Brabants Magazine nr. 40

Page 1

Brabants Jaargang 10, nummer 4, maart 2024

Kwartaalblad over Brabanders en hun taal

Paul Spapens ‘cultuurduwer’ Dialect verdient ondersteuning Boerentaal Brabants boekske

JAAR BRABANTS


Brabants nummer 40 Inhoud Van de uitgever 3 Paul Spapens, gedreven cultuurenthousiasteling | Cor Swanenberg 4

Woensdrechtse woordjes. Klaoge | Johan Boenie 15

Meer dan de moeite wèrd | Linnegoewd en Cor Swanenberg 21

Dur ’n el | Toine Nooijens 16

Tante nonneke | Johan Biemans 22

Cursus Roosendaolse Taol bereikt groot publiek | Heleen Regenspurg 17

Baol Boemel | Ed Schilders 23

Brabants lof. Ode aan ons eigen dialect (5) | Cor Swanenberg 18 M’n aaw plat | Piet Heerkens 19

Boers dialect | Yoïn van Spijk 24 Muzikaal Ochtendvoer uit Oploo | Nico van Kruisbergen 26 ’t Woogtepunt | Jan Luysterburg 28

’t Kepelleke van Zuster Marie Adolphine | Henk Janssen 7

Brabants boekske boekt record | Van de redactie 8 Dialect verdient ondersteuning | Jos Swanenberg 10 De avonturen van Rommelkruid en Nagelgruis | Ton van den Bergh 12 Willie, gillie en zillie | Junt 13

Òn de Stichting Tilburgse Taol | Piet van Beers 28 Vervruugd vurjaor, verlaote vurjaorskriebels | Hás van de Zande 29

Mijn taol | Leo Heerkens 19 Men dialect | Henk Habraken 19 Tilbörgs Taollied | Wim Glorius 20 Ons eige taol | Wim van Boxtel 20 Plat Bosch | Hans Lakwijk 21

Lot ze mar komme, we lusse ze gruun! | Wouter Loeff 14 Klanknabootsende benamingen voor kleine beestjes | Wim van Gompel 30

Brabants nummer 40 - maart 2024


VAN DE UITGEVER

Tien jaar Brabants

Wè zin ie nou? | Riny Boeijen 31

Es ge vur d’n urste kir | Jos Heijmans 32 Swirskaante | Henk Janssen 33 D’n overkaant | Hein Augustijn 33

Oôme Jas | Toon van Boxtel 34 Vruger | Henk van de Westerlo 34 Luisterbox 35 De wiel | Jan Steenbergen 35 Colofon 35 Prent van Robben 36

Op woensdag 30 april 2014 zijn we bij notaris Bas Kreugel om de Stichting Brabants op te richten en bij de Kamer van Koophandel te registreren. Intussen zijn we zo’n tien jaar verder en is een belangrijke activiteit van de stichting, de uitgave van Brabants, tijdschrift over Brabanders en hun taal, nog altijd gaande. De voorganger, eveneens een fraai kwartaalblad met dezelfde titel, verschijnt voor het eerst in maart 2004 en stopt nogal onverwacht in december 2012. Vanwege het overlijden van de oorspronkelijke uitgever en zakelijke tegenslag bij zijn opvolger wordt de uitgave tamelijk abrupt beëindigd. Tevens wordt een subsidie die gedurende vele jaren tot steun diende niet langer toegekend. In het tussenjaar 2013 steken Jan Luysterburg, Cor Swanenberg en Henk Janssen regelmatig de koppen bij elkaar met als doel een doorstart mogelijk te maken. Gelukkig is er in de zomer van 2012 een onderzoek uitgevoerd naar het wel en wee van het blad en is er een analyse gemaakt van het abonneebestand. Het tijdschrift heeft op dat moment 394 abonnees. Vanwege dat rapport zijn veel gegevens voorhanden en kan met het realiseren van die doorstart, nu in eigen beheer, begonnen worden. In de redactie zijn intussen twee sterfgevallen te betreuren. De door het overlijden van Michel de Koning en Frans Hoppenbrouwers opengevallen plaatsen worden competent ingevuld. De redactie gaat sowieso kundig en soepel om met de transitie naar een nieuwe uitgave. Daar zijn we de redactie dankbaar voor. Ook de zoektocht naar een nieuwe vormgever en een drukker is succesvol. Vormgever Rinie Meyer en de gebroeders Peter en Ron Timmerman verzorgen nu al tien jaar deze mooie uitgave. Het aantal abonnementen stijgt bovendien licht. Verbazingwekkend is wel dat een abonnement destijds € 35,00 per jaar kost (wel met telkens een cd) en dat we het blad nu voor een abonnementsprijs van € 24,50 realiseren. Alles is vrijwilligerswerk en dat loont. De laatste jaren zien we wel een ongunstige tendens in het abonneebestand. Vanwege het vorderen van de leeftijden van onze trouwe abonnees moeten we helaas te vaak op grond van natuurlijke oorzaken afscheid nemen. De uitgave van het blad raakt daardoor geleidelijk in een gevarenzone. Nieuwe aanwas van abonnees is derhalve zeer welkom. Wilt u daarbij een handje helpen door uw familie, kennissen of buren op onze uitgave te attenderen? Voor iedereen die een nieuwe abonnee aanbrengt, is er een cadeautje beschikbaar. De redactie en het bestuur van de stichting willen immers, om u te plezieren, na dit eerste decennium graag nog een tijd verder. Namens bestuur Stichting Brabants, Henk Janssen, vurzitter.

Brabants nummer 40 - maart 2024


COR SWANENBERG

Paul Spapens, gedreven cultuurenthousiasteling In Moergestel ten huize van Paul Spapens werden Henk Janssen en ik hartelijk ontvangen voor ons vraaggesprek met fotosessie. Paul, van wie heb jij je schrijverstalent? ‘De drang om te schrijven en de nieuwsgierigheid heb ik ongetwijfeld van onze pa. Die hield op het eind van de oorlog al een dagboek bij. Dat boek is zeer de moeite waard en ik heb het geërfd. In 2024 ga ik dat omwerken tot een uitgave. Dit plan sluimerde al lang maar moet nu werkelijkheid worden. Het verdienmodel van onze pa was simpel: groenteboer zonder tussenhandel. Hij had een groentekwekerij op eigen grond die kwam uit de nalatenschap van zijn vader, die een kleine boer was. Maar met dat grote huishouden was ’t echt èèremoei.’ De naam Spapens is heel interessant. Die heeft toch met paap te maken, net als Smulders met de mulder (‘molenaar’) verbonden is? ‘Jazeker. In Hilvarenbeek werden wij ook De Paop genoemd. In de Kempen kregen mensen makkelijk bijnamen. Een paap is priester en katholiek. Onze achternaam betekent letterlijk ‘des papens zoon’, dus zoon van de katholiek of de priester. Mijn stamvader uit 1432, zo heb ik begrepen, was een buitenechtelijk kind van de pastoor van Tilburg. Dat was een witheer van Tongerlo. Hij had een huishoudster en daar heeft hij een kind bij verwekt: mijn stamvader.’ Jouw jeugd ligt in Hilvarenbeek. Welke scholen heb jij gevolgd en wat voor werk heb je gedaan? ‘Ik ben in Beek naar de lagere school en naar de mulo gegaan; daarna de havo en ten slotte ben ik Nederlands gaan studeren aan De Katholieke Leergangen in Tilburg. Tussentijds heb ik een jaar in Frankrijk gewoond in een commune in de buurt van Marseille. (Het was toen de hippietijd.) Ik ben naar Tilburg getrokken. Al snel ben ik in de journalistiek terechtgekomen. Dat was altijd al een enorme ambitie van mij. Vanaf 1974 verdien ik als schijvend journalist de kost. Van 1975 tot 1976 was ik redacteur van het weekblad Tilburg Vrij Uit. Daar heb ik het vak eigenlijk geleerd. Van 1976 tot 1979 ben ik schrijvend eindredacteur van het Tilburgs Hogeschoolblad geweest. In 1979 werd ik medeoprichter van huis-aanhuisblad Stadsnieuws, waarvan ik tot 1984 hoofdredacteur was. Daarna heb ik een tijd in Griekenland gewoond en ben ik gaan freelancen. Ik heb onder andere gewerkt bij het blad Nieuwe Revue onder hoofdredacteur Derk

4

Brabants nummer 40 - maart 2024

Sauer en toen ben ik gevraagd door Nieuwsblad van het Zuiden, het latere Brabants Dagblad, om daar te komen werken op de regioredactie, en dat heb ik van 1987 tot 2008 gedaan.’ Jij bent van Hilvarenbeek, maar voor mijn gevoel ook van Tilburg… ‘Ja, dat ik in Tilburg ging wonen was een van mijn beste stappen. Tilburg is een geweldige stad. De ambities die ik had, zou ik in Hilvarenbeek nooit waar hebben kunnen maken. Dat is geen kritiek op Hilvarenbeek, maar het is gewoon het verschil tussen een stad en een dorp. In Tilburg ging er een wereld voor mij open. Het is echt een netwerkstad. Als je iets wilt doen, begin je er maar mee. In de kortste keren zat ik er midden in. Ik had een idee en vertelde dat tegen vrienden en ik werd vaak op dezelfde dag al gebeld met de mededeling: “Dat idee vind ik wel leuk, ik ga oe helpen.” Tilburg is ook echt een makersstad. Dingen zelf oppakken en uitvoeren, dat lag me wel.’ Dat jij zeer Tilburggezind bent, zag ik weer in het voorwoord van je jongste publicatie Zwarte Madonna’s. Daarin schrijf je: ‘Als Tilburg de schôonste stad van ’t laand wordt genoemd is dat enerzijds een verwijzing vol zelfspot naar het ontbreken van veel historisch stedenschoon. Anderzijds is het nadrukkelijk ook een verwijzing naar de innerlijke kracht van de Tilburgers die er zelf iets van weten te maken. Dat kan iedereen de laatste jaren goed zien dankzij onder meer de ontwikkelingen van de Piushaven en de Spoorzone en zoveel andere zaken meer. Het is onmiskenbaar dat Tilburg niet is bezaaid met materieel erfgoed. Terwijl dat wel uitdrukking geeft aan de identiteit van de stad. Heel veel mensen waarderen erfgoed op deze manier. Van al dat erfgoed dat Tilburg heeft, heeft het meeste een religieuze oorsprong. Dat is nu eenmaal een gevolg van het feit dat Tilburg eens ‘het Rome van Nederland’ werd genoemd. Nu de kennis daarover steeds meer verdwijnt, blijft alleen dit tastbare erfgoed over om van dit verleden te getuigen.’ Je was geworteld in Tilburg, maar je woont nu al dertig jaar in Moergestel… ‘Tot volle tevredenheid. Ik woon nog altijd vlakbij Tilburg en daar spelen vrijwel al mijn activiteiten zich af. Maar ook hier in Moergestel heb ik heel veel gedaan, samen met mijn betrokken en zeer actieve vrouw, Hennie van Schooten.’


Paul Spapens werd in Hilvarenbeek in 1949 geboren in het gezin van Toon Spapens, Toon Paope de gruuntenboer, en Riek van Doremalen, de boerendochter uit Oostelbeers. Paul was de zesde in de negenkoppige kinderschaar en nu is hij met zijn oudste zus nog de enige overlevende van zijn generatie. Zijn ouders trouwden in de crisistijd voor de Tweede Wereldoorlog en dat waren moeilijke tijden. Spapens is een vruchtbaar schrijver, die begon bij de Zju, een kritisch jongerenblad voor Hilvarenbeek. Hij is een bezield inspirator en stond mede aan de wieg van onder andere Stichting Tilburgse Taol, Stichting Tilburg 2009, Oisterwijk 800, de Tilburgse en Oisterwijkse reuzen en Tilburg Zingt. Hij was coauteur van het Tilburgs Lexicon (met Berry van Oudheusden en Ronald Peeters). Hij is onderscheiden met onder meer de landelijke prijs voor volkscultuur (2005), de jaarlijkse prijs van de Vlaamse Academie voor de Streekgebonden Gastronomie (2008), Jan Naaijkens Ring, cultuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek, en de Brabant Bokaal van het Prins Bernhard Cultuurfonds (2009). In 2019 ontving hij uit handen van prinses Beatrix de Zilveren Anjer.

Daar loop je vooruit op mijn vraag: hoe heb je je vrouw Hennie leren kennen? ‘Dat is begonnen met het boek over Smokkelen in Brabant, Een grensgeschiedenis 1830-1970, dat ik samen met Anton van Oirschot gemaakt had in 1988. Hennie werkte toen als cultuurambtenaar in Hilvarenbeek. Zij ontwikkelde daar tentoonstellingen. Ik was op zoek naar een mooie gelegenheid voor onze boekpresentatie. Hennie was bezig met een expositie over smokkelen en zo is het gekomen. Ik heb bewondering voor alle sterke vrouwen, maar Hennie is, en dat meen ik echt, het summum van een sterke vrouw. Ze heeft zo ontzettend veel gedaan in cultuur- en projectontwikkeling, waaronder de Oisterwijkse reuzen, de fameuze activiteiten van WieKentKunst in Moergestel, en in haar functie als bestuurslid van de Hasseltse Kapel in Tilburg en drijvende kracht achter de Tilburgse Speelgoedbank. Hennie is de voorzitter en grote kartrekker van ’t Vierde geschenk. In Tilburg is dat een van onze hoofdactiviteiten. Opgericht vanuit de Stichting Peerke Donders, de Hasseltste kapel en de kapel Onze Lieve Vrouw ter Nood. De drie beheersstichtingen zorgen ervoor dat het religieus erfgoed in goede staat wordt overgeleverd aan de volgende generaties. We proberen dit erfgoed aan en in te passen in de huidige wereld. Wat zij doen is echt uniek

en onderscheidend in Brabant en Nederland. De spiritualiteit overeind houden en een dimensie toevoegen met een activiteit die in deze wereld staat. Stichting het Vierde Geschenk is opgericht vanuit de behoefte tot samenwerken van de drie genoemde beheersstichtingen. De eeuwenoude traditie Driekoningen zingen is voorbij. Maar de bedeltraditie is een vorm van solidariteit en dat hebben we in onze samenleving hard nodig. De drie koningen waren aan elkaar gelijk. Tilburg heeft 151 nationaliteiten en die gelijkwaardigheid uit de driekoningentraditie hebben we als leidmotief gebruikt. Eeuwenoude idealen krijgen een plek in de samenleving van nu. Daar is heel veel behoefte aan. Dat hebben we in praktijk gebracht met de Tilburgse Speelgoedmarkt en de Tilburgse Sterrentocht. De koningen brachten goud, wierook en mirre en wij hebben er speelgoed voor arme kinderen aan toegevoegd. Dat is het vierde geschenk. Tilburg heeft 230.000 inwoners. Er zijn 7000 kinderen met ouders die te weinig geld hebben om speelgoed te kopen. Gelukkig zijn er veel ouders die speelgoed overhebben en wij zamelen dat in. We hebben tal van vrijwilligers die deze onderneming tot een groot succes maken. Behalve een sterk voorbeeld van solidariteit is dit speelgoed ook een voorbeeld van duurzaamheid en hergebruik.’

Brabants nummer 40 - maart 2024

5


VAN DE REDACTIE

Brabants boekske boekt record Nadat vorig jaar het Brabants boekske ternauwernood overleefde, dankzij de belangeloze inzet van velen, bloeide de volgende editie op als nooit tevoren. Beleefde het boekske ooit, in 2018, een piekmoment met 55 inzendingen, nu bevat het maar liefst 57 dialectverhalen en -gedichten. Toen redacteur Jan Luysterburg vorig jaar aangaf door te willen gaan met het Brabants boekske, omdat hij dit belangrijke stukje cultureel erfgoed niet verloren wilde laten gaan, kreeg hij veel enthousiaste reacties. En toen er door de ruimhartige financiële support van uitgeverij Minerve Pers ook geen geldelijke beren meer op de weg waren, kwamen er van alle kanten hulptroepen aangerend. De meeste mensen waren ook al als vrijwilliger bij vorige edities betrokken, maar een belangrijke ‘nieuweling’ was toch wel de jonge en zeer deskundige taalkundige Yoïn van Spijk, die zich spontaan aanbood als eindredacteur. Ook een nieuwe vormgever bood zich belangeloos aan: Marja van Trier. Mede door de enorme medewerking van de pers werd het Brabants boekske van 2023 een groot succes. Het was na drie weken volledig uitverkocht. En het enthousiasme bleef. Alle vrijwilligers zegden voor de negentiende editie opnieuw hun medewerking toe. En hoewel diverse vaste auteurs om allerlei geldige redenen afhaakten, was de toevloed van nieuwe schrijvers en dichters zodanig groot dat het genoemde record werd bereikt. Een nieuwigheid is dat aan de auteurs is gevraagd een verklarend woordenlijstje toe te voegen. Daardoor wordt het boekje beter leesbaar en wordt een groter publiek bereikt. Benieuwd Zoals elk jaar bespreken wij ook deze keer alle ingezonden verhalen en gedichten zeer kort. Natuurlijk niet om het lezen van het Brabants boekske overbodig te maken, maar om u juist benieuwd te maken naar de totale inhoud. We kunnen u verzekeren dat u niet teleurgesteld zult zijn. Omdat de gemeente Oss jaarlijks de Willem Ivenprijs beschikbaar stelt voor het mooiste verhaal of gedicht in het boekske, beginnen we altijd met een verhaaltje van Willem Iven. Merkwaardig genoeg is er altijd wel een tekst van deze troubadour uit de Peel die uitstekend

8

Brabants nummer 40 - maart 2024

past bij het thema, in dit geval dus: Bij ons in de femilie. Deze keer moest hij enorm lachen met zijn neefje Jannuske. Het eerste nieuwe verhaal is van Paul Asselbergs, die trots is op vier generaties taalkunstenaars. Brigit Bakx-Hermans laat ons genieten van een vrolijk kermisverhaal. Johan Biemans nodigt ons uit om in een gemakkelijke stoel en uit de tocht naar zijn verhaal te luisteren. Toon van Boxtel heeft een ontroerend verhaal over een ballonvaarder. Nelleke Castellijns babbelt gezellig over haar familie van ‘eenpitters’. De opa van Johan van Diesen had veel goede eigenschappen, maar was ook kört ien de kaar. Monda van Diesen-Melsen, de moeder van Johan, heeft een verhaal over de andere tak van de familie. Mieke van Erp Louwers is al vijfenzestig jaar erg boos op Willem II. Bij de moeder van Jeanne Franke-Cooijmans speelt de schouw een belangrijke rol. Piet van Ome Frans heeft een zeer eigenaardige tante Rie gehad. Van ’t jaor nie Rensz Gorisse legt uit waarom hij dit jaar niet meedoet (en dus doet hij wél mee). Nelly de Groot-Cooijmans bewaart romantische herinneringen aan een kapstok. Volgens Jos Heijmans kunnen nie alle katten ùt dezelfde nest saomen akkederen. De tante Stien van Ger Holtermans komt altijd helpen als het varken geslacht wordt. De voorouders van Rini Holtzer-Stuijts hebben allemaal muzikaliteit in de genen. De opoe van Theo van Iersel had als vaste uitdrukking van empathie: Ge zèèter meej genillest. De familie van Henk Janssen heeft een creatieve oplossing voor een probleem met een houtere póót. Anton van der Lee laat merken dat niet alleen zijn ome Jan gevoel voor humor heeft. Jan Luysterburg laat zien dat het familiegevoel soms danig kan omslaan. Guus Meeuwsen vertelt hoe de uitbeelding van een familieverhaal tot een einde komt. Marie van de Middelhaai maakt ons deelgenoot van het droeve leven van haar dochter. Edy Minnebach kruipt in de huid van een meisje met drie broers. Jos Naaijkens heeft een vrolijk verhaaltje over kussen. Frans Oosterwaal heeft bijzondere herinneringen aan hoorspelen op de radio. Louis van Overdijk heeft een broer die ‘gebroejeerd’ is met de familie. De opa van


gedichten ingezonden, evenveel als vorig jaar. Hoewel het bij gedichten veel moeilijker is om een treffende karakteristiek te maken dan bij verhalen, doen we toch een poging. Louis de Duiker dicht over het bij ons-gevoel. Gerlaine Jansen voelt zich bekeken tijdens een familiefeestje. Ans van Kessel voelt nog steeds de nestwarmte van haar jeugd. Mientje Kwinten-Evers eert de twee moeders die ze had. De oude fiets van Ferdi Labordus voelt als zijn familie. Hans Lakwijk voelt zich als vondeling twidderhaands. Ad Louwers heeft het getroffen met zijn schoonfamilie. Ad van Melis mist het kerstgevoel dat hij had als kind. De ouders van Toine Nooijens zagen veel af met hun grote kroost. Bij Jef Peters gaat het heel af en toe mis binnen een liefdevol stel. Marja van Trier is blij met een opvallende familie uit de stad. Bij Gerard Ulijn vraagt men steeds naar zijn afkomst. Jan Ulijn zet hij en zè naast elkaar. Ties Verhoeven gelooft niet dat zijn Pietôom de waarheid spreekt. Henriëtte Vunderink zou de gezelligheid van vroeger terug willen brengen. Joke Peels-Mollen was valkenier van beroep. Een tante van Gerard Schalkx was door omstandigheden ‘weggegeven’. Dineej Elly Schepers-Corstjens herbeleeft een hilarisch familiediner. Ad van Schijndel vertelt dat hij het in zijn jeugd altijd druk had. Willum Schriemer schrijft een lofzang op zijn moeder. Yoïn van Spijk heeft het over een vaste gewoonte van zijn opa. Marcel Steenbergen beweert dat de Steenbergens nooit iets mankeren, of toch? Toon Steenbergen heeft één keer in zijn leven straf gekregen van zijn vader. Cor Swanenberg laat op verzoek van de heemkundekring het karakter van zijn familie onderzoeken. Wout van Venrooij heeft het over de gesprekken van opa’s en oma’s onder elkaar. Margot Voogt gaat met haar familie altijd naar Bos Kenon. Paul Vriends vertelt over een ongewenst huwelijk in de familie. Annemie de Waal vindt het samenzijn van de familie erg gezellig. Mientje Wever, vorig jaar de winnares van de Willem Ivenprijs, ondervindt grote problemen bij het onthullen van een familiegeheim. Tilly Wijnen-Firet vindt zichzelf ’n bietje ’n aorige. Elseline Withagen onthult een familieschandaal van honderdvijftig jaar geleden. Gedichten Voor het Brabants boekske van 2024, dat als titel Bij ons in de femilie heeft, zijn ook vijftien

Presentatie Bij ons in de femilie is opnieuw prachtig vormgegeven door Marja van Trier en de karakteristieke illustraties zijn voor de achttiende keer van Iris Bongers. Het boek is gedrukt bij PrintSupport4U en uitgegeven door Minerve Pers. Het Brabants boekske 2024 wordt op zondagmiddag 10 maart 2024 vanaf 14.00 uur gepresenteerd in MFC De Snoeck te Lith. Tijdens het aantrekkelijke en gevarieerde programma wordt dan ook de winnaar van de Willem Ivenprijs voor het mooiste verhaal of gedicht bekendgemaakt door de onafhankelijke jury. De toegang is gratis voor iedere belangstellende. Vanaf 11 maart 2024 is het Brabants boekske, met als titel Bij ons in de femilie, verkrijgbaar in de reguliere boekhandel. De winkelprijs is € 18,00. Voor die prijs kunt u het ook bestellen per e-mail op het adres luysterburg01@ziggo.nl. Noord-Brabant mag blij zijn dat op deze wijze de Brabantse dialecten nog steeds worden vastgelegd en gepropageerd. De dialecten vormen immers een belangrijk stuk cultureel erfgoed. Voor velen is het de moedertaal, waarin ze zich het best kunnen uitdrukken en waarbij ze zich thuis voelen. Moge volgend jaar de twintigste editie nog succesvoller zijn.

Brabants nummer 40 - maart 2024

9


COR SWANENBERG

Brabants lof. Ode aan ons eigen dialect (5) In de vorige aflevering hebben we aandacht besteed aan de zanger Armand. En als we dan over landelijk bekende zangers spreken, moet ook Raymond van het Groenewoud zeker vermeld worden. Hij schreef, zoals ik in de tweede aflevering bij de vogelvergelijking al vermeldde, een lied over zijn moedertaal. Het is niet in dialect, maar hier wel heel passend. Daarom toch een fragment: Ik zing in de taal van m’n moeder Ik zing in m’n moedertaal Tussen walvissen en haaien Is ook plaats voor een garnaal Ik ben gewoon een Vlaming, Daarvoor schaam ik me niet Dus zing ik niet in ’t Tsjechisch Of Engels of Sanskriet Ik zing in de taal van m’n moeder Ik zing in m’n moedertaal Tussen aanstellers en klonen Lijk ik weer geniaal… Hans Lakwijk brengt een ode aan het dialect van Brabants hoofdstad met het lied Plat Bosch dat hij schreef voor ‘zijn’ muziekgroep Cohda. Het Berlicums-Dungense muzikale trio Linnegoewd vertolkte jarenlang het lied Meer dan de moeite wèrd, waarmee men het Brabantse dialect trachtte te promoten. Wijlen Henk Habraken uit Dinther zong dat hij zijn dialect altijd trouw zou blijven. Over Henk van de Westerlo uit Helmond kwam geen nadere informatie binnen. Zijn gedicht werd ooit ingezonden voor de Brabantse Spreukenkalender door wijlen Liesbeth Caron uit Grave (pagina 34). Willy van Boxtel uit Goirle mag op herhaling met zijn dichterlijke wierook voor het Brabants bonte dialect. Dankzij Vin Baltussen kwam de toepasselijke liedtekst Lop nie te hard uit Oploo als geroepen (pagina 27). Tilburgs lof De baanbrekende dichter Piet Heerkens hebben we al vaak geciteerd. Ook nu kunnen en willen we niet om hem heen. In 1939 publiceerde hij in dichtbundel De Mus nog eens een Tilburgs lofdicht: M’n aaw plat. Zijn broer Leo mocht daarbij met enkele gedichten ‘inwonen’ en ook hij schreef in dialect een ode aan zijn moedertaal.

18

Brabants nummer 40 - maart 2024

Piet van Beers zorgde jarenlang voor Tilburgse dialectpoëzie en verdient het zeker nogmaals met een lofdicht op de proppen te komen (pagina 28). Cees van Alphen zong op zijn prachtige cd Efkes Stilstaon… het Tilbörgs taollied, en Marja van Trier uit Loon op Zand deed dat ‘grensoverschrijdend’ op de cd Schôon Liekes. Dat Tilbörgs taollied, geschreven door Wim Glorius, is gemaakt voor de Stichting Tilburgse Taol. Het wordt gezongen bij het jaarlijkse Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol, dat sinds 1994 in november plaatsvindt in de zaal van Boerke Mutsaers. Het Dikteej wordt geopend met het zingen van het Tilburgs volkslied van Piet Heerkens. Daarna komt het Taollied. Het is duidelijk dat Glorius voorbeelden van Tilburgs taaleigen in het lied heeft willen verwerken. Ondertussen hebben we zoveel lofliederen en -gedichten op de Brabantse taal verzameld dat we zeker nog twee afleveringen Brabants lof gaan maken, maar de inbreng van meer eigentijdse lovende dialectpoëzie betreffende de eigen moedertaal is tot nog toe wat schamel uitgevallen. Daarom doen we in navolging van Piet Heerkens nogmaals de oproep aan onze lezers om in ’t litterair plantsoen plat-eweg d’r best te doen.


PIET HEERKENS S.V.D.

M’N AAW PLAT Ik haaw toch zoveul van m’n schoon aaw plat; ’t rolt zo gezond van oew lippe en ’t slibbert er over oew tong zo glad en ’t huppelt zo locht op oew lippe. En ik vèèn ’t zo zund dè m’n schoon aaw plat zo zuutjesaon gao verdwèène... ’t is ruig, ’t is rauw, - dè-d-is ’t! - ’n Fát die kan er geen schoon aon vèène! Mar ìk, och, ik haaw toch zo veul van m’n plat; ’t is oermuziek in m’n oore; ’k hè deurom ’t plat van m’n weeversstad veur m’n liekes uitverkore. < In het dialect van Tilburg >

HENK HABRAKEN

MEN DIALECT Ik zing alted in ’t dialect, dè doe ik hil bewust. Al hurde’t overal minder, ik wil ’t nie gèr’ kwet. ’t Is ok heus gin schaand, dus doe’t mar gerust. Mar praotte dialect, vènne sommige oew al ùt de ted. Dan bende noit naor school gewist, ge he’t ’n laag I.Q. Gè bent zommar ’ne simpele boerelul. As ik dè heur dan zu’k bekant hòst zegge; nee nondeju. ’t Is iets eiges van ’n streek, dè is zommar gin flaowekul. O, Brabants dialect, wè men in ouw zo trekt, gè waart alted ons moeders taol, want van heur leerden wij dè allemaol. Zen wij nou dur de tijd al hòst ’n minderheid? Ik vèn dè’t nerreges op lekt, o Brabants dialect.

MIJN TAOL

Brabant zonder dialect, ik vèn dè dè nie kan. Dè is nèt zoiets, as ‘ne vis zonder vinne, as ’n baar zonder moeder en D’n Bosch zonder Sint-Jan, as ’n gèit zonder eùer, as ’n zeemeer zonder minne, as ’ne flik zonder flooier, as ’n kuiken zonder kloek, ’n gruunveld mar dan zonder knùlleke. As ’n via zonder duct of ’n gùlp zonder broek, as ’n frietje zonder met, as ’ne luier zonder drùlleke.

’k Heur ze geere, mijn taol, as ze nuchter en kaol komt gerold uit ’nen Brabantse mond, dan klinkt ze soms vol as ’n sonate in mol van Beethoven, kerngezond.

O, Brabants dialect, wè men in ouw zo trekt, gè he’t ’n hart, ge he’t ’n ziel. Dùrrum dè’t men alted goed beviel, as taal noit officieel, mar lèkker informeel. Wor ik in denk, wor ik van houw, m’n dialect dè blèf ik trouw.

Soms springt ze, mijn taol, as ’nen kaaischeut van staol op den tegelen vloer in den gang; dan weer zingt ze zo schoon en zuiver van toon as merelzang helder en lang.

< In het dialect van Dinther >

Uit: De Mus, 1939.

LEO HEERKENS

Van de cd Hurt ’s efkes hier, 1994.

’k Heur ze geere, mijn taol, ok al lijkt ze mar kaol, de taol die ons moederke zong, toen ze wiegde in slaop heuren kleinsten knaop, in die wieg waor dè kruisken in hong. < In het dialect van Tilburg > Uit: De Mus, Tilburg, 1939

Brabants nummer 40 - maart 2024

19


JOHAN BIEMANS

Tante nonneke Of wèllie ôk ’n tante nonneke hon in de femilie? Jazeker. Vat ’ne stoewl, gaot ’r zitte, dan zal’k ’w dä wel ’s vertelle. Mär doe urst daor diej kaaw péép toew, dä’w dalijk hier nie in den trek zitte. As wèllie gin tante nonneke gehad hon, dan hoj ik dees nie kanne skrééve. Dä zit eigelijk zo. Onze vaoder hoj vruger in d’Eerd bé Vèghel ’s aoves ’nen tuinbouwkurzus gevollegd en wos ’r vur geslaagd. Wa duut-ie? Hij skreft ’nen blijen brief ne z’n zus, in’t klôster bé de zusters Urzelinen in B’rgaaik. Diej wos daor ingetreje umdä ’n vriendin ùit Rooi d’r ôk zuster wos, soeur Bèrnarda. Onze vaoder z’n oudste zuster hiejt daor soeur Benigna, vur ons tante Drieka. Diej krig daor z’nen brief dä onze vaoder geslaagd wos, en skrif nogal ’ne geheimzinnigen brief trug: “Perficiat, Johan, dä ge geslaagd zé. Komt e-zondag ’s mi de fiets ne B’rgaaik, mär zegt thaus niks.” D’r verskoat ie van, want hij docht: oei, ze wil d’r ùit, daor... Ik zal ze moete kommen haole. Afijn, sondegsmiddegs is ie dan ne B’rgaaik gefietst en d’r bé ’t klôster ston ze’m al op te wochte: “Skon dä ge d’r al bent. Gao ne de spréékkommer, want moedereuverste wil ’w sprééke.” Hij ne diej spréékkommer en d’r kwomp moedereuverste al gaauw aongewapperd en zeej: “Ik ben blij dat ge gekomen zijt, want ik hoor van uw zus dat ge geslaagd bent. En wij zoeken hier een nieuwe tuinman.” “Ooooo,” zeej onze vaoder, “mos ik dáórvur hier komme! Mär ik denk toch nie dä’k dä zal doewn. Want in d’ Eerd, d’r hé’k m’n kammerui en zij’k verhuurd bé ’nen boer. En’k denk toch nie dä’k m’n aaigen hier tussen diej vier muuren op kom slùite.” “Ja, maar,” zeej ze, “ge zijt hier zo vrij als een vogeltje. We hebben pas een nieuwe boerderij gebouwd en daar krijg je twee kamers, vaste kost en inwoning en... tweehonderd gulden per jaar.” Hij wist nie wat-ie hurde en zeej: “Jä, dan zal’k ’r ’s over naodenken en kééke wa se’r thaus van zegge.” Toen ie ’s aoves thauskwom en vertelde wat-ie in B’rgaaik meegemaokt hoj, wos dä netuurlijk groat noews. En zo-äs onze vaoder me laoter vertelde, viejt opoe ’m bé z’ne skouwer en zeej: “Wa zeej diej zuster... twihonderd gulde per jaor?” “Ja,” zeej ie, “dä hi se toch gezeed.” Toen moet opoe gezeed hebbe: “Mär jonge toch, zeg ’t toch tege niemes, want ’t is veulste veul.” Bé diejen boer in d’Eerd verdienden-ie honderd gulde. Zodoende is ie begien 1927 ne B’rgaaik gekomme. Hij wos toen pas 22 jaor. Z’n oudste zus wos toen al äs missiezuster ne Nederlands-Indië vertrokke, wor de Urzelinen in Soerabaja ôk e klôster hon. In B’rgaaik leerden-ie ons moeder kenne en zen ze in 1930 getröùwd.

22

Brabants nummer 40 - maart 2024

In 1933 zij’k dan äs urste van de nege gebôrre. Ze hebben al gaauw ’nen blijen brief ne de missie gestuurd, dä den ooievaar me gebrocht hoj. ’t Duurde nie lang of d’r kwom al wir ’ne skônnen brief trug. En wa ziede op de boveste helleft van diejen brief? ’n Gekleurde teekening van e Javaantje in e rijstvèld. En daoronder? “Johannes, Henricus, Cornelis Biemans, Priester Missionaris in zijn arbeidsveld.” Ze zal e vizioen gehad hebbe. Wa moet ze dan toch blèèj geweest zen toen ik in 1953 äs laote roeping ne’t simmenorrie gonk. Ik bewaor nog ’n foto wor ’w saomen op staon, toen ze nog ’s mi vekansie wos. Mär heur vizioen is laoter nie ùitgekomme. Um’t verhaol plezierig te eindige kan ik nog vertelle dä onze vaoder en tante Drieka allebaai 98 geworre zen. En dä terwééle dä zé in den ôrlog dur de Japanners geïnterneerd gezeten hi. Na den ôrlog is ze ne Thailand vertrokke. Onze vaoder is bé de Urzelinen gebleve, toewdä diej in 1940 vertrokken en’t klôster verkochten aon de paoters Assumptioniste. Saome 43 jaor tùinman, toew aon ze pesjoewn. Toen ôk de paoters midde jaore sestig vertrokke, is’t klôster meej boerderèèj, kapèl en alles toew de leste steen aafgebroke. Ik hur onze vaoder nog zegge: “Ik hoj liejver geziejn dä’t twi kirre zo groat geworre wos.” Tante Drieka is krèk äs onze vaoder hil gezond oud magge worre. Alle virtiejn daog skrivve ze mekaar over wat ’r in den hof groeide en bloeide en wa over de femilie. Toewdä se is gestörreve, braaide ze nog alle daog wärrem mutskes vur koùw kiendjes daor in Chiengmai, ’t noorde van Thailand. Och, enne van heur leste brieve eindigde zo: “En onze tuinman heeft weer een hond gevangen en die heeft als een delicatesse gesmaakt.” Ik zeej: “O jee, dan is ze nou nie mir bé de Urzeline, mär ik denk bé de zusters Delicatesse.” Onze vaoder kos ’r nie meej laage, want wa dä betrèft leek ie soms ôk op zo’nen broeder meej e verfrommeld paotersgezicht. < In het dialect van Bergeijk > Uit: Bij ons in de femilie. Brabants boekske 2024


ED SCHILDERS

Hedde gij Baol Boemel heure blaoze? Baol Boemel is ’n echte blaoskepèl! Hij stomt, hij tuut, hij piept en hij kan raoze. As die dur Riel komt, nou dan heurd’m wel!

Hedde ôot Baol Boemel vuule stoempe? Steeds vlugger assie onder stôom kwaam staon. Dan witte ok hoe dè d’n Baolsen Boemel Kon schèùve assie remde op de baon.

Ze noemen ’m Baol Boemel mar hij rijdt tòt Turrenhout Daor draait ie om en blaost nòr Tilburg trug. Hedde gij Baol Boemel heure blaoze? Dan hedde gij ’n schôon gelèùd geheurd.

De zon die schèènt, d’n boer die zwaait, ’n koei loeit in de waai Mar dè gevuul dè is vurgoed vurbij. Hedde ôot Baol Boemel vuule stoempe? Dan hedde gij ’n goej gevuul gehad.

Hedde gij Baol Boemel ôot zien stôome Zôo tusse Riel en Alphen op de lèèn? Dan hedde net as ik, wel ’s stòn drôome De masjienist nòr Turrenhout te zèèn.

Hedde snaags ok welles ligge drôome Dè diejen boemel wir opt lijntje ree? Dè zal d’r nondetjuu nie mir van koome, Mar as ge nog kunt fietse, fiets dan mee.

Niks gin kedèng, kedèng, kedèng, mar tjoeke-tjoeke-tjoek Bij elke staosie gaoget tuut-tuut-tuuuut. Hedde gij Baol Boemel ôot zien stôome? Dan hedde gij de schonste trein gezien.

Dan schèènt de zon, d’n boer die zwaait, ’n koej loeit in de waaj En as ge hêel goed kekt… dan rijdt Baol Boemel oe vurbij. Hedde ôot oew èège vuule stoempe? Dan is ’t goed… Baol Boemel bende gij!

Op 1 oktober 1867 werd de spoorlijn tussen Tilburg en Turnhout geopend als een snellere verbinding met Antwerpen en Brussel. Dat werd geen commercieel succes. In 1934 werd het personenvervoer gestaakt, in 1973 het goederenvervoer. Van 1974 tot 1982 organiseerde Stichting Stoomtrein Tilburg-Turnhout toeristische stoomtreinreisjes op het spoor, maar in 1986 werden de rails verwijderd en vervangen door een fietspad. Baol Boemel werd geschreven op de melodie van Duquesne Whistle van Bob Dylan. De uitvoering van Tony Ansems kan beluisterd en gedownload worden op www.cubra.nl/muziek/TonyAnsems/index.htm. De illustraties zijn van Mathilde Artwork.

Brabants nummer 40 - maart 2024

23


JAN LUYSTERBURG

’t Woogtepunt Petr Rosac was as kind meej z’n ouwers vanuit Joegooslaovieje naor Woosterèèk veruisd en zoow gaauw a ta kon ad ie z’n naom laote veraandere in Peter Roozentswaik. Onder die naom is ie oover jeel de weereld beroemd geworre as kompenist en dieregent. IJ was ’r naomelek in gslaogd om de waordevolle kenmaareke van de klassieke meziek te kombieneere meej verrassende mooderne eelemente. Oover jeel de weereld gaaf ie konserte en uitvoeringe en ij dieriegeerde de beste orkeste die t’r op de weereld bestaon. Nouw was ie zeuveteg jaor geworre en ij ad ’n plan. IJ wouw z’n grwootste mjeesterwaarek kompeneere en zoow nog mjeer roem vergaore dan ie al ad. Da moes ’t woogtepunt in z’n karriejèère worre. IJ sloog aon ’t kompeneere en da gieng verrassend vurspoejeg. Da gieng weezelek z’n mjeesterwaarek worre. Vurda t-ie ’t besefte was ie aongekomme aon ’t slotakkoord. Mar toen gieng ’t mis. IJ kreeg da slotakkoord mar nie vur mekaore. Maondelaank liep ie te bruuje op da leste akkoord en ’t wouw mar nie komme. IJ kon nie mir eete, ij kon nie mir slaope en ij wier steeds sjaggerèèneger. IJ liep jeel de dag dur ’t uis te briese. Dan was ie wir in de slopkaomer, dan wir op zolder en dan plofte n-ie wir wanoopeg op de baank in de woonkaomer. ’t Wier ’n oopelooze obsessie vur ’m. Op ’n dag liep ie wir dur jeel ’t uis te brakke, tot ie onverwaacht aachter z’n vrouw stong, die net aon d’n afwas

bizzeg was en ’n staopel börde in d’r aande n’ad. Da d’ad ze nie verwaacht en ze verschoot zoowdaoneg da ze de börde uit d’r aande liet valle. Die kletterde teege de grond aon schaareve. IJ wouw jeel effekes z’n vrouw uitschelle vur ‘lompe koej’, toen injees z’n stemmieng omsloog. ‘Di d’is ’t!’, zeej t-ie. ‘Pak nog ’s vèèf börde.’ Z’n vrouw, die allaank blij was da t’re kostwinner wir kon lache, pakte vèèf börde en keek ‘m vraogend aon, want ze wies nie wa te bedoelieng was. ‘Leg t’r ’s drie leepels, drie messe en drie kette n’op’, zeej t-ie toen. Ze deej da braof, nog steeds nie weetend wa t-ie van plan was. ‘En lot alles nouw ’s valle’, zeej de kompenist. ‘Jao, ik kèèk wel uit! Dan em ik strak gin börde mir’, prottesteerde ze. ‘Och meens, ge gao strak toch gewoon nuuwe kwoope. Lot ze nouw mar valle!’ Ze deej wa t-ie vroog. Z’n reejaksie was ongelwoofelek. Jeel z’n gezicht straolde en ij daanste dur jeel de kaomer. ‘Èèndelek!’, riep ie uit, ‘èèndelek eb ik m’n slotakkoord! M’n mjeesterwaarek is af!’ En inderdaod, ’t bleek echt z’n mjeesterwaarek te zèèn. Vanaf diejen dag gieng ie nwoot naor ’n konsertuitvoerieng zonder vèèf börde, drie messe, drie leepels en drie kette. En ooveral in de weereld kreeg ie naor de uitvoerieng ’n staonde oovaosie, die wel langer as ’n ketier duurde. IJ ad ’t woogtepunt van z’n karriejèère berèèkt. Oewel, ’t schèènt da t-ie d’r de leste tèèd ok nog ’n errepelschellerke bij doet. < In het dialect van D’n Ouwe Tol bij Hoogerheide >

PIET VAN BEERS (1927 – 2018)

ÒN DE ’STICHTING TILBURGSE TAOL’ Ènne tèèd geleeje kreeg ’k ’n vraog van jullieje sikretaoris ’n gedicht te maoke oover Tilburgse taol (’k maag barste as dè nie waor is). Ik zèè der toen te lange liste mar es vur gòn zitte. Want ’n gedicht… en dan int Tilburgs, dès wèl wè wèèrk, dè witte. Dees taol, die me ’t biste vuugt, he’k van ons moe geleerd. Ik drôom, ik praot, ik schrèèf er in, ik zèèr in ge-intresseerd. Veul wètter in dees stad gebeurt, dè zèt ik op papier. Ik maok er dan ’n versje van vur men èègeste plezier.

28

Brabants nummer 40 - maart 2024

As gullie èchte krèùke zèèt èn meej oe stad begaon, leer dan oe kènder (wèl op tèèd) òk ’t Tilburgs te verstaon. Ik maok men èège ècht nie wèès dè hier naa binnekort, (omdè ik dè zo gèère heur) Allêen Tilburgs gesprokke wordt. Mar… as’t òn de S.T.T., as ’t òn die stichting leej, dan gao ’t Tilburgs, mèn MOEDERTAOL, nog hêel veul jaore meej. < In het dialect van Tilburg > Uit: Zeuve daoge zon… (zeuvende dêel), 2002


HÁS VAN DE ZANDE

Vervruugd vurjaor, verlaote vurjaorskriebels ’t Is lang geleeje da we in mèrt buite kosse skòtse. ’t Jong volk zal da amper kunne geleuve mar in onze jongen ted waar da grif ’t geval. Mi Sunte Methijs nog gin ijs, mar hallef mèrt mi kaar èn pèrd over Maos, Waol en wèrd waar de winterspreuk van ons aauwlùi. Die wiese te vertelle da dees truggonk op de laoten harde winter van 1929. Toen laag de Maos mi Sunte Mathijs (24 februari) hillemòl ope, mar half mèrt koste mi pèrd en kaar over de Maos, de Waol en z’n uiterwaarde. ’t IJs wier toen, laot in ’t vurjaor, nog zó dik da d’r zwaor verkeer over kos. Ge kunt da ok trugvijne in Dorp aan de rivier, ’t boek van Antoon Coolen, da z’n èigen afspult in Lith. D’n hèldhaftigen Kruinagel dokter Tjerk van Taeke duu over de ijsskotse te pèrd nor d’n overkant. ’t Is duidelek da ons klimaat òn ’t veraanderen is. Wij zen èiges nie ontevreejen over die opwèrming umda we op onze leefted steeds meer behoefte òn wèrmte hebbe, mar ’t is wel verontrustend vur de ginnerasies nò ons. We denke mi weemoed trug òn onze skoolted, worrin we hoopten op ijsvrij en niks liever dinnen as mi jong mèiden over ’t ijs dartele. Wij hunkerden alle jorre nor skòtsplezier. En waar da vurbij, dan leefde we nor ’t tintelend lèntegevuul toe. Hil de umgeeving skoet in knop en blad en blom. ’t Roek nor ’t vurjaor. De biejkes en de veugelkes zoemden en zonge da’t ’n arighèid waar. As ge in mèrt dur de polder fietste, hurde de kievite en de gruuto’s tekeergaon da’t ’n lieve lust waar. In de slootkante zaagde kusses van geel haoneklótjes (speenkruid) en petunnekes (sleutelbloemen). Ge roekt de zuujte locht van wilgekètjes en ge kriegt ’r goei zin af. ’t Vurjaor kriebelde in oew lijf. ’t Nij leeven kleurde d’n hof. De uurste blumkes piepte vur d’n dag: innins krioelde-n-’t van de geel en pèirse krokuskes en witte knikeujkes (sneeuwklokjes). Overal ston d’r jong gruun grèij te pronke in ’t vurjaorszunneke. Da werkte ònsteekelek en vrolekte alleman op. Ge roekt d’n bloesem van de beum in d’n boogerd en de lila trosse kruinagel (seringen). In de wèije zaagde volop mèijzuuntjes (madeliefjes), straolzunnekes van pèirdeblomme, teer raos kikforsblom-

me (pinksterbloemen) en wolke geel bótterblomme. ’t Moiste moes nog komme: de mèijdorre en de vogelkèrs die in frisse geelwitte rijstenbrij de heggen opsierde. En dan hé’k ’t nie ins over de duuzende witte karse gehad die de kastanjes opstake. De kerk probeerde’t bruisend vurjaorsgevuul te dèmpe; waar de vastelaovend vurbij, dan volgde de stille vaastented mi al z’n verstèr­ vinge. Halfvaaste gaaf wir wa hoop. Wij èiges leeven alt wir op as de lènte begint te lonke: we zen de kèltige winter kèijmuujg. Hoe meer blommen in d’n hof, hoe liever. D’n bloei kùmt alle jorre vort vruuger in ’t jaor. Ons prùimebeum pronken in fibbrewari al mi witte wolke die roepen um biejebestuif. Daornao barst de blommeweelde los en rùik ’t overal lèkker fris. ‘’t Vee danst in de wèij, ’t hart klopt in d’n boezem en ’t leeve lupt nor mèij! De vogels bouwe neste, de bieje zoeme rond, de natuur is op z’n beste en oogt wir oergezond. Waar ’t alt mar lènte mi bruisend vurjaorsweer, kwame wij ùit ons tènte en gonge vroleker tekeer..,’ zoo klonk ’t ùit de mond van Jo van Heeswijk in z’n lènteliedje. Mar nou alles opskùift nor vurre, kloppen ons aauw spreuke steeds minder. Vat nou mèrtse bùie die bedùie dè de lènte òn kùmt krùie. Die lènte is t’r al, ok al blef de mònd z’ne stèrt ruure en kunde nie van konstant wèrm weer op òn. Da ge nog mi pèrd en kaar over de bevrorre Maos kunt in de dèrde mònd van ’t jaor is vort ondenkbaar. De lènte is de leeveslustigsten ted. Jo zong: ‘hòst alles moet dan paore en gif ’t leeve deur. Da moet zoo alle jaore en ons bestaon kreg daordur fleur...’ Gin wonder da de natuur nor ’t vurjaor ùitzie! Zèlfs krakkemikkige krùiers, krèk wij, krijge nog kriebels bij ’t rùike van krùinagel. Ok al ist’r in mèij al veul mooien bloei gepasseerd, blijve d’r ok dinger gebeure die ouwer minse in eere probeere te haauwe, zoas de beeverte. ‘In mèij wordt wir gebeevert nor minnig hèilige plòts, geleuvend in de Geever en in alle gave Gods.’ Dè hurde we de guld zinge, die d’r alt nog in geleuft. Da din ons goewd; um ’t mar ’s in goei Brabants te zegge: that’s the spirit! Illustratie: Nelleke de Laat Brabants nummer 40 - maart 2024

29


TOON VAN BOXTEL

Oôme Jas Onzen oôme Jas waar ’ne rustige, stille mins; ’n bietje truggetrokke ok. Es jongste van de elf waar-ie bè z’n aauwlui blève wone totdè die doôd ginge. Hij bleêf alleên aachter in ’t höske on de raand van ’t bos. Veul ha-tie nie noddig. Hij hiel ’r ’n por mestkalvere, wè kiepe, ’n por vèrekes en ’n höfke mi gruuntes. De prei waar z’ne trots: die waar zo skôn, strak en zo groôt “dè ge d’r oew fiets tegen on kont zette”. Zo af en toe strupten-ie ’n stukske wild. Ok skarrelden-ie wè bè in d’n bouw, wor ze ’m overal vur inzette. Oôme Jas din ’t gelijk.

dokter te heure dè z’n daag ware geteld. Oôme Jas hoefde d’r nie zo heêl lang over nao te denke hoe dè dè wijer moes mi z’n leêve. Hij waar d’r vlug mi klaor. Hij regelde ’t eên en ’t aander mi de notares en op ’ne mooie zondegemèrege rolden-ie z’nen blon öt, hing de maand ’r onder, staak ’t gas on, en steêg op. Hij zette de gashendel vaast in d’n hogste stand, naam ’ne stevigen borrel en kroôp onder de deke op d’n boiem van de maand. Sinds diejen ted hebbe we noit mir iets van onzen oôme Jas geheurd.

Mar van vrouwe ha-tie gin kaas geëte. Dor waar-ie dan ok mar noit on begonne. Hij zocht ’t in ’n heêl aander sort van passie: blonvaore, mi zo’ne groôten heêteluchtblon. Dor waar-ie van jongs af aon dur gebiologeerd. Dor besteejden-ie ok al z’n geld en z’nen ted on. Z’n oudste bruur, onzen oômen Harrie, die ’t goewd gemakt ha, gaaf ’m op ’ne keer de raod um zelf ’nen blon on te skaffe. Dan kon-ie gon waneêr dè-tie wo en zo veul es-ie wo. “Ik zal oe wel sponsere,” stelde oômen Harrie vur. Oôme Jas moes-t’r urst ’s ’n lutske over naodenke. Zo’ne stap zette nie zommar ifkes tusse de soep en de èèrpel dur. Mar teslotte din ie ’t toch mar.

’n Por jaor lotter makte wellie ’n skon rondreis dur Marokko. Op ’n gegeêve moment han we ’nen tussestop in zo’n aauw, bietje èremoeiig dörpke in de woestijn. ’t Waar d’r bloedheêt en ’t waar alleên mar zand, harde leêm en stilte. En wè speulende kiendjes, die ons nijskierrig kwame bekèke. We scharrelden ’n bietje rond dur ’t plotske en kwamen öt op ’n sort van heêl klèèn pleintje mi in ’t midde ’ne put en ’n benkske. Op elken hoek van dè pleintje stond ’n treurig olijfbumke. Tusse die bumkes waar bove de put en ’t benkske ’nen doek gespanne um ’n bietje skaduw te krège.

Hil ’t dörp kwaam kèke nor d’n urste keer dè oôme Jas opsteêg. En same mi oômen Harrie stond-ie de volgenden dag op de vurkaant van de krant, trots pozerend vur dieje reusachtige, felgekleurde blon mi daorop in meêtershoôge letters: HBA – Harrie Bouwt Alles. Tjongejonge, dè waar wè, netuurlijk. En van toen af on zweêfde oôme Jas, elke keer dè’t mar kon, hoôg dur de lucht. Dor ha-tie ’t nor z’ne zin: mi gin mens iets te make: niemes die on z’ne kop kwaam zeure of iets van hum gedon wo hebbe.

Um wè bè te komme en um ’n slukske wotter te drinke ginge we ifkes op dè benkske zitte, in de skaduw van ’t doek. Oggottegod, wè waar ’t heêt. Bloedheêt. En zo stil dè ge de bistjes kont heure ritselen en zoeme. Totdè ons vrouw zin: “Zie’k dè nou goewd, daor?” en ze weês bove d’re kop nor ’t doek wor wellie onder zate. Urst kon ik m’n ège oôge nie gleûve. Mar op ’n gegeêve oôgenblik ware we ’t ’r allebei over ins: op dè skaduwdoek ware, heêl vaag, nog net de verkleurde letters te leêze: HBA – Harrie Bouwt Alles.

En zoô hiel-tie dè tevreje jorrelang vol. Totdè’t noôdlot toesloeg. Hij vuulde z’n ège al ’n tedje nie zo goewd. En ’t ging steeds koier mi ’m. Op ’nen dag kreêg-ie van d’n

< In het dialect van Schijndel > Uit: Bij ons in de femilie. Brabants boekske 2024

HENK VAN DE WESTERLO

VRUGER Vruger rook stront nog naor stront En waar ’n bibs nog ’n kont Toen kwam er nog Brabantse praot Oit iederein z’ne mond Mar nauw vandaag den dag Is ’t net of dè nie mer mag En is er veul wà verlorre gaot Onder Nederlands taalgezag

34

Brabants nummer 40 - maart 2024

Want dialecten hebben gin bestaon Dus gaon ze d’r allemôl aon Mar as ge straks vur de Schepper komt staon vrugt hij: ‘Wà hedde gij mi meen Brabants gedaon?’ < In het dialect van Helmond >


Luisterbox Brabants 40

Colofon: Brabants, jaargang 10, nummer 4, 1 maart 2024 Brabants verschijnt vier keer per jaar: in juni, september, december en maart. Redactie: Jan Luysterburg (hoofdredacteur), Ed Schilders, Yoïn van Spijk (eindredacteur), Cor Swanenberg, Jos Swanenberg. Redactiesecretariaat: Cor Swanenberg, Milrooijseweg 109, 5258 KG Berlicum, tel. 073-5031879.

De volgende door de auteurs ingesproken teksten zijn te beluisteren op de website: Riny Boeijen: Wè zin ie nou? (Berghem) 1.49 Paul Spapens: Over Brabants dialect (Hilvarenbeek) 1.49 De geluidsopnamen zijn gemaakt door Frans van den Bogaard en Cor Swanenberg. De luisterbox is te vinden op de audiopagina van www.stichtingbrabants.nl.

JAN STEENBERGEN

DE WIEL ’n Ind mi zeuve indjes make kringels op de wiel ’t Waar zo’n bietje eind april toen daor m’n oog op viel Die ind die kùmt alle jorre ’n nesje make op de wiel Veul indjes zen d’r dus geborre umdè de wiel d’r steeds beviel < In het dialect van Berlicum >

Aan dit nummer werkten mee: Hein Augustijn, Vin Baltussen, Ton van den Bergh, Johan Biemans, Riny Boeijen, Johan Boenie, Toon van Boxtel, Wim Glorius, Wim van Gompel, Jos Heijmans, Henk Janssen, Junt, Nico van Kruisbergen, Hans Lakwijk, Wouter Loeff, Toine Nooijens, Heleen Regenspurg, Paul Spapens, Jan Steenbergen, Henk van de Westerlo en Hás van de Zande. Foto omslag: Henk Janssen. Tenzij anders vermeld zijn de foto’s in dit blad van Henk Janssen. Vormgeving: Meyer Grafische Vormgeving, Asten (www.meyergrafischevormgeving.nl). Druk: Grafisch Atelier Blaricum, Blaricum (www.drukkerijblaricum.nl). Uitgever: Stichting Brabants, Missiezusterslaan 51, 5405 NL Uden, tel. 06-51158839. KvK-nummer 60585412. RSIN 8539.72.199. ISSN 1572 – 1612. Bankrekening ABN-AMRO IBAN: NL73 ABNA 0545 3581 75 (BIC-code: ABNANL2A) Website: www.stichtingbrabants.nl E-mailadressen: Algemeen: info@stichtingbrabants.nl Redactie: redactie@stichtingbrabants.nl Abonnementen: Bestellingen, opgave en mutatie van jaarabonnementen uitsluitend via de uitgever, stichting Brabants. Een jaarabonnement kost € 24,50. Losse nummers € 8,95 inclusief portokosten in Nederland. Voor abonnementen in het buitenland wordt de prijs van het jaarabonnement verhoogd met de van toepassing zijnde verzendkosten. Voor het buitenland is Brabants evenwel ook in pdfbestand verkrijgbaar. De prent op de achterzijde is van Cees Robben. Dank aan de Cees Robben Stichting, Goirle.

Brabants nummer 40 - maart 2024

35


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.