tilburgs hogeschoolblad jaargang 9 nr. 2 ■ 10 september 1971
Reorganisatie topbeheer De Wet Universitaire Bestuurshervorming, die zoals bekend van het oude dualis tische bestuursmodel van de universiteit een monistisch heeft gemaakt, heeft onder meer tot gevolg, dat een reorganisatie van de struktuur van wat genoemd wordt het „topbeheer" noodzakeUjk wordt. Tot nu toe kende men bureau's ofwel centrale diensten" waarvan er een aantal onder de Senaat ressorteerden (zoals bijvoorbeeld Bureau Senaat, ORC en andere), terwijl de overigen rechtstreeks verbonden waren met het Sekretariaat van Kuratoren (Bouwzaken, Financien, enzovoort).
Weerstan(d Met de hoofden van de centrale diensten was over de noodzakelijke reorganisatie de afgelopen maanden een overleg op gang gekomen. Eind juli evenwel kon digde het Dagelijks Bestuur een besluit af waarin de bestudering van het vraag stuk met name in handen gelegd werd van een Advieskommissie, bestaande uit de hoogleraren Goldschmidt, Dries sen en Van Dooren en voorts lektor Van Dijck. Dit n e p zodanig grote weerstand op dat de vergadering van diensthoof den aandrong op intrekking van het besluit en een ander voorstel formu leerde waardoor voor alle afdelingen van meet af aan meer mogelijkheden tot inspraak en begeleiding gegaran deerd zouden zijn. Tijdens een spoedvergadering van de diensthoofden op 25 augustus, onder voorzitterschap van dr. Th. Stoehnga, verklaarde de presidentkurator dat het Kollege van Bestuur zich voor het groot ste deel met de voorstellen kon vereni
gen. Hij deed daarbij zelfs de enigszins rouwmoedige uitspraak: „U hebt ons op het goede spoor g e z e t . . . " De procedure, waarvoor ongeveer vier maanden gerekend wordt, houdt in grote lijnen het volgende in: Een deskundige van het GITP (als n a a m werd genoemd die van dr. Scheep maker) zal rapport uitbrengen over de gewenste en/of noodzakelijke herstruk turering. Tussentijds en uiteindelijk zal hij voor dit rapport het advies (kunnen) inwinnen van een aantal deskundigen van binnen de hogeschool op het gebied van de organisatieleer (de hoogleraren Goldschmidt, Driessen en Van Dooren en voorts lektor Van Dijck).
BegeleicJingskommissie Het demokratische element van de pro cedure ligt vooral in de bepaling dat het rapport zal worden voorgelegd aan een begeleidingskommissie, die bestaat uit:
1
1 vier personen namens de hoofden van dienst: drs. W. de Boer voor de fakulteits bureau's; H. de Jong en G. Goossens voor de centrale diensten, mr. F. Derks namens de overigen 2 vier leden van de Hogeschoolraad (mej. G. Ermen en de heren F. van de Burg, mr. Koekkoek en J. Peynen borg). 3 twee leden van het bestuur van de ATG (de heren Th. de Beer en A. Meuleman. Deze begeleidingskommissie k a n met het rapport „doen wat ze wil". In alle opzichten zal de grootst mogelijke open heid worden nagestreefd. De uiteinde lijke beslissing ligt bij het Kollege van Bestuur, dat in geval van een eventueel blijvend verschil van inzicht de mening van de Hogeschoolraad moet horen. Om er onder meer tegen te waken dat de informatie blijft hangen op het niveau van de afdelingshoofden zullen alle adviezen (ook de interimrapporten) openbaar worden gemaakt. Deze proce dure zou moeten garanderen dat inder daad de „demokratie vanaf de basis", i.e. afdelingen, ook bij deze reorganisa tie gestalte zal krijgen. v. d. H.
t h b 9/2 10 september 1971 verschijnt tweewekelijks