Thema 1:
Haast en spoed zijn zelden goed.
Hoeveel kost een ticketje? Wat ga je leren? Omcirkel na de les wat je kunt.
• info vragen en geven aan het loket in het station en op de bus, en de correcte uitdrukkingen gebruiken • de werkwoorden in het presens singularis correct vervoegen • een informeel gesprek starten en op gang houden • de naam van de stad in een mededeling noteren • de mededelingen op een tijdlijn zetten • goed articuleren en duidelijk spreken • je uitspraakproblemen in kaart brengen
INTRO Dit zijn tickets voor het openbaar vervoer. Neem jij vaak de tram / de bus / de trein? Heb je een abonnement of een ticket? Is dat duur? Wat vind je prettig? Wat vind je niet prettig?
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
15
1 CD | 1
Op de bus en aan het loket Luister naar het gesprek. Wie is aan het woord? Noteer: C (de chauffeur) of P (de passagier). 1
Op de bus: de chauffeur en de passagier Rijdt deze bus naar ‌
P
Stap maar op!
C
Hoeveel is een ticketje?
P
Hebt u niets kleiners?
C
Ik mag geen briefjes van 100 accepteren.
C
Hier is een briefje van 5 euro.
P
Waar moet ik afstappen?
P
De derde halte na ‌
C
Komt u vooraan zitten.
C
Ik verwittig u als we er zijn.
C
TA A LTA A K
Op de bus en aan het loket (1)
ROL
consument / werknemer
Werk samen met een klasgenoot. Je bent A of B. Vul de ontbrekende woorden in en voer zelf het gesprek. Wissel dan van rol. Ben je vlug klaar? Voer het gesprek dan ook met je boek toe. Passagier
Buschauffeur
Stopt deze bus bij de bibliotheek? stap Zeker, We vertrekken binnen 5 minuutjes. afstappen
Waar moet ik
maar op.
? ver wittig
De vierde halte. Ik u wel als we er zijn. Dat is vriendelijk. Bedankt.
Passagier ticket / kaartje Een halve prijs alstublieft.
Buschauffeur naar Neerijse
niets
Hebt u
kleiners?
Hier is een briefje van 20. Dan krijgt u nog 16,50 euro terug. Dank u wel.
16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Heb je nog tijd over? Improviseer dan met je klasgenoot deze oefening. Je bent buschauffeur. De bus stopt en de passagiers stappen op. Geef alle informatie.
Je stapt op de bus. Je wilt naar … (bedenk zelf een plaats). Het is de eerste keer dat je deze bus neemt. Vraag alle informatie. Gebruik ‘u’.
Gebruik ‘u’.
2
CD | 2
In het station aan het loket: de loketbediende en de passagier
Luister naar het gesprek. Wie is aan het woord? Noteer: L (de loketbediende) of P (de passagier) Een kaartje naar …
P
Enkele reis of heen en terug?
L
Eerste of tweede klas?
L
Hebt u een reductiekaart?
L
Dank u, dat is juist gepast.
L
Om hoe laat vertrekt de trein?
P
Moet ik overstappen?
P
Op welk spoor vertrekt de trein?
P
TA A LTA A K
Op de bus en aan het loket (2)
ROL
consument / werknemer
Werk samen met een klasgenoot. Je bent A of B. Vul de ontbrekende woorden in en voer zelf het gesprek. Wissel dan van rol. Ben je vlug klaar? Voer het gesprek dan ook met je boek toe. Passagier
Loketbediende
Een kaartje naar Oudenaarde alstublieft. heen
Enkele reis of
en terug?
Enkele. klas
Eerste of tweede
?
Tweede. Dat is juist 5 euro. Alstublieft. gepast
Dank u. Dat is juist overstappen
Moet ik ergens
? Nee, de trein rijdt rechtstreeks.
spoor
Op welk trein?
vertrekt de
Dat weet ik niet. Kijkt u maar op de borden buiten.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
17
Heb je nog tijd over? Improviseer dan met je klasgenoot deze oefening. Je wilt met de trein naar … (bedenk zelf een plaats). Koop een ticket aan het loket en vraag alle nodige informatie. Gebruik ‘u’.
Je werkt aan het loket in het station. Verkoop een ticket en geef alle informatie. Gebruik ‘u’.
COMMUNICATIETIP
Mensen die elkaar niet kennen, gebruiken meestal ‘u’ en niet ‘jij’. Jonge mensen gebruiken meer jij / je / jou / jouw. In Vlaanderen gebruiken we ook gij / u / uw.
2
Een praatje aan de bushalte Spreek met je klasgenoten en vergelijk. Waar maken mensen een praatje met elkaar? Praten alle mensen met elkaar, of alleen mannen met mannen / vrouwen met vrouwen? Vergelijk België met jouw land. Waar praten mensen met elkaar? Zet een kruisje.
hier
in mijn land
in de bus, in de tram of op de trein aan de halte in de wachtkamer bij de dokter op de straat in de winkel bij de kapper in het badhuis ?
Luister naar de drie gesprekken. Hoor je een ‘t’? Schrijf ze er dan bij. CD | 3-5
Aan de bushalte. ( 1 ) Mag
ik u iets vragen?
( 2 ) Ja natuurlijk, zeg t ( 2 ) Staa t
u het maar.
u hier al lang?
( 1 ) Ik sta
hier al 10 minuten.
( 2 ) Weet
u wanneer de bus komt
( 1 ) Het spijt me, ik weet
( 3 ) Stopt
?
het niet.
deze bus aan het station?
Ja hoor! ( 3 ) En doet
hij er lang over?
( 3 ) Toch zeker een halfuur. De bus rijdt
18
1
2
3
4
eerst langs de Grote Markt.
5
6
7
8
9
10
11
12
Koud hé! Ja, heel koud. ( 2 ) Sta
je hier al lang?
( 3 ) Dat valt
wel mee. 5 minuten.
( 2 ) Denk
je dat we nog lang moeten wachten?
( 2 ) Waar ga
je naartoe?
Naar het station. ( 2 ) Je gaat
beter te voet.
( 3 ) Het station ligt
vlakbij.
Denk nu even na. Wie is subject van de actie? Zet een cijfertje ( 1 2 3
) bij elke zin.
eerste persoon (ik) tweede persoon (jij, je, u) derde persoon (hij, zij, het)
Zeg je een ‘t’ bij deze personen? Enkele werkwoorden zijn speciaal. Kun je ze vervoegen met ik / jij / u / hij? zijn / hebben / mogen / kunnen / willen Zeg deze zinnen juist, zoals in het voorbeeld. Spreek elke ‘t’ goed uit! voorbeeld: (Staan) u ook te wachten op de bus naar Kortrijk? Staat u ook te wachten op de bus naar Kortrijk? Ik? Ik sta hier omdat het regent. •
(Kunnen) u doorschuiven alstublieft? Kunt
•
Het spijt me, dat (kunnen) niet. Er (zijn) geen plaats. kan / is
•
Ik (vinden) mijn portefeuille niet. (Hebben) je 2 euro voor mij? Dan (kunnen) ik een ticketje kopen. vind / heb / kan
•
Maar je (hebben) toch een abonnement? hebt
Vervolg van de oefening. Werk samen met je klasgenoot. Je bent klasgenoot A of B. Kijk naar kolom A of kolom B. Leg een blad papier over de andere kolom. • • • •
Zeg de vetgedrukte zinnen juist. Spreek de ‘t’ goed uit. Je klasgenoot controleert. Wissel van rol en doe de oefening nog een keer.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
19
Klasgenoot A
Klasgenoot B
(Nemen) u uw tas van de zetel alstublieft?
Neemt u uw tas van de zetel alstublieft?
Ik ben mijn ticketje kwijt.
Ik (zijn) mijn ticketje kwijt.
U (mogen) hier zitten.
U mag hier zitten.
Wilt u mijn stoel?
(Willen) u mijn stoel?
(Hebben) je hulp nodig?
Heb je hulp nodig?
Hebt u hulp nodig?
(Hebben) u hulp nodig?
(Komen) u maar naar voor.
Komt u maar naar voor.
Kunt u mij zeggen waar ik moet afstappen?
(Kunnen) u mij zeggen waar ik moet afstappen?
(Willen) u eerste klas of tweede klas?
Wilt u eerste klas of tweede klas?
Mag ik met dit biljet ook op de bus?
(Mogen) ik met dit biljet ook op de bus?
(Zijn) de bus gratis voor kinderen?
Is de bus gratis voor kinderen?
Jij neemt best een weekendbiljet.
Jij (nemen) best een weekendbiljet.
U (kunnen) best een weekendbiljet nemen.
U kunt best een weekendbiljet nemen.
Komt er nog een bus naar Gent?
(Komen) er nog een bus naar Gent?
Ik (zijn) te laat voor de bus.
Ik ben te laat voor de bus.
De bus heeft een vertraging van 10 minuten.
De bus (hebben) een vertraging van 10 minuten.
De chauffeur (hebben) geen wisselgeld meer.
De chauffeur heeft geen wisselgeld meer.
Jij mag niet instappen zonder ticket.
Jij (mogen) niet instappen zonder ticket.
(Kunnen) je mij helpen met de kinderwagen?
Kun je mij helpen met de kinderwagen?
Wil je een abonnement?
(Willen) je een abonnement?
(Mogen) ik mijn fiets meenemen op de bus?
Mag ik mijn fiets meenemen op de bus?
Is de trein op tijd vandaag?
(Zijn) de trein op tijd vandaag?
(Kunnen) ik u helpen?
Kan ik u helpen?
De chauffeur kan je geen abonnement verkopen.
De chauffeur (kunnen) je geen abonnement verkopen.
TA A LTA A K
Een praatje aan de bushalte
ROL
communicator
Werk samen met enkele klasgenoten. Jullie zitten samen op de trein. Door een storing staat de trein al een uur stil. Je begint met elkaar te spreken. Spreek over het openbaar vervoer.
20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
KIES EEN ANDERE ROL
Opvoeders Jullie zijn ouders. Jullie staan aan de schoolpoort te wachten op jullie kinderen. Begin met elkaar te spreken. Spreek over de kinderen en de school. Werkzoekenden Jullie zijn werkzoekenden. Jullie zitten bij de VDAB te wachten in de wachtzaal. Begin met elkaar te spreken. Spreek over werk zoeken. Studenten Jullie zijn studenten in deze school. Jullie zitten te wachten om opnieuw in te schrijven. Begin met elkaar te spreken. Spreek over Nederlands leren en over de school. EXTRA
Doe mee aan het improvisatietheater 1
Noteer op een papiertje een van deze zinnen of schrijf zelf een zin met deze werkwoorden. Geef alle papiertjes aan de leerkracht, die ze samen in een zak stopt. hebben
zijn
Ik heb geen hond. U hebt gelijk. Hij / zij heeft geen tijd voor mij.
3
mogen
willen
Kan ik u helpen? Kunt u het niet? Het leven kan mooi zijn.
Mag ik uw pen lenen? Mag je hier zitten? Dat mag niet!
Ik wil uw gsmnummer. Wilt u mij helpen? De chauffeur wil u niet meer horen.
2
Enkele klasgenoten komen vooraan in de klas.
3
Je trekt een papiertje uit de zak.
4
Jullie zitten samen op de bus of de trein. Jullie stellen je aan elkaar voor en beginnen een praatje. Gebruik de zin op het papiertje in je gesprek.
Mededelingen aan de reizigers TA A LTA A K
CD | 6
Ik ben zo moe. Bent u getrouwd? Ja, dat is moeilijk.
kunnen
Mededelingen aan de reizigers (1)
ROL
consument
Luister naar de mededelingen. Welke steden hoor je? Schrijf de naam en het nummertje op de kaart. Ken je nog andere steden in België? Zet ze bij op de kaart. • • • • • •
De trein met bestemming (1) komt zo dadelijk aan op spoor 6. De trein heeft haltes in (2) en in (3). De trein naar (4) en (5) heeft een vertraging van 10 minuten. Eerste vertrek naar Leuven is de trein van 18u.15 op spoor 2. Spoorwijziging: De IC-trein van 12u.06 naar (6) zal vertrekken van spoor 19 in plaats van spoor 20. We wachten nog op aansluiting met de trein uit (7). De aankomst van deze trein is voorzien over 5 minuten. Wij komen aan in (8). Er is aansluiting naar (9) op spoor 6 om 14u.45 uur. Er is aansluiting naar (10) op spoor 7 om 14u.58. Door een vakbondsactie zijn alle treinen afgeschaft. Wij danken u voor uw begrip.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
21
Brussel / Antwerpen / Mechelen / Leuven / Luik / Kortrijk / Hasselt / Brugge / Gent / Oostende
10
2
8 9
3
6
7
4
1
5
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Brussel Antwerpen Mechelen Leuven Luik Kortrijk Hasselt Brugge Gent Oostende
Hoe hoor je het? Trek een streep, zoals in het voorbeeld. Vind je deze oefening gemakkelijk? Zoek dan het woord zonder naar de rechtse kolom te kijken. te laat zijn waar de trein stopt de trein rijdt helemaal niet wanneer de trein wegrijdt wanneer je van één trein op een andere trein stapt waar de trein naartoe rijdt wanneer je niet op dit spoor moet zijn, maar op een ander wanneer de trein aankomt
TA A LTA A K
Mededelingen aan de reizigers (2)
ROL
• • • • • • • •
• • • • • • • •
de bestemming de halte een vertraging hebben het vertrek de aankomst de aansluiting de spoorwijziging afgeschaft zijn
consument
Schrijf de nummertjes op de tijdlijn. • Welke mededeling hoor je bij het begin van de reis? • Welke mededeling hoor je tijdens de reis? • Welke mededeling hoor je bij het einde van de reis?
6
BEGIN
CD | 7
22
1 2 3 4 5 6
3
4
5
2
1
EINDE
Het treinpersoneel wenst u nog een prettige reis. Gelieve bij het uitstappen te kijken of u geen persoonlijke bezittingen hebt achtergelaten. Beste reizigers, er zijn nog zitplaatsen in de eerste twee rijtuigen. Gelieve uw bagage in het bagagerek te plaatsen. We komen aan in Antwerpen. De trein stopt in Antwerpen Berchem en in Antwerpen Centraal. Welkom in de IR-trein naar Antwerpen. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
4
Wie is de beste treinbegeleider? TA A LTA A K
Een mededeling (1)
ROL
werknemer
Werk samen met enkele klasgenoten. Je bent om de beurt treinbegeleider. Lees een van de mededelingen van de vorige oefening voor. Spreek traag en duidelijk! Je klasgenoten beoordelen je uitspraak met dit schema. Beslis dan: • Wie heeft de beste uitspraak? • Wie is de beste treinbegeleider? _________
_________
_________
IK
zegt elke ‘t’ op het einde van een woord zegt de ‘ei’ en de ‘ee’ duidelijk spreekt niet te snel en niet te traag andere opmerkingen
Lees om de beurt een mededeling voor. Je mag de mededeling maar één keer voorlezen. staat, zeg je zelf iets. Waar een Je klasgenoten noteren. Controleer daarna: hebben de je klasgenoten je goed begrepen? 1
De IC-trein naar
komt zo dadelijk aan op spoor .
2
heeft een vertraging van
De trein naar minuten.
rijdt tot
3
Het rijtuig met nummer
4
De trein van
5
Beste reizigers, we komen nu aan in
6
Welkom op deze trein naar
7
Er is nog plaats in de rijtuigen met nummer
.
naar
is afgeschaft. . . en
. 8
We wachten nog even op de aansluiting met de trein uit
9
Er zijn nog zitplaatsen in de rijtuigen met nummer
.
en
. 10
binnen. Zo dadelijk hebt u aansluiting op
We rijden nu het station van spoor
1
.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
23
TA A LTA A K
Een mededeling (2)
ROL
werknemer
Verzin zelf een mededeling en lees ze voor aan je klasgenoten. Je klasgenoten noteren de mededeling. Voorbeeld: een mededeling in … de bus of de tram / de luchthaven / de supermarkt / het zwembad / de bibliotheek Mijn mededeling
De mededeling van mijn klasgenoot
Spreek dan met je klasgenoten over jouw mededeling. • • • •
Hebben je klasgenoten de mededeling goed begrepen? Heb je alle letters goed uitgesproken (gearticuleerd)? Welke woorden hebben ze niet goed verstaan? Welke klanken (vocalen of consonanten) hebben ze niet goed verstaan?
Vul op basis van deze oefening je uitspraakfiche in. Waarop ga je in deze module speciaal letten? articulatie:
ik spreek alle letters / niet alle letters … goed uit
klanken:
ik ga speciaal letten op deze klanken:
snelheid:
ik ga trager / sneller spreken
Wil jij graag bij de spoorwegen werken? Kijk naar de beroepenfilms e van de NMBS. Ga naar www.nmbs.b en klik bovenaan op NMBS TV.
24
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
5
CD | 8
Woordenschat / Grammatica Op de bus
Mededelingen aan de reizigers
Stap maar op! Waar moet ik afstappen? Hoeveel is een ticketje naar ‌ Komt u vooraan zitten. Ik verwittig u als we er zijn.
de halte, de haltes het spoor, de sporen vertrekken, het vertrek aankomen, de aankomst de bestemming
In het station vertraging hebben de spoorwijziging de aansluiting afschaffen, afgeschaft zijn
Een kaartje naar ‌ enkele reis / heen en terug eerste klas / tweede klas Hoe laat vertrekt de trein? Op welk spoor vertrekt de trein? Moet ik overstappen?
Het presens De spelling van de werkwoorden in het presens is belangrijk. De basis is de ik-vorm. voorbeeld:
werken
ik werk
jij werkt werk jij u werkt werkt u hij werkt werkt hij
ik-vorm + T ik-vorm ik-vorm + T ik-vorm + T ik-vorm + T ik-vorm + T
Speciale werkwoorden: hebben / zijn / mogen / willen / kunnen Al deze vormen zijn goed. hebben ik heb jij hebt, heb jij
zijn ik ben jij bent, ben jij
mogen ik mag jij mag, mag jij
u hebt, hebt u
u bent, bent u
u mag, mag u
hij / zij heeft
hij / zij is
hij / zij mag
1
2
3
4
5
6
7
willen ik wil jij wil, wil jij jij wilt, wil jij u wil, wilt u u wilt hij / zij wil
8
9
kunnen ik kan jij kan, kan jij jij kunt, kun jij u kan, kan u u kunt, kunt u hij / zij kan
10
11
12
25