In een wereld waar massaproductie en wegwerpartikelen de norm zijn, maakt traditioneel vakmanschap een sterke comeback. Bouwen met baksteen – al dan niet in strips – is terug van weggeweest. Maar ook kalkhennep en stampleem vinden steeds vaker hun weg naar de bouw.
Tegelijk maken moderne technieken de toepassing van traditionele bouwmaterialen –met veelal een veel lagere CO2-uitstoot dan beton, staal en kunststof – zo duurzaam mogelijk. In deze editie van de Architect gaat de redactie op zoek naar inspirerende voorbeelden.
Modernisme op zijn best
De voorheen hermetisch gesloten Nederlandsche Bank in Amsterdam is nu gedeeltelijk toegankelijk voor het publiek. Mecanoo transformeerde het gebouw. Lees meer over het project vanaf pagina 88.
Vakmanschap van vroeger voor straks
Bouwen met wat er is zouden alle architecten in spe moeten leren – dan laat je het wel uit je hoofd om wandpanelen te verlijmen
In de kelder van het Stationspostgebouw in Den Haag maakt Bruno
Vermeersch van oude meubels nieuwe.
Foto Christian van der Kooy
Circulaire hoofdzaak
Hallo! Hier ben ik.’ Architect Bruno Vermeersch zwaait van een verdieping lager naar fotograaf Christian van der Kooy en mij. Wij hangen over de reling van de grote vide midden in het Haagse Stationspostgebouw. Vermeersch’ zwarte outfit zit vol stofvlekken en in zijn hand heeft hij een verfroller. ‘We zijn op meerdere verdiepingen bezig, hier staan wat nieuwe bureaus in de grondverf, maar laten we naar de kelder gaan, daar heb ik mijn werkplaats.’ Nog geen twee jaar geleden werd de verbouwing en renovatie van het rijksmonument door KCAP en Kraaijvanger opgeleverd. Nu wordt een groot deel van het interieur alweer gesloopt. Op momenten als deze waarbij veel waardevolle materialen vrijkomen die normaliter bij het afval belanden, wordt Vermeersch gebeld. In dit geval door Beate van Baal die als projectmanager betrokken is bij de herinrichting van een aantal kantoorruimtes. Zij weet dat Vermeersch met zorg sloopt om de materialen te hergebruiken. PostNL huurt ruim de helft van het vloeroppervlak van het rijksmonument, voor de rest is eindelijk een nieuwe huurder gevonden: The Hague Tech voor startups in de techniek. De flexibele interieuropzet met verschuifbare wanden en lichte gordijnen werkt helaas niet voor dit bedrijfsverzamelgebouw dat afsluitbare units nodig heeft. En het oranjebruine populieren multiplex op de wanden en voor werkplekken heeft niet de door innovatieve techbedrijven gewenste uitstraling. Een andere reden voor sloop kan ik niet bedenken.
Vermeersch is vooral geïnteresseerd in de multiplexwandplaten. Helaas zijn ze voor een strak aangezicht verlijmd in plaats van geschroefd. Demonteren gaat lastig en op de achterkant zitten grote lijmvlekken. Een deel ervan gebruikt hij voor een tiny house in Brabant. Een ander deel komt terecht in zijn eigen woning die tot ongenoegen van zijn vrouw nog steeds niet af is. ‘Tja, circulair bouwen kost tijd. Soms is het lang wachten totdat er iets moois en bruikbaars voorbijkomt.’
Nadat Vermeersch The Hague Tech had gewezen op de schatten die ze wilden weggooien, kreeg hij een tijdelijke werkplaats in de kelder. Hier maakt hij voor het bedrijf van oude meubels nieuwe. Een plantenbak tovert hij met een zaag in de hand om tot een zitmeubel. Enkele kussens die niet de juiste kleur hebben, bekleedt hij met een restpartij Kvadrat-meubelstof die hij eerder kocht op jutplaats.com.
Vermeersch wordt niet betaald voor zijn sloopwerk. Aannemers die dat horen kijken hem altijd vol onbegrip aan, maar de materialen die hij meeneemt, zijn voor hem al beloning genoeg. Hij verdient zijn geld met de verkoop ervan en vraagt een uurloon voor de ontwerpen die hij maakt en vervolgens bouwt. ‘Ik reken voor de zekerheid altijd met de nieuwprijs van materialen mocht ik onverhoopt geen afgedankte alternatieven vinden. Gelukkig heb ik uiteindelijk nog altijd gevonden wat ik nodig had.’ ‘Wat ga je doen met die enorme lichtbak vol ledlampjes?’, vraag ik Vermeersch, terwijl Van der Kooy en ik de stekker in het stopcontact steken en zo een setting bouwen voor de foto. ‘Daar bedenk ik nog wel een keer wat voor.’ Net als de wandpanelen wordt hij opgeslagen in een grote loods. Als we klaar zijn met de fotoshoot wordt Vermeersch aangesproken door een manager van The Hague Tech. Of hij misschien een idee heeft om iets te maken van het vrijgekomen materiaal dat de liften toegankelijker maakt? Ja, dat heeft hij wel, ideeën te over. Of het nu gaat om een nieuwe visie op esthetiek en waarde, over nieuwe meubels en verdienmodellen of een gebouw.
De student die bij Vermeersch stageloopt, ondervindt problemen omdat de academische architectuuropleiding zijn werkzaamheden niet architectonisch genoeg vindt. Te veel met de handen, te weinig met het hoofd, zo is het oordeel.
Maar bouwen met wat er is vraagt juist om veel hoofdwerk. Gecombineerd met een schat aan materialenkennis en vaardigheid in het hanteren van gereedschap, toont Vermeersch hier een sterk staaltje architectonisch vakmanschap voor een duurzame toekomst. Dit zouden alle architecten in spe moeten leren – dan laat je het wel uit je hoofd om wandpanelen te verlijmen.
Merel Pit, hoofdredacteur
Vakmanschap van vroeger voor straks
20
BEELDESSAY
Vijf Rotterdamse gebouwen die dit jaar worden gesloopt Sloopverdriet
PROJECT
Erasmusveld in Den Haag, door Workshop Architecten Krachtig baksteen
ACHTERGROND
Het hofje door de eeuwen heen De liefdadigheid voorbij
PROJECT
Kop van de Boezem, Rotterdam, door Happel Cornelisse Verhoeven Zichtbaar ontwerpplezier
58
INTERVIEW
De Belgische architect Lieven Nijs ontwierp een nieuwe baksteen ‘Het metselwerk lijkt vaak belangrijker dan de baksteen’
62
PROJECT
Transformatie scholencomplex Antwerpen Weer klaar voor modern leren
88
PROJECT
Transformatie Nederlandsche Bank door Mecanoo Modernisme op zijn best
101
ACHTERGROND
Liever biobased isoleren dan wonen in een plastic zak Blijven ademhalen
106
PROJECT TWEE WOONHUIZEN
Twee lowtech woonhuizen met hightech ontwerptools Architectuurparels van puur natuur
116
INTERVIEW
Architect Anja Verdonk, Natrufied Architecture ‘Aannemers zijn bang voor biobased materialen’
120
PROJECT
Bouwen met stampleem: drie recente voorbeelden Natuurlijk bouwen in wereldstad Parijs
09 12 18 15
Mevr. De Architect
Cécilia Gross
‘Het is tijd voor verandering, voor een nieuw narratief’
76
Start-up
Bureau Atlas
‘Als je met ons durft te werken, ontstaat er iets moois’
133
Ontwerppraktijk Architect versus projectmanagementbureau
De tekening
Alain Blom
Levendig stadsblok voor Oekraïense vluchtelingen
Nooit gebouwd Houten Zomer Huis door Truus Schröder en Gerrit Rietveld
Te doen Boeken en tentoonstelling
81 84 86
Materiaal Hollands Wol Collectief Biobased bouwen is niet soft
136
In memoriam Carel Weeber (1937-2025) Uitgesproken en eigenzinnig architect
138
Plattegrond Sociale woningbouw, Twiske West door Liesbeth van der Pol
Columns
Het eerste huis Raoul Vleugels Imperfect zelfbouwexperiment midden in beschermde natuur
Briefwisseling van Ariadne Onclin en Michelle Gulickx De ‘lobby’ in nieuwe woongebouwen is een gefotoshopte werkelijkheid
16
Pieter Bedaux Overgebleven ruimte
85
Vincent Kompier Karakter
137 Robert-Jan de Kort Dierbaar vakmanschap
de Architect #1 2025
Coverfoto Stijn Bollaert
colofon
Merel Pit Hoofdredacteur
Maarten Ettema Eindredacteur
Floortje Keijzer Vakredacteur
Reinoud Schaatsbergen Vakredacteur
Charlotte Thomas Vakredacteur
Astrid de Wilde Webredacteur
Hanna Veltman Redacteur
Loes Sikkes Grafisch ontwerper
Maciek Piasecki Uitgever
Wilco Druk
Redactieadres
Utrechtseweg 44 3704 HD Zeist redactiedearchitect@vmnmedia.nl www.deArchitect.nl
de Architect is een uitgave van VMN media www.vmnmedia.nl
Anna Odulinska is fotograaf en architect. Via fotografie en ruimtelijk ontwerp onderzoekt ze sociaal-ruimtelijke processen en thema’s als tijd, proces, verandering, geheugen en de impact van steden en gebouwen op hun bewoners. Ze werkt in binnen- en buitenland samen met architecten, stedenbouwkundigen en kunstenaars. Voor de Architect fotografeerde ze het project Erasmusveld.
Maurice Tjon a Tham is architect en fotograaf. Hij studeerde architectuur aan de TU Delft en is sinds 2015 werkzaam bij Korteknie Stuhlmacher Architecten in Rotterdam. Daarnaast werkt hij als zelfstandig architectuurfotograaf. Voor deze editie van de Architect verzorgde hij de fotografie van het project ‘basisschool Edison’ in Antwerpen.
Bart Lootsma is historicus, theoreticus en criticus op het gebied van architectuur, design en beeldende kunst. Hij werkt aan de Academie voor de Kunsten in Wenen en was aan meerdere Europese universiteiten en academies verbonden als (gast) hoogleraar. Daarnaast is hij publicist en curator en was lid van diverse overheidscommissies. In deze editie blijkt hij terug op leven en werk van Carel Weeber.
Christian van der Kooy is beeldend kunstenaar en curator. Zijn werk bestaat uit foto-opdrachten en langlopende projecten waarin hij de cultuurhistorische inrichting van het landschap en de openbare ruimte onderzoekt. Samen met Pieter Hoexum reist hij Nederland door op zoek naar beelden en verhalen voor de rubriek ‘De achterdeur’.
en verder
Tatjana Huong Henderieckx een in Vietnam geboren fotografe gevestigd in Antwerpen, verkent in haar werk thema’s van identiteit, verbondenheid en cultuur. Haar ervaringen van opgroeien tussen twee culturen, na haar geboorte in Vietnam en opvoeding in België, vormen een drijfveer in haar zoektocht naar thuis en identiteit. Zij maakte de portretfoto’s van de Belgische architect Lieven Nijs.
Astrid de Wilde werkte sinds 2004 als webredacteur voor de Architect. Ze kwam op de redactie nadat ze daarvoor de redactie van Detail in Architectuur en Architectuur/Bouwen had versterkt. Binnenkort komt na een dienstverband van 41 jaar een einde aan haar loopbaan bij de uitgeverijen VMN, BIM Media, SDU en TenHagen&Stam en kan ze gaan genieten van haar welverdiende pensioen In Spanje.
Agence 11h45, Kaspar Bams, François Baudry, Emmanuel van der Beek, Arjan den Boer, Stijn Bollaert, Ossip van Duivenbode, Jacqueline Fuijkschot, Michelle Gulickx, Frank Hanswijk, Max Hart Nibbrig, Pieter Hoexum, Vincent Huijbers, Christian van der Kooy, Vincent Kompier, Robert-Jan de Kort, Afke Laarakker, David Meulenbeld, Salem Mostefaoui, Jeroen Musch, Ariadne Onclin, Gus Tielens, Maurice Tjon a Tham, Tijs Vervecken, Lisa De Visscher, René de Wit, Paul Zwagerman
Architecturale zonwering
Grote, geperforeerde, vleugelvormige lamel (500 en 600mm)
Beweegbaar systeem Optimaal evenwicht tussen zonlicht en beschaduwing
We inspire at www.duco.eu
Voor elk project een duurzame oplossing
CARLISLE® CM Europe biedt met haar merken RESITRIX®, HERTALAN®, SURE-WELD® en HARDCAST® duurzame
EPDM water- en luchtdichte toepassingen voor daken en gevels. Service op maat: individueel technisch advies, bestekbeschrijving, projectbegeleiding en BIM- / CAD-modellen.
Uw EPDM kennispartner van ontwerp t/m realisatie
BUGA Wooden Pavilion | Duitsland ICD | ITKE
Superhub | Groningen De Zwarte Hond
North Witch Point | Engeland Robert Potter & Partners
® ICD/ITKE University of Stuttgart
Bekend van TV | GRAND DESIGNS
Mevr.
De Architect
Cécilia Gross
‘Het is tijd voor verandering, voor een nieuw narratief’
Ze is dé vrouw achter het olympisch zwemstadion in Parijs. Aan de Architect vertelt de van origine Franse architect Cécilia Gross graag over haar succes – maar vooral ook over de weg daarnaartoe en de geleerde lessen. Want succes komt nooit in één keer.
‘Verliezen van prijsvragen gaat me beter af dan vroeger. Ik was altijd een paar weken van slag na een verloren competitie, nu een paar uur’
Op internet staat een filmpje van Cécilia Gross in een spierwitte sportoutfit. Ze straalt van oor tot oor. Ze loopt door een erehaag van mensen in dezelfde witte kostuums. Gejoel klinkt, de mensen klappen. In haar hand houdt ze de stalen olympische fakkel. Het gebeurt niet elke dag dat een architect deelneemt aan de olympische fakkeltocht. Het ererondje van Gross, partner bij VenhoevenCS, werd haar vlak voor de Olympische Spelen gegund na de voltooiing van het olympisch zwemstadion. ‘Het moment zelf ging in een flits voorbij’, vertelt ze, maar de dag maakte indruk. Lachend doet ze verslag van de busrit, de liedjes voor wie een stuk estafette voltooide, ontmoetingen met sporters, muzikanten en kunstenaars. ‘Het was een collectief menselijk avontuur.’
En een architectonisch hoogtepunt dus. Wie Gross nog niet kende, kent haar nu. In haar kantoor in Amsterdam, een verdieping in een pakhuis aan een gracht, vertelt ze hoe ze op dit punt van haar carrière kwam en wat haar lessen zijn voor andere vrouwen. Ook deelt Gross haar zorgen over de toekomst. Want wat wil ze nu, ná Parijs?
Was jouw carrière vanaf het begin een rechte lijn naar het succes van het olympisch stadion?
‘Ik begon bij VenhoevenCS gewoon als uitvoerend architect. Ik moest me bewijzen. Mijn eerste opdracht was een bestektekening voor Het Zand, een brede school in Leidsche Rijn. Het gebouwontwerp was zo goed als af. Toch zag ik een mogelijkheid:
ik bedacht een patroon van perforaties in de gevelpanelen die de ventilatieroosters maskeerden. Zo ontstond een levendige huid rondom het gebouw. En dat zíét een team, en dan denken ze: ‘Oh, ze kan ook ontwerpen.’
Had je veel tegenslagen in je carrière?
‘Verliezen van prijsvragen blijft moeilijk, maar het gaat me beter af dan vroeger. Ik was altijd een paar weken van slag na een verloren competitie, nu een paar uur. Bovendien denk ik nu: als we meenemen wat we hebben geleerd, de innovaties hergebruiken, dan verliezen we nooit.
‘We verloren bijvoorbeeld de competitie voor het zwembad La Grenouillère, in Antony, ook in Frankrijk. Het was geïnspireerd op de Japanse architectuur: alles was van hout, zowel de constructie als het interieur. Het had een geleidelijke overgang van binnen naar buiten, dankzij een luifel en ramen die open konden. We vonden het zelf bloedmooi. Later kreeg ons zwembad de Watergeus in Zoetermeer de ziel van dat project.
‘We verliezen eigenlijk zeven prijsvragen om er één te winnen. La Grenouillère was een van de projecten die leidde tot de uiteindelijke vrucht: het olympisch zwemstadion in Parijs. Dat had ik niet anders gewild.’
Je werd in 2017 partner bij VenhoevenCS. Voor veel architectenbureaus zijn vrouwelijke partners nog niet vanzelfsprekend. Ook bij VenhoevenCS ben jij de enige vrouwelijke partner tussen vier mannen. Hoe komt dat denk je?
‘De samenleving wordt harder, polariseert. Dat merken we in ons werk: we kregen laatst nog een botte mail van een ontevreden gemeenteambtenaar. Architecten hebben een schil nodig om zich te weren.’
Maar dat vrouwen niet in directies komen is toch geen nieuw probleem?
‘Twintig jaar geleden waren er inderdaad ook weinig vrouwen, maar de wereld was echt beter.’
En vrouwen kunnen minder goed tegen die harde omgangsvormen dan mannen, denk je?
Ze denkt na. ‘Nee, dat is het eigenlijk niet. Bij ons is nog nooit een vrouw gestopt om die reden. En het is voor mannen net zo ingewikkeld als voor vrouwen.’
Voorzichtig kiest ze haar woorden: ‘Misschien zijn er relatief weinig vrouwen met genoeg ervaring. Nu studeren veel vrouwen bouwkunde, dat was vroeger minder, dus dat geldt ook voor de leeftijdscategorie vanaf 45 jaar.’ Dan stelliger: ‘Ik zou wel graag meer vrouwen naast mij willen zien.’
Wat kunnen bureaus anders doen om dat voor de toekomst te veranderen?
‘Geloof in vrouwen en geef ze ruimte. Wij maken op ons bureau geen onderscheid tussen mannen en vrouwen, het draait om talent.’
Wat kunnen jonge vrouwen zelf nu doen om uiteindelijk partner te worden?
‘Vrouwen zijn betrouwbaar, loyaal en ze denken breed na. Over de vrouwen op ons bureau zijn we superenthousiast. Maar
1. Mixed-usegebouw naast Utrecht Centraal. Foto Ossip van Duivenbode
2. Aquatics Centre in Parijs. Foto Salem Mostefaoui
3. Onderzoek The Butterfly Effect: combinatie van energieopwekking en biodiversiteit. Foto Ossip van Duivenbode
4. Stedenbouwkundige visie Alkmaar. Foto Ossip van Duivenbode
5. Appartementencomplex Zoë in Amsterdam. Foto Ossip van Duivenbode
ze moeten wel zelf zorgen dat ze de stap naar groei zetten.
‘Daarmee bedoel ik niet dat jonge architecten alleen opportunistisch moeten zijn. Ik vind wel dat ze kansen moeten zien, hun eigen kwaliteiten herkennen en zich zichtbaar maken. Natuurlijk, ik heb destijds ook kozijnstaten getekend, maar ik heb ook altijd mijn eigen nieuwsgierigheid benut.’
Het stadion is een hoogtepunt in jouw carrière. Heeft dit project je als architect veranderd?
‘Ja, enorm. De positie van architecten is in Frankrijk anders. In Nederland is een architect gelijkwaardig aan de andere partijen. Als de constructeur zegt: het kan niet, dan gebeurt het niet. Bij het olympisch zwemstadion waren we bouwheer, er ging geen document de deur uit zonder onze handtekening. Dus toen we zeiden: wij gaan een hangend dak in hout maken, ging iedereen er volledig voor, ook al was dit nog nooit eerder gedaan. Nu weet ik: dat kan dus ook.
‘Daarnaast wisten alle partijen: de hele wereld kijkt naar dit gebouw, dus wij moeten ons best doen. Dat is de grootste les van
dit project. Als iedereen zijn best doet, dan is zoiets als een hangende houten constructie niet ingewikkelder. Het vergt een beetje extra onderzoek, maar daarmee help je het vakgebied vooruit en het is bovendien leuk. En dat geldt niet alleen voor olympische stadions.’
Durf je hogere eisen te stellen?
‘Ik ben niet altijd in de positie om te eisen, maar ik durf wel meer vragen te stellen: Waaróm kan het niet? Waaróm is het te duur? Wat is het nut van snel bouwen als het niet beter wordt?’
Ze zucht diep. ‘Wat écht tijd kost is eindeloos discussiëren, met argumenten gebaseerd op aannames. Soms mogen we in Nederland best wat ambitieuzer zijn.’
Wat komt ná Parijs?
‘Op dit moment werk ik met mijn team aan een project voor Rijkswaterstaat. We willen energie opwekken langs de snelweg. Het is in een smalle strook, in een Unesco-zone, naast een Natura 2000-gebied. Er mag niks, er is nauwelijks ruimte, maar toch moeten wij hier een passend antwoord vinden op de vraag naar duurzame energie.’
Gross lijkt een fractie van een seconde bedenkelijk te kijken, maar vervolgt dan:
‘De opgave is natuurlijk niet zo vet als een olympisch stadion in Parijs. Gelukkig ben ik goed in enthousiasmeren, dat is ook mijn rol in het bureau. Ik laat zien waar zo’n opgave voor staat. Want eigenlijk gaat het over de esthetiek van zonnepanelen, over de culturele waarde van energielandschappen. Het staat voor iets groters.’
Is optimisme belangrijk voor architecten?
‘We leven in een crisistijd, alles staat op rood: de planeet gaat kapot, geopolitieke spanningen lopen op. Bovendien hebben we een individualistische maatschappij gebouwd.
‘Maar daarom is het ook juist nu tijd voor verandering, voor een nieuw narratief. Ik heb zin om me daar de komende vijftien jaar mee bezig te houden. Voor die beweging naar een collectieve samenleving is juist nu enorm veel ruimte. Want we kunnen niet terug naar hoe het was, dus alles kan. Met optimisme kunnen we elkaar stimuleren en anders leren kijken.’
2.
3.
5.
4.
De tekening
Alain Blom
Levendig stadsblok voor Oekraïense vluchtelingen
Kan architectuur bijdragen aan integratie? Volgens Alain Blom wel. De stedenbouwkundige bedacht een cohousingmodel voor Oekraïense vluchtelingen. Hij ontwierp de drie woonblokken zodanig dat interactie tussen buren en buurtgenoten onvermijdelijk is. ‘Dit helpt bij het leren van de taal en cultuur’, aldus Blom. Het ontwerp leverde hem afgelopen najaar de Studenten Maaskantprijs op, de afstudeerprijs van de Academie van Bouwkunst Rotterdam. ‘In de toekomst zullen steeds meer mensen, al dan niet gedwongen, in een ander land hun thuis zoeken. Maar migratie leidt tot frictie en verdeeldheid’, stelt Alain Blom, stedenbouwkundig ontwerper bij Urhahn. Blom gelooft dat collectieve woonvormen een rol kunnen spelen in het tegengaan van die verdeeldheid. In dat licht bedacht hij het woonmodel Co-haty, specifiek gericht op ontheemden uit Oekraïne. In tegenstelling tot afgelegen, gesloten opvanglocaties waar vluchtelingen nu vaak verblijven, is Co-haty een open complex dat midden in de stad staat. Hierdoor komen de bewoners makkelijk in contact met de andere bewoners uit de buurt. Het ontwerp is bedacht voor het Rotterdamse Schiehaven-Noord, maar zou volgens Blom overal kunnen staan.
Gedeelde voorzieningen
Collectieve woonvormen zijn niet onbekend voor Oekraïners. De typologie is een belangrijk onderdeel van de architectuurgeschiedenis van de voormalige Sovjet-Unie. Dat waren blokken ontworpen vanuit socialistische waarden. De sobere appartementen beschikten bijvoorbeeld niet over een keuken, opdat kameraden samen aten. Kinderen gingen naar een centraal georganiseerde opvang en om te douchen moesten bewoners naar het badhuis. Oekraïense voorbeelden waren ooit te vinden in Kharkiv en hoofdstad Kyiv, al zijn die blokken intussen getransformeerd tot reguliere appartementengebouwen.
Bloms ontwerp maakt ook gebruik van gedeelde voorzieningen, maar een stuk minder rigoureus dan de Sovjetvariant. Co-haty bestaat uit drie woonblokken rondom een groene, gedeelde binnentuin. Trappen en houten galerijen verbinden de gebouwen met elkaar. De ‘leefgalerijen’ zijn niet alleen verkeersruimtes, maar ook verblijfsplekken. Met hun
Collectieve woonvormen zijn niet onbekend voor Oekraïners. De typologie was onderdeel van de architectuurgeschiedenis van de Sovjet-Unie
wisselende breedtes moedigen ze bewoners aan om een babbeltje te maken. Ook keukens, was- en recreatieruimtes worden gedeeld.
Blom: ‘Bewoners worden op verschillende manieren blootgesteld aan publieke en collectieve ruimtes, waardoor interactie met buren onvermijdelijk is.’ Bewoners maken zich de nieuwe taal en cultuur zo op een natuurlijke manier eigen. ‘De opzet stimuleert sociale interactie en wederzijds begrip.’
Laag voor laag
Co-haty is onderdeel van een ontwerpstudio van de Academie van Bouwkunst waar de vraag werd gesteld: hoe kunnen we langdurig en duurzaam samenleven? Collectieve woonvormen stonden er centraal. Blom werkte daar zijn ontwerp uit aan de hand van een doorsnede.
Die techniek dwong hem om zijn ontwerp laag voor laag vorm te geven. ‘Door vanuit de doorsnede te ontwerpen, ben ik de samenhang en de betekenis van alle ruimtes beter gaan ontdekken en kon ik ze verder verfijnen. Daarnaast zet het je ertoe aan om beter na te denken over de relatie tussen gebouw en buitenruimte.’ De tekening is opgezet met Vectorworks en uitgewerkt in Illustrator.
HANNA VELTMAN
De ‘lobby’ in nieuwe woongebouwen is een gefotoshopte werkelijkheid
Het is de heilige graal van mening ontwikkelaar: een gemeenschappelijke woonkamer bij de entree van het woongebouw. Dat zou veel nadelen van wonen in een appartement oplossen, zoals het gebrek aan sociale verbinding en een te kleine eigen woonkamer. Maar hoe ontwerp je zo’n ‘lobby’? Ariadne Onclin heeft het antwoord. Michelle roept liever op tot een platform waarop woongebouwen worden beoordeeld.
FOTO DAVID MEULENBELD
Hé Michelle,
Door een lekkage thuis zit ik een tijdje in een appartementencomplex vol met bewoners die hier terecht zijn gekomen via een corporate booking. In de stalling valt mijn fiets uit de toon als enige niet-Swapfiets, mijn dochter is de jongste bewoonster en in de besteklade ontbreekt een kaasschaaf. We wonen als een expat in onze eigen stad.
Wat ik ga missen als we weer terugverhuizen, is de gemeenschappelijke woonkamer bij de entree, oftewel de ‘lobby’, zoals op het bordje aan de muur staat. Daar lopen we doorheen naar de lift, maar we verblijven er ook graag. Dit is het kloppende hart van het appartementencomplex. Het is een plek om te ontspannen met een kop koffie, maar je kan er ook je laptop openklappen of wachten op een taxi. Ondanks het grote aantal gebruikers voelt deze lobby toch als thuiskomen.
De ruimte nodigt uit tot verblijf. De gemeenschappelijke woonkamer is niet eendimensionaal, maar een maisonnette met doorkijkjes, er wordt gespeeld met lichtinval, het materiaalgebruik is verrassend en de meubels kunnen duidelijk tegen een stootje zonder dat ze er hufterproof uitzien. Maar behalve een goed ontwerp is voor een goed functionerende lobby essentieel dat er continu mensen toezien op het gebruik. Hoe krijg je dat voor elkaar als er geen budget is voor een 24 uursreceptie?
De bedenkers achter het Living-Inn concept waar mijn schoonmoeder woont in Nijmegen vonden een oplossing: de driehonderd appartement zijn via één hoofdentree ontsloten. Daarnaast is de gemeenschappelijke woonkamer met visie geprogrammeerd: rechts een restaurant, links zitjes, er worden activiteiten georganiseerd en hier zijn de brievenbussen.
Alle bewoners dezelfde hoofdingang laten gebruiken heeft helaas een keerzijde: een doolhof vol anonieme en eindeloze gangen naar de appartementen. Wegen deze unheimische gangen wel op tegen de gezellige onderonsjes in de gemeenschappelijke woonkamer? Ik vraag het me af.
Voor het ontwerp van gemeenschappelijke woonkamers worden allerlei fantastische concepten ontwikkeld om de sociale cohesie en ‘noaberschap’ te faciliteren. De renders van architectenbureaus zitten vol hippe mensen die koffiedrinken met de buren. Maar hoe functioneren die ambitieuze concepten na oplevering? Gaan architecten en ontwikkelaars wel eens terug om ze te evalueren?
Architect Marlies Rohmer wel. Zij bezocht ‘haar’ gebouwen en sprak met bewoners, opdrachtgevers en gebruikers. Ze deed van dit alles verslag in haar boek What Happened To My Buildings, over of de ontwerpkeuzes in de praktijk functioneren, en hoe ze zijn verouderd. Dat levert eerlijke verhalen op, inclusief een kritische reflectie van de architect zelf.
Helaas is zo’n onderzoek niet gangbaar. Of we horen het simpelweg niet als een concept in de praktijk blijkt tegen te vallen. Er is maar een beperkte economische stimulans voor een eerlijk verhaal, zeker op een overkookte woningmarkt waar bewoners een onzalige ‘lobby’ maar voor lief nemen. Maar behoort het niet tot de verantwoordelijkheid van de ontwikkelaar en de architect om te leren van hun fouten? Reacties van bewoners leveren waardevolle inzichten op. Daarnaast zijn sommige problemen prima op te lossen met eenvoudige middelen. En door gemaakte fouten publiekelijk te delen, kun je andere ontwerpers en opdrachtgevers ervoor behoeden. Gebeurt dat niet, dan is de architectuur van zo’n nieuw woongebouw eigenlijk net als sociale media: een gefotoshopte droomwereld waarin iedereen alleen maar perfecte plaatjes met elkaar deelt.
Misschien is het tijd voor een online platform waarop mensen hun woongebouw kunnen beoordelen, zoiets als Tripadvisor is voor hotels. Zo kan iedereen zien of een ontwerp ook écht werkt in de praktijk. Minder dan vijf sterren is een blamage voor de architect en ontwikkelaar en zou geen enkele bewoner moeten accepteren.
Ha Ariadne,
Nooit gebouwd Houten Zomer Huis door Truus Schröder en Gerrit Rietveld
TEKST HANNA VELTMAN
Onderzoek van het Centraal Museum Utrecht wijst uit dat Truus Schröder-Schräder veel meer was dan opdrachtgeefster en minnares van Gerrit Rietveld. Zo stond ze in het telefoonboek ingeschreven als zelfstandig ‘architecte d’intérieur’ en was ze volwaardig onderdeel van Rietvelds bureau, dat tot in de jaren dertig Schröder & Rietveld architect heette. Een opvallend ontwerp van het duo is het nooit gebouwde Houten Zomer Huis.
Schröder en Rietveld ontwierpen twee versies: eentje met acht hoeken en een diameter van vijf meter, en eentje met twaalf hoeken en een diameter van 7,4 meter. De kleine had vier slaapplekken en de grote zes. De architecten berichtten vooral over de grote versie, die inclusief levering, montage en afwerking uit zou komen op een totaalprijs van duizend gulden.
Ruig en gecarbolineerd
Het houten zomerhuis was voorzien van een keuken met doorgeefluik, wastafel, douche, toilet, slaapkamer en een ‘lichte woonruimte’, zo is te lezen op een affiche dat de architecten maakten. De huisjes zouden dubbelwandig zijn, ‘met
tocht- en vochtwerend isolatie-materiaal er tusschen’. Op het plafond kwamen houtvezelplaten, de dakbedekking was ‘rubberroid in ruitvorm en lood’. De houten vloer lag op balken en porrings. Mochten die niet volstaan, dan konden eventueel een ‘gemetseld rookkanaal en fundeering’ toegevoegd worden.
De afwerking aan de buitenkant was ‘ruig’ en ‘gecarbolineerd’, het interieur ‘blank gevernisd’, met vurenhouten, okergeoliede vloeren en kasten. In de slaapkamer kwam een tweepersoonsbed te staan en in de woonkamer twee tweepersoonsslaapbanken. Daaronder was ruimte voor het beddengoed.
Mocht de koper de indeling anders willen dan het standaardhuisje, kon dat volgens Schröder en Rietveld. Zij zouden de aanpassingen ‘billijk verrekenen’.
Zigzagstoelen
Schröder en Rietveld promootten hun houten zomerhuis volop. Ze hielden een presentatie, maakten promotiemateriaal en Schröder gebruikte een tijdlang briefpapier met het projectlogo: een driehoek met daaronder de afkorting HZH. Op de najaarsbeurs in Utrecht van 1937 stond
Plattegrond van de twaalfhoekige versie van het Houten Zomer Huis, 1936. Inventarisnummer 078 A 001. Beeld Centraal Museum Utrecht / Rietveld Schröderarchief/ Pictoright
een ingericht demonstratiemodel, inclusief Rietvelds iconische zigzagstoelen.
Aan interesse voor het zomerhuis van het bekende architectenduo ontbrak het niet, aldus het recent verschenen boek Rietveld Schröderhuis – Een biografie van het huis van Natalie Dubois en Jessica van Geel. Toch is de grote noch de kleine versie gerealiseerd. De reden was bureaucratisch: het bleek te lastig om vergunningen voor tijdelijke bewoning te krijgen.
Geur van de natuur
In datzelfde boek blijkt dat het zomerhuis voor Schröder meer was dan een aangenaam huisje om je weekenden in door te brengen. In haar aantekeningenboekje filosofeert ze: ‘Een weekendhuisje kan tegelijkertijd meebrengen: een correctie van ons leven, een nog eens opnieuw beginnen. Veel van wat we tot nu toe voor belangrijk hielden, kunnen we missen.’
Een vakantiehuisje beroept zich volgens haar op wat er echt toe doet: ‘Veel licht, veel zon, een interieur dat kleurgevoelig is, grote openstaande ramen, zodat de geur van de natuur door ons huis trekt en de geluiden in de natuur ons aan ’t luisteren brengen.’
Column Pieter Bedaux
Overgebleven ruimte
Architectuur begint met het maken van ruimte. In klassieke zin was dit de ruimte opgesloten tussen muren, vloer en dak, het Engelse room. In de twintigste eeuw bevrijdt de architectuur zich van deze omsloten ruimte en ontstaat een spel van schijven en vlakken, de beweeglijke ruimte, het Engelse space. Mijn ontwerp voor drie woningen in een uitgestrekt landschap tussen Nederland en België combineert beide concepten van ruimte. Van Mart van Schijndel leerde ik dat de Nederlandse taal geen onderscheid maakt. De ruimte tussen de woningen, space in dit geval, vormde het vertrekpunt voor het ontwerp. De leegte, een gemeenschappelijke plek, is de basis, met de woningen als wanden om deze tussenruimte te definiëren.
Het Britse architectenpaar Alison Margaret en Peter Denham Smithson beschrijft de mystiek van de lege ruimte:
‘De meest geladen architecturale vormen zijn vormen die de lege lucht vangen. De heksenkring, Stonehenge, de staande zuilen van de tempel, [...] de lege schuur, het Kahn-huis met zijn vierkante bakstenen zuilen, de schoorstenen van de Engelse renaissance. Dergelijke vormen zijn dubbelzinnig, naar binnen gericht met een sterke buitenwaartse kracht. Het drama van de lege stoelen voordat de ridders arriveren.’
Ruimte wordt doorgaans bedacht en ontworpen vanuit het object dat gecreëerd wordt, het gebouw, en meestal niet vanuit de ruimte die het object overlaat. Toch is juist die overgebleven ruimte fascinerend. Deze tussenruimtes zijn eerder te groot dan te klein. Niet voor niets bezoeken we massaal de nauwe steegjes en intieme pleintjes in Zuid-Europa. De winderige pleinen en brede straten in Nederlandse Vinex-wijken tonen daarentegen dat er van ruimte nauwelijks nog sprake is.
In het ontwerp schoof ik de woningen dus zo dicht mogelijk tegen elkaar. De bewoners waren nog niet bekend, iets wat je eigenlijk alleen tegenkomt bij seriematige woningbouw. Met de emotie, de intensiteit en de complexiteit van de samenwerking met particulieren heb ik niet te maken – wat overigens heel leuk kan zijn. Het grote voordeel is dat ik hier de drie huizen in sterke samenhang met elkaar kan ontwerpen. Ze kunnen door hun eenduidigheid als ensemble samenwerken en een gebaar maken dat is opgewassen tegen het imposante landschap en het tegelijk respecteert door de architectonische rust. De woningen in de schets zijn op te vatten als kamers (rooms) in het landschap. Volgens de Australische architect Glen Murcutt is een goed huis de perfecte balans tussen uitzicht en beschutting. In deze opgave komt dat haast letterlijk tot uiting. De woningen keren hun rug naar de gemeenschappelijke binnenruimte maar openen zich volledig naar de omliggende natuur. Ieder met een eigen stukje van de zon, ieder met een eigen stukje van het landschap. Zonder hekken of tuinmuren die de buitenruimte afsluiten.
Te doen Boeken en expositie
LEZEN
Meer dan Rietvelds muze:
Truus Schröder, architect
Opdrachtgever, minnares en muze van Gerrit Rietveld. Zo staat Truus Schröder-Schräder (1889-1985) bekend.
Nieuw onderzoek van het Centraal Museum Utrecht wijst echter uit dat zij veel meer was: samen met Rietveld ontwierp ze het wereldberoemde Rietveld Schröderhuis, ze hield met diezelfde architect bureau én stond als zelfstandig binnenhuisarchitect ingeschreven in het telefoonboek.
‘We zagen een vlek links op een foto die ons nog nooit eerder was opgevallen. Zelfs met een loep was het eerst nog: hè, wat staat daar?’ Conservator en medeauteur Natalie Dubois van het recent verschenen Rietveld Schröderhuis – Een biografie van het huis vertelt hoe zij en medeauteur Jessica van Geel er toevallig achter kwamen dat op het wereldberoemde huis in Utrecht de tekst ‘Schröder Rietveld architect’ boven de voordeur pronkte. De schildering is in januari van dit jaar gereconstrueerd door Schröders achterkleindochter Leone.
Volgens Dubois en Van Geel toont de schildering aan dat de rol van Schröder groter was dan altijd gedacht. Sterker nog: alles wijst erop dat zij volwaardig onderdeel was van Rietvelds bureau én ook zelf praktiseerde.
Schröder & Rietveld Architect
Allerlei feiten onderstrepen Schröders architectenrol. Zo stond Schröder samen met Rietveld in het telefoonboek, maar óók als zelfstandig ‘architecte d’intérieur’. Schröder omschreef zichzelf als ‘ontwerpster van moderne woningen en interieurs, medewerkster van het architectenbureau Rietveld’, valt in het boek te lezen. Daarnaast bewijzen tal van bouwtekeningen dat Schröder zelf ontwierp. Vaak stond haar naam eronder, zoals bij de woningen aan de Erasmuslaan (1931) en Huis Klep in Breda (1931). Maar ze was ook vaak betrokken bij ontwerpen waar haar naam niet op de tekeningen stond.
Dat blijkt uit de talloze brieven die Schröder schreef aan haar dochter Han – een van de eerste vrouwelijke architecten van Nederland. Over vakantiewoningen in Loosdrecht schrijft Schröder in 1941 bijvoorbeeld dat ze veel op het water zit en er twee huisjes neer wil zetten. ‘Ze is er duidelijk bij betrokken’, zegt Dubois. Uit andere brieven blijkt dat ze met Rietveld meegaat naar opdrachtgevers.
Mooie ontwerpopdracht
Schröder zelf was ook uitgesproken over haar verdiensten. Over haar bijdrage aan het Schröderhuis (1923-1924) zei ze volgens het boek: ‘Het idee van het huis zo te bewonen kwam in principe
van mij.’ En voor de woningen aan de Erasmuslaan, tegenover het Schröderhuis, nam zij het voortouw.
Zij was degene die er huizen wilde neerzetten. Een mooie ontwerpopdracht voor haarzelf en Rietveld, zo vond ze. Bovendien lag de kavel tegenover haar eigen huis – en kon ze zo zelf bedenken wat haar uitzicht zou worden. Het resultaat zijn twee witte, lichte woonblokken met respectievelijk vier ‘herenhuizen’ en zes flats. Inmiddels zijn de blokken beschermd als rijksmonument.
Geen lijn op papier
Wat Schröders ontwerprol precies was, blijft onduidelijk. In het boek is een citaat van zoon Binnert Schröder opgenomen waarin hij zijn moeder omschrijft als een kritische geest die heel goed tekeningen kon lezen, maar zelf geen lijn op papier wist te zetten. ‘Als er een ontwerpje ontstond, zat mijn moeder erbovenop dat Rietveld niet te veel concessies deed aan de wensen van de opdrachtgever. Dat hij niet, omdat de opdrachtgever dat nu zo graag wilde, de dingen minder mooi of minder goed zou maken. Ze had een heel scherp oog voor wat mooi was en wat niet.’
Zelf liet het duo niet veel los over hun taakverdeling. Over het Rietveld Schröderhuis vertelt Dubois: ‘Als mensen naar hun rollen vroegen, vertelden zij na lang aandringen dat Rietveld verantwoordelijk was voor het exterieur en Schröder voor het interieur. Maar ze gaven nooit een lijstje met wie welke balk, welke kleur heeft uitgekozen.’
Dubois vindt het onbelangrijk welke rol Schröder in de ontwerppraktijk precies speelde. ‘Het is moeilijk te achterhalen wat ze precies deed. Maar dat vragen we ons ook niet af bij Rietveld.’
Vergetelheid
Het is een raadsel hoe het kan dat Schröder in de geschiedenisboeken enkel als opdrachtgever en vriendin van figureert. Dubois begrijpt het ook niet. ‘Ik heb de bouwtekeningen waarop haar naam staat vaak in handen gehad. Hebben we er nooit over nagedacht? Hebben we er letterlijk overheen gelezen?’
Ze maakt de vergelijking met Le Corbusier en Charlotte Perriand. Die laatste stond ook lange tijd in de schaduw van de eerste maar kruipt daar de laatste jaren uit. Nu is het aan historici om ook Truus Schröder uit de vergetelheid te halen.
HANNA VELTMAN
Natalie Dubois en Jessica van Geel, Rietveld Schröderhuis – Een biografie van het huis. Ontwerp Irma Boom Office. Hannibal. € 79,95
Sjoerd Soeters staat bekend om zijn grootstedelijke projecten zoals het Java-eiland in Amsterdam, Holland Park in Diemen en Haverleij in Den Bosch. Maar zijn oeuvre bevat ook kleinschaligere projecten, vooral individuele huizen. ‘Dat zijn leuke opgaven die voor afleiding zorgden tussen de langjarige architectonische en stedenbouwkundige projecten’, schrijft Soeters in zijn nieuwe boek 12 Huizen. Particuliere huizen behoren niet tot het hoofdmenu van zijn voormalige architectenbureau Pleasant Places Happy People (PPHP). Toch wist Soeters er twaalf uit te pikken om zijn jarenlange zoektocht naar het ideale woonhuis te illustreren. Het boek opent met een essay waarin Soeters reflecteert op zijn carrière en de rol van de vrijstaande woning daarin. En over de Nederlandse bouw- en wooncultuur ‘waar een vrijstaande woning allesbehalve vrij is door lokale voorschriften voor de ruimtelijke ordening.’
Het grootste deel van het boek staat in teken van de woningen ontworpen tussen 1977 en 2020. De ontwerpen getuigen ieder op hun eigen manier van Soeters vormentaal: een postmoderne kleurrijke architectuur met lak aan zuiverheid en abstracties. Maar het meest tot leven komt het boek bij de persoonlijke anekdotes van Soeters.
Van de twaalf huizen in het boek zijn er drie eigen woningen, waaronder de verbouwing van een grachtenpand aan de Prinsengracht 151 in Amsterdam en zijn woning in Aerdenhout uit 2020. Daar staat het woonhuis – ontworpen voor drie generaties – als een kasteel midden in het groen.
In zijn nawoord complimenteert Hans Ibelings de postmoderne woonhuisarchitectuur van Soeters met zijn melange van eclectische elementen, doorkijkjes, hoogteverschillen en complexe ruimtelijke organisatie. Het zijn complexe ruimtes waar simpele vormen ontbreken.
CHARLOTTE THOMAS
Sjoerd Soeters, 12 Huizen. Redactie en nawoord: Hans Ibelings. Fotografie: Daria Scagliola en Stijn Brakkee. Ontwerp: Lisa Brustolin. Maas Lawrence, Rotterdam/Montreal. € 45,–
BEZOEKEN
Expositie Ma Yansong in het Nieuwe Instituut
Op 16 mei opent in het Nieuwe Instituut in Rotterdam een tentoonstelling over het werk van de Chinese architect Ma Yansong, waarin de zintuigelijke beleving van architectuur centraal staat. Yansong runt samen met Dang Qun en Yosuke Hayano het Chinese architectenbureau MAD Architects. De opening van de expositie valt samen met de opening van Fenix, het eerste kunstmuseum ter wereld over migratie in Rotterdam. Hiervoor ontwierp MAD de opvallende toevoeging ‘Tornado’.
Het werk van Ma Yansong wordt vaak getypeerd als futuristisch. Toch is het gebaseerd op een oude Chinese traditie in de schilderkunst: shan shui, wat letterlijk ‘bergen en wateren’ betekent en waarin de relatie tussen de mens en de natuur centraal staat. Yansong is kritisch op het modernisme en wil met zijn organische ronde architectuur de emotionele, intuïtieve en zintuigelijke relatie tussen mens, stad en natuur herstellen.
In 2004 was Yansong de eerste moderne Chinese architect die een grote architectuurprijsvraag buiten China won. Daarna werkte zijn bureau aan internationale opdrachten zoals het megalomane Lucas Museum of Narrative Arts in Los Angeles en het Quzhou Sports Park in Beijing.
Ook het ontwerp van de Tornado wordt toegelicht op de expositie. De Tornado is vormgegeven als een spiraaltrap die zich in een glimmende buis vanuit het gebouw opricht tot boven het dak. Daar hebben bezoekers uitzicht over het schiereiland Katendrecht, ooit een van de eerste Chinatowns in Europa.
Yansong maakte het tentoonstellingsontwerp zelf samen met Aric Chen, artistiek directeur van het Nieuwe Instituut. Hij wil zijn visie niet alleen uitleggen maar ook voelbaar maken door via maquettes, kunst en multimedia emoties bij de bezoeker te ontlokken.
FLOORTJE KEIJZER
De expositie Ma Yansong, architectuur en emotie is van 17 mei tot 21 september te zien in Nieuwe Instituut in Rotterdam.
Render door MAD Architects van de ‘Tornado’ in Fenix Museum Rotterdam.
Vijf Rotterdamse gebouwen die op de slooplijst staan
Sloopverdriet
Rotterdam slaat kraters in zijn stad, gebouwen worden neergehaald, zelfs midden in zijn hart. De belangrijkste reden is om er iets nieuws voor terug te zetten, vaak een enorm woongebouw als antwoord op de woningbouwcrisis. Maar nieuw is lang niet altijd beter. Als een ode aan hun – soms relatief korte – leven toog Merel Pit samen met fotograaf Frank Hanswijk langs vijf van die gebouwen.
TEKST MEREL PIT | BEELD FRANK HANSWIJK
Woonflat Pompenburg (1981), door Carel Weeber.
Boijmansvleugel (2003), door Robbrecht & Daem.
Na veertig jaar wil je wel een keer wat nieuws!’ Fotograaf Frank Hanswijk en ik staan in de lift van Pompenburg, een flat uit 1981 met 226 huurwoningen rondom een binnentuin, samen met een bewoonster van het eerste uur. We spreken haar aan om te horen wat ze van de sloop vindt en zijn in de veronderstelling dat de meeste bewoners tegen zijn. Niet dus. Of althans, niet meer. ‘Ruim drie jaar van bewonersbijeenkomsten, ambtelijke brieven en onzekerheid hebben de Pompenburgers niet onberoerd gelaten. Ze zijn murw, en het al jaren voortslepende proces leidt tot tweespalt’, lees ik in een artikel op het Rotterdamse platform Vers Beton.
De bewoonster heeft besloten over te stappen naar het kamp van optimisme en ziet inmiddels haar nieuwe woonplek in de geplande woontoren Rise wel zitten, een ontwikkeling door Red Company en naar ontwerp van Powerhouse Company. Haar zijn vloerverwarming en een open keuken beloofd. Net als dat haar appartement even groot blijft en de huur gelijk. Op Hanswijks voorhoofd ontstaat een diepe frons, hij heeft duidelijk bedenkingen, maar de vrouw praat door. Bovendien heeft de nieuwbouw als groot voordeel dat er zo’n 1.250 nieuwe woningen bijkomen en haar nicht is al jaren op zoek.
Straatje toevoegen
Hanswijk en ik zitten in het andere kamp. ‘Slopen is echt bezopen’, zegt Hanswijk als we het gebouw uit lopen. Ik ben het roerend met hem eens. Gebouwen, straten en pleinen vormen de achtergrond van het leven als een culturele drager. Daarmee is de stad een intelligent systeem met eigen regels en kaders, waar je niet zomaar gebouwen uit kunt halen, oftewel slopen, of een straatje aan toe kunt voegen. Bovendien is sloop-nieuwbouw per definitie niet duurzaam als je bedenkt hoeveel materiaal wordt weggegooid om vervolgens iets nieuws neer te zetten.
Als bondgenoot tegen sloop heb ik Hanswijk gevraagd me mee te nemen door zijn thuisstad. We fietsen langs enkele Rotterdamse gebouwen die op lijst staan om te worden ontmanteld. De stad die sinds de Tweede Wereldoorlog hard aan zijn wederopbouw heeft gewerkt, slaat opnieuw kraters, zelfs midden in zijn haar hart. Tijdelijk weliswaar. En ‘er komt iets beter voor terug’ is het credo. ‘Make it happen!’ staat op grote borden langs bouwplaatsen. Ik wil met eigen ogen zien wat er op deze plekken aan de hand is.
Al snel wordt me duidelijk dat deze gebouwen en hun – mogelijke, voorgenomen of al gaande – sloop niet op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van een groter verhaal met een eigen plottwist. Zo erkennen de gemeente en wooncorporatie Havensteder de culturele waarde van het honderd jaar oude woonblok aan de Jan Kobellstraat door J.J.P. Oud, maar de huidige bouwkundige staat van de woningen is belabberd. Een flinke opknapbeurt is noodzakelijk. Havensteder pleit voor nieuwbouw, dat zou meer woonkwaliteit opleveren én veel goedkoper zijn.
Brutalistisch kantoorgebouw
Ander dominant narratief voor sloop-nieuwbouw is de woningbouwcrisis. De vraag naar woningen is groot en de gemeente bouwt ze – terecht – het liefst binnen de contouren van de bestaande stad. Een van de manieren om dat te doen is bestaande gebouwen slopen en er grotere voor in de plaats zetten. Zo is het huurcontract met de bioscoop Cinerama opgezegd, omdat eigenaar Volkerwessels het pand wil verkopen voor een prijs die de bioscoopuitbater Kinepolis niet kan betalen.
Voorlopig gered: de brutalistische kantoortoren Blakeburg (1977), door Jan Hoogstad.
Ten slotte leeft sinds jaar en dag het idee dat nieuw sowieso beter is en dé oplossing voor een plek die niet naar behoren functioneert. Een nieuw gebouw neerzetten getuigt van daadkracht. Hier wordt tenminste doelgericht gehandeld en verantwoordelijkheid genomen. Bijkomend voordeel: het brengt veel zichtbaarheid met zich mee, en streelt zo menig ego, zoals dat van wethouders.
Neem het brutalistische kantoorgebouw Blakeburg. Zelfs Rotterdamse architecten vonden het jarenlang foeilelijk. Deze plek zou met een nieuw gebouw er alleen maar op vooruit gaan, en zo werd UN Studio gevraagd om een ontwerp voor The One . Maar nu begint het tij te keren en groeit binnen de vakgemeenschap – en daarbuiten – de waardering voor dergelijke betonnen kolossen. Goed nieuws voor Blakeburg, want sloop lijkt van de baan.
Als we bij de Blakeburg aankomen, pakt Hanswijk snel zijn camera uit zijn tas, de ervaring heeft hem geleerd dat als het gaat om wel of niet slopen, niets zeker is. Een extra foto is nooit weg. Het zonlicht strijkt langs de gevel, waardoor de diepe betonnen neggen een indrukwekkend schaduwpatroon oproepen. Maar niet alleen vanuit kunsthistorisch aspect is sloop zonde, ook als je bedenkt hoeveel CO2-uitstoot er kwam kijken bij de productie van al dat beton. Als een relikwie van een tijd waarin het beton niet op kon, zou reden genoeg moeten zijn om Blakeburg te bewaren.
Wegwerpcultuur
Nieuw is lang niet altijd beter. In het geval van de Boijmansvleugel ook niet, want in de plannen van Mecanoo moet de 22 jaar oude vleugel wijken om de villa die er daarvoor stond terug te bouwen, alleen dan anders, nieuwer. Gebouwen die ouder worden, krijgen niet de tijd om een vanzelfsprekende plek in het stedelijk weefsel te veroveren, zelfs niet als ze nog prima functioneren.
Dit beeldessay is daarom een ode aan Rotterdam en zijn (jonge) erfgoed; Hanswijk heeft de gebouwen van hun beste kant gefotografeerd. Zelfs wooncomplex
Oost Sidelinge dat er al bijna niet meer is. Tussen de sloopresten door lees ik op de muur van een voormalige woning: ‘May love be the heart of this home’. Hanswijk en ik hopen dat zijn foto’s bijdragen aan meer betrokkenheid bij de bestaande gebouwde omgeving die ooit met de beste bedoelingen is vormgegeven. Vaak ontbreekt de kennis hierover, waardoor gebouwen makkelijk het slachtoffer worden van een wegwerpcultuur die bol staat van verspilling, massaproductie en zo veel mogelijk profijt op korte termijn. Pompenburg legt binnenkort het loodje. De Rotterdamse gemeenteraad heeft ingestemd met de sloop. De bijzondere typologie wordt afgebroken en daarmee de hechte band tussen de bewoners en het pretentieloze, maar gevestigde stadsgezicht. Tegelijkertijd krijgt de bejaarde vrouw een nieuwe flat, daar heeft ze wel zin in, net als heel veel anderen.
Woonblok aan de Jan Kobellstraat (1914), door J.J.P. Oud.
Cinerama in groot complex (1975), door Bart Hoogstraten, met wandmozaïek van Teunis van den Berg.
Wooncomplex Oost Sidelinge (1948), door Wijmer en Breukelman.
Entreegebied van een van de drie sociale woningbouwblokken op het Erasmusveld in Den Haag, door Workshop Architecten.
Erasmusveld in Den Haag, door Workshop Architecten
Krachtig baksteen
Opvallend zijn ze niet, de sociale woningbouwblokken op het Erasmusveld in Den Haag. Workshop Architecten tekende drie ingetogen blokken, met een evenwichtig grid van rode bakstenen. Toch is de architectuur bijzonder. De gevel is zelfdragend, dus zonder dilatatievoegen, geveldragers en thermische onderbreking. Het resultaat: expressieve ambachtelijke baksteenarchitectuur. TEKST FLOORTJE KEIJZER | FOTO’S ANNA
Traditie herleeft
Project
Het schrappen van de neggen lag voor de hand, maar daarmee veranderde het gevelbeeld compleet
De samenhang in de wijk Erasmusveld, op de grens van Den Haag en Rijswijk, is nog niet overtuigend. Ingeklemd tussen volkstuinen en sportvelden is hier een mix gebouwd van grondgebonden koopwoningen en grotere bouwblokken met appartementen. Samen met Ivar van de Zwan, architect en oprichter van Workshop Architecten, sta ik naast een kale greppel en een slingerend straatje dat leidt naar een parkeerterrein. Met een beetje fantasie zie je hier de geplande groene wadi voor je waar straks kinderen spelen en de bomen die nog moeten worden gepland. Verspreid over de wijk liggen de drie appartementencomplexen van Workshop, met 72 middeldure huurwoningen en 65 sociale zorgwoningen. Rijtjes eengezinswoningen met privétuintjes vullen de wijk verder op. Twee van de drie blokken staan naast elkaar met een entreezone van gemetselde poorten ertussen. We kijken op naar de gevels waar het strijklicht grote schaduwpartijen maakt.
Diepe neggen
‘Veel lag vooraf vast in het stedenbouwkundig ontwerp’, zegt Van der Zwan. ‘Zoals het volume, de vijf bouwlagen en het bouwmateriaal: baksteen.’ Prefabelementen met steenstrippen had de voorkeur van de aannemer, dus maakte Van der Zwan een ontwerp waarin hij die bouwme-
thode ten volle kon benutten. Door de massieve prefabelementen was het eenvoudig diepe neggen in de gevel te realiseren en een expressief beeld te creëren.
Het ontwerp werd enthousiast ontvangen door Nicola Kornig, de supervisor van het gebied en ook door de opdrachtgever, ontwikkelaar BPD. Alleen de aannemer was van gedachten veranderd. De markt was in een paar maanden tijd door geopolitieke verschuivingen op zijn kop gezet – de prefab gemetselde elementen bleken inmiddels te duur en werden geschrapt.
Als alternatief overwoog Van de Zwan een in het werk gemetselde gevel, maar de neggen vereisten dan een zware staalconstructie in de gevel. Dat maakte het ontwerp niet alleen nog duurder, het was vooral onlogisch om zo verder te werken. Het schrappen van de neggen lag voor de hand maar daarmee zou het gevelbeeld compleet veranderen. Steffie van Wijlick, metselwerkspecialist bij adviesbureau Vekemans kwam met de oplossing: een zelfdragende baksteengevel die als een jas, los van de constructie, om het gebouw werd getrokken. Daarmee was de logica van de baksteen terug in het ontwerp. Want diepe neggen zijn in een dragend verband juist cruciaal voor de stabiliteit. Het bleek bovendien niet alleen technisch de beste optie, maar ook betaalbaar én het ontwerp bleef gelijk. Bijkomend voordeel: geen dilatatievoegen.
Detail van de zelfdragende baksteen gevel met symmetrisch opgebouwde penanten in klezoorverband.
Laag voor laag
‘Even a brick wants to be something’ is een bekende uitspraak van de Amerikaanse architect Louis Kahn. De baksteen promoveerde in het ontwerp van Workshop van esthetisch gewenst naar dragend en gevelbepalend element. Het was de bouwmethodiek die het metselverband afdwong: een klezoorverband met een eenvoudige rode baksteen in waalformaat.
De architecten moesten zich verdiepen in een dragend
metselverband. Dat is zo ongebruikelijk geworden in moderne architectuur dat ze moesten teruggrijpen op oude technieken en traditioneel vakmanschap. Vooraf tekenden ze het verband daarom laag voor laag volledig uit, en prijsden zich gelukkig met een team vakbekwame metselaars op de bouw. De symmetrisch gemetselde penanten en banden leveren een evenwichtig en rustig beeld op. Ook de diepe neggen zijn opgemetseld, met een gemetselde latei boven de
De diepe neggen zijn karakteristiek voor de systematisch opgebouwde gevels.
Traditie
herleeft
De lateien zijn in het werk gemetseld op een tijdelijke constructie met in de voegen boven de ramen metselwerkwapening.
‘Het mooie is dat er geen geveldragers zijn, dus de thermische schil wordt nergens onderbroken’
puien met Frans balkon. Daarvoor zijn de waalformaat bakstenen op een tijdelijke constructie gemetseld met in de voegen boven de ramen metselwerkwapening. Ik kijk van onderaf tegen de lateien aan waar de hele stenen duidelijk zichtbaar doorsteken. De hoekdetails zijn ogenschijnlijk kinderlijk simpel. De stenen zijn gestapeld alsof het legoblokjes zijn die in het verband van de andere stenen blijven hangen.
Eenvoudig maar arbeidsintensief
Alleen de balkons op de hoeken zijn gemaakt van betonnen platen met ingestorte bakstenen. Ook de poorten in het entreegebied tussen de twee blokken in, zijn gemaakt van prefabelementen. De betonvoegen zijn lichter dan
de gemetselde voegen waardoor ze iets te veel afsteken van de rest. Maar doordat deze delen expliciet anders zijn ontworpen, met verticaal metselwerk, is het verschil niet storend.
‘Het mooie is dat er geen geveldragers zijn dus de thermische schil wordt nergens onderbroken’, zegt Van der Zwan. Het hele bouwsysteem is daardoor vereenvoudigd maar wel arbeidsintensief. Er zijn geen lastige knooppunten die een koudebrug vormen waardoor het isolatiepakket dunner kon zijn. Het resultaat is sobere maar doordachte baksteenarchitectuur. Zou dit het antwoord zijn waar Kahn op doelt?
Begane grond blok 1
Begane grond blok 2 en 3
Erasmusveld, Den Haag
Architect Workshop architecten, Amsterdam
Team Ivar van der Zwan, Sander Gijsen, Wouter Grote
Opdrachtgever BPD Ontwikkeling, Delft
Landschapsarchitect Rrog, Amsterdam
Aannemer Van Wijnen, Dordrecht
Advies Adviesbureau Vekemans, Tilburg (metselwerk); Denis de Haan, Amsterdam (baksteen)
Constructeur Van Rossum, Almere
Installateur Drietech Verhoef, Rotterdam
Bouwfysica Buro Bouwfysica, Capelle aan den IJssel
BIM Slim engineering, Dordrecht
Programma 71 middeldure huurwoningen, 65 sociale zorgwoningen, collectieve ruimtes, fietsenberging
Bruto vloeroppervlak 11.310 m2
Ontwerp oktober 2020
Bouw november 2022 – december 2024
Traditie
DTS TIMBER PLUS HÉT CIRCULAIRE BIOBASED
Dé zorgeloze hybride onderdorpel voor timmerfabriek, aannemer én milieu!
DORPELSYSTEEM 2 storage
BIOBASED
UIT SECUNDAIRE GRONDSTOFFEN
LOSMAAKBAAR / HERBRUIKBAAR
BESTELLEN OF EEN SAMPLE AANVRAGEN?
Scan QR met de camera-app van je mobiel of ga naar: INNODEEN.NL /DTSTIMBERPLUS
-2,668kg/m1
Nu eenvoudig online bestellen mét CO 2 -certificaat
Het hofje door de eeuwen heen
De liefdadigheid voorbij
Het hofje als architectonische typologie bestaat al eeuwen. Eerst was het vooral bedoeld voor senioren om zorg en gezelschap bij de hand te hebben. Moderne varianten nemen afstand van dit soort traditionele kenmerken. Hier wonen gezinnen die rust zoeken in de drukke stad. Lijken de hofjes van de 21ste eeuw nog wel op hun voorgangers?
TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN
Hoewel
hofjes een minder drastisch gewijzigde typologie hebben, ondergaat het hofje wel
degelijk een evolutie
De oorsprong van het Hollandse hof als architectonische typologie ligt in de veertiende eeuw. De Bakenesserkamer in Haarlem, gesticht in 1395, was de eerste. Pas in de zeventiende eeuw maakte het hof zijn bloeiperiode door. In die tijd werden hofjes gebouwd als Codde en van Beresteyn in Haarlem, Het Heilige Geest Hofje in Den Haag en het Karthuizerhofje in Amsterdam. Elk met dezelfde opzet: een beschutte omgeving met woningen rondom een groene ruimte midden in de stedelijke drukte. De meeste hofjes werden gesticht door rijke burgers die armlastige ouderen, weduwen of ongehuwde vrouwen een dak boven het hoofd wilden geven.
Deze zogenoemde ‘liefdadigheidshofjes’ waren populair vanwege de combinatie van collectief wonen, sociale zorg en een beschutte leefomgeving in of aan de rand van de stad.
Kunst van het weglaten
Die mix aan voorzieningen bepaalt het ontwerp. De woningen, binnentuin en overgangszones tussen privé en openbaar moeten naadloos op elkaar aansluiten voor een prettig en beschut gevoel. Ook symmetrie in bijvoorbeeld gevels en voordeuren benadrukt het wij-gevoel van de hofjesbewoners.
Volgens Peter van Assche, oprichter van architectenbureau SLA en medeauteur van het Handboek voor Hedendaagse Hofjes (2013), bestaat een goed functionerend hof uit vier elementen: een centrale ontmoetingsplek op het binnenterrein in de vorm van een waterput of een pomp; een poort, zodat een enkele doorgang tot het gesloten bouwblok beschutting en veiligheid garandeert; een regent, vaak de stichter, die het hofje beheert en bepaalt wie er mag wonen; en een binnenmoeder, een van de bewoners die de huisregels handhaaft.
De architectuur van het hofje ondersteunt dus de sociale structuur. ‘Daar zijn architecten vaak niet goed in’, zegt Van Assche, ‘maar dat sociale model maakt het hofje juist mogelijk.’ Volgens de architect is een hofje alleen op lange termijn duurzaam als bewoners
zich de plek eigen maken. Dan komt de kunst van het weglaten om de hoek kijken – iets níét ontwerpen, zoals een lege ruimte voor de deur waar bloempotten of een bankje kunnen staan.
Veranderende behoeftes
Die traditionele kenmerken van een hofje kun je ook minder strikt nemen, betoogt Willemijn Wilms Floet, assistent professor aan de TU Delft en hofjesexpert, in haar publicatie Oases in de Stad (2021). Volgens Floet bepalen elementen als de waterput, de grootte en vorm van het hofje en de rollen van regent en binnenmoeder, niet alleen het succes van een hofje.
Als ik hierover met Wilms Floet spreek, noemt ze diverse voorbeelden van recente hofjes, zoals de Hofwoningen in Amersfoort door IRIS architecten of het nog in aanbouw zijnde biobased hof Viridis in Nijmegen door Bureau A. Beide hofjes hebben geen poort of woningen die met de achtertuin aan het hofje liggen, in plaats van met de voordeur, waardoor ze maar weinig weghebben van de traditionele hofjesvorm.
Als we deze woonvormen toch herkennen als ‘hof’, wordt duidelijk dat de typologie meebeweegt met de veranderende tijd. Ontwikkelingen als vergrijzing, individualisering, jonge gezinnen die in de stad willen blijven wonen, en stedelijke verdichting vragen om nieuwe woonoplossingen. En ook een belangrijk verschil met vroeger: hofjes die daaraan beantwoorden, worden gebouwd door bedrijven met een winstoogmerk en al lang niet meer door idealistische weldoeners.
In de nieuwe hofjes wordt daarom gezocht naar modernere varianten van informele zorg en gezelschap. Bijvoorbeeld minder openbare ruimte rondom een bouwblok en meer gedeelde voorzieningen. Van Assche wijst bijvoorbeeld op collectief-particulier opdrachtgeverschap, wijkorganisaties en wooncoöperaties. ‘In De Warren in Amsterdam zijn alle ingrediënten van een hofje aanwezig, behalve dat het niet publiek toegankelijk is.’
Het Grande Arche hof en het woonwerkhof door Peter van Assche. Beeld Bureau SLA
Vervangen door water
In een ontwerpend onderzoek naar wat een modern hof dan wél is, schetst Van Assche in het Handboek voor Hedendaagse Hofjes twintig nieuwe hofvormen. Dat levert een aantal fraaie voorbeelden op, zoals het ‘kantooratrium’, een overdekt hof waar bewoners samen thuis kunnen werken. Van Assche ziet het als een alternatief voor de utilitaire invulling van het traditionele hof – nu geen plek om de was te drogen of water te halen, maar als een prettige werkomgeving bij huis.
Drastische bevraging
Een andere hofvorm volgens Van Assche is het Grande Arche-hof. Door het hof een kwartslag te draaien en de poort te vervangen door een waterdoorgang,
kunnen bewoners vanaf een gezamenlijk dakterras –of misschien wel een haventje – met elkaar in contact komen. Dit ontwerp is de meest drastische bevraging van het hof doordat de kern van de typologie in zijn geheel wordt vervangen door water, terwijl de organisatorische en sociale structuur behouden blijft door de toevoeging van een andersoortige gemeenschappelijke ruimte. Hoewel recent opgeleverde hofjes een minder drastisch gewijzigde typologie hebben, ondergaat het hofje wel degelijk een evolutie. De drie voorbeelden hieronder laten zien dat sommige architecten proberen vast te houden aan traditionele elementen, met wisselend succes, terwijl andere de grenzen van het hof opzoeken.
Traditie
De waterput is een gimmick. De vraag rijst: had hier ook iets anders kunnen staan?
Hof
doet Leven,
door Hans
van der Heijden. Foto Stefan Müller
Typisch oud-Hollands hofje
Hof doet leven volgt de kenmerken van een oud-Hollands hofje, met een gesloten achtergevel en een collectief binnenterrein als enige buitenruimte. En hoewel een poort ontbreekt, staat bij de entree de traditionele, gemetselde waterbron.
De ruimte waaiert symmetrisch uit vanaf de bron, met een statig ‘regentenhuis’ aan het einde van de middenas. Een bestrate rondgang loopt langs de voordeuren en in het midden ligt een gemeenschappelijke tuin met beukenhagen en gras.
Veertien identieke eengezinswoningen, op twee hoekwoningen en het regentenhuis na, dragen bij aan het historische beeld met traditionele details zoals kolommen en dakkapellen. Bewoners hebben een bescheiden privébuitenruimte: een stoepje, geschei-
den door kniehoge muurtjes, en een halfronde onderdorpel die dienstdoet als zit- of vensterbank.
Geen binnenmoeder
Op een aantal punten wijkt Hof doet leven af van een traditioneel hof. Ondanks het regentenhuis is er geen regent en ook geen binnenmoeder. Dat terwijl er juist meer mensen wonen dan gewoonlijk, want het hof is gericht op gezinnen en niet op ouderen en alleenstaande vrouwen.
De wrijving tussen de moderne tijd met zijn eigen behoeftes schuurt hier met het traditionele concept. De waterput wordt een gimmick, want iedereen hoeft maar in huis de kraan open te draaien om water te krijgen. De vraag rijst: had hier ook iets anders kunnen staan?
Traditie
Het hofje vervult een traditionele functie, ondanks de focus op een modernere en ietwat standaard architectuur
Het Huybert van Oldenhofje, door Thomas Architecten. Foto Nabor Fotografie
THOMAS ARCHITECTEN
ZUIDERPARKWEG 498 . 5216 HE 's-HERTOGENBOSCH. TEL (073) 7515859
INFO@THOMASARCHITECTEN.NL . KVK NR. 86834223
Modern liefdadigheidshofje
Het Huybert van Oldenhofje is een voortzetting van het klassieke liefdadigheidshofje. Het initiatief lag bij de Stichting Huybert van Olden, die de wens van de in 1774 overleden gelijknamige voorvader voor een ‘oud mannenhuis’ in vervulling bracht. Het hof is een alzijdig bakstenen bouwblok waarvan de architectuur een brug slaat tussen een spoorweggebouw en een oudemannenhof, onder meer met een symmetrisch poortgebouw. Boven de poort ligt de regentenkamer, die de huidige familie Van Olden gebruikt voor familieoverleg.
Author
Presentatie tekeningen
Huijbert van Olden hofje Arnhem Wijziging
Geen vrijwilligers
Begane grond 152 633-PL-01
Autodesk Docs://Huijbert van Olden hofje, Arnhem/HOFJEVANOLDEN-BWK-R23.rvt 12/02/2025 11:34:34
Het hof telt zestien woningen en een studio rondom een semiopenbare collectieve binnentuin. Elke woning heeft een minimaal ontworpen privéplek zonder afscheiding aan een verharde randzone. De tuin is opgebouwd als een traditioneel assenkruis, met een centraal verharde zonde waar bewoners samenkomen. Als een variant op de waterput wordt er binnenkort een boom geplant.
In tegenstelling tot het Hof doet leven is het Huybert van Oldenhofje bestemd voor senioren. Alle bewoners zijn boven de 55 jaar, sommige alleenstaand. Daarmee vervult het hofje een traditionele functie, zoals de opdrachtgever wenste, ondanks de focus op een modernere en ietwat standaard architectuur. Opvallend is dat voor dit hofje wel is nagedacht over de rol van binnenmoeder. ‘Het idee was dat een van de bewoners deze taak op zich zou nemen, maar niemand wil dat vrijwillig doen’, vertelt Thomas Vullings van Thomas Architecten. In woonproject Rhapsody in Amsterdam is een oplossing gevonden door een bewoner korting te geven op de huurprijs om een soortgelijke rol op zich te nemen. Al staat een dergelijke financiële beloning haaks op de oorspronkelijke ideeën van samenleven in een hofje.
De hoffunctie is behouden: hier komen bewoners samen en kunnen kinderen in een beschutte omgeving veilig spelen
Poortmeesters, door Vera Yanocshtchinsky architecten.
Foto Sjaak Henselmans
Doorwaadbaar hof
Woonproject Poortmeesters is het minst traditionele hof van de drie. Niet alleen door het ontbreken van een regentenwoning en binnenmoeder, maar ook door de splitsing van de ‘waterput’: in twee hoeken van de binnentuin is een verzamelpunt ontworpen met bomen en bankjes.
Het woonblok is bestemd voor jong en oud. De benedenwoningen zijn levensloopbestendig, terwijl de bovenwoningen voor gezinnen zijn ingericht. Het binnenterrein is opgetild en dient als daktuin met wateropvang- en -terugwinsysteem boven op een parkeergarage.
Het hof heeft een moderne uitstraling met verschillende woninggroottes en een verhard pad dat door het terrein slingert. Daardoor heeft het meer weg van een kleine buurt. Maar de hoffunctie is behouden: hier komen bewoners samen en kunnen kinderen in een beschutte omgeving veilig spelen.
Grensgeval
Twee enorme poorten geven toegang tot het hof. Ze zijn bekleed met 3D-geprinte keramische tegels ontworpen door Studio Rap, als verwijzing naar de traditionele Delftse hofjes. De poorten bieden toegang tot de daktuin, maar bewoners kunnen daar ook via hun achtertuin of inpandige trappenhuizen komen. Op dit moment staat de toegankelijkheid van het hof ter discussie. Bewoners willen de uitnodigende poorten afsluiten vanwege hangjongeren en angst voor insluipers. Daar worden nu draaibare hekwerken voor ontworpen zodat bewoners controle houden over wanneer de tuin open of dicht is.
‘De oorspronkelijke gedachte was dat het hof doorwaadbaar is’, zegt Sjoerd Beerends, partner bij Vera Yanocshtchinsky architecten. ‘Wij dringen er daarom op aan dat hij in ieder geval in het weekend openblijft.’
Maar een openbare route botst met de geborgenheid en veiligheid die kenmerkend is voor een hof en daarmee ook door de bewoners van Poortmeesters wordt verwacht. Poortmeesters begeeft zich daarmee in schaal en toegankelijkheid op de grens van wat een hof kan zijn.
Kop van de Boezem, Rotterdam, door Happel Cornelisse Verhoeven
Zichtbaar ontwerpplezier
Bakstenen kolommen, vensterbanken en lateien van gestraald beton, een fries van verzonken bakstenen. Kop van de Boezem, het eerste woongebouw van Happel Cornelisse Verhoeven in Rotterdam, thuisstad van het bureau, spreekt als architecturaal hoogstandje tot de verbeelding in de ontwikkeling Nieuw Kralingen. De gevel lijkt te zeggen: ‘Laat architecten toch ontwerpen!’
Traditie herleeft
De oostgevel is opgebouwd uit traveeën met rondgemetselde kolommen.
De golvende gevel maakt zachte overgangen
tussen de binnen- en de buitenwereld van het gebouw, tussen de intieme woonruimte en de stad
Wat verloren sta ik tussen een vierbaansweg en een pleintje waar straks een terrasje niet zou misstaan. Nu razen er nog auto’s voorbij, maar straks gaat het er hier heel anders uitzien, zo heeft de gemeente aangekondigd. Dan gaat hier, in het oosten van Rotterdam, de drukke weg eruit en sluit de nieuwe wijk aan op het domein van de Kralingse Plas.
Dit Nieuw Kralingen verdraagt geen drukke weg in zijn voortuin. De wijk, goed voor 800 nieuwe woningen, moet worden wat de naam doet vermoeden: een rustige wijk, niet al te grootstedelijk, op een steenworp van de Kralingse Plas. West 8 ontwierp een masterplan met zacht golvende lijnen, steegjes achterom, zelfs woningen rond een binnenhof, en legde vast dat de gevels moesten verwijzen naar het oude Kralingen: een architectuur van rode bakstenen dus, met erkers en balkonnetjes.
Happel Cornelisse Verhoeven tekende voor Nieuw Kralingen een kopgebouw met vijftig appartementen, een uitzondering in een wijk die verder vooral uit grondgebonden woningen bestaat.
Binnen en buiten
In de plannen, die de architecten op kantoor laten zien, gebeurt er op het eerste gezicht weinig onverwachts. De indeling van de appartementen is compact. Slaapkamers liggen aan de galerij, de leefruimte aan de straat, badkamer en berging in het midden. Een hal verbindt alle kamers. De meeste appartementen bereik je via de binnentuin, op de verdiepingen via een galerij. De woningen op de begane grond sluiten aan op de straat, aan de oostkant met een voordeur, aan de westkant met een balkon dat net iets hoger ligt.
Interessanter wordt het gebouw aan de rand. De gevel aan de straatzijde is opgebouwd uit traveeën waarvan
Door de golvende gevel plooien de balkons naar binnen.
Het gebouw verbergt zich niet. Het spreekt, het zingt, het roept
In de traveeën is ruimte gereserveerd voor balkons en erkers. er telkens één wat dieper ligt en één naar voren springt. De architecten hebben er een prachtige maquette van gemaakt. In de voorste traveeën zitten kleine balkons of erkers, enkele vierkante meters groot. Meestal plooit de buitenruimte er zacht naar binnen, soms knikt de binnenruimte er speels naar buiten. In de erkers zit je bijna buiten, op de balkons net niet binnen. De golvende gevel maakt zachte overgangen tussen de binnen- en de buitenwereld van het gebouw, tussen de intieme woonruimte en de stad.
In het echt werkt de gevel nog beter. De lage winterzon danst er ongehinderd doorheen. Op de begane grond liggen in de dieper gelegen traveeën kleine verharde voorpleintjes, telkens een half balkon groot. Bewoners hebben er al tafeltjes en bloempotten gezet. Aan de westgevel liggen de balkons op het gelijkvloers iets hoger. Trapjes verbinden ze met de straat. Waar straks het restaurant komt, springt de verzonken travee even naar voren, zodat er plaats is voor een glazen pui. Op de vensterbank kun je gaan zitten.
Voorzichtige referenties
Wie wat langer kijkt, ziet nog meer speelse details. Overal in de gevel duiken horizontale lijnen op van gestraald beton, in de vorm van vensterbanken of lateien, of als een plint die het gebouw omrandt. De ramen kregen extra freesnaden, zodat ze uit drie afzonderlijke kaders lijken te bestaan. Rond het hele gebouw loopt een fries van verzonken baksteen, soms als kroon en soms als balustrade. Overal waar de gevel een hoek maakt, lopen bakstenen kolommen over de hele hoogte van het gebouw. Wat een verschil met de bordkartonnen architectuur die er net naast staat. In grote delen van Nieuw Kralingen lijkt
de rol van de architect beperkt tot het tekenen van gevels. Wat we te zien krijgen spreekt niet erg tot de verbeelding: hekwerk met voorzichtige referenties, bakstenen patroontjes, hier en daar een plantenmotief in prefabbeton. Het oude Kralingen, maar dan platgeslagen. Dat is in het kopgebouw wel anders. Happel Cornelisse Verhoeven heeft ruimte opgeëist om te ontwerpen. Letterlijk, zelfs. De gevels, met erkers en balkons, hebben dikte gekregen. De gevel geeft ruimte aan het leven in het gebouw en verbindt dat met het leven op straat. Het vakmanschap van de architecten bestaat niet alleen uit de vaardigheid een gebouw te tekenen en te detailleren,
De meeste woningen zijn te bereiken via de galerijen in de binnentuin.
Overal in de gevel duiken horizontale lijnen op van gestraald beton
maar ook, in dezelfde beweging, met dat gebouw vorm te geven aan de stad.
Overvloedig en expressief
Het resultaat is een gebouw dat je van ver ziet staan. Het zwaait, verwelkomt, verrast, daagt uit, en beantwoordt aan de opgave die het stedenbouwkundig plan vooropgesteld had, namelijk voor deze plek – een voormalig spoorwegemplacement – een nieuwe geschiedenis verbeelden, door te verwijzen naar Kralingen, even verderop. Het gebouw doet dat met een arsenaal aan referenties (hier en daar heel herkenbaar) en met een zeggingskracht
die eigen is aan de architectuur waar ze naar verwijst: eclectisch, op het maniëristische af, altijd overvloedig en expressief.
Het gebouw verbergt zich niet. Het spreekt, het zingt, het roept, en het wil in al zijn uitbundigheid misschien ook zeggen: ‘Laat architecten toch ontwerpen!’
In de entreehal zijn tegelpatronen in twee tinten grijs toegepast met blauw als accentkleur.
Begane grond
Eerste verdieping
Tweede verdieping
Doorsnede
VAN DE BOEZEM, ROTTERDAM
Opdrachtgever Era Contour
Architect Happel Cornelisse Verhoeven, Rotterdam
Constructeur Goudstikker De Vries, Amsterdam
Installateur Huisman & Van Muijen, ’s-Hertogenbosch
Bouwfysica Nieman, Utrecht
Bruto vloeroppervlak 6600 m2
Programma 50 woningen, restaurant, parkeergarage
Ontwerp vanaf oktober 2019
Bouw juni 2022 – juni 2024
KOP
Wie is Lieven Nijs?
Architect Lieven Nijs is opgeleid aan de kunstacademie Sint-Lucas in Gent (BE).
Samen met architect Bart Van Den Driessche richtte hij Blaf-architecten op. Nijs was te gast op verschillende edities van de KNB Masterclass Baksteen en organiseerde in 2022 de masterclass ‘Bonding Brick’ aan de Universiteit van Gent. Momenteel legt hij de laatste hand aan een boek over Blaf en aan zijn proefschrift.
De Belgische architect Lieven Nijs
‘Het metselwerk lijkt vaak belangrijker dan de baksteen’
‘Ik ben geen ambassadeur voor baksteen’, zegt Lieven Nijs. Toch houdt hij zich al bijna zijn hele professionele leven bezig met het bouwmateriaal, zowel binnen zijn bureau Blaf-architecten als voor zijn proefschrift aan de Universiteit van Gent. ‘Het gaat er vooral over hoe baksteen als een kanarie in de koolmijn blootlegt wat er vandaag bij het bouwen op het spel staat.’
TEKST LISA DE VISSCHER | PORTRETFOTO TATJANA HUONG HENDERIECKX
Lieven Nijs ontvangt me in zijn kantoor tussen de houten spanten van de zolder van de vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent. We hebben een prachtig uitzicht op de historische binnenstad, waar baksteenarchitectuur overheerst. Een ideaal arendsnest dus om zijn proefschrift af te werken. Een gezellige plek ook, waar collega’s tijdens ons gesprek even binnenspringen om een praatje te maken.
Waar gaat je onderzoek precies over? Nijs lacht, het proefschrift is zo goed als klaar, dit heeft hij al vaker verteld. ‘In mijn werk met Blaf merk ik hoeveel druk van buitenaf er telkens opnieuw op architectuur komt te liggen. Met het oog op de klimaatdoelstellingen kregen we in de afgelopen twintig jaar eerst de EPBD-normen [Europese Richtlijn energieprestatie van gebouwen], en niet veel later het Parijsakkoord voor de circulaire economie. Beide hadden een enorme impact op hoe we vandaag in
de ontwerppraktijk omgaan met energie en materiaal.
‘Bij Blaf hebben we energie-efficiënt en ecologisch bouwen altijd serieus genomen. In een praktijk die gericht was op kleinschalig wonen uitte zich dat onder meer in een voorliefde voor houtbouw, de vroege adoptie van de passiefhuisprincipes, de zoektocht naar de typologie en geometrie van het compacte huis, en in onderzoek naar economische en performante gevelwandsamenstellingen.
‘Langs die weg sloop de baksteen weer binnen in onze praktijk. De focus op constructiesystemen en materiaaleigenschappen leidde tot het formuleren van alternatieven voor de spouwmuur en voor het realiseren van gebouwen met baksteengevels. Ik noem het de strijd tegen building as usual.’
Waarom wil je van de spouwmuur af?
‘We staan voor de ongeziene en urgente opgave van het verbeteren van de isolatie
van bestaande woningen. Er is bijvoorbeeld in Vlaanderen de afgelopen twintig jaar intensief gewerkt aan beleidsmaatregelen en prikkels om die slag te maken, maar het lijkt maar niet te gebeuren. Dit is voor een deel de schuld van de spouwmuur.
‘De spouwmuur is letterlijk en figuurlijk een gesloten bouwsysteem. Als de constructie er eenmaal staat, kun je er lastig nog iets aan veranderen. Als je weet dat de spouwmuur nu al 75 jaar de dominante bouwpraktijk is, en we door de geleidelijke aanpak van EPB in Vlaanderen nog maar sinds een paar jaar echt voldoende isoleren, dan moeten we concluderen dat we klemvast in een verouderd bouwsysteem zitten. Het gaat er vooral over hoe baksteen als een kanarie in de koolmijn blootlegt wat er vandaag bij het bouwen op het spel staat.
‘Daarbij komt dat de dikte van die spouwruimte, zeker als we ecologische isolatiematerialen willen toepassen, al snel zo’n dertig centimeter bedraagt. Het wordt dus steeds complexer en absurder om de structurele
Traditie
‘We wilden
een zo kort mogelijke productieketen voor de baksteen, zonder additieven, en met uitsluitend één bakgang als
energie-input’
verbinding te realiseren tussen het binnenspouwblad en het van cementmortel en spouwhaken afhankelijke dunne buitenspouwblad. De elegantie van het systeem is weg.’
Wat is volgens jou de oplossing?
‘De na-isolatie van bestaande spouwmuurhuizen blijft uiteraard een uitdaging. Maar voor nieuwe gebouwen kiezen we met Blaf voor een andere aanpak. Houtskeletbouw stond in onze praktijk al voorop. Het droog en open systeemkarakter van houtbouw biedt op zich al een goed alternatief voor de bakstenen spouwmuur.
‘Onze steden zijn natuurlijk niet zonder reden gebouwd in steen. Vanwege het brandgevaar van houten constructies schakelden de rijkere burgers in het verleden massaal over naar baksteen. En vandaag werpt ook de verduurzaming van hout voor buitentoepassingen vragen op. Daarom wilden we het beste van twee werelden met elkaar combineren.’
Hij haalt een boek uit de volle boekenkast in zijn kamer en toont me plannen en snedes van een huis. ‘Dit is het dna-huis dat we in 2013 bouwden en meteen het eerste voorbeeld van een hybride hout-baksteensysteem. De bakstenen gevel werd als eerste gebouwd en is zelfdragend en thermisch onafhankelijk. Binnenin is vervolgens het houtskelet neergezet. Het voordeel van deze houten binnenconstructie is de aanpasbaarheid, en de uiteindelijke demonteerbaarheid, waardoor de bakstenen schil als
een ‘stenen ruïne’ overblijft en opnieuw kan worden ingevuld.
‘Door de duurzaamheid van de verschillende lagen in de constructie af te stemmen op de materiaaleigenschappen, ontstaat een toekomstgericht en open systeem.’
En daar ontwikkelde je speciaal een nieuw soort baksteen voor?
‘Inderdaad. De steense metselwerkmuur van het dna-huis had een kostenplaatje. Hier waren tenslotte twee keer zoveel stenen voor nodig als voor de bouw van een dun gevelblad. We ontwikkelden daarom verschillende versies van wat we nu de Big Brick noemen: een gevelbakststeen die door zijn breedte geschikt is om in zelfdragende gevelmuren toe te passen.
‘De steen is het resultaat van de zoektocht naar een betaalbaar product op basis van lokale grondstoffen. We wilden een zo kort mogelijke productieketen, zonder additieven, en met uitsluitend één bakgang als energie-input. De op strengpers geproduceerde steen is geperforeerd om het gewicht te beperken en het bakken te optimaliseren.
‘Helaas zorgen de perforaties er samen met de cementmortel voor dat de stenen niet herbruikbaar zijn, al zijn ze dankzij hun brede stapelvlak misschien wel geschikt voor droogstapelsystemen, maar dat hebben we zelf nog niet uitgeprobeerd.’
Is dit dan de ideale baksteen?
‘Tja, wat is dat eigenlijk, de ideale bak-
steen?’ Nijs moet hartelijk lachen om mijn vraag. Want inderdaad, de ideale baksteen lijkt wel de heilige graal voor architecten.
‘Ik denk dat ontwerpers vaker bezig zijn met de ideale uitdrukking van het metselwerk dan met de ideale baksteen, maar de zoektocht naar de ideale baksteen heeft een lange historie. Voor de één gaat het om de module, voor de ander om de kleur, de textuur, de randen, of de onovertroffen levensduur.
‘Momenteel lijkt vooral de CO2-uitstoot van belang, en puur ecologisch bestaat de ideale baksteen niet. Er zijn alternatieve stenen uit gestampte aarde, of leem, maar die noem ik geen bakstenen. In tegenstelling tot andere talen heeft dat Nederlandse woord nu eenmaal het bakken in zich. Er zijn ook andere ecologische alternatieven, zogenaamde ‘dieetproducten’ zoals smallere bakstenen of strips, maar er zijn veel vragen over de manier waarop ze worden toegepast.
‘Hergebruikte bakstenen zijn dan weer wel ideaal in veel opzichten. Aangezien je op dit moment enkel de w-uitstoot in rekening moet brengen van de afbraak, het schoonmaken en het transport, zit daar meer dan 95 procent winst. En in de visie van Blaf architecten zijn hergebruikte bakstenen ook heel dankbaar voor het ontwerp. Ze hebben een generieke kwaliteit, die nieuwe gebouwen toelaat om geruisloos in een bestaande context binnen te sluipen.’
Weer klaar voor modern leren
De oorspronkelijke bakstenen gebouwen van basisschool Edison waren vrijwel onherkenbaar veranderd door honderd jaar gebruik en aanpassingen. Het terugbrengen in de oorspronkelijke staat was echter geen optie, die is immers niet geschikt voor het moderne onderwijs. ‘Door te herinterpreteren en niet restaureren’, aldus projectarchitect Maurice Tjon a Tham, maakte Korteknie Stuhlmacher Architecten de school klaar voor een nieuwe eeuw basisonderwijs.
TEKST CHARLOTTE THOMAS | FOTO’S MAURICE TJON A THAM
Traditie
Het Edison-schoolproject in Antwerpen betreft de renovatie en uitbreiding van een historisch scholencomplex aan de Onderwijzersstraat in Hoboken, een deelgemeente van Antwerpen. Gelegen aan de Schelde wordt de gemeente gekenmerkt door industrie en klassieke Belgische baksteenbouw. ‘De school bevindt zich in zo’n een baksteenbuurt. Daar proberen we in ons ontwerp aan te relateren’, vertelt projectarchitect van Korteknie Stuhlmacher Architecten (KSA) Maurice Tjon a Tham.
Twee jonge moeders wachten onder een overkapping in de monumentale straatmuur van de school. Dit is een tussenzone: buiten het schoolterrein maar niet op straat. Tjon a Tham licht toe: ‘We wilden niet dat de kinderen meteen de straat op lopen als de school uit is vanwege het drukke verkeer en de smalle stoep. Dus we hebben het entreegebied uitgerekt en de routing aangepakt’.
Deze schoolmuur is een reconstructie van een muur die er vroeger stond. Tjon a Tham: ‘Vanuit historisch oogpunt
Een T-vormig houten paviljoen verbindt de schoolpleinen, de twee huisjes aan de straatzijde en de oudbouw.
hebben we de schoolmuur teruggebracht, want het was een kenmerkend onderdeel van het originele ensemble.’
Maar ook van de onderwijsvisie, al is die in een eeuw tijd behoorlijk veranderd. Vroeger werd lesgegeven achter gesloten deuren, nu is het onderwijs een open omgeving. ‘Daarom hebben we ervoor gekozen om de gesloten vestingmuur open te breken met raam- en hekwerk.’ Het is een spel van zien en gezien worden, en publieke versus privéruimte.
Stevig gebouw
KSA kreeg de opdracht voor de renovatie en uitbreiding van het scholencomplex via een architectenpool, een voorselectie van bureaus, door AG Vespa, het autonoom gemeentebedrijf voor vastgoed en stadprojecten van de stad Antwerpen. Het bureau mocht een ontwerp maken voor een bestaand scholencomplex waarin een leeromgeving voor een kleuterschool en lagere school moest komen. De uitdaging was om recht te doen aan het verleden met
Onder
zersstraat
Jozef Cardijnstraat
Situatie
‘Aan ons de taak om het gebouw een nieuwe toekomst te geven –door het fundamenteel te transformeren en tegelijkertijd in zijn waarde te laten’
De brede buitenluifels zijn een knipoog naar de overdekte gaanderijen die hier vroeger stonden.
een gebouw dat past bij de hedendaagse onderwijsvisie. Tjon a Tham laat foto’s zien van de school voor de renovatie: gangen vol kapstokken en geïmproviseerde werkplekken, klaslokalen met opbergkasten in verschillende formaten en kleuren, verouderde plafonds en afbladerende muren. Toch zag KSA door dit alles heen potentie: ‘De hardware was goed. Onder al die lagen bevond zich een stevig gebouw. Aan ons de taak om het gebouw een nieuwe toekomst te geven – door het fundamenteel te
transformeren en tegelijkertijd in zijn waarde te laten. De school was in een eeuw tijd bijna onherkenbaar veranderd. ‘Vanaf begin twintigste eeuw tot in de jaren zestig is er verbouwd en uitgebreid, voor het grootste deel door dezelfde architect, Frans Van Rompaey’, vertelt Tjon a Tham. Zo groeiden de oorspronkelijke gescheiden jongensschool en meisjesschool naar elkaar toe, en kwamen er twee huisjes bij voor de onderwijzers en onderwijzeressen en een sportzaal.
Open leer- en leefzone
Deze evolutie van gescheiden naar gemeenschappelijk onderwijs karakteriseert het scholencomplex. De langgerekte school heeft een heldere en symmetrische lay-out. Elke ingreep die is gedaan, sloot aan bij deze opzet. In de overmaat aan ruimte rond de langgerekte historische kern maakte het bureau een duidelijke scheiding tussen de lagere school en de nieuwe kleuterschool.
De lagere school kreeg een plek in de bestaande histori-
sche kern. Tjon a Tham: ‘Naast een verbeterde routing in het gebouw, vroeg de school ook om een learning street.’ Dit is een open leer- en leefzone waar kinderen rustig zelf kunnen werken en kruisbestuiving tussen de kinderen kan plaatsvinden. ‘Hiervoor moesten we op zoek naar een nieuwe ruimtelijke configuratie, want in de bestaande structuur van de klassieke gangenschool was er geen ruimte voor informaliteit en het werken in kleine groepen’, vertelt Tjon a Tham. De typologie van de gangenschool –
Doorkijk van de oude trap naar de nieuw toegevoegde opbergkasten.
waar de klaslokalen aan één gedeelde gang liggen – staat symbool voor een ouderwets en klassikaal onderwijs. Tjon a Tham: ‘Deze opzet biedt nu juist de plaats voor vernieuwing in het onderwijs.’
KSA transformeerde met de sloophamer in de hand de gesloten achtergevel door er gaten in te slaan. Daarnaast voegde het bureau een voorzetgevel op twee meter afstand toe. Hierdoor veranderde de achtergevel naar een tussenmuur met doorgangen waardoor een nieuwe ver-
keerszone is ontstaan. Door de bestaande gang opnieuw in te richten met intieme leernissen is de learning street gerealiseerd. Voor de kleuterschool kwam er een nieuw L-vormig volume aan deze zijde van het hoofdgebouw. Het kenmerkt zich door een houten hellend dak en een open inrichting waarbij de nadruk ligt op een huiselijke beleving vanuit het perspectief van jonge kinderen. Een brede gang- en verblijfszone met tribunetrap dient als werk- en speel-
De ‘learning street’ waar kinderen rustig zelf of samen kunnen werken.
Door gaten in de achtergevel te slaan en een voorzetgevel te plaatsen, ontstond een nieuwe verkeerszone.
ruimte en biedt toegang tot de klaslokalen.
De kleuterschool is met de lagere school verbonden door een eenlaags houten paviljoen, maar heeft ook een eigen ingang in een bakstenen gevel met rondingen en een speels metselwerkverband, die gek genoeg aan de parkeerplaats ligt. Tjon a Tham: ‘De stad vroeg om een gevel met stedelijke allure, als opmaat voor een toekomstige ontwikkeling van de plek.’
Ook de andere zijde van het scholencomplex is aange-
pakt, met een T-vormig houten paviljoen aan de onderwijzersstraat voor onder meer het secretariaat, sanitaire voorzieningen, de keuken en de eetzaal. Een oase aan licht overgiet deze open ruimte die een doorkijk biedt naar de omliggende speelplaatsen. Zo ontstaat een verbinding tussen de bestaande schoolpleinen, de twee huisjes aan de straatzijde en de oudbouw. ‘De brede buitenluifels zijn een knipoog naar de overdekte gaanderijen die hier vroeger stonden’, vertelt Tjon a Tham.
Veel ruimtes in het gebouw zijn licht en open, zoals hier in de nieuwe kleuterschool.
Meerdere gezichten
Ondanks de breuk met het verleden past de nieuwe architectuur door KSA binnen de heldere ritmiek van de oudbouw. De nieuwe toevoegingen zijn complementair aan de bakstenen architectuur van weleer en verbinden de verschillende gebouwen met elkaar. Het resultaat is een scholencomplex met meerdere gezichten. Van een eerder
gesloten voorgevel, klassieke bakstenen kern met houten paviljoentjes als verbindende as, naar een eigentijdse nieuwbouw met straatgevel analoog aan de baksteenarchitectuur van weleer.
Toch vormt het van binnen een duidelijk geheel. Dit is vooral dankzij de rode draad van het kleurenpalet in het vaste meubilair en tegelwerk overal in het interieur. Tjon a
Tham: ‘In elk leslokaal is het kleurenpalet net iets anders. Dat maakt de lokalen herkenbaar voor de kinderen en geeft het historische complex bovendien een nieuwe, frisse laag.’
Door de bestaande gang opnieuw in te richten met intieme leernissen is een learning street gerealiseerd
De nieuwe kleuterschool kwam in een L-vormige uitbreiding met een hellend houten dak.
Traditie herleeft
Doorsnede
Kleuterschool
1. Eetzaal
2. Peuterklaslokaal
Begane grond
3. Kleuterklaslokaal
4. Beweeg- en slaapruimte
5. Keuken
6. Speelplaats
Lagere school
7. Eetzaal
8. Keuken
9. Leslokaal
10. ‘Learning street’
11. Sportzaal
12. Lerarenkamer
13. Secretariaat
14. Directielokaal
15. Techniekzolder
16. Speelplaats
17. Conciërgewoning met woonkamer, keuken en slaapkamer
Eerste verdieping
RENOVATIE BASISSCHOOL EDISON, HOBOKEN, ANTWERPEN
Opdrachtgever AG Vespa | vastgoed en stadsprojecten voor Antwerpen
Bestekschrijver en adviseur bouwkosten Bureau Bouwtechniek, Antwerpen
Installatieadviseur Studiebureau RCR, Herent
Ontwerp 2018 – 2020
Uitvoering 2021 – 2024
Bruto vloeroppervlak 5662 m2
Kosten 15 miljoen
Licht Design Comfort
Greenview: dé nieuwe generatie duurzame dakramen
Met Greenview introduceert FAKRO zijn nieuwe generatie duurzame dakramen. De dakramen uit deze nieuwe lijn blinken uit in esthetiek en comfort. Het strakke design van de buitenpro elen sluit naadloos aan bij zowel rustieke als hedendaagse daken en pv-panelen.
Naast een optimale lichtinval en universele maatvoering bieden de dakramen sterk verbeterde prestaties op het gebied van ergonomie, thermische en akoestische isolatie en ventilatie. Ontdek alle voordelen van Greenview op fakro.nl/greenview
Samen creëren we ‘t mooiste licht van vandaag én morgen.
De ultieme beveiliging van uw woning
Palm-ID
Unieke toegangscontrole op basis van aderpatroonherkenning in de handpalm.
Palm-ID Pro
Biometrische toegangscontrole te integreren met vrijwel alle toegangscontrolesystemen.
Palm-ID Card
Tweetrapsbeveiliging: biometrie en gekoppelde kaart. Werkt standalone en is volledig GDRP/AVG proof.
Recogtech, ontwikkelaar van biometrische beveiligingssystemen, biedt met haar range aan producten de beste en meest veilige toegangscontrole op basis van het aderpatroon in uw handpalm. Geen overdraagbare key-cards, toegangscodes en sleutels nodig.
‘Your hand is the key’, waardoor uw panden tot op het hoogste niveau zijn beveiligd.
Start-up bureau Atlas
‘Als je met ons durft te werken, ontstaat er iets moois’
‘We willen écht mooie dingen maken. Daar worden we blij van.’
Voor Carlos Callejo en Jordy Vos van het jonge Amsterdamse architectenbureau Atlas ligt de lat hoog. In hun streven naar expressieve architectuur stellen ze elk standaarddetail ter discussie. En dat vraagt veel. Van de architecten zelf, maar ook van hun opdrachtgevers en aannemers.
TEKST MARIEKE GIELE | FOTO’S DAVID MEULENBELD
‘We streven naar een uitgebreide collectie van projecten. Voor ons moet er altijd iets nieuws zijn’
– CARLOS CALLEJO
We staan in de tuin van Terra, het nieuwste project van Atlas. Deze uitbreiding van een villa in Aerdenhout is bijna gereed. Alleen de laatste opleverpunten, die duren altijd het langst. Vos begint meteen dingen aan te wijzen die nog niet af zijn: ‘De kozijnen zijn vergeeld, die moeten nog in de lak. En de gevelsteen van stampleem moet nog geïmpregneerd worden. Nu zie je die vieze waterstralen naar beneden lopen.’ Het is direct duidelijk. Dit duo blijft scherp tot het laatste detail.
Jullie zijn wel kritisch.
‘Klopt, we zijn heel kritisch. We gaan door tot het perfect is’, reageert Vos resoluut.
‘Voor deze aanbouw hebben we meermaals de fundering opnieuw laten maken, omdat het zulk millimeterwerk is met de detaillering van de kozijnen. Maar uiteindelijk is het wel gelukt. Zonder concessies te doen aan de kwaliteit.’
Dat vraagt veel van jullie als architect. Maken jullie het jezelf niet te moeilijk?
‘Soms wel’, knikt Callejo. ‘Maar we willen gewoon het resultaat behalen dat we voor
ogen hebben. En daarvoor moeten we hoog inzetten. Dat hebben we meegekregen van onze tijd bij [architectenbureau] Space Encounters.
‘We zien architectuur als een ambacht. En dat betekent niet alleen een goed concept bedenken, maar dat concept ook daadwerkelijk realiseren. Voor ons zit dat in de detaillering. We gaan nooit uit van standaarddetails met al die randjes en zetwerkjes. Wij willen dat het detail juist voortkomt uit het concept. Daarin zoeken we altijd naar eenvoud – in vorm, materiaal en kleur.’
Vos vult aan: ‘Alles moet voor ons rationeel zijn. We kiezen bewust welke elementen we in het zicht laten en kiezen vaak voor verschillende materialen in dezelfde kleurtint. Zo is een hemelwaterafvoer bij ons eigenlijk nooit zichtbaar.’ Hij wijst naar de hoekige gevelelementen van de uitbouw. ‘Daar hebben we de regenafvoer in weggewerkt, zodat hij niet afleidt in het gevelbeeld. Alleen heel soms kiezen we ervoor om de regenwaterafvoer wel te laten zien, maar dan vergroten we hem uit en maken we er juist een opvallend element van. Alles om het gebaar te versterken.’
Hoe is het voor aannemers om met jullie te werken?
‘Ja, aannemers vinden ons altijd bijzonder. Zeker als we iets laten afbreken’, geeft Callejo toe. ‘Gelukkig zijn ze achteraf wel blij met het eindresultaat. Dan geven ze aan dat ze niet hadden verwacht dat het zo mooi zou worden. Voor hen is het natuurlijk ook bijzonder om eens wat anders te mogen maken.’
‘En we hebben onze opdrachtgevers altijd achter ons staan. Die zijn onderdeel van het succes’, valt Vos hem bij. ‘Juist particuliere opdrachtgevers die bewust voor dit pad kiezen, zijn gedreven om er iets moois van te maken. Die opdrachtgevers zijn schaars, maar als ze het met ons aandurven dan ontstaat er ook iets moois. We doen het echt samen en die wisselwerking maakt het project weer beter.’
In jullie werk is goed de invloed van jullie tijd bij Space Encounters te zien. Herkennen jullie je daarin?
‘Het is grappig dat je dat zegt, want dat horen we vaker’, reageert Vos. ‘Maar kan je uitleggen waar je die overeenkomsten in ziet?’
Detail van het project Terra; een uitbreiding met duurzame materialen van een woning in Aerdenhout.
‘Wij zijn nu jonge Spacers, maar misschien komt er straks wel een generatie Atlassers’
– JORDY VOS
Misschien zit dat in een bepaalde puurheid van de architectuur, zowel in het grote gebaar als in de detaillering.
‘Ja, we hebben daar lang gewerkt en dat zie je terug in ons werk. Het is een soort kruisbestuiving’, beaamt Vos.
Callejo gaat verder: ‘We zien het als een groot compliment als mensen ons met Space Encounters vergelijken. We wilden graag ons eigen bureau beginnen, maar we vinden nog steeds dat ze fantastisch mooi werk maken. Dus als mensen ons zien als een jonge Space Encounters, dan doen we blijkbaar iets goed.’
Maar uiteindelijk willen jullie je als Atlas natuurlijk ook onderscheiden. Hoe gaan jullie je verder ontwikkelen?
‘Het is zo gek. Ik heb eigenlijk het idee dat we pas net zijn begonnen, ook al doen we dit al drie jaar. Bizar’, roept Vos uit. ‘Maar ja, die vraag begint nu steeds meer op te spelen.’
‘We denken daarover na, en met de tijd zullen we steeds meer ons eigen handschrift ontwikkelen. Maar onze kracht zit in die samenkomst van het concept en de techniek. Dat zal ook altijd zo blijven’, voegt Callejo toe. ‘Zo streven we naar een uitgebreide collectie van projecten. Met verschillen-
de type opgaven, maar bijvoorbeeld ook verschillende materialen. Voor ons moet er altijd iets nieuws zijn.’
‘En we willen natuurlijk ook wat groter worden als bureau’, zegt Vos. ‘Maar niet te groot hoor. We willen controle houden over het project. Kwaliteit in plaats van kwantiteit. En we willen ook iedereen kennen en meenemen in het project.’ Hij grijnst. ‘Dan kunnen we onze kennis straks weer doorgeven. Want wij zijn nu jonge “Spacers”, maar misschien komt er straks wel een nieuwe generatie “Atlassers”.’
Op de niet-geïmpregneerde stamplemen gevelsteen zie je sporen van waterstralen.
1. Detail van het project Rosa: renovatie van een jarenzestigwoning in Bussum met warm kleurenpalet, zowel in het interieur als in de tuin. Foto’s Atlas
2. Detail van de pergola in een woning in Wieringerwerf.
3. Renovatie van een jarenzestigbungalow in Amstelveen met nieuwe dakopbouw.
4. Axonometrie van de KP-villa’s op Curaçao.
5. Render van twee identieke villa’s op Curaçao, met de nadruk op traditionele bouwmethoden.
6. Transformatie van een woning in Wieringerwerf met onderhoudsarme houtbekleding en een pergola die binnen en buiten verbindt.
1. 4.
Materiaal Hollands Wol Collectief
Biobased bouwen is niet soft
Jaarlijks gooien we in Nederland zo’n 1,65 miljoen kilo schapenwol weg. Zonde, vindt Janne de Hoop van het Hollands Wol Collectief. Samen met Mirthe Snoek geeft zij dit restproduct nieuwe bestemmingen. Dat doen ze door wol te verzamelen en te verwerken tot duurzame halffabricaten die geschikt zijn als muurbekleding, kussenvulling en vilt. Op industriële schaal.
Schapen worden in Nederland gehouden voor hun vlees en melk en voor natuurbegrazing – niet voor hun vacht. Terwijl hun jaarlijkse scheerbeurt alleen al in Nederland 1,65 miljoen kilo wol oplevert waar nauwelijks vraag naar is, waarvoor de schapenboeren bijna geen geld voor het ruwe product ontvangen. Intussen stapelen de kilo’s zich op. Janne de Hoop: ‘Het eerste jaar dat wij wol inkochten, waren er schapenhouders die nog wol van vijf jaar geleden hadden liggen. We spreken niet meer over kilo’s maar over tonnen.’
Gedeelde frustratie
‘Het verhaal is vrij ironisch’, vervolgt De Hoop. In Nederland gebruiken wij wol voor allerlei toepassingen, zoals kleding en tapijten, maar die komt vaak uit
Australië of Nieuw-Zeeland vanwege de kwaliteit en vooral vanwege de lage bewerkingskosten in de grootschalige wolindustrie daar. En ook moet Nederlandse wol concurreren met kunststofvezels en grondstoffen uit Azië. Ten slotte speelt het verdwijnen van de textielindustrie uit Europa een rol.
In 2021 richtten Janne De Hoop en Mirthe Snoek het Hollands Wol Collectief op om verandering te brengen in de wolketen en de Nederlandse maakindustrie te verduurzamen. De twee ontwerpers leerden elkaar kennen tijdens hun studie industrieel ontwerp aan de Technische Universiteit Delft. Ze vonden dat er voor hun studie te weinig lokale en duurzame materialen verkrijgbaar waren. De Hoop: ‘We werden vooral opgeleid om met kunststoffen uit Azië te werken.’
Langjarige afspraken
Het Hollands Wol Collectief ontwikkelde een proces van inkoop tot en met de productie van wollen halffabricaten. Schapenboeren kunnen zich aanmelden om hun wol te laten ophalen. ‘We komen desgevraagd langs, maar hebben tegenwoordig ook regionale inzamelpunten omdat de hoeveelheid wol die we verwerken ieder jaar toeneemt’, zegt De Hoop. Het collectief koopt de wol alleen in als ze ook zeker weten dat ze er een goede bestemming voor hebben. Ook de kwaliteit houden ze scherp in het oog. Dat alles maakt dat ze de boeren een betere prijs kunnen bieden. ‘We werken aan langdurige samenwerking met afnemers, zodat we ook met schapenhouders langjarige afspraken kunnen maken. Als we het ene jaar wol ophalen, dan willen we
Mirthe Snoek en stagiair Lucia Boevé van het Hollands Wol Collectief bij The Green Village op de campus van de TU-Delft.
Details van wol als muurbekleding.
Wol kan heel goed als muurbekleding toegepast worden.
‘We willen ons niet verliezen in knutselprojecten maar opschalen en zo impact maken’
dat het volgende jaar ook weer doen.’
Vervolgens gaat de ruwe wol naar een wasserij in Portugal. In Europa is de industrie voor het wassen van wol verdwenen. De Hoop: ‘Er is een aantal plekken in Europa waar het nog kan. En dan komt het terug in balen van 280 kilo. Die staan dan bij producenten in opslag tot ze verwerkt worden.’ Zo wordt de grondstof toegepast als vulling in meubels en kussens – in plaats van synthetisch materiaal –, als vilt en als bekleding van uitvaartkisten.
Ook designers en kunstenaars gebruiken hun halffabricaten. ‘Toen we begonnen waren veel ontwerpers al langer bezig met wol, maar ze liepen vast omdat ze zelf
niet kunnen opschalen’, vertelt De Hoop. Het Hollands Wol Collectief ondersteunt deze gebruikers vooral met de inkoop van wol. ‘Ik vind het veel leuker om duurzame ontwerpen mogelijk te maken dan zelf producten op de markt te brengen.’
Uitvaartkistenmakers
Er zijn veel soorten schapen en daarmee ook veel soorten wol. Dat levert variaties op in kleur, krul in lengte en kwaliteit van de vezels. En dat maakt het materiaal volgens De Hoop zo veelzijdig toepasbaar, bijvoorbeeld ook als wandbekleding in gebouwen. ‘Het is biobased, isolerend, akoestisch dempend en luchtzuiverend.’
Zo verkoopt het Hollands Wol Collectief rollen wolvilt en wolvezels aan onder meer meubelproducenten, (interieur)architecten en uitvaartkistenmakers. En dit op industriële schaal. Komend jaar hoopt het Hollands Wol Collectief zestig ton wol te verwerken.
De Hoop: ‘In de wolwereld kun je je gemakkelijk verliezen in kleine knutselprojecten. Daarin zit veel passie en liefde voor het materiaal. Maar daar gaan we niet in mee. We willen opschalen en zo impact maken.’
Carel Weeber (1937-2025)
Uitgesproken en eigenzinnig architect
Op 2 februari overleed de Curaçaos-Nederlands architect Carel Weeber. Weeber was een van de bekendste Nederlandse architecten van de twintigste eeuw, ook bij het grote publiek, mede door spraakmakende gebouwen die zeer geliefd maar ook diep gehaat werden. Een portret van een eigenzinnig architect.
Carel Weeber was een groot voorbeeld toen ik eind jaren zeventig, begin jaren tachtig in Eindhoven architectuur studeerde. De Delftse hoogleraar was mediageniek met zijn lange haren, pilotenbril, psychedelisch gestreepte broek, leren jack, rijdend in een Alfa Romeo GTV. Hij kon eenvoudig maar scherp formuleren. Zijn televisieoptredens, waarin hij geen blad voor de mond nam – ‘Wat is hier gebeurd? Een spoorwegongeluk?’ – waren het gesprek van de dag.
De afstudeerontwerpen van mijn studentengroep – met Tony Goossens, Johan Kappetein, Gert-Jan Willemse, Hans Bertrand, Wiel Arets en Wim van den Bergh – waren duidelijk op het werk van Weeber geïnspireerd. Niet alleen formeel en typologisch, maar ook in attitude waren ze verdere radicaliseringen van zijn gebouwen.
Tegelijkertijd ontwikkelde zich een eigen Eindhovense school, die in het door Weeber waargenomen gat sprong dat het staken van het ontwerponderwijs in Delft had geslagen – al zagen de meesten in Delft dat anders. Daar waren ze na de democratisering vooral met zichzelf bezig.
De prijsvraag voor een nieuwe bibliotheek in Rotterdam in 1977, waarvoor de Delftse hoogleraren Bakema en Weeber waren uitgenodigd en die door de eerste werd gewonnen, leidde tot een schisma tussen de erven van de Forumbeweging en de aanhangers van Weeber. Niemand van de Delftenaren wist hoe ze ons Eindhovenaren moesten inschatten. Bij welk kamp hoorden wij? Weeber bekeek mij altijd met een zeker argwaan in die tijd, ook toen ik bij de Rotterdamse Kunststichting kwam. Hij en Umberto Barbieri hadden een duidelijk plan, waar niet aan getornd mocht worden. Hetzelfde gold overigens voor de vertegenwoordigers van de andere kant, zoals Van Eyck en Hertzberger. Er was dus altijd distantie. Het valt niet te ontkennen dat de rigiditeit, maar ook de enorme reikwijdte en diepgang van de strategie van Weeber met de Rotterdamse Kunststichting, vanaf 1977 een enorme invloed hebben gehad op de ontwikkeling van Rotterdam, en de Nederlandse architectuur in het algemeen. De stedenbouwkundige plannen door een keur van internationale en Nederlandse architecten die vanaf 1982 in het kader van Architecture
International Rotterdam (AIR) werden gepresenteerd en bediscussieerd, zijn misschien niet direct uitgevoerd maar hebben onmiskenbaar hun sporen nagelaten. De Kop van Zuid had er zonder AIR nooit zo uitgezien. Ook de doelstelling om de Nederlandse architectuur uit haar isolement te halen, door haar te confronteren met toonaangevende architecten en critici uit het buitenland, heeft lang doorgewerkt.
De essentie van Weebers denken in die tijd is terug te vinden in zijn manifest ‘Geen architectuur zonder stedebouw’, dat in 1981 gepubliceerd werd in het boek Wie is er bang voor nieuwbouw... van Hilde de Haan en Ids Haagsma. Het manifest is een pleidooi voor het primaat van de stedenbouw. Daarin verzet Weeber zich tegen het idee dat de stad een compositie van gebouwen is: ‘Hiermee is het inzicht op de achtergrond geraakt dat de stad primair een eigenschalige compositie is van stedelijke openbare ruimte – en als zodanig vraagt om een autonoom ontwerpniveau met eigen formaliteit, techniek en middelen.’ Weeber pleitte dan ook voor het ontwerpen van gridstructuren, zoals Cerda’s plan voor Barcelona omdat een grid ‘niet zozeer een ontwerp is van een stad, als wel het ontwerp van een patroon voor een stad’. Het is in die structuren dat mensen hun individuele vrijheden vinden, zo meende hij.
Dat geldt op kleinere schaal net zo goed voor Weebers woningbouw. Niet alleen geeft die duidelijk de stedenbouwkundige verhouding tussen openbaar en privé aan, ook accepteerde hij Woonprogramma’s, Voorschriften en Wenken (1966) van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de logica van de bouwindustrie – zoals kraanbanen, prefabricatie – als zaken die hij niet kon beïnvloeden. En dat liet hij zien. Net zoals Aldo Rossi die in al zijn gebouwen toonde dat de typologieën ervan feitelijk dezelfde waren als in de tijd van de vroege industrialisatie, geloofde Weeber niet dat architectuur een betere wereld of betere mensen zou kunnen produceren. Wel geloofde hij in het belang van sociale woningbouw.
Er is al veel gezegd en geschreven over de Peperclip en de Zwarte Madonna en ik wil er hier twee dingen aan toevoegen. Aller-
eerst waren beide gebouwen sociale woningbouw, midden in de stad. Dat was ook toen al niet eenvoudig, maar Weeber kreeg het voor elkaar. Inmiddels is het vanwege de grondprijzen onmogelijk in elke stad in Europa, de Zwarte Madonna is intussen zelfs afgebroken – een schandaal. Ten tweede wordt over de esthetiek meestal alleen gesproken als mooi of lelijk. De subjectieve poëzie van Rossi ontbreekt. Maar natuurlijk betekende de samenwerking met Peter Struycken meer dan dat hij leuke – of minder leuke – kleuren uitzocht. Struycken is een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de ‘nieuwe abstractie’ in de Nederlandse kunst.
Dit is een merkwaardig veronachtzaamde episode in de Nederlandse cultuur, de laatste die alle gebieden van kunst en ontwerpen met elkaar verbond. Het zou dan ook goed zijn als dat aspect van het werk van Weeber meer serieus genomen wedrd. Nu blijft de culturele betekenis ervan te zeer in het keurslijf van het Delftse architectuurdiscours steken.
Iets dergelijks geldt ook voor de gevangenis aan de Schie in Rotterdam. Het is Weebers absolute meesterwerk, spiegelbeeldig gesitueerd direct tegenover de Van Nellefabriek. De relatie gaat verder dan alleen Goudmerk tegenover Zilvermerk. Na de geplande uitbreiding had de Van Nellefabriek ook binnenhoven gehad.
Nauwkeuriger bekeken komen de programma’s van beide gebouwen – omheind, met werkplaatsen en terreinen voor sport – meer overeen. De cellen in De Schie nemen maar vijftien procent van het gebouw in. Op tal van niveaus illustreert de gevangenis de opvattingen van de Franse historicus Michel Foucault, dat de typologie van de gevangenis sterk overeenkomt met andere typen gebouwen, zoals fabrieken. Het gebouw illustreert Foucaults opvattingen voor wie ze wil zien, als een conceptueel kunstwerk.
In 1997 lanceerde Weeber in een interview met Bernard Hulsman in NRC Handelsblad het ‘wilde wonen’. Het systeem van sociale woningbouw, waarin hij altijd kritisch had kunnen werken, was toen al door tal van dereguleringen en privatiseringen geschiedenis geworden. ‘Ik pleit voor afschaffing van de staatsarchitectuur. Als de overheid
consequent is in de bevordering van de marktwerking, dan moet de ruimtelijke ordening en woningbouw ook worden geliberaliseerd. En zelfs het architectonische beeld: laat de mensen zelf bepalen hoe hun woningen worden.’ De vrijheid die hij bewoners altijd had willen geven binnen de gestaalde kaders van de woningbouwpolitiek, leek binnen bereik. In werkelijkheid leidde het wilde wonen al snel tot het tegendeel. Het aantal typologieën en hun verschijningsvormen nam al snel af en de economische neveneffecten van de vrije markt leidden tot de nieuwe woningnood die we nu maar al te goed kennen. Weebers droom was dat mensen naar een bouwmarkt zouden gaan om kant-en-klare onderdelen voor hun woningen te halen. De bouwindustrie had daar haar eigen ideeën over. Daarbij hebben de meeste mensen helemaal geen zin om wild te wonen, maar zoeken een kavel tussen gelijkgestemden. Zo werden de gestaalde kaders van de staatsarchitectuur ingeruild voor de gestaalde kaders van de bouwindustrie en de banken.
Geen wonder, dat Carel Weeber zich terugtrok op Curaçao en laatstelijk in België.
BART LOOTSMA
Bart Lootsma is historicus, criticus en curator op het gebied van architectuur, design en beeldende kunst.
Karakter
Spectaculair was het moment waarop ik de natte kleibrei mengde met droge hennepvezels van de dierengroothandel. Nadat ik was uitgehoest van de stofwolk begonnen de vezels het vocht uit de kleimassa op te nemen. Wat eerst nog op een natte koeienvlaai leek, veranderde in een plakkerig, stevig deeg dat de basis vormde voor een unieke kleisteen, prachtig van kleur en textuur. Waarom al die moeite, het maken van stenen van klei? Mijn negentigjarige vader begreep er niets van. Hij was zo genereus om zijn tuin met kas aan mij over te dragen, zodat ik er met hulp van vrienden mijn eigen draai aan kan geven. Zoals het graven, kneden, metselen en bouwen van een muur in de kas, van klei uit eigen tuin. Had hij dan voor niets in dertig jaar tuinieren van alles verzameld? Waaronder een uitdijende en vervaarlijk aandoende stapel stenen? Materiaal genoeg, maar het overgrote deel van die stapel waren lelijke, grijze, karakterloze betonstenen. Dat ik die niet ging gebruiken, kon ik mijn vader niet uitleggen.
Maar wat een karakter hebben de kleistenen die we zelf maakten. Geen een is gelijk. Ze kleuren mee met het licht. Ze reguleren de vochthuishouding in de kas. Zelfs voor de akoestiek in het glazen gevaarte doen ze wonderen.
Zou het niet fantastisch zijn als nieuwe, liefst biobased geproduceerde materialen karakter en doorleefdheid terugbrengen in de hedendaagse architectuur? Tot nu toe zie ik het niet. Veel recent opgeleverde houtbouwarchitectuur lijkt telkens eenzelfde jasje te hebben aangetrokken. Het riekt naar boekhoudkundige houtbouw: op papier is het geëiste aandeel herbruikbare materialen waarschijnlijk gehaald, maar in de architectuur is het lang niet altijd terug te lezen. Generieke architectuur op specifieke plekken. Zonde.
Mijn eigen geklei toont aan dat met ambachtelijke methoden architectuur weer karakter kan hebben. Materialen die veranderlijk zijn. Materialen die soms letterlijk en figuurlijk leven. Materialen die onderhoud vergen, iets waar in Nederland zo ongeveer iedereen een broertje dood aan heeft, gezien de van voor tot achter aangelegde onderhoudsvrije tuinen zonder maar één levend schepsel. Een goed gebouw vraagt om onderhoud en dat moet je het geven. En de stad vraagt om gebouwen met karakter. Gebouwen die jou als bewoner de mogelijkheid bieden om van te gaan houden, juist vanwege het karakter. De potentie om met ambachtelijke middelen gebouwen meer karakter te geven is enorm. Weg met de overal-hetzelfde-architectuur! Gebruik lokale materialen, waarvan de oorsprong bekend is, zoals ik zelf heb gedaan. Want inmiddels heeft mijn vader mijn kleistenen muur ook omarmd. Column Vincent Kompier
‘Het zal je maar gebeuren. Op maandagmorgen een opdracht accepteren met de eis om het plan op de donderdag van dezelfde week klaar te hebben.’ Dat schreef architect Henk Zwanziger (1946) in zijn persbericht over het kantoor van Busker Hei- en Waterwerken aan de Waaldijk bij Zaltbommel. De extreem korte ontwerptijd had geen negatieve invloed op het resultaat. Aan dit iconische bouwsel gaat niemand voorbij zonder het op te merken.
TEKST ARJAN DEN BOER | FOTO KASPAR BAMS
Henk Zwanziger deed in 1970 eindexamen binnenhuisarchitectuur aan de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam. Het jaar daarop verzette hij zich tegen de sloop van de Koninginnekerk in Rotterdam-Crooswijk en maakte vergeefs een plan om die te verbouwen tot sociaal-cultureel centrum. Zwanziger werkte als binnenhuisarchitect voor meubelfabrikant Lundia
en vanaf 1976 bij het tv-programma Avro’s 3X20. In de rubriek ‘Wonen en ons huis’ vertelde hij bijvoorbeeld enthousiast over een ladenmandopbergsysteem. Voor zijn uitzonderlijke bijdrage op interieurgebied kreeg hij de Deco-Prijs 1979.
Enthousiaste opdrachtgever
Intussen had Zwanziger zich gevestigd in Brakel bij Zaltbommel. Daar bouwde hij in 1985 een
eigentijdse versie van het afgebrande Veerhuis als voetbalkantine. Zes jaar later ontwierp hij een ‘glazen villa’ met interne loopbrug aan De Virieusingel in Zaltbommel. Het ‘ultramoderne’ huis voor de familie Kühne trok veel bekijks. In de publiciteit die volgde, predikte Zwanziger de volledige integratie van architectuur en interieurontwerp. ‘Met evenveel plezier ontwerpt hij een kast, een balie of een tafel, als een woonwijk of kantoorgebouw’, meldde het persbericht. Veel van zijn projecten waren in of rond Zaltbommel. In 1995 ontwierp hij huizen in de nieuwe wijk De Spellewaard. Daar maakte hij ook De Poortwachter, een kunstwerk van baksteen en staal op een zichtas. Zwanziger deed het cadeau aan de gemeente omdat hij vond dat het omgevingsontwerp integraal meegenomen moest worden. In diezelfde periode kwam hij met een alternatief plan voor het grote woningbouwproject Waalfront-West als ‘waterstad’ met een multifunctionele waterkering. Het werd als onrealistisch afgewezen.
Zijn magnum opus ontwierp Zwanziger in 2003 aan de Gamerschedijk langs de Waal: het kantoor voor Busker Hei- en Waterwerken. En dat binnen een week tijd, vanwege het aflopen van een voorbereidingsbesluit. Op maandag maakte Zwanziger de eerste schetsen, die hij dinsdags besprak met Rijkswaterstaat en de gemeente en de volgende morgen voorlegde aan de welstandcommissie. Ook de opdrachtgever was direct enthousiast. Donderdagmiddag om vijf uur lagen de plattegronden en schetsen bij de gemeente in de bus. De bouwvergunning werd verleend, al duurden procedures rond milieueisen en buitendijks bouwen nog twee jaar.
Aangemeerd schip
Zwanziger liet zich inspireren door de bedrijfshistorie van Busker Hei- en Waterwerken. Een halve eeuw eerder had Maarten Busker een kraan op zijn binnenvaartschip gezet om heiwerken te doen in rivieren. Het ovale kantoor verrees in een hoek van 45 graden ten opzichte van de dijk, als een schip dat aanmeert bij de haven. Het bakstenen middendeel werd geflankeerd door twee felgekleurde torens van staalplaat. De ene lijkt een boei of vuurtoren, de andere doet denken aan het beroemde constructivistische, nooit gerealiseerde Monument voor de Derde Internationale van de Russische kunstenaar Vladimir Tatlin. De spits zal ook wel naar een kraanmast verwijzen en ook het interieur bevat referenties, zoals de visgraatvloer van een scheepsdek. Net als eerder bij een landhuis in Capelle aan den IJssel hanteerde Zwanziger een postmodern idioom van historische verwijzingen in moderne materialen. Het Busker-kantoor heeft nog altijd z’n oorspronkelijke functie en dezelfde gebruiker. Het verkeert na ruim twintig jaar in goede staat. In 2014 liet de gemeente Zaltbommel een cultuurhistorische waardestelling maken van de ‘Buitenstad’, waarin het kantoor hoog scoorde op herkenbaarheid, zeldzaamheid en gaafheid. Deze Zwanzigercreatie, evenzeer een kunstwerk als een bouwwerk, is kortom rijp voor aanwijzing als gemeentelijk monument.
Transformatie Nederlandsche Bank door Mecanoo
Modernisme op zijn best
De voorheen hermetisch gesloten Nederlandsche Bank in Amsterdam wordt gedeeltelijk toegankelijk voor het publiek. Nu het geld en het goud zijn verhuisd, kan onze nationale bank zijn deuren openen voor schoolklassen, studenten en toeristen. Mecanoo transformeerde het gebouw rigoureus en drukte een eigentijds stempel op het interieur.
TEKST FLOORTJE KEIJZER | FOTO’S OSSIP VAN DUIVENBODE
Traditie
De Nederlandsche Bank in Amsterdam met een openbaar toegankelijke steiger aan de Stadhouderskade.
De Nederlandsche Bank in het centrum van Amsterdam werd in 1961 ontworpen door Marius Duintjer. Het gebouw staat op de plek waar ooit het pompeuze Paleis voor Volksvlijt stond, dat in 1929 door brand werd verwoest, tot groot verdriet van veel Amsterdammers. De kolos van de Nederlandsche Bank, met strakke monolieten gevels, een brede laagbouw en een hoge toren, was een fremdkörper in de fijnmazige oude binnenstad. Het complex stond steevast in de top vijf van lelijkste gebouwen van Amsterdam.
‘Ons doel was om van het lelijkste gebouw van Amsterdam het mooiste te maken’, zegt Francine Houben, architect en oprichter van Mecanoo tijdens de perstour.
Begin januari ging het personeel weer aan de slag in de getransformeerde bank en in maart volgde de officiële opening, toen naast de kantoren ook het expositie- en educatiecentrum gereed waren.
Enorme goudstaaf
De nieuwe Nederlandsche Bank is een transparant en toegankelijk gebouw. Terwijl het voorheen een gesloten bunker was waar geen Amsterdammer welkom was, is er nu een openbare binnentuin en in de centrale hal zijn werkplekken en zitjes waar stadsbewoners kunnen afspreken. De oude kluis die drie verdiepingen de kelder in zakt, is losgezaagd van de vloeren en glanst als een enorme goudstaaf. Hierbinnen worden schoolklassen en toeristen ontvangen.
De hoofdentree is verlegd van het drukke Westeinde naar de parkkant aan het Frederiksplein. In de visie van Mecanoo loopt het groen van het plein – dat de afgelopen jaren steeds meer een park werd – via de groene zomen van de Nederlandse Bank naar de binnentuin met in totaal ruim 5000 vierkante meter nieuw groen. Aan de Stadhouderskade ligt een honderd meter lange openbare steiger, met plantenbakken en banken.
Detail gevel toren
Het nieuwe atrium achter de verlegde gevel aan de binnentuin. Links de originele blootgelegde betonnen constructie.
De voormalige kashal met werkplekken en ruimte voor congressen, met uitzicht op het Frederiksplein.
De oude kashal is getransformeerd tot een twee verdiepingen hoge ruimte met een hoofdrol voor de stalen kolommen van Duintjer
Om ruimte te maken voor de binnentuin is de cilindrische toren – die in 1991 aan het complex werd toegevoegd – gedemonteerd en elders opgeslagen in afwachting van een nieuwe bestemming. De gevel van de binnentuin is acht meter verlegd, waardoor er ruimte ontstond om een vide van vijf verdiepingen te realiseren die de twee ondergrondse verdiepingen bij de drie bovengrondse trekt. De extra vloeren die de afgelopen decennia zijn toegevoegd om steeds meer ruimte voor kantoren te maken, zijn verwijderd. Hierdoor is de laagbouw ruim en open met overal zicht op de binnentuin.
Kolommen van Duintjer
Dat deze genereuze ruimtes nu gedeeltelijk openbaar zijn, is mogelijk geworden doordat het veiligheidsniveau op de locatie is afgeschaald. De nationale voorraad bankbiljetten, 1000 kisten gouden munten en 14.000 goudstaven – totale waarde: 15 miljard euro
– die lagen opgeslagen in de kluis onder de bank, zijn twee jaar geleden verhuisd naar een nieuw kascentrum in Huis ter Heide. Daardoor kon de Nederlandse Bank worden opgedeeld in drie veiligheidszones: een publiek toegankelijk deel, een deel waar gasten welkom zijn met een bezoekerspasje en een deel dat alleen voor personeel toegankelijk is.
De oude kashal is getransformeerd tot een twee verdiepingen hoge ruimte met een hoofdrol voor de megalomane en toch heel verfijnde stalen kolommen van Duintjer. Deze ruimte doet aan als een klassieke leeszaal van een bibliotheek door de schermloze werkplekken met chique glazen tafellampen. Als de tafels aan de kant gaan kan de ruimte worden omgetoverd in een congresruimte, met zicht op het Frederiksplein. Ondanks de grote open ruimte in bibliotheek, de glasvlakken en de terrazzovloer is de akoestiek aangenaam. Houben legt uit dat het geluid wordt ge-
Traditie herleeft
dempt door de golvende houten wanden en de kleurrijke tapijttegels op de tussenvloeren. Ook het geperforeerde witte plafonds en de plafonds van houten latten, helpen mee om de akoestiek rustig te houden. Saillant detail is dat het hout afkomstig is van Amsterdamse bomen.
‘Hier wil iedereen zijn’
In het hart van het gebouw staat een zestien verdiepingen hoge toren die niet doorloopt in het interieur van de laagbouw. Wie de lift neemt naar de bovenste verdieping wordt verrast door het schitterende uitzicht. Duintjer had hier vergaderruimtes voor ogen, wat door de hoeveelheid
luchtbehandelingsinstallaties destijds niet is gelukt. Met de transformatie zijn de installaties naar de kelder verhuisd waardoor Duintjers oorspronkelijke ontwerp toch kon worden gerealiseerd. Houben heeft gelijk als ze zegt ‘hier wil iedereen zijn’, want ondanks de harde wind blijft de verzamelde pers zo lang mogelijk hangen op de rondgang van het dakterras.
State of the art is de renovatie van de gevel van de toren, met lange horizontale glasstroken en banden van donkerrode keramische tegels in verschillende tinten. Om de huid van het gebouw thermisch te verduurzamen, is hij compleet vernieuwd en voorzien van een dubbele gevel:
een lichte buitengevel met enkelglas, en een goed isolerende binnengevel. Dat levert doorzichtige hoeken op die de toren niet alleen subtiel fragiel maken, maar bovenal aansluiten op de strakke transparantie van de oorspronkelijke modernistische gevel.
Grieks entasisprincipe
Zo eenvoudig als de gevel nu oogt, zo ingewikkeld was de technische uitvoerig. Want naar boven toe versmalt de toren volgens het klassieke Griekse principe van entasis: elke twee verdiepingen wordt de toren rondom twee centimeter smaller, waardoor hij optisch hoger lijkt. Ook
De spiraaltrap van Marius Duintjer is in het atrium door Mecanoo herhaald.
wordt de keramische borstwering hoger en worden de strokenramen lager naar boven toe. In tegenstelling tot de oorspronkelijk in beton gegoten tegels, zijn de nieuwe tegels weer los te maken. Door de ventilatie tussen beide geveldelen warmt het gebouw in de zomer aanzienlijk minder op. Bovendien hangt de geïntegreerde zonwerking er veilig voor harde windstoten. Deze geavanceerde schil draagt bij aan een bijna energieneutraal gebouw met een Breeam Outstanding en Well Platinum certificering.
Traditie herleeft
Op de bovenste verdieping zijn twee congresruimtes en een café, met rondom een overkapt dakterras.
Traditie
Veertiende verdieping
Begane grond
1. Hoofdentree
2. Voormalige kluis, nu expositieruimte/schatkamer
3. Ontvangstgebied
4. Auditorium
5. Kern hoogbouw
6. Atrium
7. Restaurant
8. Vlonder aan het water (publiek toegankelijk)
9. Stadstuin (publiek toegankelijk)
10. Expeditie
11. Voormalig kascentrum, nu werkruimte
12. Vergaderruimte
13. Werkplekken
14. Koffiehoek
DE NEDERLANDSCHE BANK, AMSTERDAM
Architect Mecanoo Architecten
Team Francine Houben, Arne Lijbers, Luuk van Wijlick
Opdrachtgever De Nederlandsche Bank
Programma werkomgeving, vergadercentrum, tentoonstellingsruimte, restaurant
Hoofdaannemer SPIE Building Solutions, Utrecht
Constructeur Pieters, Amsterdam
Installateur Valstar Simonis, Rijswijk
Bouwfysica DGMR
Bruto vloeroppervlak 67.000 m2
Ontwerp vanaf 2018
Bouw 2020 – 2025
Bouwsom € 320 miljoen
Traditie
Aluminium kozijnen voor imposante woontoren
In Rotterdam worden steeds meer duurzame en toekomstbestendige woningen gebouwd waarbij vergroening, verdichting en verduurzaming een belangrijke rol spelen. Met de bouw van de Berninitoren met 72 appartementen wordt hier zeker aan voldaan. Aluminium kozijnen van Aliplast dragen hieraan bij.
De Berninitoren wordt perfect geïntegreerd in het omringende landschap door zijn slankheid. Vanuit Bernini heb je uitzicht op de skyline van Rotterdam en het Kralingse Bos. MIX Architectuur, die de toren ontwierp, koos ervoor dat er naast woonruimte ook een plaats voor ontmoeting kwam: de toren voorziet in een maatschappelijke ruimte. Samen met het getrapte dek naast het water van de Prinsenplas, zorgt dit voor een unieke ontmoetingsplaats. Dankzij dit mooi en duurzaam ontwerp heeft de Berninitoren de prijs gewonnen van Meest Markante Vastgoedproject in Rotterdam 2025.
Dynamische gevel met diepte
Voor de gevel koos MIX Architectuur voor een dynamische gevel waarin ook diepte zit. Die diepte wordt verwezenlijkt dankzij de geïntegreerde PV panelen die een spiegeling hebben. Om dit in het geheel tot zijn recht te laten komen, waren de juiste raamprofielen nodig.
Doordat de toren uit twintig woonlagen bestaat, moesten de kozijnen voldoen aan bepaalde eisen om tegen die hoogte bestand te kunnen zijn. ‘Vooral op gebied van wind- en waterdichtheid speelt dit een grote rol. Daarnaast wilden de architecten ook
dat de kozijnen op het vlak van duurzaamheid goed presteren en uitstekende isolatiewaarden bieden’, zegt Marc Mulders, salesmanager bij Aliplast.
Star 75 in verschillende uitvoeringen
‘Niet alleen de eisen over isolatie en duurzaamheid speelden een rol, ook de esthetische voorkeuren zijn natuurlijk van groot belang voor een gebouw van die omvang’, zegt Mulders. Samen met installateur Vorsselmans werd er op zoek gegaan naar de juiste profielen. Uiteindelijk kwamen ze uit bij Aliplast Aluminium Systems.
‘Met die verschillende eisen in gedachten, viel de keuze op het Star 75 systeem. Speciaal voor dit project worden er profielen op maat ontwikkeld. Dit profiel wordt in twee verschillende uitvoeringen gebruikt die projectspecifiek zijn. Omdat we alles in eigen huis uitvoeren, van het ontwikkelen van profielen tot het isoleren en lakken ervan, kan er snel ingespeeld worden op de benodigdheden van een project. Op deze manier kan er eenvoudig samen met de architect en ontwikkelaar samen gezeten worden om tot de juiste oplossing te komen. De profielen voor de Berninitoren maken de bouw efficiënter omdat ze als een installatiepakket geleverd worden die zo in elkaar kan gezet worden’, legt Mulders uit.
Uitzonderlijke kleurgarantie
‘We hebben een uitgebreid kleurengamma beschikbaar, met een standaard kleurgarantie van 15 jaar. Daarnaast zijn er tal van kleuren met een kleurgarantie van 25 jaar, wat uniek is in de sector. Bovendien is deze lakgarantie voorzien van het kwaliteitslabel ‘Qualicoat Seaside’, wat zorgt voor extra bescherming van het schrijnwerk tegen agressieve milieus, zoals zeelucht. Er is keuze uit matte, blinkende of structuurlak’, besluit Mulders.
Dit artikel is gesponsord door Aliplast Aluminium Systems.
De profielen zijn op maat gemaakt en zijn bestand tegen de hoogte van de woontoren.
Liever biobased isoleren dan wonen in een plastic zak
Blijven ademhalen
De grote winnaar van de twintigste eeuw is niet beton of staal maar isolatiemateriaal. Er is geen gebouw zonder isolatie en de isolatiepakketten worden steeds dikker terwijl woningen compleet worden dichtgezet. Toch krijgt isolatiemateriaal nog maar weinig aandacht van architecten omdat het meestal onzichtbaar is. Tijd voor een kritische blik op minerale wol, hardschuim en pur. TEKST
Door stimulerende maatregelen en steeds strengere regelgeving sinds het Parijsakkoord in 2015, zijn de Fransen koploper in biobased bouwen
Aan het begin van de vorige eeuw was een standaard bakstenen gevel niet geïsoleerd. In de jaren twintig kwam er een luchtspouw bij en in de jaren zeventig kwam een dunne laag isolatie in de spouw. Sindsdien worden de isolatiematten van minerale wol, gesponnen uit glas of steen, hardschuim blokken gemaakt van polyisocyanuraat (pir) en de spuitlagen van polyurethaan (pur), steeds dikker.
Ongezonde condities
Alle fossiele isolatie wordt onder hoge temperaturen geproduceerd. Dat resulteert niet alleen in een vervuilend productieproces, het levert ook ongezonde werkomstandigheden op tijdens het verwerken en uitharden, en milieuverontreiniging in geval van brand. Minerale isolatiematerialen zijn wel recyclebaar maar hardschuimblokken zijn onbrandbaar en dus lastig om te smelten. Gespoten purschuim is niet te scheiden van de ondergrond waardoor het geheel uiteindelijk moet worden afgevoerd als chemisch afval. Met de komst van de dikke isolatiepakketten is het interieur hermetisch gesloten door dampkerende folies om condens in het wandpakket te voorkomen. We leven daardoor in een soort plastic zak. Terwijl oude huizen kieren hebben en tochten waardoor vocht – en natuurlijk warmte – het huis kan verlaten, zijn moderne huizen kierdicht. Vocht van koken, douchen en ademen – een gemiddeld gezin produceert zo’n tien liter vocht per dag – kan niet naar buiten ontsnappen. Om toch een gezond binnenklimaat te bevorderen wordt er, in nieuwe of verbouwde woningen, mechanisch geventileerd. Intussen kampen veel naoorlogse woningen met vocht- en schimmelproblemen door gebrekkige ventilatie, dampremmende materialen en condensvorming. Een vochtgehalte van boven de zestig procent kan op termijn gezondheidsproblemen veroorzaken zoals hoofdpijn, slecht slapen, astma en allergieën, waar vooral kinderen gevoelig voor zijn. Omdat het meer energie kost om vochtige lucht op te warmen is er bovendien steeds meer gas of stroom nodig.
Beter in balans
‘De oplossing is lowtech’, zegt Christina Eickmeier, architect en oprichter van Chrith Architects. ‘We moeten installatiearm en dampopen bouwen met biobased materialen die het vocht doorlaten maar ook bufferen op piekmomenten. Zo breng je het binnenklimaat beter in balans.’ Samen met landschapsarchitect Emma Diehl werkt ze aan het onderzoek Material Transition – Learning from Grand Paris dat zij afgelopen jaar presenteerden op de Internationale Architectuurbiënnale Rotterdam. Eickmeier en Diehl onderzoeken de best practices van de afgelopen tien jaar in Frankrijk. Door stimulerende maatregelen en steeds strengere regelgeving sinds het Parijsakkoord in 2015, zijn de Fransen koploper in bouwen met Sto-houtvezel, leem, stampleem, hennep, kalkhennep, gras, schapenwol, cellulose, vlas, kurk, hout en houtvezel. Deze materialen zijn dampopen en vochtregulerend. Tegelijk komen er geen schadelijke stoffen vrij tijdens de teelt en de verwerking, de bouw en het gebruik. Tel daarbij op dat er bij de productie van biobased materialen nauwelijks CO2 wordt uitgestoten en dat natuurlijke vezels juist CO2 opslaan tijdens de groei. ‘Ik ben helemaal om’, zegt Césare Peeren, oprichter van het Rotterdamse architectenbureau Superuse dat bekendstaat om zijn pionierswerk in circulair bouwen. ‘Ik heb veel gewerkt met hergebruikte bouwmaterialen en met tweedehands en tweedekeus pir-platen als die voorhanden waren. Weggooien is niet duurzaam want die platen zijn haast onverwoestbaar. Maar als ik kan kiezen dan werk ik veel liever met stro.’
Kennis loopt achter
Toch zijn er ook nadelen. Zo zijn biobased isolatiematerialen vaak duurder dan synthetische en minerale alternatieven. Ook wordt aan sommige natuurlijke isolatiematerialen een klein percentage synthetische vezels toegevoegd om de samenhang
te versterken. Om dezelfde isolatiewaarde te bereiken zijn biobased isolatiepakketten dikker. Bovendien zijn de voorraden natuurlijke isolatiematerialen nog beperkt, is hun brandklasse in het algemeen lager en loopt de kennis over de toepassing achter bij die over chemische producten. Daarbij komt dat het toepassen van biobased materialen vaak arbeidsintensiever is.
‘Veel van die nadelen kunnen en moeten worden opgelost door opschaling en prefabproducten. Het inblazen van Sto-houtvezel, cellulose en houtvezel gaat nu al even snel als fossiele isolatie’, zegt Joost van der Waal. Nadat hij tien jaar als architect had gewerkt begon hij in 2018 een ecologisch isolatiecollectief dat woningeigenaren helpt hun woning ecologisch te isoleren met hulp van lokale vakspecialisten. Op
LinkedIn heeft hij ruim 15.000 volgers die hij prikkelt met uitspraken als: ‘Koel bier zonder koeling? Deze brouwerij heeft het’.
Isoleren voor de zomer
Daarmee raakt Van der Waal aan een belangrijk voordeel van biobased isoleren: onder meer kalkhennep, stro en houtvezel hebben een veel betere warmtecapaciteit dan bijvoorbeeld glaswol, waardoor het interieur in de zomer minder snel opwarmt. Door de klimaatverandering moeten we in Nederland steeds beter gaan isoleren tegen warme zomers – om te voorkomen dat mensen óf niet kunnen slapen van de hitte, óf een energieverslindende airco aanschaffen. De bierbrouwerij waar Van der Waal over schrijft is
Traditie
Houten interieurs voelen prettig aan en een leemwand lijkt warmer dan een met gips gestucte wand
ontworpen door het Londense bureau Aukett Swanke Architects. Het bedrijf met een vloeroppervlak van 5000 vierkante meter staat aan de Engelse kust, halfverzonken gebouwd in een oude grindgroeve. De wanden zijn van kalkhennep die de warmte bufferen en op het dak ligt isolerende sedum. Zonnepanelen leveren elektra en warm water en het gebouw wordt natuurlijk geventileerd. Daardoor bespaart de brouwerij 58 procent gas en 67 procent elektra, aldus Van der Waal, wordt er 600 ton minder CO2 uitgestoten dan als het gebouw in beton was gebouwd. ‘En het mooiste’, schrijft hij, ‘dit werkt al sinds 2006 probleemloos.’
Kwestie van gevoel
Dat natuurlijke materialen isolerende eigenschappen hebben is niet alleen een kwestie van meten maar ook van voelen, schrijft de Amerikaanse architect Lisa Heschong in haar boek Thermal Delight in Architecture. Ze schrijft het succes van biobased materialen mede toe aan de intrinsieke eigenschappen van de materialen. Koude en warmte zijn volgens haar geen technische details waar alleen architecten en aannemers rekening mee moeten houden. In haar boek benadrukt ze de sensualiteit van temperatuur en de materiële ervaring van ruimte: ‘In onze oprechte en noodzakelijke pogingen om te reageren op de klimaatcrisis, lijken we de thermische omgeving te hebben gereduceerd tot kwantitatieve en technische metingen van energie-efficiëntie en isolatie. Hoe belangrijk die dingen ook zijn, je kunt beleving niet meten in kilowattuur.’
Heschong onderbouwt wat veel mensen herkennen: houten interieurs voelen prettig aan en een leemwand lijkt warmer dan een met gips gestucte wand. Daarmee voegt zij een element van schoonheid en gevoel toe aan het discours over biobased bouwen. Zij roept architecten op om lowtech te ontwerpen, vanwege de fysieke gezondheidsfactoren en de milieuvoordelen maar vooral omdat mensen zich, door de combinatie van alle factoren, beter voelen in een gebouw met natuurlijke materialen.
Ontwerp een monolithisch akoestisch plafond in elke kleur en vorm met Rockfon Mono® Acoustic.
Ga aan de slag en vraag een gratis
Mono Acoustic Design Kit aan:
Denk in onbegrensde mogelijkheden. rockfon.nl/mono-acoustic
Part of ROCKWOOL Group
Twee van de acht gebouwen van Auenweide hebben
gemeenschappelijke ruimtes, zoals een huiskamer. De gebouwen zijn gebouwd in houtskeletbouw en van binnen afgewerkt met leem. Foto Hertha Hurnaus
Architectuurparels van puur natuur
Biobased bouwen heeft overtuigingskracht én ruimte voor ontwikkeling nodig. Dat laten deze twee woonhuizen zien: door BC Architects in Antwerpen en Atelierfront in Zeist. Beide huizen zijn biobased gebouwd door lokale vaklieden. Alle leden van het bouwteam konden zowel kennis opdoen als inbrengen.
De twee woningen hebben op het eerste gezicht weinig gemeen. BC Architects ontwierp een kleine stadswoning, ingeklemd tussen arbeiderswoningen in een smal straatje in het centrum van Antwerpen. Het woonhuis waarvoor Atelier Front het ontwerp tekende, staat vrij in de polder tussen Utrecht en Zeist.
Toch zijn de overeenkomsten groot: beide zijn opgebouwd uit biobased materialen én uitgevoerd door lokale vakmensen. Met als resultaat twee dampopen huizen met minimale installaties. Nieuwe huizen, al voelen ze niet zo aan dankzij de geur, kleur en textuur van de natuurlijke materialen. Bovendien zorgen de lemen wanden voor een gezond binnenklimaat. Te veel vocht in huis wordt tijdelijk gebufferd, en weer vrijgegeven als de luchtvochtigheid te laag is.
Beide architectenbureaus geloven in deze lowtech bouwtechniek en wisten hun opdrachtgevers daarin mee te nemen. ‘Een architect moet een opdrachtgever kunnen overtuigen’, zegt Marita Bijlsma, architect en oprichter van Atelier Front, ‘dat is ons vakmanschap. Maar we willen ook meebewegen en maatwerk leveren.’
Deze overtuigingskracht haalden de architecten van Atelierfront uit hun ervaring met biobased bouwen. Maar ze lieten de wand- en dakpakketten ook uitgebreid doorrekenen op thermische isolatie en vochtdoorlatendheid.
Voor de opdrachtgevers was het fijn dat ze al tijdens het ontwerpproces met een virualrealitybril op door het hele huis konden lopen.
Bouwteamverband
Ook BC Architects maakte een lowtech ontwerp met hightech ontwerpmethodes. Het volledig houten skelet met serregevel werd – in samenwerking met houtbedrijf Sidati – met een computerprogramma uitgewerkt. Dat verkortte de bouwtijd; de constructie werd in minder dan drie weken op locatie opgebouwd. Beide ontwerpen zijn uitgevoerd door vakmensen die in een bouwteamverband de ruimte kregen om hun kennis over biobased bouwen te delen. Zo vertrouwde BC Architects op lokale timmerlieden voor de houten constructie en ecologische stukadoors voor het toepassen van lokale leem.
In Zeist koos de opdrachtgever voor een bevriende aannemer, met een lange staat van dienst in de regio Utrecht, maar zonder ervaring in biobased bouwen. Die wilde de klus pas aannemen nadat hij eerst het bijgebouw, met garage en gastenverblijf, had gebouwd. Alle werklieden konden zo met de natuurlijke bouwmaterialen oefenen voordat de bouw van het woonhuis begon.
Het huis staat opgetild op een houten vlonder met een houten skelet waar de wanden van leemstenen en leemstukwerk ‘los’ tussen staan. Foto Max Hart Nibbrig
Woonhuis in Zeist
Architect Atelierfront, Den Haag
Projectarchitecten Marita Bijlsma en Thomas Buijs
Team Maria Rohof en Lewsi Philpot
Constructeur NAP ingenieurs, Amsterdam
Aannemer Legemaat van Elst, Woudenberg
Houtconstructie EW Parket, Leersum
Bouwfysica D-ia duurzame installatie architecten, Eindhoven; Aveco de Bondt, Holten
Landschapsarchitecten Copijn; Groenekan
Bruto vloeroppervlak 603 m2
Ontwerp 2022 – 2023
Bouw 2023 – 2025
Woonhuis in Zeist door Atelierfront
Het woonhuis dat Atelierfront ontwierp staat op een droomplek, in een polder met slingerende weggetjes waarlangs kromme knotwilgen en oude boerderijen staan. De eigenaren van de woning konden een stuk grond van een boer kopen volgens de rood-voor-roodregeling, waarbij hij twee varkensschuren mocht slopen en de grond als bouwlocatie verkopen. Architecten Marita Bijlsma en Thomas Buijs, oprichters van het jonge Haagse bureau Atelierfront, geven een rondleiding. ‘We hebben het huis een beetje opgetild met een houten vlonder rondom’, zegt Bijlsma. ‘Op de vlonder is een houten skelet gebouwd van Europees larikshout en de wanden van leemstenen en leemstukwerk staan er als het ware los tussen.’ De wanden lopen van buiten naar binnen
door in dezelfde zandkleurige tint. Binnen zijn de wanden afgewerkt met leemstuc en buiten met het iets ruwere en weersbestendige kalkstuc.
Natuurlijke geur
Op de vlonder bij de voordeur geeft een rieten mand met klompen het geheel een landelijk gevoel. Hoewel er wel al meubels in huis staan, zijn de eigenaren nog niet verhuisd. Als we naar binnen lopen valt meteen de geur op. Het is overduidelijk een nieuw huis maar in plaats van een chemische stuc- of verflucht hangt hier de aangename geur van leem en hout.
Vanuit de centrale gang lopen we rechtdoor naar de keuken en de woonkamer met uitzicht op de polder. De zon staat laag en schijnt diep de vertrekken in onder het uitkragende dakoverstek door. Niet alleen de binnenruimtes lopen vloeiend in elkaar over, ook de terrassen buiten
De binnenruimtes vloeien in elkaar over, en als de schuifpuien open staan ook in de terrassen rondom het huis. Foto Max Hart Nibbrig
Binnen zijn de wanden afgewerkt met leemstuc en buiten met het iets ruwere en weersbestendige kalkstuc in dezelfde zandkleur.
rondom het huis – één lang en smal op het noordoosten en één diep en breed op het zuidwesten.
Afhankelijk van het weer en het seizoen kunnen de bewoners de puien grenzend aan de terrassen openzetten en zo de natuur binnenlaten, of zich terugtrekken in de vertrekken rond de leemkachel of op de verdieping in een van de twee slaapkamers onder het schuine dak. Op de overloop zijn inbouwkasten getimmerd die straks, als er misschien kleinkinderen komen, omgebouwd kunnen worden tot speelruimte of bedstee.
Andere hellingshoek
Eenmaal weer buiten glimt het dak in de lentezon. ‘Het liefst hadden we een houten dak gemaakt’, zegt Bijlsma, ‘maar dát ging de aannemer te ver, hij zag te veel risico’s op de lange termijn en vertrouwde de dampopen
waterkerende folie niet.’ Omdat de architecten een dampopen dakpakket wilden houden, kozen ze voor aluminium golfplaten, die als een regenkerende laag boven het isolerende dakpakket is gemonteerd met een luchtspouw ertussen. Het materiaal en de langgerekte vorm refereren aan de oude varkensschuur die hier tot voor kort stond.
Een interessant detail is te zien bij de dakgoten die iets terug liggen in het dakvlak. Om te voorkomen dat het regenwater over het gladde aluminium te hard in de goten stort en over de rand spat, is het dak na de goot een stukje verlengd onder een andere hellingshoek. Niet alleen een praktische oplossing, ook een mooie want de dakrand oogt zonder goot en met een golvend profiel heel verfijnd. Het lichte dak contrasteert bovendien met de ruwe wanden die het huis stevig op de grond zetten.
Foto Max Hart Nibbrig
Plattegrond
Traditie
Sloop en nieuwbouw woonhuis
Herderin Antwerpen
Architect Architecture BC architects & studies, Brussel
Projectarchitecten Wes Degreef en Henri Uijtterhaegen
Interieurbouw Woti, William Hakelbracht, Antwerpen
Installatieadviseur FTI sa
Bruto vloeroppervlak 90 m2
Ontwerp 2020
Uitvoering 2023 – 2024
Bruto vloeroppervlak 93 m2
Voorgevel van leemstuc van het woonhuis in de Herderinstraat in Antwerpen.
Foto Tijs Vervecken
Atelierruimte op de begane grond met op maat gemaakt meubilair door timmerman William Hakelbracht.
Foto Tijs Vervecken
Woonhuis in Antwerpen door BC Architects
Midden in Antwerpen, in een smalle steeg, maakte een arbeiderswoning plaats voor een nieuw pand waarin twee werelden samenkomen: het atelier van fotograaf Katrijn Van Giel en de leefwereld van Abdulfatah, een jonge vluchteling uit Somalië die al jaren in België woont, maar moeilijk een vaste woonplek vond.
‘Ik heb het huisje per ongeluk gekocht’, zegt Van Giel. Haar partner had het zien staan in de krant. Ze ging naar de veiling en had voor ze het wist de woning voor een klein bedrag bemachtigd. Een bestemming had ze er niet voor, maar die was snel gevonden. Tot dan toe ging Abdi van opvangcentrum naar opvangcentrum. Hij had dringend een vaste woonplek nodig. Daarnaast zocht zij een plek om te werken.
Ze vroeg het Brusselse architectenbureau BC Architects voor de renovatie van de bestaande woning, maar al gauw bleek sloop en nieuwbouw noodzakelijk vanwege
de instabiele funderingen en het ontbreken van riolering.
Van Giel: ‘De kelder was gewoon een septische put.’ Het architectenbureau zag het als een kans om een verborgen architectuurparel te creëren in de dichtbevolkte stad.
Houten puzzel
Van de bestaande bouw konden de architecten weinig hergebruiken. ‘Het was aan ons om een nieuwe structuur van twee verdiepingen te bedenken binnen het bestaande perceel en binnen de context van arbeidershuisjes die als twee hoorns aan elkaar zijn geschakeld’, vertelt projectarchitect Wes Degreef. Een complicatie was dat de bouw in zo min mogelijk tijd moest plaatsvinden, gezien de passage langs de smalle straat en om de arbeidskosten te drukken.
BC Architects koos voor een portiekstructuur, een houten skeletconstructie van kolommen en balken, en met een serregevel aan de achterzijde voor de lichtinval. De volledige houtskeletbouw is met een computerprogramma uitgedacht om de bouwtijd tot een minimum te beperken. De-
Traditie
greef: ‘Binnen drie weken stond de houten puzzel in elkaar.’
Voor de uitvoering werd nauw samengewerkt met lokale vakmensen zoals timmerman William Hakelbracht, die volgens Van Giel en Degreef een cruciale rol speelde in de uitvoering. Degreef: ‘Wij kregen vrijheid van de opdrachtgever, maar wij gaven ook vrijheid aan de onderaannemers. Wij hebben niet alles in detail uitgetekend, omdat wij vertrouwden op hun expertise.’ De balken en verbindingen zijn bewust in het zicht gelaten, waardoor je goed ziet hoe de constructieve puzzel in elkaar steekt.
Terracottakleur
De houten structuur is ingevuld door ecologisch bouwbedrijf Leemniscaat met een kalk-leemgevel met natuurlijke pigmenten, een kalk-leemvloer, leempleister binnenmuren
Het woongedeelte lijkt twee keer zo groot door de spiegeldeur. Foto Tijs Vervecken
en geoliede houten wanden. Mede dankzij de terracottakleur hebben de natuurlijke materialen een tactiele en warme uitstraling. Bovendien dragen ze bij aan vochtregulatie in de woning. Het sanitair is bekleed met traskalk – een ecologisch alternatief voor cementkalk – waarbij tras (vulkanisch gesteente) is vermengd met puzzolaangesteente, om het vocht tegen te houden. Alle meubels zijn van geolied hout en op maat gemaakt. Ze lopen naadloos over in de muren waardoor het interieur aanvoelt als een gesamtkunstwerk. Degreef: ‘De ruimtelijke generositeit op een klein oppervlakte was een uitdagende puzzel, maar ook die hebben we tezamen opgelost.’
Begane grond
Eerste verdieping
Tweede verdieping
Wie is Anja Verdonk?
Anja Verdonk werkte na haar afstuderen als architect aan de TU Delft in 2007, korte tijd als redacteur voor het architectuurblad dax magazine en later bij het Atelier Rijksbouwmeester. Daarna was zij architect werkzaam bij bureaus als 24H>architecture, NIO Architecten en Zus. In 2015 richtte ze samen met Boris Zeisser het bureau Natrufied Architecture op, waarmee ze projecten als Mooijburg Plein en Wooncoöperatie De Warren realiseerde, beide in Amsterdam.
Ook is Verdonk sinds 2020 partner bij Evergreen Development, projectontwikkelaar voor duurzame en natuurinclusieve woningen.
Architect Anja Verdonk, architect en medeoprichter van Natrufied Architecture
‘Aannemers zijn bang voor biobased materialen’
Op papier kunnen biobased materalen prima uit: gezonder, beter voor het milieu en soms goedkoper. Toch stagneert de productie door ingewikkelde regelgeving en koudwatervrees. Anja Verdonk van Natrufied Architecture wil dit veranderen en doet onderzoek naar materialen als Japanse haver en hennep voor dak- en gevelbedekking. ‘Met CLT bereikten we een kantelpunt, dat lukt ons hiermee ook.’
TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN | FOTO’S DAVID MEULENBELD
Begin 2024 organiseerde het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie de open oproep Eigentijds gebruik van ambachten. Ontwerpers en anderen konden maximaal 25.000 euro aanvragen om een traditioneel ambacht te vertalen naar een hedendaagse toepassing. ‘Ik zat er toen al een poosje mee in mijn maag dat het riet op Nederlandse daken voor tachtig procent uit China komt’, zegt Anja Verdonk, partner bij Natrufied Architecture. ‘Wat is er mis met Nederlands riet?’
Samen met haar partner Boris Zeisser, met wie ze in 2015 Natrufied oprichtte, diende ze een aanvraag in voor een onderzoek naar een alternatief gewas voor riet – een lokaal te verbouwen gewas dat hoogwaardig kan worden toegepast. De aanvraag werd goedgekeurd en werpt nu al zijn vruchten af: eind 2024 realiseerde het bureau een mock-up van gevelbekleding gemaakt van Japanse haver, dat in theorie net zo stevig is als riet.
Je zegt dat tachtig procent van ons riet uit China komt. Hoe kan dat, terwijl in Nederland er zo veel van groeit?
‘In Nederland wordt het steeds moeilijker om riet te telen. Daar is een specifieke
biotoop met natte grond voor nodig en die wordt tegenwoordig heel gauw als vogelbeschermingsgebied aangewezen. Dan kan het riet niet meer worden geoogst.
‘Een tweede probleem is dat riet arme grond nodig heeft, zodat het langzaam kan groeien tot stevige stengels. Daarom werden rietvelden van oudsher afgefakkeld na de oogst. Door nieuwe regelgeving voor natuurbehoud kan dat nauwelijks meer.
‘In China is dit allemaal niet aan de hand.’ Verdonk lacht ongemakkelijk. ‘Met als gevolg dat we in grote containers riet van de andere kant van de wereld naar Nederland verschepen onder het mom van milieuvriendelijk bouwen. Waar zijn we dan mee bezig?’
Hoe kwamen jullie op Japanse haver als alternatief voor riet?
‘Wij zochten een goed, lokaal groeiend gewas, liefst ook nog geschikt als goede groenbemester, zodat boeren het kunnen gebruiken in de wisselteelt. Samen met Herenboeren Duinstreek [een vereniging voor duurzame voedselproductie] en Molenaar Rietdekkers kozen we tien proefgewassen, zoals oerrogge, koolzaad, quinoa en mais. Tijdens het bloeiseizoen monitorden we de
groei. Uiteindelijk kwamen we op Japanse haver uit ‘Met een deel van de oogst hebben we een mock-up van een gevel gemaakt. De rietdekker klopt dan een hele bos Japanse haver in de juiste vorm, net als met riet. Dat verliep stroef, omdat haver knikjes heeft en dus knakt als het in vorm wordt geklopt. Ook ziet haver er iets wilder uit dan riet, maar verder is er prima gevelbekleding van te maken.’
Lokale verbouw van van biobased gewassen zou een goede businesscase zijn voor boeren, met de bouwsector als afzetmarkt. Toch heeft dat nooit een vlucht genomen. Gaat dit met Japanse haver wel lukken?
‘Wij hebben specifiek gekozen voor een hoogwaardige toepassing van het materiaal in de gevel in plaats van als isolatie, want zo maken we het zichtbaar. Wij hopen dat er hierdoor meer vraag naar komt en mensen bereid zijn meer te betalen. Dan kunnen boeren het in grotere hoeveelheden verbouwen.
‘Het is wel zo dat veel boeren op dit moment een ander verdienmodel hebben. Zitten zij bijvoorbeeld te wachten op een rustgewas of groenbemester als zij net zo
Traditie
‘We verschepen riet van de andere kant van de wereld naar Nederland onder het mom van milieuvriendelijk bouwen. Waar zijn we dan mee bezig?’
goed aardappels kunnen telen omdat dat meer oplevert?’
Dat hangt ook af van de marktvraag. Hoe reageren architecten en opdrachtgevers op dit materiaal?
‘Riet als bouwmateriaal is op de achtergrond geraakt, maar het is niet helemaal verdwenen. Ik zie de laatste tijd moderne toepassingen, bijvoorbeeld als gevelbekleding op schuren en huizen of een kinderdagverblijf. Ik maak mij dus geen zorgen over de vraag. Het is vooral een kwestie van opschalen.’
Hoe realistisch is dat?
‘Er zijn een hoop mensen bezig om lokale productieketens te koppelen aan leveranciers, maar dat is een enorm vraagstuk. We moeten er echt voor knokken.’
Verdonk zucht en kijkt geërgerd. ‘Recent nog lukte het mij niet om bij Wooncoöpe-
ratie de Torteltuin [een jonge en kleinschalige Amsterdamse coöperatie] biobased isolatie erdoor te krijgen. En dat is zeker niet het eerste project. Het is heel moeilijk om tot een combinatie van aannemer, timmerfabriek en leveranciers te komen die allemaal toezeggen dat het betaalbaar kan. De Torteltuin heeft nu een constructie van CLT [kruislaaghout] en de gevelbekleding is biobased, maar met minerale wol als isolatiemateriaal.’
Waarin zit hun terughoudendheid?
‘Aannemers zijn bang als het op biobased materialen aankomt. We hebben laatst drie appartementen in CLT gebouwd in Amsterdam en dat was een primeur voor de aannemer. Het is ook een heel andere manier van bouwen. Zo moet je tijdens de bouw goed vocht weten te weren en dat heeft invloed op de planning.
‘Verder leven er vragen bij overheden en
leveranciers over brandveiligheid en certificeringen. Want niet alleen het materiaal moet worden gecertificeerd, maar het hele pakket van houtskeletbouw, folies, planken, enzovoort. En omdat alle gebouwen anders zijn, ziet dat pakket er altijd anders uit.
Daar moeten we dus bij elk project weer achteraan.
‘Mensen zijn op dit moment voorzichtiger dan de regelgeving, zeker sinds de brand in 2017 in de Grenfell Tower in Londen. En dan heb ik het nog niet over de rapporten die we moeten verzamelen voordat we überhaupt een vergunning kunnen aanvragen.
Vaak zijn die bij doorvragen ook nog eens helemaal niet van toepassing op het project of de locatie. Denk aan risicomatrixen, aansluitplichten, stikstofdepositie, geluid, bodemonderzoek en natuurlijk de Beng, MPG en soms een EMG-berekening. Die bureaucratie blijft een van onze grootste frustraties.’
Desondanks houd je wel vol. Verdonk grijnst breed. ‘Onze ambities zijn zo sterk dat we soms tegen beter weten in willen laten zien dat het wel kan. En er is ook veel goede wil. Met CLT is bijvoorbeeld ook een kantelpunt bereikt: intussen bouwt de sector meerlaagse gebouwen in hout. Ik ben ervan overtuigd dat we dat punt ook gaan bereiken met andere biobased materialen. We zitten nu gewoon op een ingewikkeld punt in de tijdlijn.’
Wat is het volgende punt op jullie tijdlijn?
‘Met de mock-up hebben we een mooi voorbeeld neergezet waar we veel reacties op krijgen. Nu hopen we aan te haken bij grotere lopende initiatieven. Zo onderzoeken we of hennepstengels op dezelfde manier als Japanse haver kunnen worden bewerkt, aangezien die stengels steviger zijn.
‘Bovendien is de hennepproductie al opgeschaald vanwege de toegenomen vraag
naar isolatie- en plaatmateriaal. Wie weet kunnen rietdekkers zichzelf afstoffen en hebben we over vijf jaar hennepgevels.’
Traditie herleeft
Sociale woningbouw met gevel van stampleem in Boulogne Billancourt, door Déchelette Architecture. Foto François Baudry
Bouwen met stampleem: drie recente voorbeelden
Natuurlijk bouwen in wereldstad Parijs
Stampleem is hét duurzame alternatief voor beton. Het heeft dezelfde tektonische eigenschappen, is honderd procent herbruikbaar, dampopen, isolerend en constructief te gebruiken. Bovendien is leem bijna overal te vinden en heeft de toepassing nagenoeg geen milieu-impact. Drie gebouwen in Parijs met een gevel van stampleem bewijzen dat leem een volwaardig bouwmateriaal is, ook midden in de stad.
TEKST FLOORTJE KEIJZER
Traditie
herleeft
Drie projecten
De architecten wilden wel weer met leem bouwen, maar dan sneller
Anne Hidalgo, sinds 2014 burgemeester van Parijs, is een groot pleitbezorger van duurzame architectuur in de stad. In openbare tenders vraagt ze expliciet naar duurzame en innovatieve ontwerpen. Hierdoor krijgen ook jonge architecten kansen om een overheidsopdracht binnen te slepen – immers, ontwerpen met biobased materialen was in hun opleiding heel gebruikelijk. Dankzij die kennis hebben ze een voorsprong op gevestigde bureaus.
Parijs is geen uitzondering. Biobased bouwen nam in heel Frankrijk de afgelopen jaren een hoge vlucht. Het Klimaatakkoord van Parijs wordt in Frankrijk heel serieus genomen. Elk jaar worden de milieuregels een stapje strenger en de nationale en lokale overheden spelen een voortrekkersrol in de transitie naar bouwen met hernieuwbare en CO2-neutrale materialen. Tenders voor overheidsgebouwen stellen een minimumeis van vijftig procent biobased materialen.
Wisselende vorm
Daarmee wordt de weg vooruit ook een blik op het verleden. Want veel biobased materialen waren ooit gangbare bouwmaterialen, tot beton en staal hun intrede deden. Toch is bouwen met stampleem nooit gestopt, zeker niet in de rurale gebieden van Frankrijk. Want leem is overal aanwezig, zij het in wisselende vormen. Afhankelijk van de regio verschillen de korrelgroottes door specifieke samenstellingen van klei, silt, zand, grind en stenen.
Stampleem is een massief materiaal dat honderd procent herbruikbaar is. Voor de toepassing is geen specialistische kennis nodig mits er twee belangrijke voorwaarden in acht worden genomen: ten eerste heeft stampleem een stevige, betonnen fundering nodig met een opstand van minstens zestig centimeter. Ten tweede is een dakoverstek of daktrim van ten minste tien centimeter noodzakelijk. Zo wordt het leem niet nat door intrekkend vocht.
Woningbouw Boulogne Billancourt
Duurzaam prestigeproject ‘De strenge milieueisen zijn geweldig’, zegt Philibert Déchelette, architect en samen met zijn zus Emanuelle oprichter van het jonge bureau Déchelette Architecture in Parijs. Drie jaar na hun afstuderen kregen ze in 2019 een mooie opdracht: een woonhuis en atelier van drie verdiepingen in het centrum van Parijs. De opdrachtgever wilde een zo duurzaam mogelijk huis bouwen. Ze was niet alleen bereid daarin te investeren, maar ook geïnteresseerd in het gebruik van lowtech materialen die het huis een bestendig uiterlijk geven én het interieur in de zomer op natuurlijke wijze koel houden. Want door klimaatverandering zijn het niet zozeer de winters die om goede isolatie vragen: ‘We ontwerpen vooral met het zomercomfort in gedachte’, vertelt Déchelette, ‘nu de temperatuur in Parijs in de zomer geregeld de veertig graden aantikt.’ Stampleem bleek een uitkomst. Toegepast in lagen van vijftig centimeter dik houdt leem het interieur een paar graden koeler dan een traditionele gevel.
Heel bewerkelijk
De stamplemen gevel die Déchelette voor het woonhuis ontwierp had één nadeel: het bleek heel bewerkelijk. Per verdieping duurde het een maand om te bouwen, waarna het een maand moest drogen. Toen de architecten daarna aan een openbare prijsvraag meededen voor een stadsblok met acht sociale huurwoningen wisten ze één ding zeker: ze wilden wel weer met leem bouwen, maar dan sneller.
De gevel van stampleem heeft een stevige fundering en een daktrim van tien centimeter om intrekkend vocht te voorkomen. Foto François Baudry
Woningbouw Boulogne Billancout
Architect Déchelette Architecture
Team Emmanuelle, Philibert Déchelette
Opdrachtgever gemeente Boulogne Billancourt
Constructeur Axoé, Parijs
Aannemer STM-LBTP; Massy; Philippe d’Art, Maguerittes
Prefableemblokken Terrio, Saint-Priest
Programma 8 sociale huurappartementen, 400 m2 winkels
Ontwerp start december 2021
Bouw 2023 – 2024
Bouwsom € 2.163.000
‘Ze lachten ons nog net niet uit, maar nu het klaar is, is ook de aannemer onder de indruk’
De gevel is gemaakt van prefab stamplemen blokken van vijftig centimeter dik. Foto Salem Moustefaoui
De prefabblokken zijn met een kraan geplaatst in minder dan drie weken en op locatie afgestreken. Foto Salem Moustefaoui
Ze wonnen de prijsvraag op basis van een gevel met prefableemblokken en een constructie van kruislaaghout (CLT). Boven een winkel met een natuurstenen gevelbekleding op de begane grond, rijst een massief lemen gevel op van vier bouwlagen, met zestien identieke ramen. De leemblokken met een dikte van vijftig centimeter zijn met een kraan geplaatst en in minder dan drie weken op locatie afgestreken.
Het enthousiasme van de opdrachtgever werd niet door iedereen gedeeld. Op de aanbesteding kwam maar één reactie en de bouwvakkers waren aanvankelijk sceptisch. ‘Ze lachten ons nog net niet uit’, herinnert Déchelette zich. ‘Maar nu het klaar is, is ook de aannemer onder de indruk.’ Hij voegt er lachend aan toe: ‘Het is een prestigeproject geworden, we staan zelfs op de cover van het wijkblad.’
Traditie
herleeft
Crèche Berceau Palais de L’Alma
Architect Atelier Régis Roudil Architectes
Team Régis Roudil, Charles Lacroix
Opdrachtgever Presidence de la Republique
Aannemer CBM-SRMG, Taverny
Stampleem Briquetterie De Wulf, Allonne
Houtskelet Poulingue, Beuzeville
Programma kinderopvang
Bruto vloeroppervlak 308 m2
Ontwerp start juli 2020
Bouw 2021 – 2022
– ARCHITECT RÉGIS ROUDIL
Crèche Berceau door Atelier Régis Roudil met op de beide koppen een op de locatie gemaakte stamplemen gevel. Foto Agence 11h45
Essentieel voor stampleem is een betonnen voet en een daktrim of dakoverstek. Foto Agence 11h45
Crèche Berceau
Sociaal materiaal
Dat de uitvoering van een stamplemen gevel nog geen sinecure is, bevestigt ook architect Régis Roudil. ‘Tijdens de bouw ben je afhankelijk van het weer. Dan is het materiaal kwetsbaar voor regen en ook de droogtijd is weersafhankelijk’, legt Roudil uit. Prefabelementen hebben dat nadeel niet maar daarvan is het transport delicaat – en er is maar één bedrijf in Lyon dat die elementen maakt.
Roudil runt ruim tien jaar zijn eigen architectenbureau in Aix-en-Provence in het zuiden van Frankrijk. Hij groeide op met de traditie van stampleem die in de regio
Dauphiné tussen Grenoble en Lyon springlevend is. In de binnentuin van het Palais de l’Alma in het centrum van Parijs ontwierp hij een crèche met een stamplemen gevel en een houtskeletconstructie.
Iedereen snapt het
De crèche is een vrijstaand paviljoen, 45 meter breed en 10 meter diep. Het midden is transparant met een dominante houten structuur. Daar is de entree en bevinden zich de speelruimtes. Op de koppen, die worden omsloten door dikke C-vormige stamplemen wanden, zijn de keuken en de serviceruimtes geplaatst.
‘Leem is een sociaal materiaal, iedereen kent het en iedereen snapt het’, zegt Roudil. ‘Vooral voor kleine kinderen is het materiaal vanzelfsprekend. Zij willen de muur aanraken en voelen dan hetzelfde als de grond onder hun voeten.’ Met het sociale karakter doelt Roudil ook op de vele mogelijkheden van leem. ‘Het is een makkelijk toepasbaar materiaal waar je geen specialistische kennis voor nodig hebt. Iedereen kan ermee werken en als het niet goed is, doe je het gewoon opnieuw.’
Traditie
herleeft
Paviljoen Le Vau
Architect L’Atelier Senzu
Team Wandrille Marchais, David Dottelonde
Opdrachtgever gemeente Parijs
Constructeur Sylva Conseil, Clermont-Ferrand
Stampleem Atelier Kara, Crest
Dak Doumer, Pariis
Programma multifunctionele ruimte van openbare school
Bruto vloeroppervlak 100 m2
Ontwerp start oktober 2018
Bouw 2020 – 2023
Bouwsom € 420.000
Paviljoen Le Vau is een multifunctionele ruimte voor een openbare school. De dragende gevel van stampleem is gemaakt door L’Atelier Senzu. Foto Stijn Bollaert
‘We wilden met het dak laten zien dat we in Parijs trots zijn op onze zinken daken en vooral op de dakdekkers en het lokale vakmanschap’
– LÉA FRENZ, ARCHITECT BIJ L’ATELIER SENZU
Paviljoen Le Vau
Lokaal vakmanschap
Sociaal is ook het sleutelwoord in het Paviljoen Le Vau, net binnen de rondweg Périphérique van Parijs. Voor een openbare school ontwierp L’Atelier Senzu – in 2014 opgericht door Wandrille Marchais en David Dottelonde –een rond gebouw met een opvallend kegelvormig dak. De stamplemen wanden dragen het dak van houten balken die in de punt bij elkaar komen in een groot oculus, waardoor de hele binnenruimte met daglicht wordt verlicht zonder dat ze te snel opwarmt. Het paviljoen staat op het terrein van de school en maakt met zijn moestuin, gras en bomen deel uit van een groene zone die een brug moet slaan tussen de school en de ouders van de kinderen. In dit deel van de stad staan grote eentonige blokken sociale woningbouw. De kansarme bevolking heeft vaak niet veel op met een school en met de autoriteit van leraren.
Binnen is een cirkel gemaakt met snelbouwblokken. De serviceruimtes bevinden zich tussen de binnen- en de buitenring. Foto Stijn Bollaert
‘Ons idee was om een ruimte te ontwerpen die gelijkheid en openheid uitstraalt’
Lokaal vakmanschap
‘Ons idee was om een ruimte te ontwerpen die gelijkheid en openheid uitstraalt’, vertelt Léa Frenz, architect bij L’Atelier Senzu. ‘Een non-hiërarchische ruimte zonder voor- en achterkant.’ Het bureau maakte een paviljoen met een centrale ronde ruimte. Het paviljoen is opgebouwd uit zes ronde schijven stampleem met daartussen zes openslaande deuren. Door een binnenring, opgebouwd uit snelbouwblokken, ontstaat een tussenruimte die is ingevuld met toiletten, berging en een kleine pantry.
State of the art is het zinken dak met golvende randen dat als een carrousel rond lijkt te dansen. Het zink is als grondstof niet duurzaam maar het materiaal is wel heel bestendig. ‘We wilden met het dak laten zien dat we in Parijs trots zijn op onze zinken daken en vooral op de dakdekkers en het lokale vakmanschap’, zegt Frenz.
Eigentijdse gietvloeren
E e n v l o e r b e p a a l t d e s f e e r e n u i t s t r a l i n g v a n
e l k o n t w e r p . D e U l t r a t o p g i e t v l o e r e n v a n
M a p e i c o m b i n e r e n h o o g w a a r d i g e k w a l i t e i t
m e t e s t h e t i s c h e v e e l z i j d i g h e i d .
G a v o o r e e n s t r a k k e , m i n i m a l i s t i s c h e b e t o n -
l o o k o f k i e s e e n o p v a l l e n d e t e r r a z z o , w a a r i n
h e r g e b r u i k t e m a t e r i a l e n z o r g e n v o o r e e n
u n i e k e u i t s t r a l i n g é n e e n d u u r z a m e k e u z e .
B i j U l t r a t o p T e r r a z z o k u n n e n r e s t m a t e r i a l e n
e e n t w e e d e l e v e n k r i j g e n , z o n d e r c o n c e s s i e s
t e d o e n a a n s t e r k t e o f e s t h e t i e k D e z e v l o e r e n
z i j n d a a r d o o r n i e t a l l e e n s t i j l v o l , m a a r o o k
d u u r z a a m e n o n d e r h o u d s v r i e n d e l i j k
D a n k z i j h e t b r e d e s c a l a a a n k l e u r e n e n
a f w e r k i n g e n z i j n d e o n t w e r p m o g e l i j k h e d e n
e i n d e l o o s C r e ë e r e e n v l o e r d i e n i e t a l l e e n
e i g e n t i j d s i s , m a a r o o k b i j d r a a g t a a n e e n
v e r a n t w o o r d e t o e k o m s t E e n v l o e r d i e
v a n d a a g i n d r u k m a a k t e n m o r g e n h e t
v e r s c h i l Z o w o r d t h e t b e t e r m e t M a p e i
V e r s c h i l l e n d e o p t i e s b e s c h i k b a a r : U l t r a t o p
N a t u u r l i j k E f f e c t , U l t r a t o p G e p o l i j s t E f f e c t ,
U l t r a t o p T e r r a z z o e n U l t r a t o p L o f t
S c a n d e Q R c o d e v o o r m e e r i n f o r m a t i e
Schetsontwerp van IKC Meeroevers in Groningen, een project van ICSadviseurs en Zoetmulder Architects.
Touwtrekken om kwaliteit
Projectmanagementbureaus hebben vaak de touwtjes in handen bij de architectenselectie. Architecten voelen zich hierdoor dikwijls benadeeld, bijvoorbeeld als de focus ligt op het proces in plaats van op de kwaliteit. Projectmanagers verwijzen op hun beurt naar strenge eisen van opdrachtgevers en wetgeving. Wat is er nodig om het aanbestedingsproces uit deze spagaat te halen?
TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN | BEELD ZOETMULDER EN SCHOOTS ARCHITECTEN
Publieke opdrachtgevers zoals gemeentes of onderwijsinstellingen schakelen voor hun bouwprojecten regelmatig projectmanagementbureaus in. Via een aanbestedingsprocedure selecteren zij een bureau om het proces, budget en de planning van een project te bewaken. De bureaus worden beoordeeld op het plan van aanpak, de planning en de kosten. Bij bijvoorbeeld een onderwijsgebouw wordt ook vaak gestuurd op opleverdatum. Als het projectmanagementbureau is geselecteerd, dan verzorgt het vaak de architectenselectie. Het bureau vraagt de architecten uit, begeleidt het selectieproces en is soms lid van de beoordelingscommissie die de winnaar kiest. Hierna blijft het projectmanagementbu-
reau doorgaans betrokken als projectmanager om de planning, kwaliteit en risico’s te beheersen. Dat opdrachtgevers deze taken uitbesteden is een positieve ontwikkeling. Veel publieke partijen hebben maar incidenteel te maken met een bouwproject, of kampen door bezuinigingen met een tekort aan kennis en personeel.
Onbehaaglijk gevoel
Desondanks klinkt vanuit de architectengemeenschap regelmatig de klacht dat ook een projectmanagementbureau onvoldoende toegerust is om een ontwerp te kunnen beoordelen op architectonische kwaliteit. Het proces zou voorop staan, met een kwantificeerbaar resultaat op bij-
voorbeeld duurzaamheid en functie. Verliezende architecten blijven in zo’n situatie achter met een onbehaaglijk gevoel: had hun ontwerp überhaupt kans van slagen?
Volgens Jan Peter Wingender van Office Winhov is het tijd voor een dialoog tussen architecten en projectmanagementbureaus. Waar zit de pijn van architecten? En wat is de visie van projectmanagers? Volgens Wingender zijn er slechts enkele projectmanagementbureaus die dit gesprek actief aangaan, zoals Ryse en ICSadviseurs.
Ik bel daarom met Robert Weijers, partner bij Ryse, en Jan Willem van Kasteel, adviseur vastgoedontwikkeling bij ICSadviseurs. Van Kasteel is onder andere betrokken bij het opstellen van de Richtlijn
Soms wordt een visie of schets gevraagd, de andere keer ontbreken kaders vrijwel geheel
Gezonde Architectenselecties van de BNA. Weijers was ooit zelf jarenlang werkzaam als bureaumanager bij Benthem Crouwel en besteedt veel aandacht aan de rol van architecten in aanbestedingen, ‘omdat ik goed besef hoeveel energie en toewijding architecten in hun visie stoppen’.
Misverstanden
Ik leg aan Weijers en Van Kasteel de meest gehoorde klachten voor. Zoals dat in een uitvraag de ene keer naar een visie of schetsontwerp wordt gevraagd met duidelijke kaders, zodat het werk van architecten binnen de perken blijft, terwijl een andere keer kaders vrijwel geheel ontbreken.
En dat het altijd maar de vraag is of er in de gunningsfase een vergoeding is en of die wel in verhouding staat tot de hoeveelheid werk die wordt geleverd.
Weijers begrijpt dat architecten naar projectmanagementbureaus kijken om hier verantwoordelijkheid in te nemen. ‘Maar sommige meningen over dit onderwerp berusten op misverstanden. Het inkoopbeleid is vaak al vastgesteld als het gaat om stappen als wel of geen dialoog, vergoedingen en de verhouding tussen prijs en kwaliteit. Ook wij voeren soms een pittige dialoog met opdrachtgevers om de impact van kwaliteit zo zwaar mogelijk te laten wegen in de beoordeling.’
Plattegrond begrijpen
Waar een projectmanagementbureau wel veel invloed op heeft, is de beoordelingscommissie. Die bestaat uit vertegenwoordigers van de opdrachtgever, externe adviseurs en direct betrokkenen. Denk aan een projectcoördinator, beleidsadviseur, cultuurhistoricus, facilitair manager, docenten.
Soms heeft ook het projectmanagementbureau stemrecht, al verschilt dat per bureau. ‘Bij ICS is dat uitgesloten’, zegt Van Kasteel.
De exacte samenstelling van een commissie wisselt sterk per opgave en opdrachtgever. Het aantal leden kan uiteenlopen van slechts enkele tot wel twaalf. Door zijn adviserende rol heeft een projectmanage-
mentbureau invloed op deze samenstelling, bijvoorbeeld op de keuze voor een architect of stedenbouwkundige. Wettelijk gezien hoeft die rol niet ingevuld te worden in de beoordelingscommissie en dat gebeurt vaak dus ook niet. Merkwaardig, vinden zowel Wingender als Anton Zoetmulder, oprichter van architectenbureau Zoetmulder. Volgens hen is ontwerpkwaliteit het belangrijkste beoordelingskader van elk soort gebouw, maar verschuift de focus van de beoordelingscommissie ten onrechte naar thema’s als functie, duurzaamheid en kosten – juist door het gebrek aan een architect. ‘Elke praktiserende ruimtelijke professional is
prima’, zegt Zoetmulder, ‘zolang er maar iemand is die een plattegrond kan begrijpen.’
Mix aan criteria Hier verschillen de meningen. ‘Het waarderen van kwaliteit van een ontwerp kent ook subjectieve elementen’, zegt Weijers. ‘Het is dus altijd de vraag of een externe architect het bij het rechte eind heeft.’ Ook Van Kasteel vindt dat een architect niet per definitie in de jury hoort. ‘Bijvoorbeeld als het gebruik van een school centraal staat in de aanbesteding en de nadruk niet op ruimtelijke kwaliteit ligt.’
Volgens Van Kasteel is een mix aan criteria leidend om gelijke kansen te bieden in
aanbestedingen: ‘Dat vraagt om een hoge mate van objectivering.’ Hij ziet het dan ook als de rol van de architect om zich in te leven in behoeftes en ambities van de opdrachtgever, om zo te toetsen of de te selecteren architect daartoe in staat is.
‘Als een vakbroeder dat aan een opdrachtgever moet uitleggen, begin je met een achterstand.’
Toenadering
Gelukkig zijn er ook positieve geluiden. Volgens Richelle de Jong, partner bij DP6, beraden steeds meer partijen zich op verbetering van het tenderproces.
‘[Bouwmanagementbureau] Hevo beperkt
bijvoorbeeld de hoeveelheid werk in de tenderfasen en stelt een vast honorarium in zodat alleen op kwaliteit wordt beoordeeld.’
Ook het organiseren van dialogen tijdens de gunningsfase gebeurt steeds vaker, zegt Zoetmulder. In zo’n dialoog kan de opdrachtgever of het projectmanagementbureau de opgave duiden en kan de architect om opheldering vragen. Dat kan wezenlijke veranderingen opleveren. ‘Hierdoor konden wij ontwerpvoorstellen doen die perfect aansloten op de ambities van de opdrachtgevers, waar we zonder dialoog nooit inzicht in hadden gehad.’
Ook Ryse en ICS organiseren zulke dialogen. Van Kasteel vindt bovendien dat dialogen ook buiten selectiefases om plaats moeten vinden. Volgens hem wordt er vaak ‘te rigide gedacht’ over aanpassingen van procedures uit angst voor bezwaar, maar suggesties zijn wat hem betreft welkom om het aanbestedingsproces voor elke partij te verbeteren.
‘Ik stel daarom graag de vraag aan de architect in de procedure, maar ook daarvoor én daarna. Hoe wil je bijvoorbeeld afgewezen worden? Simpelweg een rondje bellen kan al veel opleveren.’
Interieur van IKC Meeroevers.
De plattegrond Sociale woningbouw, Twiske West, Amsterdam-Noord (1993) door Liesbeth van der Pol
TEKST EN TEKENING GUS TIELENS
Daglicht en uitzicht zijn misschien wel de belangrijkste ontwerptools voor een architect die een woning ontwerpt. Het voelen van de seizoenen in huis of de lichtinval in de ruimte op de eerste zonnige dag na de donkere winterperiode is iets heerlijks en daarmee onontbeerlijk. Tegelijk is het niet altijd makkelijk om licht, lucht en ruimte in de woningbouw een plek te geven nu verdichten hoog op de agenda staat. Op zoek naar inspirerende voorbeelden kwam ik bij de trommelwoningen van Liesbeth van der Pol uit de jaren negentig. Opdrachtgever was Woningbouwvereniging Amsterdam Zuid (later De Dageraad, nu De Alliantie). Het project in Amsterdam-Noord is een ensemble van twaalf gebouwen met drie bouwlagen en met elk zeven woningen.
Grafisch kunstwerk
De ronde gebouwen liggen in een groen waterrijk stuk van Amsterdam-Noord. Van
der Pol transformeerde de ingrediënten van de klassieke eengezinswoning in een hofjestypologie. Ieder gebouw heeft een centrale entree die uitkomt op een rond minihofje in het hart van het gebouw. De voordeuren van de zeven woningen liggen aan dit hofje.
Op eigenwijze manier zijn licht en panoramisch uitzicht ingezet in het ontwerp van de plattegronden. Ze zijn onderdeel van een grafisch kunstwerk, een cirkel opgesplitst in zeven gelijke parten. Iedere woning heeft drie van die parten verdeeld over drie verdiepingen. De verdiepingen liggen niet boven elkaar zoals bij een standaardwoning, maar zijn per laag een zevende deel van de cirkel verschoven, waardoor het uitzicht en de lichtinval ook steeds verschillen.
De trappen die de verdiepingen met hele steken verbinden, vormen een binnenring die een kleine ruimte aan het hofje vrijlaat. Deze ruimtes functioneren als servicezone, met op de begane grond de entree
en op de lagen erboven de badkamer, de bergruimte of mogelijk zelfs een compact keukentje. De grote ruimtes aan de buitengevel zijn als geheel te gebruiken als woonkeuken, woonkamer en slaapkamer – maar deze ruimtes kunnen ook in twee gelijke kamers gesplitst worden. Hierdoor is het aantal kamers en de indeling ervan aanpasbaar aan de gezinssamenstelling en wensen van de bewoners.
Eyeopener
In de Arcam-pocketserie ‘Formats for Living’ uit 2000 wordt aan de hand van voorbeelden op de woonplattegrond gereflecteerd. In haar bijdrage zegt Van der Pol: ‘De woning moet luchtig en ruim zijn, zodat je je er vrij in kunt bewegen.’ Voor haar is dat een van de belangrijkste aspecten van het ontwerp.
Door de plattegrond per verdieping te verschuiven, voelen de Trommelwoningen ruim en vrij met op iedere verdieping een ander uitzicht. De ruimtes draaien als
in een carrousel rond het hofje met een royaal gevoel van ruimtelijkheid door de doorlopende steektrappen en de slimme flexibiliteit van de plattegronden. Deze vrije manier van ontwerpen van dertig jaar geleden is een eyeopener: precies wat we nu nodig hebben in de woningbouw.
Column Robert-Jan de Kort
Dierbaar vakmanschap
Laatst waren twee houten schuiframen in mijn kantoor toe aan een flinke onderhoudsbeurt. Maar liefst anderhalve week waren twee vakmannen ermee bezig. Ik heb met plezier gekeken naar de toewijding waarmee ze de oude ramen weer in tiptopconditie kregen. Door die zorg en aandacht realiseerde ik me: vakmanschap is een harde voorwaarde voor duurzaamheid.
De vakmannen schroefden de dekplanken los waardoor de interne contragewichten zichtbaar werden. Ze zaagden rotte plekken weg en vervingen die door nieuw hout. Er kwamen nieuwe katrollen en extra gewichten en het schuifraam werd voorzien van haast onzichtbare tochtstrips. Na dit minutieuze onderhoud kunnen de kozijnen weer jaren mee. Elke keer als ik nu het raam open schuif geniet ik ervan dat het weer met één vinger op en neer te bewegen is. De ramen zijn me ineens extra dierbaar.
En dierbaar is duurzaam, schreef voormalig directeur van het Vlaams Architectuurinstituut Christoph Grafe ooit in een vlugschrift. Zijn idee is dat de emotionele band van mensen met gebouwen een cruciaal onderdeel is van het duurzaamheidsvraagstuk. Als mensen van een gebouw houden, zorgen ze er beter voor. En als vakmanschap een gebouw dierbaar maakt, is het dus een voorwaarde voor duurzame kwaliteit.
Maar vakmanschap dreigt verloren te gaan. De komende jaren gaan duizenden vakmensen met pensioen. Dit ‘vakmanschapgat’ wordt al jaren gevuld door arbeidsmigranten, voornamelijk uit Midden- en Oost-Europa. Zelf ondervond ik dit ook: Slowaken renoveerden mijn honderd jaar oude benedenwoning en Roemenen timmerden mijn recentste project in elkaar, een volledig houten landhuis. Hoewel ze essentieel zijn voor de duurzame kwaliteit van onze gebouwen, is de huidige regering er veel aan gelegen om arbeidsmigranten te ontmoedigen hierheen te komen.
De industrie sorteert ondertussen voor op de terugloop van vakmanschap door bouwproducten te maken die gemakkelijk te installeren zijn en nauwelijks onderhoud nodig hebben. Gebouwen gaan dan steeds meer op Ikea-kasten lijken. Van de beroemdste daarvan, de Pax-kast, verscheen laatst trouwens een nieuw ontwerp, nog meer afgestemd op iemand met twee linkerhanden, die de kast in zijn eentje binnen twintig minuten in elkaar kan zetten. De lichte plankjes hangen nu met plastic koppelstukken aan elkaar en hebben een muur nodig om stabiel te blijven staan. Het bezegelt direct het lot van de kast bij de eerste de beste verhuizing.
De relatie tussen arbeidsmigranten en duurzaamheid zou inzet moeten worden van het politieke debat. Daarbij hoort ook een pleidooi voor gebouwen vol robuuste én onderhoudsbehoeftige bouwproducten waar je zo nu en dan een beetje materiaal aan moet toevoegen om ze weer tiptop te maken. Een handeling die leidt tot waardering, dierbaarheid en duurzaamheid en waarvoor arbeidsmigranten onmisbaar zijn. Zonder hun handen aan onze gebouwen zitten we straks opgescheept met een liefdeloze gebouwde omgeving vol wegwerpproducten.
Het eerste huis
Raoul Vleugels
‘Ik vind het geen supermooi huis’, vertelt Raoul Vleugels aan de keukentafel van zijn zelfontworpen én zelfgebouwde woning. Maar daar gaat het hem ook niet om. Vleugels benadert het huis – en de kavel – als een experiment. ‘Mijn vriendin zei: we slopen het vast nog een keer en dan bouwen we iets nieuws.’
TEKST HANNA VELTMAN | FOTO’S JEROEN MUSCH
De houtconstructie deelt de begane grond op in kwadranten, waardoor het niet aanvoelt alsof je in één grote ruimte bent, maar in een specifieke kamer.
De houten trap speelt een belangrijke rol in het structureren van de ruimte van de begane grond.
Vleugels trof het met de bouwmaterialen, want door de crisis waren die toen nog relatief goedkoop
Raoul Vleugels en zijn gezin wonen precies tussen Valkenswaard en Leende in, twee dorpen onder de rook van Eindhoven. Met het openbaar vervoer is het huis haast onbereikbaar, dus haalt Vleugels me op bij een bushalte aan de snelweg. Eerst nog de kinderen ophalen, want voor de vijf- en de zevenjarige is de lokale basisschool nog te ver om te fietsen. Het huis ligt aan een zandweg. Er zijn wel buren op het terrein van het voormalige landgoed, maar ik zie ze niet. Vleugels legt uit dat de kavel waarop het huis staat in erfpacht is bij Brabants Landschap. Alles rondom is Natura 2000-gebied, waardoor er verder niet gebouwd kan worden. Reeën en zwijnen steken regelmatig de tuin over. Vanaf de keukentafel staar je door de ramen het grote niets in.
Huis voor een ton
Het gezin waardeert de rust en ruimte enorm, maar heeft daar niet bewust voor gekozen. Ze zijn hier per toeval terechtgekomen. Na enkele jaren in Zuid-Amerika te hebben gewoond, landden Vleugels en zijn vriendin in 2013 in Eindhoven. Op zoek naar een huurwoning in de buurt van de stad, bood Brabants Landschap deze kavel aan. Er stond een boerderijtje, maar dat stelde niets meer voor. Geld heeft het jonge stel dan nog nauwelijks, maar met hulp van familie weten ze ongeveer een ton bij elkaar te sprokkelen voor een nieuw huis.
Met zo’n bedrag moet je voorzichtig met iedere euro omgaan. Vleugels – die dan net twee jaar werkervaring heeft als restauratiearchitect en in dienst bij de
Zwitserse architect Peter Zumthor – beraamt de kosten zo, dat het precies gaat uitkomen. Het efficiënte ontwerp maakte bijvoorbeeld grote steigers onnodig. Daarnaast trof de medeoprichter van Werkstatt het met de bouwmaterialen, want door de crisis waren die nog relatief goedkoop.
Kleine imperfecties
Voor Vleugels stond direct vast dat de bouwmaterialen duurzame, herkenbare ‘oermaterialen’ moesten zijn. Die keuze vertaalde hij in een houten constructie, afgewerkt met leemstuc. De isolatie van het huis bestaat uit gerecycled papier en binnen staat een eenvoudige houtkachel. De houten constructie is zichtbaar in het interieur en deelt het grootste deel van de
‘Als architect kan je wel heel lang zitten pielen op dat ene perfecte detail, maar het hóéft niet in één keer goed te zijn’
begane grond op in kwadranten. Zo voelt het alsof je in de keuken, eet- of woonkamer bent, in plaats van in één grote ruimte. Die constructie is het enige wat Vleugels uitbesteedde. Personeelskosten beraamde hij verder niet, want ze bouwden het huis zelf – met hulp van vrienden, familie en bevriende vakmensen. Daardoor is het een huis geworden met kleine imperfecties. Zo is het leemstuc hier en daar oneffen. En als we een rondje om het huis lopen, wijst Vleugels naar de larikslatjes boven de voordeur. ‘Die sluiten hier in het midden niet perfect op elkaar aan.’
De imperfecties deren de architect niet –het is er fijn wonen. Daarnaast benadert
Vleugels zowel het huis als de kavel als een proeftuin. ‘Als architect kan je wel heel lang zitten pielen op dat ene perfecte detail, maar het hóéft niet in één keer goed te zijn.’
Eén grote leefkeuken
Het huis groeit mee met het gezin. Zo delen zijn twee kinderen nu nog een slaapkamer, alleen een kastwandje van zo’n anderhalve meter hoog deelt de ruimte in tweeën, maar kan later worden opgetrokken tot een echte muur. Vleugels en zijn vriendin slapen op een insteekverdieping, maar zij verhuizen op den duur naar wat nu de bijkeuken-slaapkamer is. De tussen-
vloer transformeert dan tot een woonkamer voor het gezin, wat van de begane grond één grote leefkeuken maakt. Verderop op de kavel is Vleugels ook aan het bouwen. Naast het huis komt een slanke schuur die langer is dan het huis. De kalkhennepmuur waarmee Werkstatt in 2021 de Jonge Maaskantprijs won, is erin verwerkt. De ene kant wordt een traditionele schuur, waarin het gezin de fietsen stalt en gereedschap opbergt. De andere kant is nog niet af, maar Vleugels droomt ervan om daar later een artist in residence te mogen verwelkomen.
De insteekverdieping is nu nog een slaapkamer, maar wordt een woonkamer.
Doorsnede
Plattegrond
De achterdeur Stepstone, Amsterdam
We verbazen ons over een hels kabaal. Het is de wind die door de liftschacht giert
‘
TEKST PIETER HOEXUM | FOTO CHRISTIAN VAN DER KOOY
We gaan vandaag een prijswinnaar bekijken, Christian,’ zeg ik. ‘Toe maar... Welke prijs?’ ‘De Zuiderkerkprijs 2024’ ‘De wat?’ ‘Ja, ik had er ook nooit van gehoord, maar het is een prijs voor het beste nieuwe woningbouwproject van Amsterdam.’ De woontoren Stepstone van Levs heeft dat volgens de jury vooral verdiend omdat het sociale huur voor jongeren betreft. Dat moet de toch wel brallerige Zuidas meer divers maken.
De woontoren blijkt er echter bepaald niet trots bij te staan. Het weer zit ook niet mee, er laait een zandstorm, het is koud en er dreigt steeds regen.
Het gebouw wordt al bewoond, maar staat nog op een zanderige vlakte waar druk wordt gebouwd. De zijkanten van de toren zijn gedeeltelijk ingepakt, daar komen andere gebouwen tegenaan te staan. Het is weliswaar een hoge toren, maar zo slank dat hij toch klein aanvoelt. We verbazen ons over de hoeveelheid brievenbussen – en dus over
de hoeveelheid appartementen dat ze in het gebouw hebben gepropt.
De achterkant is snel gevonden, over het zand is speciaal een tijdelijk straatje aangelegd. Er staat een luxe auto geparkeerd, een Mercedes. Op verschillende (minuscule) balkons zien we fatbikes staan. Er zijn drie achterdeuren, naast elkaar. Achter de linker hangt een briefje van de woningbouwvereniging dat die voorlopig niet kan worden gebruikt. Door het glas zien we een soort lounge. De middelste lijkt ook weinig gebruikt te worden – daarachter staat een pingpongtafel. En de derde is de ingang van de fietsenstalling. We staan een tijdje te kleumen bij de deuren, waar geen levende ziel te bekennen is. We komen tot de conclusie dat deze achterdeur toch wel de meest verdrietige achterdeur is die we tot nu toe hebben bezocht. We lopen terug naar de straatkant waar de hoofdingang van Steptone zich bevindt. De glazen schuifdeur lijkt kapot, want hij staat halfopen
en daar is het bepaald geen weer voor. We lopen nog een keer naar de achterkant. Mijn oog valt op de schamele geveltuintjes die zijn aangelegd en waarin klimop is aangeplant. Een bewoner heeft hier iets liefs gedaan, een ander woord is er niet voor: van scherven van een koffiemok met daarop I ❤ NY, is langs de rand van een geveltuintje een soort versiering gemaakt. ‘Ik geloof niet dat deze achterdeur van ons een prijs zou krijgen’, zegt Christian als we weer in de auto zitten en terugrijden. ‘Nee, geen gouden deurstopper voor Stepstone.’ Als dit gebouw een prijs verdient, dan voor de liefste gebruiker, in dit geval degene die de versiering met de scherven maakte. Dat soort dingen zoeken we bij de achterdeur: tekens van leven. Gebruikssporen. Hoe een gebruiker er, dankzij of ondanks alle goede bedoelingen van de ontwerpers en makers, het beste van maakt.
Lees verder online
Sterarchitect Calatrava laat nieuw station
Bergen (BE) ontsporen
Charlotte Thomas nam een kijkje
In het Belgische Mons (Bergen) is het nieuwe treinstation in gebruik genomen. Na een vertraging van tien jaar, en een startbudget dat geleidelijk vertienvoudigde, staat het door de Spaanse architect Santiago Calatrava ontworpen grootstedelijke stationsgebouw er eindelijk. En dit voor nog geen tienduizend reizigers per dag.
Groene architectuur kost de samenleving veel meer dan zij oplevert
Opinie door Daan Bruggink
Alle prachtige renders met florerende planten, struiken en bomen op de veertiende verdieping ten spijt, veel ‘groene’ architectuur kost de samenleving meer dan zij opbrengt. Zeker gebouwen met bomen op verdiepingen, zoals de Trudo Toren in Eindhoven of Wonderwoods in Utrecht, hebben een flinke klimaatprijs. Ze hebben namelijk een extra grote CO2-voetafdruk om al dat groen op hoogte constructief mogelijk te maken. Het groen zelf is bovendien het beste af met ‘de voetjes in de grond’.
‘Een van de belangrijkste architecten van zijn generatie’
Paul Groenendijk schreef een in memoriam over Herman de Kovel (1953-2024)
Op 5 november overleed de Rotterdamse architect Herman de Kovel op 71-jarige leeftijd. Met zijn bureau DKV behoort hij tot een van de belangrijkste architecten van zijn generatie. Een ‘new wave’ van jonge Delftse ingenieurs, die afstudeerden in de jaren tachtig met behalve DKV ook Mecanoo, Frits van Dongen, Kees Christiaanse, Joris Molenaar, Geurst & Schulze, Kingma & Roorda en Joke Vos. Niet toevallig in ruime mate vertegenwoordigd op de uitvaart.
Happel Cornelisse Verhoeven pakt
Rekenkamer door Aldo van Eyck aan Zorgvuldige ingrepen, maar de regenboogtrap wordt opgeofferd
Het ontwerp van Happel Cornelisse Verhoeven voor de transformatie van de Rekenkamer in Den Haag stond lang onder embargo. Een expertpanel dat bij de planvorming betrokken was schreef een brandbrief, maar een publiek debat was door het embargo onmogelijk. Nu de omgevingsvergunning is aangevraagd is het ontwerp openbaar gemaakt.
Vermeende verduurzaming hoofdkantoor ABN Amro Bank
Alleen monumentenstatus kan sloop van de gevel voorkomen
De nieuwe eigenaar van de voormalige ABN Amro Bank in Amsterdam-Zuid wil dit jaar starten met een ‘duurzame herontwikkeling’. In het ontwerp van 3XN Architects wordt het pand volledig gestript. Heemschut is tegen en vraagt de gemeente om het gebouw, dat nog geen 25 jaar oud is, aan te wijzen als gemeentelijk monument. De erfgoedvereniging pleit voor behoud van de gevel waarin ruim 15.000 vierkante meter graniet en 27.000 meter aluminium is verwerkt.
Foto Shutterstock Foto Shutterstock
Foto Shutterstock
Foto Shutterstock
Ontwerp van de foyer in de Rekenkamer door Happel Cornelisse Verhoeven Architecten. Beeld HCVA
Abonnementen
Abonneren op de Architect? Ga dan naar dearchitect.nl/abonneren
Abonnees van de Architect hebben onbeperkt toegang tot alle artikelen, de projectendatabase en het archief op dearchitect.nl
Log in via dearchitect.nl/inloggen Bij vragen: neem contact op met onze klantenservice.
Voor informatie over onze leveringsvoorwaarden: ga naar vmnmedia.nl
Alle rechten voorbehouden. Vanwege de aard van de uitgave, gaat VMN media uit van een zakelijke overeenkomst; deze overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van de inhoud van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden.
Copyright Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
Op iedere inzending van een bijdrage of informatie zijn de standaard publicatievoorwaarden van VMN media van toepassing. Deze zijn te vinden op vmnmedia.nl.
Disclaimer
Alle in deze uitgave opgenomen informatie is met de grootste zorgvuldigheid samengesteld. De juistheid en volledigheid kunnen echter niet worden gegarandeerd.
VMN media en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade die het directe of indirecte gevolg is van het gebruik van de opgenomen informatie.
ISSN 1385-4542
Schoonheid in architectuur
#2 2025
Te mooi voor de spreadsheet
De Romeinse architect Vitruvius, die leefde van circa 85 tot 20 v.Chr., stelde drie voorwaarden op voor een goed gebouw: firmitas (bouwkundige kwaliteit), utilitas (functionaliteit) en venustas (schoonheid). Op dit moment richten architecten zich vooral op de eerste twee, als goede nazaten van het modernisme. Ze begeven zich liever niet op het pad van schoonheid. Tijdens de opleiding wordt ‘mooi’ resoluut in de ban gedaan, want leg je ontwerpkeuzes dan nog maar eens uit. Of iets mooi of lelijk is, zou slechts een kwestie van smaak zijn. Toch verheft juist schoonheid mensen en draagt bij aan een fijner leven. Als tegenreactie op de huidige risicomijdende en efficiënte bouwcultuur, zet de redactie van de Architect schoonheid in architectuur op de agenda.
Een iconisch baken aan de kust
Een absolute eyecatcher. SILT is een architectonisch hoogstandje gelegen tussen de dijk en de duinen van Middelkerke. Dit veelzijdige gebouw, ontworpen door het architectenbureau ZJA, in samenwerking met OZ, Bureau Bouwtechniek en DELVA landschapsarchitecten, speelt in op de specifieke technische eisen van het kustklimaat, waar wind en zout een constante uitdaging vormen. Voor dit project werd onder andere gekozen voor het ConceptWall 50 vliesgevel en het HiFinity schuifsysteem van Reynaers Aluminium.