7 minute read

De Grote Ontpoldering

Next Article
Lessen van de Geul

Lessen van de Geul

Het Tweede Deltaplan en ‘Een natuurlijkere toekomst voor Nederland in 2120’ van de WUR willen een innige samenwerking met de natuurlijke krachten van water. Wie deze vooruitblikken beschouwt, zou niet denken dat we vooruitkijken, maar 2000 jaar terug, aldus De Historische Water Atlas NL. Nederland terug naar hoe de Romeinen ons land aantroffen.

Uitgeverij W Books heeft al meerdere historische atlassen op haar naam staan. Eerder verschenen Historische atlas NL; Hoe Nederland zichzelf bijeen heeft geraapt, de Historische Streek Atlas NL; De Ware Schaal van Nederland, en de Historische Stads Atlas NL; Nederland stedenland.

Ditmaal zijn de auteurs Martin Berendse en Paul Brood in de complexe relatie tussen Nederland en water gedoken; de ondertitel van de atlas is ‘De drijvende kracht van Nederland’. Dit heeft een prachtig, uitvoerig boek opgeleverd, rijk geïllustreerd met talloze kaarten en afbeeldingen.

Berendse is directeur van de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam) en was eerder onder meer rijksarchivaris/directeur van het Nationaal Archief. Brood werkte bij het Nationaal Archief en was eerder onder meer rijksarchivaris in Drenthe en Groningen en docent ‘archival studies’ aan de Universiteit Leiden.

Vrijwel alles dat te maken heeft met hoe wij in de loop der eeuwen vormgeven aan het afvoerputje van Europa (of met een netter woord: de Dutch Delta) komt aan bod in dit imposante drukwerk. Hoewel zijdelings het milieu uiteraard aan bod komt, mis ik wel de pogingen om (internationaal) de waterkwaliteit van bijvoorbeeld de Rijn te verbeteren en het initiatief van Li An Phoa om tot drinkbare rivieren te komen en haar wandelingen langs de Maas (van bron tot monding) en de IJssel.

Technisch vernuft

Nederland heeft van vier kanten te maken met water: de zee, de rivieren, de regen en het grondwater. “Onze historische bronnen laten zien dat drie factoren door de jaren heen bepalend waren voor het succes van ons watermanagement: technisch vernuft (van molengangen tot stormvloedkeringen), aanpassingsvermogen (als de Grote Waard onder water komt te staan, maken we er een Biesbosch van) en het polderend en organiserend talent van onze voorouders”, melden de auteurs.

Dat technisch vernuft begint eigenlijk al tussen 1500 en 500 vC, een periode waar Nederland een dik veenpakket heeft gekregen en de huidige kustlijn is ontstaan. Om zich te wapenen tegen moerasvorming en getijdenstromen beschermen mensen zichzelf door op terpen te gaan wonen. Langs de kustlijn liggen schorren of kwelders, aangeslibd land dat bij vloed niet meer onderloopt. Het oosten en zuidoosten van het land bestaan grotendeels uit zand en hoogveen, waar een aantal rivieren zich een weg doorheen baant.

De Romeinen bezetten het zuidelijk deel van ons land gedurende de eerst 4,5 eeuwen van onze jaartelling. Pogingen om het gebied ten noorden van de Rijn te koloniseren strandden steeds. Om een snelle en veilige aanvoer van troepen materieel en bevoorrading van de Maas naar de Rijn mogelijk te maken zijn twee kanalen gegraven: het kanaal van Corbulo en de Drususgracht. Precies wat onze ingenieurs in latere eeuwen bestendigen: technische ingrepen om de vele functies van water te benutten en om ons te beschermen tegen natte voeten.

Grote Ontpoldering

De ellende van Nederland is eigenlijk begonnen met de ontvening rond 1000 nC. Een dalende bodem, oprukkende zoutlast en moeite om water af te voeren, zijn het gevolg. Problemen waarmee onze delta nog steeds mee heeft te maken. Tel daar de klimaatverandering met stijgende zeespiegel bij op en het is duidelijk dat we het anders dan voorgaande eeuwen moeten aanpakken. Niet strijden tegen, maar samenwerken met water. Dat is dan ook het uitgangspunt van het Tweede Deltaplan.

De Universiteit van Wageningen (WUR) heeft die lijnen doorgetrokken in zijn vergezicht. “Het plan wil ‘elke druppel water optimaal inzetten door het maximaal vasthouden, benutten, bergen en …. dan pas afvoeren van water’. Daarom zal Nederland over honderd jaar worden ‘dooraderd met blauwgroene landschapselementen, zoals groenbuffers langs rivierstromen en stedelijke bossen’. In de steden ‘gebruiken we gezuiverd afvalwater voor drinkwater’ en ‘regenwater wordt optimaal benut’. Het rivierengebied ‘biedt ruimte voor water, natuur en drijvende woningen’ en er komen brede klimaatdijken, waar woningen op worden gebouwd”, meldt de Atlas.

De auteurs vervolgen: “Als je die beschrijvingen leest, zou je haast denken dat we geen honderd jaar vooruit kijken, maar tweeduizend jaar terug: een moeraslandschap met blauwgroene aders, bredere rivierbeddingen, woonheuvels en drijvende elementen. Dat is wat de Romeinen aantroffen toen ze de delta bezetten en dat is wat we er, met al onze drijvende kracht, weer van gaan maken. De Grote Ontpoldering van Nederland is begonnen!”

De hele discussie over de Hedwigepolder –ontpoldering in de hedendaagse praktijk –ontbreekt evenwel in het drukwerk.

Watermolens

Bij watermolens denken de meeste mensen op deze planeet aan molens die, aangedreven door een waterstroom, elektriciteit opwekken, graan vermalen of planken zagen, om maar een paar voorbeelden te noemen. Alleen in Nederland gaat het om molens die, aangedreven door de wind, in staat zijn om water te verplaatsen, meestal naar een hoger gelegen (boezem)watergang. Vooral toen stoomgemalen die taak overnamen, bleken grote inpolderingen (vooral die van de Haarlemmermeer) pas mogelijk. In de loop der eeuwen hebben onze ingenieurs van alles bedacht om het water te sturen.

“Waterbeheer (of waterbouwkunde) is een technisch vak waar onze Nederlandse ingenieurs behoorlijk wat kaas van gegeten hebben. De dijken, windmolens en stoommachines zijn dan misschien geen Nederlandse uitvindingen, maar de bovenkruier, de molengang met onder- en/of tussenboezem, de strekdam, de waterlinie, de waaiersluis en de bewegende zee-kering zijn dat wel. De omgang met het water is nu eenmaal core business in ons land en we lopen al een hele tijd mee op dit gebied. Al dat technische vernuft heeft ervoor gezorgd dat er, zelfs in gebieden die een paar meter onder de zeespiegel zijn komen te liggen, al vele eeuwen miljoenen mensen kunnen wonen en werken.”

Organisatietalent

Om het water te beheersen, is het nodig met meerdere belangen rekening te houden. Want (grond)water heeft meerdere functies. Kleine dorpsgemeenschappen namen aanvankelijk bedijking voor hun rekening, later zijn kloosters en andere grootgrondbezitters naar de voorgrond getreden tot uiteindelijk besloten is dat watermanagement een nationale taak is. Eenvoudig gaat dat niet, blijkens de actuele discussie over ‘vaste’ zetels in waterschappen.

Vroeger ging het ook niet vanzelf. De Haagse heren hadden geen zin om financieel bij te dragen aan rivierverbetering in het achterland. “Dat liep rond 1750 zo hoog op dat koning Frederik de Grote van Pruisen zelfs moest dreigen

Kleefse door te steken, als de heren in Den Haag geen afspraken met elkaar zouden maken.” Dijken doorsteken bleek een effectief wapen om bijvoorbeeld de Fransen uit het Hollandgewest te houden. Ook de Duitsers hebben gebieden onder water gezet om een opmars van de geallieerden te stuiten. De (Nieuwe) Waterlinie komt uitgebreid aan bod in de Atlas.

Rijkswaterstaat

Het water kent geen grenzen. Daarom zou het beheer ervan ook geen organisatorische grenzen moeten kennen. Toch heeft het nog wel even geduurd voordat een landelijk instituut aan de touwtjes ging trekken. De Franse revolutie van 1789 en onze eigen Bataafse omwenteling van 1795 hebben grote invloed gehad op de manier waarop we het waterbeheer in ons land aanpakten. Er komt een einde aan de staatsinrichting van de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waarin de gewesten zeer vergaande autonomie hadden. In plaats daarvan wordt een eenheidsstaat (de Bataafse Republiek) opgericht, met één centraal bestuur en één parlement. In 1798 wordt de eerste echte Nederlandse grondwet vastgesteld: de Staatsregeling voor het Bataafse Volk. In hetzelfde jaar valt het besluit tot oprichting van het ‘Bureau voor Waterstaat’, het begin van het tegenwoordige Rijkswaterstaat.”

In de Rivierenwet van 1806 wordt voor het eerst bepaald dat de regering waterschappen kan dwingen om dijkverbeteringen door te voeren. En het zonder vergunning aanleggen van kribben, veerdammen en andere obstakels in de rivierbeddingen wordt ten strengste verboden. “Hiermee is de basis gelegd voor het huidige systeem van water- en dijkbeheer en de rolverdeling tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen zoals we die nog steeds kennen.”

Overstromingen

De geschiedenis van Nederland is doorspekt met overstromingen, veelal vloeden genoemd. Ze komen allemaal wel aan bod in de Atlas: de stormvloeden die Zeeland teisterden, de verdronken gebieden (bijvoorbeeld Reimerswaal), de watersnoodramp van 1916, die van 1953, de overstroming in Limburg (onder meer die van 2021), de grillige Maas en de schrik van Wilnis (toen in 2003 een veendijk zo was uitgedroogd dat hij bezweek onder de waterdruk).

En natuurlijk het antwoord van ingenieurs op die overstromingen, zoals de Deltawerken, Ruimte voor de Rivier en het hoogwater beschermingsplan.

Verkorting van de kustlijn (opdat minder dijken nodig zijn en onderhouden moeten worden) is eeuwenlang een discussiepunt. Met de aanleg van de Afsluitdijk (opengesteld in 1932) als (voorlopig) hoogtepunt.

De ‘harde waterstaat’ die met ijzeren hand het water wil bedwingen, heeft in de loop der tijd veel meer oog gekregen voor de gevolgen voor mens en milieu van al die goedbedoelde kunstwerken. De half open Oosterscheldedam is daar een uitstekend voorbeeld van. En een startpunt om uiteindelijk meer oog te hebben voor het milieu en mee te bewegen met het water.

Een belangrijk aspect van dat meebewegen is tegenwoordig het omgaan met waterrijke winters en droge zomers. Het klimaatbestendig maken van woongemeenschappen en gebieden staat bij gemeenten en waterschappen hoog op de agenda. We zitten wat dat betreft nog op het experimenteerniveau met overigens goed uitgewerkte toepassingen. Het vernatten en hermeanderen in hoog Nederland is in volle gang. Steden zijn druk bezig waterbergingen aan te leggen.

Hoofdkraan

Waterbeheersing heeft onder meer te maken met bevaarbaarheid van rivieren, voldoende zoet water voor landbouw en drinkwater en tegengaan van verzilting van de bodem. Met dit doel is er steeds gesleuteld aan de rivierstromen.

“Het idee is om met een grote stuw bij Driel zonodig water naar de IJssel te kunnen duwen. Om de Nederrijn en Lek niet droog te laten vallen, moet er een tweede stuw bij Amerongen worden gebouwd en een derde bij Hagestein. Op die manier kan precies worden bepaald hoeveel water er via de IJssel naar het IJsselmeer gaat en hoeveel via de Nederrijn en Lek naar de Noorzee. Je hoeft alleen de kraan bij Driel wat verder open te zetten of dicht te draaien. De stuw bij Driel is bij normaal waterpeil dicht, zodat er zoveel mogelijk water naar het IJsselmeer gaat, en alleen bij hoogwater open. Dan gaat het min of meer vanzelf goed en worden Rijn en Lek weer even gewone rivieren.”

De nieuwe stuw bij Driel is in 1970 in gebruik genomen en wordt sindsdien liefkozend de nieuwe hoofdkraan van Nederland genoemd.

Personen

Elke geschiedkundige verandering heeft mensen die zich met hart en ziel ervoor hebben ingezet. Achterin het boek is een overzicht opgenomen van personen die een stempel hebben gedrukt op de waterkundige ontwikkeling van Nederland.

Bijvoorbeeld Jan Anne Beijerink (1800-1874), de ‘grootste droogmaker van Nederland’ met onder meer de droogmaking van de Haarlemmermeer op zijn naam. Cornelis Lely, Johan van Veen, Dirk Frederik Wouda, Simon Stevin en Johannes Hudde staan vermeld. In totaal 24 portretjes.

Teus Molenaar is redactiecoördinator van Land+Water.

This article is from: