accent
Werkwoorden identificeren Naam:
Klas:
2 Omcirkel of onderstreep alle werkwoorden in de zinnen. 1 Mama bakt een lekkere cake. 2 Helena heeft gisteren de kippen gevoederd. 3 Pieter gelooft niet wat mama hem vertelt. 4 De jongens willen in die hoge boom klimmen. 5 De wedstrijd is stipt op tijd begonnen. 6 Zullen we een bijdrage leveren voor het goede doel? 7 Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in. 8 Ik verbied je nog iets te zeggen. 9 Opa heeft veel pijn geleden. 10 Heb je de deur gesloten? 11 Heb je genoten van de zomer? 12 Skeeler je graag? 13 Elise trekt op stage naar Peru. 14 De zon schijnt eindelijk. 15 Ik fiets graag in de Vlaamse Ardennen. 16 We plantten bomen op onze speelplaats. 17 Help je soms met je ouders? 18 De trein komt opnieuw te laat aan … 19 Mama loopt wekelijks twee maal 10 kilometer. 20 Papa schilt aardappelen. 21 Kan Youssef hoger springen dan jij? 22 Ik heb net een kopje koffie gezet. 23 Morgen komt de bakker taarten brengen.
Tijd voor Taal accent – Spelling – Werkwoordenblok 6
2