
19 minute read
Reportage: Geestelijke verzorging bij de krijgsmacht
reportage
Advertisement
Een nieuw convenant markeert een intensievere samenwerking tussen de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) en de Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging (DGV) bij het Ministerie van Defensie. De universiteit doet onderzoek naar thema’s die voor de inzet van geestelijk verzorgers bij de krijgsmacht essentieel zijn. En masterstudenten kunnen er stage lopen. PThUnie verkende een werkterrein dat, zeker gezien de oorlog in Oekraïne, met de dag relevanter wordt.
De takken van de laatste winterstorm zijn nog niet allemaal weggeruimd. Op deze frisse februarimorgen wandelt Deborah van den BoschHeij over de Johannes Post Kazerne bij Havelte, thuisbasis van de meeste eenheden van de 43e Gemechaniseerde Brigade van de Koninklijke Landmacht. Het is een vast element van haar werk als legerpredikant: rondlopen over het kazerneterrein, een praatje aanknopen met wie ze tegenkomt, kijken op de diverse werkplekken, bakkie doen. Hoe is het? Waar ben je mee bezig? Nuldelijnswerk wordt dat genoemd: er zijn waar de militairen zijn.
tekst: Caspar Dullemond
Vandaag is het rustig. Veel militairen hebben voorjaarsvakantie; ze zijn bij hun partner, hun kinderen, hun ouders. Na het weekend moet iedereen weer vol aan de bak: 45 Pantserinfanteriebataljon gaat twee weken oefenen in Bergen-Hohne. Rijen gepantserde rupsvoertuigen staan klaar voor vervoer per spoor naar Duitsland; een enkele soldaat is in het bleke zonnetje bezig met een reparatie of wat onderhoud. De Schiet- en Oefenperiode Bergen (SOB) vindt drie keer per jaar plaats, maar de acute Russische dreiging aan de oostflank van het NAVO-gebied geeft deze editie een extra urgentie. Veel wil Van den Bosch-Heij er niet over kwijt, maar het is duidelijk dat ‘haar’ militairen de spanning voelen. Op een praktisch niveau, omdat de inmiddels aangekondigde ‘verhoogde paraatheid’ een hogere werkdruk betekent, een onrustiger bestaan met meer oefeningen en ook meer uitzendingen. En op een fundamenteler niveau is er de huiveringwekkende realisatie dat een Europese oorlog nu wel erg dichtbij komt.
De Russische aanval op Oekraïne, die inderdaad twee dagen na ons gesprek plaatsvindt, maakt haar werk als legerpredikant alleen maar relevanter. Ook in Duitsland zal ze erbij zijn, om naar de militairen te luisteren, ze te bemoedigen, hun vragen te beantwoorden. Een viering te velde biedt ze ook aan. ‘Iemand vroeg me al: wordt het heel christelijk?’ Ze lacht: ‘Blijkbaar is dat een categorie. Ik zou zeggen: je proeft heel duidelijk dat ik dominee ben. Dat verstop ik niet. Maar zo’n viering moet wel toegankelijk zijn voor iedereen. Laagdrempelig? Nee: open. De liturgische elementen zitten er allemaal in, maar het gebed heeft de vorm van een muzieknummer. Ik noem de bijeenkomsten soul time: tijd voor je ziel, tijd voor jezelf. De aanwezige militairen vinden het een fijn moment. Te midden van de stress en de drukte kunnen ze even pas op de plaats maken.’
Buiten de commandolijn
Deborah van den Bosch-Heij is een van de 46 geestelijk verzorgers die namens tien protestantse kerkgenootschappen bij Defensie werken. Ongeveer twee derde daarvan is gezonden door de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Samen met hun katholieke, humanistische, joodse, hindoe, islamitische en boeddhistische collega’s waken zij over het (geestelijk) welbevinden van militairen, overig Defensiepersoneel, veteranen en het thuisfront. De geestelijk verzorgers van de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) hebben een bijzondere status binnen de krijgsmacht. Ze werken bij Defensie, maar ze doen dat vanuit een zendende instantie. Kortom: ze zijn bij Defensie, maar niet van Defensie. ‘Ik zou dit werk niet willen en ook niet kunnen doen zonder die band met de kerk’, legt Van den Bosch-Heij uit: ‘Ik
ben ontzettend trots op dit kruisje op mijn pak. Ik zie er uit als een militair, maar ik ben van de kerk. Ik sta buiten de commandolijn. Op het moment dat iemand bij mij op kantoor komt en de deur gaat dicht, dan is het een vrijplaats geworden – een plek van waaruit die persoon weer verder kan.’
Het is een delicate positie, die ook organisatorisch om zorgvuldig opereren vraagt. De kerk bepaalt de inhoud van het werk, maar Defensie betaalt de salarissen. De kerk draagt kandidaten voor, maar Defensie gaat uiteindelijk over de aanstelling. Het Bureau Hoofdkrijgsmachtpredikant, gevestigd in de Frederikkazerne in Den Haag, moet deze balanceerkunst, samen met de directeur van de zeven Diensten Geestelijke Verzorging, in goede banen leiden. Het stafbureau in de Frederikkazerne bestaat uit de nieuwe hoofdkrijgsmachtpredikant Gert van der Ende en predikantsecretaris Ids Smedema. Beiden zijn inmiddels ‘veteranen’ binnen de Defensieorganisatie: Smedema kwam in 2000 in dienst, Van der Ende in 2003. Smedema werkte er bij de officiersopleiding KMA, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee. Hij nam deel aan uitzendingen naar Irak en Afghanistan. Van der Ende was de eerste tien jaar operationeel bij de Koninklijke Marine: hij voer onder meer op mijnenjagers en was verbonden aan de adelborstenopleiding KIM in Den Helder. Aansluitend was hij leidinggevende van alle geestelijk verzorgers bij de vloot.
Een andere werkelijkheid
Van der Ende en Smedema benadrukken beiden het belang van Defensiebrede Paasviering, aangeboden door de PGV.
zo’n kerkelijke vrijplaats binnen de Defensieorganisatie. ‘We hebben een ambtsgeheim, wat verder gaat dan het beroepsgeheim van artsen en psychologen. Wij mogen niets vertellen, niets doorgeven in de lijn naar de commandant. Bij ons kan iedereen zonder schroom of schaamte met zijn of haar verhaal terecht. Dat is waar militairen ons het meest om waarderen’, zegt Smedema. Van der Ende geeft een voorbeeld: ‘Ik heb een keer een adelborst aan het KIM horen zeggen: alleen al het feit dat jullie erbij zijn, helpt. Dat was tijdens de zware opleidingsweken op Texel. Dan loop je als predikant mee, je houdt af en toe een pep talk: kop op, je kan het! Die officieren in opleiding wisten: als we echt door onze hoeven zakken, dan kunnen we altijd bij die gv’er uithuilen.’ Smedema: ‘Soms wordt er zelfs iets magisch aan je toegedicht. Ik heb dat in Afghanistan meegemaakt.
Een jongen zei tegen mij: dominee, ik ga niet met je praten, want daar heb ik helemaal geen zin in, maar het feit dat je erbij bent, maakt per definitie dat ik weet dat het goed komt. Je bent als gv’er – en dat geldt net zo goed voor de humanist – een representant van een andere werkelijkheid, soms met een kleine w, soms met een grote.’
Van den Bosch-Heij maakt op Havelte deel uit van het Sociaal Medisch Team (SMT), een overlegorgaan van alle functionarissen op het gebied van hulp en zorg, zoals bedrijfsmaatschappelijk werk. ‘Dan bespreken we hoe het met de militairen gaat. Krijgt een ieder wat hij of zij nodig heeft? Met wie gaat het – fysiek of mentaal – niet goed?’ Defensie is een organisatie onder druk, legt ze uit: ‘De gereedstelling moet doorgaan. De oefeningen blijven maar komen. Er is sprake van onderbemensing en hoge werkdruk. En daar komt dan nu die oorlogsdreiging nog bij. Dat maakt het des te belangrijker dat we elkaar niet uit het oog verliezen; dat we zorgen dat mensen niet verloren gaan in de machine.’ Defensie is wat dat betreft een lastige club, is haar ervaring: ‘De taakgerichtheid en efficiëntie zijn enorm.’ Dat geldt voor de organisatie als geheel, maar ook voor de individuele militair: ‘Het zijn vaak binnenvetters. Ze gaan niet zeuren als ze het moeilijk hebben.’ Predikant-secretaris Ids Smedema van de PGV (foto: Imageworkplace/Rob Nelisse).

ik heb verder geen ander belang dan hun welzijn. Ik ben niet van de organisatie.’ Ook bij de commandanten is er dat besef, maakt Van der Ende duidelijk: ‘Over het algemeen zijn commandanten heel blij met geestelijk verzorgers, maar die relevantie moet je wel zelf laten zien. Op het moment dat je gaat varen en je hebt als insteek: ze weten dat ik aan boord ben, ze weten mijn hut te vinden, dan gebeurt er heel weinig. Maar De kerkelijke betrokkenheid bij de krijgsmacht kent een lange geschiedenis. ‘De kerk vond dat de geestelijke zorg zich moest uitstrekken tot voorbij de grens van de gemeente’, aldus Smedema: ‘De aanwezigheid van kerk en geloof binnen de dienst sprak vanzelf. Als soldaat werd je naar de kerkdienst gestuurd. Mijn vader heeft dat in de jaren vijftig meegemaakt. Wie is er katholiek? Wie is er gereformeerd? Die kant op! En dan marcheerde
Onvoorwaardelijk
‘Er wordt hier goed voor de mensen gezorgd’, zegt Smedema. Militairen kunnen bij allerlei hulp- en zorgverleners terecht, waaronder inmiddels ook lifestylecoaches en aanbieders van yoga en mindfulness. Wat is dan de meerwaarde van de geestelijk verzorger? ‘Dat is het onvoorwaardelijke’, legt Van den Bosch-Heij uit: ‘Ik kan luisteren, doorvragen, alle tijd nemen, en als je je actief door het schip gaat bewegen en je zoekt de mensen op, dan weten ze jou ook te vinden. Activiteiten helpen ook: een wekelijks avondje filosoferen op zee bijvoorbeeld, en op zondag een moment van bezinning. Als je zo actief aanwezig en benaderbaar bent, dan zijn de commandanten over het algemeen happy met je. Want ze zien dat je heel veel afvangt voor ze.’ zo’n peloton naar de dichtstbijzijnde kerk.’ Met de secularisatie en de afschaffing van de dienstplicht, eind jaren negentig, kwam de vraag op of geestelijke verzorging – op kerkelijke leest geschoeid – nog wel relevant was voor de organisatie: ‘Maar in die tijd deden commandanten goede ervaringen met gv’ers op tijdens uitzendingen: eerst in Joegoslavië, later in Irak, Afghanistan en Mali. In de tijd van de Koude Oorlog kenden
militairen toch vooral een bestaan van onderhoud en verveling. Vanaf de jaren negentig moesten ze opeens naar heel spannende gebieden. Dan wordt het ook relevanter dat er een geestelijk verzorger meegaat. Je vangt problemen in de eenheid af en draagt bij aan het welbevinden van de individuele militair. En nee: je draagt niet rechtstreeks bij aan het welslagen van de missie. Daar ben je niet voor.’
Frustratie in Afghanistan
‘Bij een uitzending komt alles bij elkaar. Alles wordt uitvergroot, ook emoties’, vertelt Van den Bosch-Heij. Haar eerste missie, naar Afghanistan, had een onwerkelijk karakter. Ze was toegevoegd aan een eenheid uit Oirschot: honderdtwintig mensen die ze niet kende. ‘Net toen wij zouden vertrekken ging Nederland op slot vanwege corona. Moesten we eerst twee weken in quarantaine op de kazerne in Oirschot. Militairen die twee weken moeten wachten – da’s niet handig... Daar begon dan ook meteen mijn werk. Militairen hadden familieleden die corona hadden, maar daar konden ze niet naar toe. Ze gingen zichzelf en elkaar vragen stellen. Wat doe ik hier eigenlijk? Wil ik dit nog wel? Ook in Afghanistan zaten we vast op het kamp, dus de frustratie was enorm. De afspraak was dat ik iedere maand naar Kabul zou gaan, waar ook Nederlandse militairen zaten, maar ik ben dat hele kamp niet af geweest, vijf maanden lang. Dan moet je het wel met jezelf uit kunnen houden. Veel militairen verveelden zich. Nee, ik niet. Ik heb het juist heel druk gehad. Je zit de hele tijd in je werkhouding. Ook als je ’s avonds je tanden staat te poetsen en naast je begint iemand te huilen, dan gaat het werk door. Op zo’n moment zeg je niet: morgen ben je de eerste.’ Geestelijk verzorger bij de krijgsmacht is een stevige baan, zoveel is duidelijk. Vanouds kwamen voor deze functie dan ook predikanten in aanmerking die al ervaring in de kerkelijke gemeente hadden opgedaan. Al is die eis inmiddels wel afgezwakt, vertelt Smedema: ‘De voorwaarde van gemeente-ervaring is een aantal jaren geleden veranderd in relevante professionele pastorale ervaring. Nu kijken we of de eis nog anders kan. Je wilt naast een academische opleiding tot predikant ook kijken naar de mens. Wat heb je in je rugzak? Wat heb je meegemaakt? Het kan zijn dat iemand pas op dertigjarige leeftijd is gaan studeren en daarvoor al heel spannende dingen heeft gedaan, of ingrijpende dingen heeft meegemaakt, en dus als afgestudeerde al stevig gevormd is door het leven.’
Vaderfiguur
Als geestelijk verzorger in de krijgsmacht word je dus geacht niet piepjong zijn, maar een te gevorderde leeftijd is ook niet ideaal. Defensie investeert behoorlijk in zijn gv’ers, en wil daar ook iets van terugzien. Militairen gaan namelijk op hun 62e met pensioen: wie pas als vijftigplusser bij Defensie binnenkomt, heeft er dus simpelweg een te korte carrière. Maar afgezien daarvan: wat betekent leeftijd als het gaat om contact met de doelgroep? ‘Jongere collega’s levellen veel gemakkelijker met die jonge militairen’, weet Van der Ende. En aan de andere kant waarderen ze anciënniteit, zegt Smedema: ‘Ik heb wel eens een soldaat gesproken die naar de psycholoog was doorverwezen en helemaal teleurgesteld was dat dat een jonkie was – net van de universiteit. Een psycholoog hoort ouder te zijn, een soort Sigmund Freud die bedachtzaam zit te luisteren. Bij de geestelijke verzorging is het ook een beetje zo. Soms is het handig als je de oudste van het detachement bent: je hebt een soort overwicht, statuur. En tegelijk is het onhandig, want je kent hun muziek niet meer, je kunt niet meer meepraten over allerlei trends en ontwikkelingen.’ Van der Ende: ‘Ik herinner me een uitspraak van een collega, midden vijftig, die bij het Korps Mariniers werkte. Daar noemen ze alle geestelijk verzorgers “pater”. Hij vond dat wel prima, want zo voelde hij zich ook. Hij was een vaderfiguur voor die jonge gasten die daar wild gillend door het veld renden.’
En in noodgevallen moet je ook mee kunnen rennen. Dat vraagt om een goede fysieke conditie. Van den Bosch-Heij vertelt smakelijk Hoofdkrijgsmachtpredikant Gert van der Ende (Foto: Defensie).


Krijgsmachtpredikant Deborah van den Bosch - Heij (foto: Defensie). over de stevige keuring en training die aan haar benoeming vooraf gingen. Ze deed de sterk verkorte officiersopleiding voor specialisten: academici of hbo’ers die hun eigen vak binnen Defensie gaan uitoefenen, zoals bijvoorbeeld artsen. Ze leerde er de militaire basisvaardigheden: exerceren, kaartlezen, militaire EHBO. En ze maakte kennis met de militaire discipline. Toen ze een keer per ongeluk zonder baret de barak was uitgewandeld en werd betrapt, mocht ze gelijk tien keer opdrukken. En voorafgaand aan een bivak werd haar peloton – hoog opgeleide professionals met soms al kinderen op de middelbare school – geïnspecteerd: hadden ze allemaal wel een tandenborstel bij zich? ‘Op zo’n moment vraag je je wel even af: wat doe ik hier?’, lacht ze.
Daarmee is een van de voorwaarden van een theologencarrière binnen de krijgsmacht aangegeven. De kerk kan kandidaten laten solliciteren en voordragen, maar daarna volgt nog een traject bij Defensie zelf. Smedema: ‘Je wordt stevig gekeurd: medisch, psychologisch, sportief, op veiligheid. We hebben een paar keer tot onze teleurstelling gehad dat iemand die we heel geschikt vonden, alsnog werd afgewezen.’ Van der Ende: ‘En soms hebben we zelf onze twijfels. We krijgen regelmatig brieven van mensen waarvan we hopen dat ze het over een paar jaar het nog een keer proberen. Want het potentieel is er. Ze hebben alleen nog niet genoeg ervaring.’
Het scherpst van de snede
De hoeveelheid sollicitatiebrieven neemt overigens wel wat af, geeft Smedema toe: ‘Het zijn er nog steeds genoeg om de beste mensen er uit te vissen. Maar het wordt wel minder. De leeftijdsopbouw van predikanten in Nederland is een paddenstoel: er zit een enorme kop op van mensen boven de vijftig. Ook speelt mee dat de brede rand van de kerk aan het afbrokkelen is. Wat er overblijft is steviger, orthodoxer. Dat zijn deels mensen die sterker op de klassieke positie in de gemeente en op de kansel gericht zijn.’ Van der Ende: ‘Jongere collega’s uit de orthodoxere hoek worstelen, zeker in het begin, nogal met de vraag: hoe ben ik hier ambtsdrager? Als gemeentepredikant heb je je catechese, je huisbezoek, je kerkdiensten. Maar van ons wordt verwacht dat we een dienst te velde aanbieden die voor iedereen toegankelijk is – dus ook aantrekkelijk voor militairen die niets met de kerk hebben. Dat vraagt om een heel andere benadering. Als je op de kazerne rondloopt, komen ze echt niet op je af om te vragen of dat verhaal van Jona in de walvis echt is gebeurd. Nee, het gaat om thema’s die veel dichterbij liggen. Je hebt stress want het loopt niet met je chef. Je bent gefrustreerd omdat je alweer niet bevorderd bent. Je hebt problemen thuis. Dáár gaan die gesprekken over. Niet over God en geloof. Ik zeg dan tegen zo’n collega die dat lastig vindt: het is wel het volle leven waar je het met de ander over hebt. En je kunt vanuit jouw christelijke achtergrond een goede gesprekspartner voor ze zijn. Maar natuurlijk is het anders dan wanneer je als gemeentepredikant catechese geeft.’ Smedema: ‘Een predikant in de gemeente weet dat hij of zij in het centrum staat: soms hoog op de kansel, soms wat lager achter de tafel, maar altijd het middelpunt. Als dominee bij Defensie zit je in de marge van de organisatie. Defensie dendert wel door, ook zonder jou.’ Van den Bosch-Heij beaamt dit: ‘Als ik met een soldaat spreek over wat hem bezighoudt, dan moet ik bij hem beginnen. Voor hem is mijn rol niet een vanzelfsprekende. Toen ik gemeentepredikant was, wist iedereen wie ik was. Als ik belde om een afspraak voor een huisbezoek te maken, dan hoefde ik alleen mijn naam te zeggen en diegene pakte meteen de agenda. Dat is hier niet zo. Men zit niet automatisch op mij te wachten. Dat betekent dat ik open moet zijn. En dat is mooi, want je opereert op het scherpst van de snede. Nee, eenvoudig is het niet. Maar dat is precies waarom het zo mooi is.’
Een nieuw convenant met de PThU moet de belangstelling voor geestelijke verzorging bij de krijgsmacht stimuleren. Zo is het inmiddels mogelijk om als masterstudent van de PThU stage te lopen bij Defensie, zegt Smedema: ‘Sinds de herziening van de masters kunnen studenten zich breder oriënteren. Dan hebben ze Defensie in ieder geval op hun netvlies staan, al duurt het dan misschien nog een aantal jaren voor ze die stap zetten.’ Prof. dr. Pieter Vos, bijzonder hoogleraar Protestantse Geestelijke Verzorging bij de Krijgsmacht aan de PThU, zou graag zien dat meer studenten zich verdiepen in een loopbaan bij Defensie: ‘Het spannende is dat je gedwongen
wordt om uit je comfortzone te treden. En tegelijk is het een mooie context om de inhoud van je geloof en van je theologische kennis mee te verbinden. Je kunt niet koersen op vanzelfsprekendheden, maar je werkt met jonge mensen in de kracht van hun leven, die met ambitie gaan voor de taken die ze moeten uitvoeren en daarbij op heel fundamentele en stevige levensvragen kunnen stuiten. Dan kan het er erg toe doen dat jij er bent. Als je er van houdt om in de volheid van het leven mee te doen, dan is dit een geweldige plek. Tegelijk is ook de bedreiging van het leven nooit ver weg. Uiteindelijk zijn militairen er om geweld uit te oefenen als dat nodig is. Daarmee staat hun leven en het leven van anderen potentieel op het spel.’
Pionieren
Leeft deze vorm van categoriaal pastoraat in de kerk zelf voldoende? ‘In mijn beleving waren we een beetje buiten beeld’, zegt Van der Ende. Smedema knikt: ‘We hadden wel eens het gevoel dat we als tweederangs predikanten werden beschouwd. Een échte predikant staat in de gemeente – dat beeld.’ Van der Ende: ‘Maar inmiddels is het wel meer gaan leven. Het idee is dat we elkaar kunnen versterken. De kerk is nu met pioniersplekken bezig. Bij Defensie doen we al decennia niet anders. Steeds gaat het bij ons om de vraag hoe we kunnen aansluiten bij mensen die niet vanzelfsprekend kerkelijk zijn.’ De kerk zou kunnen leren van de ervaringen van de gv’ers binnen de krijgsmacht, vindt hij. Het idee om te ‘zijn waar de mensen zijn’ wordt binnen de kerkelijke gemeente onvoldoende toegepast, zegt Van der Ende. Hij vertelt dat hij een keer biertje ging drinken met de militairen met wie hij de hele week aan boord had samengewerkt: ‘Toen dacht ik: wat gek eigenlijk. Toen ik in de gemeente stond, ben ik nooit op het idee gekomen om op vrijdagavond naar dat kroegje te gaan waarvan ik wist dat er heel veel catechisanten komen. Als gemeentepredikant komt het niet bij je op om mensen op te zoeken op hun werkplek, of juist op de plek waar ze zich ontspannen.’ Ook thematisch zou de kerk kunnen winnen aan de inbreng van geestelijk verzorgers
in de krijgsmacht, zegt Smedema: ‘Ik had als gemeentepredikant veel met ouderen te maken. Dan ging het al gauw over thema’s als ziekte, sterfelijkheid, rouw... En dat gingen mensen aan mijn preken merken. Het pastoraat vormt deels je preken. Vanuit de krijgsmacht zouden wij andere thema’s in de kerk kunnen inbrengen: burn out, moral injury, geweld. Of schuld en schaamte om wat er allemaal niet lukt. Daar kun je over spreken. En preken.’
Namens de kerk
Voor Van den Bosch-Heij is die band met de kerk een voorwaarde: ‘De zending vanuit de kerk zorgt er niet alleen voor dat ik mijn werk kan doen, het draagt mij ook. Als ik voor iemand opkom, of iemand onder de aandacht van de commandant breng, dan doe ik dat niet voor mezelf. Dan mag ik dat doen námens. Er is een geloofsgemeenschap die dit mogelijk maakt. Concreet is dat de kerkelijke gemeente van Harkema. Maar het is ook breder: ik doe dit werk ook namens de PKN én de samenleving. We hebben onze maatschappij zo ingericht dat een bepaalde groep mensen getraind wordt in het uitoefenen van geweld. Het dragen van wapens hebben we uitbesteed. Dat betekent dat we een enorme verantwoordelijkheid op hun jonge schouders leggen. Wie zorgt er voor hen? Dat mag ik – voor wat dat waard is – op mijn manier doen. Maar ik doe het niet als de persoon Deborah. Ik zie mezelf als
een instrument namens de kerk en de samenleving. Ik ben een radertje in het geheel.’
Vindt ze het niet lastig om steeds maar weer met problemen bezig te zijn? Ze lacht: ‘Nee. Nee. Ik beschouw het niet als problemen. Het gaat om zaken die bij het leven horen. Ik maak zo’n soldaat duidelijk: wat jij ervaart, wat jij meemaakt, voelt misschien als heel negatief, maar het hoort er bij. Onze slogan is niet voor niets: mensen helpen mens te blijven. Dat is de kern van waarvoor we hier zijn. Zoals ze hun beroep uitoefenen, ik kan daar met bewondering naar kijken. De offers die zij brengen… Dat vraagt nogal wat. De meeste jonge mensen komen bij Defensie vanwege het avontuur of omdat ze het gevoel hebben dat ze toch niets anders kunnen. Maar als je vervolgens kijkt hoe ze hun beroep uitoefenen, dan zie ik dat toch als een soort van roeping. Al zullen ze het zelf nooit zo zeggen.’