten. Tegenwoordig heeft een gemiddelde I-phone van 400 euro een chip met een rekenkracht van 1 miljard calculaties per seconde. Deze rekencapaciteit zal in de toekomst worden ingebouwd in ieder essentieel onderdeel in onze gebouwen en openbare ruimte. Ieder object in onze leefomgeving in en buiten het huis zal worden voorzien van chips en sensoren. En al deze objecten zullen meten, informatie uitwisselen en controleren. Muren, meubels, kleren, (wc-)brillen, pillen, ramen, spiegels, lantarenpalen, hekwerken enzovoorts zullen ‘smart’ worden en grote invloed uitoefenen op onze beleving en ons gedrag in de ruimte. De ‘Internet of Things’ wordt nu vooral toegepast in gebieden waar veiligheid of zorg een grote rol spelen. Op een groter schaalniveau kunnen we constateren dat de ontwikkeling van technologie haast synoniem is aan de ontwikkeling van cultuur. De mens heeft technologie ontwikkeld en nu gaat de technologie de mens ontwikkelen. Het een kan niet zonder het ander. De evolutie van technologie is meer divers aan het worden dan die van de biologie. In 1987 rekende George Basalla uit dat er sinds 1790 alleen al in de Verenigde Staten 4,7 miljoen octrooien zijn gegeven. ‘Als elk van die octrooien als het equivalent van een biologische soort wordt gerekend, kunnen we zeggen dat de technologische verscheidenheid drie keer groter is dan de biologische.’ Hoewel men de biologische evolutie niet


één op één kan vergelijken met de ontwikkeling van de technologie, illustreert deze vergelijking wel dat de verscheidenheid van technologie en die van biologie elkaar benaderen. Kleiner met meer invloed Techniek wordt steeds kleiner en minder zichtbaar, maar haar invloed zal alleen maar toenemen. Kevin Kelly (medeoprichter van Wired) vergelijkt de technologie in al haar uitgebreidheid met een primitief levend organisme met een eigen wil. Hij spreekt over het technium: een zichzelf instandhoudend systeem van creatie. ‘Een wereldwijd, cyclisch, onderling verbonden netwerk van systemen, subsystemen, machines, pijpleidingen, wegen, kabels, lopende banden, auto’s, servers, routers, codes, rekenmachines, sensoren, archieven, reactoren, collectief geheugen, elektriciteitscentrales’, allemaal onderling verbonden tot een groot systeem. Net als met de bio-industrie vinden we dit niet leuk en willen we dit helemaal niet weten, maar we zijn wel verslaafd aan dat wat het zal voortbrengen. Grote uitvindingen ontstonden vaak zonder noodzaak en per toeval en waren meestal geen oplossingen voor bestaande problemen. De toepassingen worden pas later gevonden. Talloos zijn de voorbeelden van serendipiteit die bepalend waren voor de doorbraak van een nieuw product. De post-it briefjes ontstonden uit een mislukt onderzoek naar een nieuwe lijm. Pas nadat iemand anders de context van de uitkomst veranderde, zag men de waarde van deze slecht plakkende lijm en werd het een succesvol product. Hoewel uitvindingen onvoorspelbaar zijn en techniek zijn eigen weg gaat, zien we dat op het niveau van toepassingen techniek vooral wordt ingezet om gebreken en beperkingen van de mens te compenseren. Dat waren

‘in den beginne’ vooral fysieke beperkingen. In deze eeuw staan we op het kantelpunt waar ‘artificial life’ ook met succes het domein van ‘intelligentie’ betreedt. Maar met de door algoritmes aangestuurde computerprogramma’s die zich zelf programmeren krijgt ook het ‘humane domein’ van de creatieve geest een concurrent. Dit geldt ook voor de kunstenaar, de componist en de architect. Versmelting Het werk en vooral het werkproces van ontwerpers als Joris Laarman en Dirk van der Kooij verbeelden heel goed hoe de versmelting van technologie, kunst en ontwerpen gaat verlopen. Laarman ontwerpt met algoritmes verassende meubelachtige objecten. Zijn ontwerpproces is vergelijkbaar met onze aanpak voor het Artificial Penthouse voor de Witte de Withstraat. Met een kleine aanpassing van dit algoritme genereerde Jos de Bruin ad random een serie vazen, waarvan sommige doen denken aan de vazen die (onafhankelijk hiervan) door Van der Kooij zijn ontworpen. Met een en hetzelfde algoritme kun je zowel landscapes, soundscapes als ruimtelijke objecten ontwerpen. Vijfentwintig jaar terug zocht ik in de manifestatie Non Stop Architecture naar patronen in het denken tussen de verschillende disciplines. Door de huidige technologische ontwikkelingen worden de grenzen tussen deze disciplines vloeibaar. Stel dat een vergelijkbare tentoonstelling over twintig jaar nog een keer georganiseerd zou worden. Wellicht dat het dan helemaal niet meer over patroonherkenning tussen kunst, muziek en architectuur gaat, maar over een digitale versmelting van die verschillende disciplines in een interactieve totaalervaring van geluid, ruimte, vorm en functie die ieder mens naar zijn eigen hand kan zetten.

The Machines – Remko Scha, 1980

61


62

Ereleden van de Haagse Kunstkring mr. W. van Rossum of Rossem Bzn. (vermeld als erelid jaarverslag 1891-92) Karel Textor 30-5-1893 Daniël de Lange 20-7-1893 Theo Colenbrander 20-7-1893 Pierre Cuypers 11-5-1897 Jozef Israëls 13-11-1897 Jacob Maris 13-11-1897 dr. Abraham Bredius 2-3-1903 J.C.J. Drucker mr. dr. F.W.J.G. Snijder van Wissenkerke, erevoorzitter 1918-19 Louis Bouwmeester 1920-21 Johan Wagenaar 1922-23 Albert Vogel sr. H.P. Berlage Carel Oberstadt 14-12-1933 R. Ives Browne 1936-37 jhr. F.A.C.L. Smissaert 1936-37 P. Corn. de Moor 1936-37 Willem van Konijnenburg G.A.H. v.d. Stok ir. Gerard Jacobus van Haersma Buma 10-12-1940, erevoorzitter dr. E.H. van Gelder 10-12-1940 dr. P.C. Boutens 1941-42 Jan Franken dr. Peter van Anrooy ereldidmaatschap aangeboden 1-8-1952 mr. L.J.Th. Bakker 1952-53 F. Bordewijk 1953-54 Jan (eigenlijk Ko) Cossaar 1954-55 (was al lid van verdienste) Hans (J.B.) Fels Fie Carelsen ir. H.J.W. Thunnissen 1958-59 Charles Stok 1964-65 Alexander Voormolen 1964-65 mr. H.A.M. Kolfschoten, burgemeester van Den Haag, erevoorzitter 1966-67 Livinus van de Bundt 30-3-1972 Willem Pauwels Maurits Mok Piet Ruivenkamp G.V. Buuren-Manders Simon Carmiggelt Pieter Biesiot 1979-80 Paul Citroen 1979-80

Jozef Eyckmans 1979-80 Chris de Moor 1979-80 H.A.E.L. Roolvink 1979-80 Wim Gispen1979-80 Willem Noske 1982 Ary Verhaar 1983 Piet Cleveringa 26-3-1985 (was al lid van verdienste) Hella Haasse 26-3-1985 Pierre Dubois 1986 Paul van Vliet 1991 Simone Dubois 1993 Ellen Vogel 8-2-2004 Otto Ketting 30-10-2005 Gerard Fieret 28-4-2008 Paul Combrink 28-4-2009 (was al lid van verdienste) Frank Martinus Arion 22-1-2012 Miep Diekmann 25-3-2013

Erelid Miep Diekmann Op zondag 12 mei 2013 verleende de Haagse Kunstkring het erelidmaatschap aan Miep Diekmann. Vrienden, schrijvers, acteurs en kunstenaars eerden de 88-jarige kinderboekenschrijfster in de Haagse Kunstkring. Zij werd toegesproken door kinderboekenschrijver Dolf Verroen, kenner van de Antilliaanse literatuur Wim Rutgers en uitgever Liesbeth ten Houten. De acteur Rein Edzard las voor uit haar werk. Miep Diekmann heeft meer dan zeventig boeken op haar naam staan. Ongeveer een derde daarvan speelt in het Caribisch gebied waar zij als tiener enkele jaren woonde. In 1947 debuteert zij met Voltooid verleden tijd, een roman voor oudere meisjes. De belangrijkste thema’s in haar jeugdboeken zijn de ontdekking van de eigen identiteit en de groei naar volwassenheid. Taboes als seks en discriminatie komen daarin onomwonden aan de orde. Vanaf eind jaren zeventig schrijft ze voor peuters en kleuters. Diekmann was behalve schrijver, ook journalist, recensent, coach van beginnende auteurs, en vertaler. Haar werk is in vele talen vertaald. Het werd meermaals bekroond. Zo ontving zij in 1970 de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur en in 1978 de Gouden Griffel voor Wiele wiele stap Pien Hazenberg Ter gelegenheid van dit erelidmaatschap heeft Pien Hazenberg haar geportretteerd. Dit portret is opgenomen in het Gouden Boek van de Kunstkring waar al sinds 100 jaar portretten gemaakt worden van bijzondere leden. Pien Hazenberg over Miep Diekmann: “Miep Diekmann is een vrouw uit één stuk die pal staat voor haar opvattingen over jeugdboeken, emancipatie, vrijheid. Maar zij is ook een heleboel vrouwen met steeds een ander prachtig kapsel blond, donker, krullend, opgestoken, punk.”

Laudatio Miep Diekmann

Miep Diekmann

Dolf Verroen In de jaren vijftig waren kinderen geen mensen maar wezentjes die je van bovenaf moest toespreken. Ouders waren zo ongeveer volmaakt en zeker in kinderboeken mocht je dat niet in twijfel trekken. Miep Diekmann heeft daar meteen een eind aan gemaakt. Ze ging niet op haar hurken zitten, maar trok kinderen overeind. “Zo,” zei ze. “Nu zijn we in evenwicht.” Miep behoort tot het soort mensen dat gevraagd of ongevraagd altijd haar mening geeft. Het duurde dan ook niet lang of Annie Schmidt noemde haar ‘de Kenau Simonsz Hasselaar van de kinderliteratuur.’ Miep schreef, zat in jury’s en commissies, hield


Dolf Verroen aan het woord

Pien Hazenberg bij haar portret van

Miep in gesprek met Pien Hazenberg

Miep Diekmann

lezingen en schreef artikelen om schrijvers en lezers ervan te overtuigen dat er geen verschil is tussen kinder- en grotemensenboeken. Er is alleen verschil in kwaliteit. Een slecht kinderboek is hetzelfde als een slechte roman. Misschien komt het door haar jeugd op Curaçao, dat weet ik niet, maar een bijzondere eigenschap van haar is dat ze altijd geprobeerd heeft werelden bij elkaar te brengen. Niet alleen in haar kinderboeken over Curaçao en in haar jeugdromans, maar ook door het coachen van Caribische schrijvers, door de Tsjechische literatuur naar Nederland te halen en door het opleiden en enthousiast maken van jonge talenten. Ze kon als een kenau haar zaak verdedigen, liet zich door niemand in een hoek drukken en nam het tegen iedereen op, maar wie meent dat ze dat op een respectloze manier deed, vergist zich. Ik herinner me nog dat ik iets van haar geleerd heb, dat ik nog steeds bijzonder vind. “Als je een lezing houdt voor kinderen, kleed je dan zo mooi mogelijk. Dan zien kinderen dat je respect voor ze hebt.” Het is geen bigot respect waar ze over spreekt. We moesten een keer samen optreden in een klas van een middelbare handelsschool of zoiets. Zo’n dertig opgeschoten jongens met weinig belangstelling voor boeken. Miep verscheen als een diva in een prachtig roodleren pak. De jongens konden geen oog van haar afhouden en luisterden met overgave. Behalve één. Zo’n zeikerd die niet ophield. Wat Miep ook deed, hij bleef zijn koperen duit in het zakje doen. Tot Miep zei: “Weet je waarom hij zo’n grote bek heeft? Omdat hij zo’n klein piemeltje heeft.” Ik hoef het effect waarschijnlijk niet te beschrijven. “Miep,” zei ik naderhand. “Daar komt hij nooit meer overheen.” “Gelukkig niet,” zei ze. “Zijn piemel wordt nooit groter, maar zijn bek wel kleiner.” Even rigoureus was Miep toen ze mij in ’76 voorstelde samen naar Suriname te gaan. Natuurlijk wilde ik niet. Mijn toenmalige man was ziek, mijn boek moest af. Er waren talloze hindernissen. Miep probeerde ze allemaal weg te werken. “Als je geen geld hebt leen ik het je,” zei ze. “Als je

het niet terug kunt betalen, zal ik je niet lastigvallen. Maar ga, ieder mens moet één keer in de tropen zijn geweest.” Ik liet me niet overtuigen tot ze zei: “Blijf maar lekker thuis.. Denk maar dat de wereld bij jouw voordeur ophoudt.” Dan ga je natuurlijk wel. Die reis was overweldigend, onbeschrijfelijk eigenlijk. Miep en ik samen in een prauw varend door de binnenlanden, begeleid door de tamtam die onze komst aankondigde. Miep die heel veel upper class bleek te kennen, waardoor wij overal werden uitgenodigd. Elke familie wilde om strijd een partij voor haar organiseren. Miep die met mij naar de Hindoestaanse kleermaker ging – ik moest een pak laten maken – en tegen die arme man, die het al zo erg vond dat ze in de paskamer kwam, op haar Miepmanier zei: “En niet zo’n ruime gulp hè, er moet wat te zien zijn.” Wij maakten ook een busreisje met overnachting. Haar kamergenote zei: “O mevrouw Diekmann, ik slaap zo slecht, ik hoop niet dat u last van mij heeft.” “Ik ook niet,” zei Miep. “Want ik gooi je zo het ravijn in.” De andere ochtend kwam ze gebroken aan het ontbijt. “Ik heb geen oog dicht gedaan. Mevrouw Diekmann heeft de hele nacht lopen spoken.” En dan alle winkels die we afliepen om Thaise zij te kopen, die in geen jaren meer te krijgen was. “Weet ik,” zei Miep. “Maar zo kan ik tenminste kijken wat ze wel hebben.” En daardoor leerde ik een andere Miep kennen. Iemand die uren bezig was om cadeautjes te zoeken voor haar kinderen, neefjes en nichtjes. Voor iedereen van wie ze hield. Ik zag toen voor het eerst dat de betrokkenheid bij haar naasten, haar familie en vrienden, even groot was als haar betrokkenheid bij de literatuur. Miep is trouw tot in de dood. Ze is een royale kenau, ook in liefheid. Miep verdient het erelid te worden. Wij weten hoe leuk een lid is, Miep, maar een erelid is beter. Het komt je toe. Je verdient een standbeeld. Foto’s: Anna van Vliet

63


64

Jean Wijten 30 jaar 1986-2016 Jean Wijten

I

n de dertig jaar dat ik bij de Haagse Kunstkring werk, zag ik negen voorzitters gaan en komen en zes verschillende uitbaters maakte ik mee tot de sociëteit in 2003 definitief dichtging. Lily Salomon, de huidige galeriebeheerder, is nummer twaalf in de rij van galeriecollega’s. En hoeveel tentoonstellingen zou ik in dertig jaar ingericht en uitgeruimd zien worden? Zeventien periodes van drie weken in een jaar, en dat maal dertig en soms zelfs meerdere exposities in een tijdspanne van drie weken. Reken maar uit. Bijzondere bestuursleden Toen ik op 15 augustus 1986 in dienst kwam was Maarten Vrolijk, de voormalige Commissaris van de Koningin en minister van Cultuur, voorzitter. In die functie moest hij eens een brief ondertekenen waarmee hij, nota bene, de hond van kunstenaar Ferry Simonis de toegang tot de sociëteit ontzegde. Ik kan begrijpen dat iemand van zo’n statuur het na twee jaar voor gezien hield. Jan Kortenhorst was penningmeester. Betalingsopdrachten moesten persoonlijk worden getekend (er was nog geen internetbankieren). Als het zover was, belde ik hem op (e-mail, sms en Whatsapp was allemaal nog toekomstmuziek) en dan kwam hij voorrijden op een degelijk herenrijwiel, tekende min of meer ongezien wat ik hem voorlegde en vervolgde zijn weg naar Sociëteit de Witte om daar te gaan lunchen. Zijn opvolger was van een heel ander kaliber. Jan Terleth kwam naar de Kring op de motor. In motorpak en met de helm in de hand tekende hij dan de girootjes. Het contrast kon niet groter zijn. In deze rij bijzondere bestuursleden mag Willem Noske niet ontbreken. Bij het voorbereiden van de concerten had ik regelmatig (telefonisch) contact met hem in zijn functie als voorzitter van de afdeling Muziek. Zijn bevlogenheid zal me altijd bij blijven. Hij hield zonder moeite een monoloog van een uur door de telefoon en liet niet na het grote belang van de negentiende-eeuwse Nederlandse componisten te benadrukken. Op zondagochtend belde hij Jan en alleman op om toch vooral naar het koffieconcert om twaalf uur te komen. Velen hebben geen geldig excuus kunnen bedenken, want de concerten werden goed bezocht.

Ongemerkte invloed Eind jaren tachtig en begin jaren negentig notuleerde ik de bestuursvergaderingen. Daar werd vaak heftig gediscussieerd en dat leidde niet altijd tot duidelijke besluiten. Als ik aanvoelde in welke richting de neuzen stonden, dan formuleerde ik dat onopvallend als een besluit in het verslag. Ik verbeeld me dat ik op deze manier de bestuurlijke daadkracht bevorderd heb! Een andere manier van lichte beïnvloeding van het beleid lag in het feit dat ik wel eens brieven bewust niet verzond. Eind jaren tachtig hadden we een secretaris die nogal impulsief naar de pen greep. Als ik het gevoel had, dat het beter voor de vereniging was zo’n brief niet te versturen, dan hield ik hem met opzet even achter. Het is meermalen gebeurd dat ze dan de volgende dag belde met de vraag of die brief al uit was. “Nee, het spijt me, ik ben er niet meer aan toe gekomen.” “O gelukkig, verscheur hem maar.” Dit hield op toen het bestuur zelf notulen maakte en de secretaris vanachter zijn of haar eigen pc correspondeerde. Geldzorgen In mijn functie als ‘chef de bureau’, later als bureaumanager, heb ik door de jaren heen meegeleefd met de financiële besognes van de Kunstkring. In 2015 zaten we met een leegstaande bovenverdieping en daardoor gederfde huurinkomsten. De zorgen die het bestuur toen had, vielen in het niet vergeleken met de situatie eind jaren tachtig. Ieder jaar moest vóór eind december de hypotheek worden afgelost. Dat was een enorme hobbel en in 1987 was de nood echt aan de man. In november werd de contributie voor het komende jaar al geïnd. Het betalen van rekeningen werd uitgesteld en alleen de salarissen werden nog op tijd betaald. Om aan kasgeld te komen moest ik zelfs mijn toevlucht nemen tot het legen van de ‘kwartjestelefoon’, een munttelefoon waar de bezoeker van de sociëteit gebruik van kon maken. De echte nood werd er natuurlijk niet mee gelenigd. Dat gebeurde wél door een sterfgeval. De Haagse Kunstkring had in de jaren zestig een legaat gekregen van de kunstenares Liet Jorissen. Zij had twee mensen aangewezen als vruchtgebruiker van haar kapitaal en de Kunstkring voor het eigendom. Na het overlijden van deze laatste vruchtgebruiker kwam het kapitaal vrij. Van


de straat in te kijken. Bij de kruising met de Mauritskade stopten de auto’s en een ogenblik later stonden we oog in oog met niemand minder dan Bill Clinton. Hij schudde ons de hand, groette met een vriendelijk ‘Hello’, waarop wij uiteraard keurig ‘Hello’ terug zeiden en de oud-president vervolgde zijn weg. Wat me vooral bijgebleven is, is zijn kleine postuur. Ik ben zelf geen reus, maar hij was nog kleiner dan ik.

Portret van Pien Hazenberg

het ene op het andere moment was de Kring een ton rijker! Midden jaren negentig kwam nog een moeilijk moment. De gemeente Den Haag moest rigoureus bezuinigen en ook de Haagse Kunstkring was daar slachtoffer van. De laatste ton subsidie die we tot dan kregen werd wegbezuinigd. De functies van galeriebeheerder en assistentadministratie moesten voortaan door vrijwilligers worden gedaan en ikzelf moest ook uren inleveren. Voor een goed begrip: in 1986 waren we met zes betaalde medewerkers, allemaal in deeltijd, en in 2016 ben ik nog de enige. De sociëteit en haar bezoekers Tot aan de definitieve sluiting in 2003 was de sociëteit het trefpunt van de vereniging. Hoe vaak heb ik er niet na werktijd zitten borrelen, met Pimm, met Jan Arie, met Coby of Henri? Soms tot ’s avonds laat en een enkele keer tot ver na sluitingstijd. De sociëteit trok veel bezoekers van buiten, nadat het besloten karakter eind jaren tachtig was losgelaten. Onze huidige koning kwam er als jonge gast, Hans van Willigenburg zat er af en toe te eten en ik herinner me nog Conny Stuart die waardig als een grande dame op het terras een kop thee dronk. Zelfs de clerus wist de Kunstkring te vinden: ik liep er in de gang eens de toenmalige aartsbisschop van Canterbury in vol ornaat tegen het lijf. Een bijzondere ontmoeting Op deze plaats moet ik toch echt wel even het verhaal vertellen van mijn ontmoeting met een ‘zeer Hooggeplaatst Persoon’. Vrijwilligster Louise en ik waren aan het werk op het secretariaat. Op een zeker moment kwam er een stoet zwarte auto’s tegen het verkeer in de Denneweg in gereden. Tegelijkertijd verschenen er bij de Spekstraat en zelfs boven op de daken van de omringende huizen stoere types met spiedende blikken. Dit wekte natuurlijk onze nieuwsgierigheid. We gingen naar beneden en stonden voor de deur van de Kunstkring

Ontwikkelingen in de techniek Als er iets is dat mijn werkzaamheden heeft veranderd is het de introductie van de moderne communicatiemiddelen. Denk je even in dat we in 1986 nog geen pc’s, internet, e-mailverkeer, websites of social media hadden. Op de Kunstkring hadden we toen nog voor vijf halve dagen een administratieve kracht. Die deed niets anders dan typen, kopiëren en post versturen. Ik als chef de bureau werd ook geacht het nodige typewerk te verrichten. We hadden al wel elektrische typemachines. We beschikten ook over een razendsnelle elektrische stencilmachine. In 1988 kregen we een computer. Pimm Mürer van het secretariaat en ik kwamen op zaterdag naar de Kring waar we les kregen. Naast het besturingsprogramma DOS leerden we WordPerfect, het onvolprezen tekstverwerkingsprogramma dat helaas bij de invoering van Windows in onbruik is geraakt. Die eerste pc had ook al een spelletje: PacMan met die leuke happertjes. Aan het eind van de middag wilden we daar nogal eens onze werkdag mee besluiten. Tot slot In 1991 vierde ik het eeuwfeest van de Haagse Kunstkring mee en in 2011 werd mijn eigen 25-jarig dienstjubileum groots gevierd. Ik kreeg toen een portret dat Pien Hazenberg getekend heeft en daar ben ik ongelooflijk trots op. Nu, in 2016, breng ik dertig jaar, de helft van mijn leven, bij de Haagse Kunstkring door. Ik denk met weemoed terug aan de mensen die ik heb zien komen en gaan. Ik bekijk ook met nuchterheid de dag van nu en waardeer de mensen en de creativiteit om me heen. De toekomst? Ach, daar heb ik gewoon alle vertrouwen in. Ik wens de leden van de Haagse Kunstkring in dit jubileumjaar eenzelfde mix van nostalgisch terugblikken, een reële kijk op wat vandaag de dag in de kunst van belang is en een grenzeloos optimisme. En vooral lekker feestvieren: ars longa, vita brevis! Jean Wijten april 2016

65


66

DADA Theo en Nelly Van Doesburg

T

heo van Doesburg en Nelly van Moorsel hebben elkaar leren kennen in de Haagse Kunstkring. Als lid van de internationale kubistische kunstenaarsvereniging La Section d’Or organiseerde Van Doesburg exposities van deze groep in Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Amsterdam. Het was bij de tentoonstelling in de Haagse Kunstkring dat zij elkaar voor het eerst ontmoetten.

Een HKKontmoeting

Na hun eerste ontmoeting volgden er meer, maar wanneer precies is niet duidelijk. In 1921 gaan ze een rondreis maken met eindbestemming Weimar. De reis ging niet alleen langs kunstenaars van de abstracte stroming. Ook de dadaïsten met hun soms speelse en dan weer venijnige kritiek op de gevestigde orde in kunst en maatschappij hadden hun aandacht. Zelf was Van Doesburg in 1920 onder de schuillnaam I.K. Bonset begonnen met het publiceren van dadaïstische gedichten in De Stijl. In Brussel en vooral in Parijs zochten zij deze dadaïsten op. Behalve de ontmoeting met Mondriaan was ook die met de dadaïst Tristan Tzara van grote betekenis. Hieruit zou een jarenlange vriendschap groeien. De plannen om Nederland met Dada te overspoelen werden in de zomer van 1922 gesmeed. Wegens geld- en tijdgebrek was het alleen Kurt Schwitters die mee zou doen aan het organiseren van een tournee. Deze man verstond de kunst om het publiek stapelgek te maken. Samen met Van Doesburg, die meestal begon met een verhandeling over de betekenis van Dada, zette hij de toon van de voorstelling. Nelly speelde op deze avonden enkele dadaïstische composities. Huszar deed mee met zijn mechanische pop, waarvan zich tegenwoordig een reconstructie bevindt in het Gemeentemuseum Den Haag. Op de eerste avond in de Haagse Kunstkring was ook Berlage onder de toehoorders. De tournee begon en eindigde in Den Haag. Het publiek raakte tijdens de Dadavoorstellingen door het dolle heen. Kurt Schwitters kon ze laten brullen en ze doodstil krijgen. Niet alleen met de voordracht van zijn teksten, maar ook door op de meest onverwachte


TIP

Topwerken van o.a. Man Ray en Hans Arp tijdens Dada-tentoonstelling in Museum Dr8888 van 24 april t/m 18 september 2016.

Tekst en foto’s uit: ‘De doorsnee is mij niet genoeg’ Nelly van Doesburg (1899-1975). Geschreven door Wies van Moorsel. De publicatierechten zijn naar beste intentie geregeld.

momenten te blaffen als een hond, te kwaken als een kikker of te miauwen als een poes. Het publiek ging hetzelfde doen, hetgeen dan vervolgens door Schwitters weer bezworen werd. Op de eerste Dada-avond 10 januari 1923 in de Haagsche Kunstkring stond Saties ‘Ragtime-Parade’ (Ragtime-Dada) op het programma. In het publiek bevond zich August Heyting, secretaris van de Kring. Hij bedankte de kunstenaars met: “Dom, domdomdomdom, domderedom, heel dom, heel dom, meerdandom, meerdandom, DOM’. Nelly, die zich Pétro noemde, had de tegenwoordigheid van geest om zijn denigrerende commentaar met Saties ‘Ragtime’ te begeleiden en daarmee te overstemmen. Waar Schwitters met het publiek speelde, attaqueerde Van Doesburg. Zonder Schwitters waren het ook geen Dada-avonden geworden – of liever anti-Dada zoals ze het zelf noemden. Van Doesburg was daarvoor te serieus en hij had Schwitters nodig om ook zelf tot Dada-interactie te komen. Zij trouwden in 1928. Op 7 maart 1931 stierf Does ’s nachts om twee uur aan een hartaanval.

67


68

HERINNERINGEN

Albert Vogel jr. Ella van Schaik

T

oen Albert in 1975 gevraagd werd om algemeen voorzitter te worden van de Kunstkring, was hij eigenaar van Galerie Ornis in de Javastraat. Ornis is het Griekse woord voor vogel. Op zich een goede vraag, want hij was op de hoogte van zowel literatuur als toneel en voordracht. Op het gebied van beeldende kunst was hij geen echte kenner, maar hij had intussen wel veel ervaring opgedaan in zijn galerie. Hij was er heel erg trots op dat hij voorzitter was, vooral ook omdat zijn vader Albert Vogel voorzitter was geweest, en hij had er alles voor over. Op een gegeven moment was het zijn hoofdbezigheid. Het was voor hem wel helemaal nieuw om voorzitter te zijn van een groep mensen, zeker een groep kunstenaars die lastig om te buigen zijn. Hij had dan ook zijn vaste raadgevers zoals Ad van Dijk, die in die tijd voorzitter van de afdeling Beeldende Kunst was. Ad kwam iedere zaterdagochtend naar de Javastraat om Albert op de hoogte te houden van het wel en wee in de Kring. Ik werkte in die tijd bij Ornis en heb zo ook Ad leren kennen. Albert was een dandy. Hij had het over zijn ‘kleertjes’ in plaats van over zijn kleding. En dan vroeg hij aan mij of het zo kon naar de Kring. Dan had hij zich behoorlijk opgedirkt en droeg een donkerblauwe blazer met twee rijen glimmende knopen. In die jaren was dat usance in Wassenaar en het Benoordenhout, maar daar ging hij ook mee naar de Kring. Jaap Vegter heeft hem eens in een strip verwerkt in Vrij Nederland met opvallende blazer, zijn zware bril en het haar omhoog. Hij was gemakkelijk te typeren. Albert was een perfectionist, eigenlijk in alles wat hij deed: in hoe hij eruitzag, in zijn kleding, maar ook als voordrachtskunstenaar. Alles moest van te voren worden uitgesproken, opgeschreven en geoefend. Maar dat deed hij ook als voorzitter. Elke vergadering wilde hij van te voren repeteren. Ik weet nog goed dat ik aan het werk was in de Javastraat toen de bel ging. “Dag mevrouw, we

komen een tafel brengen.” Ik riep naar Albert: “Ze komen een tafel brengen.” Ik dacht: waar is dat voor nodig? “O ja,” zei Albert, “laat maar beneden zetten in de grote zaal.” Het bleek een grote ovalen mahoniehouten vergadertafel te zijn waar zeker twaalf mensen aan konden zitten, met stoelen erbij. En een grote voorzittershamer. Toen alles was geïnstalleerd ging hij de komende vergadering als het ware droog oefenen. Hij had een agenda voor zich en ging alle punten doornemen. Met mij. Ik moest steeds ergens anders gaan zitten en dan moest ik hem interrumperen. Na een paar dagen werd die tafel weer opgehaald. Zo heeft hij diverse vergaderingen gerepeteerd zonder mensen er bij. Albert was de meest flamboyante voorzitter die ik heb meegemaakt. Hij had een goed voorkomen. Hij kon goed spreken. Hij had de lachers op zijn hand. Hij deed expres ook erg onhandig. Dat was zijn sterke kant. Als Albert ergens onzeker over was boog hij dat om in een grap. Hij was zeer geestig. Hij draaide een ongemakkelijke situatie gemakkelijk naar zijn hand, en zodanig dat iedereen ook alles van hem accepteerde. Een grotere tegenstelling tussen de gesoigneerde Albert en een smoezelige schilder, onder de verf, vuile nagels, te lang haar en een ongetrimde baard was niet denkbaar. Albert was van een heel ander kaliber en dat buitte hij ook uit. Op een heel goede manier. Hij koketteerde vaak met zijn (fysieke) onhandigheid, speciaal als hij zich bevond te midden van handwerkslieden zoals elektriciens, stukadoors, eigenlijk bouwvakkers in het algemeen. Hij had groot respect voor hen. Albert was nu eenmaal geen klusser... Hij was in zijn element als hij opende. Die openingsspeeches leken zo uit de losse pols te komen maar dat was niet waar. Die werden tot de puntkomma opgeschreven, voorgelezen door hem, en vooral geoefend en voorgedragen. Eigenlijk maakte hij daar een voordracht van, maar zo goed dat iedereen dacht dat het zo maar ontstond. In 1983 is deze bijzondere man overleden.


Strip van Jaap Vegter voor Vrij Nederland. Bron: Lambiek Studio Amsterdam.

69



HERINNERINGEN

Gerard Fieret Haags fotograaf, tekenaar, schilder, dichter en erelid van de Haagse Kunstkring Theo Monkhorst Zeven uur in de ochtend. In de verte klinkt een telefoon. Ik droom… of toch niet? Als ik de hoorn tegen mijn slaaphoofd druk hoor ik een stem. ‘Mit Gräfin von Hofmannsthal aus Berlin. Guten Morgen.’ Een stem als Zarah Leander. In mijn halfslaap krijg ik visioenen: lange benen, een slanke taille en hoge boezem. Droomvrouw. Gräfin von Hofmannsthal begint een verhaal te vertellen waar ik geen touw aan vast kan knopen. Het gaat over bergen en dalen, luxe auto’s en de relatie van von Ribbentrop met Churchill, waarin de Gräfin kennelijk een rol heeft gespeeld. Het begint me te dagen. Een soortgelijk verhaal heb ik eerder gehoord. Langzaam word ik wakker en zie het gezicht van Gerard Fieret voor me, die mij een van zijn fantastische verhalen vertelt. “Sliep je nog?” “Ja natuurlijk.” “Het spijt me, ik zat je gedichten te lezen en moest je bellen.” ‘Ja Gerard.’ ‘Ze zijn mooi.’ ‘Ja Gerard.’ ‘Ga maar weer slapen.’ ‘Nee Gerard, dat lukt niet meer.’ Gerard Fieret is niet alleen fotograaf, tekenaar en dichter, maar bovenal verhalenverteller. De sprookjes van Gerard. Met veel historische figuren, schoonheid, erotiek, geweld en bedrog. De sprookjes van Gerard zijn nooit opgetekend. Het waren vulkanische erupties waaraan de herinneringen als lava zijn gestold. Maar niet de herinneringen aan die avonden in Pulchri dat we samen of gedrieën – Gerard was dol op vrouwen en niet het minst op de mijne – aten en dronken. En Gerard zijn eindeloze fantasieën spuide. Vuurwerk. Verrukkelijk. Totdat hij niet meer verscheen. Hij had zich in de ogen van het bestuur van Pulchri misdragen. Ik was er niet bij, maar het had iets met een glas jenever te maken. Zo gaat dat in een kunstenaarssociëteit. Kunstenaars kunnen lastig zijn. En Gerard zeker. Dus was hij eruit gegooid en moest hij zijn avonden elders slijten. Voor mij was dat onverteerbaar. En dus schreef ik een brief voor het blad van Pulchri. Een pleidooi voor een kunstenaar. Hij werd geweigerd. In haar wijsheid constateerde de redactie dat de brief literaire kwaliteiten niet ontzegd konden worden, maar dat men de discussie niet wilde voeren. Daarom hieronder de brief, gedateerd 9 mei 2001.

Pleidooi voor Gerard Fieret Het smart mij dat ik hem moet ontberen. Tekenend op ronde viltjes met lijnen die zijn eenzaamheid omkaderen. Terwijl hij verhalen vertelt over zijn geschiedenis. De Grieken, zijn reisvrienden, Romeinen die zijn wetten schreven, monniken die hem volharding en geduld leerden, ridders die streden zonder vrees, en alle duivels, psychologen, volksmenners, dromers en vrouwen die de donkere jaren van de eerste helft van de vorige eeuw bevolkten. Zij allen wonen in hem. Hij, de fotograaf van de ruige korrel. De Goya van het celluloid. De dichter van ‘De lasso van de minnaar’ voor wie kikkers en duiven dichterbij waren dan over wie hij schreef: … de ego’s lanterfanten met lantaarns in de hand zij zoeken hun ego. Het smart mij dat hij niet meer naast mij zit aan tafel, met zijn eigen hapje onder tafel, het glas galant accepterend omdat het een eer is voor de gever, de vlekken van zijn duiven op de schouder. De oude bard, hoffelijk voor wie hem respecteren. Maar oh, die hem niet erkennen, de ridder van de wraak. Zijn zwaard is een jeneverglas dat hij leeggooit in de ogen van de gebreide truitjes die zijn huis opeisen als een veilig onderkomen voor de levensavond. Het smart mij dat kunstenaars niet meer welkom zijn in een kunsthuis omdat kunstenaars worden gevreesd. Kunstenaars die de stilte verstoren omdat hun mateloze fantasie de wereld in beweging schopt. Op 22 september 1983 schreef hij voor mij: Zeg maar het is herfst roestig ben ik ontbladerend zelf groen is nog verwachting. Deze roestige dichter, nog steeds vol van verwachting in de winter van zijn leven, heet hem weer welkom opdat wij hem weer mogen vrezen. Hetgeen nimmer geschiedde. Deze geschiedenis is relevant omdat de Haagse Kunstkring Gerard tot erelid heeft benoemd. Een terecht eerherstel, want naar ik verneem heeft ook de HKK Gerard ooit geschorst.

71


72

HERINNERINGEN

De installatie van Jaap Vegter Ella van Schaik Jaap Vegter had in 1983 een tentoonstelling in de Kunstkring. Naast zijn werk aan de wanden had hij een ‘installatie’ opgebouwd die een kamer moest uitbeelden, voorzien van een bank, een stoel en een salontafel. Zijn twee vaste stripfiguren fungeerden als figurant. In deze kamer werd duidelijk geleefd: er stonden lege flessen, glazen en volle asbakken. Oude kranten slingerden over de grond. Deze ‘installatie’ werd afgeschermd door een touw, zodat bezoekers er niet in konden lopen. De volgende dag kwam Greetje Fuhrer, de werkster, binnen. Ze dacht: “Wat een troep hebben ze gisteren achtergelaten bij de opening! Dat ga ik eerst maar eens opruimen.” En zo gezegd zo gedaan. Toen Jaap dit zag is hij vloekend weer opnieuw aan zijn installatie begonnen.

Een leuke Spaanse avond, maar... rarara, wie zijn dat?

Ronnie Meerts Laura Zeldenrust – Meerts Mijn moeder Ronnie Meerts (1920-2005) was vanaf de jaren zestig lid van de HKK. Ze maakte vooral grafiek en was o.a. leerling van Paul Citroen. Ze staat vermeld in diverse publicaties waaronder een overzicht van Joodse kunstenaars in Den Haag van I.B. van Creveld. Op de eerste foto zie je een ets van een tentoonstelling van Paul Citroen bij de Haagse Kunstkring (jaren zeventig). Op de voorgrond mijn man en ik.

Portret van Ronnie Meerts

Portret van Rob Zeldenrust en

door Paul Citroen.

Laura Zeldenrust-Meerts tijdens een expositie van Paul Citroen in de Haagse Kunstkring. 1977. Kleurenets. Foto HGA

Peter van Loon Er is een feestavond in de Kring, vermoedelijk een Spaanse avond. Op de gitaar zie ik Adri Boon. Hij speelt samen met Thom Kelling????. Achter hem staan Hajé Smit en Cees Vlag???. Links vooraan met glas bier herken ik Rien Maat????? In het midden dans ik met????? Ze was een bekend model en later de echtgenote van Gerard Marché. De foto is van 24 november 1962 door fotograaf Nico Naeff.

De vloeren van Ellerman Loek Verhey De parterre en Albert Vogelzaal hadden op gegeven moment een opknapbeurt nodig. Onze secretaris Hanneke Ellerman bood aan, samen met haar man, architect Jan Ellerman, de kosten van de vloeren te betalen. Sem Aardewerk had in Maastricht een vloer uitgekozen in een bepaalde kleur waar we erg blij mee waren. Maar dat ging mooi niet door. Hanneke betaalde, dus zij wilde ook materiaal en kleur bepalen. Het werd grijs linoleum en niets anders. Geschokt door de slechte keuze, hebben we er verschillende emotionele bestuursvergaderingen aan gewijd om haar van gedachten te doen veranderen, maar ze hield voet bij stuk. “Als jullie ons voorstel niet accepteren, dan zoek je het zelf maar uit en betaal je het ook zelf. En zo hebben we jarenlang aangekeken tegen een lelijke grijze vloer.


Wasbeurt in toilet Loek Verhey We ontvingen een keer een emotionele brief van een bezoekster. Ze was zich doodgeschrokken. Toen ze de toiletdeur open deed, stond daar een man zich te wassen in zijn onderbroek. Later bleek dat Gerard Fieret te zijn. Ik heb Gerard daarop aangesproken. Zijn reactie: “Hoezo? Ik was me daar altijd! Dat weten jullie toch ook wel? Ik moet me toch ergens wassen!”

De lesboer en de amanuensis Henk Kranenburg

de periode dat samengewerkt werd met Dimitri Frenkel Frank in de ‘Spectacles coupés’ groeide dat aandeel sterk. Er werden voorstellingen voor meer dan 150 toeschouwers gemaakt met heel veel toeters en bellen. Maar ook de historische kunststromingen werden niet vergeten. Op een lezing/film avond rond DADA ging het er zo geanimeerd aan toe dat deelnemers elkaar bijna in de haren vlogen. Gerard Fieret en Don Vermeire waren het volledig met elkaar oneens en het was, zeker gezien het onderwerp, zo opmerkelijk dat Jaap Vegter er zijn strip in Vrij Nederland die week aandacht aan besteedde. Henk maakte zich op meer gebieden verdienstelijk. Naast de techniek bij veel HKK-evenementen had hij ook de functie van live hoorspelgeluidenmaker bij het zondagmiddagmagazine o.l.v. Mieke Lelyveld. Voor het publiek kon er niet genoeg kapot gegooid worden, al was de spaarpot van Werumeus Buning een brug te ver. In 1997 kwam min of meer toevallig de toverlantaarn in hun leven. Het werd een passie die, zeker in het begin, voor velen wat te veel van het goede was. Maar de passie bleef en overleefde Nico, die in 2000 overleed. De positie van Henk als amanuensis van de HKK nam af, maar hij ontwikkelde eigen multimedia-‘installaties’ zoals ‘De Kist’ rond het thema Hugo de Groot. Maar de band met de HKK is er niet minder door.

HKK als toevluchtsoord Peter van Loon Nico Brederoo gooide het roer finaal om toen hij in Utrecht ging studeren. Geen medicijnen maar kunstgeschiedenis werd zijn passie. Nog tijdens zijn studie ging hij lesgeven aan de Academie in Amersfoort. Als opstandig student deed hij mee aan discussieprogramma’s en raakte hij vertrouwd met het medium film. Deze ingrediënten bezorgden hem een baan aan de universiteit van Leiden als universitair hoofddocent, dus als een veredelde lesboer. Door zijn nieuwe standplaats ontmoette hij Henk Kranenburg en Margaretha Ferguson. De eerste troonde hem mee naar Den Haag en de tweede naar de HKK. Het duurde niet lang of hij volgde in 1972 Antal Sivirsky op als voorzitter van afdeling 3. En dus werd ook daar de kunst- en filmgeschiedenis, liefst in die combinatie die inmiddels een behoorlijk groot deel van zijn interessegebied uitmaakte, op de rol gezet. De inzet van film gebeurde aanvankelijk met behulp van gehuurde 16 mm films. Dat was duur en video kwam als medium op. Henk begon met het illustreren van Nico’s colleges via videomontages en dat werd ook spoedig naar ‘de Kring’ uitgebreid. De techniek was toen op de Kring het domein van Don Vermeire. Henk werd aanvankelijk het hulpje, maar in

In de jaren zestig was de nachtsociëteit van de Haagse Kunstkring een geklasseerd toevluchtsoord. Ging om 1 uur Café De Sport in de Kazernestraat dicht en je wilde nog lang niet naar huis en had nog anderhalve gulden op zak, dan was er een alternatief. De sociëteit Haagse Kunstkring was nog open, maar ja, alleen voor leden. Gelukkig kende ik toch al wat leden en soms had ik in De Sport al wat geregeld om door het gezicht achter het luikje in de deur goedgekeurd te worden. Vooral als er weer eens een politiecontrole was geweest, kwam je een tijdje lastig binnen. Menigmaal heb ik naast de deur staan inschatten wie ik kon vragen of ik als introducé mee mocht lopen. Want binnen was binnen. Soms vroeg een aangeschoten Kringlid of ik wel lid was. Ik weet niet wat ik dan zei, maar ik ben er nooit uitgegooid. Nu, als ik met de sleutels van het gebouw in mijn hand door de gang loop, denk ik aan mijn 20-jarige ik, toch een beetje bedelend om binnen te mogen. Als ik nu het kasje met de opbrengst van een opening in het kantoor van Jean wegzet, of openingplakkers verzoek om op te krassen, of een rondje ga afsluiten, lichten uitdoe en het alarm aanzet, voel ik een zekere trots en een interne glimlach.

73


74

Joop Polder

Waar is Théophile? Paul Markus De roof van de buste van onze eerbiedwaardige Stichter Théophile de Bock is een nog steeds niet helemaal opgelost geheim. Er bestaat blijkbaar een Verbond der Zwijgers. Het losgeld was toentertijd ca. 1000 florijnen. Al lang omgezet in wijn en bier en andere alcoholica! PS Mijn naam is Haas.

Gerard Fieret Leo van Druten Gerard Fieret en Piet van den Heuvel (NAPAKU) zitten op het terras bij Florencia. Op een gegeven moment komt er een vrouw op hen af. Zij richt zich tot Fieret. “Jij smerige hoerenloper!” Gerard, onbewogen: “Ik ken u niet mevrouw, ik ben nooit bij u geweest!”

Joop Polder, professor dr. Nico Brederoo, Rein Edzard Maria van der Moer Joop Polder Joop Polder, de schilder van de trams, en ik zaten in de sociëteit van de Haagse Kunstkring beneden aan de ronde tafel en spraken over mijn boek en het schrijven. “Jij zou schathemelrijk kunnen zijn, als je maar schrééf,” zei hij. Hij stelde voor dat ik elke veertien dagen bij hem en zijn vriend Paul Hoogerwaard zou komen eten met het verhaal. Joop zou er illustraties bij maken. Dat hebben we een paar maanden gedaan. Het resultaat was een cyclus liefdesverhalen die als onderwerp hadden: het mooie monumentenpand waar ik woon en de buurman op wie

Nico Brederoo

Rein Edzard

ik verliefd was en met wie ik een kortstondige verhouding had gehad. Dit alles speelde zich af in de jaren tachtig. Nog steeds bewaar ik mooie herinneringen aan die tijd en aan Joop Polder in het bijzonder, die nog steeds trammetjes schildert. Hopelijk nog lange tijd. Dank je Joop, voor je vriendschap. Professor dr. Nico Brederoo Toen Nico nog gewoon Nico was zaten hij en ik in de sociëteit van de Haagse Kunstkring aan de ronde tafel en praatten over mijn tante, de actrice Ank van der Moer. Zij was een belangrijk personage in mijn roman Een gebroken schommeltouw. Ik had haar Machteld genoemd. Nico en ik spraken af dat we een Ank van der Moer-programma zouden maken, dat ik zelf zou voorlezen. Ik ging met al mijn toneelalbums naar Nico en zijn vriend Henk Kranenburg. Nico haalde daar allemaal foto’s en toneelprogramma’s uit en die hebben we opgehangen in de vitrine van de sociëteit, een paar dagen voor de voorstelling. Er werd ook een film gedraaid die avond, waar Ank een rol in speelde, Lentelied. De voorstelling was een succes en werd druk bezocht. Het publiek stond tot in de gang te luisteren. Wiep Munter, architect en operazangeres, had bij de Slegte 15 van mijn boeken gekocht en die werden grif van de hand gedaan. Na afloop kreeg ik bloemen. Het was een mooie avond. Met dit verhaal herdenk ik Nico Brederoo, die er helaas niet meer is. Rein Edzard De acteur Rein Edzard en ik zouden opnieuw een Ank van der Moer-programma maken naar aanleiding van mijn roman Een gebroken schommeltouw waar Ank in voorkwam. Het was ongeveer 2007. Rein kwam bij me thuis en we zochten foto’s uit de toneelalbums van Ank voor het programma. Rein verkortte mijn tekst een beetje en het was een succes. Mijn man Stanley was er ook bij (hij zou in 2010 overlijden). Hij dronk voor de voorstelling biertjes met Rein Edzard. Ik vroeg me bezorgd af of men het erg vond dat ik met een kruk het toneel op moest (ik had een nieuwe heup). Rein Edzard zei: “Mensen zijn geen beesten, Maria.” Dat heb ik altijd onthouden. Ik heb veel te danken aan Rein Edzard die ik hierbij nog eens hartelijk wil danken voor het geslaagde Ank van der Moerprogramma en zijn hulp hierbij.


HERINNERINGEN

Willem van Konijnenburg ‘Le Fraudeur’ 30 augustus 1893 Door Paulus Philippus Rink (1861-1903) Willem van Konijnenburg was een opvallend lid van de Kring. Toen hij eens wegens achterstallige contributie niet op een feestavond dreigde te worden toegelaten, wist hij daar, als dame verkleed, toch binnen te komen. Het was in die tijd nog moeilijk te voorzien dat hij eens erelid zou worden.

75


76

HERINNERINGEN

Oom Piet Cleveringa Wouter Wefers Bettink Ik kwam voor het eerst in de Haagse Kunstkring via Piet Cleveringa die ik als kleine jongen tussen mijn zesde en achtste levensjaar leerde kennen. Hij was een goede vriend van mijn vader. Zij kenden elkaar uit de oorlog en uit Leiden. Vader en oom Piet waren bij het studentenverzet betrokken, zeker na de oorlogsrede van Cleveringa toen de joden de universiteit moesten verlaten. Piet heeft toen veel georganiseerd en men kwam samen in het Plashuis in Noorden. Daar ging men zogenaamd vissen. De geschiedenis van de Soldaat van Oranje heeft daar ook zeker mee te maken: Piet Cleveringa was niet voor niets hoofd van de BVD! Piet Cleveringa had een grote kunstverzameling. Hij was ook beschermheer van de Zeevaartschool in Rotterdam waar een groot deel van zijn grafiekcollectie gehuisvest was. Ik kreeg op gegeven moment de opdracht om deze collectie te beheren. Oom Piet, zoals ik hem noemde, heeft mij perfect opgevangen nadat ik mijn moeder verteld had dat ik voor de herenliefde was. Ik heb toen ook mijn eerste biertjes gedronken in de sociëteit. Toen ik daar voor het eerst kwam voelde ik me er direct thuis. Wat een fijne club was het. Daarna ben ik er nog vele malen geweest en heeft oom Piet mij lid gemaakt, ook van Pulchri. Ik begon ook te verzamelen. Ik ben nog steeds lid om mijn culturele nieuwsgierigheid te bevredigen en een ruime culturele belangstelling te ontwikkelen.

Oom Piet Cleveringa was een bijzonder mens door zijn humaniteit, zijn heldere en eerlijke duidelijkheid, zijn kennis en maatschappelijke betrokkenheid. Hij was erg geïnteresseerd in de mens en zeer cultureel ingesteld. Door oom Piet heb ik niet alleen de Kring maar ook de kunstwereld en het theaterleven leren kennen. Vooral in mijn puberteit heeft oom Piet veel voor mij gedaan. Hij beschouwde mij min of meer als zijn zoon. Ik ging dus vele malen naar openingen in de HKK en naar de sociëteit. Later ook alleen. Daarom zul je begrijpen dat ik, toen ik drie jaar geleden weer binnenstapte omdat men mij had gevraagd aanwezig te zijn bij een lezing over Jan Schoonhoven, mij direct weer volkomen thuis voelde. Voor mij is de Kunstkring nog steeds een fijne club. Met Lizet van Kempen en Nanet Braam van Houckgeest mag ik de maandelijkse aanschuiftafel organiseren. Het zijn parels van avonden. Wel even een kritische noot: sociaal gezien heb ik wel het idee dat men voorzichtiger met de vrijwilligers kan zijn. Men gaat uit van te veel vanzelfsprekendheid. Je kunt ook op elkaar letten wat dit betreft; zo niet, dan werkt het demotiverend. Ik feliciteer de Haagse Kunstkring met haar jubileum. Succes met de activiteiten en nog een zeer goede culturele toekomst, waarvan ik hoop daar mijn bijdrage in te mogen hebben. Dan denk ik aan de culturele relatie tussen de Kring en Rotterdam, waar ik woon en cultuur ondernemer ben.


‘Geboorte onder de olielamp’, 1967. Pentekening, 70x100cm, gesigneerd NKroes 67. Particuliere collectie.

HERINNERINGEN

Nol Kroes In 1968 hield Nol Kroes een expositie van schilderijen en pentekeningen in galerie Orez te Den Haag ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. Door de officier van justitie werden vijf pentekeningen wegens het ‘aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid’ in beslag genomen. In 1970 werden Nol en de eigenaren van Galerie Orez buiten vervolging gesteld. De rechter achtte het werk van Nol niet pornografisch. De vijf in beslaggenomen werken zijn samen met nog ander werk in december van dat jaar in de Haagse Kunstkring tentoongesteld. Dit was gelijk het einde van een twee-en-een-half jaar durende periode waarin Nol niet kon exposeren vanwege de nog lopende ‘porno’zaak. Op dezelfde expositie hing het schilderij ‘De ziekenbezoeker’ waarmee Nol het probleem van de geboorteregeling aan de orde stelde. Afgebeeld is een hoge prelaat (die enigszins op de paus lijkt) en een vrouw in verwachting. Dit onderwerp zorgde voor grote opwinding onder de katholieken en gaf veel publiciteit.

‘De ziekenbezoeker’, 1970. Tempera/ acryl, 200x100cm Gesigneerd NKroes 70. Particuliere collectie.

Bron: ‘Nol Kroes’ 1918 – 1976. Door Kim Kroes, Karoline Legel e.a.

77


78

HERINNERINGEN

Hermanus ‘Bers’ Berserik Teun Berserik Het is met herinneringen vreemd gesteld. Voorvallen van lang geleden nog vers in het geheugen, recente gebeurtenissen al meteen vergeten. Met de tijd verwisselen voorvallen soms van plaats en worden ze ook vaak mooier. Een mythe is daarom vaak niets meer dan een verhaal, plus tijd. Maar van wat ik hier vertellen ga, is niets gelogen, want het zijn mijn herinneringen. Wat zeker waar is, is dat Bers in 1946 lid van de Haagse Kunstkring werd, en daar tot in de jaren vijftig regelmatig met zijn schilderijen aan tentoonstellingen deelnam. Soms meerdere keren per jaar. In 1957 hield hij er zijn eerste eenmanstentoonstelling. In de kritieken die over die tentoonstellingen geschreven werden werd zijn werk vaak genoemd, zodat hij al snel enige bekendheid kreeg. We kunnen dan ook gerust stellen dat Bers zijn carrière in de Kunstkring begon. In de beginjaren van zijn lidmaatschap heeft hij zelfs enige tijd in het bestuur gezeten. Wat daar tijdens de vergaderingen besproken werd is, vrees ik, in het geheugen weggezakt. Misschien dat er ergens in een verre hoek van een stoffige zolder nog een ongelezen archief ligt waarin een en ander valt na te lezen. Maar dat hij zijn taak serieus opvatte is zeker. Na iedere bestuursvergadering kwam hij, omringd door tabaks- en alcoholdampen thuis, om dan, met de stem die hij blijkbaar ook op de vergadering gebruikte om de opgelopen discussie te overschreeuwen, nog eens uitgebreid verslag te doen van de bestuurlijke problemen in de kunst. Dit alles natuurlijk rijk voorzien van commentaar, geluidseffecten en zo meer. Het is te begrijpen dat deze hoog oplopende emoties veel tijd en energie kostten, want Bers deed nooit iets half, zodat hij op enig moment voor de bestuurderseer bedankte om zich weer volledig met zijn eigen kunst bezig te kunnen houden. Maar hij bleef de Kunstkring altijd een warm hart toedragen. Samen met Co Westerik heeft hij de wandversiering achter de bar aangebracht. Die beschilderingen zaten er nog toen de bar helaas opgeheven werd. Ach, die fameuze bar! De soos! Een van de redenen dat mijn zus en ik graag naar een opening in de Kring meegingen was die bar. Want na zo’n opening werd het er al snel een vrolijke boel. Ferry Slebe, die, als hij dronken werd, en dat gebeurde nogal eens, iedereen in zijn buurt om de hals viel. En Bers, die daar

dan niet zo goed raad mee wist.‘Fer, je krijgt nog één borreltje van me, maar dan moet je ophouden mij te zoenen.’ Zo’n afspraak met iemand maken die hem al flink om heeft, is natuurlijk vragen om moeilijkheden omdat daar mogelijkheden voor gratis drank worden geboden. Het eindigde dan ook meestal in een gemoedelijke scheldpartij van Ferry. “Weet je wat jij bent!?” riep hij dan, daarbij steun zoekend aan de bar, “Jij… jij bent een ouwe petroleumstellenschilder! Dat ben je!” Daar had Bers niet van terug, hij haalde zijn schouders op en liep weg. Kortom, nooit een suf moment daar op de Kring. Nu ik dit zo zit te schrijven bedenk ik ineens dat mij van het in die tijd aldaar getoonde werk weinig is bijgebleven. Veel abstract werk, in hoekige kleuren. Flink groot vooral. Dat moest zo in die tijd. Een reusachtig dik paars wandkleed met uitstulpende flarden en tressen, dat ik tijdens een opening achter de spreker zachtjes heen en weer bewoog, zodat er uit de zaal besmuikt gegrinnik klonk op momenten dat de spreker dat niet bedoeld had. Ik meen dat de spreker Wim Beeren was die zijn rede van een flinke stapel dichtbetypte A4’tjes voorlas. Omdat mijn zus en ik terzijde stonden konden we het aantal velletjes tellen. Het aantal seinden we door naar de zaal. Nog 8... nog 7... nog 6!!!, houd moed! Land in zicht! Kinderen waren we nog. Bengels.


Vader en dochter: Herman en Fransje Berserik. Foto Meindert Wolderingh

Ach, bijzondere herinneringen zijn het niet, maar de sfeer was er goed, dat wilde ik er maar even mee zeggen. En daar gaat het om. Er waren in die jaren nog niet zo veel kunstenaars als nu, zodat iedereen elkaar wel zo’n beetje kende. En veel mogelijkheden om in Den Haag te exposeren waren er toen nog niet, dus je kwam elkaar bij de Kring nogal eens tegen. Bovendien had men een gezamenlijk verleden. De oorlog. De jaren van armoe tijdens wat nu de wederopbouw wordt genoemd en waarin men buiten het circuit niet zo veel belangstelling voor kunst had. En dat schept een band. Spannend werd het ook met de nieuwe generatie jong en aanstormend talent, die de boel wel eens eventjes zouden veranderen. Jurjen de Haan, Rinus Bos, Ardy Strüwer, Peter Struycken… Ik noem ze hier niet toevallig, maar omdat het leerlingen van Bers waren. Allemaal uit één klas. ‘Mijn meest talentvolle klas,’ zei Bers altijd met trots. Over Peter Struycken wil ik het nog wel even hebben, maar daarvoor eerst eens de bijgaande foto. Fotograaf onbekend. In die tijd werd zo iemand niet genoemd. De foto is uit De Nieuwe Haagsche Courant van vrijdag, vijf december 1958. Sinterklaasdag. En dat kun je goed zien omdat alle koppen in rijm zijn. Kom daar nog maar eens om. De foto is de dag ervoor, in de Haagse Kunstkring genomen. Sinterklaas bezocht de kunst. Dat de Sint zelf ook van de kunst was wist ik niet omdat ik later pas hoorde dat Ton Hoogendoorn achter die aangeplakte baard zat. De arm links op de foto is van Zwarte Piet. Dat lieve kleine meisje is Annemarie Schrofer. Die kerel in de flitsende trui Hermanus Berserik en dat angstig kijkende jongetje ben ik. Van pure spanning had ik de appel, die ik in een plastic zak bij mij droeg, geheel tot moes geknepen. Die appel was natuurlijk voor het paard van Sinterklaas, maar dat is er niet van gekomen. Ook denk ik omdat er waarschijnlijk geen paard was. Nu lopen de herinneringen van mijn zus en mij uiteen. Volgens haar was het een andere gelegenheid, ook in de Kring, en dat kan zomaar wezen, maar voor het verhaal maakt dat niet uit. Volgens mij ging er aan het bezoek van Sinterklaas een marionettenvoorstelling vooraf. Geheel bedacht en uitgevoerd door Peter Struycken. Er was een groene, levensgrote dronken fles te zien. Een lege fles, want hij had zijn inhoud natuurlijk zelf opgedronken, zodat hij zich hikkend over het toneel bewoog. Dat de fles er menigeen lustte was goed te zien omdat hij een grote

roze dronkemansneus had. Nadat de fles van het toneel afgehikt was, verscheen er een van enorme lucifers gemaakte staakfiguur, die een gelijke ontmoette die zichzelf per ongeluk had afgestreken, zoals je dat met lucifers doet. Geheel verkoold en in mijn herinnering nog nadampend stommelde deze jammerend over het toneel. Reuze eng! En nog hadden we het niet gehad. Vooraan op het toneel stonden enkele aardewerken plantenpotten op en rij. Nu verscheen Peter zelf op het toneel met een grote gegalvaniseerde gieter. ‘Plantjes hebben water nodig om te groeien!’ riep hij de zaal in. ‘Kijk maar.’ Hij begoot een van de potten. En verdomd. Trillend en schokkend schoof er een papieren plant uit het aardewerk omhoog. Er zaten zelfs bloemen aan. ‘Zullen we er nog eentje doen, jongens!?’ Jaaaaa! gilde de hele zaal. En zo trilde er ook uit de andere pot een plant. Maar wat was dat? Deze plant schoot verder door dan de ander. ‘Dan moet ik die ander maar weer wat water geven, denk je niet jongens?’ Jaaa!!! En zo ging het voort, met ook de andere potten. Nu begonnen de kinderen in de zaal te roepen en te wijzen welke plant nog water hebben moest omdat deze dan weer iets korter was dan een andere, zodat Peter aardig wat werk aan die planten had. Behalve één. Die kreeg geen water want dat was een rotplant, waarom weet ik niet meer. Het was een onvergetelijke middag. En dat alles van de man die later zwarte en witte blokjes naast elkaar schilderde en zijn leerlingen aan de Arnhemse Academie de wortel uit rood liet trekken zodat hij later niets meer over die prachtige voorstelling weten wilde. Zo gaat dat nu eenmaal. Een kunstenaar vindt zijn laatste werk het interessantst. Maar dit alles toont wel aan dat wat Bers altijd over de Haagse Kunstkring zei, waar is: ‘In de Haagse Kunstkring is altijd alles mogelijk. Niets is te dol. Het is als een grote holle doos waarin je volledig je eigen gang kunt gaan. En het ligt aan de straat, zodat de mensen naar binnen kunnen kijken. Zo’n unieke plek vind je nergens anders.’ In 2001, een maand na zijn tachtigste verjaardag, hield Bers er een grote overzichts- en verkooptentoonstelling. Alle zalen van de Kring hingen vol. Keus genoeg, zodat er flink verkocht werd. Zeven maanden later was Bers ineens dood. Zo heeft hij dus, zonder het zelf te weten, met deze laatste tentoonstelling, zijn carrière afgesloten op dezelfde plek waar die ook begonnen was.

79 79


80

WHO IS WHO? Een prijsvraag Op deze twee pagina’s vindt u een collage van (oud) leden. Weet u wie het zijn? We koppelen er een prijsvraag aan. Hebt u iedereen herkend? Onder de goede inzendingen verloten wij drie cadeaubonnen, te besteden in de HKK, ter waarde van resp. € 150, € 100 en € 50. Inzenden naar: info@haagsekunstkring.nl tav Marianne Rehorst.

3

6

1

2

4

5

7

8


9

10

11 13

14

12

16

17

18 15 19

81


82

HKK KunstKookBoek Verrassende diversiteit Rob van Doeselaar

D

e Haagse Kunstkring gaat dit najaar een kookboek uitbrengen ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan. Want ook koken kan een kunstwerk opleveren. Tientallen Kringleden, kunstenaars, schrijvers, muzikanten en dichters, leveren een bijdrage. Daarnaast schrijft een keur aan columnisten hun mening over de relatie tussen kunst en koken. De Haagse Kunstkring toont haar kwaliteit in vele facetten met een uitstraling naar iedereen die kunst een warm hart toedraagt. Het belooft een kleurrijk en inspirerend boek te worden: het HKK KunstKookBoek.

van het onderwerp. Niet alle recepten in het boek zijn uitvoerbaar, niet alle recepten gaan over eten en niet alle kunstwerken hebben een recept. Het HKK KunstKookboek is een experiment waarmee we alle kunstliefhebbers willen bereiken. Een boek van mooie kwaliteit dat aantrekkelijk geprijsd is en geschikt om vrienden, familie en kennissen cadeau te doen. Tegelijkertijd is het ook een ontmoeting met de Haagse Kunstkring waarvan kunstenaars, dichters en schrijvers hun kunst tonen en laten ervaren. In het najaar wordt het boek gepresenteerd, ruim op tijd voor Sinterklaas en Kerst. Vanaf 4 juni is het mogelijk om dit boek bij de Haagse Kunstkring te bestellen tegen een gereduceerde prijs.

Is koken kunst? Wie de Kunstkring een beetje kent weet dat de leden van goed eten en drinken houden en er gepassioneerd met elkaar over kunnen praten. Is koken wel of geen kunst? Het zien van een gerecht kan een esthetisch genoegen zijn, maar het prikkelt ook de andere zintuigen. Om een maaltijd te koken heb je kennis, creativiteit en inspiratie nodig, net als bij het maken van kunst. Hoe kun je kunst koken? De kunstenaars, schrijvers en dichters van de Haagse Kunstkring proberen ieder op een eigen manier met hun kunst dichter bij de beleving van het koken en eten te komen. Ze roepen bijvoorbeeld met een bepaald recept een herinnering op. Ze tonen voedsel dat inspireert tot creativiteit en verbeelding. Soms heeft eten met hun identiteit of hun geboorteland te maken. Andere keren raakt het vragen van sociaal en psychologisch belang. Kunst over het koken kan tegendraads zijn, zodat er bijvoorbeeld helemaal geen eten aan te pas komt. Of het gaat over voedsel waar een vieze smaak aan kleeft. Enkele bijdragen van de kringleden kunnen een gevoel van walging opwekken, maar evengoed tot vrolijkheid stemmen. De gezamenlijke opzet van het project maakt dit kookboek tot een collage van verrassende diversiteit. Er ontstaan spannende perspectieven ten opzichte

Recept voor katten (van Ella van Schaik) Muizenpeper met tonijnbrokjes en zwarte vliegen 1 muis 1 handvol dikke vliegen 50 g bloem 175 cl wijn tonijnenbrokjes Vang een muis en mep wat vliegen. Hak de muis in gelijke delen, wentel de boutjes door de bloem en bak goudbruin. Voeg rode wijn toe en laat een half uur sudderen. Gooi er tonijnbrokjes bij, serveer en garneer met zwarte vliegen.


Riet van der Lubbe – Tongstrelend gerecht

Recept van rozen en oesters in een zwartenachtsaus (van Mar de Hoog; receptuur Els van der Linden) 4 rozen 4 oesters 4 druppels Black Bowmore whisky Haal de oesters los, maar laat ze in de schelp. Bedruppel ze met een paar druppels Black Bowmore whisky. Leg elke oester in een opengemaakte roos. ‘The oyster will like the whisky and afterwards you will like the oyster.’ Tamara Traxel

83


Colofon Uitgave Haagse Kunstkring Hoofdredactie Marianne Rehorst -Veldhoven Comma Publishing Aan dit nummer werkten mee Trudie Wals Chris Rehorst Jet Quadekker Jan Voets Fotografie Mirko Reinecke Anna van Vliet Trudie Wals Adres Denneweg 64 2514 CJ Den Haag (070) 3647585 info@haagsekunstkring.nl www.haagsekunstkring.nl Haagse Kunstkring Openingstijden - woensdag t/m zaterdag 11.00 - 17.00 uur - zondag 13.00 - 17.00 uur - toegang gratis Vormgeving John Dupuis Druk Veldhuis Media Art Director 125 Jaar Haagse Kunstkring Wim Den Hertog Verkoopprijs â‚Ź 5,- ex porto Š 2016 De Haagse Kunstkring en de auteurs Dit HKK Magazine is uitgegeven ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Haagse Kunstkring in 2016. De publicatierechten zijn naar beste intentie geregeld. Gouden Boeken Fotografie Haags Gemeentearchief

84

De Haagse Kunstkring dankt al haar subsidiegevers en sponsors!




Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.