4 minute read

Leenwoorden in het Nederlands

Deel 3 etymologie

De Nederlandse woordenschat staat natuurlijk niet op zichzelf. Door de eeuwen heen heeft het invloeden ondergaan van diverse talen: bijna geen enkele taal heeft – eventueel via een andere taal – geen sporen nagelaten in het Nederlands. Het aantal leenwoorden ten opzichte van erfwoorden (zie mijn vorige bijdrage) is nog steeds een onderwerp van discussie: schattingen variëren van 30 tot 70%.

Dit hangt samen met de vraag welke woorden wel of niet worden meegeteld, aangezien sommige leenwoorden zo oud zijn (bijv. schrijven < Lat. scribere) dat alleen taalgeleerden ze nog als zodanig kunnen herkennen. Het is zeker dat woorden zich zeer snel van taal tot taal kunnen verplaatsen, dat leenwoorden vaak meereizen met nieuwe concepten (bijv. computer), en soms typisch zijn voor bepaalde betekenisvelden (bijv. Oudgriekse woordenschat voor de geneeskunde; Italiaans voor muzikale tempoaanduidingen). ___

Het is vanzelfsprekend dat ontlening veel te maken heeft met talige en culturele dominantie. In de moderne tijd komen de meeste Nederlandse leenwoorden uit het Frans, Duits en tegenwoordig uit het Engels. Duitse leenwoorden in het Nederlands zijn vaak moeilijk als zodanig te herkennen vanwege de nauwe verwantschap tussen de twee talen. Velen zijn verbaasd te vernemen dat woorden als aantal (< Du. Anzahl), aanvankelijk (< Du. Anfänglich) en toename (< Du. Zunahme) uit het Duits zijn ontleend. Vreemde talen kunnen zo invloedrijk zijn dat een kleinere taal soms zelf woorden maakt in de dominante taal!

Het woord beamer bijvoorbeeld is geen Engels, maar wel Nederlands; Engelsen noemen het apparaat een projector. Tapis-plein of porte-bagage (op auto’s, niet op fietsen) wordt door Vlamingen gebruikt in plaats van de ‘echte’ Franse woorden moquette en galerie; deze zijn ontleend uit het Belgisch-Frans. Italianen hebben nog nooit gehoord van confetti (It. coriandoli), laat staan van tutti frutti. Vlamingen hebben het purisme droogzwierder bedacht voor wat in het Nederlands een centrifuge heet, een leenwoord, niet uit het Frans (want daar zeggen ze essoreuse), maar waarschijnlijk uit het Duits (waar ze, in tegenstelling tot het Engelse cell phone, een mobiele telefoon een handy noemen). In Nederland heeft men chique woorden bedacht die in Frankrijk onbekend zijn, zoals introducé voor ‘iemand die je als gast of nieuw lid in een club introduceert’.

Leenwoorden kunnen worden onderverdeeld in drie groepen: vreemde woorden, bastaardwoorden en ingeburgerde woorden. Om met die laatste te beginnen: sommige leenwoorden zijn zo oud dat ze zich helemaal aan de Nederlandse fonotaxis (zie mijn vorige bijdrage) hebben aangepast en vormelijk niet meer van de erfwoorden te onderscheiden zijn. Niemand is zich er nog van bewust dat woorden als muur, kelder, zolder, venster uit het Latijn komen (resp. uit Lat. murus, cellarium, solarium, fenestra) en er overigens op wijzen dat de Romeinen ons in steen leerden bouwen. Germanen vlochten hun muren met twijgen, waaraan het woord wand (< winden ‘vlechten’) nog herinnert.

Bastaardwoorden zijn leenwoorden die zich gedeeltelijk aan het Nederlands hebben aangepast, maar waarbij de vreemde herkomst nog zichtbaar is. Een leenwoord als citroen wordt niet (meer) op z’n Frans uitgesproken, maar bevat nog steeds twee heldere klinkers, wat ‘onnederlands’ is. Een leenwoord als computer, daarentegen, is nog erg vreemd gebleven: het wordt op z’n Engels uitgesproken, compleet met de on-Nederlandse joe-klank. De kans dat het woord ooit zal evolueren naar een bastaardwoord als *komputter is zeer klein, aangezien de algemene kennis van het Engels zeer groot is, en momenteel nog steeds toeneemt.

Over leenwoorden bestaat een zeer uitgebreide taalkundige vakliteratuur. Naast leenwoorden bestaan er ook betekenisontleningen (de betekenis ‘langzaam verminderen’ bij het al bestaande Nederlandse woord afbouwen komt bijvoorbeeld uit het Duits) en leenvertalingen (grootvader < Fr. grand-père). Een toonaangevend boek over ontleningen is het “Van Dale Groot leenwoordenboek” van Nicoline Van der Sijs (2005), waarin de invloed van andere talen op het Nederlands wordt beschreven (Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen; 684 blz.). De eerste druk van 1996 is ook beschikbaar op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). Het boek heeft een wat ongelukkige naam. Hoewel het door Van Dale is uitgegeven, is het geen woordenboek, maar een boek over leenwoorden.

De leenwoordenschat van het Nederlands leert ons veel over de contacten van het Nederlandse taalgebied met andere culturen; als er iets multicultureel is bij ons, dan is het wel de taal.

em. prof. Jacques Van Keymeulen Vast secretaris Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren

This article is from: