

Brabants

Tineke
Ceelen pleit voor mededogen
Afscheid van een Brabantse leerstoel Hans Heestermans, woordverliefd
Heddegijdagezeedgehad?

Brabants nummer 41
Inhoud
Van de redactie 3
Tineke Ceelen: Mededogen hoort op de eerste plaats | Cor Swanenberg 4

Onze-Lieve-Vrouw van de Zeg | Henk Janssen 7

Presentatie Brabants boekske 2024 | Henk Janssen 8
Dialectenfestival Lieshout, juni 2024 | Marianne Swinkels 10

Illustratie: Nelleke de Laat
Friet rukt op | Henk Janssen 11

Een feestje dat geen feestje mocht zijn. Afscheid leerstoel Diversiteit in Taal en Cultuur in Brabant | Riny Boeijen 12

De gement van Buul | Junt 14
De avonturen van Rommelkruid en Nagelgruis | Ton van den Bergh 15
Eenzaamheid; dat meedogenloze monster | Riny Boeijen 16
Frans Nefs: Alles is bladvulling | Jan Luysterburg 17

Hans Heestermans, een gelukkig liefhebber van woorden | Jan Luysterburg 18
Menne vadder | Mieke van ErpLouwers 20
Met een knipoog en een glimlach | Cor Swanenberg 21
Kringloôp | Henriëtte Vunderink 21

Brabants lof. Ode aan ons eigen dialect (6) | Cor Swanenberg 22
Lied van die in Brabant wonen | Willem Iven 23
Vaders taol | Jesse van den Elsen 23
M’n eigeste taol | Hans Lakwijk 24
Liems | Marinus van Giersbergen 24
Hertaling Imagine | Berny van de Donk 25
Haauwt ons taol schòòn | Lechim 25
Dialekt | Thijs van Kempen 25
Sjoelkampioen | Henk Janssen 26

Illustratie: Iris Bongers
Een merkwaardig voorvoegsel ge- | Wim van Gompel 27
Leem blijkt een vruchtbare muzikale grondsoort | Nico van Kruisbergen 28
Oeffelt des mien stad | Jos Kuijpers 28
Groei en bloei | Hás van de Zande 29
Perfectum remotius: Hedde gij da gezeed gehad? | Jos Swanenberg en Yoïn van Spijk 30
Woensdrechtse woordjes. Doen en zo | Johan Boenie 32
Mijn fêêst | Gerlaine Jansen 32
Oos paa en maa | Monda van Diesen-Melsen 33
Wè zin ie nou? | Riny Boeijen 33

Tilburgs | Lodewijk van den Bredevoort 34
Mèn Tilburg | Nel Timmermans 34
Luisterbox 35
Honds | Jan Steenbergen 35
Colofon 35
Prent van Robben 36
VAN DE UITGEVERDe pers
Als we goed geteld hebben, zijn er in Nederland op dit moment nog acht landelijke dagbladen. Hiervan zijn er drie eigendom van DPG Media Mediahuis bezit er een, Mediahuis Noord ook een. Daarnaast zijn er twintig regionale dagbladen, waarvan DPG Media er acht bezit, Mediahuis Nederland vier, Mediahuis Noord ook vier en Mediahuis twee. Er zijn ook nog zevenendertig lokale kranten.
Deze cijfers zijn het resultaat van vele fusies en samenvoegingen, die vaak bezuinigingen ten doel hadden. Het gevolg is helaas echter dat er in de loop van de jaren een enorme verschraling van de nieuwsvoorziening heeft plaatsgevonden. De regionale dagbladen bijvoorbeeld, die inmiddels in hun verspreidingsgebied vaak een monopoliepositie hebben, bieden nauwelijks nog regionaal nieuws. De hoofdmoot, het internationale en nationale nieuws, wordt gezamenlijk gebracht. Het lokale en regionale nieuws wordt bijgevoegd in een vaak nogal dun uitgevallen katern.
Ook in Noord-Brabant heeft dit tot gevolg dat abonnees verstoken blijven van veel lokaal en regionaal nieuws. Over Brabanders wordt dus weinig gepubliceerd, met name over de provinciegenoten die zich bezighouden met activiteiten op cultureel en erfgoedterrein.
Wanneer we nauwkeuriger gaan kijken naar hoeveel aandacht de Brabantse dialecten krijgen in de landelijke en regionale pers, dan moeten we constateren dat de huidige situatie bedroevend is.
Des te ijveriger doen de medewerkers van Brabants hun uiterste best om althans Brabanders en hun taal bij het publiek onder de aandacht en in beeld te brengen. Hun vurige verlangen is dat de lezers daar niet alleen van genieten, maar ook de noodzaak ervan inzien. Is dit laatste het geval, dan zullen ze hopelijk ook ons mooie kwartaalblad bij anderen aanbevelen. Wat zou u ervan denken om een familielid, vriend, vriendin of andere relatie een jaarabonnement op Brabants cadeau te doen?
Tineke Ceelen: Mededogen hoort op de eerste plaats
Haar tomeloze inzet is voor mij altijd indrukwekkend geweest. Tineke Ceelen trekt al decennialang schier onvermoeibaar met totale betrokkenheid van de ene brandhaard naar de andere om aandacht te vestigen op meer dan honderd miljoen vluchtelingen in de wereld. Ik was daarom verguld dat ‘mèiske ùit Maore’ te mogen interviewen in Den Haag, vijf hoog achter.
Tineke Ceelen is sinds 2003 directeur van Stichting Vluchteling. Ze werkte voor verschillende hulporganisaties, waaronder Memisa (1993-1997), het Rode Kruis (1997-1999) en Stichting Nederlandse Vrijwilligers (2000-2003). Ze richtte in 2008 samen met tv-maker Aart Zeeman Radio Dabanga op in Soedan. In 2009 verscheen haar boek Hier en daar een crisis: Achter de schermen van de internationale hulpverlening. In 2012 werd haar de Vrouw in Media Award toegekend. In 2020 volgde de benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau en in 2023 ontving ze de Comeniusprijs
Ik heb altijd de voorkeur om mensen te tutoyeren.
Waarschijnlijk heeft dat met het gebruik van gij in het Brabants te maken. Gij bent voor mij wel iemand om u tegen te zeggen, maar het werkt voor mij veul hèndiger en fijner als ik je en jij mag zeggen.
‘Dat vind ik prima.’
Op internet lees ik: ‘Tineke Ceelen (Lith, 1963) woont met haar dochter Agnes in Noordwijk.’ Gij bent dus van de Brabantse Maas naar de Noordzee getrokken?
‘Ja, ik ben geboren òn de Maos in Maren. Mijn ouders woonden in het ouwe gemintehuis op d’n dijk met uitzicht op de Maas. Toen ik zes was, zijn mijn ouders verhuisd naar het ouderlijk huis van mijn moeder. Ons moeder vond ons eerste huis veel te vochtig. Maar het was zund, want het uitzicht was fenomenaal. Ik rij er nog weleens langs en dan denk ik: toch jammer dat ze het verkocht hebben.’

Hoe kwam je in Noordwijk terecht?
‘Ik woonde in Kameroen en kwam eerder terug dan gepland omdat ik het daar niet meer zo heel geschikt vond voor mijn dochter. Ik werkte voor SNV (Stichting Nederlandse Vrijwilligers) en heb dat bij terugkeer ook nog drie maanden vanuit Nederland gedaan. Ik woonde weer voor even bij mijn ouders. Ik had wel een huis in Utrecht, maar dat had ik verhuurd. Toen zei mijn zus: ‘Ga maar in mijn huis in Noordwijk wonen.’ Maar mijn dochter had problemen met het klimaat en de taal. Ze was het buitenleven gewend en sprak alleen Frans. Voor Agnes was alles nieuw en ze kon heel moeilijk wennen, maar we zijn in Noordwijk blijven wonen.’
In wat voor gezin ben jij zelf geboren? Wie waren je ouders?
‘Ik ben geboren in een goei katholiek, zeer Brabants gezin. Mijn vader kwam uit Heesch

en hij was waterbouwkundig ingenieur. Hij werkte voor het rijk in de aanbesteding van publieke werken. Later ging hij werken voor een collectief van aannemers die een opleidingsbedrijf in Oss hadden: Revabo (Regionale Vakopleiding Bouwbedrijven).
Mijn moeder was een Marense. Ik heb twee zussen en een broer, die helaas al is overleden.'
Heb je warme herinneringen aan Maren?
‘Jazeker, Riny Koopmans, onze buurjongen, voer de pont op Alem. Hij heen en weer en op en neer en ikke de wereld over, en als ik dan naar Maren kwam, stond Riny daar altijd. Nou is Riny met pensioen en ben ik daar helemaal de weg kwijt.’
Welke scholen heb je gevolgd?
maakt. Ik was als leerling liever lui dan moe, maar was kennelijk toch intelligent genoeg. Ik heb een jaar overgedaan, maar dat kwam gewoon doordat ik nooit naar school kwam.’
Wat heeft jou het meest gevormd in het onderwijs? ‘Da’s moeilijk te zeggen, maar Mevrouw Meijs, die in Lith woonde, gaf aardrijkskunde op een bijzondere manier. Zij maakte verre reizen en was haar tijd vooruit, omdat ze al filmde. In de aardrijkskundeles liet ze die filmpjes zien en ik wist meteen: dat wil ik ook! Het kleine van Maren-Kessel, het ‘Van wie zedde gij d’r inne?’, was heel benauwend voor mij. En Mevrouw Meijs met haar filmpjes over Indonesië en andere verre oorden, dat was interessant en inspireerde.’
Jij hebt wel een heel bijzondere functie als directeur van Stichting Vluchteling. Hoe is dat meisje uit Maren-Kessel ooit in het vluchtelingenwerk terechtgekomen?
‘Ik ben daar eigenlijk snel in gerold. Na Titus Brandsma ben ik een jaar naar Ridgetown in Canada gegaan, naar een zus van mijn moeder. Dat was nog kleiner en nog benepener dan Maren. Dat was wel vlak bij een indianenreservaat en dat andere land, volk en taal vond ik enorm interessant. Ik wist dat ik na mijn tussenjaar iets wilde studeren wat in die richting ging. Het werd culturele antropologie aan de universiteit van Utrecht. Mijn afstudeeronderzoek heb ik in mijn eentje gedaan in het noorden van Kameroen. Daar kwam ik in contact met ontwikkelingswerkers en dacht: dat wil ik ook. Ik heb me blauw gesolliciteerd en ben uiteindelijk terechtgekomen bij Memisa in Rotterdam. Ik heb er vier jaar gewerkt en ben toen overgestapt naar het Rode Kruis. Ik kreeg een opdracht in Tibet. Daar heb ik drie jaar gewerkt; een geweldige tijd. Ik heb daar een relatie gehad met een Tibetaan en daar is een mooi geschenk uit voortgekomen: mijn dochter Agnes! Ik wilde met mijn baby niet langer in Tibet blijven vanwege de gebrekkige gezondheidszorg en keerde voor nog eens vier jaar terug naar Kameroen met baby Agnes. 21 jaar geleden ben ik bij Stichting Vluchteling begonnen en daar ga ik niet meer weg. Ik doe dat met passie en overgave en vind het nog steeds fantastisch.’
Je bent voor Nederland het boegbeeld van de noodhulp. Je hebt een geweldige staat van dienst in dat opzicht. Wat zijn je zwaarste, gevaarlijkste, moeilijkste missies geweest?
‘Ik ben na de lagere school, Sint Antonius Abt, in Maren naar het Titus Brandsma Lyceum gegaan in Oss. Ik heb het atheneum daar afge-
Dialectenfestival Lieshout juni 2024
Dit jaar bestaat het Dialectenfestival Lieshout weer uit verschillende activiteiten – ook voor de jeugd. In de groepen 7 en 8 van basisschool De Sprankel uit Lieshout en basisschool Muldershof uit Beek en Donk wordt gestart met dialectlessen. Daarin wordt aandacht besteed aan dialect spreken, beluisteren, schrijven en lezen. Er wordt een werkboek aangereikt met ideeën voor de les en de kinderen krijgen een kleurplaat van het festival. Daarnaast wordt met medewerking van Lars van Bokhoven het liedje De vier klein mannen van wijlen Arie van Roozendaal ingestudeerd. Lars van Bokhoven (18) woont in Lieshout en is singer-songwriter. In het leven van Lars draait alles om muziek. Hij studeert aan het Rock City Institute in Eindhoven als vocalist.
Dit alles is ter voorbereiding op de jeugdmiddag op vrijdag 7 juni. De kinderen worden dan ontvangen in Het Dorpshuis om daar verder kennis te maken met het dialect. De gastvrouw is Marie-Christien. Ook zij is een bekende uit de Brabantse dialectwereld en weet met haar onderwijservaring hoe ze met een zaal vol kinderen om moet gaan. Ze vertelt over dialect en ze zingt een aantal liedjes.
Daarna komt de quiz: met hun telefoon loggen kinderen in op Kahoot en maken een multiple-choice-quiz waarbij ze de juiste betekenis aan plaatjes met woorden en uitdrukkingen koppelen – een activiteit waar het enthousiasme van afspat. Vervolgens zingen ze samen het lied De vier klein mannen en er wordt afgesloten met Houdoe en bedankt.
Op zaterdag 8 juni staat om 20.00 uur de schrijfwedstrijd centraal in Het Dorpshuis. In het verleden was de bekendmaking van de winnaars op zondag tijdens het festival, maar omdat er dan eigenlijk te weinig aandacht aan kon worden besteed, is ervoor gekozen de wedstijd op een aparte avond te organiseren. De schrijfwedstrijd – en het hele festival – heeft als thema: ’t Is de moeite werd. Over dit thema werden in de categorieën verhalen, gedichten en liedteksten inzendingen aangeleverd. De jury kiest uit de inzendingen per categorie drie genomineerden en de winnaar wordt op zaterdag bekendgemaakt. Deze avond is voor iedereen gratis toegankelijk; alle deelnemers worden uitgenodigd. In drie blokken worden alle deelnemers gepresenteerd en per blok volgt de bijdrage van een van de genomineerden uit elke categorie. Aan het einde van de avond worden de winnaars per categorie bekendgemaakt en zij ontvangen dan de Brabantse dialectpenning. De avond wordt afgesloten met een optreden van Peter Aarts, Ans van Hout en Wil van der Vrande.

Vandiekomsa trad op in Lieshout, met van links naar rechts Maarten Roijackers, Hein Augustijn en Ramon de Louw. Foto: Frans van den Bogaard
Op zondag 9 juni is dan het grote festival. De harmonie trekt het dorp rond om de opening aan te kondigen. Om 12.30 uur verzorgt op de kiosk op Den Heuvel een koor de opening. Het bestaat uit vier voormalige Laarbeekse burgemeesters (die ooit het festival geopend hebben). Zij zingen samen met Lars en de kinderen die daarbij uitgenodigd zijn, het lied De vier klein mannen. Daarna volgen op diverse podia – binnen en buiten – de optredens van diverse Brabantse artiesten. Zij wisselen met drie personen en groepen elkaar per podium af zodat er de hele middag heel veel te zien en te beluisteren is. Er zijn uit diverse taalgebieden artiesten; zo wordt de verscheidenheid van ons dialect getoond. Er wordt opgetreden door artiesten die al heel lang bij het festival betrokken zijn, maar ook ‘nieuwe’ artiesten krijgen de kans zich te presenteren. Het centrum is versierd met Brabantse vlaggen. Natuurlijk zijn er een hapje en een drankje; we hebben goed weer besteld! Tijdens de middag is er voor de kinderen nog een speurtocht, verdeeld over het parcours. Omdat al deze artiesten onbezoldigd optreden, kan het festival gratis toegankelijk zijn. De afsluiting is om 18.00 uur.
Meer info over de optredende artiesten is te vinden op de website www.brabantsdialectenfestival.nl.
Friet rukt op
Teun de Vroomen kijkt mij aan of hij het in Keulen hoort donderen. Teun is student hbo Sportmarketing bij Fontys in Tilburg en bemenst tijdens wedstrijden van PSV in het Eindhovense Philips Stadion een uitgiftepunt waar de trek gestild kan worden. Hoewel ik als ‘expat’ al vele jaren in Hilversum woon, bezoek ik met zoon en kleinzoon alle thuiswedstrijden van ons PSV. Tijdens de wedstrijd tegen Heracles word ik na het doen van mijn bestelling door Teun getrakteerd op een langdurige en alleszeggende, vragende blik. Het al enige tijd buiten Brabant wonen wreekt zich pijnlijk. Ik hoor het me weer zeggen: ‘Graag één patat met.’ Goed fout. In de rebound – we zijn uiteindelijk in een voetbalstadion – weet ik nog net ‘oh... eh... friet met’ uit te brengen. Teun bedient me met een gulle lach.
De misser is extra lelijk omdat ons frietje in feite aan een gestage opmars bezig is. Het is nog maar tien jaar geleden dat Jos Swanenberg in dit tijdschrift (Brabants, jaargang 1, nummer 2, oktober 2014) een lans moest breken om het woord frietje in de Dikke Van Dale opgenomen te krijgen. Friet als verzamelnaam was er al wel te vinden. Maar frietje, in de betekenis van een portie friet in een bakje of zakje, stond er niet in. Hij stelt in zijn artikel: ‘Als patatje erin staat, waarom zou frietje er dan niet in staan?’ En vervolgt even later: ‘Ik hoop deze ingang in de volgende editie van Van Dale terug te vinden: frietje (o.) 1 één staafje in vet gebakken aardappel; 2 (meton.) zakje of bakje friet (1) doe mij een frietje met.’ Hij baseert zich bij zijn vaststelling op zijn Van Dale, de twaalfde uitgave in de nieuwe spelling uit 1995. Jos Swanenberg werd snel en goed bediend. In mijn Dikke van Dale, de vijftiende editie uit 2015, jawel, daar prijkt op bladzijde 1191: ‘frietje het 1 één reepje in vet gebakken aardappel, = patatje (1) 2 meton. zakje friet (1), = patatje (2): BE; een frietje steken een portie frieten van de frietkraam eten.’ Nu het frietje eenmaal de Dikke van Dale heeft bereikt – zelfs metonymisch want de betekenis betreft daar niet alleen het gefrituurde staafje maar ook het zakje of bakje – kan Teun gerust zijn en dien ik nog slechts wat schaamrood kwijt te raken. Met deze en gene hierover pratend, krijg ik over ‘mijn frietje’ veel wetenswaardigheden aangereikt. Zo weet Ed Schilders me te

vertellen dat in Tilburg friet vaak frut werd genoemd. Hij wijst daarbij op teksten van Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), zoals dit fraaie vers in De Tilburgse Koerier, 11 mei 1978: ‘Ze hebbe dan ók nie gewocht / En rap ’n fruttent opgezocht / Daor aate ze wir allebaai / As ied’re zondag… frut mee aai.’ Inmiddels weet ik ook dat een twaalfjarige Cor Swanenberg in 1954 bij Fritura Maria in de Kruisstraat (tussen Nuland en Rosmalen) zijn eerste frietje kocht. En als Hisse mensen onder elkaar krijg ik met Piet van den Akker een discussie over waar precies in Heesch de eerste friet verkrijgbaar was. Hij heeft me overtuigd. Het moet bij bèkker Jan Minten in 1953 zijn geweest. Piet mocht er op zondagmiddag vur’n dubbeltje friet èn vur vijf cènte majenèze halen. Ook een particulier uit Oeteldonk doet een duit in het zakje door carnavalsvierders van buiten de stad er door middel van borden op te wijzen dat ze in het land van de friet zijn. Maar vooral de tip van Yoïn van Spijk kwam in mijn kraam te pas. Hij wees me op een onderzoekje van journalist Rens van de Plas, die begin 2024 maar liefst 153 menukaarten van snackbars bekeek en op grond daarvan een alternatieve friet-patatgrens tekende. Daaruit komt zonneklaar naar voren dat friet terrein aan het winnen is. Zelfs in Hilversum prijkt op de menukaart van Brasserie Villa Heideheuvel, het restaurant van de mbo-horecaopleiding, in heldere letters: friet. Niet gek, dus, dat Teun de Vroomen deze inwoner van Hilversum verbaasd aankeek.
Een feestje dat geen feestje mocht zijn. Afscheid leerstoel Diversiteit in Taal en Cultuur in Brabant
De bijzondere leerstoel Diversiteit in Taal en Cultuur van het Departement Cultuurwetenschappen aan Tilburg University is niet meer. Stichting Erfgoed Brabant (een uitvoeringsorganisatie van de Provincie Noord-Brabant) moest de stekker eruit trekken vanwege het ontbreken van financiële middelen. Donderdag 7 maart werd in Café de Zachte G in de Verkadefabriek symbolisch afscheid genomen van prof. dr. Jos Swanenberg, de man die de leerstoel vanaf de instelling heeft bekleed.
Het afscheid – gepresenteerd door Patrick Timmermans (directeur Erfgoed Brabant) –was symbolisch omdat de leerstoel dan wel verdwenen mag zijn, maar Swanenberg nog steeds als hoogleraar verbonden blijft aan de Tilburgse universiteit. ‘Ik ga nu een managementfunctie vervullen en dat betekent dat ik minder tijd zal hebben voor verdiepend onderzoek en netwerkvorming.’
De leerstoel is ingesteld in 2009 op initiatief van de Toon Weijnen Stichting. Professor Toon Weijnen (Fijnaart, 1909) was de grondlegger van de studie naar Brabantse dialecten. Hij overleed in 2008. De opdracht van de leerstoel bestond uit: diversiteit aan talen, literaire en culturele uitdrukkingsvormen, en processen van identiteitsvorming. Swanenberg: ‘De the-
ma’s die daarbij aan de orde kwamen waren onder meer: dialectliteratuur, de jongeren- en ouderentaal, nieuwe Brabanders en met name de Poolse gemeenschap, erfgoed, dialect en andere talen op sociale media, Brabantse identiteit en nieuw streektaalbeleid. Want wat verstaan we onder Brabants? Een zachte G alleen kan vaak veel zeggen.’
Ook het proces van documenteren naar netwerken stond op de rol. Swanenberg: ‘Een mooi voorbeeld van documenteren is het Handwoordenboek (Brabants-Nederlands/Nederlands-Brabants). En als het gaat om netwerken, denk ik aan het Brabants Dialectenfestival (een tweejaarlijks dialectevenement in Lieshout, red.) en de online gemeenschap Brabanders en hun Taal, die inmiddels meer dan duizend leden heeft. Het belangrijkste zijn de mensen, de gemeenschap.’
Het beleid richtte zich op imago, prestige en kennis. Swanenberg: ‘Dialect is niet boers, maar een volwaardige taal. Op dat gebied was en is een switch nodig. En wat kennis betreft: er zijn inmiddels verschillende kennisnetwerken; we moeten gebruik maken van die ‘burgerwetenschap’.
Jos Swanenberg links en Patrick Timmermans, directeur van Erfgoed Brabant in Café de Zachte G. Foto’s: Ben Nienhuis, BWCpictures


Hoogtepunten en wensen
Gevraagd naar de hoogtepunten van de leerstoel antwoordt Jos dat er te veel zijn om op te noemen. ‘Maar als ik er toch enkele over het voetlicht mag halen: ik heb in 2011 samen met Daan Willekens de elfdelige documentaire Boks Ouwe over Brabantse identiteit mogen maken; de Tilburgse taolbèttel, georganiseerd door de Stichting Tilburgse Taol in de aula van de universiteit, de vertaling van vier uitgaven van Nijntje (Bruna) in het Brabants en het redigeren van de, door Guus Meeuwis gemaakte, vertaling van De Gruffalo. Overigens vertrouwde Guus me tijdens de presentatie van het boek toe dat “de spelling was nagekeken door een pias van de universiteit”. Ik bedoel maar.’
Verder noemt hij de talloze onderzoeken, die hebben geleid tot circa vijf boeken en vijftig publicaties, en het ontstaan van netwerken van liefhebbers, vrijwilligers en studenten. Swanenberg: ‘En er liggen op basis van het Verdrag van Faro beleidsaanbevelingen klaar voor de Provincie. Als ze maar willen.’
Toch zijn er ook genoeg dingen die Jos nog graag gerealiseerd zou willen zien. Swanenberg: ‘Er zou streektaalbeleid moeten zijn voor jonge en nieuwe Brabanders, ook al wijkt hun dialect af van het dialect dat de oudere generatie spreekt. Ze hoeven zich niet te schamen voor hun Brabantse tongval. Ook educatie is belangrijk, met meer aandacht voor de waarde van het dialect dan voor de spelling en dergelijke. En het zou mooi zijn als Omroep Brabant als regionale omroep op een serieuze manier aandacht gaat besteden aan onze dialecten, en
dat streektaalliteratuur en -muziek worden gecollectioneerd en gedigitaliseerd.’
‘Prikkebeen en wandelende encyclopedie’
In een tafelgesprek werd met drie generaties collega’s van Jos teruggeblikt op de samenwerking. De oudste, Sjaak Kroon, verklapte de bijnaam die hij Jos had gegeven: ‘prikkebeen’. Kroon: ‘Jos schreef elk gevonden dialectwoord op een briefje, papiertje of zelfs op een sigarendoos en prikte die allemaal op het bord. Jos heeft veel gebracht en heeft me geleerd van dichtbij naar taal te kijken in plaats van veraf.
En het is ’nen hele fijne mens.’ Kristel Doreleijers liep in 2016 stage bij Swanenberg, die haar onderzoek naar woordgeslachtgebruik in Brabantse dialecten begeleidde. Tussen 2019 en 2023 werkte ze aan haar promotieproject en was hij opnieuw haar begeleider. Doreleijers: ‘Ik ben binnenkort weg bij Tilburg University, maar al weer verenigd met Jos bij het Meertens Instituut.’
De jongste, Yannick van Gastel, heeft Jos leren kennen bij projecten op Tilburg University ‘Hij is een ‘wandelende encyclopedie’ en een bron van inspiratie. Door hem ben ik na mijn studie betrokken geraakt bij de Erfgoedbènde, het onafhankelijke jongerenpanel van Erfgoed Brabant.’
Zachte G-prijs
Ondanks de lovende kritieken en enkele gevoelige muzikale intermezzo’s van dialectzanger Hein Augustijn overheerste onder de circa honderd gasten een mineurstemming. De keuze van de Provincie om de financiële kraan dicht te draaien, voorspelt een sombere toekomst. Taal en cultuur zijn een ondergeschoven kind geworden en dat tij is blijkbaar enkel te keren met een stel tractoren en het legen van mestkarren. Dit was een feestje dat geen feestje mocht zijn. De professor deed niettemin een poging de feeststemming erin te houden. Swanenberg: ‘Ik ben dankbaar dat ik al die tijd de leerstoel heb mogen bekleden. Het heeft veel langer geduurd dan gedacht. Ik wil niet de nadruk leggen op verliezen, maar vieren wat de leerstoel heeft gebracht. Dè ge bedankt zijt, dè witte.’
De werkgroepcollega’s van Jos bij Erfgoed Brabant hadden het laatste woord. Behalve het pakkende lied De Taalpionier bleken ze nog een verrassing te hebben: voor bijzondere prestaties op het gebied van het Brabants kreeg Jos Swanenberg de Zachte G-prijs uitgereikt. De laatste, want ook daarvoor is geen geld meer.
Hans Heestermans, een gelukkig liefhebber van woorden
Al zo lang ik Hans Heestermans ‘ken’, kijk ik vol respect naar hem op. Ik zag hem voor het eerst toen ik als lokaal journalist het Gròòt Berregs Diktee bijwoonde, dat door hem werd voorgelezen. Zijn activiteiten kende ik echter al veel langer, want als abonnee van het Brabants Nieuwsblad was ik een trouwe lezer van zijn dialectrubriek Witte nog? (1985-1998). Wat hij in zijn arbeidzame leven allemaal nog meer heeft geproduceerd, is natuurlijk gemakkelijk terug te vinden op het internet. Mij interesseert echter vooral de mens achter deze producties en daarom heb ik hem een aantal vragen gesteld, die hij tot mijn grote genoegen in een handgeschreven brief uitgebreid heeft beantwoord.
Ik heb u voor het eerst gezien toen u in Bergen op Zoom het Gròòt Berregs Diktee voorlas, al kende ik u van naam al veel langer. Ik herinner me u als een parmantig mannetje, keurig gekleed en verzorgd, met een vriendelijke lach en pretoogjes achter ronde brillenglazen. Klopt dit beeld volgens u nog steeds?
Dat beeld klopt wel. Ik ben over het algemeen vriendelijk, al kan ik behoorlijk venijnig zijn als ik mij stoor aan onfatsoen en niet-nadenken. Overigens: met mijn 1 meter 86 zou ik mij geen parmantig mannetje noemen.
Ik kende u natuurlijk al veel langer, als abonnee van Brabants Nieuwsblad, vanwege uw jarenlange rubriek Witte nog? Die teksten heb ik altijd graag gelezen, vooral omdat er veel humor in zat.
Ik had wel de indruk dat u bij uw uitleg soms een levendige fantasie had. Klopt dat of vergis ik me?
Ik geef altijd ruiterlijk toe dat ik iets niet weet en zeg dan meestal dat ik een ruime fantasie bezit en dat ik mijn mening graag voor een andere geef.
Hoe kijkt u trouwens terug op die dialectrubriek, waarbij u veel contact met lezers had?
Ik vond het contact met de lezer altijd een van de aardigste kanten van de rubriek en er zijn ook vriendschappen uit ontstaan. Vaak schetsten de lezers ook de sociale omstandigheden van vroeger.
U bent medeoprichter van Dialectgenootschap
De Berregse Kamer in Bergen op Zoom. Weet u nog hoe dit allemaal is gegaan? En met welk doel?
Ik kwam – ik weet niet meer in welk jaar – met de Vastenavond een mevrouw tegen die zich
voorstelde als Lia Suykerbuyk (met een ‘y’ in de suiker en een ‘y’ in de buik). Of ik het goed vond dat zij mij een brief zou schrijven over de oprichting van een Bergs dialectgenootschap. Ik dacht dat het een vluchtige gedachte was die de Vastenavond niet zou overleven. Maar op Aswoensdag lag er een grote brief in mijn busje. Ik ben naar Bergen gereisd en ’s avonds was De Berregse Kamer een feit. Het doel was de belangstelling voor het (Bergs) dialect te stimuleren, onder andere door het organiseren van een Berregs Diktee en het geven van een cursus Berregs. Ik volg de verrichtingen van De Berregse Kamer nog steeds.
In hoeverre is uw jeugd bepalend geweest voor uw belangstelling voor taal en dialecten?
Ik was altijd, ook in mijn jeugd, geïnteresseerd in taal. Ik schreef stukjes in het schoolblad De Projector en gedichten. Toen ik merkte dat de kinderen van mijn zusje het woord ‘dilleke’ niet meer kenden, heb ik contact opgenomen met het Brabants Nieuwsblad. Of ze belangstelling hadden voor artikeltjes over het West-Brabantse dialect. En dat hadden ze.
Van u is de uitspraak: ‘Er is maar één echt Berregs woord en dat is dil(leke) voor ‘fiets’. Deze uitspraak is in Bergen op Zoom al vele malen herhaald. Is dit nog steeds uw overtuiging?
Dat dilleke het enige echt Bergse woord zou zijn, is natuurlijk gechargeerd, maar het is wel een van de mooiste.
Mogen onze lezers weten waarom u op een gegeven moment naar Leiden bent verhuisd?
Toen ik was afgestudeerd zei mijn hoogleraar taalkunde dat er een vacature was bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Of ik daar belangstelling voor had. Nou, zeker! Dat woordenboek beschrijft de taal van 1500 tot nu toe. Het is fascinerend te zien hoeveel betekenissen een woord in de loop der jaren kan krijgen. Zo heeft het woord uil zo’n 17 verschillende betekenissen, onder andere ‘eenzelvige corpsstudent’ en ‘straathoer’. En er staat ook nog bij waarom die student en die straathoer uil worden genoemd. Omdat dat woordenboek in Leiden zetelt, ben

ik naar die prachtige stad verhuisd. Ik hou van Bergen en ik hou van Leiden. Overdag werkte ik aan dat grote Leidse woordenboek en ’s avonds aan Van Dale. Hoe gelukkig mag je zijn, je hele leven te wijden aan de beschrijving van woorden, uitdrukkingen, spreekwoorden, noem maar op.
U heeft zowel het Berregs Woordenboek (1997) als het Leids Woordenboek (2007) geschreven. In 2014 volgde dan ook nog het Mokums Woordenboek. Daarnaast schreef u het Erotisch Woordenboek (1977) en het scheldwoordenboek Luilebol (1989).
Ik kan niet zeggen wat er eerder was: liefde voor het dialect of voor de Nederlandse taal. Ik hou van alle vormen van taal, ook van de onderkant van taal. Vandaar dat ik een Bergs Woordenboek heb gemaakt; Bergs was de taal van mijn jeugd. En een Leids Woordenboek, de taal van de stad waarin ik al 54 jaar woon. En een Mokums Woordenboek, omdat Amsterdam een woordenboek verdient. Ook mijn Erotisch Woordenboek en mijn scheldwoordenboek Luilebol zijn uitingen van mijn liefde voor alle facetten van de taal en misschien getuigen ze ook wel van mijn vrolijke en opgewekte en enigszins stoute karakter.
Bent u nog actief gebleven na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en zo ja, waarmee?
Na mijn pensionering ben ik artikelen blijven schrijven over taal. Met een collega heb ik een
zeventiende-eeuws reisverhaal vertaald. Ik heb een klein bundeltje met gedichten voor Aukelien (mijn tweede vrouw) gepubliceerd. Samen met Aukelien heb ik een avondvullend Jiddisch programma. Ik vertel iets over die taal, welke Jiddische woorden in het Nederlands zijn doorgegeven (nebbisj, gotspe, gabber) en Aukelien zingt, onder begeleiding van de pianist Carel Schweig, Jiddische liederen. Ik ben voorzitter van de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal), die subsidie verstrekt aan projecten over taal, schoolbibliotheken, vakgroepen Nederlands in het buitenland en de Groenman Taalprijs uitreikt aan een persoon of instantie die zich verdienstelijk maakt voor goed, creatief taalgebruik (onder andere aan Kees van Kooten, Adriaan van Dis, drs. P. en Freek de Jonge).
Veel mensen somberen over het voortbestaan van de (Brabantse) dialecten. Andere daarentegen zien juist een opleving en een hernieuwde belangstelling. Wat zijn uw toekomstverwachtingen op dat vlak?
Het dialect sterft uit. Oorzaken? Vroeger bleven mensen in hun stad of dorp wonen en er kwam weinig import. Nu wordt er druk verhuisd. Dan verwatert de streektaal. Bovendien: kranten, radio en tv brengen standaardtaal. Mensen genieten langer onderwijs in de standaardtaal.
Vindt u het zinvol dat veel werkgroepen (vaak verbonden aan heemkundekringen) op dit moment bezig zijn met het samenstellen van een dialectwoordenboek of dat al hebben gedaan?
Het is zeker zinvol om het dialect vast te leggen. Nu doen, want over dertig jaar is er niemand meer die het dialect nog beheerst.
Was u al bekend met het tijdschrift Brabants: kwartaalblad over Brabanders en hun taal? En hoe denkt u nu over dit blad?
Ik kende het tijdschrift Brabants niet. Schande! Het zit vol met prachtige observaties. Bovendien is het mooi uitgegeven.
Ik heb u gevraagd om een lijstje te maken van ongeveer tien Berregse dialectwoorden, die tot uw favorieten behoren. Welke heeft u gekozen?
Lesseboek (katechismus); akkedeere (goed met elkaar kunnen opschieten); bamis (herfst); dees (tuttig vrouwtje); aarzak speule (valsspelen); falievouwer (huichelaar); pieleke (jong eendje); fòòlkatje (schootpoes); dilleke (fietsje) en begankenis (processie).
Perfectum remotius: Hedde gij da gezeed gehad?
Al sinds een jaar of tien maken Jeroen van Koningsbrugge (Nispen 1973) en Dennis van de Ven (Weert 1973) met hun programma Draadstaal furore op de Nederlandse televisie. Het programma is opgebouwd uit series van sketches, waarvan er één een ludieke cursus Brabants was. Als Theo & Victor zijn ze twee Brabanders die een eigen televisiezender hebben: Theo & Victor’s TV Televisie. Je kunt deze cursus nog altijd op YouTube vinden: Draadstaal: Cursus Brabants. De openingstune van de cursus bestond uit de tekst: ‘Heddegijdagezeedgehadjamindedawerkelukwoarhoedoedegijdahoedoedegijdahoeheddegijdagedoan’ (heb je dat gezegd gehad, ja meen je dat werkelijk waar, hoe doe je dat, hoe doe je dat, hoe heb je dat gedaan). Het eerste deel bevat een opmerkelijk kenmerk van de Brabantse dialecten: in hedde gij da gezeed gehad staan twee voltooide deelwoorden na elkaar. In het Nederlands is heb je dat gezegd al voltooid genoeg, en dat geldt ook voor het Brabants, maar toch hoor je soms het voltooid deelwoord tweemaal: gezeed gehad.


Plaatsen in Nederland en Vlaanderen waar taalwetenschappers Koeneman, Lekakou en Barbiers dubbele voltooide deelwoorden (gezeed gehad etc.) hebben aangetroffen. Bron: Koeneman, O., Lekakou, M., & Barbiers, S. (2011): Perfect doubling. Linguistic Variation, 11 (1): 35-75.

Verder weg
Antoon de Bont beschrijft vele voorbeelden, met gehad maar ook met het voltooid deelwoord van zijn en worden, in zijn beschrijving van het dialect van Kempenland (1958), bijvoorbeeld Hij is onder de zog gevalle geweist, respectievelijk Z’is inteds bediend geworre, maar dat is toch wat minder bekend dan de gevallen met gehad. De Bont noemt dit verschijnsel het perfectum remotius oftewel de verwijderd voleindige tijd. Perfectum remotius betekent letterlijk ‘voltooid verder weg’. Hedde gij da gezeed gehad wordt dus als nog meer of nog eerder voltooid ervaren, verder terug in de tijd, dan hedde gij da gezeed. De Bont nam deze term over uit Willem Bilderdijks Nederlandsche Spraakleer (1826). Bilderdijk (ja, de beroemde dichter, die zich ook met taalkunde bezighield) beschrijft deze vormen in zijn grammatica van het Nederlands: heb gelopen gehad en had gelopen gehad. Maar in de loop van de negentiende eeuw verdwijnt het perfectum remotius uit de grammaticaboeken en worden vormen als heb gelopen gehad niet meer als correct Nederlands gezien. In de Brabantse dialecten zijn ze tot op de dag van vandaag blijven bestaan. Dat illustreert een recente inzending van Johan Biemans uit Bergeijk: ‘Ik heb giestere hurre gezeed gehad dät-ie z’nen heup gebroken hi.’
Resultaat voorbij
Het perfectum remotius benadrukt dus dat iets zich
Uit het Woordenboek van de Tilburgse Taal WTT (Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels. Gebaseerd op de verzameling Tilburgse dialectwoorden van Wil Sterenborg, op CuBra.nl/wtt/).
Gehad als perfectum remotius
Ed Schilders; WTT 2019 - Het betreft hier het verschijnsel dat in de taalkunde ‘perfectum remotius’ wordt genoemd of ‘verwijderd voleindigde tijd’. De constructie versterkt de voltooide tijd nog meer dan de verleden tijd dat doet. A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (2), 1962, beschrijft het met vele dialectische voorbeelden in §445 van deel 1 van Dialekt van Kempenland.
Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) – “…èn daor hèbbek lang saome meej gewèrkt gehad…”
Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) – ‘Ik heb toen bij Jantje Brouwers gewèrrekt gehad in den ollògstèèd want toen bèn ik meej, meej wèrkverlòf gekoome...
Mar jè, die hèbbe ze fleej week opgelaoie gehad…’ (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
Kaffee Bar Dènsing Bodega ’t Bôômstrunkste on de Ringbaon Oost. Dè is ’n tèdje dicht gewist, omdè ze wè pro-
verder terug in de tijd heeft afgespeeld. Daarnaast kan het nog een extra functie hebben: je kunt er ook mee aangeven dat het resultaat van iets voorbij is. Dat zit zo. Een voltooid tegenwoordige tijd drukt vaak een resultaat uit. Zeg je ‘Ik heb m’ne zolder verhuurd’, dan heb je weliswaar in het verleden een huurafspraak gemaakt maar het resultaat daarvan is dat er nu iemand die zolder huurt. Met het perfectum remotius kun je aangeven dat dat resultaat intussen ook verleden tijd is: ‘Ik heb m’ne zolder verhuurd gehad.’ De verhuur is dus gestopt. Een ander voorbeeld: als je zegt ‘Hij hi veul luiers gekocht’ dan kan het lijken alsof die persoon er momenteel een flinke voorraad van heeft, maar voeg je gehad toe, dan wek je die indruk niet: ‘Hij hi veul luiers gekocht gehad’ Een derde voorbeeld komt uit Marja Kivits’ woorden boek van het Vlijmens, Haarsteegs en Nieuwkuijks uit 2020: bij ‘Hij hè z’n húís himmel afgebróken’ kun je je een vlakte voorstellen met een hoop puin, maar zeg je ‘Hij hè z’n húís himmel afgebróken gehad’, dan geef je aan dat het huis inmiddels al is herbouwd.
Sjibbolet
bleme gehad hadde gehad meej laastige bezoekers. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
Ik ston pasgeleje bij de pin-automaat, want ik moes geld hèbbe. Ik wies nie òf er nog wèddèùt zô koome, want de soos ha al ene hille tèèd niks mir gestort gehad. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
Gehad hèbbe
WTT, april 2019: ‘gehad’ versterkt hier een voltooide tijd met ‘hebben’. Dit lijkt een variant op het gebruik van ‘gehad’ als ‘perfectum remotius’ ofwel ‘verwijderd voleindigde tijd’. Opmerkelijk is dat de constructie in enige voorbeelden een gebeurtenis die nog moet plaatsvinden reeds als voltooid weergeeft.
‘’k Zu gèèren Vinken ’ns efkes gesproken gehad hebbe’, zee oome Teun... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ‘Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-81940.)
‘Jè, kèk, ’t zit zoo: ik moes eigenlijk ’ns mee Anneke van hier tegenover gesproken gehad hebbe...’ (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939.)
typisch voor een Brabants dialect en dat heeft het Nederlands niet. Niet voor niets zingen Van Koningsbrugge en Van der Ven in hun Cursus Brabants: ‘Hedde gij da gezeed gehad?’

Geef een abonnement op Brabants cadeau!
Voor slechts € 24,50 verras je iemand met een jaarabonnement op Brabants.
Stuur een mailtje met de gegevens naar info@stichtingbrabants.nl en wij regelen het voor u.
Voor familie of vrienden in het buitenland?
Het perfectum remotius fungeert inmiddels als sjibbolet. Dat doet deze vorm misschien niet zo sterk als de zachte g of een woord als houdoe, die iconen voor het Brabants geworden zijn, maar als je een perfectum remotius in het wild hoort, denk je toch al snel: ja, dat is
Ook dat is mogelijk, zowel een papieren abonnement als een digitale versie.
(Zie voor meer info het colofon achterin.)
Schrijversnaam van Jo van Tilborg (1934-2011)
TILBURGS
Et Tilburgs maag nie zo mar verdwène
Net as in veul hèùs’ de gerdène
Et is ’n taol, die er maag weze
Al wier die ons nôot onderweze
Meej de paplepel kregen we’m ingegoten
Niemand die wies waor die waar ontsproten
Van moeder op dochter, van vadder op zoon
Et ging zô vanzelf, en ha enne waardige toon.
Mar et dörp dè Tilburg waar, dè bleef mar groeien
Meej die taol van ons ging men aon ’t stoeien
Veul woorden klonken ons vremd in de oren
Van meense die hier nie waare geboren
Et waar stillekes aon gin mode, Tilburgs te praote
Dè krége meer inwoners naa in de gaote
Veul woorden wieren veur ons dus taboe
Al stond men ze dan nog mondjesmaot toe
Zo hong er hier dus niks aon de muur
En gong er niemand naor et schop, och jè schuur
Gin keind stond nog aachter et hèùs hard te janken
Ok al hattet zen èège geschramd aon rauw houten
planken.
Wij leerden dettet huilen waar, of deftiger schreien
Jè naaien, dè hiete in et vervolg vort vrijen.
’n Taol die lèèft, krèègt steeds nuuwe woorden
Waor ze de betekenis dan wir van vermoorden
Wè hiete vet, dè was groots, ’n goei leven
En gaaf is nie de verleje tèèd van’t werkwoord geven
We motte wel mee in de vaort van de volken
Straks hebben we veur et Tilburgs vort tolken
De kwaol van et Tilburgs, et is zo’n geknaaw
Et klinkt nie zo schôon in de oren, mar raauw
Et is zo vertrouwd, om oe èège te èùte
Dè nuuwe dè kennen ze nog nie zô van bèûte
Ze moeten bij elk woord nog te veul denken
Geef ik ’n kedooke of moet ik et schenken
Et Tilburgs zô’k dus gère zo haawe
Veur desset ok in et Engels ombaawe
Want wè is Nederlands ik kan’t amper snappen
Vergeven van et Engels, amper te behappen.
Dèèrom maag et Tilburgs nôot nie verdwène
Net as bij veul meense hullie gerdène
< In het dialect van Tilburg >
Van de site Cubra
MÈN TILBURG
Zeg Tilburg, ik moet es mee oe praote,
Want nou nao twee en sistig jaor,
Is’t dè ik jou moet gaon verlaote,
Nie te geleuve, mar echt waor.
As ge in Tilburg bent gebore,
Bent opgegroeid, naor school gegaon,
Er het gewerkt en er getrouwd bent,
Kan dè nie zonder hartzeer gaon.
D’r kwaam iemand van de geminte,
Dè was vurspeld, al jaore lang,
Wij moese net as hêêl veul boere,
Daor weg, vur ’t algemeen belang.
We hebbe vèèf en dertig jaore
Daor aon de Reeshofdèèk gesjouwd, ’n Höshouwe mee vier schôôn kender
En ’n bedrèèf daor opgebouwd.
We hebbe daor hêêl veul gelaage
Mar ôk gejankt zô af en toe,
En ôk gefist en veul gezonge,
Zô iedere Tilburger dè doe.
Nou kunne we nie mer gaon kèèke
Naor ’t plekske op de Reeshofdèèk
Waor alles vur ons is begonne, ’t Is ammòl mee de grond gelèèk.
Nou hebbe we ’n plek gevonde
Waor we ôk hêêl tevreeje zèn,
Mar Tilburg, ik zal oe nôôt vergete,
Dè kan nie, want gij zit in mèn.
Ik hou van oe, Tilburg en oew taoltje,
Van oew revue en oew diktee.
Ik zal oe aaltij blèève roeme
En draog oe in m’n hart steeds mee.
< In het dialect van Tilburg >

Foto: Cubra.nl
Luisterbox Brabants 41


Colofon:
Brabants, jaargang 11, nummer 1, 1 juni 2024
Brabants verschijnt vier keer per jaar: in juni, september, december en maart.
Redactie:
Jan Luysterburg (hoofdredacteur), Ed Schilders, Yoïn van Spijk (eindredacteur), Cor Swanenberg, Jos Swanenberg. Redactiesecretariaat: Cor Swanenberg, Milrooijseweg 109, 5258 KG Berlicum, tel. 073-5031879.
Aan dit nummer werkten mee:
De volgende door de auteurs ingesproken teksten zijn te beluisteren op de website:
Toon van Boxtel: Oôme Jás (Schijndel) 5.50
Tineke Ceelen: Ik ken ze allemòl nog (Maren-Kessel) 0.28
Monda van Diesen-Melsen: Oos paa en maa (Ossendrecht) 2.28
Mieke van Erp-Louwers: Menne vadder (Valkenswaard) 4.33
Gerlaine Jansen: Mijn fêêst. (Den Bosch) 1.25
Henk Janssen: Sjoelkampioen (Heesch) 6.58
De geluidsopnamen zijn gemaakt door Frans van den Bogaard en Cor Swanenberg.
De luisterbox is te vinden op de audiopagina van www.stichtingbrabants.nl
JAN STEENBERGENHONDS
D’n hond diej elleke mèrrege ons keukeraom passeert, hi van z’n daornao kommend baoske ’t ‘los loope’ geleerd. Spreek ik ’m aon ‘op de wet’, dan zittie mi unnen blos: ‘Og meneer, de wet… dè lupt wel los!’
< In het dialect van Berlicum >
Ton van den Bergh, Riny Boeijen, Johan Boenie, Toon van Boxtel, Tineke Ceelen, Monda van Diesen-Melsen, Berny van de Donk, Jesse van den Elsen, Mieke van ErpLouwers, Jacques van Gerven, Marinus van Giersbergen, Wim van Gompel, Gerlaine Jansen, Henk Janssen, Junt, Thijs van Kempen, Nico van Kruisbergen, Jos Kuijpers, Hans Lakwijk, Jan Steenbergen, Marianne Swinkels, Nel Timmermans, Henriëtte Vunderink en Hás van de Zande .
Foto omslag: Henk Janssen. Tenzij anders vermeld zijn de foto’s in dit blad van Henk Janssen.
Vormgeving:
Meyer Grafische Vormgeving, Asten (www.meyergrafischevormgeving.nl).
Druk:
Grafisch Atelier Blaricum, Blaricum (www. drukkerijblaricum.nl).
Uitgever:
Stichting Brabants, Missiezusterslaan 51, 5405 NL Uden, tel. 06-51158839.
KvK-nummer 60585412.
RSIN 8539.72.199. ISSN 1572 – 1612.
Bankrekening ABN-AMRO
IBAN: NL73 ABNA 0545 3581 75 (BIC-code: ABNANL2A)
Website: www.stichtingbrabants.nl
E-mailadressen:
Algemeen: info@stichtingbrabants.nl
Redactie: redactie@stichtingbrabants.nl
Abonnementen:
Bestellingen, opgave en mutatie van jaarabonnementen uitsluitend via de uitgever, stichting Brabants. Een jaarabonnement kost € 24,50. Losse nummers € 8,95 inclusief portokosten in Nederland. Voor abonnementen in het buitenland wordt de prijs van het jaarabonnement verhoogd met de van toepassing zijnde verzendkosten. Voor het buitenland is Brabants evenwel ook in pdfbestand verkrijgbaar.
De prent op de achterzijde is van Cees Robben. Dank aan de Cees Robben Stichting, Goirle.