
3 minute read
DE KIJK VAN Deloitte
De twee Belgische lijsten dienen om bepaalde gunstregimes te ontzeggen voor inkomsten uit deze jurisdicties of om betalingsstromen naar dergelijke landen extra te controleren. Gelet op de nakende indieningsdatum voor de aangifte van 2021 in de vennootschapsbelasting, is het opportuun om een en ander opnieuw scherp te stellen. Het definitief belaste inkomstenregime Het Belgische definitief belaste inkomstenregime, ook gekend als de DBIaftrek, houdt in dat een vennootschap die dividenden ontvangt van een (dochter) vennootschap, onder bepaalde voorwaarden, recht heeft op een aftrek van 100 % van het ontvangen (bruto)bedrag. Een eerste Belgische lijst die ervoor kan zorgen dat deze aftrek wordt geweigerd, is de lijst van de zogenaamde belastingparadijzen en nietbelaste vennootschappen. Deze lijst wordt gebruikt om bepaalde dividendinkomsten effectief uit te sluiten van de voormelde DBI-regeling. Indien dergelijke ‘besmette’ dividenden worden ontvangen door een Belgische (moeder)vennootschap, dan worden deze dividenden (opnieuw) integraal belast in de vennootschapsbelasting. Er is sprake van een dergelijk ‘besmet’ dividend “wanneer ze worden verleend of toegekend door een vennootschap die 1) niet aan vennootschapsbelasting of een buitenlandse belasting van gelijkaardige aard is onderworpen, of die 2) gevestigd is in een land waar de bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België.
Aanzienlijk gunstiger regime Er worden twee situaties aangemerkt wanneer een belastingregime wordt bestempeld als ‘aanzienlijk gunstiger’ dan in België. Dit is wanneer (1) het nominaal tarief dat van toepassing is op de winsten van de (dochter) vennootschap lager is dan 15 %, of wanneer (2) de werkelijke belastingdruk op die winsten lager is dan 15 %. Een land dat zich binnen de Europese Economische Ruimte bevindt, kan niet worden aangemerkt als ‘aanzienlijk gunstiger dan in België’. Het doel van deze eerste lijst is om specifiek landen op te sommen die gebruikmaken van een ‘aanzienlijk gunstiger’ fiscaal regime dan België. Vandaag worden er 31 landen vermeld. Vanuit het perspectief van de belastingplichtige geldt er bovendien een weerlegbaar vermoeden. De belastingplichtige die het dividend heeft ontvangen, kan dus het tegenbewijs leveren dat het nominaal tarief, dan wel de werkelijke belastingdruk van de dividend uitkerende (dochter)vennootschap toch meer bedraagt dan 15 %.
Philippe Van Krunkelsven Deloitte Belastingconsulenten
Fiscus werkt met lijsten van belastingparadijzen
In haar strijd tegen belastingontwijking zoekt de fiscus sinds geruime tijd naar manieren om landen met een ‘aanzienlijk gunstiger regime’ specifieker te omschrijven en zelfs te benoemen. Zo werden er ook lijsten opgesteld van zogenaamde belastingparadijzen.
Bijzondere rapporteringsverplichting Het algemene wetsartikel inzake beroepskosten bepaalt dat kosten slechts fiscaal aftrekbaar zijn indien deze kosten gedaan of gedragen zijn in het belastbare tijdperk om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, én waarvan de echtheid en het bedrag van de kosten worden verantwoord. Voor bepaalde betalingen aan zogenaamde belastingparadijzen gelden er strengere voorwaarden. Zo zijn beroepskosten niet aftrekbaar indien dit betalingen betreft (1) hetzij aan landen die vermeld worden op de (internationale) lijst van ‘Staten die niet effectief of substantieel de standaard voor de uitwisseling van informatie op verzoek toepassen’, hetzij (2) aan landen die voorkomen op de lijst van ‘Staten zonder of met een lage belasting’. Een land wordt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting geplaatst indien: 1) zij géén vennootschapsbelasting heft op binnenlandse of buitenlandse inkomsten; of 2) het nominale tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 %; of 3) de werkelijke belastingdruk op inkomsten van buitenlandse oorsprong lager ligt dan 15 %.
In tegenstelling tot de voormelde DBI-lijst, is deze tweede lijst wel volledig vastgelegd en is het de betrokken belastingplichtige/ vennootschap niet toegestaan om enig tegenbewijs te leveren. Het desbetreffende wetsartikel schrijft voor dat indien een vennootschap betalingen heeft verricht aan een van deze landen dat de grens van 100.000 euro overschrijdt, ze deze betalingen (extra) moet rapporteren. Deze rapportering is niet voldoende om de fiscale aftrekbaarheid ervan te verzekeren. De belastingplichtige/ vennootschap kan nog steeds worden gevraagd om aan te tonen dat het om werkelijke en oprechte verrichtingen gaat.