Proefversie©VANIN
GENIE
Proefversie©VANIN
Inhoudsopgave
THEMA 01 REGELSYSTEMEN ZORGEN VOOR HOMEOSTASE BIJ ORGANISMEN
H1: Hoe wordt de werking van een organisme geregeld?
H2: Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht bij dieren en planten?
THEMA 2: HOE WORDEN PRIKKELS WAARGENOMEN BIJ DIEREN?
Proefversie©VANIN
H1: Soorten prikkels en hun kenmerken.
1 Wat zijn de kenmerken van een prikkel?
2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?
3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels waarnemen?
4 Hoe kunnen receptoren ingedeeld worden?
H2: Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar?
1 Wat is licht?
2 Hoe is het oog opgebouwd?
3 Hoe werkt het oog
4 Wat als de werking van het oog verstoord is?
5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?
H3: Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?
1 Wat is geluid?
2 Hoe is het oor opgebouwd
3 hoe kunnen mensen geluid waarnemen?
4 Wat als de werking van het oor verstoord is?
5 Hoe nemen andere dieren geluid waar?
Thema 3: Hoe gebeurt de coördina�e van reac�es op prikkels bij mens en andere dieren?
H1: Hoe regelt het zenuwstelsel reac�es op prikkels bij mens en dier ?
1 Welke cellen geven informa�e door in je lichaam ?
2 Hoe gebeurt de geleiding van informa�e in een zenuwcel ?
3 Hoe geven zenuwcellen informa�e door aan elkaar of aan een effector ?
4 Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd ?
5 Zenuwcellen en zenuwen: hoe verplaatsen impulsen zich doorheen het lichaam ?
6 Hoe worden gewilde bewegingen geregeld ?
7 Hoe worden reflexen geregeld ?
8 Hoe verwerkt het centrale zenuwstelsel de informa�e van een prikkel ?
H2: Hoe regelt het hormonaal stelsel reac�es op prikkels bij mens en dier ?
1 Welke rol speelt het hormonaal stelsel als conductor ?
2 Welke receptoren vangen de prikkel op en hoe worden hormonen in het lichaam verspreid ?
3 Welk type prikkels ac�veren het hormonaal stelsel ?
4 Hoe stuurt een hormoon welbepaalde e@ectoren aan tot reac�e ?
H3: Hoe zorgen zenuwstelsel en hormonaal stelsel met behulp van feedbacksystemen voor homeostase bij dieren?
Thema 4: Hoe reageren dieren op prikkels?
H1: Hoe reageren spieren op een prikkel?
1 Hoe worden spieren aangestuurd door het zenuwstelsel?
2 Welke verschillen zijn er in werking tussen de soorten spieren?
3 Hoe verschillen spierweefsels van elkaar?
4 Hoe werken dwarsgestreepte spieren?
Proefversie©VANIN
5 Hoe werken gladde spieren?
6 Het hart, een buitenbeetje tussen de spieren
7 Hoe werken de spieren bij anderen dieren?
H2: Hoe reageren klieren op een prikkel?
1 Wat zijn exocriene klieren?
2 Wat zijn endocriene klieren?
3 Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren?
4 Welke rol speelt klierwerking bij andere dieren?
Thema 5: Hoe wordt de werking van planten geregeld?
H1: Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?
1 Welke prikkels kunnen planten waarnemen?
2 Hoe reageren planten op prikkels?
H2: Hoe wordt informa�e van receptor naar effector overgebracht bij planten?
1 Welke mechanismen regelen de werking van planten?
2 Welke hormonen spelen een rol in de coördina�e van reac�es op prikkels bij planten?
H3: Hoe gebeurt het transport van water en assimilaten in de plant?
1 Welke weefsels van de plant zorgen voor transport van stoffen?
2 Langs welke weg worden stoffen via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd?
3 Welk mechanismen liggen aan de basis van transport in de plant?
H4: Hoe houden planten hun inwendig milieu in evenwicht?
1 Welke hormonen spelen een rol in de homeostase van het watergehalte?
2 Hoe wordt het evenwicht in een plant geregeld?
STARTEN MET GENIE
1 Opbouw van een thema
Proefversie©VANIN
CHECK IN
In de CHECK IN maak je kennis met het onderwerp van het thema. In het kadertje onderaan vind je een aantal vragen die je op het einde van het thema kunt beantwoorden.
VERKEN
In de verkenfase zul je merken dat je al wat kennis hebt over het onderwerp dat in het thema aan bod komt. Jouw voorkennis wordt hier geactiveerd.
DE HOOFDSTUKKEN
Na het activeren van de voorkennis volgen een aantal hoofdstukken Een thema bestaat uit meerdere hoofdstukken. Doorheen de hoofdstukken verwerf je de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord te geven op de centrale vraag of het probleem uit de CHECK IN.
SYNTHESE EN CHECKLIST
We vatten de kern van het thema voor je samen in de hoofdstuksynthese en themasynthese Vervolgens willen we graag dat je vorderingen maakt en dat je reflecteert op je taken en leert uit feedback. De checklist is een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de leerdoelen al dan niet onder de knie hebt.
CHECK IT OUT
In CHECK IT OUT pas je de vergaarde kennis en vaardigheden toe om terug te koppelen naar de vragan uit de CHECK IN.
AAN DE SLAG
In het onderdeel Aan de slag kun je verder oefenen. Je leerkracht beslist of je de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen.
` Per thema vind je op adaptieve oefenreeksen om te leerstof verder in te oefenen.
LEREN LEREN
Proefversie©VANIN
LABO’S
Ga zelf op onderzoek! Op het einde van het leerschrift staan een aantal labo’s om verder experimenten uit te voeren.
• In de linkermarge naast de theorie is er plaats om zelf notities te maken. Noteren tijdens de les helpt je om de leerstof actief te verwerken.
• Op vind je alternatieve versies van de themasynthese.
• Op vind je per themasynthese een kennisclip waarin we alles voor jou nog eens op een rijtje zetten.
2
Handig voor onderweg
In elk thema word je ondersteund met een aantal hulpmiddelen.
Kenniskader
We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in deze rode kaders.
Proefversie©VANIN
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT !
Met GENIE ga je zelf experimenteren en op onderzoek. Daarbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften respecteren. Die vind je terug in dit kader.
WEETJE
Een weetjeskader geeft extra verduidelijking of illustreert de leerstof met een extra voorbeeld.
OPDRACHT 11 DOORDENKER
Nood aan meer uitdaging? Doorheen een thema zijn er verschillende doordenkers.
Niet altijd even makkelijk om op te lossen, maar het proberen waard!
In de tipkaders vind je handige tips terug bij het uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten.
Bij het onlinelesmateriaal vind je een vademecum
Dat vademecum ̒GENIE in STEM-vaardigheden omvat:
• stappenplannen om een grafiek te maken, opstellingen correct te bouwen, metingen uit te voeren …;
• stappenplannen om een goede onderzoeksvraag op te stellen, een hypothese te formuleren …;
• een overzicht van gevarensymbolen en P- en H-zinnen;
• een overzicht van grootheden en eenheden;
• een overzicht van labomateriaal en labotechnieken;
• …
GENIE EN DIDDIT
HET ONLINELEERPLATFORM
BIJ GENIE
Proefversie©VANIN
Een e-book is de digitale versie van het leerschrift. Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ...
• De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
• Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoever je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Meer info over diddit vind je op https://www.vanin.diddit.be/nl/leerling.
• Hier vind je het lesmateriaal per thema.
• Alle instructiefilmpjes, kennisclips en demovideo’s zijn ook hier verzameld.
In de uitgave bieden we bovenop het beeldmateriaal verschillende 3D-beelden aan.
Denk maar aan een 3D-voorstelling van een oog. Zo ervaar je wetenschappen op een heel nieuwe manier!
3D-APP
THEMA 01 REGELSYSTEMEN
ZORGEN VOOR HOMEOSTASE
BIJ ORGANISMEN
Proefversie©VANIN
Î Waarom heb ik dorst?
Bekijk de infografiek en beantwoord de vragen.
1 Uit hoeveel procent water bestaat het lichaam van een 14-jarige?
2 Waarvan is het percentage water in je lichaam volgens deze figuur afhankelijk?
3 Op welke manieren verliest je lichaam water?
Proefversie©VANIN
4 Hoe weet je wanneer je watergehalte in je lichaam te laag is?
5 Waaraan merk je dat je dorst hebt?
6 Wat doe je als je dorst hebt?
OM OVER NA TE DENKEN
Schoon drinkwater mag dan door velen als een fundamenteel recht worden beschouwd, maar liefst 800 miljoen mensen op deze wereld hebben er geen toegang toe. In bepaalde delen van de wereld is drinkbaar leidingwater niets meer dan een droom en voor veel mensen komt hun drinkwater uit vervuilde rivieren en beken. Als we water blijven verbruiken zoals we dat vandaag doen, bestaat het risico dat we tegen 2030 een watertekort hebben van 40 %. Dat zou voornamelijk het gevolg zijn van de steeds toenemende wereldbevolking. Als de bevolking groeit, groeit ook de consumptie. Om aan die groeiende vraag te kunnen voldoen, zal ook de voedingsindustrie steeds meer water nodig hebben. Daarom wil de zesde Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling (SDG 6) universele toegang tot water en sanitaire voorzieningen voor iedereen verzekeren. Meer weten over SDG6? Scan de QR-code.
INFO SDG 6
71 % van de wereldbevolking beschikt thuis over drinkwater.
18 % moet gemiddeld 30 minuten lopen om drinkwater te bereiken.
844 miljoen mensen hebben geen enkele toegang tot veilig drinkwater. Onzuiver drinkwater veroorzaakt 502 200 doden per jaar.
` Welke veranderingen kan je lichaam waarnemen?
` Hoe neemt je lichaam veranderingen waar?
` Kunnen planten veranderingen waarnemen?
` Hoe reageren organismen op veranderingen in de omgeving?
We zoeken het uit!
Î Welk dynamisch evenwicht ken je?
OPDRACHT 1
Bekijk de grafiek en beantwoord de vragen.
0 1 2 3 4 5 tijd (in jaren) populatie vossen en konijnen
S Grafiek 1 Populatie vossen en konijnen doorheen de tijd
1 Wie zijn de jagers?
2 Wie zijn de prooien?
3 Wat gebeurt er met het aantal jagers als het aantal prooien toeneemt?
4 Wat gebeurt er, door die verandering van het aantal jagers, daarna met het aantal prooien?
5 Wat gebeurt er vervolgens met het aantal jagers?
6 Hoe noem je de relatie tussen vossen en konijnen?
7 Welk begrip uit de eerste graad ken je die de slingerbeweging in de grafiek tussen konijnen en vossen weergeeft?
Proefversie©VANIN
De slingerbeweging waarbij het aantal organismen zichzelf in evenwicht houdt, noemen we het ecologisch evenwicht of biologisch evenwicht. De relatie tussen prooi en jager is een dynamisch evenwicht
Dat dynamisch evenwicht is het gevolg van een jager-prooirelatie. Die relatie is een systeem waardoor het aantal jagers en prooien tussen bepaalde grenzen wordt gehouden. Dat is nuttig voor het ecosysteem want door het behouden van die aantallen binnen de grenswaarden kan het evenwicht in een ecosysteem blijven bestaan
Ook bij één organisme is het belangrijk dat het organisme steeds goed functioneert. We zoeken nu uit of ook individuele organismen over systemen beschikken om hun werking te regelen zodat ze kunnen blijven bestaan.
In hoofdstuk 1 zoek je uit hoe de werking van één organisme geregeld wordt. In hoofdstuk 2 bekijk je hoe het evenwicht binnen een organisme behouden wordt.
Hoe wordt de werking van een organisme geregeld?
LEERDOELEN
Je kunt al:
M omschrijven hoe het dynamisch evenwicht in een ecosysteem wordt geregeld.
Je leert nu:
M de verschillende stappen in een regelsysteem binnen een organisme opsommen;
M dat een prikkel een regelsysteem activeert;
M de rol van receptoren, conductoren en effectoren beschrijven;
M aantonen dat planten en dieren als systeem functioneren;
M het nut van een regelsysteem in ons lichaam begrijpen.
OPDRACHT 2 ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag
Proefversie©VANIN
Je wordt voortdurend blootgesteld aan allerlei veranderingen rondom je. Bij het ontwaken is fel licht heel vervelend. Onderweg naar school kun je erg schrikken van een gevaarlijk uitziende hond. In de schoolrefter ruikt het misschien naar heerlijke frietjes. Tijdens de winter is het soms erg koud buiten. Je lichaam neemt al die veranderingen waar en kan daarop reageren. Maar hoe verloopt dat precies? Hoe neemt je lichaam die activiteiten waar? En wat gebeurt er dan verder in je lichaam? Hoe vangt je lichaam die veranderingen op?
Wat gebeurt er in je mond als je aan een zakje chips ruikt?
2 Hypothese
3 Benodigdheden
chips
blinddoek
4 Werkwijze
1 Doe een blinddoek aan (of sluit je ogen).
2 Doe het zakje open.
3 Ruik aan de chips.
5 Waarneming
Hoe reageert je lichaam?
OPDRACHT 2 (VERVOLG)
6 Verwerking
a Lees de vragen en noteer het antwoord in de rechterkolom.
1 Wat is de verandering in je omgeving?
2 Met welke structuur in je lichaam merk je de verandering op?
3 Hoe geraakt de informatie over de verandering tot bij de uitvoerende lichaamsstructuur?
4 Welke structuur in je lichaam voert de reactie uit?
5 Wat is de reactie?
b Wat is het nut van deze reactie?
7 Besluit
Noteer een besluit.
Proefversie©VANIN
Via zenuwen
OPDRACHT 3
Beantwoord de vragen bij de volgende situatie: je ziet een gevaarlijke hond op je afkomen.
1 Wat zou je doen?
2 Lees de vragen en noteer het antwoord in de rechterkolom:
1 Wat is de verandering in je omgeving?
2 Met welke structuur in je lichaam merk je de verandering op?
3 Hoe geraakt de informatie over de verandering tot bij de uitvoerende structuur?
4 Welke structuur in je lichaam voert de reactie uit?
5 Wat is de reactie?
3 Wat is het nut van deze reactie?
Zenuwen Hormoon (adrenaline)
Uit opdracht 2 en 3 blijkt dat je lichaam voordeel haalt door gepast te reageren op veranderingen in je omgeving. Dat voordeel bereik je niet in een oogopslag. Dat gebeurt in verschillende stappen:
1 2 5 4
3
prikkel waarneembare verandering receptor herkent en vangt de prikkel op conductor geleidt informatie effector voert de reactie uit reactie
actie als antwoord op de prikkel
VOORBEELD ZAKJE CHIPS
1 Allereerst moet er een verandering zijn. Zo’n verandering noem je een prikkel
2 Een organisme moet die verandering kunnen waarnemen. Organismen hebben daarvoor structuren die de prikkels kunnen waarnemen of opmerken. Die structuren noem je receptoren.
3 De reactie op een prikkel treedt zelden op in het orgaan dat de prikkel waarneemt. De informatie over de prikkel wordt vaak vervoerd naar een ander lichaamsdeel. Dat lichaamsdeel zal daarna pas reageren. De informatie over de prikkel wordt via zenuwbanen of via signaalstoffen in je bloed, hormonen, overgebracht. Zenuwbanen en hormonen spelen dan de rol van een geleider of conductor.
4 Het lichaamsdeel dat de reactie uitvoert, heet de effector Er kunnen tegelijk meerdere effectoren reageren.
5 De reactie is dus de activiteit die de effector onderneemt als antwoord op een prikkel. Het organisme haalt er voordeel uit.
Proefversie©VANIN
prikkel
1 receptor
De prikkel die we waarnemen is de plotse aanwezige geur van chips die zich bij het openen van het zakje verspreidt.
3
2 reactie
In je neus zit een groep van gespecialiseerde reukcellen. Dat zijn de receptoren die de geur van chips opmerken.
4 conductor
Bij het ruiken van chips wordt er via je zenuwbanen een signaal doorheen je lichaam van je reukorgaan naar je speekselklier verplaatst.
5 effector
Je speekselklieren zijn een effector: zij maken verteringsstoffen aan.
Dankzij het produceren van speeksel kun je chips makkelijker verteren. Dat is de reactie als antwoord op de prikkel.
VOORBEELD BLAFFENDE HOND
2
Om de hond waar te nemen, maak je gebruik van receptoren in je ogen.
prikkel receptor
1 Je ziet een gevaarlijke hond.
3
Bij het zien van de blaffende hond wordt een signaal via je zenuwbanen doorheen je lichaam gestuurd. Daardoor maakt de bijnier adrenaline aan. Adrenaline is een stof die zich doorheen je lijf verplaatst en een signaal bij je (hart)spieren brengt. Het is een hormoon.
conductor bijnier
Proefversie©VANIN
conductor
effector
4
Hormonen, zoals adrenaline, stimuleren meerdere effectoren tegelijkertijd. Door adrenaline neemt je spierkracht toe, pompt je hart sneller en stijgt je ademhalingsritme.
S Afb. 1 Verband tussen receptoren, conductor en effectoren
5 REACTIE
Doordat de spierkracht toeneemt en je hart snel pompt, kun je vluchten.
Het geheel van al die opeenvolgende geordende stappen hierboven is een voorbeeld van een regelsysteem. Een regelsysteem is nuttig, want het helpt een organisme bij het opvangen van een prikkel door gepast te reageren. Men zegt ook wel dat een prikkel een regelsysteem activeert. Handig, toch?
Om in te spelen op veranderingen in de omgeving beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren:
• Een prikkel is een waarneembare verandering waarop een organisme kan reageren.
• Om in te spelen op waarneembare veranderingen beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren
• Een receptor is een structuur die bepaalde prikkels herkent en opvangt.
• Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel zorgen voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector; het zijn de geleiders of conductoren.
• Effectoren zijn spieren of klieren die de reactie uitvoeren.
• De reactie zelf is een actie van het organisme als antwoord op de prikkel. De reactie wordt altijd door de effector uitgevoerd.
Een regelsysteem is het geheel van geordende processen dat ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare veranderende omstandigheden. Het regelsysteem is dus nuttig voor het organisme.
` Maak oefening XXX op p. XX
prikkel waarneembare verandering
conductor geleidt informatie effector voert de reactie uit reactie actie als antwoord op de prikkel 1 2 5 4 3
receptor herkent en vangt de prikkel op
Wat is het verschil tussen een receptor en een effector?
Proefversie©VANIN
Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in het volgende voorbeeld:
Atleten van de 100 m sprint schieten uit de startblokken zodra ze het startschot horen. Hun spieren komen in actie door signalen die van de hersenen komen. Die hebben informatie ontvangen van de oren.
Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in het volgende voorbeeld: Regenwormen hebben fotoreceptoren in hun huid. Ze kunnen geen beelden zien, maar wel de lichtintensiteit waarnemen. Regenwormen verkiezen een donkere omgeving, ze leven onder de grond. Bij belichting kruipen ze van het licht weg.
Zofia is met de bus onderweg naar school. Zoals gewoonlijk kunnen de medepassagiers meeluisteren naar de favoriete muziek van Zofia. Rayan is met het verkeerde been uit bed gestapt en maakt Zofia in gebarentaal duidelijk haar muziek stiller te zetten. De muziek blijft even hard klinken. Rayan haalt vrij brutaal een oortje uit Zofia haar oor. Dat leidt tot een fikse discussie.
a Verbind elk begrip met de overeenkomstige uitleg.
Proefversie©VANIN
prikkel
receptor
effector
reactie
b Noteer op de tekening de begrippen:
Een handeling (actie) die volgt op een andere handeling en daarmee in een zeker logisch verband staat.
Een orgaan dat een reactie op een prikkel mogelijk maakt, bv. een spier of een klier.
Een verandering in een organisme of in de omgeving van een organisme die sterk genoeg is om een reactie van het organisme uit te lokken.
Vangt prikkels op.
prikkel – receptor – effector – reactie
Een baby zuigt aan de borst van de moeder. Daardoor worden in het lichaam van de moeder hormonen (oxytocine en prolactine) aangemaakt. Die hormonen stimuleren de melkafgifte. Er wordt moedermelk aangemaakt in de melkklier van de borst en de spieren rond de melkgangen worden samengetrokken zodat de melk in het mondje van de baby spuit.
a Vul het regelsysteem in.
prikkel
receptor
conductor Hormonen / Zenuwen
effector
reactie
b Wat is het nut van deze reactie?
Î Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht bij dieren en planten?
Proefversie©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:
M de rol van receptoren, conductoren en effectoren beschrijven:
M de werking van een regelsysteem beschrijven:
M uit voorbeelden afleiden dat regelsystemen nuttig zijn voor een organisme.
Je leert nu:
M een technisch systeem met een biologisch systeem vergelijken;
M aantonen dat dieren en planten als een systeem functioneren om een evenwicht te behouden;
M het begrip homeostase omschrijven.
Om zichzelf in stand te houden en te beschermen moeten organismen veranderingen in de omgeving en in hun inwendig milieu kunnen waarnemen en op een gepaste manier reageren. Zo kunnen organismen in evenwicht blijven. Aan de hand van voorbeelden bij dieren en planten onderzoek je hoe organismen voor het behoud van een inwendig stabiel milieu kunnen zorgen.
1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren?
Vooraleer je leert hoe een regelsysteem voor een evenwicht zorgt bij dierlijke organismen, bestudeer je eerst een technisch regelsysteem. Bekijk daarvoor het voorbeeld van hoe een airco de temperatuur in een auto regelt.
OPDRACHT 4
Hoe wordt de temperatuur in een wagen geregeld?
Zonder verwarming tijdens de winter zou het niet aangenaam zijn in de auto: ijskoud en met aangedampte ruiten. In de zomer willen we het ook niet te warm hebben in de auto. Gelukkig heeft een auto een systeem dat de temperatuur regelt en ervoor zorgt dat het in de winter aangenaam warm is en in de zomer lekker fris: de airco.
Stel, je wilt graag dat de temperatuur in de wagen 20 °C is.
De thermostaat meet de temperatuur in de wagen. De gegevens worden gecontroleerd en als de temperatuur verschilt van de gevraagde temperatuur, krijgt de airco het commando om warme of koude lucht te blazen. De temperatuur wordt zo aangepast aan de gewenste waarde.
OPDRACHT 4 (VERVOLG)
Ontwerp zelf een schema waarin je de werking van een airco probeert voor te stellen. Denk goed na, er doen zich twee situaties voor. Overleg met je buur.
1 5 3 4 2 1 5 3 4 2
Proefversie©VANIN
Zodra de gewenste temperatuur bereikt is, stopt het toestel met werken. In de airco zit een controlesysteem dat alle bovenstaande opdrachten regelt, een technisch regelsysteem.
Ook in ons lichaam wordt de temperatuur geregeld. Om goed te functioneren zorgt je lichaam ervoor dat de temperatuur rond een waarde van 37°C schommelt, zodat het inwendig milieu optimaal blijft. Hoe dat wordt geregeld in je lichaam, bestudeer je in de volgende opdrachten.
OPDRACHT 5 ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er in je lichaam als de omgevingstemperatuur wijzigt?
2 Hypothese
Noteer jouw hypothese. Tip: denk aan de twee situaties ‘te warm’ en ‘te koud’.
• Als dan
• Als dan .
3 Benodigdheden
plastic zak
plakband
twee kommetjes
handdoek
warm en koud water
ijsblokjes of een coldpack
4 Werkwijze
Je werkt per twee. Je voert elk één opdracht uit.
Opdracht 1: uitgevoerd door leerling 1
1 Pak de rechterhand in met een plastic zak gedurende een vijftal minuten. Sluit goed af met de plakband.
2 Wrijf met een ijsblok je over de linkerarm of leg het coldpack op de arm.
3 Bestudeer de huid.
5 Waarneming
Opdracht 1
Opdracht 2: uitgevoerd door leerling 2
1 Vul een kom met koud water en een met warm water.
2 Plaats één hand in het warme water en één hand in het koude water.
3 Haal de handen na enkele minuten uit het water.
4 Bestudeer de huid.
1 Wat stel je vast bij de hand die in de plastic zak is ingepakt?
2 Wat stel je vast wanneer je met een ijsblokje over de arm wrijft of het coldpack op de arm legt?
Proefversie©VANIN
Opdracht 2
Vergelijk de kleur van de hand die in het koude water zat met de kleur van de hand in het warme water. Wat stel je vast?
6 Verklaring
Je stelde de verschillende reacties van je lichaam op koude- en warmteprikkels vast. Brainstorm nu over de functies van elk van deze reacties.
Reactie
Functie kippenvel krijgen
bibberen zweten
bloedvaatjes vernauwen
bloedvaatjes verwijden
Vul in wat je hieruit kunt afleiden.
- Als de lichaamstemperatuur stijgt, dan Als gevolg daarvan zal je lichaam
OPDRACHT 5 (VERVOLG)
- Als de lichaamstemp daalt, dan
Als gevolg daarvan zal je lichaam .
7 Besluit
Noteer een besluit.
Proefversie©VANIN
Verschillende structuren in de huid zorgen voor de regeling van de lichaamstemperatuur. Bovenstaande reacties kunnen pas uitgevoerd worden als die structuren geactiveerd worden. Nu zoek je uit welke structuren er in onze huid aanwezig zijn om reacties op temperatuursveranderingen uit te voeren.
OPDRACHT 6
Ontdek welke structuren in de huid zorgen voor de regeling van de lichaamstemperatuur.
a Bestudeer de afbeeldingen van de huid aandachtig en beantwoord de vragen.
S Afb. 2 Schematische voorstelling van een verticale doorsnede doorheen de huid
1 pijnreceptor 2 haarzakzenuwvezel 3 warmtereceptor 4 koudereceptor 5 druklichaampje
6 tastlichaampje
OPDRACHT 6 (VERVOLG)
de haartjes liggen plat
zweetklieren worden gestimuleerd
de haartjes staan recht
zweten is verminderd
haarspiertje is ontspannen
spiertjes doen bloedvaten verwijden
haarspiertje trekt samen
Proefversie©VANIN
spiertjes in de bloedvaten trekken samen
a Op basis van de reacties van je huid op temperatuurveranderingen stel je vast dat de huid structuren bezit om die veranderingen waar te nemen. Zoek op afbeelding 2 welke structuren in de huid voor die waarneming verantwoordelijk kunnen zijn.
b Welke structuur zorgt voor het zweten van de huid?
c Bestudeer afbeelding 3. Wat stellen de geel gekleurde verbindingen voor?
d Bekijk aandachtig het haartje op afbeeldingen 3 en 4. Welke structuur kun je ontdekken die zorgt voor kippenvel?
e Hoe komt onze huid aan zijn rode/witte kleur?
f Welke structuren zijn daarvoor verantwoordelijk? Kijk goed naar afbeeldingen 3 en 4.
g Vul de tabel aan.
h Wat is het nut van deze reacties?
Op basis van de opdrachten over de temperatuurregeling van de huid kun je vaststellen dat het regelsysteem van dieren het lichaam kan helpen om een inwendig evenwicht te bereiken. Heb je het te koud, dan komen je haartjes recht, vernauwen je bloedvaten en ga je bibberen. Daardoor verlies je minder warmte en ga je via de spierwerking van het bibberen warmte genereren. Heb je het te warm, dan ga je zweten en gaan je bloedvaten verwijden om extra warmte kwijt te raken. Het gevolg daarvan is dat je lichaamstemperatuur weer rond een optimale waarde van 37°C wordt gebracht.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 7
Meerdere structuren in de huid helpen mee aan de regeling van de lichaamstemperatuur.
Samen vormen ze een biologisch regelsysteem. Die regeling kun je vergelijken met het technisch regelsysteem, namelijk de thermostaat, dat de temperatuur in de auto regelt. Vul de tabel aan.
Technisch systeem
Biologisch systeem verandering De temperatuur verhoogt. Je lichaamstemperatuur verhoogt. prikkel ontvanger receptor verwerker geleider of conductor uitvoerder effector
reactie reactie
Zowel een technisch systeem als een biologisch systeem wordt geactiveerd door een temperatuursverandering. Die verandering wordt waargenomen door een ontvanger of een receptor. De ontvanger of receptor zet die verandering om in een signaal. De geleider of conductor geleidt de informatie van dat signaal naar de uitvoerder of effector. De uitvoerder of effector voert de reactie uit zodat de gewenste temperatuur terug bereikt wordt.
Uit opdrachten 5 en 6 kun je afleiden dat de reactie van een organisme nuttig is voor het organisme. Het regelsysteem kan ervoor zorgen dat veranderingen van meerdere factoren of parameters in je lichaam, zoals temperatuursveranderingen, binnen bepaalde grenzen worden gehouden. Op die manier handhaaft je lichaam een evenwichtige situatie, zodat het optimaal kan functioneren. Omdat die evenwichtige situatie niet constant is maar rond een bepaalde waarde schommelt, noem je dat een dynamisch evenwicht. Het behouden van een dynamisch evenwicht is de homeostase Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel spelen een belangrijke rol bij de verwerking en het op elkaar afstemmen of coördineren van de werking van de verschillende organen, zoals bij het regelen van de lichaamstemperatuur of het gepast reageren op een gevaarlijke hond.
Conductor De zenuwbanen en de hersenen geleiden de informatie van de thermoreceptoren naar meerdere effectoren.
3
Signaal
3 5 5 4 4 1 2 2 1 1
Signaal
Proefversie©VANIN
Conductor
Veranderingen in en rondom het lichaam kunnen bepaalde parameters, zoals lichaamstemperatuur, beïnvloeden.
Homeostase is het stabiel houden van de inwendige parameters. Homeostase of het bereiken van een stabiele toestand gebeurt met behulp van regelsystemen. Tijdens die regeling schommelen de parameters rond een evenwichtswaarde.
De conductoren geleiden de informatie van de receptor tot bij de effector en zorgen ervoor dat het lichaam homeostase bereikt.
Zowel het zenuwstelsel als het hormonaal stelsel spelen een belangrijke rol bij de homeostase van tal van lichaamsparameters.
2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht bij planten?
OPDRACHT 8 ONDERZOEK
Hoe gebeurt de verdamping via de huidmondjes?
Proefversie©VANIN
1 Onderzoeksvraag
Hoe gedragen huidmondjes zich in een droog en in een vochtig milieu?
2 Hypothese
Als de plant zich in een droog milieu bevindt, dan zijn de huidmondjes
Als de plant zich in een vochtig milieu bevindt, zijn de huidmondjes
3 Benodigdheden
prei
spuitfles met water
voorwerpglaasje
dekglaasje
microscoop
pincet
scherp mesje
elektrische kookplaat of verwarming
4 Werkwijze
1 Verwijder een stukje van de onderkant van een blad van de prei met een scherp mesje en een pincet.
2 Leg dit stukje weefsel op een voorwerpglaasje en doe er een druppeltje water op met de spuitfles.
3 Leg het dekglaasje erop en bekijk het weefsel met de microscoop. Spits je vooral toe op de huidmondjes.
4 Laat de kookplaat warm worden op een lage stand of leg het preparaat even op de verwarming.
Maak een kleine, ondiepe insnijding van 1 cm2 aan de onderkant van het blad en trek voorzichtig met de pincet een stukje van de onderepidermis los.
5 Verwijder het dekglaasje en leg het voorwerpglaasje met het stukje preiweefsel op de kookplaat totdat al het water op het voorwerpglaasje verdampt is.
6 Haal het voorwerpglaasje met de pincet van de kookplaat, want het glaasje is behoorlijk warm.
7 Laat het voorwerpglaasje met het preiweefsel even afkoelen en leg het vervolgens onder de microscoop.
8 Bekijk het preparaat opnieuw. Spits je toe op de huidmondjes op dezelfde plaats als bij de vorige waarneming.
5 Waarneming
Teken een huidmondje zoals je het kunt zien onder de microscoop.
Vochtige omgeving preparaat met druppel water
Droge omgeving preparaat na het drogen op de kookplaat
Proefversie©VANIN
6 Verwerking
a Welk weefsel herken je?
b Hoe zien de huidmondjes eruit als de omgeving droog is?
c Hoe zien de huidmondjes eruit als de omgeving vochtig is?
7 Verklaring
a Wat is de oorzaak van deze wijziging?
b Hoe reageert de plant hierop?
c Wat is het nut van deze reactie?
- In droge omstandigheden , zodat het aanwezige water
- In vochtige omstandigheden , zodat het aanwezige water . Zo houdt de plant zijn vochtgehalte
8 Besluit
Noteer je besluit.
OPDRACHT 9
De plant regelt haar watergehalte met behulp van huidmondjes. Als de omgeving droog is, zal het water gemakkelijker uit de bladeren verdampen en verliest de plant water. De cellen zullen dan minder water bevatten, waardoor de vloeistofdruk in de cellen daalt. Die cellen verliezen daardoor hun stevigheid. Ook de sluitcellen worden slapper en liggen dan tegen elkaar aan. Zo sluiten ze het huidmondje af. De verdamping via die weg vermindert en het water in de plantencellen kan vanuit de bodem worden aangevuld. Bij voldoende water zijn de cellen stevig, dus ook de sluitcellen van de huidmondjes. In die opgezwollen toestand ontstaat er een opening tussen beide cellen en kan het water verdampen.
Naargelang de waterbehoeften van de plant kunnen de huidmondjes zich openen of sluiten. Het hele systeem noem je de waterhuishouding en wordt geregeld door plantenhormonen. Zij zorgen voor de verspreiding van informatie over de gehele plant (niet het openen en sluiten van de huidmondjes, want dat gebeurt ook onder invloed van andere factoren zoals licht, maar wel deze waterhuishouding). In thema 5 leer je hier nog meer over.
Planten beschikken over een regelsysteem om hun vochtgehalte op peil te houden.
Beantwoord de vragen over dat regelsysteem.
a Wat is de prikkel om dit regelsysteem te activeren?
b Hoe geraakt de informatie over de verandering tot bij de huidmondjes?
c Welke structuur in de plant, de effector, reageert op die prikkel?
d Wat is de reactie van de plant op die prikkel?
e Wat is het nut van deze reactie?
Proefversie©VANIN
Net zoals bij dieren, houden planten hun inwendig milieu zo stabiel mogelijk. Ook bij planten is er dus homeostase. We kunnen besluiten dat ook planten organismen zijn die zich als systeem in stand houden. Ze beschikken net als dieren over mechanismen die helpen om een evenwichtstoestand te bewaren. Op die manier zijn de reacties van de planten erop gericht om de overlevingskans te verhogen.
Planten beschikken over regelsystemen om gepast te reageren. Bij veranderende gebeurtenissen en processen rondom het organisme streven ze naar het behoud van een evenwicht: homeostase
Je wilt met je fiets constant aan 20 km/u rijden. Dat is de gewenste snelheid. Je kilometerteller op je fiets geeft de juiste snelheid aan. Je rijdt echter in een heuvelachtig landschap.
a Stel een schema op voor de situatie waarin je meer dan 20 km/u rijdt én waarin je minder dan 20 km/u rijdt. b Duid in het schema elke keer de receptor aan in het rood, de conductor in het blauw en de effector in het groen.
Proefversie©VANIN
Je fietst de heuvel af. 5 Je snelheid daalt. 3
Verwerking in de hersenen 4 Je knijpt je remmen voorzichtig dicht. 2
Je ziet op de kilometerteller dat je meer dan 20 km/u fietst.
1
1
20 KM/U
FIETSEN
Je fietst de heuvel op. 5
Je ziet op de kilometerteller dat je minder dan 20 km/u fietst.
Verwerking in de hersenen 4 Je duwt harder op je trappers. 2
Je snelheid stijgt. 3
Het is vandaag een spannende dag in de les LO. De looptest wordt afgenomen. Je hebt hard getraind de voorbije periode. Samen met je klasgenoten sta je aan de startlijn. Bespreek het regelsysteem in je lichaam dat ervoor zal zorgen dat jij jouw beste prestatie kunt neerzetten.
Noteer het juiste antwoord.
a Waarom zijn regelsystemen in ons lichaam nodig?
b Welke twee stelsels beantwoorden aan de taak van een regelsysteem?
Juist of fout? Verklaar.
Homeostase is het vermogen van de mens om bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur in het inwendig milieu constant te houden.
JUIST / FOUT
Proefversie©VANIN
Lees de tekst.
Op zondagmiddag zijn er taartjes. Mmm, met veel smaak eet je een stukje. Dat stukje (suikerrijke) taart komt in jouw spijsverteringsstelsel terecht en wordt er verteerd. Vanuit je dunne darm wordt glucose opgenomen in jouw bloedbaan. Er zit nu te veel glucose in jouw bloed. Je alvleesklier komt daardoor in werking. Hij maakt insuline aan. De insuline zal ervoor zorgen dat cellen in je lichaam glucose uit jouw bloed halen en tijdelijk stockeren in de spieren en lever. Oef, jouw glucosegehalte in je bloed heeft opnieuw een normale waarde.
Leg aan de hand van dit voorbeeld uit wat homeostase is.
prikkel
receptoren
KERNBEGRIPPEN
conductoren
effectoren
reactie
regelsysteem
NOTITIES
Een prikkel is een waarneembare verandering in een organisme of in de omgeving van het organisme die een reactie kan uitlokken.
Proefversie©VANIN
homeostase
eigen notities
Receptoren zijn structuren die de prikkel herkennen en opvangen.
Voorbeeld dieren: koude- en warmtereceptoren in de huid om de lichaamstemperatuur waar te nemen
Voorbeeld planten: Receptoren in de plant vangen informatie op over het watergehalte.
Conductoren of geleiders brengen de informatie over.
Voorbeeld dieren: Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel zijn de conductoren. Zij zorgen voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector.
Voorbeeld planten: Hormonen geleiden informatie over het watergehalte naar de huidmondjes.
Effectoren voeren de reactie uit zodat organismen gepast op prikkels kunnen reageren.
Voorbeeld dieren: De delen van dieren die de reactie uitvoeren zijn spieren en klieren.
Voorbeeld planten: Bepaalde structuren van de planten zoals de huidmondjes voeren een reactie uit.
Een reactie is het antwoord op de prikkel.
Voorbeeld dieren: Spieren kunnen bewegen als reactie op een prikkel of klieren kunnen een klierproduct zoals zweet afgeven
Voorbeeld planten: De huidmondjes openen of sluiten als reactie op vochtige of droge omstandigheden.
Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare veranderende omstandigheden.
Het inwendig milieu wordt in evenwicht gehouden zodat een stabiel situatie ontstaat.
Homeostase is het handhaven van het stabiel inwendig milieu.
1 Begripskennis
• Ik kan omschrijven wat een prikkel is.
• Ik kan omschrijven wat een receptor is.
• Ik kan de functie van een receptor beschrijven
• Ik kan omschrijven wat een conductor is.
• Ik kan de functie van een conductor beschrijven
• Ik kan omschrijven wat een effector is.
• Ik kan de functie van een effector beschrijven
• Ik kan aantonen dat planten en dieren als systeem functioneren.
• Ik kan omschrijven wat een regelsysteem is.
• Ik kan illustreren wat homeostase is.
• Ik kan aantonen dat organismen over regelsystemen beschikken om het inwendig evenwicht te behouden.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een hypothese formuleren
• Ik kan een waarneming formuleren
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.
• Ik kan een besluit formuleren.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
Î Waarom heb ik dorst?
1 Tijdens de CHECK IN heb je ontdekt hoe je lichaam reageert op een tekort aan water. Je krijgt dorst en wilt drinken. Het lichaam reageert op verstoring van een evenwicht door bij te sturen.
a Vul op basis van de bovenstaande gegevens het schema aan.
b Wat is het nut van de bijsturing?
Proefversie©VANIN
Het watergehalte in je lichaam . Je krijgt
Je gaat water
Het watergehalte in je lichaam . waterverlies door
2 Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen? Geef enkele voorbeelden.
3 Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?
4 Gebeurt de regeling altijd op dezelfde manier? Leg uit.
5 Wat is het nut van die regelsystemen?
Het tekort aan water in je lichaam wordt als prikkel waargenomen door de receptoren. De receptoren zetten de prikkel om in een signaal. Dat signaal wordt door het zenuwstelsel doorgegeven en verwerkt en zet een regelsysteem in gang waardoor je dorst krijgt. Door te drinken wordt de watervoorraad in je lichaam weer op peil gebracht.
THEMA 02 HOE WORDEN
PRIKKELS WAARGENOMEN
BIJ DIEREN
Proefversie©VANIN
Î Er zit iets in mijn oog
Uitdaging!
Ontdek hoe je lichaam reageert als het in aanraking komt met prikkelende stoffen.
Proefversie©VANIN
WAT HEB JE NODIG?
ui
snijmesje
snijplank
HOE GA JE TE WERK?
1 Je legt de ui op een plankje.
2 Je snijdt de ui in kleine stukjes.
WAT GEBEURT ER?
HOE ZIT DAT?
a Wat is de prikkel?
b Waar bevindt zich de receptor?
c Wat is de effector?
d Hoe reageert je lichaam?
e Welk nut heeft die reactie?
WEETJE
Wil je meer weten waarom je lichaam zo reageert?
Scan de QR-code en lees het hier!
WEETJE UIEN
` Welke prikkels kan je lichaam waarnemen?
` Hoe neemt je lichaam prikkels waar?
` Waar in je lichaam bevinden zich receptoren om prikkels waar te nemen?
` Hoe verwerkt je lichaam die prikkels?
We zoeken het uit!
VERKEN
OPDRACHT 1
Bekijk de onderstaande reacties van organismen.
1 Noteer op het eerste lijntje door welke prikkel de reactie van het organisme wordt uitgelokt.
2 Wat is het nut van de reactie voor het organisme? Noteer op het tweede lijntje.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 2
In thema 1 maakte je kennis met de thermoreceptoren in de huid. Die receptoren nemen temperatuurverschillen waar. Er zijn nog veel andere prikkels, maar kan de mens ook elk van die prikkels waarnemen?
1 Noteer bij elke foto de gepaste prikkel. Kies uit: beweging/positie – druk – elektrisch veld – geluid – geurstoffen – licht – magnetisch veld – pijn –smaakstoffen – temperatuurverschil – zwaartekracht
Proefversie©VANIN
2 Is het een prikkel die mensen kunnen waarnemen? Kruis aan.
Î Soorten prikkels en hun kenmerken
Proefversie©VANIN
LEERDOELEN
Je kunt al:
M een dynamisch evenwicht binnen een systeem omschrijven.
Je leert nu:
M een prikkel omschrijven;
M de kenmerken van een prikkel herkennen;
M verschillende soorten prikkels herkennen.
1 Wat is een prikkel?
Je wordt voortdurend blootgesteld aan allerlei activiteiten rondom je. Het begint ’s morgens al. Je wordt wakker door je wekker. Er is lawaai aan de ontbijttafel. Onderweg naar school is het druk: fietsers, voetgangers, auto’s en bussen. Je baant je er een weg door om op tijd op school te zijn. Je lichaam neemt al die activiteiten waar.
Organismen kunnen reageren op veranderingen in de omgeving zoals droogte, chemische stoffen, gewijzigde temperatuur … Ook veranderingen binnenin een organisme zoals een volle blaas lokken soms reacties uit.
Dergelijke veranderingen noem je prikkels
Je wordt voortdurend blootgesteld aan een waaier van veranderingen in je lichaam en in je omgeving. Je onderzoekt nu onder welke voorwaarden veranderingen in de omgeving waarneembaar zijn en dus prikkels zijn voor organismen.
OPDRACHT 3 ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag
Wanneer is een verandering in de omgeving van een organisme een prikkel?
2 Hypothese
Brainstorm met je klas over een goede hypothese.
Als dan
Kijk even naar de voorbeelden in opdracht XX.
OPDRACHT 3 (VERVOLG)
3 Benodigdheden
per duo een blinddoek
zaklamp (of licht op je smartphone)
een blad papier
4 Werkwijze
1 Werk per twee.
2 Eén leerling wordt geblinddoekt. Dat is de proefpersoon.
Proefversie©VANIN
3 De proefpersoon wordt nu onderworpen aan een aantal veranderingen in de omgeving. De proefpersoon steekt zijn hand op als hij of zij de verandering waarneemt.
4 Schijn plots met de zaklamp in de richting van de proefpersoon.
5 Neem een blad papier
6 Scheur een stuk je van dat blad en laat het in de handpalm van de proefpersoon vallen.
7 Herhaal de vorige stap, maar maak de stukjes steeds kleiner en kleiner.
8 De proefpersoon mag de blinddoek afnemen.
9 Schijn opnieuw met de zaklamp in de richting van de proefpersoon. Let op! Schijn niet met de zaklamp in de ogen.
5 Waarneming
a Wat stel je vast wanneer je met de zaklamp naar de geblinddoekte persoon schijnt?
b Wat stel je vast wanneer je met de zaklamp schijnt wanneer de blinddoek weg is?
c Wat stel je vast wanneer de stukjes papier steeds kleiner worden?
6 Verwerking
a Is het schijnen met een zaklamp altijd een prikkel? Verklaar.
b Is het vallen van een stukje papier op de hand altijd een prikkel? Verklaar.
7 Besluit
Noteer een besluit.
OPDRACHT 3 (VERVOLG)
8 Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Proefversie©VANIN
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
OPDRACHT 4 ONDERZOEK
Blijft een prikkel altijd een prikkel?
1 Onderzoeksvraag
Wat gebeurt er bij een organisme als eenzelfde prikkel
langere tijd blijft duren?
2 Hypothese
Welke hypothese sluit aan bij de onderzoeksvraag? Kruis aan.
Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan ervaar je de prikkel steeds sterker en sterker.
Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan blijf je erop reageren. Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan word je ongevoelig voor de prikkel.
3 Benodigdheden
twee geurende stoffen
drie bekertjes
een timer
4 Werkwijze
1 Zet drie bekers klaar.
geur A geur B een mengsel van beide geuren
2 Leerling 1 snuift gedurende zestig seconden geur A op uit beker 1.
3 Leerling 2 snuift gedurende zestig seconden geur B op uit beker 2.
4 Daarna snuiven beide leerlingen aan beker 3 met het mengsel.
OPDRACHT 4 (VERVOLG)
5 Waarneming
Wat stel je vast als je aan het mengsel van geuren A en B ruikt?
Proefversie©VANIN
6 Verwerking
Formuleer een verklaring voor je waarneming.
7 Besluit
Noteer een besluit.
8 Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
OPDRACHT 5 DOORDENKER
Kun je ook té veel prikkels krijgen?
Bekijk de video en beschrijf een hoogsensitief persoon.
sterkte van de uitwendige of inwendige verandering
Een prikkel is een waarneembare verandering die bij een organisme een reactie kan uitlokken. Die verandering moet voldoende sterk zijn om te kunnen waarnemen. De minimumsterkte waarbij een prikkel waarneembaar is, noemen we de prikkeldrempel. Je stelde in opdracht 3 vast dat je de kleinste stukjes papier niet meer kon voelen. Daar was de verandering in omgeving niet sterk genoeg om de prikkeldrempel te overschrijden. Daarom konden we daar niet van een prikkel spreken.
Proefversie©VANIN
geen prikkel
drempelwaarde
tijd (s)
sterkte van de uitwendige of inwendige verandering
prikkel
drempelwaarde
tijd (s)
Eenzelfde geur neem je na een tijdje niet meer waar. Een ring die je altijd draagt, voel je na een tijdje niet meer. Als dezelfde prikkel lang blijft duren, dan nemen we na een tijdje de verandering in de omgeving niet meer waar. Er ontstaat gewenning.
In de hersenen zit een soort prikkelfilterstation dat bepaalt of en hoe sterk prikkels naar de hersenen worden doorgegeven. Zo worden bijvoorbeeld achtergrondgeluiden tijdens de les weggefilterd. Wanneer je aan het gamen bent, hoor je misschien je papa niet roepen dat het eten klaar is. Wanneer de prikkelfilter echter niet goed werkt, kun je overprikkeld raken. Overprikkeld raak je, wanneer de prikkelfilter te veel en te sterke prikkels doorlaat.
Regelsystemen worden geactiveerd door prikkels. Een prikkel is een waarneembare verandering in een organisme of in de omgeving van een organisme die een reactie kan uitlokken.
De prikkeldrempel is de minimumsterkte waarbij een prikkel waarneembaar is.
Wanneer dezelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan kan het gebeuren dat die prikkel niet meer opgemerkt wordt: dat is prikkelgewenning.
De prikkelfilter is een filterstation in de hersenen dat bepaalt of en hoe sterk prikkels aan de hersenen worden doorgegeven.
` Maak oefening XX.
2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?
OPDRACHT 6
Ontdek welke soorten prikkels er zijn.
Komen de prikkels voor in het organisme of uit de omgeving van het organisme? Kruis aan.
Proefversie©VANIN
hongergevoel de geur van koffie
watertekort in een plant een stukje papier valt op je hand
drang om naar het toilet te gaan zonlicht waar zonnebloemen zich naar richten
zoogdruk in de uier van een koe hitte die je doet zweten
OPDRACHT 7
Chemische of fysische prikkels?
Duid aan of het om een chemische prikkel of een fysische prikkel gaat.
Voorbeeld van een prikkel Chemisch Fysisch
a de geur van koffie
b een stuk je papier dat op je hand valt
c rook die je ogen irriteert
d een stuk je chocolade dat op je tong smelt
e zonlicht waar zonnebloemen zich naar richten
f de drang om naar het toilet te gaan
g het horen van een vrolijk liedje
h citroensap op je tong
De meeste prikkels waarover je al leerde, zijn afkomstig van buiten het organisme, zoals droogte, koude of warmte, geuren. Omdat de prikkels vanuit de omgeving komen, noemen we ze uitwendige prikkels
Er bestaan ook prikkels die in het lichaam zelf ontstaan, zoals het gevoel van honger, naar het toilet moeten, dorst hebben ... We noemen ze daarom inwendige prikkels.
Proefversie©VANIN
In sommige gevallen reageert het organisme op een combinatie van een inwendige en een uitwendige prikkel. Denk maar aan het hongergevoel dat optreedt wanneer je frietjes ziet én ruikt.
Je kunt prikkels ook op een andere manier indelen:
• chemische prikkels hebben rechtstreeks te maken met stoffen die prikkelend werken, zoals reukstoffen en smaakstoffen. Bij inwendige weefselbeschadiging, bijvoorbeeld bij een kneuzing, komen er stoffen vrij die werken als een inwendige chemische prikkel;
• fysische prikkels zijn veranderingen die meestal te maken hebben met kracht en energie. Voorbeelden van fysische prikkels zijn druk, aanraking, zwaartekracht, licht, geluid en warmte.
• Uitwendige prikkels zijn prikkels die afkomstig zijn uit de omgeving van het organisme.
• Inwendige prikkels zijn prikkels die in het organisme ontstaan.
• Chemische prikkels hebben te maken met stoffen die prikkelend werken.
• Fysische prikkels zijn veranderingen als gevolg van kracht en energie.
3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels waarnemen?
Je lichaam beschikt over receptoren om een verandering in de omgeving of in je eigen lichaam waar te nemen.
OPDRACHT 8
Waar liggen de receptoren die de gegeven prikkels opvangen?
1 Noteer in de tabel.
Prikkel
Ligging receptor licht
geluid en beweging / positie geurstoffen smaakstoffen
druk, temperatuurverschil, pijn
2 Hoe heten de organen waarin deze receptoren liggen?
3 Zijn de gegeven prikkels inwendige of uitwendige prikkels?
Proefversie©VANIN
De receptoren die uitwendige prikkels opvangen, liggen meestal gegroepeerd in speciale organen: de zintuigen. De receptoren in die zintuigen zijn receptorcellen die gevoelig zijn voor een specifieke prikkel.
Zo is de neus een zintuig waarin receptorcellen liggen die specifiek gevoelig zijn voor geuren, de geurreceptoren. We kunnen heel wat geurstoffen opvangen, zoals de geur van bloemen, of het aroma van koffie. Soms is een geur minder aangenaam, bijvoorbeeld de meststoffen die je aan planten toedient. Die geuren neem je liever niet waar; je knijpt je neus dicht.
reukslijmvlies
neusholtereukstoffen
receptorcel W Afb. 1
Receptorcellen in reukslijmvlies van de neus
Soms liggen de receptorcellen niet geconcentreerd in een orgaan en liggen ze meer verspreid. De receptorcellen die temperatuurverschillen waarnemen, liggen bijvoorbeeld verspreid over de hele huid.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 9
Beantwoord de vragen.
1 Beeld je in dat je buikkrampen en diarree hebt. Waar liggen de receptoren voor die pijnprikkel?
2 Je hebt deze ochtend een glas fruitsap en een tas thee gedronken. Stilaan begin je dat te voelen en je moet dringend naar toilet. Waar liggen de receptoren voor die prikkel?
3 Zijn de gegeven prikkels inwendige of uitwendige prikkels?
4 Vergelijk de ligging van de receptoren voor de inwendige prikkel met de ligging van de receptoren in opdracht 8. Vul de zin aan door de juiste stelling aan te vinken. In opdracht 8 lagen de receptoren … altijd in een zintuig; meestal in een zintuig; nooit in een zintuig.
De concentratie van een oplossing wijst op de hoeveelheid van een stof opgelost in een bepaald volume oplosmiddel.
Als je bijvoorbeeld in een kop koffie een klontje suiker doet en in een andere kop twee klontjes suiker, dan zal de tweede kop koffie zoeter zijn. De concentratie suiker in de tweede kop is groter dan in de eerste kop koffie.
Er zijn verschillende soorten inwendige prikkels. Inwendige prikkels, zoals pijn, zijn prikkels afkomstig van het zenuwstelsel. Dat zijn neurale prikkels. Inwendige prikkels kunnen ook concentratieveranderingen zijn van stoffen die door het organisme worden opgenomen of die het organisme zelf aanmaakt. Die concentratieveranderingen worden door receptoren in het lichaam waargenomen.
De receptoren voor inwendige prikkels zijn meestal in organen gelegen. In de alvleesklier bevinden zich bijvoorbeeld specifieke receptoren die gevoelig zijn voor het suikergehalte in het bloed. Andere organen, zoals de voortplantingsorganen of de schildklier, bevatten receptoren die gevoelig zijn voor hormonen.
In thema 3 gaan we dieper in op hormonen.
Proefversie©VANIN
• Dieren vangen uitwendige prikkels op via receptorcellen. Die cellen liggen verspreid of gegroepeerd in zintuigorganen.
• Een zintuig is een orgaan waarin receptorcellen voor een bepaalde prikkel gegroepeerd liggen.
• Specifieke receptoren in een organisme vangen inwendige prikkels op. Inwendige prikkels zijn prikkels die in het lichaam ontstaan. Dankzij receptoren kunnen organismen op uitwendige en inwendige prikkels reageren.
` Maak oefening XX.
4 Hoe kunnen receptoren ingedeeld worden?
Je leerde al dat een organisme verschillende soorten prikkels kan waarnemen. De prikkels worden gedetecteerd door receptoren. Die receptoren verzamelen bepaalde informatie over de omstandigheden in hun omgeving, zowel in als buiten het lichaam.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 10
Welke prikkels kunnen organismen allemaal waarnemen?
Noteer bij elke afbeelding over welke waarneembare verandering het gaat. Kies uit: magnetisch veld van de aarde – (verandering in) concentratie van een stof in het bloed –geur van lekker eten – vlieg gaat zitten op huid – elektrische signalen – verandering van temperatuur –pijn – verandering van licht – zure smaak van een citroen
uitstulpingen
haarcel
Met je ogen kun je geen geluiden waarnemen en met je oren zie je niets. Dat komt omdat receptoren zijn aangepast aan de verandering van een welbepaalde factor, grootheid of parameter. We spreken van een gepaste prikkel. De gepaste prikkel voor het oor is een verandering van geluid. De gepaste prikkel voor het oog is een verandering van licht. Om een hele reeks verschillende prikkels waar te nemen, beschikt je lichaam over een hele reeks verschillende soorten receptoren. Je kunt dus receptoren indelen naargelang de aard van de prikkel (het soort prikkel) die ze kunnen waarnemen.
Proefversie©VANIN
zenuwcel
S Afb. 3
Haarcellen zijn de mechanoreceptoren in het oor. Ze zijn verbonden met zenuwcellen.
Receptoren zijn specifiek omdat ze door welbepaalde, gepaste prikkels worden geactiveerd. Receptoren van het zenuwstelsel kunnen ingedeeld worden op basis van het celtype of de aard van de prikkel
In ons lichaam vinden we heel wat receptoren die we op basis van de aard van de prikkel kunnen indelen. Merk op dat je enkel beschikt over receptoren om prikkels op te vangen die belangrijk zijn om te kunnen overleven. Daardoor kunnen sommige dieren prikkels waarnemen waarvoor mensen niet gevoelig zijn. Zo horen dolfijnen tonen die voor de mens te hoog zijn en zijn honden gevoelig voor geuren die wij niet opmerken.
4.1 Mechanoreceptoren
haar
haarwortel
uiteinde van zenuwcel W Afb. 2
Rond de haarwortel liggen uiteinden van zenuwcellen die gevoelig zijn voor beweging.
Je hebt waarschijnlijk al ooit een klein insect op je arm opgemerkt doordat het diertje tegen haartjes op je arm duwde. Dat komt omdat rond elke haarwortel uiteinden van zenuwcellen liggen. Wanneer het haartje aangeraakt wordt, ontstaan elektrische signalen in de omringende zenuwcellen. Die zenuwcel is hier de receptor en reageert dus op mechanische vervorming. Receptoren die geprikkeld worden door vervorming, zijn mechanoreceptoren (je herkent in dat woord ‘mechanisch’: iets dat werkt met bewegende delen).
Het waarnemen van druk, aanraking, maar ook de spanning in je spieren en de druk in je bloedvaten, is gebaseerd op de werking van soortgelijke mechanoreceptoren.
4.2 Chemoreceptoren
OPDRACHT 11 ONDERZOEK
Onderzoek waar de chemoreceptoren voor smaak liggen aan de hand van Labo 1 op . Als je een hap van een lekker gerecht neemt, word je overstelpt met een heleboel smaken. Op je tong liggen verschillende receptoren die gevoelig zijn voor de aanwezigheid en de concentratie van heel wat stoffen. Die receptoren noemen we smaakreceptoren. Als je je tong droogt met een zakdoek, zul je minder proeven. Dat komt omdat smaakreceptoren enkel reageren op opgeloste stoffen.
Als je verkouden bent en een verstopte neus hebt, proef je ook minder. Dat komt omdat jouw smaakgewaarwording voor een stuk ook in je neusholte gebeurt (en dus niet enkel aan je tong). Vluchtige stoffen komen door die verstopte neusholte vol slijm niet langer in je neusholte terecht. Daar liggen de receptoren die gevoelig zijn voor de aanwezigheid en concentratie van heel wat stoffen: geurreceptoren. Die geurreceptoren reageren enkel op gasvormige stoffen. Nu weet je meteen waarom kinderen de neus dichtknijpen als ze iets moeten eten wat ze niet lekker vinden.
Omdat smaak- en geurreceptoren geprikkeld worden door de aanwezigheid (en concentratie) van stoffen, noemen we ze chemoreceptoren
Proefversie©VANIN
neusholte
tong reukreceptor
smaakreceptor
smaak- en geurstoffen
S Afb. 4 In de neus en op de tong zitten heel wat chemoreceptoren.
Er zijn ook heel wat chemoreceptoren die informatie verzamelen over de toestand van ons eigen lichaam. Zo zitten in de halsslagader een hele reeks chemoreceptoren die continu bepaalde bloedwaarden meten zoals de hoeveelheid zuurstofgas (O2) en koolstofdioxide (CO2), glucose, de zuurtegraad (pH) enzovoort. In heel wat organen/weefsels zitten chemoreceptoren die reageren op de concentratie van hormonen in het bloed.
Proefversie©VANIN
De meeste nachtvlinders vliegen ’s nachts. Nachtvlinders kunnen dan niet op hun ogen vertrouwen om een partner te vinden. Ze zijn dus afhankelijk van andere prikkels. Vrouwtjes produceren geurstoffen, feromonen genoemd, om aan te geven dat ze willen paren. De mannetjes van sommige soorten beschikken over antennes met daarop chemoreceptoren die zo gevoelig zijn dat ze een vruchtbare soortgenoot op meerdere kilometers afstand kunnen ruiken.
4.3 Thermoreceptoren
Uit opdracht X in Thema 1 leerde je al dat in de huid receptoren aanwezig zijn die veranderingen in temperatuur waarnemen. Thermoreceptoren worden geprikkeld door temperatuursveranderingen. Bij de mens liggen de thermoreceptoren vooral in de huid (zie afb X T1). Ze registreren afkoeling en opwarming.
Je zult het je beslist herinneren als je al eens chilipepers gegeten hebt: het lijkt alsof je mond in brand staat. Het doet pijn, en die pijn houdt lang aan. Een glaasje water drinken om af te koelen helpt niet. Dat komt omdat chilipepers de stof capsaïcine bevatten. Die stof prikkelt de thermosensoren die normaal pas actief worden bij temperaturen boven 45 tot 50 °C. Na het eten van een chilipeper vuren die receptoren dus uitzonderlijk signalen af en vertellen ze je lichaam dat ze in aanraking zijn gekomen met iets heel warms. Omdat dat niet klopt en het lichaam geen schade opliep, noemen we dat paradoxale pijn.
4.4 Pijnreceptoren
Pijn is een zeer belangrijk gegeven voor het lichaam. Het is het signaal dat het lichaam beschadiging heeft opgelopen en dat je moet handelen en bijsturen om verdere beschadiging te voorkomen. Om prikkels die tot beschadiging kunnen leiden of geleid hebben, waar te nemen beschik je over gespecialiseerde pijnreceptoren in de huid en bepaalde interne organen (spieren, gewrichten, ingewanden …). Nociceptoren zijn allemaal zenuwcellen. Die nociceptoren hebben ook de unieke eigenschap dat hun gevoeligheid beïnvloed kan worden door bepaalde stoffen en emoties.
Naast prikkeling van de nociceptoren, kan een zeer sterke prikkeling van andere receptoren ook een pijngevoel opwekken (te fel licht, te luid geluid, te sterke opwarming of afkoeling).
4.5 Fotoreceptoren
Fotoreceptoren zijn gespecialiseerde receptoren die licht waarnemen en dus gevoelig zijn voor bepaalde golflengtes in het stralingscentrum. De bekendste fotoreceptoren zijn ongetwijfeld de receptoren die aanwezig zijn in het netvlies van het oog.
Proefversie©VANIN
4.6 Elektroreceptoren
Sommige dieren zoals haaien en vogelbekdieren kunnen hun prooi vinden zonder ze te zien of te ruiken. Zo ontsnapt een vis die zich onder het zand verbergt, niet aan de aandacht van een haai. Haaien beschikken immers over elektroreceptoren, waarmee ze elektrische signalen detecteren die ontstaan bij spieractiviteit van hun prooien.
4.7 Magnetoreceptoren
Heel wat dieren, zoals trekvogels, trekvlinders en walvissen, maken jaarlijkse trekbewegingen naar en van hun overwinteringsgebieden of broedgebieden. De Noordse stern, een zeevogel, vliegt elk jaar heen en terug van zijn broedgebied aan de Noordpool naar zijn overwinteringsgebied aan de Zuidpool, in totaal een afstand van meer dan 40 000 km. Sommige albatrossen vliegen duizenden kilometers over de oceaan om voedsel te zoeken voor hun jongen. Ze vinden hun weg omdat ze zich kunnen oriënteren door gebruik te maken van magnetoreceptoren, die het aardmagnetisch veld kunnen waarnemen.
Het aardmagnetisch veld ontstaat doordat de aarde een magnetische noordpool en zuidpool heeft. Dat is de basis voor de werking van een inwendig kompas. Waar die receptoren allemaal liggen en hoe ze werken is nog steeds niet opgehelderd.
• Mechanoreceptoren zijn gevoelig voor druk of beweging Mechanoreceptoren komen voor in zintuigen zoals het oor en de huid. Ook verspreid in het lichaam vind je mechanoreceptoren, zoals in de wand van je ingewanden, of in je bloedvaten.
• Chemoreceptoren reageren op een verandering in de aanwezigheid of concentratie van bepaalde stoffen.
• Thermoreceptoren reageren op een verandering in de temperatuur
• Pijnreceptoren zijn receptoren die beschadigingen van het lichaam detecteren.
• Fotoreceptoren worden geprikkeld door bepaalde golflengtes van het stralingsspectrum (zichtbaar licht).
• Elektroreceptoren kunnen elektrische signalen detecteren. Mensen beschikken niet over elektroreceptoren.
• Magnetoreceptoren worden geprikkeld door magnetische velden. Mensen beschikken niet over magnetoreceptoren, maar verschillende diersoorten wel.
` Maak oefening XX.
Proefversie©VANIN
Mensen kunnen niet alle soorten prikkels waarnemen omdat ze voor bepaalde prikkels niet de juiste receptoren hebben.
In deze tabel staan alle receptoren waarover mensen beschikken met hun gepaste prikkel en bijpassende zintuigen.
Soorten prikkels Receptoren Zintuigen
licht fotoreceptorenoog
druk, bewegingmechanoreceptorenoor, spieren, pezen en gewrichten, huid
concentratieverandering van stoffen chemoreceptorenneus, tong
temperatuursverandering thermoreceptorenhuid
beschadiging pijnreceptoren huid
KERNBEGRIPPEN
uitwendig – inwendig prikkel chemisch – fysisch
in zintuig uitwendig verspreid receptor inwendig
geleider
signalen signalen
zenuwstelsel
hormonaal stelsel spieren
zenuwstelsel klieren effector
hormonaal weefsels met stelsel specifieke doelen
reactie
NOTITIES
1.1 Wat zijn de kenmerken van een prikkel?
Een prikkel is een die sterk genoeg is om een van het organisme uit te lokken.
De is de minimumwaarde waarbij een prikkel waargenomen kan worden.
Bij langdurige blootstelling aan een prikkel kan optreden.
De in de hersenen bepaalt of prikkels doorgegeven worden en aanleiding geven tot een reactie.
1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?
• Uitwendige prikkels zijn prikkels die
• Inwendige prikkels zijn prikkels die
• Chemische prikkels zijn prikkels die te maken hebben met
• Fysische prikkels zijn prikkels die te maken hebben met
Proefversie©VANIN
1.3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels waarnemen?
Dieren en planten hebben voor uitwendige en inwendige prikkels.
Een receptor is voor de aard van de prikkel.
Bij dieren liggen de voor uitwendige prikkels geconcentreerd of verspreid in
De voor inwendige prikkels liggen vaak geconcentreerd in
.
.
JANOG OEFENEN
1 Begripskennis
• Ik kan een prikkel omschrijven
• Ik kan verschillende soorten prikkels benoemen
• Ik kan verschillende soorten prikkels omschrijven
• Ik kan het verschil tussen inwendige en uitwendige prikkels uitleggen
• Ik kan omschrijven wat een receptor is.
Proefversie©VANIN
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.
• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.
• Ik kan reflecteren over een onderzoek.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
Welke omschrijving beschrijft het best wat een prikkel is? Kruis het juiste antwoord aan. een elektrisch signaal dat het organisme bereikt een verandering waarop een organisme reageert een verandering in het gedrag van het organisme een uitlokker van beweging bij een organisme
Proefversie©VANIN
Bekijk de foto’s en vul de tabel aan.
a Welke prikkel heeft een invloed op het organisme?
b Welk type receptor neemt die prikkel waar? Waar is de receptor gelegen?
Noteer bij de onderstaande voorbeelden om welk soort prikkel het gaat. Bij sommige prikkels zijn er meerdere antwoorden mogelijk.
stoffen die vrijkomen bij een verwonding
licht
geluid
smaakstof
lage bloeddruk
Proefversie©VANIN
Beantwoord de vragen
a Wat zijn zintuigen?
b Kruis de plaatsen aan waar receptorcellen zich kunnen bevinden. tong kroonblad van een bloem tand cellen die gevoelig zijn voor stoffen in het bloed in het oor
Als ik hete soep drink, doet mijn slokdarm pijn. Wordt er een uitwendige of inwendige prikkel waargenomen?
Leg uit.
Welke prikkels zijn inwendige prikkels? Kruis de juiste antwoorden aan.
testosteron licht adrenaline bloeddruk traanvocht bloedsuikerspiegel
Juist of fout? Verbeter als dat nodig is.
a Een zintuig met een lage prikkeldrempel voor een bepaalde prikkel is weinig gevoelig voor die prikkel.
JUIST / FOUT
b De prikkeldrempel is de laagste intensiteit (sterkte van de prikkel) van een prikkel die nog net waarneembaar is.
JUIST / FOUT
c Een hond heeft een hogere prikkeldrempel voor geuren dan een mens. JUIST / FOUT
Proefversie©VANIN
REEKS
8
Tijdens de les chemie wordt een proefje uitgevoerd waarbij waterstofsulfide aangemaakt wordt; dat is een stinkend gas dat naar rotte eieren ruikt. De leraar voert het proefje uit onder de zuurkast. Niemand merkt wat op van de rottende geur.
Teken hiernaast een grafiek van de prikkel en de drempelwaarde waarin je de bovenstaande situatie voorstelt.
REEKS
9
De oma van Thomas zit televisie te kijken. Thomas komt binnen en hoort een hoge pieptoon uit het toestel. Oma heeft niets in de gaten. Welke van deze grafieken past bij oma en welke past bij Thomas?
a Noteer het onder de grafiek.
20 000 toonhoogte (Hz)
20
drempelwaarde
drempelwaarde
tijd (s)
20 20 000 toonhoogte (Hz)
drempelwaarde drempelwaarde
tijd (s)
REEKS
b Verklaar je keuze. Gebruik de aangeleerde begrippen.
Proefversie©VANIN
Je komt een parfumeriewinkel binnen om een nieuw parfum te kopen en je ruikt een heleboel verschillende geuren. Na een tiental minuten is het jouw beurt. De verkoopster laat je andere geuren ruiken. De lekkerste koop je! Hoe kan het dat je tussen al die verschillende geuren nog in staat bent een nieuw parfum te kiezen?
Lees de tekst.
Maandagochtend, 8 uur
Senna, Julan en Elif komen op school aan. Julan haalt een melkdrankje en een yoghurt uit de automaat. Hij was te laat uit bed en met honger kan hij de klas toch niet in! Senna en Elif showen een nieuwe video voor hun socialmediakanaal. Julan en de andere jongens vinden het maar saai en halen de schouders op wanneer de meisjes vragen wat ze ervan vinden. Dan gaat de eerste bel. Julan gooit de lege verpakkingen in de vuilnisbak en haast zich naar de klas. De geur van de overvolle vuilnisbak blijft in zijn neus hangen. Zelfs de sterke parfums van de voorbijlopende leerkrachten kunnen die vieze geur niet verdringen.
Senna en Elif zijn nog altijd met hun video bezig. Ze horen zelfs de tweede bel niet! Deze schoolweek begint voor hen met een opmerking in hun agenda.
a Noteer vijf veranderingen uit de omgeving van Julan waarop hij reageert.
b Julan reageert op prikkels. Reageren Senna en Elif op alle veranderingen in hun omgeving?
c Waarom horen Senna en Elif de tweede bel niet?
d Kruis het juiste antwoord aan.
Senna en Elif reageren op dezelfde prikkels als Julan.
Senna en Elif reageren niet op dezelfde prikkels als Julan.
Je bent een spannend boek aan het lezen op je kamer. Je moeder roept dat het tijd is om naar de zwemclub te vertrekken. Plots komt ze boos binnen in je kamer. Je schrikt, je had haar helemaal niet horen roepen. Verklaar.
Proefversie©VANIN
We nemen onze omgeving niet waar zoals ze is. Verklaar deze stelling.
Geef enkele voorbeelden van informatie uit jouw omgeving die je niet kunt detecteren.
Welke receptoren zijn niet aanwezig bij de mens? Kruis de juiste antwoorden aan. mechanoreceptoren fotoreceptoren magnetoreceptoren elektroreceptoren pijnreceptoren thermoreceptoren
Aan de basis van snorharen zitten zeer gevoelige mechanoreceptoren. Waarvoor gebruiken dieren ze?
Î Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar?
Je weet al:
M dat organismen beschikken over receptoren om prikkels waar te nemen;
M dat licht een prikkel is die wordt opgevangen door fotoreceptoren.
Je leert nu:
M wat het belang is van lichtbreking voor het oog;
M de structuren rond en in het oog aanduiden en benoemen;
M de functies van de structuren rond en in het oog beschrijven;
M in eigen woorden uitleggen hoe lichtstralen zich door het oog verplaatsen en een scherp beeld vormen;
M de delen van het netvlies benoemen en de rol van de fotoreceptoren beschrijven;
M uitleggen hoe de hersenen een rol spelen in de vorming van het beeld;
M hoe de werking van het oog verstoord kan worden;
M aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de ogen van andere dieren aan hun leefwijze zijn aangepast.
1 Wat is licht?
Proefversie©VANIN
S Afb. 11
Voorstelling van een golflengte
Je leerde dat receptoren prikkels opvangen. We bekijken nu hoe onze ogen lichtprikkels opvangen en hoe wij die lichtprikkels omzetten in een beeld. Je ziet hier twee keer dezelfde boterbloem. De linkse afbeelding toont hoe mensen de bloem zien, de rechtse bloem is door insectenogen waargenomen. De natuur ziet er dus niet voor alle dieren hetzelfde uit. Hoe kunnen we dat verklaren? Hoe bepalen de bouw en de werking van het oog wat we waarnemen en hoe we dat zien?
Om te achterhalen hoe het beeld in je oog gevormd wordt, is het belangrijk om te weten wat licht is en hoe het licht in je oog binnenvalt.
De lichtprikkels die mensen en andere zoogdieren waarnemen noemen we zichtbaar licht
• Zichtbaar licht is een straling die je met je ogen kunt waarnemen.
• Straling is het uitzenden van energie als golven
• De golfbeweging heeft een golflengte.
• De golflengte is de afstand tussen de opeenvolgende toppen van de golf.
OPDRACHT 12 ONDERZOEK
Onderzoek de eigenschappen van licht aan de hand van Labo 1 op p. 381.
absorberen doorlaten
12
Breking van lichtstraal door een middenstof
Licht plant zich langs een rechte weg voort. We stellen licht dan ook voor als een rechte lijn. Met een pijl geven we aan in welke zin het licht zich op die lijn voortplant. Zo’n lijn noemen we een lichtstraal.
Lichtstralen kunnen door verschillende stoffen gaan. Een potlood kun je bijvoorbeeld zien door de lucht maar ook door het water. We noemen water en lucht een middenstof. Bij de overgang van de ene naar de andere middenstof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.
Voor een goed begrip van de lichtbreking, kun je er in de lessen fysica dieper op ingaan. Je kunt ook altijd meer ontdekken via de applet.
Proefversie©VANIN
APPLET LICHTBREKING
Als het regent terwijl de zon schijnt, kun je soms een regenboog zien. De waterdruppels breken het zonlicht, waarbij dat ontbonden wordt in alle kleuren waaruit het zonlicht is samengesteld.
Proefversie©VANIN
Het licht van de zon of van een lamp noemen we wit licht. Wit licht bestaat uit alle zichtbare kleuren. We noemen die waaier van kleuren het kleurenspectrum, met als hoofdkleuren rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Elke kleur van het lichtspectrum heeft zijn eigen golflengte. De golflengten van zichtbaar licht variëren tussen 400 en 700 nm (1 nanometer = 1 nm = 0,000 000 001 m = 10–9 m).
Hoe krijgt een voorwerp dan zijn kleur? Voorwerpen zijn opgebouwd uit verschillende stoffen, en niet alle stoffen absorberen dezelfde golflengtes of lichtkleuren. Kleuren die geabsorbeerd worden zie je niet, de andere worden teruggekaatst en kun je dus wel waarnemen. Een voorwerp heeft dus de kleur van de golflengte die weerkaatst wordt. Een wit voorwerp weerkaatst alle kleuren, een zwart voorwerp weerkaatst geen enkele kleur.
Je ziet daarvan een illustratie op de afbeeldingen 16 t/m 19.
2 Hoe is het oog opgebouwd?
2.1 Welke structuren liggen rond het oog?
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 13
Bekijk bij je buur de ligging van het oog en de structuren die je er rondom ziet liggen.
1 Duid op de afbeelding de volgende delen aan. Kies uit: oogleden – wimpers – wenkbrauw
2 Welke functie hebben de delen van het oog in de tabel?
Delen Functie wenkbrauwen oogleden wimpers
3 Je kon al eerder ontdekken dat een prikkelende stof, die bijvoorbeeld vrijkomt bij het snijden van een ui, je laat huilen. Wat is in dat geval de functie van het traanvocht?
Bij verschillende dieren, zoals reptielen en vogels, komt er een derde ooglid of knipvlies voor. Dat knipvlies beweegt horizontaal over de oogbol. Het biedt extra bescherming en kan werken als een zonnebril of een duikbril. Bij mensen is een overblijfsel van dat vlies zichtbaar als een doorschijnend vliesje in de ooghoeken.
Je ogen zijn belangrijke maar kwetsbare organen. Ze worden ter bescherming door meerdere bijbehorende structuren omgeven.
Op de huid boven de ogen staan de wenkbrauwen. De haren van de wenkbrauwen zijn dik en staan zo ingeplant dat ze naar opzij wijzen. Zo verhinderen ze dat water en zweet van het voorhoofd rechtstreeks in de ogen lopen.
De oogleden zijn huidplooien boven en onder de ogen. Aan de binnenste en aan de buitenste ooghoek komen de oogleden samen. Door met je oogleden te knipperen, blijven de ogen vochtig en worden ze beschermd tegen licht, stof en verontreiniging.
Op de randen van de oogleden staan wimpers ingeplant. Wimpers voorkomen dat deeltjes zoals stof of insecten tegen het oogoppervlak belanden. Je kunt ze ook als een filtertje gebruiken om te sterk licht af te weren.
Proefversie©VANIN
wimpers
traanklieren
afvoerbuisje
wimpers
ooglid
S Afb. 20 Ligging van de traanklieren.
traanbuisje
ooglid
traankanaaltje
traanzakje
neusholte
Boven de buitenhoek van het oog liggen de traanklieren. Traanklieren produceren traanvocht. Dat is een zoute vloeistof die het oog vochtig houdt en de wrijving van de oogleden vermindert. Traanvocht bevat bovendien een stof die bacteriën doodt. Op die manier is het oog bijkomend beschermd tegen infecties.
WEETJE
Onzuiverheden die terechtkomen in de ogen worden door het traanvocht afgevoerd via de traanpunten. Dat zijn twee kleine gaatjes in de zachte massa in de binnenhoek van het oog. De traanpunten zijn de openingen van de traanzakjes, die de tranen verder geleiden naar traanbuisjes die in de neusholte uitmonden. Samen vormen ze het traanapparaat.
Buiten het traanapparaat zitten er ook klieren in de zachte massa van de oogleden, de meibomklieren. Ze scheiden dikke, olieachtige slijmen af, met een beschermende functie. Omdat er ’s nachts wat minder traanvocht is en wat meer van die olieachtige stof heb je ’s morgens soms een opgedroogd korreltje in je ooghoeken. In de volksmond spreken we over ‘slapertjes’.
Proefversie©VANIN
traanpunt
traanpunt
S Afb. 21
traanklier
hoornvlies bindvlies
vetweefsel wimpers
ooglid
oogspieren oogkas
S Afb. 22
Structuren rond het oog
oogspieren
De ogen liggen stevig beschermd in je oogkassen en rond de oogbol ligt vetweefsel. Dat vetweefsel houdt het oog op zijn plaats en beschermt samen met de oogkas tegen schokken en stoten.
Zowel de binnenkant van de oogleden als het witte gedeelte van het oog is bedekt met doorzichtig bindvlies. Dat bindvlies vormt een stevige schil rond het oog en produceert slijmerig vocht om het oog te beschermen tegen uitdroging en invloeden van buitenaf. Als het bindvlies ontstoken is, kleurt het oogwit rood.
Aan de rand van de oogleden, tussen de inplantingen van de wimpers, zitten grote talgklieren. Ze geven een vetrijke stof af als bescherming van de huid. Dat voorkomt dat de oogleden aan elkaar kleven. Soms verstopt zo’n klier en kan de talg er niet meer uit. Er ontstaat dan een bultje.
Het oog is omgeven door spieren met meerdere functies:
• een ooglidopheffer voor het openen van het bovenste ooglid Het onderste ooglid valt open onder invloed van de zwaartekracht. Er is dus geen spier nodig om het onderste ooglid naar beneden te halen;
• zes oogspieren zijn verbonden met het oog om het in de oogkas naar alle kanten te kunnen bewegen: vier rechte spieren om het oog omhoog, omlaag, naar links en naar rechts te draaien; twee schuine spieren om schuin naar boven en naar beneden te kijken.
ooglidopheffer
Proefversie©VANIN
bovenste schuine oogspier
bovenste rechte oogspier
onderste schuine oogspier
oogkas
onderste rechte oogspier
buitenste rechte oogspier binnenste rechte oogspier
OPDRACHT 14 DOORDENKER
Verklaar de onderstaande stelling.
Als je moet huilen, snottert je neus.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 15
Verken de ontdekplaat.
Bestudeer de onderdelen rond het oog en hun functies verder in detail.
BEKIJK DE ONTDEKPLAAT
Je oog is omgeven door verschillende delen die het oog op zijn plaats houden en voor bescherming zorgen.
Structuur
Functie
De wenkbrauwen zijn haartjes boven het oog die vermijden dat water en zweet in het oog lopen.
De oogleden sluiten de oogleden af en verspreiden het traanvocht. Ze beschermen de ogen tegen stof en fel licht.
De wimpers
Het traanvocht
zijn haartjes op het einde van de oogleden die ervoor zorgen dat er geen stofdeeltjes in je oog komen.
is een zoutig vocht dat wordt aangemaakt door traanklieren en het oog beschermt tegen uitdrogen en infecties.
De talgklieren liggen rond het oog en scheiden stoffen af die de huid rond het oog beschermen.
De oogkas is een uitholling in de schedel waarin het oog gelegen is.
Het vetweefsel omringt de oogbol in de oogkas en beschermt het oog tegen schokken en stoten.
Het bindvlies beschermt de buitenkant van het oog en produceert een slijmerige vloeistof die het oog vochtig houdt.
Spieren helpen om de ogen te bewegen en de oogleden te openen en te sluiten.
` Maak oefening XX.
2.2 Welke structuren liggen in het oog?
Je hebt nu bestudeerd hoe het oog zich binnen de oogkas situeert en welke structuren er aan de buitenkant zichtbaar zijn. Om te begrijpen hoe het oog licht opvangt, kun je het ontleden om het aan de binnenkant te bekijken. Daarvoor kan een dissectie van het oog uitgevoerd worden: het oog wordt uit elkaar gehaald of ontleed.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 16 ONDERZOEK
Voer de dissectie van het oog uit.
Je kunt de dissectie van het oog uitvoeren. Zie Labo 2 op Wil je de dissectie nog eens herbekijken, ga dan naar de ontdekplaat of bekijk de video.
Een oog is bijna bolvormig. Het oogwit of het harde oogvlies (1) vormt de buitenste, stevige begrenzing van het oog. Dat loopt helemaal rond het oog.
Aan de voorzijde van het oog gaat het harde oogvlies over in het hoornvlies (2). Dat is helder en doorschijnend. Het is erg dik en taai omdat het uit meerdere lagen bestaat. Daardoor is het hoornvlies extra stevig en wordt het binnenste van het oog goed beschermd.
1 hard oogvlies
2 hoornvlies
W Afb. 26
Zijaanzicht van het oog.
In de ruimte achter het hoornvlies, de oogkamer (3), bevindt zich een waterige vloeistof. Die vloeistof levert voedingsstoffen aan het hoornvlies.
De iris of het regenboogvlies (4) is het gekleurde deel van het oog en ligt achter het hoornvlies. Afhankelijk van de hoeveelheid pigment is de iris donkerder of lichter gekleurd. Bij weinig pigment is de iris blauw of grijs.
In het midden van de iris bevindt zich een opening waarlangs het licht het oog binnendringt. Dat is de pupil (5), je ziet die als een zwarte ronde vlek. De iris verdeelt de oogkamer in twee delen: de voorste oogkamer en de achterste oogkamer. Aan de zijkanten loopt de iris door in het vaatvlies (6), dat tegen de binnenkant van het harde oogvlies ligt. Het is sterk doorbloed en zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen.
Achter de iris zit een bolle ooglens (7). De lens speelt een rol in de vorming van een scherp beeld in het oog.
12 glasachtig lichaam
9 straallichaam
4 iris
3 oogkamer
7 ooglens
5 pupil
2 hoornvlies
8 lensbandjes
11 oogholte
10 accommodatiespier
Proefversie©VANIN
13 netvlies
6 vaatvlies
1 hard oogvlies
14 gele vlek
16 blinde vlek
15 oogzenuw
17 bloedvaten
S Afb. 27 Dwarsdoorsnede van het oog
De lens is met lensbandjes (8) opgehangen aan het straallichaam (9). In het straallichaam zit de accommodatiespier (10), die een rol speelt in de scherpstelling van het oog.
Het deel achter de lens is de oogholte (11). Daarin zit een heldere, gelatineuze vloeistof. Dat is het glasvocht of glasachtig lichaam (12). Het reguleert de druk in de oogbol zodat het netvlies strak blijft en het oog zijn vorm behoudt. Daardoor kan het gemakkelijk in de oogkas bewegen.
Op het vaatvlies, tegen het glasachtig lichaam, ligt het netvlies of de retina (13). Licht dat door de lens valt, komt op het netvlies terecht. Het centrale gedeelte noemen we de gele vlek (14). Hier wordt het beeld gevormd. De lichtgevoelige cellen van het netvlies reageren op het invallend licht. Het zijn de fotoreceptoren: zij vangen de lichtprikkels op en geven een signaal of impuls door naar naburige zenuwcellen.
Uitlopers van die zenuwcellen vormen samen de oogzenuw (15). Langs die zenuw worden de opgewekte signalen naar de hersenen vervoerd.
Op de plaats waar de oogzenuw naar buiten treedt, kunnen geen lichtreceptoren zitten. Het oog vangt daar dus geen licht op. Dat is de blinde vlek (16). Het netvlies bevat naast receptoren ook bloedvaten (17) die de verschillende cellen van voedingsstoffen voorzien. De bloedvaten komen het netvlies binnen ter hoogte van de blinde vlek.
OPDRACHT 17 ONDERZOEK
Hoe kun je de aanwezigheid van de blinde vlek gewaarworden?
1 Werkwijze
• Houd je leerschrift verticaal met de armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit.
• Knijp je rechteroog dicht.
• F ixeer het kruisje met je linkeroog.
• Je ziet het bolletje ook, maar minder scherp.
• Breng je blad langzaam dichter bij je linkeroog terwijl je het kruisje blijft fixeren.
Proefversie©VANIN
2 Wat stel je vast?
3 Verklaar je waarneming.
In de iris kunnen korrels van het donkerbruin pigment melanine voorkomen. Die pigmenten absorberen het licht dat op de iris valt. Hoe meer pigmenten, hoe meer licht er geabsorbeerd wordt en hoe donkerder de kleur van de iris. De iris van mensen met zeer veel pigmenten krijgt een bruine tot bijna zwarte kleur.
Proefversie©VANIN
In groene irissen zitten minder pigmenten. Slechts een deel van het licht dat op de iris valt, wordt door de pigmenten geabsorbeerd, vooral het blauwe licht wordt teruggekaatst. Door de combinatie van bruin (door de pigmenten) en blauw (door de terugkaatsing van licht) zien wij de iris groen. Mensen met blauwe ogen hebben geen pigmentkorrels. Al het licht dat in het oog invalt wordt verspreid, waardoor een blauwe kleur ontstaat.
OPDRACHT 18
Lees de onderstaande beschrijvingen van de structuren van het oog.
1 Vul de benaming in bij de juiste beschrijving.
Beschrijving
1 Zorgt voor de juiste druk in het oog.
2 Voorziet het hoornvlies van voedingsstoffen.
3 Opening waarlangs het licht in het oog binnendring t.
4 Produceert vocht dat het oog beschermt tegen infecties.
5 Bevat veel bloedvaten en zorgt voor aanen afvoer van stoffen.
6 Vervoert informatie vanuit het oog naar de hersenen.
7 Zorgt voor de vorming van een scherp beeld.
8 Bevat lichtgevoelige receptoren.
9 Hard omhulsel dat het oog goed beschermt.
Structuur van het oog
OPDRACHT 18 (VERVOLG)
2 Noteer de nummers uit de tabel bij de overeenkomstige structuur op de afbeelding.
Proefversie©VANIN
Bij het ontleden van het oog kun je meerdere structuren onderscheiden: Structuur Functie
Het hard oogvlies is het deel van het oogvlies dat het oog aan de buitenkant omringt.
Het hoornvlies is het doorzichtige deel van het oogvlies dat het oog vooraan bedekt.
De iris is het gekleurde deel dat achter het hoornvlies is gesitueerd. De iris loopt door in het vaatvlies.
Het vaatvlies is een laag onder het hard oogvlies die sterk doorbloed is.
De pupil is een opening in de iris waar het licht door naar binnen valt.
De lens zorgt voor beeldvorming en is in de achterste oogkamer achter de iris gelegen.
Het netvlies is het deel dat de fotoreceptoren bevat. Het netvlies ligt aan de binnenkant van het vaatvlies.
Het glasachtig lichaam is het deel in de oogholte dat de druk regelt in de ogen en meer naar achter ligt.
De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar buiten loopt. Deze plaats bevat geen fotoreceptoren.
` Maak oefening XX.
3 Hoe werkt het oog?
3.1 Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 19
Bekijk de afbeelding.
Waarom dragen deze mensen een bijzondere bril?
OPDRACHT 20 ONDERZOEK
Je kent het wel: niets is vervelender dan ’s morgens door fel licht wakker worden.
Maar hoe reageren je ogen daarop?
1 Onderzoeksvraag
Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?
2 Hypothese
• Als er te veel licht is, .
• Als er weinig licht is, .
3 Benodigdheden
4 Werkwijze
1 Werk per twee.
2 Sta bij het raam of een andere lichtbron.
3 Bekijk de grootte van elkaars pupil.
4 Bedek met je handen je ogen gedurende een minuut.
5 Haal je handen weg en bekijk onmiddellijk elkaars pupillen.
OPDRACHT 20 (VERVOLG)
5 Waarneming
a Hoe noemen we het gekleurde deel van het oog?
b Hoe ziet de pupil eruit wanneer je bij het raam staat?
Proefversie©VANIN
c Hoe ziet de pupil eruit wanneer je je ogen afgedekt hebt?
6 Verwerking
a Schrap wat niet past.
• Bij fel licht verkleint / vergroot de pupil.
• Bij minder licht verkleint / vergroot de pupil.
b Waarom verkleint de pupil bij fel licht?
c Heb jij het verkleinen en vergroten van de pupil zelf onder controle?
7 Besluit De pupil
8 Reflectie
a Vergelijk je hypothese met je besluit.
b Kon je het vergroten en verkleinen van de pupil goed waarnemen? ja neen
c Als dat niet lukte, hoe kun je dat vergroten en verkleinen beter waarnemen?
In donkere ruimtes kun je met een fototoestel gebruikmaken van een flits om het onderwerp extra te belichten. Door de flits kunnen rode ogen op de foto verschijnen. Dat komt omdat de irissen door de plotse lichthoeveelheid te traag samentrekken. Zo wordt het sterk doorbloede vaatvlies achter in het oog zichtbaar.
Proefversie©VANIN
De diameter van de pupil wordt geregeld door spieren in de iris. Die spieren liggen rond de pupil in twee groepen:
• Kringspieren liggen concentrisch (of in kringen) rond de pupil. Kringspieren trekken samen om de binnenkant van je oog te beschermen tegen te veel licht. Ze zorgen ervoor dat de diameter van de pupil kleiner wordt.
• Straalspieren liggen straalsgewijs of radiaal. Straalspieren trekken samen om bij lagere lichtintensiteiten toch voldoende licht in je oog te laten vallen, zodat je voorwerpen goed kunt waarnemen. Door de straalspieren wordt de diameter van de pupil groter
De aanpassing van de pupildiameter gebeurt spontaan, als een reactie op de lichtintensiteit. Je hebt die reactie niet onder controle.
invallend licht
straalspieren pupil iris
kringspieren
S Afb. 29
Als de hoeveelheid binnenvallend licht afneemt, worden de straalspieren korter en trekken ze de pupilopening open.
Als de hoeveelheid binnenvallend licht afneemt, worden de straalspieren korter en trekken ze de pupilopening open.
S Afb. 30
Als de hoeveelheid invallend licht toeneemt, trekken de kringspieren samen en wordt de pupilopening kleiner.
Als de hoeveelheid invallend licht toeneemt, trekken de kringspieren samen en wordt de pupilopening kleiner.
Uit onderzoek blijkt dat mensen met grote pupillen aantrekkelijker worden gevonden. Daar werd al in de oudheid op ingespeeld: atropine, een zeer giftige stof uit het sap van de plant belladonna (wat ‘mooie vrouw’ betekent), werd door jonge meisjes in de ogen gedruppeld om de pupillen te vergroten en er aantrekkelijker uit te zien. Nog steeds gebruiken oogartsen atropine om het netvlies in je oog grondig te bestuderen.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 21 ONDERZOEK
Hoe worden je ogen beschermd bij blootstelling aan een grote lichthoeveelheid?
1 Onderzoeksvraag
Hoe voorkomt het oog dat er te veel licht binnenkomt?
2 Hypothese
Noteer een hypothese.
3 Benodigdheden
aluminiumfolie mat plakband (bv. Scotch tape)
naald sterke lichtbron (bv. lamp of smartphone)
4 Werkwijze
1 Prik met een naald een zo klein mogelijke opening in de aluminiumfolie.
2 Kleef een stukje plakband over het gaatje.
3 Kijk nu doorheen het gaatje naar een sterke lichtbron.
4 Terwijl je door het gaatje blijft kijken naar de lichtbron, wijzig je de afstand tot de lichtbron.
5 Waarnemingen
a Wat zie je als je door het gaatje naar de lichtbron kijkt?
b Wat gebeurt er bij het verwijderen van de lichtbron?
OPDRACHT 22 (VERVOLG)
c Wat gebeurt er bij het naderen van de lichtbron?
6 Verwerking
De schijf die je ziet is niet het gaatje in de aluminiumfolie, maar de aflijning van jouw pupil die op het netvlies wordt geprojecteerd. Dat kun je controleren door de aluminiumfolie te draaien terwijl je door het gaatje kijkt. De vorm van het gaatje blijft onveranderd.
a Waarom wordt je pupil groter bij het verwijderen van de lichtbron?
Proefversie©VANIN
b Waarom wordt de pupil kleiner bij het naderen van de lichtbron?
9 Besluit
De pupil regelt de lichtinval van het oog. De diameter van de pupil wijzigt naargelang de aanwezige lichthoeveelheid.
10 Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
Het is belangrijk dat het netvlies wordt beschermd tegen een te hoge lichtintensiteit. Tegelijkertijd moet er voldoende licht zijn om een duidelijk beeld van voorwerpen te verkrijgen.
De iris regelt de hoeveelheid licht die er in het oog wordt toegelaten. Dat gebeurt door het ontspannen of samentrekken van de irisspieren:
• bij weinig licht trekken de straalspieren samen en wordt de pupil groter;
• bij veel licht trekken de kringspieren samen en wordt de pupil kleiner.
` Maak oefening XX.
3.2 Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd?
OPDRACHT 22
Maak je eigen camera obscura.
Het licht dat je oog binnenvalt, moet door het kleine gaatje van de pupil. Ook de lichtstralen van een grote boom moeten door die kleine pupil. Je kan de vorming van een beeld vergelijken met een camera obscura of een kleine donkere kamer. In een camera obscura komen de lichtstralen van een voorwerp doorheen een gaatje in de donkere doos. Er wordt een omgekeerd en verkleind beeld op het scherm gevormd.
Proefversie©VANIN
gaatje in de doos
doos scherm
lichtstralen
omgekeerd en verkleind beeld
OPDRACHT 23
Komt de beeldvorming in je oog overeen met de beeldvorming van de camera obscura?
1 Noteer door welke delen van het oog een lichtstraal gaat. Doe dat aan de hand van de figuur.
2 Wat is het grootste verschil in de manier van beeldvorming tussen de camera obscura en het oog?
3 Welke functie heeft de lens in je oog?
4 Bij de dissectie van het oog heb je duidelijk de ooglens kunnen bestuderen. Is de ooglens een holle of een bolle lens?
OPDRACHT 24 ONDERZOEK
Welke invloed heeft een bolle lens op de richting van de lichtstralen?
1 Onderzoeksvraag
Hoe wordt het beeld door een bolle lens gevormd?
2 Hypothese
Formuleer een hypothese.
Proefversie©VANIN
3 Benodigdheden
klein stukje papier (7 x 4 cm) reageerbuis met stop 50 ml water
4 Werkwijze
1 Schrijf de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’ (in hoofdletters) onder elkaar op een blad papier.
2 Vul de reageerbuis met water.
3 Sluit ze af met een stop.
4 Houd de reageerbuis horizontaal enkele centimeters boven de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’.
5 Kijk door de reageerbuis naar de woorden.
5 Waarnemingen
Wat neem je waar?
6 Verwerking
De wanden van de reageerbuis zijn gebogen, ze staan bol. Daardoor verandert de richting van de invallende lichtstralen op een zodanige manier dat er een omgekeerd beeld ontstaat.
7 Besluit
Formuleer een besluit.
8 Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
De bolle lens in je oog kun je vergelijken met de gebogen wand van het reageerbuisje. Wanneer lichtstralen op de bolle ooglens invallen, gebeurt er hetzelfde als in het onderzoek.
De bolle ooglens, samen met de verschillende structuren in het oog, veroorzaken de breking van de invallende lichtgolven. Achter de ooglens kruisen de afgebogen lichtstralen elkaar. Daardoor wordt het beeld omgekeerd en verkleind geprojecteerd op het netvlies.
De lichtstralen die vanuit één punt van het voorwerp vertrekken, komen opnieuw samen op het netvlies. Dat punt is een beeldpunt.
Proefversie©VANIN
lens
beeldpunten
Op het netvlies wordt een omgekeerd en verkleind beeld gevormd van het object waar je naar kijkt.
S Afb. 34
Het beeld in het oog wordt gevormd door het licht dat het oog binnenvalt. Het licht passeert meerdere structuren, die elk uit andere stoffen bestaan, en een bolle lens. Samen veroorzaken ze een afbuiging van de lichtstralen. Door die afbuiging van de lichtstralen verschijnt er op het netvlies een omgekeerd en verkleind beeld
` Maak oefening XX.
OPDRACHT 25
Ontdek hoe je scherp ziet.
3.3 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld?
1 Voer de opdracht uit en beantwoord de vragen.
a Hou een potlood voor je en kijk ernaar. Wat zie je?
Proefversie©VANIN
b Blijf naar je potlood kijken. Zie je de leerkracht vooraan scherp?
c Kijk nu naar de leerkracht vooraan. Wat zie je?
d Blijf naar de leerkracht kijken. Zie je het potlood?
e Welke structuur in het oog zorgt ervoor dat je beeld kunt scherpstellen?
2 Omcirkel de juiste antwoorden. Gebruik daarvoor afbeelding 37.
• Bij een dichtbijgelegen voorwerp maak je de ooglens boller / meer afgeplat.
• Bij een verafgelegen voorwerp maak je de ooglens boller / meer afgeplat.
• dichtbij veraf bolle lens afgeplatte lens
W Afb. 35 Beeldvorming in het oog
Als je kortbij naar een voorwerp kijkt, zie je alles wat veraf ligt wazig. Als je naar iets in de verte kijkt, zie je de voorwerpen dichtbij dan weer wazig.
Bij het waarnemen van een voorwerp veraf of kortbij worden lichtgolven door de lens minder of sterker afgebogen. Dat heeft gevolgen voor de scherpte van het beeld op het netvlies.
Om een voorwerp scherp waar te nemen, moeten de beeldpunten van de lichtstralen die vanuit het voorwerp vertrekken precies op het netvlies terechtkomen. Dat gebeurt door de kromming van de ooglens aan te passen met behulp van het straalvormig lichaam. Die aanpassing van de ooglens noemen we scherpstelling of accommodatie
Het straallichaam bestaat uit een ring van spierweefsel rond de buitenrand van de iris. Daarin bevinden zich accommodatiespieren, die verbonden zijn met lensbandjes
Door de lengte van de lensbandjes aan te passen, wordt de vorm van de lens gewijzigd, waardoor het beeldpunt op de lens valt.
accommodatiespier iris (regenboogvlies)
lensbandjes
Proefversie©VANIN
hoornvlies lens
• Als de accommodatiespier ontspant wordt de diameter van de accommodatiespier groter. Er wordt aan de lensbandjes getrokken, die op hun beurt de lens plat trekken. Op die manier wordt op het netvlies een scherp beeld gevormd van voorwerpen die zich veraf bevinden.
• Als de accommodatiespier samentrekt, wordt er niet aan de lensbandjes getrokken. Ze hangen dan slap, waardoor de lens haar natuurlijke, bolle vorm aanneemt. Op het netvlies wordt dan een scherp beeld gevormd van voorwerpen dichtbij.
accommodatiespier in rust
afgeplatte ooglens
opgespannen lensbandjes
accommodatiespier in rust
opgespannen lensbandjes afgeplatte ooglens
S Afb. 37 Schematische voorstelling van de accommodatie
accommodatiespier in actie
ontspannen lensbandjes bolle ooglens
Proefversie©VANIN
accommodatiespier in actie
ontspannen lensbandjes bolle ooglens
De lens kan niet onbeperkt boller worden. Als we een voorwerp steeds dichter bij onze ogen brengen, bereiken we een punt waarop we het beeld niet meer scherp krijgen. Dat is het punt waarop de lens haar maximale natuurlijke kromming bereikt heeft. Dat punt noemen we het nabijheidspunt. Het nabijheidspunt is het punt waarop het beeld nog net scherp is. De ligging van het nabijheidspunt is sterk afhankelijk van de kracht van de accommodatiespier en van de elasticiteit van de lens.
De accommodatiespier kan de kromming van de ooglens aanpassen.
• Als de accommodatiespier ontspannen is, zijn de lensbandjes aangespannen en is de lens plat.
• Als de accommodatiespier opgespannen is, hangen de lensbandjes slap en is de lens bol.
Op die manier zorgt de accommodatiespier ervoor dat er op het netvlies een scherp beeld terechtkomt. Daardoor kun je zowel dichtbij als veraf staande voorwerpen scherp waarnemen.
` Maak oefening XX.
3.4 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd?
A Algemene situering van de fotoreceptoren
Het netvlies is opgebouwd uit meerdere lagen, elk met een andere functie. Van buiten naar binnen onderscheidt men vier lagen.
Proefversie©VANIN
1 De buitenste laag is een pigmentlaag, die donkere korrels bevat. Bij de dissectie van het oog kun je duidelijk waarnemen dat de binnenzijde van het oog zwartgekleurd is. Dat is te wijten aan de pigmentlaag. Die pigmenten absorberen al het licht dat in het oog valt, zodat het niet in de oogbal weerkaatst en verstrooid wordt.
2 Meer naar binnen toe ligt een laag die de lichtgevoelige cellen of de fotoreceptoren bevat. Die cellen vangen licht op en zetten het om naar een signaal of impuls. Er zijn staafjes en kegeltjes
3 Op de laag met fotoreceptoren meer naar het centrum van het oog toe, ligt een laag met bipolaire cellen. Dat zijn zenuwcellen die de lichtgevoelige cellen verbinden met de zenuwcellen van de vierde laag. Ze vormen de schakels tussen fotoreceptoren en het zenuwstelsel.
4 In de vierde laag, nog meer naar het centrum van het oog, liggen zenuwcellen of ganglioncellen, met lange uitlopers die samenkomen en zich verenigen tot de oogzenuw. Die zenuw doorboort het netvlies en loopt naar buiten, achter in het oog. Aan het andere uiteinde is de oogzenuw verbonden met de hersenen.
Op afbeelding 40 kun je zien dat de laag met ganglioncellen aan de binnenkant van het netvlies ligt. De pigmentlaag ligt tegen het vaatvlies. De verschillende lagen van het netvlies werken samen om het lichtsignaal op te vangen.
ganglioncellen
zenuwcellen
bipolaire cellen
kegeltjes
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 26
Bestudeer de vier lagen in het netvlies en beantwoord de vragen.
1 Welke laag ligt het dichtst bij de lens?
2 Welke laag ligt het verst verwijderd van de lens?
3 In welke laag komt het licht eerst terecht?
4 In welke laag wordt het licht geabsorbeerd?
5 In welke laag wordt het licht opgevangen?
6 Vanuit welke laag wordt de oogzenuw gevormd?
7 Wat valt je op als je de volgorde van de ligging van de verschillende lagen van het netvlies bestudeert?
8 Welke eigenschap moet de laag met zenuwcellen in het netvlies zeker hebben? Verklaar.
B Bouw en ligging van de soorten fotoreceptoren
De staafjes en de kegeltjes verschillen in vorm en in werking. De naam van deze cellen hangt samen met de vorm: de staafjes zijn langwerpig, de kegeltjes hebben een spitse vorm.
kegeltje
richting van het licht
Proefversie©VANIN
De verspreiding van de twee soorten cellen is niet gelijk verdeeld over het netvlies.
• In de gele vlek komen enkel kegeltjes voor. Het is de plaats op het netvlies waarmee je het scherpst kunt zien. Dat is omdat de dichtheid van fotoreceptoren er het grootst is: daar zitten het grootste aantal kegeltjes per oppervlakte-eenheid. De gele vlek ligt centraal in het netvlies, net in het verlengde van de optische as van de ooglens.
• In de blinde vlek (zie opdracht X op diddit) liggen er geen staafjes en geen kegeltjes, omdat de oogzenuw daar naar buiten treedt. Licht dat op die plaats van het netvlies invalt, wordt dus niet door de lichtgevoelige cellen geabsorbeerd.
• In de overige delen van het netvlies is de verspreiding van de kegeltjes vooral beperkt tot het centrum van het netvlies. Verder van dat centrum komen vooral staafjes voor.
blinde vlek gele vlek
kegeltje staafje
Proefversie©VANIN
Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes
• Staafjes zijn langwerpig van vorm. De staafjes liggen vooral aan de rand van het netvlies.
• De kegeltjes hebben een spitse vorm. In de gele vlek, centraal op het netvlies, komen uitsluitend kegeltjes voor. Met dat deel van het netvlies kun je het beste zien.
De blinde vlek is een plaats op het netvlies waar er geen staafjes en geen kegeltjes liggen. Het beeld dat daarop valt, zien we niet.
` Maak oefening XX.
C Werking van de fotoreceptoren
Fotoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die instaan voor de verwerking van de lichtprikkels. De fotoreceptoren bevatten het pigment rodopsine, een molecule die lichtdeeltjes of fotonen kan absorberen. Wanneer een lichtdeeltje invalt, verandert rodopsine van vorm en worden op die plaats de fotoreceptoren geactiveerd. De lichtprikkel wordt dan omgezet in een elektrisch signaal, dat door zenuwcellen naar de hersenen wordt geleid.
Het rodopsine-pigment in de staafjes kan alle golflengtes of kleuren absorberen. Met staafjes kun je dus enkel grijstinten, maar geen kleuren waarnemen. Staafjes zijn heel lichtgevoelig, waardoor weinig licht al voldoende is om het pigment in de staafjes van vorm te doen veranderen. Het is dankzij de staafjes dat je in slecht verlichte ruimten toch nog kunt zien.
Voor de aanmaak van rodopsine is vitamine A nodig. Een tekort aan vitamine A leidt tot nachtblindheid.
S Afb. 44
Bij de mens zijn er drie soorten kegeltjes die elk gevoelig zijn voor een van de drie hoofdkleuren (rood, groen of blauw) en dus ook voor hun specifieke golflengtes.
Proefversie©VANIN
APPLET HOOFDKLEUREN
S Afb. 45
Golflengten van zichtbaar licht
Daardoor zijn kegeltjes kleurgevoelige fotoreceptoren. Afhankelijk van de verhouding waarin de drie types kegeltjes geprikkeld worden, zien we de verschillende kleuren. Als bijvoorbeeld kegeltjes voor rood en groen gelijktijdig geprikkeld worden, zie je geel of oranje. Kegeltjes zijn minder lichtgevoelig dan staafjes en hebben een hogere prikkeldrempel. Er moet dus meer licht zijn om ze te prikkelen.
Ben je benieuwd welke kleuren je kunt krijgen met de drie hoofdkleuren? Test maar eens uit!
WEETJE
Niet alle gewervelde dieren beschikken over drie soorten kegeltjes, sommige hebben er vier. Bepaalde dieren hebben ook een kegeltje dat ultraviolet (uv-)licht kan opnemen. Daardoor kunnen ze ook uv-licht zien. Het extra uv-kegeltje wordt in de natuur op verschillende manieren aangewend.
• Rijpe bessen weerkaatsen uv-licht. Dankzij dat extra type kegeltje kunnen vogels zien of ze al eetbaar zijn.
S Afb. 46
De urinesporen weerkaatsen uv-licht.
• De urinesporen van sommige dieren weerkaatsen ultraviolet licht. Zo sporen sommige roofvogels hun prooi op. Ook in het onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes spelen uv-kleuren een rol, bijvoorbeeld bij het roodborstje, de pimpelmees en de ekster. Voor ons mensen zien beide seksen er hetzelfde uit.
Rodopsine moet altijd eerst terug zijn oorspronkelijke vorm aannemen om een volgende lichtfoton te absorberen. Dat kost tijd en energie, waardoor het ook een tijdje duurt vooraleer het beeld van ons netvlies verdwijnt. Dat merk je als je dertig seconden naar een rode rechthoek kijkt op een zwarte achtergrond en daarna naar een witte achtergrond. Je ziet dan een rechthoek in de complementaire kleur: lichtblauw. Dat komt omdat de kegeltjes die de rode kleur opvangen, vermoeid zijn geraakt en tijdelijk niet meer geprikkeld kunnen worden. Als wit licht (dat een combinatie is van alle zichtbare kleuren) het oog binnenvalt, worden alle kegeltjes behalve de vermoeide, geprikkeld. Je ziet daardoor geen wit, maar enkel alle samenstellende kleuren behalve rood, dus lichtblauw. Dat noemt men een ‘spookbeeld’.
Proefversie©VANIN
Staafjes vereisen weinig licht, omdat ze al bij lage lichtintensiteiten geprikkeld worden. Ze zijn dus erg gevoelig. Staafjes maken geen onderscheid tussen verschillende kleuren en worden vooral gebruikt om bij weinig licht nog te kunnen zien. Omdat de staafjes vooral aan de rand van het netvlies liggen, kun je daar dus enkel grijstinten waarnemen.
Kegeltjes dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden en die kleuren gecombineerd worden. Kegeltjes vereisen een hogere lichtintensiteit om geprikkeld te kunnen worden. Ze zijn dus minder gevoelig dan staafjes.
Beide soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes, vangen licht op. Dat kan door het fotopigment dat ze bevatten. Als dat pigment wordt belicht, wordt het afgebroken. Daardoor wordt de lichtprikkel omgezet in een signaal of impuls. Die signalen worden via de oogzenuw door het zenuwstelsel naar de hersenen geleid.
` Maak oefening XX op p. XX.
D Hoe worden lichtprikkels verwerkt?
OPDRACHT 27
Wat is het verschil in zien tussen kijken met één oog of kijken met twee ogen?
1 Hou met gestrekte linkerarm een balpen voor je met de punt omhoog en sluit één oog. Probeer nu met de top van je rechterwijsvinger de punt van de balpen te raken.
Wat neem je waar?
2 Doe net hetzelfde maar nu met beide ogen open.
Wat neem je waar?
3 Wat is het voordeel van kijken met beide ogen?
OPDRACHT 28
Wat zie je in je beeld op de plaats van de blinde vlek?
1 Volg de instructies.
a Houd je leerschrift verticaal met de armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit.
b Knijp je linkeroog dicht.
c Kijk met je rechteroog naar het witte bolletje.
d Breng je boek langzaam dichter bij je rechteroog totdat het beeld van het sterretje op de blinde vlek valt.
2 Waarneming
a Zie je een ‘gat’ in het beeld op de plaats van het sterretje?
b Wat neem je dan waar?
3 Verklaring
a Waarom zie je geen ‘gat’ op de plaats van de blinde vlek?
Proefversie©VANIN
b Welke structuur in ons lichaam is daarvoor verantwoordelijk?
OPDRACHT 29
Ontdek een aantal optische illusies.
1 Bekijk de afbeeldingen en noteer je waarnemingen.
Proefversie©VANIN
Wat zie je?
Welke blauwe streep is de langste?
Beweeg met je ogen over het beeld of beweeg het beeld langzaam heen en weer. Wat stel je vast?
2 Kun je uit de bovenstaande voorbeelden afleiden dat je ogen soms niet goed werken? Verklaar.
Het eigenlijke zien gebeurt niet met onze ogen, maar wel met onze hersenen. Op het netvlies van beide ogen wordt in de gele vlek een omgekeerd, verkleind en scherp beeld van een voorwerp gevormd (afb. XX). De hersenen verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel. Daardoor heb je dieptezicht.
Bovendien zie je de wereld niet omgekeerd en verkleind. Door ervaring interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande beelden. Ook van de blinde vlek op het netvlies van beide ogen hebben we geen last. Er ontstaat geen ‘gat’ in het gezichtsveld, omdat de hersenen het beeld aanvullen. Het omringende beeld breidt zich uit naar het gebied van het ‘gat’. Gezichtsbedrog of optische illusie is iets wat je ogen zien, maar waar je hersenen een andere interpretatie aan geven.
Proefversie©VANIN
Lichtprikkels worden verwerkt door de hersenen. Ze verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel waardoor je dieptezicht hebt. Door ervaring interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande beelden. Op de plaats van de blinde vlek vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het omringende gebied.
4 Wat als de werking van het oog verstoord is?
OPDRACHT 30
Hoeveel klasgenoten dragen een bril of lenzen?
Vraag aan jouw medeleerlingen waarom ze een bril dragen.
Mensen die bijziend zijn, kunnen enkel beelden die dichtbij zijn scherp zien. Beelden veraf kunnen ze niet scherp waarnemen. De lens projecteert het scherp beeld namelijk niet op het netvlies. Het scherpe beeld wordt gevormd vóór het netvlies. Dat komt omdat de lens te bol is of het oog zelf niet rond, maar eerder langwerpig gevormd is. Door een bril met holle lenzen te dragen, kan dat verholpen worden. De breking van de lichtstralen wordt zo aangepast waardoor het scherpe beeld wel op het netvlies terechtkomt.
Proefversie©VANIN
BIJZIENDHEID
beeldpunten beeldpunten onscherp beeld
correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen
VERZIENDHEID
onscherp beeld
beeldpunten beeldpunten
Voor mensen die verziend zijn, is het net omgekeerd. Zij kunnen enkel beelden die veraf zijn scherp zien. Beelden dichtbij kunnen ze niet scherp waarnemen. Hier valt het scherpe beeld achter het netvlies. De oorzaak kan zijn dat de lens onvoldoende bol is of het oog niet ‘diep’ genoeg is. Een bril met bolle lens kan hier de breking van de lichtstralen versterken en zo een scherp beeld op het netvlies vormen.
correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen beeldpunten
Proefversie©VANIN
VERZIENDHEID
onscherp beeld beeldpunten beeldpunten
correctie van verziendheid door bril met bolle glazen
Ouderdomsverziendheid is net hetzelfde, maar het heeft een andere oorzaak. Bij oudere mensen neemt de elasticiteit van de ooglens af. Daarbij verzwakt de accommodatiespier waardoor ze minder goed samentrekt; de lens wordt niet goed bol meer. De lichtstralen worden niet genoeg gebroken en het scherpe beeld valt achter het netvlies. Een bril met bolle lenzen kan ouderdomsverziendheid verhelpen.
Soms gebeurt het dat mensen zowel dichtbij als veraf niet meer scherp zien. Dan is een bifocale bril nodig waarbij de bovenste helft van het glas dient om ver te zien en de onderste helft om dichtbij te zien. Er zijn ook multifocale brillenglazen: die zijn zo gekromd dat alle overgangen van ver naar dichtbij scherp gezien kunnen worden. Minder scherp zien kan niet alleen veroorzaakt worden door de ooglens maar ook door de kromming van het hoornvlies. Het hoornvlies, met het vocht van de oogkamer, is immers de eerste stap in de lichtbreking in het oog. Met een laserbehandeling kan die kromming worden aangepast om zo een scherper beeld op te leveren. Soms wordt een bril dan overbodig.
OPDRACHT 31 ONDERZOEK
Onderzoek de invloed van de leeftijd op de leesafstand.
Ga naar Labo 3 op p. 387.
OPDRACHT 32
Test jezelf!
1 Wat kun je lezen in de eerste schijf?
2 Wat zie je in de tweede schijf?
Proefversie©VANIN
Bij sommige mensen werken niet alle kegeltjes even goed, waardoor ze kleuren afwijkend waarnemen: ze hebben kleurenslechtziendheid. Het treedt op als een of meer van de drie types kegeltjes niet of minder goed werken. Bij de meest voorkomende vorm wordt het verschil tussen rood en groen niet of niet goed waargenomen. Dat is een erfelijke aandoening die meer bij mannen dan bij vrouwen voorkomt. Kleurenslechtziendheid heeft invloed op het dagelijks leven van mensen, bekijk afbeelding 50 maar eens.
S Afb. 50
Foto 1: normaal zicht
Foto 3: rode kegeltjes werken niet
1 2 3 4
Foto 2: groene kegeltjes werken niet
Foto 4: blauwe kegeltjes werken niet
Als de werking van de staafjes verstoord is, zie je slecht of helemaal niet als er weinig licht is. Dat kan ’s avonds of ’s nachts zijn maar ook bij een zwakke verlichting. De oorzaak kan een gebrek aan vitamine A zijn. Hebben ze jou ook ooit verteld dat je van worteltjes beter gaat zien? Natuurlijk klopt dat niet helemaal, maar worteltjes zijn wel een bron van vitamine A en dat kan nachtblindheid voorkomen.
Wanneer het oog niet goed accommodeert, kunnen afwijkingen ontstaan.
• Bijziendheid ontstaat wanneer de oogbol te lang is of de lens te bol. Oplossing: een bril met holle lenzen.
• Verziendheid ontstaat wanneer de oogbol te kort of de lens te plat is.
Proefversie©VANIN
Oplossing: een bril met bolle lenzen zorgt voor een scherp beeld.
• Ouderdomsverziendheid ontstaat door een vermindering van elasticiteit van de ooglens en een slappere accommodatiespier.
Oplossing: een bril met bolle lenzen zorgt voor een scherp beeld.
• Kleurenslechtziendheid is een stoornis van de kegeltjes.
• Nachtblindheid is een stoornis van de staafjes.
5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?
A Nemen alle dieren dezelfde lichtprikkels waar?
Bijen zien hun omgeving op een heel andere manier dan mensen. Denk terug aan de foto van de boterbloem bij de start van dit hoofdstuk. Bijen kunnen uv-licht zien maar geen rood licht. In het bijzonder onderscheiden ze speciale patronen op bloemen die hun de weg naar de nectar tonen. Die patronen worden nectargidsen genoemd. Ze ontstaan door speciale groefjes en ribbeltjes op de bloemblaadjes die het zonlicht reflecteren in kleuren van blauw tot ultraviolet licht. Zo trekken bloemen dus bijen aan voor de bestuiving.
Ook heel wat vogels kunnen uv-licht zien. Ze beschikken daarvoor over een vierde soort kegeltjes. Kolibries gaan op die manier op zoek naar nectar in bloemen, andere vogels vinden zo rijpe bessen. Zelfs urine van muizen reflecteert uv-licht, wat dan weer handig voor roofvogels is. En wat dacht je van het vinden van een geschikte partner? Veren van vogels en vleugels van vlinders lichten extra op zodat het sterkste mannetje kan worden gekozen.
Sommige slangen zoals de groefkopadders kunnen infrarode straling waarnemen. Dat doen ze met speciale receptoren die niet in het oog zitten maar in groefjes op de kop. Ze nemen daarmee de warmte waar die door een prooidier wordt uitgestraald. Hun hersenen vormen met die informatie een beeld. Handig als warmbloedige dieren op het menu staan, en het hoeft zelfs niet licht te zijn. Slangen die zich voeden met koudbloedige dieren hebben die receptoren niet.
B Zien alle dieren hun omgeving op dezelfde manier?
Het is niet voor alle dieren noodzakelijk om lichtprikkels te kunnen waarnemen. Denk maar aan grotvissen die hun hele leven in een donkere grot verblijven. Licht waarnemen is voor die dieren van geen belang. We stellen vast dat die vissen geen ogen meer hebben; hun voorouders die in de grot gingen leven hadden die echter wel nog.
Proefversie©VANIN
Eenvoudige fotoreceptoren die enkel het verschil tussen licht en donker kunnen zien, treffen we aan bij heel wat weekdieren. De schaalhoorn, een diertje op de golfbrekers aan zee, dat ’s nachts algen graast, heeft een groefoog. Enkel het verschil tussen dag en nacht herkennen is voor dat dier van belang.
Bij de nautilus, een inktvis met een schelp, ontdekken we een camera obscura als oog. We noemen het een bekeroog of cameraoog, een klein gaatje met daarachter een ruimte met op de achterwand lichtgevoelige cellen. Er is geen lens en het zeewater kan vrij in- en uitstromen. Net als andere weekdieren kan de nautilus enkel lichtverschuivingen waarnemen. Octopussen daarentegen hebben goed ontwikkelde ogen met een ooglens die kan scherpstellen door de lens te verplaatsen in de oogholte. Dat komt van pas om te jagen op een prooi.
Het systeem van lensverplaatsing om scherp te stellen op een voorwerp is ook bij vissen en amfibieën de manier om hun omgeving goed waar te nemen. Ze hebben een starre bolle lens die met spiertjes naar voor of naar achter getrokken wordt. Op die manier kunnen makrelen hun omgeving goed in de gaten houden om eventuele vijanden op te sporen en zullen kikkers een lekkere vlieg te pakken krijgen.
Reptielen, vogels en zoogdieren hebben gelijkaardig gebouwde ogen. Ze beschikken over een ooglens met daarrond een accommodatiespier die ervoor zorgt dat de lens platter of boller kan worden om scherp te stellen. Handig als je bijvoorbeeld een roofvogel bent en dat urinespoor van die muis vanop een hoogte van dertig meter wilt zien. Slangen, ook reptielen, zijn hier een uitzondering, zij hebben net als vissen en amfibieën een starre ooglens die door spiertjes verplaatst wordt om scherp te stellen.
Proefversie©VANIN
Bijzondere ogen treffen we aan in de wereld van de insecten. De facetogen zijn je vast en zeker al opgevallen. Een facetoog bestaat uit een heleboel deeloogjes of facetten, elk met een lensje; samen vormen ze een deel van een bol. Elk deeloogje vangt lichtprikkels op en zo wordt een mozaïekbeeld van de omgeving gevormd. Door de bolle vorm van het facetoog krijgt het insect een groot gezichtsveld. Libellen, echte jagers, hebben veel facetten per oog om in volle vlucht een ander insect te verschalken. Werkmieren die op de bodem leven hebben er een pak minder. Naast de facetogen zijn er vaak ook nog drie enkelvoudige oogjes of ocellen aanwezig.
Niet alle dieren hebben oogleden en kunnen hun ogen dus niet altijd sluiten. Vissen zoals kabeljauw en haring hebben geen oogleden. Bij slangen zijn beide oogleden vergroeid en doorzichtig. Het oog is niet altijd beweeglijk. Wij, mensen, kunnen onze ogen naar een voorwerp richten door de aanwezigheid van oogspieren maar veel dieren hebben die niet. Vogels hebben in de plaats daarvan een heel beweeglijke kop. Een uil kan zijn kop zelfs helemaal naar achter draaien.
C Is er een verband tussen de stand van de ogen en de leefwijze van het dier?
OPDRACHT 33
Vergelijk de afbeeldingen.
1 Noteer de begrippen bij het juiste beeld. Kies uit:
klein gezichtsveld – groot gezichtsveld – sterk dieptezicht – weinig dieptezicht – roofdier –prooidier – ogen naar voren gericht – ogen zijwaarts
Proefversie©VANIN
2 Verklaar je keuze.
a Bij roofdieren:
dieptezicht geen dieptezicht
buiten het gezichtsveld
dieptezicht geen dieptezicht
buiten het gezichtsveld
b Bij prooidieren:
De kameleon is een bijzonder geval: hij heeft twee uitpuilende ogen die zorgen voor een gezichtsveld van maar liefst 360 °. De ogen staan zijwaarts maar het dier kan ze apart gebruiken. Met het ene oog heeft de kameleon een lekkere prooi in de gaten terwijl het andere oog de omgeving observeert. Door zijn uitpuilende beweeglijke ogen kan de kameleon toch met zijn beide ogen naar voor kijken. Zo ontstaat dieptezicht om bijvoorbeeld een vlieg te kunnen vangen.
Proefversie©VANIN
Roofdieren moeten om te jagen goed afstanden kunnen inschatten. Omdat hun ogen vooraan staan, overlappen beide gezichtsvelden een groot deel en ontstaat een sterk dieptezicht. Hun gezichtsveld is daardoor kleiner maar daar ondervinden ze weinig nadeel van. Zij hebben vaak geen vijanden. Bij de meeste prooidieren zijn de ogen aan de zijkant van de kop ingeplant. Daardoor ontstaat een heel groot gezichtsveld zodat ze roofdieren goed opmerken. Zo kunnen ze tijdig vluchten. Ze hebben weinig dieptezicht maar omdat ze vaak planteneters zijn, is dat niet erg.
Vogels beschikken over grote ogen in verhouding tot hun kop; ze behoren tot de dieren met het beste zicht. De ogen van roofvogels staan meer naar voor want voor het jagen op prooien is dieptezicht belangrijk. Bovendien is ter hoogte van de gele vlek het netvlies iets uitgediept waardoor roofvogels een extra vergroot beeld kunnen opvangen. Vogels die niet jagen maar zelf een prooi kunnen zijn, hebben de ogen zijwaarts op de kop voor een groter gezichtsveld.
D Hoe komt het dat sommige dieren beter zien in het donker?
OPDRACHT 34
Bekijk de onderstaande ogen van dieren.
1 Wat valt je op bij de ogen van een kat en een wolf?
2 Op de ene foto zie je het spookdiertje bij daglicht, op de andere foto ’s nachts. Welk verschil stel je vast?
teruggekaatste lichtstraal
invallende lichtstraal
ganglioncellen
bipolaire cellen
fotoreceptoren
pigmentlaag
tapetum
kat
invallende lichtstraal
ganglioncellen
bipolaire cellen
fotoreceptoren
pigmentlaag
Proefversie©VANIN
S Afb. 70
mens
Schematische doorsnede van het netvlies bij de kat en bij de mens
Wanneer een kat of een wolf in het donker naar een lichtbron kijken, lijken hun ogen op te lichten. Dat komt omdat hun ogen achterin een extra laag bevatten, het tapetum lucidum, dat het binnenvallend licht reflecteert. Op die manier passeert het licht twee keer langs de lichtgevoelige delen in het oog. Het tapetum is bij heel wat nachtactieve dieren aanwezig. Daardoor kunnen ze beter dan mensen in het donker zien.
Bij het spookdiertje kon je vaststellen dat het heel grote ogen heeft én dat de pupil in het donker wijd openstaat. Door die grote ogen passen er veel staafjes in het netvlies om ’s nachts beter te kunnen zien. Als er veel staafjes zijn, betekent dat vaak dat er minder kegeltjes zijn en dat er dus ook minder kleuren worden waargenomen. Op die manier probeert het spookdiertje, en ook heel wat andere nachtdieren, zo veel mogelijk lichtstralen op te vangen. Je ziet dat bij daglicht de pupil heel klein wordt; nachtdieren verdragen vaak niet goed daglicht.
In het netvlies zien we ook verschillen tussen nachtdieren en dieren die overdag leven. Als in het donker kunnen zien belangrijk is, dan treffen we veel meer staafjes aan. Als een scherp zicht en kleuren zien noodzakelijk is om een prooi te vangen, dan zijn er veel meer kegeltjes in het netvlies aanwezig.
Dieren vangen lichtprikkels niet altijd op dezelfde manier op. Wat ze kunnen waarnemen en hoe ze dat doen, staat in verband met hun leefwijze. Dat verhoogt hun overlevingskansen.
WEETJE
Pupillen zijn er in allerlei vormen en formaten. Heel wat dieren hebben ronde pupillen maar zeker niet allemaal.
Bij herten zien we een horizontale, langgerekte pupil die een groot gezichtsveld oplevert.
Proefversie©VANIN
De gekko kan zijn pupil tot een spleetje samentrekken om de lichtinval te beperken; het dier is eerder ’s nachts actief.
De geelbuikvuurpad is dan weer vertederend met zijn hartvormige pupil.
Î Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar?
1 Wat is licht?
Zichtbaar licht is de straling die die mens kan waarnemen. Wit licht is opgebouwd uit meerdere golflengtes. Elke heeft een bepaalde . Wanneer licht door een andere gaat, worden de stralen gebroken. Dat noem je . Voorwerpen krijgen de kleur van de golflengte die ze niet absorberen. Enkel de golflengtes die worden, kunnen door de ogen worden opgevangen. Daardoor zie je elk voorwerp in die bepaalde kleur.
2 Hoe is het oog opgebouwd?
Begrip Functie
zorgen ervoor dat water en zweet niet in het oog lopen.
werken als een stof- en zonnefilter.
beschermt het oog tegen uitdrogen en infecties.
beschermt de rand van de oogleden tegen vocht. verdelen traanvocht en beschermen tegen stof en licht.
beschermt het oog door een slijmerige vloeistof te produceren.
oogspieren bindvlies vetweefsel wimpers bovenste ooglid
Proefversie©VANIN
wimpers onderste ooglid
oogspieren oogkas
regelt druk in het oog
geeft kleur aan de ogen
bevat waterige vloeistof die hoornvlies beschermt
laat het licht binnen
zorgt voor beeldvorming
helpen om de ogen te bewegen
3 Hoe werkt het oog?
zorgt voor af- en aanvoer van stoffen
bevat fotoreceptoren
Proefversie©VANIN
hier zie je het best
bevat geen fotoreceptoren
vervoert signalen naar de hersenen
zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen
omhulsel dat het oog beschermt
A Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?
• De lichtstralen vallen het oog binnen doorheen het (1) en lopen dan doorheen de (2).
• In de pupil wordt de hoeveelheid invallend licht geregeld door de irisspieren (3):
bij het samentrekken van de straalspieren wordt de diameter van de pupil , waardoor meer licht het oog binnenvalt;
bij het samentrekken van de kringspieren wordt de pupil , waardoor het oog wordt beschermd tegen te veel invallend licht.
B Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd?
Vooraleer de lichtstralen op het netvlies terechtkomen, passeren ze meerdere structuren, telkens met hun eigen . Dat veroorzaakt een afbuiging van de lichtstraling.
Zo ontstaat er een en beeld op het netvlies.
C Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld?
• De kromming van de (5) wordt met behulp van accommodatiespieren (6) aangepast:
als de accommodatiespieren ontspannen zijn, is de lens ; als de accommodatiespieren opgespannen zijn, is de lens .
• Er ontstaat een scherp beeld op het (4).
Proefversie©VANIN
D Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd?
• Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren: de en de (7).
De vereisen weinig licht, ze worden geprikkeld bij lage lichtintensiteiten en kunnen geen kleur waarnemen.
De dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden. Het grootste aantal kegeltjes zit in de (11). Daar zie je het best.
• Het licht wordt opgevangen door in de fotoreceptoren. Dat veroorzaakt een vormverandering van , waardoor de fotoreceptoren geactiveerd worden en er een signaal ontstaat.
• De fotoreceptoren geven signalen door naar (8), die op hun beurt de zenuwcellen of (9) prikkelen. De uitlopers van zenuwcellen komen samen in de en vormen daar de oogzenuw (10).
• De oogzenuw (10) geleidt het signaal naar de hersenen.
E Hoe worden lichtprikkels verwerkt?
• Lichtprikkels worden verwerkt door de . Ze verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel; daardoor heb je .
• Op de plaats van de vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het omringende gebied.
• Gezichtsbedrog of optische illusie is iets wat je ogen zien, maar waar je hersenen een aan geven.
Proefversie©VANIN
4 Wat als de werking van het oog verstoord is?
Kleur de vakjes die bij elkaar horen in dezelfde kleur.
lens te plat correctie met holle lens oogbol te lang problemen met dichtbij zien bijziendheid problemen met veraf zien
• = wanneer je kleuren niet of niet goed kunt waarnemen.
• = wanneer je problemen hebt om in het schemerdonker goed te zien.
1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?
Dieren vangen lichtprikkels niet altijd op dezelfde manier op. Wat ze kunnen waarnemen en hoe ze dat doen, staat in verband met hun . Dat verhoogt hun . Geef een voorbeeld van de bovenstaande vaststelling.
1 Begripskennis
• Ik kan de rol van lichtbreking voor de werking van het oog uitleggen.
• Ik kan de structuren rond en in het oog benoemen en aanduiden.
• Ik kan uitleggen wat de functie van die structuren is.
• Ik kan uitleggen hoe de irisspieren een rol spelen in de hoeveelheid binnengelaten licht.
• Ik kan de weg van een lichtstraal vanaf een voorwerp tot het netvlies beschrijven
• Ik kan verklaren hoe het komt dat er in het oog een omgekeerd en verkleind beeld ontstaat.
• Ik kan uitleggen hoe het oog scherpstelt op een voorwerp veraf en dichtbij.
• Ik kan de delen van het netvlies benoemen en aanduiden.
• Ik kan de rol van fotoreceptoren beschrijven in het omzetten van lichtprikkels naar een zenuwsignaal.
• Ik kan verklaren wat de rol is van de kegeltjes en de staafjes bij het kijken in licht en donker en bij het zien van kleuren.
• Ik kan uitleggen hoe de hersenen een rol spelen in de vorming van het beeld.
• Ik kan aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de werking van het oog verstoord kan zijn.
• Ik kan aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de ogen van andere dieren aan hun leefwijze zijn aangepast.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een experiment uitvoeren en de waarneming formuleren
• Ik kan de waarneming verklaren
• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren
• Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
Wit licht is opgebouwd uit meerdere samenstellende kleuren, dat zie je in een regenboog.
Wat is het verband tussen kleur en golflengte van licht?
Proefversie©VANIN
Beschrijf hoe voorwerpen hun kleur krijgen.
Verbind de beschermende delen van het oog met hun (functie)omschrijvingen.
Beschermend deel rond het oog
A oogkas
B vetweefsel
C wenkbrauwen
D wimpers
E talgklieren tussen de wimpers
F traanklier met traanvocht
G oogleden
Functie
1 verhinderen dat water en zweet in de ogen lopen
2 schokken opvangen
3 oogbol ontsmetten
4 talg produceren om de randen van de oogleden waterafstotend te maken
5 oogbol beschermen tegen uitdrogen
6 vormt stevig omhulsel rond het oog
7 stofdeeltjes tegenhouden
8 traanvocht verdelen en beschermen tegen stof en fel licht
Beschermend deel rond het oog
Bestudeer de afbeelding van de oogspieren.
a Vul van de genummerde delen de functie aan in de tabel.
Proefversie©VANIN
b Waarom is het onderdeel bij nummer 1 geen oogspier?
Bekijk de afbeelding van het oog en de tabel.
a Omschrijf de eigenschappen of de functie bij elk onderdeel.
b Noteer het overeenkomstige nummer op de tekening in de derde kolom.
Onderdeel Eigenschappen of functie Nummer blinde vlek
glasachtig lichaam
vaatvlies
Proefversie©VANIN
netvlies pupil
lens
harde oogvlies
Wat is het verband tussen het hoornvlies en het harde oogvlies?
Vervolledig de afbeeldingen.
a Teken links een pupil van een oog dat zich in een donkere omgeving bevindt.
b Teken rechts een pupil van een oog in een goed verlichte omgeving.
Voor een oogonderzoek is er een sterke belichting nodig. Om te vermijden dat de pupil sluit, druppelt de oogarts een pupilverwijdende vloeistof in het oog.
a Welke irisspieren worden daardoor verlamd?
b Welke irisspieren worden daardoor geactiveerd?
Het gebruik van bepaalde drugs, zoals ecstasy, cocaïne, amfetamine … veroorzaakt onder andere een pupilvergroting in het oog. Welke spieren zijn daarvoor verantwoordelijk? Verklaar.
Proefversie©VANIN
Markeer de juist stelling.
a Accommodatie is het groter worden van de pupil bij weinig licht.
b Accommodatie is het kleiner worden van de pupil bij veel licht.
c Accommodatie is het aanpassen van de kromming van het hoornvlies.
d Accommodatie is het aanpassen van de kromming van de ooglens.
Wat gebeurt er wanneer een lichtstraal invalt op een bolle lens?
Wat gebeurt er met de lichtstralen na lichtbreking door een bolle lens?
Lichtstralen van voorwerpen kortbij of veraf zullen verschillend afbuigen.
a Welk deel van het oog zorgt ervoor dat de beeldpunten toch telkens precies op het netvlies terechtkomen?
b Maak een schematische tekening van het straalvormig lichaam en duid de delen aan.
Bepaal jouw leesafstand en nabijheidspunt.
a Hou je leerschrift op zo’n manier vast dat je de tekst comfortabel kunt lezen. Je klasgenoot meet de afstand tussen je ogen en je boek.
Wat is jouw leesafstand?
b Breng je leerschrift dichter bij je ogen, totdat je nog net de tekst scherp ziet.
Wat is jouw nabijheidspunt?
c Is jouw nabijheidspunt gelijk aan jouw leesafstand?
Proefversie©VANIN
d Omcirkel het juiste antwoord.
Bij het nabijheidspunt is de ooglens boller / minder bol dan bij de leesafstand.
Dat komt doordat de accommodatiespier opgespannen / ontspannen is.
De lensbandjes zijn strak gespannen / hangen slap.
Zijn de onderstaande eigenschappen van toepassing op de staafjes of op de kegeltjes?
Zet een kruisje op de juiste plaats in de tabel.
Eigenschappen
liggen in de gele vlek
zijn kleurgevoelig
zijn heel lichtgevoelig
hebben een lage prikkeldrempel
liggen in de blinde vlek
hebben een hoge prikkeldrempel
Staafjes Kegeltjes
De plaats waar de blinde vlek ligt, bevat geen fotoreceptoren. Hoe komt het dat we dat niet merken?
We hebben kegeltjes voor rood, groen en blauw licht. Hoe kunnen we andere kleuren waarnemen?
Hoe kunnen we de nawerking van kleuren aantonen?
a Kleur de afbeelding met een roze fluostift in.
b Kijk één minuut naar de ingekleurde afbeelding.
c Kijk vervolgens naar de witte ruimte naast de afbeelding.
d Beantwoord de vragen.
• Wat zie je?
Proefversie©VANIN
• Wat gebeurt er met je kegeltjes wanneer je naar de roze like kijkt?
• Wat gebeurt er met je kegeltjes wanneer je naar het witte blad kijkt?
Een tekenfilm maken kost veel tijd. Je hebt namelijk 24 beelden per seconde nodig. Voor een film van 75 minuten is dat gauw 100 000 beelden. Hoe komt het dat we zo veel beelden nodig hebben?
Situeer de verschillende stappen van het zien vanaf de lichtinval via de pupil tot het ontvangen van het signaal in de hersenen.
Î Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?
LEERDOELEN
Je kunt al:
M uitleggen dat mechanoreceptoren een prikkel kunnen waarnemen en opvangen;
M uitleggen dat mechanoreceptoren een opgevangen prikkel omzetten naar een zenuwsignaal of impuls.
Je leert nu:
M wat de kenmerken van geluid zijn;
M de delen van het uitwendig oor, middenoor en inwendig oor aanduiden en benoemen;
M de functie van de delen van het oor beschrijven;
M beschrijven hoe de verschillende delen van het oor samenwerken om geluid op te vangen;
M de rol van de hersenen in het waarnemen van geluiden uitleggen;
M hoe gehoorschade ontstaat;
M een verband leggen tussen de leefwijze van een dier en de bouw van de oren.
1 Wat is geluid?
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 35
Maak geluid zichtbaar.
1 Benodigdheden
bakpapier of huishoudfolie
glazen bokaal waarin bluetooth speaker past
elastiek die rond bokaal past
suiker (of rijstkorrels of zout)
Geluid is van essentieel belang voor mensen en andere dieren. Geluiden kunnen ons verwittigen voor gevaar, maar bieden ook een waaier van ontspanningsmogelijkheden. Gelukkig kunnen we geluid detecteren. Geluid stelt ons niet alleen in staat om informatie over te dragen naar andere mensen, het levert ons ook veel informatie over onze omgeving op, die we met de andere zintuigen niet opmerken.
bluetooth speaker
smartphone die je kunt verbinden met de bluetooth speaker
oordopjes
OPDRACHT 35 (VERVOLG)
2 Voorbereidingen
1 Plaats de bluetooth speaker in de glazen bokaal. Zorg dat hij aanstaat en verbonden is met de smartphone.
2 Dek de bokaal af met het bakpapier.
3 Bevestig met het elastiekje het bakpapier.
4 Leg een laag je suiker (of zout) op het bakpapier.
3 Uitvoering
1 Open op je smartphone de applet die een enkele toon afspeelt. Begin met de toon met de laagst mogelijke frequentie. Zet je volume op laag en klik op ‘play’.
2 Noteer wat je waarneemt (1).
3 Verhoog geleidelijk het volume van het geluid. Zorg dat het volume binnen aanvaardbare, comfortabele grenzen blijft.
4 Noteer wat je waarneemt (2).
5 Stop het geluid en herverdeel de suikerkristallen over het papier.
6 Zet je telefoon opnieuw op het laagste volume en verhoog de toonhoogte.
7 Voer het proefje opnieuw uit.
8 Noteer wat je waarneemt (3).
4 Noteer je waarneming.
a Waarneming 1:
Proefversie©VANIN
b Waarneming 2:
c Waarneming 3:
In de opdracht zie je dat de suikerkorrels omhoog springen omdat geluiden uit de luidspreker het papier doen trillen. De luidspreker is de geluidsbron Een geluidsbron is een voorwerp dat ritmisch trilt, net zoals de snaar van een gitaar. Ook de menselijke stem is een geluidsbron; bij het spreken of zingen trillen onze stembanden. Voel maar eens met je handen aan je keel als je neuriet.
De geluidsbron veroorzaakt een ritmische beweging of trilling van deeltjes in de lucht, een vloeistof of een vaste stof, de middenstof. De deeltjes rondom de geluidsbron gaan meetrillen en worden samengedrukt. Daardoor ontstaan drukveranderingen in de middenstof. Het trillen en samendrukken van de deeltjes wordt overgedragen op de naburige deeltjes en verspreidt zich in de middenstof. Die afwisseling van drukveranderingen noemen we een geluidsgolf
Geluid is een fysische prikkel omdat deeltjes beginnen te trillen door botsing met andere deeltjes van de middenstof.
hoge druk 1 trilling lage druk
dichtheid van de deeltjes afstand
uitwijking golf = amplitude = uitwijking vanaf de evenwichtsstand
Een golf is een wiskundige voorstelling van geluid.
Proefversie©VANIN
S
Hoe hoger de druk, hoe dichter de deeltjes bij elkaar zitten. Dat wordt weergegeven door de amplitude.
OPDRACHT 36
Kan een trillend voorwerp een ander voorwerp aan het trillen brengen?
1 Plaats twee identieke stemvorken met de klankkasten naar elkaar toe.
2 Tik een van beide stemvorken aan met een houten latje en demp het geluid onmiddellijk.
3 Wat stel je vast?
Wanneer de eerste stemvork gaat trillen, zullen drukveranderingen of trillingen in de lucht de tweede stemvork aan het trillen brengen. Je merkt dat op als je de eerste stemvork dempt. Het meetrillen van een voorwerp met een ander voorwerp noemen we resonantie
OPDRACHT 37
Welke frequenties hoor je?
Bekijk het videofragment en noteer welke frequenties jij kunt horen.
Zet je koptelefoon op of zorg dat je in een stille ruimte zit.
Niet alle geluiden klinken hetzelfde: sommige tonen ervaren we als hoog en andere als laag. De hoogte van de toon of de toonhoogte wordt bepaald door het aantal drukveranderingen of aantal trillingen per seconde. Dat noemen we de frequentie. De frequentie wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). Hoe groter de frequentie ofwel hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de toon. Geluiden met een lage frequentie ervaar je als lage tonen, geluiden met een hoge frequentie ervaar je als hoge tonen. Mensen kunnen geluiden horen met een frequentie tussen de 20 Hz en 20 000 Hz. Het gehoorspectrum van de mens bedraagt dus ongeveer 20 – 20 000 Hz.
Proefversie©VANIN
Niet alle geluiden klinken hetzelfde: sommige tonen ervaren we als hoog en andere als laag. De hoogte van de toon of de toonhoogte wordt bepaald door het aantal trillingen per seconde. Dat noemen we de frequentie. De frequentie wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). Hoe groter de frequentie ofwel hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de toon. Geluiden met een lage frequentie ervaar je als lage tonen, geluiden met een hoge frequentie ervaar je als hoge tonen. Mensen kunnen geluiden horen met een frequentie tussen de 20 Hz en 20 000 Hz. Het gehoorspectrum van de mens bedraagt dus ongeveer 20 – 20 000 Hz.
Trillingen met een frequentie hoger dan 20 000 Hz horen we niet; dat zijn ultrasone geluiden. Ook trillingen met een frequentie lager dan 20 Hz, de infrasone geluiden, horen we niet.
Als je het volume van de radio hoger zet, blijven de tonen van de muziek hetzelfde, maar hoor je de tonen luider. Aan elk geluid kunnen we een geluidssterkte of volume toekennen. Geluidssterkte is de uitwijking van de trilling. We drukken geluidssterkte uit in decibel (dB). hoge geluidssterkte
geluidssterkte
0 –+ lage geluidssterkte
S Afb. 77 De uitwijking van de trilling bepaalt de geluidssterkte.
uitwijking 2 uitwijking 1
tijd
pijngrens ) extreem luid heel luid luid
gematigd tot stil stil
De minimale geluidssterkte of het zachtste geluid dat we kunnen waarnemen, noemen we de gehoordrempel. Wat je kunt horen, is afhankelijk van een combinatie van toonhoogte en geluidssterkte. Hoe lager de frequentie of toonhoogte, hoe groter de geluidssterkte moet zijn om het geluid te kunnen waarnemen. Een geluidssterkte van 0 dB is nodig om een toonhoogte van 1 000 Hz te kunnen waarnemen. Een geluid van 500 Hz horen we pas bij 20 dB. Als vuistregel kun je stellen dat per stijging van 10 dB, een geluid twee keer zo luid klinkt. Een geluid van 50 dB klinkt twee keer zo luid als een geluid van 40 dB.
Proefversie©VANIN
Geluidsgolven zijn trillingen of drukveranderingen die door een geluidsbron worden opgewekt in een middenstof. De middenstof is het medium dat de trillingen tot het oor brengt. De toonhoogte of frequentie (uitgedrukt in Hz) hangt af van het aantal trillingen per seconde. De geluidssterkte hangt af van de uitwijking van de trillingen en wordt uitgedrukt in decibel (dB).
Hoe is het oor opgebouwd?
Geluidsprikkels nemen we waar met de oren. Het oor geleidt die prikkels tot aan receptoren. Om te begrijpen hoe geluidsprikkels door zoogdieren worden opgevangen en verwerkt, bespreken we eerst de bouw van het oor.
Van het oor zie je aan beide zijkanten van het hoofd enkel de oorschelp. Het eigenlijke gehoororgaan met geluidsreceptoren ligt beschermd in het rotsbeen. Het kleine gaatje in het rotsbeen is de opening van de gehoorgang.
gehoorgang rotsbeen
In het gehoorzintuig onderscheiden we drie delen:
• het uitwendig oor,
• het middenoor,
• het binnenoor.
De geluidsreceptoren die de geluidsprikkels waarnemen, liggen beschermd in het inwendig oor.
Proefversie©VANIN
S Afb. 80 De drie delen van het menselijk gehoorzintuig
uitwendig oor rotsbeen middenoor inwendig oor
2.1 Het uitwendig oor
OPDRACHT 38
Ontdek de functie van de oorschelp.
1 Benodigdheden
geluidsbron (smartphone)
blad papier gedraaid in trechtervorm
2 Werkwijze
1 Zoek een YouTube-kanaal of podcast waarop uitsluitend gesproken wordt.
2 Plaats de geluidsbron op een viertal meter van een proefpersoon.
3 Verminder het volume totdat de proefpersoon niet meer kan uitmaken wat er gezegd wordt.
4 De proefpersoon vergroot zijn oorschelp door met zijn hand achter het oor een extra grote schelp te vormen.
5 Noteer je waarneming (1).
6 De proefpersoon vergroot zijn oorschelp door de papieren trechter naar de geluidsbron te richten.
7 Noteer je waarneming (2).
OPDRACHT 38 (VERVOLG)
3 Wat neem je waar?
a Waarneming 1:
3D
b Waarneming 2:
4 Besluit
rotsbeen spierweefsel
1 oorschelp
1 oorschelp
S Afb. 81
3 trommelvlies
6 smeerklieren
5 haartjes
2 gehoorgang
4 kraakbeen
geluidsgolven
oorlel
Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.
Proefversie©VANIN
5 haartjes rotsbeen spierweefsel
2 gehoorgang
3 trommelvlies
6 smeerklieren
Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp (1), de gehoorgang (2) en het trommelvlies (3).
geluidsgolven
4 kraakbeen
• De oorschelp (1) vangt geluiden op en geleidt ze naar de gehoorgang. Dat merk je goed door je handen achter je oorschelpen te plaatsen als je iets beter wilt horen: hoe groter de schelp, hoe meer geluid in je gehoorgang terechtkomt. De oorschelp bestaat uit kraakbeen (4).
oorlel
De unieke vorm van het oor, met plooien en richels, zorgt ervoor dat bepaalde toonhoogtes worden versterkt. Vooral frequenties in het bereik van de menselijke stem worden versterkt. Het kraakbeen is verbonden met drie spieren om de oren te kunnen bewegen in de richting van het geluid. De meeste mensen kunnen die spieren niet meer gebruiken.
Proefversie©VANIN
• De gehoorgang (2) geleidt de geluidsgolven naar het trommelvlies. De vorm en lengte van de gehoorgang zorgt voor een versterking van de toonhoogtes van de menselijke stem, wat belangrijk is voor het verstaan van de menselijke spraak. De wanden van de gehoorgang zijn bezet met haartjes (5) en bevatten smeerklieren (6) die oorsmeer produceren. Oorsmeer houdt de huid en het trommelvlies soepel en is waterafstotend. Het vangt ook stof en vuil op en vormt een ongunstig leefmilieu voor bacteriën.
Heel wat mensen gebruiken wattenstaafjes om de oren te reinigen.
Maar al dat gepeuter werkt averechts.
WATTENSTAAFJE
Het oor is immers een zelfreinigend orgaan: de huid van de gehoorgang wordt spiraalvormig vernieuwd in de richting van de uitgang. Op die manier wordt een teveel aan oorsmeer mee naar buiten meegenomen. Wanneer je een wattenstaafje inbrengt, duw je het oorsmeer terug, waardoor een ophoping ontstaat. Bovendien kun je de kwetsbare huid of zelfs het trommelvlies beschadigen. Het best laat je dus de natuur zijn gang gaan. Als je de oren toch wilt reinigen, beperk je dan tot de opening. Als vuistregel geldt dat het wattenpluimpje nooit volledig in de gehoorgang mag verdwijnen. Beter is echter om enkele druppels olie in te brengen, waardoor het oorsmeer oplost. WEETJE
wand van de gehoorgang
hamer zichtbaar doorheen het trommelvlies
trommelvlies
Proefversie©VANIN
Beeld van het trommelvlies gezien vanuit de gehoorgang
• Het trommelvlies (3) sluit de gehoorgang af en vormt de grens tussen het uitwendig oor en het middenoor. Het is een vlies dat eruitziet als een trommelvel en eigenlijk ook dezelfde functie heeft. De drukveranderingen in de middenstof doen het trommelvlies meetrillen.
• Via het trommelvlies worden trillingen in de middenstof doorgegeven aan het middenoor.
Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.
• De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de gehoorgang. De oorschelp is opgebouwd uit kraakbeen. Door haar unieke vorm worden bepaalde frequenties versterkt en andere verzwakt.
• De gehoorgang leidt de geluidsgolven naar het trommelvlies.
• Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen in de middenstof, worden geluidstrillingen overgebracht op het middenoor.
` Maak oefening XX.
2.2 Het middenoor
OPDRACHT 39
Waarom heb je last van je oren bij het vliegen?
1 Wat voel je soms in je oren bij het opstijgen en landen in een vliegtuig?
2 Hoe kun je dat verhelpen?
Het middenoor ligt achter het trommelvlies en bestaat uit de trommelholte met daarin de gehoorbeentjes.
6 aambeeld
2 rotsbeen
5 hamer
gehoorgang
trommelvlies
1 trommelholte
9 rond venster
7 stijgbeugel evenwichtszenuw
Proefversie©VANIN
gehoorzenuw
8 ovaal venster
3 buis van Eustachius
4 keelholte
S Afb. 83
Schematische voorstelling van de bouw van het middenoor
De trommelholte (1) is een met lucht gevulde holte in het rotsbeen (2) van de schedel. Ze staat via de buis van Eustachius (3) in verbinding met de keelholte (4). Normaal is die buis dicht omdat de wanden tegen elkaar liggen, maar bij het slikken of geeuwen gaat de buis even open. Zo wordt de luchtdruk in de trommelholte gelijk aan de luchtdruk van de omgeving en het uitwendig oor. Als de luchtdruk van het middenoor niet gelijk is aan die van het uitwendig oor, horen we minder goed, omdat het trommelvlies dan bol of hol staat. Daardoor staat het trommelvlies te gespannen en wordt het moeilijker aan het trillen gebracht door geluiden.
Als de buis van Eustachius niet goed werkt, kan het middenoor geïrriteerd raken en vocht afscheiden. Daardoor verhoogt de druk in het middenoor, wat zeer pijnlijk is en kan leiden tot een middenooronsteking. Het trommelvlies wordt naar buiten gedrukt en kan door de verhoogde druk zelfs scheuren. Dat kan vermeden worden door een trommelvliesbuisje of diabolo te plaatsen. Een trommelvliesbuisje zorgt voor een betere verluchting van het middenoor. Meestal blijft het enkele maanden zitten en valt het daarna vanzelf uit. Omdat het trommelvlies een levend membraan is, groeit het gaatje vanzelf dicht.
Afb. 84
In de trommelholte ligt een keten van drie gehoorbeentjes die aansluiten op het trommelvlies: de hamer (5), het aambeeld (6) en de stijgbeugel (7).
In de wand van de trommelholte naar het inwendig oor toe, liggen twee openingen die met een vlies zijn afgedekt. De bovenste opening is het ovaal venster (8) en de onderste opening het rond venster (9). De hamer zit vast op het trommelvlies. Als het trommelvlies trilt, trilt de hamer mee. Die brengt de trilling via het aambeeld en de stijgbeugel over op het ovaal venster, dat de scheiding vormt tussen het middenoor en het inwendig oor.
Proefversie©VANIN
Omdat de oppervlakte van het ovaal venster bijna zeventien keer kleiner is dan die van het trommelvlies, worden de geluidstrillingen versterkt doorgegeven van het trommelvlies naar het veel kleinere ovaal venster. De functie van het middenoor is dan ook het versterken en geleiden van geluidstrillingen. Heel luide geluiden zouden de gehoorbeentjes zo hevig kunnen laten bewegen dat er beschadigingen zouden optreden. Twee spiertjes (10) die verbonden zijn met de gehoorbeentjes, kunnen de beweging van de gehoorbeentjes beperken. Ze verzwakken op die manier harde geluiden.
Het middenoor bestaat uit een trommelholte en drie gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel. Als het trommelvlies gaat bewegen door geluidstrillingen, worden de trillingen door de keten van gehoorbeentjes overgebracht op het binnenoor, via het ovaal venster Tijdens het overbrengen van de trillingen wordt het geluid versterkt. De buis van Eustachius zorgt ervoor dat de luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies gelijk is.
` Maak oefening XX.
Labyrint betekent doolhof, ingewikkeld stelsel van gangen.
2.2 Het binnenoor
Het binnenoor is het deel van het gehoorzintuig waar de geluidsprikkels opgevangen worden door geluidsreceptoren en omgevormd worden tot zenuwimpulsen
Proefversie©VANIN
ovaal venster
1 halfcirkelvormige kanalen
2 voorhof
3 slakkenhuis evenwichtszenuw gehoorzenuw
rond venster
S Afb. 85
Schematische voorstelling van de bouw van het binnenoor
Het binnenoor is opgebouwd uit de halfcirkelvormige kanalen (1), het voorhof (2) en het slakkenhuis (3). Samen vormen ze het benig labyrint Het benig labyrint (4) is opgebouwd uit een stelsel van gangen in het rotsbeen. Binnenin het benig labyrint liggen vliezen die de vorm van het benig labyrint volgen. Dat is het vliezig labyrint (5). Bekijk het ook even via de QR-code.
benig labyrint gevuld met perilymfe
vliezig labyrint gevuld met endolymfe
Enkel het slakkenhuis is deel van het gehoorzintuig. In de halfcirkelvormige kanalen en het voorhof ligt het evenwichtszintuig.
ovaal venster
rond venster
S Afb. 86
Doorsnede van het inwendig oor: benig en vliezig labyrint. De pijlen geven aan hoe vloeistoftrillingen vanaf het ovaal venster via het slakkenhuis worden voortgeleid naar het rond venster.
De twee labyrinten zijn gevuld met vloeistof:
• de vloeistof in het vliezig labyrint is de endolymfe;
• de vloeistof rond het vliezig labyrint is de perilymfe
Het verband tussen het benig en het vliezig labyrint en tussen endolymfe en perilymfe kunnen we vergelijken met een vinger in een handschoen. In die vergelijking komt de handschoen overeen met het rotsbeen en dus met de wand van het benig labyrint. De huid van de vinger correspondeert met het vliezig labyrint. De smalle ruimte tussen handschoen en vinger bevat perilymfe. In de vinger zou dan de endolymfe zitten.
Proefversie©VANIN
ovaal venster rond venster
voorhofstrap (met perilymfe)
middengang (met endolymfe)
trommeltrap (met perilymfe)
membraan van Reissner
basaalmembraantop van het slakkenhuis
Het deel van het binnenoor dat het gehoorzintuig vormt is het slakkenhuis (3). Het bestaat uit drie gangen die spiraalvormig gedraaid zijn. De bovenste gang begint aan het ovaal venster (8) en gaat aan de top van het slakkenhuis over in de onderste gang, die op zijn beurt eindigt aan het rond venster (9). De bovenste en de onderste gang bevatten perilymfe. Tussen de bovenste en de onderste gang ligt de middengang met endolymfe.
WEETJE
Endo in het Grieks betekent binnenin. Peri in het Grieks betekent rondom, eromheen.
1 bovenste gang met perilymfe
2 middengang met endolymfe
3 onderste gang met perilymfe
Proefversie©VANIN
haarcellen
dakmembraan
zenuwvezels
basaalmembraan
7 haarcellen in het orgaan van Corti
S Afb. 88
Bovenaan: ligging van het orgaan van Corti in het slakkenhuis
Onderaan: Schematische tekening van het orgaan van Corti
De eigenlijke geluidsreceptoren bevinden zich op het basaalmembraan op de bodem van de middengang. De geluidsreceptoren zijn mechanoreceptoren die gevoelig zijn voor druk en beweging. Samen met het dakmembraan en de steuncellen, vormen de receptorcellen het orgaan van Corti. De receptorcellen hebben haarvormige uitstulpingen en worden daarom ook haarcellen genoemd. De haartjes staan in contact met het dakmembraan, een vrij onbeweeglijk vlies dat boven de haarcellen ligt.
Het binnenoor bevat het eigenlijke gehoorzintuig: het slakkenhuis. Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof.
• De bovenste gang vertrekt aan het ovaal venster en gaat in de top van het slakkenhuis over in de onderste gang.
• De onderste gang eindigt aan het rond venster.
De middengang bevat het orgaan van Corti. Dat is opgebouwd uit receptorencellen, in dit geval de haarcellen, en steuncellen. De haartjes van de geluidsreceptoren staan in contact met het dakmembraan
` Maak oefening XX.
3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?
De werking van het oor is gebaseerd op meetrillen of resonantie. Wanneer de geluidsgolven het trommelvlies bereiken, zal door resonantie het trommelvlies meetrillen. Via de gehoorbeentjes bereiken de trillingen het binnenoor. De gehoorbeentjes geleiden en versterken de trilling.
Bij het trillen drukt de stijgbeugel tegen het membraan van het ovaal venster. Dat membraan puilt uit en drukt tegen de vloeistof in de bovenste gang van het inwendig oor.
Proefversie©VANIN
hamer aambeeld stijgbeugel
ovaal venster
trommelvlies rond venster
orgaan van
bovenste gang middengang onderste gang
S Afb. 89 Werking van het oor
Omdat een vloeistof weinig samendrukbaar is, verplaatst de beweging zich als een golf door de vloeistof van de bovenste gang naar de onderste gang. De verplaatsing van de vloeistof in de onderste gang doet het rond venster uitpuilen naar de trommelholte toe.
Als gevolg van de vloeistofverplaatsing gaat het basaalmembraan meetrillen
1 voorhofstrap met perilymfe
2 middengang met endolymfe
3 trommeltrap met perilymfe
Proefversie©VANIN
HOE
HOREN WE?
dakmembraan
haarcel zenuwvezels zenuwimpuls perilymfe perilymfe endolymfe
endolymfe
basaalmembraan
Wanneer het basaalmembraan gaat trillen, verschuiven het basaalmembraan en het dakmembraan ten opzichte van elkaar. Dat veroorzaakt een ombuiging van de haartjes van de haarcellen. Die ombuiging in de haarcellen wekt een signaal of impuls op dat wordt doorgegeven aan de zenuwvezels die op de haarcellen aansluiten. De zenuwvezels lopen gebundeld in de gehoorzenuw naar de hersenen. Pas als de zenuwimpuls een specifieke plaats in de hersenen bereikt, ‘horen’ we.
De video achter de QR-code vat het helemaal samen!
OPDRACHT 40
Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen.
1 Hoe kunnen we verschillende frequenties van elkaar onderscheiden?
2 Waar nemen we hoge tonen waar?
3 Waar nemen we lage tonen waar?
trillingen van het basaalmembraan bij geluiden met:
hoge frequentie
middelmatige frequentie
lage frequentie
S Afb. 91
We kunnen verschillende toonhoogten waarnemen omdat de plaats waar het basaal membraan trilt afhankelijk is van de toonhoogte van het geluid. Daardoor zullen, afhankelijk van de toonhoogte of frequentie, andere haarcellen worden geactiveerd.
• Bij hoge tonen zal het basaalmembraan trillen aan de basis van het slakkenhuis, dicht bij het ovaal venster.
• De lage tonen veroorzaken een trilling van het basaalmembraan eerder aan de top van het slakkenhuis.
• Geluiden met middelmatige tonen geven trillingen daartussenin.
Proefversie©VANIN
bovenste gang (met perilymfe)
middengang (met endolymfe)
onderste gang (met perilymfe)
membraan van Reissner
basaalmembraan
Gevoeligheid van het basaalmembraan voor geluiden met verschillende frequenties
S Afb. 92
Gevoeligheid van het basaalmembraan voor geluiden met een verschillende frequentie voorgesteld op een opgerold slakkenhuis
De gehoorzenuw geleidt de informatie van de haarcellen naar de hersenen. Afhankelijk van de plaats van de geprikkelde haarcellen in het basaalmembraan vertalen de hersenen de signalen in hoge of lage toonhoogten. De hersenen weten precies van welke plaats in het basaalmembraan de signalen vandaan komen. Zo kunnen we verschillende toonhoogten onderscheiden en verschillende tonen tegelijk waarnemen. Het verschil in geluidssterkte nemen we waar omdat er meer of minder haarcellen geprikkeld worden. Bij harde geluiden worden veel meer haarcellen geprikkeld en ontstaan dus ook veel meer impulsen dan bij zachte geluiden.
OPDRACHT 41
Zoek de geluidsbron.
1 Werkwijze
a Laat enkele klasgenoten even de klas uitgaan.
b Verberg ergens in de klas een geluidsbron, zoals een rinkelende smartphone of een wekker.
c Laat de klasgenoten weer in de klas met één oor afgeschermd.
- Hoelang duurde het vooraleer de leerlingen de geluidsbron vonden? Noteer in de tabel.
- Herhaal de proef, maar je klasgenoot mag nu beide oren gebruiken. Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond? Noteer in de tabel.
d Herhaal de proef met een andere klasgenoot.
2 Wat neem je waar?
a Noteer je waarnemingen.
Proefversie©VANIN
b Wanneer kun je het geluid het beste lokaliseren?
We horen stereofonisch, dat wil zeggen met onze beide oren. Daardoor zijn we in staat de richting en de afstand van een geluid te bepalen. Omdat het linker- en het rechteroor niet precies even ver van de geluidsbron verwijderd zijn, bereikt het geluid de oren niet gelijktijdig en niet met dezelfde intensiteit. Onze hersenen krijgen informatie van beide oren en verwerken die razendsnel.
S Afb. 93 Als een geluidsbron zich aan de linkerzijde bevindt, komt het geluid iets eerder aan in het linkeroor.
geluidsgolf
ovaal venster
gehoorgang
trilling trilling
trommelvlies
hamer aambeeld stijgbeugel
vloeistof trillingen
trilling impuls
slakkenhuis
S Afb. 94
Opvangen van een geluidsgolf door het oor en omzetting van de trilling naar een geluid
geluid
zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen
Proefversie©VANIN
haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen
oorschelp gehoorgang resonantie
middenoor slakkenhuis
gehoorzenuw
HERSENEN
geleiden en versterken signaal
De geluidsgolven worden opgevangen door de oorschelp en bereiken via de gehoorgang het trommelvlies dat meetrilt door resonantie. In het middenoor wordt de trilling geleid en versterkt via de gehoorbeentjes. Verplaatsing van het ovaal venster zet de perilymfe in beweging waardoor het basaalmembraan verschuift tegenover het dakmembraan. Dat veroorzaakt een ombuiging van de haartjes van de haarcellen Daardoor ontstaan signalen die de informatie via de gehoorzenuw naar de hersenen brengen. Afhankelijk van de toonhoogte van het geluid worden geluidsreceptoren in een bepaald gebied op het basaalmembraan geprikkeld. Bij een grotere geluidssterkte worden meer haarcellen geprikkeld.
` Maak oefening XX.
OPDRACHT 42
Bekijk de figuur van het oor en vul aan.
1 Vervolledig de legende van de figuur met de begrippen: uitwendig oor, middenoor en inwendig oor.
2 Schrijf in de tweede kolom het nummer waarmee elk van de delen op de figuur is aangeduid.
3 Schrijf in de laatste kolom de letter van de functie die bij dat deel hoort.
Proefversie©VANIN
Letter Functie
A Zet geluidsprikkels om in signalen.
B
Vangt het geluid op en geeft het door aan de gehoorgang. De richels en plooien versterken bepaalde frequenties en zwakken andere af.
C Brengt trillingen van het trommelvlies over op het aambeeld.
D Vangt trillingen op en geeft ze door aan het eerste gehoorbeentje.
E Brengt de vloeistof in het binnenoor in beweging.
F Brengt de beweging van de hamer over op de stijgbeugel.
G Brengt geluidsgolven van de oorschelp naar het trommelvlies.
H
Geleidt de signalen van de receptorcellen in het slakkenhuis naar de hersenen.
uitwendig oor rotsbeen middenoor inwendig oor
Deel van het oorNummerFunctie
stijgbeugel
gehoorgang oorschelp haarcellen in slakkenhuis hamer gehoorzenuw trommelvlies aambeeld
4
Wat
als de werking van het oor verstoord is?
OPDRACHT 43
Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen.
1 Hoe ontstaat gehoorschade in de meeste gevallen?
Proefversie©VANIN
2 Zoek op het internet vanaf hoeveel decibel er gehoorschade kan optreden en geef telkens een voorbeeld.
Geluidssterkte
Wanneer gehoorschade?
Als het gehoor verslechtert of verstoord is, spreken we van gehoorschade.
Om goed te horen moeten de receptorcellen in het binnenoor geprikkeld worden. Daarom moeten de gehoorbeentjes de trillingen van het trommelvlies geleiden tot aan het binnenoor. Zowel schade aan het binnenoor als aan de gehoorbeentjes belemmert die geleiding en kan de oorzaak zijn van gehoorschade of gehoorverlies.
Het trommelvlies en de gehoorbeentjes kunnen worden beschadigd door ontstekingen of door een trauma, zoals een harde slag, het te diep reinigen met een wattenstaafje of heel luide geluiden. In veel gevallen geneest het trommelvlies spontaan. Als dat niet gebeurt, is een hersteloperatie nodig. De slechte werking van gehoorbeentjes kan ook het gevolg zijn van een erfelijke ziekte. Een beschadiging van de gehoorbeentjes wordt hersteld door een nieuw gehoorbeentje te plaatsen uit menselijk materiaal (donor) of uit kunststof (prothese).
Proefversie©VANIN
Verder kunnen de receptorcellen zelf beschadigd raken. De meest voorkomende oorzaak is een langdurige blootstelling aan luide geluiden Daardoor worden de haartjes van de receptorcellen onherstelbaar beschadigd, waardoor je bepaalde tonen niet langer kunt horen. Dat gaat vaak gepaard met oorsuizen of tinnitus: het continu horen van geluiden die er niet zijn: fluiten, piepen, brommen ... Tinnitus kan een zware impact hebben op je levenskwaliteit, want je ervaart nooit meer stilte. Het dragen van gehoorbescherming in een lawaaierige omgeving is daarom belangrijk want tinnitus is onomkeerbaar. Omdat veel jongeren vanaf jonge leeftijd dagelijks meerdere uren naar harde muziek luisteren via een koptelefoon, is gehoorverlies bij jongeren een actueel en groeiend probleem. Ruim 20 procent van de jongeren tussen 15 en 30 jaar zou al blijvende gehoorschade opgelopen hebben.
S Afb. 96
Binnenste haarcellen en buitenste haarcellen in het oor voor (a) en na (b) beschadiging
Bij het ouder worden treedt meestal een langzaam gehoorverlies op door slijtage van de receptorcellen. Vooral hoge en zwakke tonen hoor je steeds minder goed. We spreken van ouderdomsslechthorendheid.
drempelwaarde
Proefversie©VANIN
drempelwaarde
drempelwaarde
(s)
S Afb. 97 Gehoor bij oudere persoon (b) versus gehoor bij jongere persoon (a)
drempelwaarde
tijd (s)
Een hoorapparaat kan ervoor zorgen dat mensen met gehoorverlies (gedeeltelijk) weer kunnen horen. In geval van doofheid of extreme slechthorendheid kan een cochleair implantaat een oplossing bieden.
WEETJE
ZO WERKT EEN COCHLEAIR IMPLANTAAT
ZO WERKT EEN GEHOORAPPARAAT
Gehoorschade is het geheel of gedeeltelijk verlies van het gehoor. Dat kan veroorzaakt worden door schade aan het trommelvlies, de gehoorbeentjes of de receptorcellen. De schade kan veroorzaakt worden door een trauma, luide geluiden of erfelijke ziekten. Door slijtage van de receptorcellen kunnen hoge en zachte tonen bij het ouder worden moeilijker gehoord worden. Afhankelijk van de ernst van de gehoorschade kan het gehoorverlies geheel of gedeeltelijk hersteld worden door een hoorapparaat of een cochleair implantaat
` Maak oefening XX.
5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?
A Waarom hebben zoogdieren vaak grote oren?
Het gehoor van een kat doet het heel wat beter dan het gehoor van een mens en heeft een gemiddeld bereik van 45 Hz – 64 000 Hz. Bovendien is hun oorschelp bijzonder beweeglijk. De oren van een kat worden aangestuurd door 30 spieren per oor, waardoor ze hun oren 180 graden kunnen draaien.
Honden hebben gevoeligere oren dan mensen, maar ze horen dan weer minder goed dan katten. Ze zijn briljant in het lokaliseren van geluiden dankzij de sterk ontwikkelde oorspieren, achttien in elk oor. Hun oren kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen. Aan de hand van de stand van de oren krijg je ook informatie over het humeur van de hond. Soms zijn de oren een hulp voor andere zintuigen. Zo helpen bij het speuren de laaghangende oren van de bassethond door zwaaiende bewegingen geuren naar zijn neus te brengen.
Proefversie©VANIN
Konijnen kunnen hun oren 270 graden en onafhankelijk van elkaar laten draaien. De bewegingen van hun oren helpen hen te ontsnappen aan roofdieren. Ze gebruiken hun oren ook om hun lichaamstemperatuur te regelen. Konijnen kunnen niet zweten of hijgen; ze gebruiken hun oren om wind te vangen en hun lichaam af te koelen.
Olifanten gebruiken hun oren ook om koel te blijven, waarbij de grote oppervlakte en de dunheid van het oor helpen om de lichaamstemperatuur te regelen.
B Hoe goed horen andere dieren?
ultrasone frequentie
Proefversie©VANIN
mens
bereik menselijk gehoor 20 Hz - 20 000 Hz
infrasone frequentie
A vleermuis 2 000 Hz - 120 000 Hz
B dol jn 75 Hz - 150 000 Hz
C insect 10 000 Hz - 80 000 Hz
D rat 900 Hz - 79 000 Hz
E vogel 1 000 Hz - 4 000 Hz
F kikker en pad 50 Hz - 4 000 Hz
G krokodil 16 Hz - 18 000 Hz
H hond 64 Hz - 44 000 Hz
I olifant 17 Hz - 10 500 Hz
J blauwe walvis 14 Hz - 36 Hz
Duiven zijn de beste navigators ter wereldOlifanten horen de wolken!
Duiven gebruiken een frequentie die veel lager is dan het menselijk oor kan waarnemen. Een duif kan infrageluiden waarnemen van 0,5 Hz. Door de infrageluiden beschikt de duif over een navigatie-instrument dat vergelijkbaar is met een radar. Daardoor kunnen duiven verre stormen, aardbevingen en vulkanen detecteren, en horen zij ook het vallen van een stukje brood.
De oren van een olifant zijn enorm in omvang maar ze hebben ook een indrukwekkend gehoorbereik van 16 Hz tot 12 000 Hz. Olifanten horen geluiden die twintig keer lager zijn dan wat ons oor kan waarnemen. Daardoor kunnen zij de beweging van wolken horen: wanneer regenwolken zich verzamelen, kunnen de olifanten zich naar waterbronnen begeven voor het begint te regenen. Ze communiceren ook via laagfrequente geluiden met hun soortgenoten. Daardoor kunnen ze elkaar van op lange afstand horen.
Uilen zien met ogen en oren in het donker
Uilen hebben niet alleen een uitstekend nachtzicht en de mogelijkheid om hun hoofd 360 graden te draaien, ze hebben ook een opmerkelijk gehoor. Uilen hebben geen uitwendige oorschelp maar hun hoofd is ontworpen om goed te horen. Ze hebben een platte gezichtsschijf die werkt als een schotelantenne en die geluiden naar de oren leidt. De ooropeningen staan asymmetrisch ingeplant. Het ene oor neemt geluiden waar die van boven of onder komen en het andere oor geluiden die van links of rechts komen. Het frequentiebereik van uilen is niet uitzonderlijk maar de omzetting van geluiden van boven, onder, links en rechts naar één zenuwsignaal in de hersenen zorgt ervoor dat uilen precies kunnen aangeven waar een geluid vandaan komt, om zo recht op hun prooi af te vliegen.
Hoe komt het dat vleermuizen hun weg vinden in het donker?
Een van de algemenere soorten vleermuizen in ons land is de gewone dwergvleermuis. Ze heeft haar naam niet gestolen, want ze past in een luciferdoosje. Hoewel de vleermuizen niet goed zien en meestal
’s nachts actief zijn, hebben ze geen enkele moeite om de dunste obstakels zoals takjes in het luchtruim te ontwijken en (vliegende) prooien te detecteren. Zij gebruiken daarvoor echolocatie: dat is het vermogen om voorwerpen te detecteren door geluiden uit te zenden en te luisteren naar de echo of weerkaatsing van die geluiden. Vleermuizen gebruiken daarvoor geluiden
met een frequentie van 20 000 Hz tot meer dan 100 000 Hz.
Gelukkig zijn mensen niet gevoelig voor de frequenties die vleermuizen gebruiken, want de geluiden die ze produceren zijn zo luid dat de roep van een langsvliegende dwergvleermuis onmiddellijk zou leiden tot gehoorschade.
Als we het geluid vertragen, wordt het waarneembaar voor ons. Luister maar via de QR-code.
Dolfijnen communiceren met ultrageluiden
Dolfijnen maken, net als vleermuizen, gebruik van echolocatie. Ze hebben een gehoorbereik van 20 Hz – 150 000 Hz. Dolfijnen maken geluiden die na weerkaatsing op het oppervlak van bijvoorbeeld een rots of een school vissen, opgevangen worden door de kaak van de dolfijn. Dat zenuwsignaal wordt via de gehoorzenuw naar de hersenen gestuurd. Dolfijnen ‘zien’ niet alleen met geluiden maar ze communiceren ook via ultratonen. Ze hebben elk hun eigen ‘fluittoon’ waarmee ze elkaar roepen en herkennen.
Proefversie©VANIN
Walvissen zijn levende duikboten
De onderwatersonar van walvissen is gebaseerd op een vergelijkbare echolocatietechniek die vleermuizen en dolfijnen gebruiken. Net als dolfijnen vangen ze geluiden op via de kaken. Ze navigeren door de donkere oceaan met behulp van geluidsgolven en geluidsreflecties. Het is ook belangrijk voor de communicatie met soortgenoten.
Motten hebben het beste gehoor in de dierenwereld
Motten kunnen frequenties waarnemen tot 300 000 Hz! De mot moet immers kunnen ontsnappen aan zijn predator, de vleermuis. Daarom moet de mot het op dat vlak ook beter doen dan de vleermuis. Ze nemen geluiden waar met twee trommelvliesachtige membranen en geluidsreceptoren op hun borststuk.
Hoe kunnen spinnen horen zonder oren?
Omdat
spinnen geen fysieke oren hebben en gebruikmaken van een kleverig web om hun prooi te detecteren en te vangen, gaat iedereen ervan uit dat spinnen alleen heel nabije trillingen kunnen waarnemen. Maar recent onderzoek wijst erop dat sommige spinnensoorten wel degelijk kunnen horen.
Proefversie©VANIN
Spinnen van het geslacht Deinopsis vangen hun prooi op een opmerkelijke manier. Ze maken een web dat ze als een vangnet over hun prooi gooien.
Daarvoor beschikken ze naast nachtzicht dus ook over gehoorvermogen. De spinnen horen via haartjes op de gewrichtreceptoren in hun poten. Via de haartjes en de receptoren pikken ze vibraties in de lucht op tot op een afstand van twee meter. Ze kunnen zowel de lage frequenties van hun mogelijke prooien, als de hogere frequenties van vogels voor wie zij zelf een prooi zijn, opvangen. In feite doen zij net hetzelfde als de mens, maar met specifieke receptoren in plaats van met een trommelvlies.
Naar: www.eoswetenschap.eu
C Samengevat
Hoewel onze oren geweldig zijn om te horen, kost het ons moeite om ze zelfs maar een beetje te laten wiebelen. Het bereik van ons gehoor wordt door velen in het dierenrijk overtroffen. In de loop van de evolutie hebben wij een aantal (h)oorprivileges verloren.
Grote oren vormen een betere antenne voor het opvangen van geluiden. Door de grote beweeglijkheid van de oorschelpen kunnen dieren de geluidsbron heel precies lokaliseren. De grote oorschelpen zijn vaak een aanpassing aan een tropisch klimaat waar ze een belangrijke rol hebben in de regeling van de lichaamstemperatuur.
Vele dieren hebben een veel groter gehoorbereik dan de mens en kunnen infrageluiden of ultrageluiden waarnemen. Vleermuizen, dolfijnen en walvissen gebruiken echolocatie om hun weg te vinden in het donker. Ook ongewervelde dieren nemen geluiden waar door de aanwezigheid van geluidsreceptoren.
S Afb. 98
Met oorschelpen die twee derde van zijn totale lichaamslengte in beslag nemen, heeft de grootoorspringmuis naar verhouding de grootste oren van het dierenrijk.
Î Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?
Proefversie©VANIN
GELUIDSBRON
een trillend voorwerp
MIDDENSTOF
het medium dat de geluidsgolven tot bij het oor brengt
2.1 Wat is geluid?
Een geluidsbron is een trillend voorwerp, bijvoorbeeld …
De geluidsbron veroorzaakt in de middenstof
Zo ontstaan trillingen of
Het aantal trillingen per tijdseenheid is de toonhoogte of (Hz).
De luidheid of wordt uitgedrukt in decibel (dB).
geluidssterkte
0 –+ lage geluidssterkte
hoge geluidssterkte
tijd uitwijking 2 uitwijking 1
2.2 Hoe is het oor opgebouwd?
uitwendig oor rotsbeen middenoor inwendig oor
uitwendig oor middenoor inwendig oor
haarcel dakmembraan zenuwvezel
Proefversie©VANIN
UITWENDIG OOR oorschelp gehoorgang trommelvlies
van Corti
2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?
ovaal venster
gehoorgang
vloeistof trillingen
trommelvlies hamer aambeeld stijgbeugel slakkenhuis trilling trilling
zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen
trilling impuls
haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen
De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de Daar worden frequenties . De geluidsgolven worden geleid naar het trommelvlies.
Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen in de , worden geluidstrillingen overgebracht op het . MIDDENOOR gehoorbeentjes ovaal venster
De zit vast aan het trommelvlies en brengt de trillingen via het over op de
Die brengt de trillingen over op het . Daardoor wordt de trilling nog versterkt.
BINNENOOR slakkenhuis orgaan van Corti geluidsreceptoren of haarcellen gehoorzenuw
HERSENEN
Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof.
Bewegingen van het zorgen voor verplaatsing van de vloeistof in de bovenste en onderste gang.
Afhankelijk van de toonhoogte worden de of de op een bepaalde plaats in het basaalmembraan tegen het geduwd. De receptoren sturen signalen via de naar de verwerkingscentra in de hersenen.
2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?
Om te bepalen waar precies het geluid vandaan komt, maken we gebruik van en de van een geluid in beide oren. Die informatie van beide oren wordt verwerkt door de hersenen; we spreken van stereofonisch horen.
Proefversie©VANIN
2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?
Gehoorschade kan veroorzaakt worden door schade aan .
Afhankelijk van de oorzaak kan een , een of een het gehoorverlies gedeeltelijk herstellen.
2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?
Dieren kunnen ook geluidsprikkels waarnemen.
Dieren hebben vaak en oorschelpen.
Daardoor kunnen ze beter de bron van het geluid bepalen en kunnen ze geluid beter opvangen.
Grote oren hebben vaak ook een rol in het regelen van de . Het gehoorbereik van dieren staat in verband hun en staat in functie van
Geef zelf een voorbeeld van de bovenstaande vaststelling.
1 Begripskennis
• Ik kan uitleggen wat de kenmerken van geluid zijn.
• Ik kan de delen van het uitwendig oor, het middenoor en het inwendig oor aanduiden en benoemen
• Ik kan de functie van de delen van het oor beschrijven.
• Ik kan beschrijven hoe de verschillende delen van het oor samenwerken om geluid op te vangen en te verwerken.
• Ik kan uitleggen wat de rol van de hersenen is in het waarnemen van geluiden.
• Ik kan uitleggen hoe gehoorschade ontstaat en hoe je jezelf daartegen kunt beschermen.
• Ik kan een verband leggen tussen de leefwijze van een dier en de bouw van de oren.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een waarneming formuleren.
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.
• Ik kan een besluit formuleren.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
Geef een voorbeeld van hoe een geluid kan leiden tot een reactie.
Proefversie©VANIN
Als een ziekenwagen met de sirene op nadert, hoor je het geluid steeds luider en wordt de toon hoger. Dat komt omdat:
de frequentie van het geluid stijgt en het aantal decibel toeneemt. de frequentie van het geluid daalt en het aantal decibel toeneemt. de frequentie van het geluid stijgt en het aantal decibel afneemt. de frequentie van het geluid daalt en het aantal decibel afneemt.
Wat is de functie van het uitwendig oor?
Op de tekening zie je het uitwendig oor. Benoem alle aangeduide delen.
In het oor van zoogdieren liggen gehoorbeentjes.
a In welk deel van het oor liggen de gehoorbeentjes?
b Benoem de gehoorbeentjes op de figuur.
c Duid ook het trommelvlies aan.
d Welk gehoorbeentje is verbonden met het trommelvlies?
e Welk gehoorbeentje is verbonden met het ovaal venster?
In welke volgorde komen de volgende organen tot trillen: aambeeld (1) – hamer (2) – ovaal venster (3) –stijgbeugel (4) – trommelvlies (5)? Kruis het juiste antwoord aan.
1 – 2 – 3 – 4 – 5
5 – 4 – 2 – 3 – 1
5 – 2 – 1 – 4 – 3
5 – 1 – 2 – 4 – 3
3 – 4 – 1 – 2 – 5
Wat is de functie van het middenoor?
Proefversie©VANIN
Is de luchtdruk in de trommelholte dezelfde als de luchtdruk in de gehoorgang? Leg uit.
Waarom is het nuttig dat het ovaal venster een kleiner oppervlak heeft dan het trommelvlies?
Op de tekening zie je een doorsnede van het benig en het vliezig labyrint.
Duid op de tekening de onderdelen aan met hun overeenkomstig nummer.
1 halfcirkelvormig kanaal
2 voorhof
3 vliezig labyrint
4 benig labyrint
5 bovenste gang
6 middengang
7 onderste gang
8 rond venster
Proefversie©VANIN
Op de figuur zie je een doorsnede van het slakkenhuis.
a Benoem de aangeduide delen.
b Duid op de figuur het orgaan van Corti aan.
c In welk deel van het oor bevindt zich het orgaan van Corti?
Beschrijf de functie van de volgende onderdelen van het oor:
a het uitwendig oor
Proefversie©VANIN
b het middenoor
c het slakkenhuis in het binnenoor
Omcirkel in de onderstaande opsomming de delen van het binnenoor. trommelvlies – aambeeld - halfcirkelvormige kanalen – orgaan van Corti – stijgbeugel
Welk soort receptoren bevinden zich in het orgaan van Corti? fotoreceptoren mechanoreceptoren thermosensoren pijnreceptoren
In welk deel van het orgaan van Corti worden …
a receptorcellen geprikkeld bij hoge tonen?
b receptorcellen geprikkeld bij lage tonen? Wat
Welke weg doorlopen geluidstrillingen vanaf de geluidsbron tot aan de haarcellen in het slakkenhuis?
a Vul het schema aan.
b Noteer ook telkens de middenstof waardoor de trillingen zich verplaatsen.
geluidsbron
Proefversie©VANIN
geluidstrilling
ovaal venster
verplaatsing vloeistof in slakkenhuis
haarcellen
Verklaar hoe gehoorschade kan ontstaan door blootstelling aan luide geluiden.
Om jongeren van pleintjes weg te houden, laat men er zeer hoge geluiden horen. Kun je verklaren waarom jongeren die horen en volwassen niet?
Iemand heeft geen schade aan het uitwendig oor of het middenoor. Ook het orgaan van Corti is niet beschadigd. Toch hoort die persoon niets. Hoe kun je dat verklaren?
Proefversie©VANIN
Waarom treedt gehoorverlies vooral of eerst op bij de hoge tonen?
Lees de tekst over de gierzwaluw en beantwoord de vraag.
De gierzwaluwen van Borneo (Salanganen) nestelen in ruime, donkere grotcomplexen. Lord Medway liet er enkele vrij in een donkere kamer: ze vlogen rond zonder tegen elkaar of tegen de muren te botsen, terwijl ze voortdurend kwetterden. Op het ogenblik dat in de kamer het licht werd aangeknipt, hield het gekwetter op en bleven de zwaluwen gewoon doorvliegen.
Hoe verklaar je dat?
Verder oefenen? Ga naar .
Er zit iets in mijn oog
Tijdens de CHECK IN heb je ontdekt hoe je lichaam reageert op prikkelende stoffen. We zagen hoe je begon te wenen bij het snijden van een ui.
1 Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen?
Proefversie©VANIN
2 Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?
3 Waar in je lichaam bevinden zich receptoren om de prikkels waar te nemen?
4 Hoe verwerkt je lichaam die prikkels?
Organismen hebben receptoren om op prikkels te reageren. Receptoren zijn vaak gespecialiseerde structuren die in zintuigen gelokaliseerd zijn. Soms kunnen receptoren ook zenuwuiteinden zijn zoals pijnreceptoren. Als receptoren geprikkeld worden, sturen ze een signaal of impuls naar de hersenen zodat de effectoren op een gepaste manier kunnen reageren.
De prikkelende stof van de ui is een uitwendige prikkel die een regelsysteem in gang kan zetten. De prikkel wordt opgevangen door de receptoren in het hoornvlies. Een signaal via het zenuwstelsel zorgt voor een snelle reactie door de effectoren: de traanklieren worden geactiveerd en het oog begint te tranen.
Proefversie©VANIN
THEMA 05 HOE WORDT DE WERKING VAN PLANTEN GEREGELD?
Proefversie©VANIN
Î Ik snak naar water
Deze plant kreeg al een tijdje geen water. Ontdek hoe de plant reageert als ze weer water krijgt.
Proefversie©VANIN
Hoe ga je te werk?
1 Bekijk de video.
2 Beantwoord de vragen.
Wat gebeurt er?
1 Hoe ziet de plant eruit nadat ze lange tijd geen water heeft gekregen?
2 Hoe reageert de plant als ze water krijgt?
Hoe zit dat?
1 Waarom hangen de bladeren slap als de plant watertekort heeft?
2 Hoe komt het dat de bladeren van de plant weer fris worden nadat ze water heeft gekregen?
3 De plant zal bij watertekort proberen om de verdamping van water te beperken. Welke structuren in de plant regelen dat?
` Welke prikkels kan een plant opvangen?
` Hoe reageren planten op prikkels?
` Hoe regelen planten hun reacties op prikkels?
` Hoe houdt een plant zich in stand?
` Hoe regelt de plant de waterhuishouding?
` Hoe wordt water (en assimilaten) getransporteerd in de plant?
We zoeken het uit!
VERKEN
Wat weet je al van de functies van een plant en haar plantendelen?
OPDRACHT 1
Welke grote delen van de plant ken je?
OPDRACHT 2
Combineer het worteldeel met zijn omschrijving. Noteer het passende nummer bij de juiste omschrijving.
Proefversie©VANIN
Wortelharen zijn de fijnste structuren van de wortel die water en opgeloste stoffen opzuigen uit de uitwendige omgeving.
De hoofdwortel is verbonden met de stengel. De stoffen uit de bodem worden naar de stengel vervoerd.
Zijwortels zijn vertakkingen van de hoofdwortel en vervoeren stoffen naar de hoofdwortel toe.
OPDRACHT 3
Hoe zijn planten microscopisch opgebouwd?
Proefversie©VANIN
1 Markeer één cel in het groen.
2 Markeer het dekweefsel in het blauw.
3 Omcirkel een huidmondje.
4 Plaats volgende begrippen in de juiste volgorde: van macroscopisch naar microscopisch: blad – cel – bladstelsel – dekweefsel.
OPDRACHT 4
Vul de ontbrekende begrippen aan in de onderstaande schematische voorstelling van het fotosyntheseproces. Kies uit: water (H2O) – koolstofdixoide (CO2) – glucose (C6H12O6) – zuurstofgas (O2) – stralingsenergie
1 Welke stoffen heeft de plant nodig voor de fotosynthese?
2 Hoe neemt de plant deze stoffen op?
3 Welk fotosyntheseproduct heeft de plant nodig?
4 Welke stof is een afvalstof in het fotosyntheseproces en verlaat de plant?
5 Vul nu de stoffen van de stofomzetting tijdens het fotosyntheseproces in op de juiste plaats.
stofomzetting in een plantencel
Een plant bevat de volgende grote delen: een wortel, een stengel, bladeren, bloemen en vruchten met zaden
• De stengel is verbonden met alle delen en bevindt zich meestal boven de grond. De vorm van de plantendelen kunnen afwijken van plant tot plant.
• De bladeren bevatten veel bladgroenkorrels die nodig zijn voor de fotosynthese
• De bloemen bevatten de voortplantingsorganen van de plant die ervoor zorgen dat er vruchten met zaden kunnen ontwikkelen.
• De wortel van een plant is opgebouwd uit een hoofdwortel met daaraan vertakkingen, de zijwortels. De cellen van de zijwortels vertonen uitstulpingen, dat zijn de wortelharen. Hierlangs gebeurt de opname van water en opgeloste stoffen.
• Van macroscopisch naar microscopisch zijn de organisatieniveaus van de plant: stelsel → orgaan → weefsel → cel.
Proefversie©VANIN
Niet alle plantenwortels zijn opgebouwd als een hoofdwortel met zijwortels. Sommige planten, zoals mossen, hebben geen wortels. Andere planten, zoals ui en prei, hebben een groot aantal gelijke wortels. Het zijn bijwortels. Bijwortels hebben ook wortelharen waarlangs water en opgeloste stoffen opgenomen worden.
het opvangen en reageren op prikkels bij planten?
Proefversie©VANIN
LEERDOELEN
Je weet al:
M wat een prikkel is;
M dat een prikkel een regelsysteem activeert;
M dat planten reageren op droge omstandigheden door de huidmondjes te sluiten.
Je leert nu:
M welke verschillende prikkels planten kunnen opvangen;
M op welke manieren planten op prikkels kunnen reageren.
1 Welke prikkels kunnen planten waarnemen?
Je leerde al dat planten de huidmondjes sluiten als de omgeving droog is en dat ze die weer openen als het vochtig is. Welke andere prikkels kunnen planten opvangen? En hoe reageren ze daarop? In dit hoofdstuk leer je er meer over.
OPDRACHT 5 ONDERZOEK
Bij het onlinelesmateriaal vind je twee labo’s terug.
1 Onderzoek welke invloed licht op een plant heeft.
2 Onderzoek welke invloed zwaartekracht op een plant heeft.
OPDRACHT 6 ONDERZOEK
Bekijk aandachtig de reacties van planten in de volgende situaties.
1 Noteer op welke prikkel de plant reageert.
3
Prikkel:
Afb. 5 De
Prikkel:
2 Lees de tekst en beantwoord de vragen
4 Kruidje-roer-me-niet
Prikkel:
Proefversie©VANIN
S Afb. 6 Wortels groeien het best naar beneden want daar kunnen ze water en voedingsstoffen vinden.
Prikkel:
Je kunt deze tekst lezen omdat fotoreceptoren in je ogen het licht waarnemen en vervolgens signalen doorsturen naar je hersenen. Net zoals dieren zitten planten boordevol gespecialiseerde structuren die prikkels kunnen opvangen: de receptoren. Die receptoren liggen verspreid over de hele plant en kunnen onderling sterk verschillen.
Planten hebben licht nodig voor de fotosynthese. Zo kunnen ze hun eigen voedingsstoffen aanmaken. Fotoreceptoren stellen planten in staat om dat licht waar te nemen.
Planten zijn ook in staat aanraking of beweging waar te nemen. Dat doen ze met mechanoreceptoren
OPDRACHT 6 (VERVOLG)
1 Welke structuren zijn er in de plant aanwezig om licht waar te nemen?
2 Welke structuren nemen aanraking en beweging waar?
3 Waar liggen die structuren in de plant?
4 Wat is het nut voor planten om prikkels te kunnen opvangen?
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 7 DOORDENKER
Beantwoord de vraag.
In het internationaal ruimtestation zou een plant in elke richting kunnen groeien omdat er geen zwaartekracht is. Toch groeien planten uiteindelijk in een welbepaalde richting. Waarom?
Planten kunnen prikkels opvangen
Planten hebben echter geen zintuigen. Ze gebruiken gespecialiseerde structuren die verspreid liggen in het organisme, om prikkels waar te nemen. Dat zijn de receptoren
Meerdere prikkels worden door specifieke receptoren waargenomen:
• fotoreceptoren: receptoren die lichtprikkels waarnemen;
• mechanoreceptoren: receptoren die aanraking en beweging waarnemen.
Dankzij die receptoren kunnen planten veranderende omstandigheden waarnemen en er gepast op reageren om zo hun overlevingskansen te verhogen. Ze reageren op uitwendige prikkels zoals aanraking, licht, zwaartekracht en temperatuur.
De meeste prikkels waarop planten reageren, ontstaan uitwendig: tekort aan water, tekort aan voedingsstoffen … Wetenschappers zoeken nog volop uit hoe planten reageren op inwendige veranderingen. Watertekort bij een plant ontstaat bijvoorbeeld bij de wortels die te weinig water opnemen. Binnen in de plant merken receptoren ook die verandering van het watergehalte op. Er ontstaat dan een kettingreactie aan complexe mechanismen die de plant helpen gepast te reageren op de veranderende omstandigheid. Plantenhormonen spelen daarin een cruciale rol. Maar daar leer je later in dit thema meer over.
Proefversie©VANIN
2 Hoe reageren planten op prikkels?
S Afb. 9 De reuzenberenklauw kan tot wel twee meter hoog worden en is een imposante plant in de wegberm.
Wanneer een gevaarlijk hond je achterna zit, loop je vast weg. Planten kunnen zich niet verplaatsen en moeten dus gebruik maken van andere mechanismen om te reageren op prikkels. Het kruidje-roer-me-niet, zonnebloemen, krokusjes … gebruiken allemaal beweging als reactie op uitwendige prikkels.
De reuzenberenklauw reageert op een andere manier. De plant gebruikt namelijk kliersecretie om zich te beschermen tegen planteneters en zelfs tegen jou. Wanneer je die plant aanraakt, komen er kliersappen vrij. In combinatie met de zon kunnen die sappen je huid irriteren en zelfs brandwonden veroorzaken.
2.1 Beweging als reactie op een prikkel
Proefversie©VANIN
1 Scan de QR-codes en bekijk de filmpjes van de planten.
2 Beantwoord de vragen en vul de tabel aan.
OPDRACHT 8 (VERVOLG)
5 Waarneming 6 Verwerking
1 Hoe reageren de planten op prikkels?
Prikkel? Reactie? Is de reactie gericht naar de prikkel? bonenplant ja neen
venusvliegenval ja neen
radijsjes ja neen paardenbloemen ja neen
2 Bekijk nog eens aandachtig de laatste kolom. Niet elke reactie is gericht naar de prikkel toe. Formuleer zelf hoe die reacties verlopen.
Proefversie©VANIN
3 Wat zijn de effectoren bij deze plantenbewegingen?
4 Doordenker: Waarom klapt de venusvliegenval pas dicht bij een sterkere aanraking?
7 Besluit
Formuleer een besluit.
Uitwendige prikkels veroorzaken reacties bij planten. Planten kunnen reageren door
We onderscheiden twee soorten reacties: • •
8 Reflectie
Planten bewegen als reactie op prikkels. Bloemen en stengels groeien naar het licht, een stengel windt zich rond een stok, wortels groeien naar beneden, een venusvliegenval klapt dicht om een vlieg te vangen …. Die bewegende plantendelen functioneren als effectoren.
Proefversie©VANIN
De reacties van verschillende planten op dezelfde prikkel, bijvoorbeeld op een lichtprikkel, kan verschillend zijn.
We onderscheiden twee soorten reacties.
1 Een tropie is een beweging van plantendelen veroorzaakt en gericht door de richting van de uitwendige prikkel.
Bijvoorbeeld: radijsjes groeien naar het licht toe.
2 Een nastie is een beweging van plantendelen veroorzaakt door maar niet gericht naar de prikkel.
Bijvoorbeeld: paardenbloem opent bij licht en sluit wanneer het donker is.
Bij de gerichte beweging, een tropie, kun je nog een stapje verder gaan.
• Positieve tropie: plant beweegt naar de prikkel toe.
• Negatieve tropie: plant beweegt van de prikkel weg.
Om de aard van de prikkel aan te geven, wordt het woord ‘tropie’ of ‘nastie’ voorafgegaan door een Grieks voorvoegsel dat de soort prikkel aanduidt.
• ‘Foto’ betekent licht.
> We spreken dan van fototropie en fotonastie
• ‘Thigmo’ betekent aanraking.
> We spreken dan van thigmotropie en thigmonastie
Om de aard van de prikkel aan te geven, wordt het woord ‘tropie’ of ‘nastie’ voorafgegaan door een Grieks voorvoegsel dat de soort prikkel aanduidt.
aard van de prikkel Grieks voorvoegsel licht foto aanraking thigmo zwaartekracht geo temperatuursverandering thermo
OPDRACHT 9 ONDERZOEK
Je kon al een aantal reacties van planten bestuderen.
1 Beoordeel voor elke reactie of het om een tropie of een nastie gaat.
2 Noteer daarna de correcte naam van elke plantenbeweging in de laatste kolom. voorbeelden tropienastienaam plantenbeweging
a Het kruidje-roer-me-niet vouwt zijn blaadjes dicht bij aanraking.
b Krokussen openen zich in de warmte en sluiten in de kou.
c Jonge zonnebloemen bewegen mee met de zon.
d De wortels van planten groeien naar beneden.
e De stengels van planten groeien naar omhoog.
f De venusvliegenval klapt dicht.
g Radijsjes groeien naar het licht.
h Een bonenplant slingert rond een stok.
I Paardenbloemen openen wanneer het licht is.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 10 DOORDENKER
Onder invloed van de zwaartekracht groeien stengels naar boven en wortels naar beneden.
a Hoe noem je beide reacties?
- Stengels groeien naar boven:
- Wortels groeien naar beneden:
b Verklaar.
OPDRACHT 11
2.2 Kliersecretie als reactie op een prikkel
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Stel dat je op een warme zomerdag in short door hoge begroeiing loopt. Plots krijg je jeukende bobbeltjes op je benen. Je bent in aanraking gekomen met een brandnetel! Brandnetels hebben klierharen of brandharen met aan de top een weerhaakje. Als dat weerhaakje in jouw huid vast komt te zitten, breekt het. Er komt dan een beetje mierenzuur vrij, een stof die een branderig gevoel geeft. Die brandnetel heeft het eigenlijk niet op jou gemunt maar wil zich zo beschermen tegen vraat van dieren.
1 Wat is de prikkel voor de plant?
2 Wat is de effector?
3 Wat is het nut van de reactie voor de plant?
Proefversie©VANIN
Planten beschikken net als dieren over kliercellen. Bij planten zijn kliercellen soms effectoren die een reactie op een prikkel kunnen uitvoeren indien nodig. Planten kunnen door kliersecretie hun overlevingskansen verhogen.
VOORBEELDEN
Mierenzuur
Zo zal de brandnetel zich proberen beschermen tegen vraat door mierenzuur in klierharen te produceren. Wanneer de plant wordt aangeraakt, breekt het haartje af en kan er snel een reactie volgen. Planteneters worden afgeweerd.
Hars
Naaldbomen produceren vaak hars, dat is taai en kleverig en wordt geproduceerd door kliercellen rond harskanalen. Als een boom wordt beschadigd kan het hars de wond afdekken, zo wordt verhinderd dat schadelijke schimmels of bacteriën binnendringen.
Melksap
Ook het melksap dat sommige planten, zoals de klaproos, produceren, zal de plant bij verwonding beschermen tegen indringers. Melksap is meestal giftig voor planteneters. Met deze kliersecretie kan de plant zich dus preventief beschermen tegen vraat.
Proefversie©VANIN
Niet alle klierproducten dienen om planten te beschermen tegen indringers. Zo produceren heel wat planten nectar in honingklieren of nectariën.
Nectar is een suikerrijke vloeistof die insecten aantrekt. De nectar is voedsel voor die dieren, maar tegelijkertijd nemen ze in hun zoektocht naar de nectar, diep verscholen in de bloem, het stuifmeel van de meeldraden mee naar een stamper van een andere bloem. Zo zorgen ze voor de bevruchting van de plant. Die klierproducten zijn dus geen reactie op een prikkel, maar spelen wel een belangrijke rol in bijvoorbeeld de voortplanting van de plant. Zo verhogen die klieren ook de overlevingskansen van de plant.
Verschillende delen van een plant kunnen reageren op een prikkel. Ze functioneren als effector. Een effector kan een enkele cel zijn.
Als reactie op een prikkel komen bij planten twee soorten bewegingen voor: een tropie en een nastie.
• Tropie: een beweging die veroorzaakt wordt door een prikkel en naar die prikkel toe gericht is.
• Nastie: een beweging die veroorzaakt wordt door een prikkel en die niet naar die prikkel toe gericht is.
Planten kunnen ook met behulp van kliercellen reageren op een prikkel. De kliercel produceert dan bepaalde stoffen, de klierproducten
Planten kunnen hun overlevingskansen verhogen door beweging en kliersecretie.
PRIKKEL
=
een waarneembare verandering in een organisme of de omgeving van het organisme die een reactie kan uitlokken
Welke prikkels kunnen planten opvangen?
• licht
• aanraking
• temperatuur
• zwaartekracht
• hoeveelheid water, voedingsstoffen …
• …
Proefversie©VANIN
Receptoren:
• verspreid over de hele plant
• vaak slechts een onderdeel van een cel
• Fotoreceptoren vangen licht op.
• Mechanoreceptoren nemen aanraking en beweging waar.
Planten kunnen door samenwerking tussen receptoren en effectoren veranderende omstandigheden waarnemen en er gepast op reageren
REACTIE
= actie als antwoord op de prikkel
Hoe reageren planten op prikkels?
• beweging: 2 soorten tropie: beweging veroorzaakt en gericht naar een prikkel nastie: beweging veroorzaakt maar niet gericht naar een prikkel
• kliersecretie: Planten produceren kliersappen die bij beschadiging of vraat de plant beschermen tegen indringers.
Effectoren:
Dat kunnen alle delen van de plant zijn: wortels, stengel, blad, bloem, gespecialiseerde cellen …
1 Begripskennis
• Ik kan omschrijven wat een prikkel bij planten is.
• Ik kan voorbeelden van prikkels bij planten geven en herkennen
• Ik kan de functie van een receptor bij planten omschrijven
• Ik kan uitleggen wat de functie is van een fotoreceptor
• Ik kan uitleggen wat de functie is van een mechanoreceptor
• Ik kan met een experiment aantonen dat planten reageren op aanraking en licht.
• Ik kan omschrijven wat een tropie is en een voorbeeld geven of herkennen.
• Ik kan omschrijven wat een nastie is en een voorbeeld geven of herkennen.
• Ik kan omschrijven dat kliersecretie een reactie op een prikkel kan zijn en een voorbeeld geven
• Ik kan voorbeelden van kliersecretie geven waar dit geen reactie op een prikkels is.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.
• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.
• Ik kan een experiment uitvoeren en de nodige gegevens verzamelen
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren
• Ik kan een besluit formuleren op basis van de verzamelde gegevens.
• Ik kan reflecteren over een onderzoek.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
1 REEKS
2
T ip: Denk aan het Griekse woordje voor ‘warm’ of ‘heet’. REEKS
Welke van deze bewegingen is geen reactie op een prikkel?
a Markeer het juiste antwoord.
• Paardenbloemen sluiten zich bij vochtig weer en gaan opnieuw open als het droog is.
• Boomtwijg jes bewegen in de wind.
• Kamerplanten die aan het raam worden gezet, draaien hun bladeren naar het licht.
• Bij kiemplantjes die met hun wortels verticaal in een beker met gelatine groeien, wordt aan één zijde keukenzout in de gelatine toegevoegd. Gevolg: de wortels krommen zich van het keukenzout weg.
b Motiveer je keuze.
Proefversie©VANIN
c Wat is de prikkel in de andere gevallen?
•
•
• Welke soorten reacties op prikkels ken je?
1 Verbind.
a Verbind de voorbeelden van bewegingen met de juiste benaming van de reactie op de prikkel.
b Verbind vervolgens de beweging met de juiste omschrijving.
Voorbeeld bewegingen Benaming reactie op prikkel Omschrijving beweging
• De radijsjes groeien naar het licht.
• Het kruidje-roer-mij-niet vouwt zijn blaadjes dicht bij aanraking.
• De paardenbloem gaat open als het licht is.
• De venusvliegenval klapt dicht bij aanraking van een vlieg.
• De bonenplant windt zich rond een stok. tropie nastie beweging veroorzaakt door en gericht naar de prikkel beweging veroorzaakt door maar niet gericht naar de prikkel
2 Krokussen openen zich in de warmte en sluiten zich in de kou.
a Is dit een tropie of een nastie?
b Zoek het juiste voorvoegsel voor het openen en sluiten als reactie op de prikkel ‘temperatuur’.
REEKS
3
Noteer bij de gegeven bewegingen:
• de prikkel die de beweging uitlokt;
• de naam van de beschreven tropie of nastie;
• of het een positieve of negatieve tropie is.
Beweging
Bloemen van zonnebloemen draaien mee met de draairichting van de zon.
Sneeuwklokjes openen zich bij warmte en sluiten in de kou.
Als een heggenrank een staak aanraakt, windt hij er zich omheen.
Klaverplanten zien er ’s avonds verwelkt uit; ’s morgens worden ze opnieuw fris.
De wortels van planten groeien naar beneden.
Paardenbloemen sluiten zich bij vochtig weer en gaan opnieuw open als het droog is.
Lupinen die door de wind omver zijn gewaaid, krommen hun stengel na een tijd weer opwaarts.
Wortels van kamerplantjes groeien van zout weg.
REEKS
4
Bekijk de video en beantwoord de vragen.
Wordt de beweging veroorzaakt door licht (fototropie), warmte of koude (thermotropie), vochtigheid (hygrotropie), chemische stoffen (chemotropie), zwaartekracht (geotropie) of houden ze verband met het dag- en nachtritme (nyctitropie)? TIP
Proefversie©VANIN
De meeldraden van de korenbloem zijn gevoelig voor aanraking. Wanneer een insect de helmknopjes aanraakt, trekken de helmdraden samen en wordt er wit stuifmeel uit de helmknopjes geduwd.
a Kruis aan.
Dit is een voorbeeld van thigmonastie.
Dit is een voorbeeld van thigmotropie.
b Verklaar je antwoord.
c Wat is het nut van die reactie voor de korenbloem?
PrikkelSoort tropie/nastie+ of - tropie
Bij bestuiving van bloemen komt stuifmeel op de stamper terecht. Suikers (koolhydraten) in het stuifmeel zorgen voor de uitgroei van de stuifmeelbuis.
a Kruis aan.
Dit is een voorbeeld van chemonastie.
Dit is een voorbeeld van chemotropie.
b Verklaar je antwoord.
Proefversie©VANIN
c Wat is het nut van die reactie voor de plant?
Schrijf de reactievergelijking van het fotosyntheseproces op. Breng de vergelijking in evenwicht. + tralingsenergie +
Muurleeuwenbek is een plantje dat je in Vlaanderen op allerlei muren kunt aantreffen. Daar groeit het immers het best. Door een specifieke aanpassing is het plantje uitermate bestand tegen veranderende omstandigheden. Staat het plantje in bloei, dan bewegen de bloemen naar het zonlicht. De vruchtjes daarentegen draaien zich weg van het licht en groeien naar de muur toe.
1 Welk voordeel levert het de vruchtjes om naar de muur groeien?
2 Geef de volledige naam van deze plantenbeweging.
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Een nietsvermoedend insect wordt in de val gelokt door de zonnedauw. Het insect wordt aangetrokken door een kleverige zoete stof die in kliertjes op de tentakels van de zonnedauw wordt geproduceerd. Eens het insect landt, rolt het blad van de zonnedauw zich rond het insect. Het insect wordt nu verteerd door de kliersappen en levert zo de zonnedauw extra voedingsstoffen. Op die manier kan zonnedauw toch groeien waar er weinig voedingsstoffen in de grond zitten.
Proefversie©VANIN
1 Wat is de prikkel voor het insect om naar de zonnedauw te vliegen?
2 Welke techniek gebruikt de zonnedauw om het insect in de val te lokken?
3 Welke reactie veroorzaakt het landen van het insect op de zonnedauw?
4 Wat is het nut van die reactie?
Î Hoe wordt informatie van receptor naar effector overgebracht bij planten?
Proefversie©VANIN
LEERDOELEN
Je weet al:
M welke verschillende prikkels planten kunnen opvangen;
M op welke manieren planten op prikkels kunnen reageren;
M dat de geleiding van informatie bij dieren door elektrische signalen en door hormonen gebeurt.
Je leert nu:
M dat ook planten gebruik kunnen maken van elektrische signalen en hormonen om te reageren op prikkels;
M hoe het regelsysteem bij planten functioneert;
M beschrijven hoe hormonen bepaalde processen regelen om de overlevingskans te verhogen.
Het kruidje-roer-me-niet vouwt bij een aanraking vliegensvlug zijn blaadjes dicht en radijsjes bewegen naar het licht toe. Speciale receptoren pikken die prikkels op. Heel wat verschillende plantendelen fungeren vervolgens als effector om op de prikkel te reageren. Planten hebben echter geen zenuwstelsel zoals dieren. Hoe wordt de informatie van de prikkel dan doorgegeven naar de effector? Hoe regelen planten met andere woorden de reactie op een prikkel ?
1 Welke mechanismen regelen de werking van planten?
We leerden dat reacties op prikkels zowel bij planten als bij dieren volgens een regelsysteem worden bepaald.
Prikkels worden opgevangen door receptoren. De reacties op die prikkels gebeuren door effectoren. Om de informatie naar die effectoren te geleiden, beschikken planten echter niet over hersenen of een zenuwstelsel. Toch vinden we gelijkaardige systemen terug.
1.1 Geleiding van informatie met behulp van elektrische signalen
Wanneer bij dieren een signaal van een receptor aan een effector wordt doorgegeven, dan gebeurt dat via de neuronen. Binnen in zo’n neuron ontstaat dan een verplaatsing van ionen of geladen deeltjes. We noemen dat een elektrisch signaal. Planten beschikken over een gelijkaardig mechanisme.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT
12
Bestudeer de voorbeelden en zoek hoe planten signalen kunnen geleiden. Vul de tabel aan.
Beschadiging
Rozenblaadjes zijn gevoelig voor bladluizen. De diertjes voeden zich met het floëemsap van jonge plantendelen, dat veel voedingsstoffen bevat.
Als bladluizen cellen beschadigen, komen stoffen uit die cellen vrij. Als die stoffen binden op receptoren, start de productie van glutamaat. Glutamaat verandert de eigenschappen van het celmembraan, waardoor geladen deeltjes zich van cel naar cel kunnen verplaatsen. Zo ontstaat een elektrisch signaal doorheen (delen van) de plant die de productie van afweerstoffen op gang brengt. Die afweerstoffen maken de plant minder appetijtelijk om de vraat te verminderen.
Aanraking
Het kruidje-roer-mij-niet is een kruidachtige plant die aantoont dat planten heel snel kunnen reageren. Als de plant wordt aangeraakt of door de wind beweegt, gaan de blaadjes ‘dicht’.
Ook belichting heeft een invloed, want ’s nachts zijn de blaadjes samengevouwen.
Bij aanraking worden specifieke cellen geprikkeld waardoor een elektrisch signaal ontstaat. Dat signaal verspreidt zich over de plant. Op de plaats waar blaadjes aan de steel vasthangen, zit een bladscharnier. Dat is een zwelling met cellen die snel water verliezen als ze een elektrisch signaal ontvangen. Als die cellen water verliezen, bewegen de blaadjes.
Planten reageren op beschadigingPlanten reageren op aanraking
prikkel receptor conductor effector reactie
Planten hebben geen zenuwstelsel, maar ze kunnen toch informatie verspreiden met behulp van elektrische signalen.
• De prikkels worden opgevangen door receptoren. Zo zijn sommige cellen extra gevoelig voor aanraking.
• Na ontvangst van de prikkel verspreiden geladen deeltjes zich over de plant. Er ontstaat er een elektrisch signaal.
• De geladen deeltjes worden naar de effectoren gestuurd. De plantendelen die gevoelig zijn voor die geladen deeltjes, kunnen daarop reageren, zoals de bladscharnieren bij het kruidje-roer-me-niet.
• Door de reactie stijgt de overlevings- en voortplantingskans van de plant.
1.2 Geleiding van informatie met behulp van plantenhormonen
Lees het artikel en vul het schema aan.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 13
Lees de artikels en vul de tabel in.
Druk en beschadiging
Als een druppel regen een blad raakt, verspreiden kleine druppeltjes zich in alle richtingen. Omdat die druppeltjes bacteriën, virussen of sporen van schimmels kunnen bevatten, is dat gevaarlijk voor de plant. Ook naburige planten kunnen schade ondervinden, want één enkel druppeltje kan de ziekteverwekkers tot wel tien meter ver verspreiden over de omringende planten.
Als reactie op de regendruppels, lichte aanrakingen of bij beschadiging, produceren de betrokken cellen bepaalde stoffen. Die veroorzaken in onbeschadigde cellen de aanmaak van meerdere hormonen, waaronder jasmijnzuur. Dat hormoon verspreidt zich via het floëem van blad tot blad en via de lucht naar andere niet-beschadigde plantendelen of naar naburige planten. Jasmijnzuur veroorzaakt daar bijna onmiddellijk het optreden van meerdere verdedigingsmechanismen van de plant, zoals de productie van giftige stoffen, of de aanmaak van extra dikke celwanden, waardoor cellen minder goed kunnen worden aangetast. Ook de aanmaak van nog andere hormonen, zoals ABA, auxine en ethyleen, kan worden gestimuleerd.
prikkel
receptor conductor effector reactie
Plantenhormonen zijn, net als hormonen bij dieren, signaalstoffen die een boodschap overbrengen tussen de receptor en de effector. Signaalstoffen brengen een boodschap over van de ene naar de andere plaats in de plant.
De prikkel, zoals watertekort of druk en beschadiging, wordt waargenomen door receptorcellen. Net zoals bij dieren produceren die cellen kleine hoeveelheden hormonen. Die hormonen worden vervoerd via het transportweefsel van de plant. De hormonen binden met welbepaalde moleculen van de doelwitcellen, de effectoren. Alleen als het hormoon precies op de effector past, zoals een sleutel op een slot, wordt een reactie uitgelokt.
Planten worden voortdurend blootgesteld aan ongunstige veranderingen in hun omgeving. In de loop van de evolutie hebben planten meerdere mechanismen ontwikkeld om die veranderingen op te vangen.
Proefversie©VANIN
Omdat planten zich niet naar een andere omgeving kunnen verplaatsen, moeten ze reageren op veranderingen in hun omgeving om te overleven. Ze gebruiken daarvoor twee mechanismen:
Planten kunnen elektrische signalen gebruiken om informatie van een prikkel over de plant te verspreiden. Ze beschikken namelijk niet over een zenuwstelsel zoals bij dieren.
• Net zoals bij dieren kunnen plantenhormonen dienst doen als signaal tussen prikkel en effector. De hormonen regelen reacties die nodig zijn om de kans op overleving en voortplanting te verhogen.
• Hormonen worden in de plant aangemaakt en werken al in kleine hoeveelheden. Ze worden vervoerd via het transportweefsel
• Auxine is een voorbeeld van plantenhormoon.
WEETJE
Wanneer een rups aan een deel van de plant (zoals een blad) knabbelt, komt uit de beschadigde plantencellen een
BEKIJK DE VIDEOboodschappermolecule (glutamaat) vrij. Die molecule verandert de membraaneigenschappen van aangrenzende cellen, met als gevolg dat positieve ionen in die cellen naar binnen stromen. De verplaatsing van positieve ionen in één cel veroorzaakt verplaatsing van positieve ionen in een aangrenzende cel. De kettingreactie van verplaatsing van ionen veroorzaakt, net zoals bij dieren, een elektrisch signaal dat informatie over een grote afstand kan vervoeren. Dat elektrisch signaal brengt de productie van allerhande stoffen op gang die de plant minder appetijtelijk moeten maken, om zo de vraat te verminderen. Ook planten kunnen informatie over grote afstand verspreiden door middel van elektrische signalen.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 14 ONDERZOEK
Waardoor wordt de kieming van zaden geregeld?
Voer labo XX uit. Je vindt het bij het onlinelesmateriaal.
2 Welke hormonen spelen een rol in de coördinatie van reacties op prikkels bij planten?
2.1 Auxine
Auxinen vormen een belangrijke groep van hormonen. Je ontdekt er meer over in opdracht XX.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 15
Hieronder zie je een illustratie van de resultaten van een aantal experimenten met kiemende zaden. Bestudeer de resultaten aandachtig en beantwoord de vragen. A kiemend graszaad in donkere omgeving kiemende graszaden in aanwezigheid van licht invallend vanaf zijkant
top verwijderd licht
top bedekt met ondoorzichtige dop top bedekt met transparante dop basis bedekt met ondoorzichtige boord
top afgescheiden door doorlaatbaar tussenschot top afgescheiden door ondoorlaatbaar plastic
1 Wat leid je af uit de vergelijking van situatie A en B?
2 Wat leid je af door de resultaten van de experimenten B, C, D, E en F te vergelijken?
3 Wat kun je besluiten uit de experimenten G en H?
4 Bestudeer het volgende experiment en beantwoord de vragen.
a Tussen de stengeltop en het onderliggende deel van de stengel van een kiemende plant wordt een doorlaatbaar blokje geplaatst. Dat blokje raakt doordrongen met auxine van de plant. De plant wordt belicht van de zijkant.
OPDRACHT 15 (VERVOLG)
b Eenzelfde blokje wordt aan de zijkant van een kiemende stengel geplaatst, waarvan de toppen afgesneden zijn. De plant wordt in het donker gezet.
Laat het hormoon in een doorlaatbaar blokje doordringen. licht
Proefversie©VANIN
a licht
c Beschrijf je waarnemingen.
d Wat kun je uit dit experiment besluiten?
b donker
Het hormoon wordt aangemaakt o.i.v. licht / donker. In licht worden die hormonen afgebroken / verspreid. De cellen groeien sneller / trager o.i.v. hormonen.
e Bestudeer hieronder de bevindingen die je uit dit experiment kon afleiden.
• Uit het experiment blijkt dat planten die licht ontvangen naar dat licht toe groeien.
• Verder kun je afleiden dat de plantencellen onder invloed van dat licht het hormoon auxine produceren.
• Bovendien blijkt dat auxine de groei van de stengel stimuleert.
Zoek uit naar waar auxine zich vanuit de top over de stengel verspreid.
5 In een ander experiment met twee quasi identieke planten wordt bij één plant de bovenste eindknop verwijderd.
eindknop
OPDRACHT 15 (VERVOLG)
a Wat gebeurt er als de eindknop in een plant verwijderd wordt?
b Wat kun je uit deze proef besluiten?
Proefversie©VANIN
prikkel
licht
Je stelde eerder vast dat alle planten naar het licht toe groeien. Maar hoe gebeurt dat nu precies?
Signaalstoffen of hormonen, zoals auxine, stimuleren bepaalde cellen in de plant om sneller te groeien. Licht remt de productie van auxine. Daardoor is er meer auxine in cellen aan de schaduwkant van een plant. Het gevolg is dat plantencellen aan de schaduwkant langer worden en naar het licht toe buigen. Op die manier kan de plant meer licht opvangen en beter aan fotosynthese doen.
licht
receptor
conductor effector reactie fotoreceptoren auxine
cellen worden langer aan de schaduwkant
lentegroei
Auxine verspreidt zich gelijkmatig door de plant.
auxine
auxine
licht
Auxine verzamelt zich aan de schaduwkant W Afb. 19
Je kunt het je een beetje voorstellen als in een buigbaar drinkrietje. Aan de schaduwkant zijn de cellen langer dan aan de zonkant. Kijk maar eens naar de bocht in het rietje, de segmenten zijn langer in de buitenbocht dan in de binnenbocht. Of bekijk de video ter verduidelijking.
Naast het stimuleren van de lengtegroei in de cellen van de stengel en de wortel, zorgen auxinen er ook voor dat de uitgroei van zijscheuten bij stengels verhinderd wordt.
Meristemen: deelweefsel in planten dat zorgt voor de groei en nieuwe cellen kan aanmaken
Uit experimenten is gebleken dat auxine uit de top verhindert dat de lager gelegen knoppen uitgroeien. Als de bovenste meristemen van een plant worden verwijderd, valt die remmende werking van auxine weg en beginnen de zijknoppen uit te groeien. De plant wordt daardoor breder en de plant kan nu via de zijscheuten in de hoogte groeien. Omdat ze na beschadiging of snoeien de wortel- en stengelgroei stimuleren, worden auxines ook vaak groeihormonen genoemd.
Onder invloed van de zwaartekracht groeien wortels naar beneden. Als de bovenste deelweefsels of meristemen van een plant horizontaal komt te liggen, hoopt auxine zich op aan de onderzijde van de wortel. In de wortels heeft auxine een tegengestelde werking aan die in de stengel. Omdat het strekken van de cellen aan de onderzijde van de wortel wordt afgeremd, buigt de wortel om en groeit hij weer naar beneden. Dat verschijnsel wordt geotropie genoemd.
Proefversie©VANIN
tegengestelde werking zwaartekracht licht
meer auxine meer auxine
stimuleren remmen
WORTEL
Auxine remt de lengtegroei van cellen (of het strekken van cellen). Daardoor worden de cellen onderaan minder lang dan bovenaan en buigt de wortel naar beneden.
S Afb. 20 Invloed van auxine op de groei van de wortel en de stengel
STENGEL
Auxine stimuleert de lengtegroei van cellen. De cellen onderaan worden langer dan de cellen bovenaan waardoor de stengel naar het licht toe (naar boven) buigt.
Auxinen zijn dus plantenhormonen die de groei kunnen regelen. Hoewel auxinen in alle cellen kunnen worden aangemaakt, gebeurt dat vooral in de meristemen van de plant. Van daaruit worden die hormonen naar andere delen van de plant verspreid. Afhankelijk van de cellen waarop de auxinen inwerken, kunnen ze een andere werking hebben.
2.2 Ethyleen
OPDRACHT 16 ONDERZOEK
Een aantal fruitsoorten, zoals appels, peren en bananen, vormen grote hoeveelheden van het gasvormig hormoon ethyleen. Voer de volgende proef uit om de invloed van het hormoon ethyleen op de rijping van fruit te onderzoeken.
1 Onderzoeksvraag
Welke invloed heeft ethyleen op de rijping van fruit?
2 Hypothese
3 Benodigdheden
2 (doorzichtige) afsluitbare zakken of bokalen
onrijpe kerstomaten
rijpe appels
4 Werkwijze
1 Plaats in een eerste doorzichtige zak of bokaal een onrijpe kerstomaat en sluit de zak of bokaal af.
2 Plaats in een andere doorzichtige zak of bokaal een onrijpe kerstomaat en een appel. De appel mag de tomaat niet raken. Sluit de zak of bokaal af.
3 Laat een week liggen.
5 Waarneming
Wat neem je waar als je de kerstomaten na een week vergelijkt?
6 Verwerking
Hoe komt het dat de tomaat bij de appel het snelst rijpte?
7 Besluit
Formuleer een besluit.
Proefversie©VANIN
8 Reflectie
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Appel rijpt aan de boom.
S Afb. 23
Proefversie©VANIN
Rijpe appel produceert ethyleen.
Na het uitvoeren van de opdracht begrijp je wellicht waar het gezegde ‘Eén rotte appel in de mand maakt al het gave fruit ten schande’ vandaan komt. Sommige fruitsoorten, zoals appels, produceren een gasvormige stof die de rijping bevordert. Dat gas is ethyleen (etheen).
Ethyleen zorgt ervoor dat de vrucht tijdens de rijping een opvallende kleur krijgt en dat er zoete suikers en lekkere geuren gevormd worden. Zo trekt de vrucht de aandacht van dieren die de vruchten eten en daarmee helpen om de zaden te verspreiden. Ethyleen wordt daarom ook het rijpings- of verouderingshormoon genoemd.
Ethyleen wordt waargenomen door bepaalde chemoreceptoren in een plant. Er ontstaat dan een signaal om nog meer ethyleen te produceren. Zo versterkt de productie van ethyleen zichzelf. Het is een voorbeeld van positieve feedback. Dat feedbacksysteem verklaart waarom vruchten snel rijpen en ook hoe ze de snellere rijping van andere vruchten veroorzaken.
Ethyleen geeft een signaal af aan planten in de omgeving.
Schematische weergave rijping fruit als voorbeeld van positieve feedback
Die planten produceren nu ook ethyleen.
Meer appels rijpen aan de boom.
Ook de industrie gebruikt dat trucje, al is het dan op grotere schaal.
• Bananen worden onrijp geoogst. Vlak voor aankomst behandelen ze die met ethyleen, waardoor ze aan beginnen te rijpen.
• Om appels langer te bewaren, worden ze opgesloten in een ethyleenvrije ruimte met ventilatie. Zo stellen ze de rijping zo lang mogelijk uit.
WEETJE
Sommige vruchten, zoals appels, bananen, tomaten en kiwi’s, rijpen verder nadat ze geplukt worden. Dergelijke vruchten worden climacterisch fruit genoemd. Omdat onrijp fruit minder snel beschadigd raakt, worden de vruchten geplukt nog voor ze rijp zijn. Ze worden naar verschillende delen van de wereld getransporteerd in gekoelde containers, omdat lage temperaturen de rijping vertragen. Als ze in het land van bestemming aankomen, wordt de rijping versneld door het fruit met ethyleen in contact te brengen. Zo belandt mooi en onbeschadigd rijp fruit in de winkelrekken.
Niet-climacterische vruchten, zoals ananas, druiven en sinaasappelen, rijpen niet of nauwelijks meer nadat ze geplukt zijn. Als je een aardbei te vroeg plukt, blijft ze zuur. De aardbeien enkele dagen laten liggen, maakt ze wel roder, maar lekker zoet worden ze niet meer. Niet-climacterisch fruit mag je dus pas plukken nadat het aan de plant gerijpt is.
Climacterischfruit
Proefversie©VANIN
appelsavocado’sbananenpruimen perzikenperentomatenbraambessen abrikozen kiwi’s
S Afb. 24
Niet-climacterischfruit
frambozensinaasappelen aardbeien druivenkersencitroenen
paprika’scashewnoten
OPDRACHT 15 (VERVOLG)
Bestudeer de afbeelding en beantwoord de vraag.
In de onderstaande afbeelding zie je het resultaat van de kieming van erwten in aparte ruimtes, met in elke ruimte een verschillende hoeveelheid ethyleengas.
0,00 0,10 0,20 ethyleenconcentratie (delen per miljoen) 0,40 0,80
S Afb. 25
Wat is het effect van het gas ethyleen op een kiemende plant?
S Afb. 26
Proefversie©VANIN
Plantenwortels oefenen een grote kracht uit op voorwerpen die hun groei versperren.
Wanneer een kiemende plant tegen een obstakel botst, heeft de plant twee mogelijkheden: het obstakel opzij duwen of eromheen groeien. In een dergelijke situatie produceert de plant meer ethyleen. Daardoor wordt de stengel korter en dikker en kan de plant een grotere druk uitoefenen. De mogelijkheid om het obstakel weg te drukken, neemt toe. Ook begint de stengel horizontaal af te buigen, zodat de kiemende plant omheen het object kan groeien. Zodra het obstakel weg is, vermindert de productie van ethyleen en zet een normale groei zich verder.
Dat is typisch voor de werking van plantenhormonen. Als de prikkel afneemt of verdwijnt, wordt de productie van het plantenhormoon afgeremd. Net als auxinen kan ethyleen meerdere processen regelen op verschillende plaatsen in de plant.
In thema 1 kon je al vaststellen dat huidmondjes de verdamping van water in de plant regelen.
2.3 Abscisinezuur
Bij watertekort wordt het sluiten van de huidmondjes hormonaal geregeld door het plantenhormoon abscisinezuur (ABA). Dat hormoon doet de sluitcellen snel water verliezen, waardoor die cellen van vorm veranderen en hun wanden tegen elkaar gaan liggen. Abscisinezuur regelt de werking van de huidmondjes en speelt dus een belangrijke rol in de waterhuishouding van de plant door waterverlies binnen bepaalde grenzen te houden.
Proefversie©VANIN
S Afb. 27 Het hormoon abscisinezuur zorgt ervoor dat huidmondjes sluiten.
Abscisinezuur regelt ook nog andere processen in de plant. In het sap van vruchten is vaak abscisinezuur aanwezig. Daar verhindert het hormoon dat zaden kiemen zolang deze in de vrucht aanwezig zijn. Zo wordt de kieming uitgesteld en is de kans groter dat de zaden in een gunstig milieu terechtkomen, zodat ze kunnen uitgroeien tot nakomelingen.
Plantenhormonen spelen een belangrijke rol in de regeling van levensprocessen van de plant. Dat bevordert hun overleving en voortplanting.
Plantenhormonen oefenen op meerdere manieren en in meerdere processen invloed uit op het functioneren van de plant. Auxine, ethyleen en abscisinezuur zijn bekende plantenhormonen.
auxinen
• worden aangemaakt in de groeizones van planten.
• regelen het strekken van de cel (lengtegroei).
• zorgen ervoor dat bovengrondse delen naar het licht buigen en wortels naar beneden groeien: geotropie.
• verhinderen ook dat okselknoppen van de plant uitgroeien tot zijtakken
ethyleen
• is een gasvormig plantenhormoon.
• speelt een belangrijke rol bij fruitrijping
• zorg t ook voor een aangepaste groei als een kiemende plant een obstakel tegenkomt. De stengel wordt korter en dikker om het obstakel weg te duwen en begint horizontaal af te buigen om rond het obstakel te groeien.
abscisinezuur
• regelt de sluiting van huidmondjes en beperkt zo waterverlies van de plant.
• in vruchten verhindert dat de zaden beginnen te kiemen, omdat ze zich in de vrucht niet tot een volwaardige plant kunnen ontwikkelen.
Planten beschikken over twee mechanismen om te reageren op veranderingen in hun omgeving:
ELEKTRISCHE SIGNALEN
De prikkels…
… worden opgevangen door receptoren. Na ontvangst van de prikkel …
… verspreiden geladen deeltjes zich over de plant. Er ontstaat er een elektrisch signaal
De geladen deeltjes worden naar de effectoren gestuurd.
De plantendelen die gevoelig zijn voor die geladen deeltjes, kunnen daarop reageren.
prikkel
receptor
conductor effector reactie
PLANTENHORMONEN
In verschillende plantencellen kunnen prikkels waargenomen worden.
Na ontvangst van de prikkel …
… worden hormonen geproduceerd die op meerdere manieren en in meerdere processen invloed uitoefenen op het functioneren van de plant zoals:
• auxinen: treden op in groeiprocessen in de plant;
• ethyleen: zorgt voor rijping en groei;
• abscisinezuur: regelt mee de werking van de huidmondjes en remt de kieming van zaden.
Proefversie©VANIN
De overlevings- en voortplantingskansen van de plant stijgen.
1 Begripskennis
• Ik kan beschrijven via welke mechanismen planten informatie overbrengen van receptor naar effector.
• Ik kan omschrijven hoe elektrische signalen verstuurd worden in een plant.
• Ik kan omschrijven hoe plantenhormonen processen regelen in de plant.
• Ik kan voorbeelden van plantenhormonen geven en herkennen
• Ik kan uitleggen welke rol auxinen, ethyleen en ABA hebben in de plant.
• Ik kan omschrijven hoe elektrische signalen en plantenhormonen planten helpen hun overlevingskansen te verhogen.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.
• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.
• Ik kan een experiment uitvoeren en de nodige gegevens verzamelen
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren
• Ik kan een besluit formuleren op basis van de verzamelde gegevens.
• Ik kan reflecteren over een onderzoek.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
Welke twee manieren kunnen planten gebruiken om boodschappen door te sturen
Proefversie©VANIN
Hoe worden elektrische signalen doorgestuurd in een plant?
Via het zenuwstelsel
Via ionen die zich van cel naar cel verplaatsen
Via het transportsysteem van de plant
Via hormonen
Kruis aan welke kenmerken van dierlijke hormonen we aantreffen bij plantenhormonen.
Kenmerk dierlijk hormoon Plantenhormoon?
De productie wordt uitgelokt door inwendige en uitwendige prikkels.
Aangemaakt door kliercellen
De hormoonproducerende cellen zijn ook de receptorcellen.
Hormonen worden verspreid over alle weefsels van het organisme.
Hormonen worden verspreid via een transportstelsel.
Hormonen zijn signaalstoffen.
Hormonen fungeren als conductor omdat ze een schakel vormen tussen receptor en effector.
Werken in op cellen met specifieke receptoren.
Een hormoon kan op een of meerdere soorten cellen inwerken.
Een hormoon werkt in heel lage dosissen.
Wat kun je doen om de groei van een plant te beïnvloeden, zodat de plant breder wordt en meer zijtakken krijgt?
Bekijk de afbeelding.
a Duid op beide figuren aan waar de lichtbron zich bevindt.
b Duid aan waar in beide situaties auxine wordt aangemaakt.
c Welk gevolg heeft auxine voor de cellen van de stengel?
d Wat is het gevolg voor de plant?
Proefversie©VANIN
Een wetenschapper ontwikkelt een kunstmatig groeihormoon, dat exact tegengesteld werkt aan auxine. Welke effecten neem je waar, als je weet dat de plant horizontaal ligt, in:
a De stengel:
b De wortel
c Aan de hand van dat hormoon wil de wetenschapper dezelfde effecten veroorzaken als auxine. Duid met pijlen aan waar in de wortel/stengel hij het hormoon moet aanbrengen, als hij wil dat de wortel naar beneden groeit en de stengel naar boven?
Snijbloemen verwelken veel sneller als ze naast een fruitschaal met appelen of bananen staan. Hoe zou dat komen?
Proefversie©VANIN
Heel wat landbouwers in Florida lieten hun fruit rijpen in schuren waar kerosinebranders aanwezig waren. Toen ze die door moderne verwarmingstoestellen vervingen, rijpte het fruit niet meer. Hoe zou dat komen?
Wat is het gevolg van het aanbrengen van abscisinezuur op planten?
Verklaar waarom tomatenzaadjes niet kiemen als ze nog in een tomaat zitten.
In tegenstelling tot dieren kunnen planten zich niet verplaatsen als de omgeving ongunstig is. Daardoor hebben ze in de loop van de evolutie meerdere mechanismen ontwikkeld om ongeschikte veranderingen op te vangen. Vul de tabel aan.
Planten reageren op licht
prikkel
cellen worden langer
lengtegroei
Planten reageren op aanraking
receptoren in het blad
samenvouwen
Î Hoe gebeurt het transport van water en assimilaten in de plant?
Proefversie©VANIN
LEERDOELEN
Je weet al:
M wat de hoofddelen van een plant zijn;
M wat fotosynthese is;
M de wisselwerking tussen fotosynthese en celademhaling;
M de delen van een plantencel herkennen.
Je leert nu:
M de verschillende weefsels in de wortel, de stengel en het blad herkennen;
M de functies van de verschillende weefsels omschrijven;
M het opwaarts en neerwaarts transport omschrijven;
M begrijpen welke processen transport in de plant mogelijk maken.
Wie een tuin heeft of kamerplanten in huis heeft staan, weet dat je planten water moet geven. Voor het fotosyntheseproces is er immers water nodig. Soms is het ook nodig om meststoffen te geven, zodat je plant beter groeit. Het water en de meststoffen worden aan de bodem toegediend. Ze dringen in de grond, worden via de wortels opgenomen en verspreiden zich daarna over de hele plant. Hoe geraken stoffen in een plant van de ene naar de andere plaats? Dat onderzoeken we in dit hoofdstuk.
1 Welke weefsels van de plant zorgen voor transport van stoffen?
OPDRACHT 17 ONDERZOEK
Hoe komt water in de bladeren terecht?
Je weet al dat planten met hun wortels water en opgeloste stoffen uit de bodem opnemen. Via de huidmondjes kan dat opgenomen water dan weer verdampen. Je onderzoekt nu welke weg water in de plant aflegt.
1 Onderzoeksvraag
Formuleer een onderzoeksvraag over de weg die water in de plant aflegt.
OPDRACHT 17 (VERVOLG)
2 Hypothese
Noteer jouw hypothese.
Proefversie©VANIN
3 Benodigdheden
een plant: kiemplantjes van witte selder, blad van selder, witte snijbloem …
maatbeker of maatcilinder
scherp mes of scalpel
kleurstof: voedingskleurstof rood of blauw, eosine B-oplossing (CI45400) …
4 Werkwijze
1 Vul de maatbeker met voldoende water en voeg enkele druppels kleurstof toe zodat het water sterk gekleurd is.
2 Breng de plant (eventueel met wortel) in het water en laat die een viertal dagen staan.
3 Noteer je waarnemingen.
5 Waarneming
a Wat neem je waar als je de plant uitwendig bekijkt?
b Snijd de plant op verschillende plaatsen dwars door en bekijk het snijvlak. Wat neem je waar?
6 Verwerking
a Hoe zie je welke weg de stoffen volgen?
b Welke grote delen van de plant nemen deel aan het transport vanuit de wortel tot in het blad?
7 Besluit
Formuleer een besluit.
OPDRACHT 17 (VERVOLG)
8 Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Proefversie©VANIN
b Vergelijk je hypothese met je besluit. Hoe had je je hypothese beter kunnen formuleren?
Water met opgeloste stoffen wordt via de wortels opgenomen in de plant. Via de stengel wordt het naar alle delen van de plant vervoerd. Blijkbaar beschikt de plant over een transportsysteem. We bestuderen de wortel, stengel en blad om de ligging en de structuur van dat transportsysteem te onderzoeken.
BEKIJK MICROFOTO
1.1 De wortel
Als je het preparaat van de dwarsdoorsnede van de wortel bekijkt, kun je verschillende weefsels waarnemen. Centraal in de wortel zie je een cirkel met daarin grote cellen die het patroon van een ster vormen. De cirkel bevat de cellen van het transportweefsel. Er zijn twee soorten transportweefsel: xyleem (1) met houtvaten en floëem (2) met zeefvaten. Het xyleem bevat de grote cellen die het patroon van een ster vormen. Daarrond bevinden zich groepjes kleinere cellen van het floëem (blauw).
Proefversie©VANIN
wortelhaar
Het overgrote deel van de wortel bestaat uit de cellen rond het centrale deel, de schors of de cortex. De cortex bestaat uit vulweefsel of parenchym (3). In de cellen van het vulweefsel worden reservestoffen opgeslagen, zoals zetmeel. Op het preparaat kun je dat goed zien: het zijn de paarsgekleurde korrels in de cellen.
In jonge zijwortels en aan de top van de hoofdwortel vind je aan de buitenkant één aaneengesloten laag van cellen, de deklaag of de epidermis (4). De cellen vertonen uitstulpingen, de wortelharen, waarmee water en opgeloste stoffen uit de bodem worden opgenomen.
BEKIJK MICROFOTO
1.2 De stengel
In het onderzoek van opdracht 4 kon je waarnemen dat water met opgeloste stoffen zich doorheen de stengel naar omhoog beweegt. Het transport gebeurt in weefsels die in cirkelvorm in de stengel liggen. Bij het bestuderen van een preparaat van de stengel merk je dat in die cirkel groepjes cellen voorkomen. Die groepjes bevatten de transportvaten; we noemen dat de vaatbundels. Die vaatbundels bevatten elk twee soorten transportvaten: de houtvaten in het xyleem (1) en de zeefvaten in het floëem (2). Het grootste gedeelte van de stengel bestaat, net zoals de wortel, uit parenchym (3).
Proefversie©VANIN
Meerjarige planten groeien niet alleen in de lengte, maar ook in de breedte. Als een ring tussen het xyleem en het floëem ligt er een deelweefsel of meristeem (4). Meristemen bevatten cellen die voortdurend delen. Als die cellen in de stengel delen, wordt de stengel dikker Meristemen komen in meerdere delen van een plant voor. In de top van stengels en wortels zorgen ze voor lengtegroei. Uit andere meristemen, zoals in de knoppen van de plant, ontstaan nieuwe soorten weefsels en organen, zoals stengels, bladeren of bloemen. Cellen die uit meristemen ontstaan, kunnen dus zorgen voor lengte- of diktegroei, maar ze kunnen ook veranderen in nieuwe soorten weefsels
cuticula
BEKIJK MICROFOTO
1.3 Het blad
Ook het blad bevat transportweefsels. Xyleem (1) en floëem (2) komen voor in de bladsteel en in de bladnerven. Op afbeelding 189 zijn ze aangeduid in de hoofdnerf. Daarnaast bevat het blad dikwijls twee soorten vulweefsels of parenchym: palissadevulweefsel (3) en sponsvulweefsel (4). Het palissadevulweefsel bevindt zich aan de bovenzijde van het blad. De cellen liggen mooi aaneengesloten en bevatten veel bladgroenkorrels. Het sponsvulweefsel ligt aan de onderzijde van het blad. Tussen de cellen liggen holten, die in verbinding staan met de buitenwereld. Ook de boven- en de onderkant van het blad zijn begrensd door een epidermis (5).
4 5
Tussen de cellen van de epidermis liggen de huidmondjes (6). Ze bestaan uit banaanvormige sluitcellen met een opening ertussen. Langs die weg kunnen gassen worden uitgewisseld met de omgeving.
Proefversie©VANIN
celwand kern bladgroenkorrel
luchtholte
bovenepidermis
vacuole cytoplasma 6
sponsvulweefsel palissadevulweefsel
onderepidermis
S Afb. 32
Blad met huidmondjes in de epidermis: overlangs (links) en gezien in bovenaanzicht (rechts)
OPDRACHT 18 ONDERZOEK
Microscopie: in labo XX, dat je bij het onlinelesmateriaal vindt, neem je transportweefsel waar in verschillende plantendelen.
OPDRACHT 19
Proefversie©VANIN
Bestudeer de onderstaande afbeeldingen van plantendelen.
1 Herken het plantendeel dat microscopisch is afgebeeld. Markeer wat past.
2 Herken je de volgende weefsels op de zwart-witafbeeldingen? Geef ze de onderstaande kleur. • xyleem: rood • floëem: blauw • vulweefsel: geel • epidermis: oranje
De epidermis is nog bedekt met een waslaagje of cuticula dat het blad beschermt tegen uitdroging of ziekteverwekkers. Bij sommige bladeren kan dat waslaagje heel dik zijn.
Proefversie©VANIN
Een plant is opgebouwd uit verschillende grote delen. Elk plantendeel is opgebouwd uit weefsels.
• De wortel: bestaat uit: hoofdwortel en zijwortels met wortelharen of bijwortels met wortelharen; belangrijke weefsels: epidermis met wortelharen, cortex, vulweefsel, meristeem en transportweefsels: xyleem en floëem.
• De stengel: belangrijke weefsels: vulweefsel, meristeem en vaatbundels: xyleem en floëem.
• Het blad: belangrijke weefsels: transportweefsels: xyleem en floëem, palissadevulweefsel, sponsvulweefsel en epidermis met huidmondjes.
• De bloem
• De vrucht met zaden Water en opgeloste stoffen worden vanuit de wortel naar alle delen van de plant getransporteerd. Dat gebeurt via de transportweefsels.
` Maak oefening XX. WEETJE
2 Langs welke weg worden stoffen via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd?
2.1 Transport van water
In opdracht 4 ontdekte je al dat water en opgeloste stoffen vanuit de bodem naar de bloemdelen boven in de plant worden vervoerd. De plant heeft dat water nodig om aan fotosynthese te doen. We bestuderen de weg van dat transport doorheen de plant.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 20 ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag
Welke rol spelen bladeren bij het transport in de plant?
2 Hypothese
3 Benodigdheden
maatcilinders (100 ml) water sla- of olijfolie
3 diepvrieszakjes 3 elastiek jes
4 Werkwijze
3 tak jes van dezelfde grootte
1 Giet in vier maatcilinders 100 ml leidingwater en schrijf er de letters A, B, C en D op.
2 Plaats in maatcilinders B, C en D een takje met respectievelijk 0, 4 en 8 blaadjes.
3 Giet in elke maatcilinder een klein beetje olie, zodat er een dun laagje waarneembaar is.
4 Plaats over maatcilinders B, C en D een plastic zakje, dat je afsluit met een elastiekje.
5 Laat de maatcilinders enkele dagen staan.
5 Waarneming
a Bij welke maatcilinder zie je vocht aan de binnenzijde van het plastic zakje? B / C / D
b Het vloeistofniveau is het meest gedaald in maatcilinder(s): A / B / C / D
c Het vloeistofniveau is het minst gedaald in maatcilinder(s): A / B / C / D
d Het vloeistofniveau is niet gedaald in maatcilinder(s): A / B / C / D
e Wat neem je waar aan de binnenkant van de plastieken zakjes?
Proefversie©VANIN
6 Verwerking
a Welke stof bevindt zich aan de binnenkant van de zakjes?
b Langs waar is het water uit de plant verloren gegaan?
c Waarom verdwijnt er water uit de maatcilinders?
d Wat zou er gebeuren als we in een extra maatcilinder een tak met nog meer bladeren zouden plaatsen?
7 Besluit
Formuleer een besluit.
8 Reflectie
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Water dat via de stengel naar boven in de plant wordt getransporteerd, kan verdampen via de bladeren. Naargelang er meer water verdampt, wordt er ook meer water opgenomen door de wortels. Dat opwaarts transport van water en opgeloste stoffen gebeurt via de houtvaten in het xyleem
WEETJE
Het water stroomt met een snelheid van 1 tot 6 m/uur in de vaatbundels (Ø 25-75 µm) van dunne bomen en 16 tot 45 m/uur in de vaatbundels (Ø 100 – 200 µm) van dikke bomen.
OPDRACHT 21
Op de onderstaande afbeelding zie je een microscopisch beeld van het blad van een prei. Beantwoord de vragen.
1 Welk weefsel herken je op de afbeelding?
2 Waar komt dat weefsel voor bij de plant?
Proefversie©VANIN
3 Hoe kun je huidmondjes herkennen?
4 Wat is de functie van de huidmondjes?
5 Op de microfoto van afb. 190 zie je een andere afbeelding van de epidermis met huidmondjes. In welke cellen voornamelijk kun je bladgroenkorrels of chloroplasten waarnemen?
2.2 Transport van assimilaten
Voor planten is water voor meerdere processen van belang. Eén daarvan is de fotosynthese. Fotosynthese kan plaatsvinden in de cellen die bladgroenkorrels bevatten, dus in alle groene delen van de plant. In het fotosyntheseproces vormt de plant glucose, een energierijke stof. Glucose wordt door de plant zelf opgebouwd; het is een assimilaat. Nadien worden de glucosemoleculen aaneengeschakeld tot grotere moleculen, zetmeel. Zetmeel is ook een assimilaat.
WEETJE
Tijdens assimilatie worden er in planten organische stoffen gevormd uit eenvoudige bouwstenen. Om uit die organische stoffen energie te halen, breken de planten die weer af. Dat is de dissimilatie. Dieren halen hun bouwstenen uit voeding, bijvoorbeeld uit de voedingsstof glucose. Als er te veel glucose is in het lichaam, dan kan glucose worden omgezet naar vetten. Die vetten worden bij glucosetekort in het lichaam als energiebron gebruikt. Bij dieren wordt voor de opbouw van stoffen de term anabolisme gebruikt, en voor de afbraak de term katabolisme.
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 22 ONDERZOEK
Welke weg leggen de assimilaten af in de plant?
1 Onderzoeksvraag
Waar bevindt zich zetmeel in de plant?
2 Hypothese
3 Benodigdheden
kruidachtige plant met wortel (herderstasje, paardenbloem, geranium)
aardappel
(scalpeer)mesje
flesje lugol
4 Werkwijze
1 Snijd met een scalpeermesje een zijwortel door en breng een beetje lugol aan op het snijvlak.
2 Snijd met een scalpeermesje een zijstengel door en breng een beetje lugol aan op het snijvlak.
3 Snijd met een mesje de aardappel doormidden en breng een beetje lugol aan op het snijvlak.
Proefversie©VANIN
5 Waarneming
Wat neem je waar bij de drie plantendelen?
6 Verwerking
a Voor welke stof is lugol een indicator?
b Uit welke bouwstenen is zetmeel opgebouwd?
c Waar in de plant wordt die stof aangemaakt?
e T ijdens welk proces gebeurt dat?
f Waarom heeft de plant die stof nodig?
7 Besluit
Noteer een besluit.
8 Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Proefversie©VANIN
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
Een aardappel groeit onder de grond en er groeit een stengel uit die boven de grond komt. Je zou denken dat de aardappel een wortel is, maar het is een stengel. Dat kun je zien aan de kleine kuiltjes of ogen op de aardappels. Daarin bevindt zich een knop. Wortels bevatten geen knoppen, die komen alleen op stengels voor. De aardappel is wel een speciale stengel, want hij groeit onder de grond en bevat reservestoffen voor de plant. We noemen die stengel daarom een stengelknol.
In de eerste graad leerde je dat planten via het fotosyntheseproces energie van de zon opslaan in glucose. Glucose is dus een energierijke stof. De fotosynthese vindt plaats in de groene delen van de plant. Tijdens celademhaling worden de energierijke stoffen omgezet naar energiearme stoffen waardoor de opgeslagen energie vrijkomt. De celademhaling vindt plaats in alle cellen van de plant. De energie die vrijkomt, wordt gebruikt om te groeien en om allerlei processen te regelen.
De assimilaten worden geproduceerd in de bladeren en verbruikt in alle plantendelen; er is dus transport nodig. Het transport van die assimilaten naar alle cellen van de plant gebeurt via de zeefvaten van het floëem. Dat transport kan dus zowel naar boven als naar beneden verlopen.
bladgroenkorrel
Proefversie©VANIN
houtvaten
zeefvaten
cel in het blad
huidmondje
koolstofdioxidegas
zuurstofgas
houtvaten (xyleem)
zeefvaten (floëem)
deelweefsel
opname van water en mineralen
S Afb. 33
De transportwegen van stoffen in de plant
Stoffen die door de wortel worden opgenomen uit de bodem verplaatsen zich via de houtvaten van het xyleem opwaarts naar de cellen in heel de plant. De aangemaakte organische stoffen of assimilaten (bv. glucose, zetmeel) en zuurstofgas verplaatsen zich zowel opwaarts als neerwaarts via de zeefvaten van het floëem naar de cellen in heel de plant. Celademhaling is daardoor mogelijk in alle cellen van de plant.
` Maak oefening XX.
3
Welke mechanismen liggen aan de basis van het transport in de plant?
Water wordt vanuit de wortels tot in de bladeren van de plant vervoerd. Sommige bomen zijn wel 120 m hoog. Hoe kan water tot op die grote hoogte naar boven stijgen? Welke mechanismen liggen aan de basis van dat transport?
3.1 Capillaire krachten
Proefversie©VANIN
OPDRACHT 23
Bekijk de video om te zien hoe capillaire krachten de stijging van een vloeistof in een buisje kunnen veroorzaken.
De stijging van het water in het buisje is het gevolg van adhesiekrachten tussen de vloeistofdeeltjes en het glas. Adhesie is het gevolg van aantrekkingskrachten tussen moleculen van verschillende stoffen, hier het glas en de vloeistofdeeltjes.
In de plant kan hetzelfde gebeuren: watermoleculen stijgen omhoog tegen de wanden van de transportvaten door adhesie. Bij waterverlies aan het bladoppervlak zou er door adhesie een waterstroom kunnen ontstaan. Uit experimenten blijkt dat dergelijke capillaire krachten inderdaad een rol kunnen spelen.
Maar om het water tot op grote hoogte te verplaatsen, zoals in bomen, zijn er grotere krachten nodig. Capillaire krachten volstaan dus niet om het transport van water tot op grote hoogte te verklaren.
3.2 Worteldruk
OPDRACHT 24
Bekijk de video en beantwoord de vragen.
1 Wat zie je in het filmpje?
2 Vanwaar komt die vloeistof?
Bomen zoals een esdoorn worden gebruikt om stroop te produceren. Daarvoor beschadigt men de boom in de winter, en als in het voorjaar de sapstroom weer op gang komt, loopt dat via de wonden naar buiten. Dat noemen we ‘bloeden’. Het sap, dat veel glucose bevat, wordt gebruikt om stroop mee te maken. Ook als er een boom wordt omgehakt, kun je na een tijdje op de stronk een laagje vocht waarnemen.
Na een koele nacht, bij hoge ochtendtemperaturen, kun je aan de rand van sommige soorten plantenblaadjes vaak kleine druppeltjes op het uiteinde van de nerven zien. Dat is water dat naar buiten wordt ‘geduwd’; de druppelvorming noemen we guttatie
Dat verschijnsel wordt veroorzaakt door het sluiten van de huidmondjes wanneer het donker wordt. Er is dan geen verdamping mogelijk. Toch stapelt water zich op in de bladeren; dat zie je aan de waterdruppels die ‘s ochtends aan de randen naar buiten komen. Er is dus ‘s nachts watertransport van de wortels naar de bladeren. Dat verschijnsel heet worteldruk
Worteldruk komt enkel in bepaalde omstandigheden voor, en niet bij elke plantensoort. Er moet dus nog een ander mechanisme aan de basis liggen van het opwaarts transport van water.
Met een manometer kun je de druk van een vloeistof bepalen. Zo kun je ook de worteldruk van planten meten. De hoogte van de waterkolom is een maat voor de worteldruk. Bij sommige planten is die erg hoog:
• tamme kastanje: 57 m,
• berk: 18 m,
• brandnetel: 6 m,
• wijnstok: 14 m.
3.3 Transpiratiezuiging
Proefversie©VANIN
Uit opdrachten 4 en 7 leerde je al dat het water opgenomen door de wortels en getransporteerd via de stengel naar boven in de plant, kan verdampen via de bladeren. Naargelang er meer water verdampt, wordt er ook nieuw water opgenomen.
Dat verschijnsel valt te verklaren met behulp van de eigenschappen van water. Omdat waterdeeltjes aan elkaar verbonden zijn door cohesiekrachten, vormen ze vanuit de wortel tot in het blad één waterkolom. Cohesiekrachten zijn aantrekkingskrachten tussen moleculen van dezelfde stof.
De waterkolommen die door cohesie ontstaan, worden ook wel waterdraden genoemd, omdat ze als één lange buis door de stengel aan elkaar vasthangen. Zodra er water uit de bladeren verdwijnt door verdamping, wordt er automatisch opnieuw water aangezogen uit de bodem, waardoor de waterkolom behouden blijft. Dat verschijnsel is de transpiratiezuiging.
wortelhaar
bodem
deeltje
transpiratie: water verdampt
transpiratiezuiging
opname van water met opgeloste stoffen
worteldruk
huidmondje
bladeren met huidmondjes
waterdraden cohesie
waterdraden
Proefversie©VANIN
S Afb. 35
Overzicht van de mechanismen die een rol spelen bij het watertransport in de plant
Dit opwaarts transport van water en opgeloste stoffen gebeurt via de houtvaten of het xyleem.
Opwaarts transport van water en opgeloste stoffen in planten is mogelijk dankzij meerdere krachten die samen optreden.
• Capillaire krachten zijn adhesiekrachten tussen een vloeistof en de wand van een buisje. In de plant zijn die krachten ook aanwezig tussen de wand van de houtvaten en de watermoleculen. Capillaire krachten zijn beperkt verantwoordelijk voor het opwaarts transport van water.
• Worteldruk is de kracht die vanuit de wortel water door de houtvaten naar omhoog stuwt.
• Transpiratiezuiging wordt veroorzaakt door cohesiekrachten tussen watermoleculen en verdamping in de bladeren. Door een samenspel van beide verschijnselen ontstaan er ononderbroken waterdraden in de plant vanuit de wortel tot in de bladeren.
De transpiratiezuiging is de motor van het opwaarts transport; de capillaire krachten en soms de worteldruk ondersteunen dat proces.
` Maak oefening XX.
Transport in de plant
Planten zijn opgebouwd uit wortel, stengel, blad en bloem.
• Om in hun voedingsstoffen te voorzien is fotosynthese noodzakelijk. De CO2 die daarvoor nodig is, nemen de planten op via de open huidmondjes
• Ook water is belangrijk voor de plant. Als de cellen minder water bevatten, daalt de vloeistofdruk in de cellen en verliezen ze hun stevigheid. Water is nodig voor het transport van opgeloste stoffen naar alle cellen van de plant en voor de fotosynthese. Omdat water verdampt langs de open huidmondjes, moet het voortdurend aangevuld worden vanuit de bodem.
• Het transport van water gebeurt opwaarts langs de houtvaten van het xyleem en is mogelijk dankzij: capillaire krachten tussen watermoleculen en de transportvaten, worteldruk, transpiratiezuiging.
Dankzij die processen is er opwaarts transport mogelijk.
Proefversie©VANIN
zonlicht
CO 2
omgevingstemperatuur aanzuigen H 2 O
verdampen H2O
O2-gas
waterdraden
Het transport van assimilaten en plantenhormonen gebeurt via de zeefvaten van het floëem.
1 Begripskennis
• Ik kan een micropreparaat van de wortel, stengel en blad herkennen.
• Ik kan de volgende weefsels herkennen op een micropreparaat van de wortel, stengel en blad: xyleem, floëem, vulweefsel, epidermis en cortex.
• Ik kan huidmondjes op een preparaat van een blad herkennen.
• Ik kan het transport van assimilaten in de plant toelichten.
• Ik kan de weg van het transport van stoffen op een tekening aanduiden.
• Ik kan het opwaarts transport verklaren met de volgende begrippen: capillaire krachten, worteldruk en transpiratiedruk.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.
• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.
• Ik kan een experiment uitvoeren en de nodige gegevens verzamelen.
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.
• Ik kan een besluit formuleren op basis van de verzamelde gegevens.
• Ik kan reflecteren over een onderzoek.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
Welk weefsel zorgt voor transport van stoffen van de wortel tot het blad? Kruis het juiste antwoord aan. parenchym xyleem floëem epidermis
Proefversie©VANIN
Welke weefsels doorkruist water uit de bodem achtereenvolgens om tot in het xyleem te geraken? xyleem
Definieer het begrip ‘assimilatie’.
In de bladeren is glucose aangemaakt. Bepaalde glucosemoleculen zullen naar de cellen van de hoofdwortel gaan. Welke cellen van de hoofwortel zullen eerst die glucosemoleculen ontvangen? Kruis aan. het xyleem de cortex het floëem de epidermis
Bestudeer de microscopische doorsnede van het blad.
Welke weefsels in het blad herken je op de figuur van de bladdoorsnede? Benoem ze.
REEKS
6 REEKS
Welke mechanismen van watertransport komen in iedere plant voor?
Proefversie©VANIN
7 REEKS
8
Als je rozen in een vaas zet, is het raadzaam om regelmatig van de stengels een stukje af te snijden.
a Waarom moet je dat doen?
b Welke mechanismen zorgen voor het transport bij dit rozenboeket?
De bladeren van helmgras of bamboe rollen zich over de lengte op als de plant zich in een droge omgeving bevindt. Wat is het nut daarvan?
Î Hoe houden planten hun inwendig milieu in evenwicht?
Proefversie©VANIN
LEERDOELEN
Je weet al:
M dat planten zich kunnen aanpassen aan droge omstandigheden door hun huidmondjes te sluiten;
M dat planten gebruikmaken van elektrische signalen en hormonen om informatie over te brengen van receptor naar effector;
M hoe auxine, ethyleen en abscisinezuur bepaalde processen regelen in de plant;
M hoe water en assimilaten getransporteerd worden in de plant.
Je leert nu:
M met voorbeelden aantonen dat planten hun inwendig milieu in evenwicht houden door hormonen;
M dat hormonen samenwerken bij het regelen van de levensprocessen in een plant;
M welke factoren invloed hebben op het openen en sluiten van de huidmondjes;
M uitleggen wat de rol is van de huidmondjes bij de waterhuishouding en de fotosynthese;
M hoe een plant zijn inwendig milieu stabiel kan houden.
Met behulp van hormonen en elektrische signalen verspreiden planten boodschappen over de plant. Die signalen zijn belangrijk om zich te handhaven want planten kunnen in ongunstige omstandigheden niet uitwijken naar andere gebieden, zoals dieren dat doen. Het is voor planten van levensbelang dat ze gepast kunnen reageren op prikkels. Enkel door een juiste reactie kan het inwendig milieu in evenwicht gehouden worden. Maar hoe zorgt de plant voor een gepaste reactie? Op welke manier wordt dat geregeld?
1 Welke hormonen spelen een rol in de homeostase van het watergehalte?
Om minder water te verliezen, kan de plant zijn huidmondjes sluiten Het plantenhormoon ABA helpt de sluitcellen om snel water te verliezen. beschikken planten echter niet over hersenen of een zenuwstelsel. Toch vinden we gelijkaardige systemen terug.
Net zoals bij dieren, moeten planten hun inwendig milieu zo stabiel mogelijk houden. Dat verschijnsel noemen we homeostase. De regeling van het watergehalte van de plant noemen we de waterhuishouding. De huidmondjes spelen daarin een belangrijke rol.
Als er onvoldoende water beschikbaar is om de sapstroom in stand te houden, lijden de planten aan droogtestress. Dan verliezen de planten hun bladeren. Ook in het najaar werpen heel wat loofbomen hun bladeren af. Zo kan de plant overleven zonder sapstroom. Bladval is het gevolg van een samenspel van auxine, ethyleen en abscisinezuur.
• De auxinen die in het blad worden gemaakt, remmen de vorming van een laagje kurk aan de basis van de bladsteel in de afstotingslaag. Daardoor blijft het blad stevig verbonden met de plant. De productie van auxine is temperatuurgevoelig. Wanneer het in het najaar koeler wordt, daalt de productie en wordt de vorming van de afstotingslaag niet meer geremd.
• Ook het hormoon abscisinezuur (ABA) zorgt voor minder auxineproductie naarmate het blad veroudert.
Proefversie©VANIN
• Als de hoeveelheid auxine daalt, wordt de afstotende laag gevoeliger voor ethyleen. Dat hormoon veroorzaakt de afbraak van de celwanden in de afstotingslaag, waardoor de basis van de bladsteel verzwakt. Tegelijk zorgt ethyleen voor de vorming van een kurklaagje, zodat de transportvaten worden afgesloten. Je kunt dat zien aan het bladlitteken. Dankzij het kurklaagje wordt het waterverlies beperkt als het blad valt en zo kan de plant overleven zonder sapstroom. Onder invloed van zijn eigen gewicht en het spel van de wind zal het blad na enige tijd afvallen.
Het watergehalte in de plant wordt geregeld door meerdere plantenhormonen. Die werken samen om het intern milieu, zoals het watergehalte, in evenwicht te houden. Plantenhormonen spelen, net als de hormonen in dieren, een belangrijke rol in de homeostase van het inwendig milieu.
droogtestress
aanmaak ABA door wortels
transport naar de stengel via zeefvaten
MERISTEEM
transport naar de bladeren via zeefvaten
in de deelweefsels wordt de aanmaak van auxine geremd
thermorecptoren
lage temperatuur
S Afb. 37
Proefversie©VANIN
huidmondjes sluiten
stimuleren van ethyleen
BEPERKING WATERVERLIES
Samenwerking van plantenhormonen bij het remmen van waterverlies
afbraak celwanden in de afstotingslaag kurkvorming
bladval
Plantenhormonen spelen een rol bij het regelen van het watergehalte in planten.
• Het waterverlies via de huidmondjes wordt geregeld door abscisinezuur.
• Bij droogtestress en bij koude regelen auxine, abscisinezuur en ethyleen samen de bladval. Zo gaat er geen water verloren via de huidmondjes.
Plantenhormonen werken samen om de homeostase van het watergehalte in stand te houden.
WEETJE
Sommige planten zijn echt aangepast aan een droge omgeving. Ze zorgen voor een voorraadje reservevoedsel en water dat ze in een plantendeel opslaan. We noemen ze succulenten. Afhankelijk van de plaats waar ze die stoffen opslaan, noemen we ze knol-, stam- en bladsucculenten. Zo is de baobab of flessenboom een voorbeeld van een stamsucculent. De boom heeft een opvallend dikke stam, een verhoute stengel.
Proefversie©VANIN
2 Hoe wordt het evenwicht in een plant geregeld?
2.1 Welke factoren hebben invloed op het openen en sluiten van de huidmondjes?
OPDRACHT 25 ONDERZOEK
Welke omstandigheden hebben een invloed op het openen en sluiten van de huidmondjes?
1 Onderzoeksvraag
Welke factoren beïnvloeden het verdampen en opzuigen van water bij de plant?
2 Hypothese
3 Benodigdheden
4 maatcilinders (100 ml)
water
4 diepvrieszakjes
kleefband
dekglaasje
sla- of olijfolie
4 identieke twijgjes met hetzelfde aantal bladeren (bv. liguster, laurier, beuk …)
infraroodlamp
stift
OPDRACHT 25 (VERVOLG)
Proefversie©VANIN
4 Werkwijze
1 Giet een gelijke hoeveelheid water in drie maatcilinders. Eén maatcilinder blijft leeg.
2 Plaats in elke maatcilinder een plantje.
3 Giet vervolgens een laagje olie op het water om verdamping te vermijden.
4 Breng de diepvrieszakken over de planten en sluit ze af door met kleefband de diepvrieszakjes te bevestigen aan de maatcilinder.
5 Plaats maatcilinder 1 voor het raam, zodat er voldoende licht op valt. Maatcilinder 2 plaats je in een donkere kast. Maatcilinder 3 plaats je voor het raam onder een infraroodlamp, zodat de temperatuur stijgt. Maatcilinder 4 zonder water plaats je naast maatcilinder 1.
6 Duid met een stift het beginniveau van het water aan bij iedere maatcilinder. Op maatcilinder 4 hoef je niets aan te duiden.
7 Neem de maatcilinders opnieuw waar na drie dagen.
5 Waarneming
Maatcilinders Vocht in de diepvrieszak? Hoeveelheid opgezogen water in de maatcilinder (ml)
1 ja / nee
2 ja / nee
3 ja / nee
4 ja / nee
6 Verwerking
a In welke omstandigheden staan de huidmondjes open?
b In welke omstandigheden is er het meeste vocht verdampt?
Proefversie©VANIN
c In welke omstandigheden is er het meeste water opgezogen?
7 Besluit
Noteer een besluit.
8 Reflectie
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Uit de bovenstaande experimenten kun je afleiden dat er meerdere factoren zijn die het gedrag van de huidmondjes beïnvloeden. De huidmondjes sluiten zich in droge omstandigheden waardoor de verdamping wordt beperkt, maar ook de aanwezigheid van wind, een te hoge temperatuur of gebrek aan licht doen de huidmondjes sluiten. Bij voldoende licht of in een warme en vochtige omgeving openen de huidmondjes zich. Daardoor kan water verdampen en kan koolstofdioxide, nodig voor de fotosynthese, worden opgenomen. Ook zuurstofgas, dat in de fotosynthese wordt gevormd, kan zo langs de huidmondjes worden uitgescheiden. Om dat proces nauwkeurig te regelen, spelen plantenhormonen een rol.
2.2 Hoe streeft de plant naar evenwicht?
Om minder water te verliezen, kan de plant zijn huidmondjes sluiten. Maar met gesloten huidmondjes kan er geen CO2 worden opgenomen en dat is net nodig voor de fotosynthese. De plant moet er dus voor zorgen dat er steeds een optimale hoeveelheid water en CO2 aanwezig is op de plaats waar de fotosynthese plaatsvindt.
Hoe regelt de plant dat evenwicht?
RECEPTOR
vloeistofdruk in de cellen daalt
wind droge omgeving hoge temperaturen
PRIKKEL
donker
licht
PRIKKEL
windstil vochtige bodem hoge temperatuur hoge luchtvochtigheid
RECEPTOR
vloeistofdruk in de cellen stijgt
CONDUCTOR
ABA
huidmondjes sluiten zich
geen fotosynthese geen waterverlies via huidmondjes
Proefversie©VANIN
transpiratiezuiging stopt
geen verdamping via huidmondjes waardoor het watergehalte in de plant stijgt
geen transpiratiestroom door worteldruk en capillaire krachten stijgt het watergehalte in de plant
HOMEOSTASE
de vloeistofdruk in de cellen is in evenwicht
watergehalte in de plant neemt af
CO2-opname fotosynthese
huidmondjes openen zich
EFFECTOR
water verdampt
in het donker bij licht huidmondjes De huidmondjes zijn meestal gesloten. De huidmondjes openen zich.
fotosynthese?
Plant kan geen CO2 opnemen waardoor de fotosynthese niet plaatsvindt.
Plant kan CO2 opnemen en O2 afgeven: de fotosyntheseactiviteit kan plaatsvinden.
Proefversie©VANIN
Ook andere omstandigheden hebben een invloed op de huidmondjes.
omstandigheden droge bodem of omgeving, té hoge temperaturen en veel wind
vochtige bodem of omgeving, hoge temperaturen en weinig wind gevolg tekort aan water in de plant waardoor de vloeistofdruk in de cellen daalt
meer wateropname waardoor de vloeistofdruk in de cellen, en dus ook de sluitcellen van de huidmondjes, stijgt
huidmondjes
sluiten zich onder invloed van het plantenhormoon ABA. De gesloten huidmondjes beperken de verdamping en dus het waterverlies in de plant.
watergehalte Het watergehalte kan weer stijgen en de vloeistofdruk in de cellen komt in evenwicht.
gaan openstaan waardoor het water kan verdampen.
Het watergehalte in de plant neemt af. = homeostase van het watergehalte
Het openen en sluiten van de huidmondjes is van belang voor twee processen: de waterhuishouding van de plant en de fotosynthese
Om beide processen op elkaar af te stemmen, maakt de plant gebruik van hormonen en zijn meerdere factoren, zoals de aan- of afwezigheid van licht, belangrijk.
• In ideale omstandigheden versterkt de aanwezigheid van licht het opengaan van de huidmondjes, waardoor zowel de gasuitwisseling voor de fotosynthese, als de waterverdamping gestimuleerd wordt.
• In minder ideale omstandigheden sluiten de huidmondjes om verdamping te vermijden. Dan is er geen gasuitwisseling meer mogelijk en is er ook geen fotosynthese.
Dankzij het op elkaar afstemmen van verschillende processen kunnen planten hun inwendig evenwicht behouden om hun overlevingskansen te verhogen. Dat evenwicht noemen we homeostase
Homeostase
Plantenhormonen werken samen om het watergehalte in stand te houden.
De rol van de huidmondjes in het evenwicht in de plant.
• Het waterverlies via de huidmondjes wordt geregeld door abscisinezuur (ABA).
• Bij droogtestress en koude regelen auxine, abscisinezuur en ethyleen samen de bladval. Zo gaat er geen water verloren via de huidmondjes.
Het openen en sluiten van de huidmondjes is van belang voor de waterhuishouding en tegelijk ook voor de fotosynthese. Om beide processen op elkaar af te stemmen maakt de plant gebruik van hormonen en zijn meerdere factoren, zoals de aan- of afwezigheid van licht, belangrijk.
Dankzij het op elkaar afstemmen van verschillende processen kunnen planten hun inwendig milieu zo stabiel mogelijk houden, de homeostase
Proefversie©VANIN
Dat is van belang om hun overlevingskansen te verhogen.
1 Begripskennis
• Ik kan aan de hand van voorbeelden aantonen dat hormonen de overlevingskans van planten bevorderen.
• Ik kan met voorbeelden toelichten dat een hormoon op meerdere manieren een invloed heeft op de plant.
• Ik kan met behulp van een schema verklaren hoe hormonen samenwerken om de bladval te regelen.
• Ik kan met voorbeelden aantonen dat planten werken als een systeem.
• Ik kan de rol van factoren zoals licht, temperatuur, vochtigheid op het openen en sluiten van de huidmondjes toelichten
• Ik kan toelichten wat de rol is van huidmondjes bij de waterhuishouding en de fotosynthese.
• Ik kan toelichten hoe planten hun inwendig milieu stabiel houden.
• Ik kan een voorbeeld geven van homeostase bij planten.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.
• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.
• Ik kan een experiment uitvoeren en de nodige gegevens verzamelen.
• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.
• Ik kan een besluit formuleren op basis van de verzamelde gegevens.
• Ik kan reflecteren over een onderzoek.
` Je kunt deze checklist ook op invullen bij je portfolio.
JANOG OEFENEN
Proefversie©VANIN
Bestudeer de microscopische doorsnede van het blad.
Proefversie©VANIN
a Welke stoffen, die nodig zijn voor de fotosynthese, worden vanuit de wortel via het transportweefsel vervoerd tot in het blad?
b Welke stoffen, die nodig zijn voor de fotosynthese, komen het blad binnen via de huidmondjes?
c Welke stoffen, geproduceerd tijdens de fotosynthese, verlaten de plant?
d Teken met pijltjes de plaats waar de gasuitwisseling plaatsvindt.
REEKS
In een serre bevinden zich tomatenplanten. Hoe kun je ervoor zorgen dat de huidmondjes van de bladeren zich op een natuurlijke manier sluiten, zodat de planten geen water verliezen? Noteer drie manieren.
Illustreer met een voorbeeld of schema hoe een plant een nieuw evenwicht bereikt na een gebeurtenis, zoals droogte of verplaatsing.
Welke hormonen zijn bij de bladval betrokken?
Planten als systeem
Om te functioneren en ook om de homeostase in stand te houden, werken planten volgens het bekende regelsysteem: prikkel
Prikkels zoals:
• beschadiging, bijvoorbeeld door bladluizen,
• aanraking,
• de hoeveelheid water, de aanwezigheid van voedingsstoffen of hormonen, de zwaartekracht en licht.
receptor
Proefversie©VANIN
conductor
effector
reactie
Planten hebben enkele specifieke receptorcellen, zoals de fotoreceptoren en cellen die gevoelig zijn voor aanraking of voor trillingen. Andere prikkels kunnen door alle cellen worden opgevangen, zoals een beschadiging, of de aanwezigheid van water en hormonen.
De receptorcellen kunnen hormonen produceren, zoals auxine bij belichting of abscisinezuur bij watertekort. Andere receptorcellen veroorzaken de verplaatsing van geladen deeltjes en zorgen zo voor een elektrisch signaal. Dat heb je gezien in het voorbeeld van de rups die aan de blaadjes van een plant at.
Alle plantencellen zijn gevoelig voor plantenhormonen. Elke cel kan dus op auxine of op abscisinezuur reageren. Om op een bepaald plantenhormoon te kunnen reageren, is het nodig dat het hormoon op de effector kan binden zoals een sleutel op een slot, net als bij dieren. Ook de elektrische signalen kunnen alle cellen beïnvloeden. Bij planten zijn de effectoren dus geen specifieke weefsels of organen.
De reactie van planten is afhankelijk van het weefsel waarin de effector ligt. Zo zal auxine in de top van de plant zorgen voor fototropie, in de wortel van de plant veroorzaakt het hormoon geotropie. De bladscharnieren reageren op elektrische signalen door water af te geven: andere cellen van dezelfde plant ontvangen die geladen deeltjes ook, maar reageren er niet zichtbaar op.
In alle gevallen heeft de reactie van planten als gevolg dat de overlevings- of voortplantingskansen van een plant verbeteren.
Î Ik snak naar water
Tijdens de CHECK IN van dit thema heb je gemerkt dat de plant reageert op een droge en een vochtige bodem.
1 Waarom hangen de blaadjes van een basilicumplant als de wortel zich in een droge omgeving bevindt?
Proefversie©VANIN
2 Waarom zijn de blaadjes weer fris en stevig als de wortel van de basilicumplant zich in een vochtige omgeving bevindt?
3 Hoe regelt de basilicumplant zijn waterhuishouding?
4 Waarom kunnen planten, zoals lavendel, wel overleven in een droge omgeving zoals die in Zuid-Europa te vinden is?