
KathOndVla SOCIOLOGIE EN PSYCHOLOGIE
GO! GEDRAGS- EN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN
Joris Bastiaensen
Luc De Backer
Elke Humblet
Bart Laureys
Marijke Sacré
Jana tytgat
GO! GEDRAGS- EN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN
Joris Bastiaensen
Luc De Backer
Elke Humblet
Bart Laureys
Marijke Sacré
Jana tytgat
Dit leermiddel is onderdeel van de lesmethode Agora van Uitgeverij VAN IN. Het is ontwikkeld met de intentie dat iedere leerling zich herkent en thuis voelt in beeld en tekst. Heb je op- of aanmerkingen, dan kun je contact opnemen met Uitgeverij VAN IN.
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2025. Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining (TDM) niet toegestaan.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Beeldcredits p. 18 Obama © Shutterstock/Rena Schild, p. 21 Wundt © AKG Images, Wundt in gezelschap © ImageSelect/Pictorial Press, Pictorial Press Ltd, p. 31 Descartes © Shutterstock/roseed abbas, Locke © Shutterstock/roseed abbas, p. 35 David Reimer © eoswetenschap.eu p. 42 palliatieve zorg © SIRE campagne 2022 ‘De dood. Praat erover, niet eroverheen’, p. 52 Stephen Hawking © Shutterstock/Maypic.id, Zendaya © Shutterstock/bylook, p.69 Piaget © Shutterstock/Rostislav Ageev, p. 93 valpreventie © Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen (EVV), p.102 gemiddelde leeftijd bij geboorte eerste kind © Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht, 2024, p. 106 megafoon © Shutterstock/D Busquets, kinderen op straat © Shutterstock/O.PASH, p. 119 rorschachtest © Belga Image/Spencer Grant – creative.belgaimage, Hermann Rorschach © Belga Image/Science source, p. 124 Hans Eysenck © Belga Image/ Bridgeman Image, p. 131 Hexaco-model © Wikipedia, p. 142 wielrenners © Shutterstock/Krysja, p. 145 motivatie © ‘Waarom we doen wat we doen.’ voor de verschillende drijfveren voor gedrag (Ik moet dit, ik wil dit) © Dierckx L, Hornikx I [2021], Hogeschool PXL, p. 146 ABC van motivatie ©Dierckx L, Hornikx I [2021], Hogeschool PXL, p. 168 bron grafieken © Newcom.nl, p. 171 Scott Fahlman ©Belga Image/WENN, Shigetake Kurita ©Belga Image/AFP-ARCHIVE, p. 172 Marshall B. Rosenberg © Belga Image/ZUMA, ZUMA Press, Inc., p. 174 Paul Watzlawick © Belga Image/INTERFOTO Friedrich Rauch, p. 177 Cartoon kat © Leslie Saurus, p.190 Fritz Heider © Image Select/Album, p. 191 Ashleigh Barty © Shutterstock/lev radin, p. 220 paus© Shutterstock/giulio napolitano, p. 228 moslimmeisjes © Shutterstock/Richard Juilliart
Videocredits
p. 61 lichamelijke veranderingen © CJG Rijnmond, p. 140 empathisch luisteren © "Empathisch luisteren" door PMSL Training, CC BY (https:// creativecommons.org/licenses/by/4.0/), p. 144 zelfdeterminatietheorie © 2020 Universiteit van Vlaanderen', p. 147 stress © 2017 Universiteit van Vlaanderen, p. 173 Verbindende communicatie © Uit: 'Rondpunt, verbinding als het vierkant draait' – Frederik Imbo, p. 187 eerste indruk © VRT
Documenten
p. 15 tekst WISC © Onderwijsgek, Wechsler Intelligence Scale for Children, CC BY-SA 3.0 nl, p. 38 studeren en muziek © EOS Wetenschap, p. 72 tabellen © Jeugdonderzoeksplatform, online bijlage bij: Lagaert, S., Pleysier, S., Put, J., Siongers, J., Spruyt, B., & Bradt, L. (2024). Jongeren in cijfers en letters 5 : bevindingen uit de JOP-monitor 2023. Gent: Borgerhoff & Lamberigts, p. 88 volwassen of adolescent © VRT, p. 101 Later en diverser ouderschap © Statbel – 29/04/2024, p. 128 knapper arbeidsmarkt © www.standaard.be - 12 februari 2014, p. 141 Basir Abdi © VRT, p. 191 Ashleigh Barty © hln. Be - 24/03/2022 - dit artikel werd gereproduceerd met toestemming van de uitgever, alle rechten voorbehouden. Elk hergebruik dient het voorwerp uit te maken van een specifieke toestemming van de beheersvennootschap License2Publish: info@license2publish.be, p. 226 jongerenonderzoek © Yvonne van Sark en Andjela Mestrovic, Youngworks, p. 232 geboortemaandeffect © www.nieuwsblad.be - 24 januari 2024
Eerste druk 2025
Ontwerp cover en binnenwerk: Shtick ISBN 978-94-647-0777-9
Opmaak: Banananas.net D/2025/0078/84
Tekeningen: Vincent Albert Art. 608521/01 NUR 130
9.3
7.4.1
7.4.2 Axioma 2: elke communicatie heeft een inhouds- én een betrekkingsniveau
7.4.3 Axioma 3: door verschillend te interpreteren heeft ieder zijn waarheid
7.4.4 Axioma 4: communicatie gebeurt zowel digitaal als analoog
7.4.5
8.2.3
Agora, zo werd in het oude Griekenland de markt genoemd. Je ontmoette er mensen van alle rang en stand. Het was de ontmoetingsplaats bij uitstek om ideeën uit te wisselen en informatie en kennis te delen. Daarom hebben we voor dit boek de titel Agora bedacht. Een ideale plek om het denken te voeden. We garanderen je een boeiende kennismaking.
1→
Dit boek is opgebouwd uit vijf thema's. Elk thema krijgt zijn eigen introductiepagina
Een thema is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. In totaal telt dit boek tien hoofdstukken.
Elk thema start met een duidelijke titelpagina
WAAROVER GAAT DIT THEMA?
In Agora 3 maakte je al kennis met enkele wetenschappelijke theorieën en onderzoekers. In Agora 4
leer je nog meer over wat wetenschappers schrijven over hoe mensen denken, ontwikkelen, voelen, met elkaar communiceren en in groep samenleven.
In dit eerste thema analyseer je wat het verschil is tussen wat de wetenschap ons zegt en wat wij denken te weten over hoe mensen in elkaar zitten. Je zal die kennis plaatsen binnen psychologische stromingen Vervolgens ontdek je verschillen tussen mensen door te kijken naar de rol van nature (wat je van nature meekrijgt), nurture (dat wat je aangeleerd krijgt) en zelfbepaling (jouw eigen keuzes).
WAT LEER IK IN DIT THEMA?
Vink aan wat je in de loop van dit thema hebt geleerd.
Ik kan afleiden of een uitspraak over mensen gebaseerd is op mensenkennis of op kennis vanuit de psychologie.
Ik kan motiveren waarom mensenkennis wel nuttig kan zijn maar niet controleerbaar, objectief en te veralgemenen is, zoals wel geldt voor psychologisch onderzoek
Ik kan argumenteren waarom er verschillende stromingen zijn in de psychologie
Ik kan uit opgegeven situaties aanwijzingen halen die verwijzen naar een bepaalde psychologische stroming Ik kan mijn sterktes en beperkingen in verband brengen met aanleg (nature) en omgevingsfactoren (nurture)
Ik kan bespreken hoe zelfbepaling een rol speelt in mijn ontwikkeling.
Ik kan tendensen in een samenleving afleiden uit de manier waarop die samenleving omgaat met verschillen tussen mensen.
Ik kan het belang afwegen van inclusie voor een persoon en voor de samenleving.
Ik kan in discussie gaan met anderen over het belang van aanleg en milieu bij bepaalde politieke opvattingen en geloofsopvattingen.
BEGRIPPEN
psychologie – wetenschappelijke methode – objectieve kennis – controleerbaar – psychologische stromingen: psychodynamische stroming, behaviorisme, humanistische psychologie, cognitieve psychologie, systeemtheorie en omgevingspsychologie – nature-nurturedebat: nature en nurture –erfelijkheidsleer – genotype en fenotype – nativisme en empirisme – pedagogisch pessimisme en optimisme – afhankelijke en onafhankelijke variabele – zelfbepaling – stoornis – handicap –neurodiversiteit – diversiteit: integratie, inclusie en exclusie
Op een inleidende, groene pagina kom je te weten waarover het thema gaat
Het kader biedt je een duidelijk overzicht van de inhouden en lesdoelen. Aan de hand van de aanvinkvakjes kun je in de loop van het thema makkelijk bijhouden welke doelen je al hebt bereikt. Bovendien kunnen de inhouden in het kader een leidraad vormen bij de voorbereiding op een evaluatiemoment.
Een goede kennis van sleutelbegrippen is heel belangrijk. Bij de start van het thema geven we alvast een begrippenkader mee. Zo zul je tijdens de lessen zeker extra aandacht besteden aan die belangrijke termen.
BREINBREKER
In dit thema zoek je een antwoord op deze breinbreker:
“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen of weerleggen?” FORUM
HOOFDSTUK 1 – PSYCHOLOGIE, MEER DAN MENSENKENNIS
1.1 Mensenkennis versus psychologie
1.2 De wetenschappelijke methode in de psychologie
1.3 Stromingen in de psychologie
HOOFDSTUK 2 – VERSCHILLEN TUSSEN MENSEN
2.1 Nature, nurture of toch zelfbepaling?
2.2 Verschillen van elkaar
2.3 Maatschappelijke visie op verschillen tussen mensen
Daarna volgt de breinbreker. Dankzij die interessante en uitdagende vraag wordt je nieuwsgierigheid geprikkeld. Bij de breinbreker hoort ook een online forum. Dat is een opdracht die je kunt maken op iDiddit. In het forum peilen we naar je eerste mening, een spontaan antwoord op de breinbreker. Misschien kom je tot de vaststelling dat die vraag niet zomaar op te lossen valt. Daarvoor heb je specifieke informatie nodig. Die informatie verwerf je doorheen het thema. Met behulp van verschillende bronnen, opdrachten en kenniskaders bekom je stap voor stap het inzicht, de kennis en de (onderzoeks)vaardigheden die nodig zijn om een gefundeerd antwoord op de breinbreker te geven.
Eureka! Aan het einde van een hoofdstuk of thema kom je aan bij de EXIT. Je bent nu voldoende gewapend om opnieuw over de breinbreker na te denken. In het forum zul je merken dat de hele klas nu met veel meer kennis van zaken spreekt dan aan het begin van het hoofdstuk of thema.
EUREKA!
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke mijlpalen typeren de adolescentie en volwassenheid?”
Forum Doorheen dit hoofdstuk leerde je meer over de volwassene. Probeer nu de link te leggen tussen de theorie en de praktijk door een interview op te stellen. Noteer op een apart blad per fase in de volwassenheid vier vragen gelinkt met de leerstof. Stel je vragen daarna voor elke fase aan een geschikte respondent.
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
Je vindt als extra uitdaging nog enkele Test jezelf oefeningen in de EXIT. Om die te kunnen maken, ga je naar iDiddit.
Laat de onderzoeker in je los! In Agora verwerf je niet alleen kennis en vaardigheden in het domein van de psychologie en sociologie/gedrags- en maatschappijwetenschappen, maar zet je ook je eerste stappen als onderzoeker. Omdat elk onderzoek begint met een goede en interessante onderzoeksvraag, daagt de rubriek Vraag het aan de wetenschap je aan het einde van elk thema uit om twee interessante vragen te formuleren rond het geziene thema. Je onderzoeksvragen moeten voldoen aan een aantal criteria, die je kunt terugvinden door de pagina te scannen. Volg bij het formuleren van je vragen het stappenplan op p. 5.
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Volwassenheid is een begrip dat je op verschillende manieren kunt benaderen. Leg uit.
Wat denk je nu over de Breinbreker die we aan het begin van dit thema formuleerden?
2 ‘De persoonlijkheidsontwikkeling volgens Erikson verloopt met de nodige conflicten’. Leg uit.
3 Beschrijf de morele ontwikkeling van de volwassene volgens Kohlberg.
“Waarop kun je je baseren om jezelf en anderen te leren kennen?”
4 Hoe sluit de fase van morele ontwikkeling aan bij de cognitieve ontwikkeling van de volwassene?
Forum
Wat denk je hierover na onze bespreking van dit hoofdstuk? Wat haal je uit dit hoofdstuk aan kennis over jezelf? Geef een antwoord op de vragen. Werk op een apart blad.
1 Wat gebeurt er met mijn emoties in een stressvolle situatie?
2 Hoe reguleer ik op zo’n moment mijn emoties?
3 Wat leerde je over de drie componenten van emotie en hoe werken ze bij jou in een stressvolle situatie?
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 8).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag! Vraag het aan de wetenschap!
Test jezelf Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Bespreek schematisch wat er in jou omgaat bij het krijgen van een toets over dit hoofdstuk.
2 Bespreek de drie componenten van een emotie en pas ze toe hoe jij ze momenteel ervaart na het verwerken van dit hoofdstuk.
3 Welke invloed heeft je zenuwstelsel op hoe je jouw emoties reguleert?
4 Welke strategieën kun je inzetten om plezier te vergroten en pijn te vermijden?
Alle kennis en inzichten die je tijdens het hoofdstuk of thema hebt opgedaan, worden voor jou gebundeld in een synthese. Die geeft weer wat je exact moet onthouden. De nummers naast de verschillende paragrafen verwijzen naar de kenniskaders waarin de leerinhouden werden aangebracht. Zo kun je tijdens het studeren makkelijk extra informatie opzoeken in de kaders die je tegenkwam in de loop van het hoofdstuk of thema.
Krijg je graag nog wat extra toelichting bij de lesinhouden? Scan dan de pagina om een heldere kennisclip bij de synthesetekst te bekijken.
SYNTHESE
Psychologie
Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen. Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden: - ψυχο- (psycho-), betekent ‘ziel’ of ‘mentale activiteit’. - λογία (-logy), betekent ‘studie’ of ‘wetenschap’.
Wetenschap in de psychologie
Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar
Mensenkennis
Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand. Je beoordeelt iemand vaak op basis van gedrag dat je waarneemt. Bijvoorbeeld als je nieuwe buur je niet groet op straat, denk je misschien: dat ziet er geen vriendelijke man uit. De opkomst van wetenschappen: stromingen
Studeer je graag op een schematische manier? Het bordschema geeft een overzicht van de belangrijkste termen en verbanden die in het hoofdstuk of thema aan bod kwamen.
In de loop van het thema word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen.
KADERS
Volwassenheid: een begrip met verschillende benaderingen 4.1
Het begrip ‘volwassen zijn’ kun je op verschillende manieren benaderen.
— Biologische volwassenheid verwijst naar het fysiek volgroeid zijn.
1 Psychologie
Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen.
Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden:
—In België word je vanaf de leeftijd van 18 jaar juridisch als meerderjarig beschouwd. De juridische volwassenheid heeft nieuwe rechten en verantwoordelijkheden tot gevolg. Vaak wordt hier ook het begrip ‘meerderjarigheid’ gebruikt. De juridische volwassenheid betekent echter nog niet dat je maatschappelijk als volwassene beschouwd wordt.
- ψυχο- (psycho-), betekent ‘ziel’ of ‘mentale activiteit’.
- λογία (-logia), betekent ‘studie’ of ‘wetenschap’.
—De term maatschappelijke volwassenheid houdt in dat je als individu rollen en verwachtingen die de samenleving toekent aan die levensfase kunt vervullen.
Er zijn verschillende manieren ontwikkeld om persoonlijkheid te meten. Vandaag zie je veel tests in tijdschriften en online die beloven persoonlijkheid te onthullen, vaak in de vorm van snelle quizzen. Hoewel die tests leuk en toegankelijk zijn, voldoen ze vaak niet aan de wetenschappelijke eisen van validiteit en betrouwbaarheid.
Wetenschappelijke methode
Doorheen het thema zetten we de belangrijkste zaken op een rijtje in deze rode kenniskaders. De sleutelbegrippen die je in de inleiding leerde kennen, hebben we met een stippellijn onderlijnd.
Biologische, juridische en maatschappelijke volwassenheid overlappen vaak, maar kunnen
ook op verschillende tijdstippen in iemands leven bereikt worden.
Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar
1 In 1921 ontwierp Rorschach een projectieve test. De test bestaat uit tien complexe, symmetrische inktvlekken. Sommige inktvlekken zijn zwart-wit, terwijl andere ook gekleurd zijn. Proefpersonen beschrijven wat ze in de inktvlekken zien en waarom. Hun antwoorden worden geanalyseerd om inzicht te krijgen in hun persoonlijkheid. Bekijk de afbeelding en bespreek onderstaande vragen.
2 Mensenkennis
De volwassenheid wordt opgedeeld in drie grote periodes. Ook in deze fase-opdeling zijn er grote verschillen wat de leeftijd betreft. De opgegeven leeftijden zijn dan ook aanwijzingen, geen absolute leeftijdsafbakeningen.
Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand.
—vroege volwassene (18 tot 40 jaar)
Je beoordeelt iemand vaak op basis van gedrag dat je waarneemt.
—midden volwassene (40 tot 65 jaar)
Als je nieuwe buur je niet groet op straat, denk je misschien: dat ziet er geen vriendelijke man uit.
—late volwassene (65 jaar tot overlijden)
Good to know
Een aparte leeftijdscategorie?
Sinds Wilhelm Wundt in 1879 omwille van zijn aanpak het startsein gaf aan de psychologie als een wetenschappelijke studie van het menselijk gedrag en zijn mentale processen, zijn veel wetenschappers aan de slag gegaan. Elke tijd had een eigen kijk op het menselijk gedrag. Zo ontstonden verschillende psychologische stromingen.
Een aantal auteurs stellen voor om een bijkomende leeftijdscategorie te gebruiken tussen de adolescentie en de volwassenheid: emerging adulthood, wat je zou kunnen vertalen als ‘ontluikende volwassenheid’. Die tussenfase zou dan als een overgangsfase worden beschouwd waarin adolescenten (laattieners en twintigers) al volwassen keuzes hebben gemaakt (bv. werken), maar nog geen keuzes (kunnen) maken die hun leven voor langere tijd bepalen (bv. kinderen krijgen).
a Wat zie jij in de afbeelding? Wat zien je klasgenoten in de afbeelding? Wat valt je op?
1 In de ontwikkeling van de psychologie zijn er een aantal stromingen ontstaan. Agora 4 beperkt zich tot deze zes stromingen: de psychodynamische stroming, de behavioristische stroming, de humanistische stroming, de cognitieve stroming, de systeemtheorie en de omgevingspsychologie.
b Als iemand dezelfde afbeelding op verschillende dagen bekijkt, denk je dat die persoon altijd hetzelfde antwoord zal geven? Waarom (niet)?
c Waarom is het lastig om persoonlijkheid te meten met een afbeelding die open is voor interpretatie?
Het ontstaan van nieuwe stromingen gebeurde:
d Waarom is het belangrijk dat een persoonlijkheidstest altijd hetzelfde resultaat geeft als je de test meerdere keren doet?
• dikwijls als een reactie op een vorige stroming, • soms als een combinatie van eerdere stromingen.
In de blauwe Good to knows vind je handige en leuke weetjes terug die verband houden met de leerstof.
a Noteer in de tabel de naam van de stromingen die je dit jaar bestudeert en zoek op het internet voor elke stroming het antwoord op deze vragen:
1→ Rond welke tijd werden de eerste teksten over de stroming gepubliceerd? Wat was het begin van de stroming?
2→ Wat is een bekende naam binnen de stroming?
VIP Hermann Rorschach (1884-1922) was een Zwitserse psychiater die de Rorschachtest of inktvlektest ontwikkelde als methode om de persoonlijkheid te exploreren. In de VS was het een van de meest gebruikte testen tot de jaren 60. Rorschach bleef zelf kritisch tegenover zijn eigen test en riep op om meer wetenschappelijk onderzoek te doen dat zijn bevindingen kon staven of uitbreiden.
Zijn bijnaam als kind was: Klecks wat Duits is voor (inkt)vlek.
ICOONTJES
Dit is een mondelinge opdracht.
Bij deze opdracht hoort een videofragment.
Wat we weten en hoe we denken is niet zomaar tot ons gekomen. Onze kennis komt voort uit het denkwerk van briljante geesten, psychologen, gedragswetenschappers .... We brengen ze in VIP-kaders onder de aandacht.
Voor deze opdracht mag of moet je online opzoekwerk verrichten.
In deze opdracht werk je aan je onderzoeksvaardigheden. Doe eventueel wat opzoekwerk.
VAN IN Plus
Soms is het handig dat je extra lesinformatie of een videofragment zelf kunt bekijken op je smartphone. Als je dit icoon ziet, open dan de VAN IN Plus-app en scan de pagina.
1 Onze vraag voor een wetenschapper
a Kies klassikaal een onderwerp uit dit hoofdstuk waarover jullie meer willen weten, of waarover jullie meer wetenschappelijke gegevens nodig hebben om een gegronde mening te vormen.
b Formuleer een onderzoeksvraag met betrekking tot dat onderwerp. Maak daarbij gebruik van de criteria voor een goede onderzoeksvraag.
c Zoek samen met de leerkracht een onderzoeksinstituut en/of onderzoeker die de vraag kan beantwoorden.
d Bezorg jullie vraag aan die instantie of onderzoeker.
2 Mijn persoonlijke onderzoeksvraag
a Kies een ander onderwerp uit dit hoofdstuk dat je boeit of dat actueel is en waarover je meer informatie wilt opzoeken. Houd er rekening mee dat je zélf over dat onderwerp een klein onderzoek moet kunnen voeren. Scan de pagina bij elk thema voor meer toelichting in het document over onderzoekscompetentie.
b Formuleer een onderzoeksvraag met betrekking tot jouw onderwerp. Maak daarbij gebruik van de criteria voor een goede onderzoeksvraag.
c Op het einde van het schooljaar heb je een aantal onderzoeksvragen verzameld. Kies daaruit je favoriete onderzoeksvraag. Dat kan de vraag zijn die je volgend jaar gaat onderzoeken.
Mijn lesmateriaal
Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...
Extra materiaal
Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kun je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.
Opdrachten
Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Evalueren
Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.
Resultaten
Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en toetsen? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.
Notities
Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud? Via je notities kun je ze makkelijk terug oproepen.
Meer weten?
Ga naar www.ididdit.be
Je keuze voor de studierichting Humane wetenschappen heeft als gevolg dat je nieuwe vakken zult krijgen. Een nieuwe uitdaging! Maar wat kun je van die vakken verwachten? Wat kunnen ze voor jou betekenen?
De vakken psychologie, sociologie en gedragswetenschappen zijn wetenschappen. In de literatuur kun je verschillende definities vinden van wetenschap. Wij kiezen voor de volgende omschrijving:
Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar.
De wetenschappen kun je op verschillende manieren indelen of typeren. Een vrij gangbare en duidelijke indeling is de indeling in natuurwetenschappen en humane wetenschappen
Natuurwetenschappen zijn wetenschappen die gebaseerd zijn op natuurwetten. Ze bestuderen levende en nietlevende materie.
biologie, fysica, wiskunde, geowetenschappen, chemie ...
Humane wetenschappen of gedragswetenschappen zijn wetenschappen die betrekking hebben op de mens. psychologie, sociologie, sociale psychologie, taalkunde, economie, criminologie …
De grens tussen de natuurwetenschappen en de gedragswetenschappen is soms moeilijk te trekken. Niet alleen bestuderen heel wat wetenschappers zowel natuurwetenschappelijke onderwerpen als gedragswetenschappelijke, vaak werken wetenschappers uit verschillende disciplines ook samen. Een aardrijkskundige kan zowel de effecten van migratie op de omgeving bestuderen als de erosie van bergketens. Een biochemicus kan een psycholoog helpen bij het verklaren van gewelddadig gedrag door de biochemische processen in de hersenen te bestuderen.
Algemeen gaat men uit van deze definitie:
Psychologie is de wetenschap die het menselijk gedrag en de mentale processen bestudeert. Onderwerpen kunnen zijn: onze persoonlijkheid, emoties …
Sociologie is de wetenschappelijke studie van de interactie tussen personen en hun omgeving, van de factoren die de interactie bepalen en van de gevolgen daarvan op het menselijk gedrag.
Onderwerpen kunnen zijn: soorten groepen en groepsvorming, sociale stratificatie, ongelijkheidsmechanismen, racisme …
Deze wetenschap ligt op het kruisvlak van zowel de psychologie als de sociologie.
Sociale psychologie kun je definiëren als het bestuderen van de interactie van mensen, vooral in sociale groepen en situaties. Het benadrukt ook de invloed van sociale situaties op menselijk gedrag.
Onderwerpen kunnen zijn: vooroordelen, stereotypen, sociale identiteit, sociale invloed en beïnvloeding …
Hoe gaat de wetenschapper te werk?
OVUR-STAPPENPLAN
Om betrouwbare resultaten te bekomen, moet elk wetenschappelijk onderzoek een aantal fasen in een vastgelegde volgorde volgen. Zo zijn de resultaten controleerbaar en telkens opnieuw te toetsen. Ook als jij zelf een onderzoek uitvoert, moet je verschillende stappen volgen. Het OVUR-stappenplan is een veelgebruikte methode om een onderzoek te voeren. Dat letterwoord staat voor:
Oriënteren
Voorbereiden
Uitvoeren, verwerken en rapporteren
Reflecteren
Elk onderzoek start met een onderzoeksprobleem of probleemstelling waarin wordt aangegeven wat het onderwerp van het onderzoek is. De onderzoeker zal zich inlezen in het onderwerp van het onderzoek om meer inzicht te krijgen in de probleemstelling. Mannen hebben meer lichaamshaar dan vrouwen. Dat is overal op de wereld zo, maar waarom hebben mannen meer lichaamshaar dan vrouwen? Het zou interessant zijn om dat eens op een wetenschappelijke manier te onderzoeken.
Bij aanvang van het onderzoek zal de onderzoeker eerst een algemene onderzoeksvraag en een aantal deelvragen formuleren. Een goede onderzoeksvraag moet aan een aantal criteria voldoen.
Een onderzoeksvraag:
1 is helder, duidelijk en beknopt.
Ze is correct geformuleerd en nauwkeurig, iedereen moet de vraag kunnen begrijpen.
2 is afgebakend.
De onderzoeksvraag geeft duidelijkheid over wat je zult onderzoeken en wat niet.
3 is onderzoekbaar.
Je kunt een antwoord formuleren binnen de gegeven mogelijkheden (tijdsbestek, financiën, ethisch …).
4 zet aan tot diepgaand onderzoek.
geen informatievraag: geen ja/neen -, wie-, wat- , waar- of wanneer-vraag
5 geeft duidelijkheid over het soort onderzoek, de functie of de methode van het onderzoek. beschrijvend, vergelijkend, verklarend, evaluerend, voorspellend, probleemoplossend
De onderzoeker kan vervolgens een aantal hypothesen formuleren. Hypothese is het Griekse woord voor ‘veronderstelling’. Met een hypothese formuleert de onderzoeker dus een veronderstelling, waarna in onderzoek op een wetenschappelijke manier onderzocht wordt of die veronderstelling juist of onjuist is.
Misschien hebben mannen meer lichaamshaar door seksuele selectie doorheen de geschiedenis. In de competitie met andere mannen zouden vrouwen bijvoorbeeld de voorkeur kunnen geven aan mannen met een volle baard en meer lichaamshaar, omdat dat zou wijzen op meer (seksuele) kracht of omdat een man met meer haar meer aantrekkingskracht heeft. Dat overmatige haargroei aantrekkelijk is, geldt zelfs niet eens alleen voor mensen. Leeuwen hebben niet voor niets manen. Het zijn interessante hypotheses, maar tot nu toe heeft niemand die hypotheses in de praktijk onderzocht. We weten dus niet of behaarde mannen bijvoorbeeld sterker of vruchtbaarder zijn dan hun gladdere soortgenoten, of dat mannen met baard mooier bevonden worden dan mannen zonder baard.
Bij gebrek aan onderzoek hebben we er het raden naar waarom we bijvoorbeeld niet allemaal evenveel lichaamshaar hebben. Eigenlijk geeft een hypothese al een antwoord op de onderzoeksvraag. Om de hypothese op zijn juistheid te toetsen, moet de onderzoeker een onderzoek voeren. Bij de uitvoering van het onderzoek gaat de onderzoeker op zoek naar een antwoord op de gestelde probleemstelling. De onderzoeker verwerkt alle gevonden informatie en geeft een antwoord op de probleemstelling in een schriftelijke rapportering en/of een mondelinge presentatie. Als de steekproef de hypothese bevestigt, dan is de hypothese juist. Het bevestigen van een verwachting wordt verifiëren genoemd. Wanneer de hypothese daarentegen onjuist blijkt, doe je aan falsifiëren.
Een goed onderzoek voeren is niet eenvoudig en vereist dat de onderzoeker steeds nadenkt over de stappen die tijdens het onderzoek gezet zijn. Zo kan de onderzoeker zijn onderzoeksmethode steeds verbeteren. Voor mannen met weinig lichaamshaar die bang zijn om uit de boot te vallen, is er ook goed nieuws. Wanneer er veel mannen met baarden in je omgeving zijn, dan vinden vrouwen gladgeschoren mannen juist aantrekkelijker. En als er omgekeerd veel gladgeschoren mannen in de buurt zijn, dan zijn baarden weer aantrekkelijker. En … dat is wel al wetenschappelijk onderzocht door evolutiebiologen.
WAAROVER GAAT DIT THEMA?
In Agora 3 maakte je al kennis met enkele wetenschappelijke theorieën en onderzoekers. In Agora 4 leer je nog meer over wat wetenschappers schrijven over hoe mensen denken, ontwikkelen, voelen, met elkaar communiceren en in groep samenleven.
In dit eerste thema analyseer je wat het verschil is tussen wat de wetenschap ons zegt en wat wij denken te weten over hoe mensen in elkaar zitten. Je zal die kennis plaatsen binnen psychologische stromingen. Vervolgens ontdek je verschillen tussen mensen door te kijken naar de rol van nature (wat je van nature meekrijgt), nurture (dat wat je aangeleerd krijgt) en zelfbepaling (jouw eigen keuzes).
WAT LEER IK IN DIT THEMA?
Vink aan wat je in de loop van dit thema hebt geleerd.
Ik kan afleiden of een uitspraak over mensen gebaseerd is op mensenkennis of op kennis vanuit de psychologie.
Ik kan motiveren waarom mensenkennis wel nuttig kan zijn maar niet controleerbaar, objectief en te veralgemenen is, zoals wel geldt voor psychologisch onderzoek
Ik kan argumenteren waarom er verschillende stromingen zijn in de psychologie
Ik kan uit opgegeven situaties aanwijzingen halen die verwijzen naar een bepaalde psychologische stroming.
Ik kan mijn sterktes en beperkingen in verband brengen met aanleg (nature) en omgevingsfactoren (nurture)
Ik kan bespreken hoe zelfbepaling een rol speelt in mijn ontwikkeling.
Ik kan tendensen in een samenleving afleiden uit de manier waarop die samenleving omgaat met verschillen tussen mensen.
Ik kan het belang afwegen van inclusie voor een persoon en voor de samenleving.
Ik kan in discussie gaan met anderen over het belang van aanleg en milieu bij bepaalde politieke opvattingen en geloofsopvattingen.
BEGRIPPEN
psychologie – wetenschappelijke methode – objectieve kennis – controleerbaar – psychologische stromingen: psychodynamische stroming, behaviorisme, humanistische psychologie, cognitieve psychologie, systeemtheorie en omgevingspsychologie – nature-nurturedebat: nature en nurture –erfelijkheidsleer – genotype en fenotype – nativisme en empirisme – pedagogisch pessimisme en optimisme – afhankelijke en onafhankelijke variabele – zelfbepaling – stoornis – handicap –neurodiversiteit – diversiteit: integratie, inclusie en exclusie
BREINBREKER
In dit thema zoek je een antwoord op deze breinbreker:
“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen of weerleggen?”
FORUM
HOOFDSTUK 1 – PSYCHOLOGIE, MEER DAN
1.1 Mensenkennis versus psychologie
1.2 De wetenschappelijke methode in de psychologie
HOOFDSTUK 2 – VERSCHILLEN TUSSEN MENSEN
2.1 Nature, nurture of toch zelfbepaling?
2.2 Verschillen van elkaar
2.3 Maatschappelijke visie op verschillen tussen mensen
1.3 Stromingen in de psychologie EXIT
In je omgang met anderen denk je te gemakkelijk dat je hen kent en hun gedrag kunt benoemen en voorspellen. Soms denk je zelfs dat je hun gedrag kunt beïnvloeden, want je bent toch slim genoeg? Psychologen doen eigenlijk hetzelfde, maar zij gebruiken daarvoor een wetenschappelijke methodiek.
1 Vergelijk de beschrijvingen van Jochen, een jongen van 10. Beschrijving A komt van zijn goede vriendin, zijn klasgenote Lucia. In de beschrijvingen B en C lees je het resultaat van twee testen die afgenomen werden door psychologen.
Jochen is wel heel oké hoor. Ik ken hem al van in het tweede leerjaar. Hij is altijd actief en zit nooit stil. Altijd het haantje de voorste van de klas. Sommige leerkrachten storen zich aan zijn onrust, dat nooit stilzitten, van zijn plaats lopen ook als het niet gevraagd wordt, altijd met iets aan het wriemelen. Hoewel ik denk dat hij slim is, haalt hij niet zo’n goede resultaten op toetsen, vooral niet voor wiskunde. Waarschijnlijk kan hij zich niet concentreren. A
Intelligentie- en persoonlijkheidstesten afgenomen door psychologen
De Boomtest van Koch
De testafnemer vraagt de proefpersoon een boom te tekenen met drie essentiële elementen: wortels, stam en kroon. Dr.
Koch heeft op basis van de vormen en lijnen van het ontwerp psychologische profielen opgesteld om de innerlijke toestand van de proefpersoon te begrijpen. Inhoud van het onderbewustzijn, stabiliteit en emotionele gevoeligheid zijn allemaal verborgen achter de tekeningen van de boom, een natuurlijk element dat altijd vol mythologische en totemische betekenissen is geweest. De test kan door deskundigen worden toegepast op iedereen vanaf de leeftijd van 5-6 jaar.
Bron: Curioctopus, Janine van den Haak, 14 augustus 2019
Uit het verslag van de testafname
Wat in de tekening het meest opvalt, is de verandering van tekenwijze van de kroon. De omtrek van de kroon is beverig met streepjes weergegeven. Dat zou volgens Koch erop wijzen dat Jochen prikkelbaar, onzeker en snel afgeleid is. De versmelting van de stambasis met de grondlijn zou je kunnen verklaren, aldus Koch, als een primitieve toestand, zwakke bewustheid en een geringe mogelijkheid tot objectiveren.
WISC = Wechsler
Intelligence Scale for Children
De WISC is een van de meest gebruikte, betrouwbare en valide intelligentietesten en geeft een uitgebreid beeld van de cognitieve capaciteiten en de (school)mogelijkheden van kinderen.
Kwalitatieve analyse van de testafname van Jochen Voor je de gegevens interpreteert, moet je rekening houden met de observatie dat de testafname gebeurde op een zonnige vakantiedag en dat Jochen liever buiten in de tuin wilde spelen met zijn neefje. Jochen kon zich daardoor slecht concentreren en maakte zich er snel vanaf. Hij presteert over het algemeen net beneden het gemiddelde met een duidelijke uitschieter naar boven nl. op de subtest ‘ordenen’. De hogere score op de performanceschaal in het algemeen en meer in het bijzonder op de subtest ‘ordenen’ zou te maken hebben met het spelkarakter van het materiaal. Een stripverhaal maken vond Jochen leuk. Daardoor was er een grotere inzet met een goed resultaat als gevolg. De verbale schaal daarentegen deed Jochen denken aan het schoolse gebeuren en aangezien het vakantie was, wilde hij er zo weinig mogelijk mee te maken hebben.
a Wat valt op als je de beschrijvingen vergelijkt?
Beschrijving A
Beschrijving B - C
b Markeer in de teksten woorden of zinnen die specifiek zijn voor A en specifiek voor B en C.
2 Een psycholoog verzamelt kennis op een wetenschappelijke manier. Lucia maakt gebruik van mensenkennis die ze verwierf uit gesprekken met verschillende mensen en door Jochen in verschillende situaties te leren kennen. Beantwoord de vragen om te achterhalen wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen mensenkennis en wetenschappelijk verworven kennis.
a Als je een definitie moet geven van wat psychologie is, welke twee elementen moet je er zeker in noteren?
b Welke elementen van die definitie herken je ook in de mensenkennis die elke mens bezit?
c Waarin zit het verschil met psychologie?
3 Er zijn verschillende manieren om kennis te verzamelen, maar ze zijn niet allemaal objectief of te controleren, en dus ook niet betrouwbaar.
Lees de teksten (A-D) over kennisverwerving en de uitspraken (1-12).
a Plaats de uitspraken bij de juiste tekst.
b Beantwoord de vraag over jouw persoonlijke situatie.
Je haalt kennis uit geloof en overtuigingen
Iets is waar omdat je het gelooft. Veel van wat je weet, is gebaseerd op geloofssystemen of op een overtuiging over iets. Godsdiensten, mythen, politieke en filosofische overtuigingen verklaren de werkelijkheid. Een mogelijk nadeel is dat je enkel geïnteresseerd bent in informatie die je overtuigingen kan versterken en dat je zo belangrijke informatie uit het oog verliest. De belangrijkste ideeën van geloofssystemen worden vaak neergeschreven in boeken zoals de Bijbel, de Koran of de Gesprekken van Confucius. Overtuigingen staan soms in politieke manifesten, bijvoorbeeld over het klimaat, het socialisme, het liberale denken.
a Bijbehorende uitspra(a)k(en):
b Welke geloofsovertuiging neem jij voor waar?
Welke (politiek of ideologische) overtuiging heb jij?
Je aanvaardt de kennis van een autoriteit
Iets is waar omdat een belangrijk of machtig persoon het zegt.
De arts, de politieagent of een bekende tv-presentator zijn voorbeelden van autoriteiten, mensen van wie je aanneemt dat ze het wel kunnen weten. Soms verwijs je ook graag naar pa of ma, of naar je beste vrienden. Je controleert niet altijd wat ze zeggen. Daarvoor heb je vaak niet de tijd of de middelen. Nochtans gebeurt het geregeld dat ‘autoriteiten’ het niet bij het rechte eind hebben en dat ze soms bewust misleiden. De uitspraken van een autoriteit kunnen trouwens ook evolueren naar een geloofssysteem.
Bijbehorende uitspra(a)k(en):
B Je weet iets omdat het voor de hand ligt. Iets is waar omdat het redelijk klinkt. Van jongs af aan leer je uit je ervaringen. Zo weet je bijvoorbeeld dat een voorwerp naar beneden en niet naar boven valt. Je hebt namelijk ervaring dat een ding naar beneden valt, dus alle voorwerpen vallen naar beneden. Zo zijn er ook bepaalde dingen die als juist aanvoelen, zonder dat je altijd controleert of ze kloppen. Soms worden die wijsheden verwerkt in spreekwoorden. Dan spreek je van alledaagse kennis.
a Bijbehorende uitspra(a)k(en):
Wie beschouw jij in je familie- of vriendenkring als een betrouwbare bron van informatie?
b Heb jij al eens ervaren dat iets wat je zo vanzelfsprekend vond, toch niet blijkt te kloppen?
Je haalt je kennis uit wetenschappelijk onderzoek Iets is waar omdat het wetenschappelijk is vastgesteld. Wetenschappers halen hun vertrouwen in ‘iets is waar’ niet uit hun geloof, van een autoriteit of vanuit hun gezond verstand, maar vanuit de wetenschappelijke methode. De wetenschap reikt hen namelijk een aantal regels aan die ze kunnen volgen om tot kennis te komen. Daardoor heeft hun persoonlijke mening of geloof geen invloed op de resultaten. Wetenschappelijk onderzoek lijkt zo de zekerste weg naar de waarheid te bieden. Toch moeten ook de wetenschappers kritisch bekeken worden. Je zult je steeds moeten afvragen wie het onderzoek financiert en waarom het wordt uitgevoerd.
a Bijbehorende uitspra(a)k(en):
b Heb je over iets zekerheid omdat het gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek?
1
Omdat er deze maand toevallig twee vliegtuigen zijn neergestort, neemt onze buurvrouw dit jaar de TGV om naar het zuiden van Frankrijk te reizen.
3
De virologen zeggen dat het nog te vroeg is om massabijeenkomsten te organiseren. Door het virus dat rondgaat, is het niet veilig genoeg.
4
Jonge mannen zullen vaker te hard rijden dan oudere vrouwen.
Hersenbloedingen en verkeersongevallen kennen jammer genoeg hoge sterftecijfers. In sommige regio's zijn hersenbloedingen vaker de oorzaak van overlijden dan verkeersongevallen. Uit een enquête blijkt echter dat 80 % van de hersenbloedingen bijna twee keer zoveel sterfgevallen veroorzaken als alle verkeersongevallen bij elkaar. Een andere enquête toont dat 80 % van de ondervraagden het aannemelijk vindt dat sterven bij een verkeersongeval meer voorkomt dan sterven als gevolg van een hersenbloeding.
5
Volgens mijn liberale visie moet je aan iedereen alle vrijheid geven, niets mag die vrijheid in de weg staan.
6
Een atleet die lang en slank is, zal eerder basketbal dan voetbal spelen.
8
De leerkracht zal het wel weten zeker?
7
Avondrood, mooi weer aan boord, morgenrood, regen in de sloot.
10
Ik volg de visie van mijn geloofsovertuiging dat alle mensen goed zijn.
9
Pa zei aan tafel dat de Chinese aanpak van het milieu de beste is en dat die hier beter ook zou worden gevolgd.
11
Volgens onderzoek van de tabaksindustrie zou vapen niet schadelijk zijn voor de gezondheid, maar het Belgisch onderzoekscentrum Sciensano weerlegt die bewering.
12
Steve is heel teruggetrokken, altijd behulpzaam maar met weinig belangstelling voor mensen. Hij is zachtmoedig en heeft nood aan structuur. Hij is bezeten door details. Steve zal wel geen landbouwer zijn, wel een bibliothecaris.
Is ons denken onfeilbaar?
Psychologen zoals de Nobelprijswinnaar Daniël Kahneman (1934-2024) zijn geïnteresseerd in hoe mensen denken.
Kahneman is geboeid door twee herkenbare manieren van denken over dingen die we zien, ervaren en als waar en juist beoordelen.
Dit is de Müller-Lyer-illusie. Welke pijl is het langst, de bovenste of de onderste?
De illusie illustreert twee systemen van denken.
Systeem 1 werkt automatisch en snel, met weinig of geen inspanning en geen gevoel voor controle. Je antwoordt dat de onderste pijl de langste is.
Systeem 2 werkt met bewuste aandacht en is daardoor trager: je doet een mentale inspanning waarbij je soms ingewikkelde berekeningen maakt. Je antwoordt dat de pijlen even lang zijn.
Kahneman leerde uit experimenten dat het meeste van wat we denken en doen zijn oorsprong vindt in systeem 1, maar systeem 2 neemt de zaken over wanneer iets ingewikkeld wordt.
In het dagelijks leven gebruik je beide systemen soms door elkaar. Systeem 2 is onder meer verantwoordelijk voor de controle op je eigen gedrag en zorgt er bijvoorbeeld voor dat je beleefd blijft als je boos wordt.
Herken je dat bij jezelf? Kun je een situatie bedenken waarin je systeem 1 volgde in een discussie?
Bron: Kahneman, D., Ons feilbare denken. Thinking, fast en slow., Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact, p. 28-35, 2013
De bioloog en wetenschapsfilosoof Geerdt Magiels gebruikt in zijn boek Met Freud en Darwin op de sofa (2006) het beeld van de roze olifanten om aan te tonen hoe een wetenschappelijke methode werkt: ‘Eén ervaring kan fantastisch zijn, maar duizend ervaringen zijn beter. Eén iemand die een roze olifant (of een ivoorsnavelspecht) gezien heeft, is goed voor een straf verhaal. Voor je wilt aannemen dat roze olifanten inderdaad bestaan of dat de ivoorsnavelspecht nog niet uitgestorven is, wil je meerdere waarnemingen van verschillende mensen, onder goede omstandigheden en liefst gedocumenteerd met beeld- of geluidsopnamen, afdrukken van sporen of verdroogde uitwerpselen. Het verzamelen van gegevens gebeurt dan best ook in grote hoeveelheden, zodat de bevindingen die erop gebaseerd zijn statistisch significant zijn en niet gebaseerd op toevalstreffers of zinsbegoocheling.’ Dit voorbeeld toont het belang van de wetenschappelijke methode aan. In de wetenschappelijke methode staan data, die zowel kwantitatief als kwalitatief kunnen zijn, centraal.
Om psychologische gegevens te verzamelen zal je vaak gaan waarnemen en observeren. Wil je hier graag meer over te weten komen? Op iDiddit vind je Extra Hoofdstuk A: Waarnemen en observen dat je als uitbreiding kunt maken.
1 Bekijk in de tabellen op pp. 20-21 het voorbeeld van hoe je kennis kunt verwerven over stress bij een overhoring.
Wetenschappelijke kennis in de psychologie komt op een andere manier tot stand dan mensenkennis. Bij die laatste krijg je inzicht in iemands motieven op basis van gedrag dat jij waarneemt. Maar wat maakt de psychologie nu precies wetenschappelijk?
a Vul de drie begrippenparen in op de juiste plaats in de tabellen op pp. 20-21.
Ze bepalen het onderscheid tussen kennis verwerven door mensenkennis enerzijds en wetenschappelijk verworven kennis in de psychologie anderzijds.
subjectief versus objectief niet te controleren versus controleerbaar toevallige ervaringen versus systematisch
b Noteer het nummer van de voorbeeldsituaties op de juiste plek in de tabellen. Maak daarbij gebruik van wat er per kenmerk beschreven staat, zowel bij de manier van werken van een psycholoog als bij het verwerven en gebruiken van onze mensenkennis.
Voorbeeldsituaties
1 Tijdens de klasdiscussie kwam het tot een relletje omdat Max niet geloofde wat ze zei over stress. Hij had andere ervaringen.
2 In haar rapport over stress bij overhoringen gebruikte ze nooit eigen formuleringen, enkel de formuleringen van de proefpersonen.
3 Ze zag dat een medeleerling die ze heel sympathiek vindt helemaal geen stress had en vond dat alle leerlingen geen stress hadden.
4 Ze heeft een ongelooflijk verhaal gehoord bij de jeugdbeweging van iemand die echt koorts had van de zenuwen.
5 De conclusies staan in tijdschriften of worden op wetenschappelijke congressen besproken door anderen die het onderzoek opnieuw doen om te zien of de resultaten wel kloppen.
6 Ze vermijdt de gangbare overtuiging dat leerlingen uit het beroepsonderwijs het meeste stress tonen bij een overhoring.
7 De discussie in de klas kan blijven duren. Iedereen kan zeggen wat hij of zij wil, wie kan het controleren?
8 Zij zal bijvoorbeeld observeren, enquêtes afnemen, interviewen, misschien zelfs een experiment doen.
9 Ze interviewt evenveel jongens als meisjes, zowel uit de doorstroom als uit de dubbele en arbeidsmarktfinaliteit.
10 Na de analyse van de verzamelde informatie, schrijft ze haar besluiten op papier.
11 Ze vertelt wat ze hoorde zeggen tijdens de klasdiscussie over het onderwerp.
12 Ze maakte gebruik van een enquêteformulier waarop de proefpersonen de gegevens moesten aanduiden door zelf een keuze te maken uit de mogelijkheden.
13 Ze heeft een vriendin die enorm zenuwachtig is voor een overhoring en die vooraf vaak naar het toilet moet.
Een klasgenote komt je iets vertellen over stress bij overhoringen.
Een psychologe doet onderzoek naar stress bij overhoringen.
Onze mensenkennis is het gevolg van Het onderzoek verloopt
• Haar informatie heeft ze waarschijnlijk verkregen uit eigen ervaringen of gesprekken met anderen.
voorbeeld nr.:
• Haar informatie kan ook komen ‘van horen zeggen.’ Zonder dat ze weet over welke leeftijd het gaat, of uit welk milieu de ervaring komt.
voorbeeld nr.:
Een klasgenote komt je iets vertellen over stress bij overhoringen.
Onze mensenkennis is altijd
• Haar verhaal kan sterk beïnvloed worden door haar persoonlijke ervaring.
voorbeeld nr.:
• Haar informatie komt volledig overeen met wat een klasgenoot in de discussie daarover vertelde.
voorbeeld nr.:
• In een eerste fase maakt de psychologe gebruik van wetenschappelijke methoden om informatie te verzamelen.
voorbeeld nr.:
• Ze houdt daarbij o.a. rekening met de leeftijd van de personen, het soort onderwijs dat ze volgen, het gezin waaruit ze komen …
voorbeeld nr.:
• Uiteraard kunnen niet alle Vlaamse jongeren in het onderzoek worden betrokken. Daarom werkt ze met een steekproef. Dat wil zeggen dat ze een deel van de doelgroep selecteert dat er ongeveer uitziet als de totale bevolking.
voorbeeld nr.:
• Op basis van die ruime informatie zal ze conclusies trekken.
voorbeeld nr.:
Een psychologe doet onderzoek naar stress bij overhoringen.
. De psychologe gaat te werk.
• Tijdens haar onderzoek laat ze zich niet (mis)leiden door eventuele vooroordelen of persoonlijke ervaringen of ideologieën.
voorbeeld nr.:
• Ze gebruikt een instrument dat haar toelaat objectief te blijven.
voorbeeld nr.:
• In elke fase van haar onderzoek zal ze proberen zo objectief mogelijk te zijn.
voorbeeld nr.:
Een klasgenote komt je iets vertellen over stress bij overhoringen.
Een psychologe doet onderzoek naar stress bij overhoringen.
Onze mensenkennis is niet altijd Haar onderzoek is .
• Wat de klasgenote zegt, is gebaseerd op feiten die voorbij zijn en die niemand anders heeft gezien of gehoord.
voorbeeld nr.:
• Niemand kan zeggen wie uiteindelijk gelijk heeft.
voorbeeld nr.:
• In elk stadium kunnen collegawetenschappers nagaan of de bevindingen wel kloppen met de realiteit en met de bevindingen van anderen over het onderwerp.
voorbeeld nr.:
De Duitse fysioloog, filosoof en psycholoog Wilhelm Wundt (1832-1920) wordt beschouwd als ‘de vader van de psychologie’. Waarom? In 1874 schreef hij het boek Grundzüge der Physiologischene, dat voor het eerst de wetenschappelijke psychologie beschreef. Hij was de eerste die aan de universiteit van Leipzig in 1879 een laboratorium uitbouwde voor experimentele psychologie. Via de wetenschappelijke methode zocht hij manieren om de menselijke ervaringen grondig te bestuderen, te meten en te categoriseren. Op basis van zijn kennis als fysioloog, deed hij experimenten om bijvoorbeeld de reactietijden te meten, na te gaan hoelang het duurt voordat ons organisme een reactie op een stimulus toont. Als eerste ontdekte hij de relatie tussen bepaalde delen van de hersenen en het menselijk gedrag. Hij kwam tot de vaststelling dat bepaalde psychische stoornissen een oorzaak hebben in een specifiek deel van de hersenen.
Wil je meer weten, bekijk dan het filmpje over Wundts bijdrage aan de ontwikkeling van de psychologie.
1 Psychologie
Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen.
Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden:
- ψυχο- (psycho-), betekent ‘ziel’ of ‘mentale activiteit’.
- λογία (-logia), betekent ‘studie’ of ‘wetenschap’.
Wetenschappelijke methode
Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar
2 Mensenkennis
Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand.
Je beoordeelt iemand vaak op basis van gedrag dat je waarneemt.
Als je nieuwe buur je niet groet op straat, denk je misschien: dat ziet er geen vriendelijke man uit.
Sinds Wilhelm Wundt in 1879 omwille van zijn aanpak het startsein gaf aan de psychologie als een wetenschappelijke studie van het menselijk gedrag en zijn mentale processen, zijn veel wetenschappers aan de slag gegaan. Elke tijd had een eigen kijk op het menselijk gedrag. Zo ontstonden verschillende psychologische stromingen.
1 In de ontwikkeling van de psychologie zijn er een aantal stromingen ontstaan. Agora 4 beperkt zich tot deze zes stromingen: de psychodynamische stroming, de behavioristische stroming, de humanistische stroming, de cognitieve stroming, de systeemtheorie en de omgevingspsychologie.
Het ontstaan van nieuwe stromingen gebeurde:
• dikwijls als een reactie op een vorige stroming,
• soms als een combinatie van eerdere stromingen.
a Noteer in de tabel de naam van de stromingen die je dit jaar bestudeert en zoek op het internet voor elke stroming het antwoord op deze vragen:
1→ Rond welke tijd werden de eerste teksten over de stroming gepubliceerd? Wat was het begin van de stroming?
2→ Wat is een bekende naam binnen de stroming?
Stroming
1: Begin
2: Bekende naam
b Noteer de namen van de psychologische stromingen in volgorde van ontstaan.
2 Elke stroming heeft een eigen manier van kijken naar de mens en de ontwikkeling van mensen.
a Noteer in kolom 3 van de tabel op de volgende pagina bij elke stroming de best passende uitspraak.
b Markeer in de uitspraken die elementen die je doen besluiten over welke stroming het gaat.
1
Rami is opgegroeid met een hond in huis.
‘Goed zo, Rami, wat een brave hond hebben wij’, lachten zijn ouders die hem rustig lieten wennen aan en spelen met de hond. Rami is nu 18 en gaat met een nieuwe hond naar de hondenschool. Het klikt tussen Rami en Stuf, een prachtige dalmatiër.
2
3
Ma zegt dat Sofia een onverklaarbare angst heeft voor honden. Als baby begon ze ineens zonder aanleiding hard te huilen toen hun hond – een grote labrador – haar likjes gaf. Ze hebben de hond moeten wegdoen, het huilen begon telkens als ze de hond zag. Sofia herinnert zich dat moment niet, ze was nog te jong. Maar de schrik voor honden heeft ze er wel aan overgehouden.
Stef moet en zal een hond hebben. Zijn pa ziet het niet zitten, hij kent Stef. Een sloddervos die meer aan zichzelf dan aan een ander denkt. Maar goed, als hij toch per se een hond wil, dan moet hij er zelf maar voor zorgen. Wanneer zijn vrienden na de vakantie bij Stef op bezoek komen, herkennen ze hem niet. Een pietje-precies op zijn kamer, maar ook in de tuin die hij zo heeft ingericht dat de hond het er naar zijn zin heeft. Had pa dat maar vroeger geweten, dan hadden ze al veel eerder een hond gehad.
5
‘Niet te doen in het gezin van Billie! Ik ga daar niet graag op bezoek. Er is die drukte, altijd kabaal om niets, ze lopen elkaar daar voor de voeten. Met z’n vijven wonen ze in een appartement met twee slaapkamers. De drie zonen slapen op één kamer en moeten daar hun huiswerk maken, op de tablet teksten opzoeken en de luide spelletjes van elkaar verdragen. Er is ook een hond, veel te groot voor zo’n kleine ruimte. Loebas loopt altijd in de weg en blaft de boel overhoop. Dat mijn vriend Billie geen goede resultaten haalt en makkelijk ruziet met velen, kan ik best verklaren hoor.’
Het is opmerkelijk dat veel islamitische gezinnen geen honden hebben. ‘Klopt,’ zegt Laila, ‘in het denken binnen de islam zijn honden onrein. Onze sociale contacten zullen dus niet belast worden met honden. Enkel herders en jagers mogen honden hebben. Dus daarom ga je mij nooit met een hond aan de leiband zien, hoe graag ik het ook zou willen. Ik volg wat mijn omgeving daarover zegt.’ 4
Sofia weet ook wel dat haar schrik ‘overdreven’ is. Ze heeft geleerd rustig te blijven als ze al joggend een hond in de verte ziet. Ze wil tonen aan de hond dat ze eigenlijk ‘de baas’ is, want ze las ergens dat honden willen weten of iets of iemand een bedreiging voor hen betekent. Door rustig te ademen (al lopend dan nog) weet ze dat ze haar emoties, haar angsten, kan bedwingen. Dat wil wel lukken, ervaart ze. Gedaan met paniekerig rechtsomkeer maken als ze in de verte een hond ziet.
Stroming
psychodynamische stroming
Denken over de mens Uitspraak
Je levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe je denkt en handelt. Voornamelijk wat in het onderbewuste is verdrongen omwille van o.m. angsten of pijnlijke ervaringen, blijft toch een invloed hebben op je emoties en op je denken en handelen.
behaviorisme Alle gedrag (= behavior) is aangeleerd. Je wordt geboren met een blanco blad. Je gedrag wordt aangeleerd door de omgeving die er op een bepaalde manier op reageert.
humanistische psychologie
cognitieve psychologie
Elke mens heeft de behoefte om te groeien en zich te ontwikkelen. Zo is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag.
De mens is een actief en creatief wezen. Mensen zijn informatieverwerkers, niet enkel wat kennis betreft, maar ook motivatie (waarom doet iemand iets), emoties, geheugen. Als mens ontwikkel je en leer je je hele leven lang.
systeemtheorie De mens wordt bekeken in relatie met zijn sociale omgeving, zijn sociaal systeem. Kenmerken van een persoon moeten niet gezien worden als uniek, maar als een kenmerk van de persoon in een bepaalde sociale context. De relatie tussen de persoon en zijn sociale omgeving staat centraal.
omgevingspsychologie Zoals in de systeemtheorie moet je de mens altijd zien in zijn omgeving. De omgevingspsychologie benadrukt ook het belang van de materiële omgeving, de leefomgeving. De mens leeft in een ecologisch systeem dat invloed op hem heeft.
Eind 19e eeuw maakte een nieuwe wetenschap zich los van de filosofie, die tot dan de enige wetenschap was die nadacht over hoe mensen denken en voelen en waarom ze dat zo doen. Zoals in de opkomende natuurwetenschappen (o.m. fysica, chemie) begonnen wetenschappers vanaf 1876 (zie VIP-kader over Wundt p. 21) via wetenschappelijk opgezette experimenten en proeven bepaalde aspecten van het menselijk gedrag te onderzoeken. Niet enkel denken over mensen maar ook steeds meer weten over mensen was het doel van de opkomende psychologie.
Maar tijden veranderden en het denken over mensen en over de samenleving veranderde mee. Dat gaf aanleiding tot opeenvolgende stromingen in de psychologie. Elke nieuwe stroming was een reactie op een vorige en speelde in op nieuwe manieren van denken over de mens en de samenleving. Wel werden ideeën uit een vroegere stroming opgenomen en anders vertaald. Soms ging het ook wel over nieuwe ‘modes’ of over vragen uit de samenleving over hoe je mensen het best kon inzetten in een wisselend economisch denken en in nieuwe productiesystemen.
Zo had de industrie bij de opkomst van de massaproductie van goederen bekwame uitvoerders nodig. Vandaar de onderzoeksvraag: hoe ga je hen het best laten produceren? De hypothese was: door hen goed te laten onthouden wat zij moeten doen. Daarvoor moest er meer kennis zijn over hoe het geheugen werkt om het te kunnen vormen of trainen – een onderzoeksthema vanuit de gedragspsychologie (behaviorisme).
Vandaag is er nog weinig onderzoek naar het geheugen; in het onderwijs wordt minder aandacht besteed aan geheugentraining. Meer aandacht gaat naar het bedenken van oplossingen en manieren waarop je kunt samenwerken.
Conclusie: een stroming is nooit ‘af’, nooit definitief. Zij is vaak de start voor een nieuwe stroming, als reactie of vanuit een anders denken over de mensen. Een stroming heeft een geschiedenis. Een stroming kent een bepaald beeld over de mens.
Een keuze uit het toenemende aantal stromingen
Je bekijkt zes stromingen.
1→ De psychodynamische stroming
Citaat: ‘Een mens wordt gestuurd door aangeboren driften en lusten.’ (Sigmund Freud)
Uitgangspunt: je levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe je denkt en handelt.
Voornamelijk wat in het onderbewuste is verdrongen omwille van o.m. angsten of pijnlijke ervaringen, blijft toch een invloed hebben op je emoties en op je denken en handelen.
2→ Het behaviorisme
Citaat: ‘Het denken van mensen is een zwarte doos, we kunnen er niets van weten. Enkel ons waarneembaar gedrag kunnen we kennen.’ (Burrhus Frederic Skinner)
Uitgangspunt: alle gedrag (= behavior) is aangeleerd. Je wordt geboren met een blanco blad. Je gedrag wordt aangeleerd door de omgeving die er op een bepaalde manier op reageert.
3→ De humanistische psychologie
Citaat: ‘Wanneer ik naar de wereld kijk, ben ik pessimistisch. Maar wanneer ik naar mensen kijk, ben ik optimistisch.’ (Carl Rogers)
Uitgangspunt: elke mens heeft de behoefte om te groeien en zich te ontwikkelen. Zo is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag.
4→ De cognitieve psychologie
De cognitieve psychologie is in de jaren 50 ontstaan, gelijktijdig met de kunstmatige intelligentie en de computerwetenschappen.
Uitgangspunt: de mens is een actief en creatief wezen. Mensen zijn informatieverwerkers, niet enkel wat kennis betreft, maar ook motivatie (waarom doet iemand iets), emoties, geheugen. Als mens ontwikkel je en leer je je hele leven lang.
5→ De systeemtheorie
Citaat: ‘Een leider moet begrijpen dat het systeem is samengesteld uit mensen, niet louter machines, activiteiten of organigrammen.’ (William Edwards Deming)
Uitgangspunt: de mens wordt bekeken in relatie met zijn sociale omgeving, zijn sociaal systeem. Kenmerken van een persoon moeten niet gezien worden als uniek, maar als een kenmerk van de persoon in een bepaalde sociale context. De relatie tussen de persoon en zijn sociale omgeving staat centraal.
6→ De omgevingspsychologie
Omgevingspsychologie bestudeert de uitwisselingen tussen mensen en de fysieke omgeving.
Uitgangspunt: zoals in de systeemtheorie moet je de mens altijd zien in zijn omgeving. De omgevingspsychologie benadrukt ook het belang van de materiële omgeving, de leefomgeving. De mens leeft in een ecologisch systeem dat invloed op hem heeft.
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen of weerleggen?”
Forum
Ga na met welke wetenschappelijke methodes je de volgende kennis over je klasgenoten kunt verzamelen. Motiveer jouw keuze.
Onderzoeksvraag
Wat motiveert je klasgenoten om goede punten te behalen voor het vak gedragswetenschappen?
Welke elementen dragen bij tot een leuke klassfeer?
Hoeveel leerlingen maken gebruik van het openbaar vervoer om naar school te komen?
Methode
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Geef in de situaties aan of je te maken hebt met het gebruik van mensenkennis of van wetenschappelijke kennis vanuit de psychologie.
2 Bekijk de twee situaties. Vanuit welke stroming in de psychologie kijkt men naar de situaties?
Psychologie
Psychologie gebruikt de wetenschappelijke methode om kennis te verzamelen over het gedrag en de mentale processen van individuen.
Het woord psychologie is samengesteld uit de Griekse woorden:
- ψυχο- (psycho-), betekent ‘ziel’ of ‘mentale activiteit’.
- λογία (-logy), betekent ‘studie’ of ‘wetenschap’.
Wetenschap in de psychologie
Wetenschap is het systematisch verzamelen en ordenen van menselijke kennis door gebruik te maken van algemeen erkende methodes, met de bedoeling tot objectieve kennis te komen. Wetenschappelijk onderzoek is controleerbaar
Mensenkennis
Mensenkennis gaat over inzicht hebben in de motieven en beweegredenen van iemand. Je beoordeelt iemand vaak op basis van gedrag dat je waarneemt.
Bijvoorbeeld als je nieuwe buur je niet groet op straat, denk je misschien: dat ziet er geen vriendelijke man uit.
Eind 19e eeuw maakte een nieuwe wetenschap zich los van de filosofie, die tot dan de enige wetenschap was die nadacht over hoe mensen denken en voelen en waarom ze dat zo doen.
Zoals in de opkomende natuurwetenschappen (o.m. fysica, chemie) begonnen wetenschappers vanaf 1876 via wetenschappelijk opgezette experimenten en proeven bepaalde aspecten van het menselijk gedrag te onderzoeken. Niet enkel denken over mensen maar ook steeds meer weten over mensen was het doel van de opkomende psychologie.
Tijden veranderen en het denken over mensen en over de samenleving veranderde mee.
Dat gaf aanleiding tot opeenvolgende stromingen in de psychologie. Elke nieuwe stroming was een reactie op een vorige en speelde in op nieuwe manieren van denken over de mens en de samenleving. Wel werden ideeën uit een vroegere stroming opgenomen en anders vertaald.
Soms ging het ook wel over nieuwe ‘modes’ of over vragen uit de samenleving over hoe je mensen het best kon inzetten in een wisselend economisch denken en nieuwe productiesystemen.
Conclusie: een stroming is nooit ‘af’, nooit definitief. Zij is vaak de start voor een nieuwe stroming, als reactie of vanuit een anders denken over de mensen.
Een stroming heeft een geschiedenis. Een stroming kent een bepaald beeld over de mens.
1→ De psychodynamische stroming
Uitgangspunt: je levensgeschiedenis speelt een grote rol in hoe je denkt en handelt. Voornamelijk wat in het onderbewuste is verdrongen omwille van o.m. angsten of pijnlijke ervaringen, blijft toch een invloed hebben op je emoties en op je denken en handelen.
2→ Het behaviorisme
Uitgangspunt: al je gedrag (= behavior) is aangeleerd. Je wordt geboren met een blanco blad. Je gedrag wordt aangeleerd door de omgeving die op een bepaalde manier reageert op je gedrag.
3→ De humanistische psychologie
Uitgangspunt: elke mens heeft de behoefte om te groeien en zich te ontwikkelen. Zo is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag.
4→ De cognitieve psychologie
Uitgangspunt: de mens is een actief en creatief wezen. Mensen zijn informatieverwerkers, niet enkel wat kennis betreft, maar ook motivatie (waarom doet iemand iets), emoties, geheugen. Als mens ontwikkel je en leer je je hele leven lang.
5→ De systeemtheorie
Uitgangspunt: de mens wordt bekeken in relatie met zijn sociale omgeving, zijn sociaal systeem. Kenmerken van een persoon moeten niet gezien worden als uniek, maar als een kenmerk van de persoon in een bepaalde sociale context. De relatie tussen de persoon en zijn sociale omgeving staat centraal.
6→ De omgevingspsychologie
Uitgangspunt: zoals in de systeemtheorie moet je de mens altijd zien in zijn omgeving.
De omgevingspsychologie benadrukt ook het belang van de materiële omgeving, de leefomgeving.
De mens leeft in een ecologisch systeem dat invloed op hem heeft.
mensenkennis: subjectief niet te controleren toevallige ervaringen
Mensenkennis vs wetenschap
wetenschap: objectief controleerbaar systematisch
psychologie = een wetenschap verschillende stromingen: behaviorisme psychodynamische humanisme cognitivisme systeemtheorie omgevingspsychologie
Wat maakt ons tot wie we zijn? Dat is een vraagstuk waar de mens zich al eeuwenlang mee bezighoudt. Is het vooral ons DNA, het erfelijk materiaal dat we hebben meegekregen van onze ouders, dat ons bepaalt? Of is het toch eerder het milieu waarin we opgroeien: onze omgeving, onze (op)voeding, onderwijs ...? En in welke mate spelen onze eigen keuzes een rol? Spoiler-alert: het antwoord is complex.
In Agora 3 maakte je reeds kennis met het nature-nurturedebat. Je gaat hier nu dieper op in. In het nature-nurturedebat wordt de discussie gevoerd of individuele verschillen voornamelijk verklaard kunnen worden door genen of door invloeden van de omgeving. Grote filosofen kozen een kant in de discussie waarin elk een standpunt verdedigt.
1 Aangeboren of verworven?
a Benoem twee eigenschappen van jezelf die volgens jou aangeboren zijn.
b Benoem twee eigenschappen van jezelf die je volgens jou gekregen hebt via je opvoeding.
c Bespreek klassikaal de indeling die ieder heeft gemaakt. Ben je het met de indeling van je klasgenoten eens? Waarom (niet)?
2 Lees de informatie in het VIP-kader en voer vervolgens de opdrachten uit.
VIP
René Descartes (1596-1650) is een Franse filosoof van het begin van de 17e eeuw. Hij was een rationalist. Dat wil zeggen dat hij ervan overtuigd was dat ons verstand de basis van kennis is en dus tot stand komt onafhankelijk van zintuiglijke waarneming. Hij geloofde dat kennis bij geboorte in aanleg aanwezig is. Hij is bekend van de uitspraak Ik denk dus ik ben (Cogito ergo sum) Hij is dus een voorstander van het nativisme.
John Locke (1632-1704) is een Engelse filosoof van de 17e eeuw. Hij was een empirist: hij meende dat kennis tot stand komt via de zintuiglijke waarneming. Volgens hem is het verstand van de mens bij de geboorte een onbeschreven blad (tabula rasa). Om tot kennis te komen is zintuiglijke waarneming en reflectie daarop nodig. Hij is een voorstander van het empirisme.
a Vul de zin aan.
Nativisme komt overeen met het -perspectief. Empirisme komt overeen met het -perspectief.
b Duid de kenmerken die horen bij nativisme aan met blauw en de kenmerken die horen bij empirisme met groen.
Verdedigt het standpunt dat bepaalde kennis aangeboren is.
Beweert dat alle kennis tot stand komt op basis van ervaring.
Gaat ervan uit dat menselijk gedrag wordt bepaald door genetische eigenschappen.
Nativisme Rationalisme
Volgens de filosoof Jean-Jacques Rousseau zijn mensen van nature goed maar bederft de beschaving hen, omdat die hen onderdrukt en hen in conventies en rollen duwt.
Daardoor wordt de mens volgens hem onecht, hebzuchtig en ijdel.
1 Het nature-nurturedebat in de psychologie
Empirisme
Beweert dat alle kennis aangeleerd moet worden.
Gelooft dat mensen geboren worden met de mogelijkheid om prikkels waar te nemen en dat het leren maar een kleine rol speelt bij de ontwikkeling in wat wij waarnemen.
Zegt dat ons gedrag wordt gevormd door onze ervaringen binnen een cultuur.
Plato (427 v.C.-347 v.C.) stelde dat onze ziel al kennis bevat voor hij in ons lichaam terechtkomt.
De discussie over de verklaring van verschillen tussen mensen – in uiterlijk, persoonlijkheid, mentale en intellectuele capaciteiten enzovoort – noem je het nature-nurturedebat.
→ Nature staat voor alles wat je via je genetische materiaal – je DNA – hebt meegekregen van je ouders. Het wordt ook wel je aanleg genoemd.
→ Nurture verwijst dan weer naar alles wat van buitenaf een invloed op je uitoefent: omstandigheden en ervaringen, opvoeding, levensstijl en milieufactoren.
De aanhangers van het nature-standpunt verklaren individuele verschillen voornamelijk vanuit erfelijke factoren. De aanhangers van het nurture-standpunt wijten de verschillen aan het (opvoedings)milieu.
2 Het nature-nurturedebat in de genetica
Erfelijkheidsleer of genetica speelt een belangrijke rol in het nature-nurturedebat.
Erfelijkheidsleer is de studie die zich bezighoudt met verschijnselen van erfelijkheid, met het verband tussen de eigenschappen van een organisme en die van zijn voorouders en nakomelingen. Genotype en fenotype zijn begrippen uit de erfelijkheidsleer:
→ Genotype verwijst naar de predisposities (geschiktheden, voorbestemdheid) die vastliggen in de genen. Een bepaalde eigenschap staat in het DNA van een organisme beschreven.
→ Fenotype verwijst naar hoe het organisme er daadwerkelijk uitziet doordat bepaalde predisposities onder invloed van omgevingsfactoren anders tot uiting komen.
3 Het nature-nurturedebat in de filosofie
In de filosofie werd de nature-nurturediscussie oorspronkelijk gevoerd vanuit de vraag hoe het komt dat mensen kennis opdoen. Die vraag lag aan de basis van de strijd tussen nativisme en empirisme. Twee grote namen van die strekkingen zijn respectievelijk Locke en Descartes.
→ Locke sluit met zijn nativistische mensvisie aan bij het nature-standpunt.
—Het nativisme stelt dat aangeboren eigenschappen zich autonoom ontwikkelen.
—Er wordt hier gesproken van pedagogisch pessimisme, want wat kun je immers nog aan jezelf veranderen als je mogelijkheden en eigenschappen al vastliggen bij je geboorte?
→ Descartes heeft eerder een empiristische mensvisie en sluit zo aan bij het nurturestandpunt.
—Het empirisme stelt dat kennis en gedrag aangeleerd worden door ervaringen. Je wordt geboren als een onbeschreven blad (tabula rasa) en opvoeding en vorming hebben een grote invloed op jouw persoonlijkheid. Je kunt ‘gekneed’ worden tot wat je maar wilt. Hier is er dan ook sprake van pedagogisch optimisme
Het nature-nurturedebat kent een woelige geschiedenis. Pas in de loop van de tweede helft van de vorige eeuw werd het idee dat beide factoren een rol spelen algemener aanvaard. Daarvoor was het lange tijd een of-of verhaal. Nu heerst het besef dat het een en-en verhaal is.
3 Aan de nurture-kant vind je bijvoorbeeld het marxisme met de overtuiging dat iedere mens in principe gelijk is en dat verschillen tussen mensen het gevolg zijn van economische, sociale en politieke factoren. Zo ontstond het geloof in de maakbare mens en de maakbare maatschappij.
Verklaar de volgende uitspraak van Karl Marx:
Vermits de mens door de omstandigheden gemaakt wordt, moeten wij de omstandigheden menselijk maken.
4 Aan de andere kant van het spectrum – bij de nature-benadering – vind je het nazisme: verschillen tussen mensen en rassen zijn aangeboren. De superioriteit van het ene ras boven het andere is volgens het nazisme dus iets natuurlijks. Het politieke beleid ging hiervan uit: om een sterke maatschappij op te bouwen, moest alles wat ‘inferieur’ was, geëlimineerd worden.
Ga op zoek naar manieren waarop (onder meer) het nazisme de maatschappij probeerde te ‘zuiveren’ van ‘inferieure’ mensen.
5 Na de Tweede Wereldoorlog werden wetenschappers heel voorzichtig als het erom ging kenmerken van mensen aan biologische factoren te wijten. De slinger sloeg dus weer door naar de nurture-kant. Waarom is dat niet zo gek?
6 Ook aan de nurture-kant zijn er schrijnende dingen gebeurd. Lees het verhaal van David Reimer en beantwoord de vragen.
David Reimer werd geboren als jongen in het jaar 1965, als deel van een tweeling. Bij zijn geboorte heette hij Bruce. Toen hij acht maanden oud was, werden hij en zijn broer besneden, maar er liep iets mis en zijn penis raakte verbrand. Enkele maanden later kregen zijn ouders het advies van psycholoog John Money (John Hopkins University) om Bruce als een meisje op te voeden, met behulp van chirurgische en hormonale ingrepen en psychologische begeleiding. Gendertypisch gedrag kon je volgens hem aanmoedigen of afremmen. Zo werd Bruce voortaan Brenda.
a Hoe is Davids verhaal afgelopen?
b Hoe is dit een goed voorbeeld van een (te) ver doorgedreven nurture-benadering?
c Wat kun je uit dit tragisch mislukte experiment afleiden over genderidentiteit?
7 Als je een kant kiest (óf nature óf nurture) zit je vast in een erg reductionistische manier van redeneren: je herleidt een complex verschijnsel als het menselijk gedrag of de persoonlijkheid tot één oorzaak. Uit dagelijkse ervaring blijkt dat het niet zo eenvoudig is. Neem bijvoorbeeld overgewicht. Er zijn mensen die denken dat iemand met overgewicht vast ongezond eet en niet genoeg beweegt. Maar klopt dat wel?
8 Welke kenmerken worden bepaald door nature, welke door nurture en bij welke kenmerken spelen zowel nature als nurture een rol? Vul het diagram aan.
1 sproeten
5 depressie 2 haarlengte 6 natuurlijke haarkleur 3 moedertaal 7 lichaamsgewicht 4 de kleur van je ogen 8 downsyndroom
9 bloedgroep 10 openheid 11 lichaamslengte
Nature Nurture
9 Ga naar iDiddit. Lees de tekst en beantwoord de vragen.
10 Vul het schema in door de tekst over nature-nurture en onze persoonlijkheid te analyseren.
In Agora 3 leerde je over persoonlijkheid: een uniek en stabiel patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt. Persoonlijkheid bestaat uit verschillende componenten zoals temperament en karakter, maar ook intelligentie, gender/geslacht en geheugen. Al die componenten komen tot stand vanuit een samenspel tussen nature- en nurturefactoren.
Je temperament bijvoorbeeld, hangt af van de gevoeligheid voor bepaalde neurotransmitters, maar wordt ook bepaald door de socialisatie-ervaringen tijdens je leven. Intelligentie heeft een sterke genetische component, maar zonder stimulans uit de omgeving (bijvoorbeeld door middel van onderwijs) komt je volledige potentieel waarschijnlijk niet tot ontwikkeling.
Nature-factoren:
Nature-factoren:
Nurture-factoren:
Nurture-factoren:
INTELLIGENTIE
11 Lees kenniskader 2.2 hieronder. Breng de onderstaande voorbeelden in verband met de verhoudingen tussen erfelijkheid en omgeving.
a Leerkrachten kunnen zich tegenover verstandelijk erg begaafde jongeren anders gaan gedragen dan tegenover minder begaafde jongeren.
b Anje is van nature nieuwsgierig. Elke woensdagnamiddag vind je haar in de bibliotheek.
c De ouders van Roel zijn allebei beroepsmuzikant. De kans is groot dat Roel over een aantal erfelijk bepaalde mogelijkheden beschikt. Bovendien wordt hij in een muzikaal milieu opgevoed.
Vandaag gaan wetenschappers ervan uit dat ervaringen en invloeden uit je omgeving een effect hebben op de werking van je genen. Maar dat anderzijds je genen ook bepalen welk effect je omgeving op je heeft. Ze onderscheiden drie mogelijke verhoudingen in de samenhang tussen erfelijkheid en milieu/omgeving.
1→ Een positieve samenhang: zowel in het erfelijk materiaal van het kind als in zijn milieu zitten elementen die de ontwikkeling een bepaalde richting doen uitgaan; beide elementen ondersteunen eenzelfde richting.
2→ Een reactieve samenhang: de omgeving kan anders reageren op kinderen met een verschillende erfelijke aanleg. Die andere reactie zal de persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloeden en een bepaald kenmerk versterken.
3→ Een actieve samenhang: in functie van zijn erfelijke aanleg zal het kind een passend milieu opzoeken of opbouwen. Tegelijk beïnvloedt die ‘gekozen’ omgeving op zijn beurt weer de verdere ontwikkeling van de aanleg.
Erfelijke en omgevingsfactoren staan in interactie met elkaar, blijkt uit voorgaande opdrachten. Maar hoe weet je eigenlijk welk aandeel bepaald wordt door erfelijkheid en welk aandeel door de omgeving? Op een wetenschappelijke manier de invloed van factoren onderzoeken is daarvoor belangrijk.
12 Lees het artikel en los de bijbehorende vragen op.
Studeren lukt niet beter met muziek (maar ook niet slechter)
Naar muziek luisteren terwijl je studeert, heeft geen invloed op je prestaties.
Wetenschappers lieten 199 vrouwen en mannen een lijst met Duitse woorden (hun moedertaal) uit het hoofd leren. Een derde van hen deed dat in stilte, een ander derde kreeg instrumentale muziek - klassieke muziek, maar ook soundtracks uit films - te horen via een koptelefoon, de laatste groep hoorde Duitstalige hits (van punk tot rock en hiphop). De muziek was zo uitgekozen dat ze gelinkt was met positieve emoties. Onmiddellijk daarna moesten ze zoveel mogelijk woorden neerschrijven. De test werd vier keer herhaald. Om ook het langetermijngeheugen te testen, moesten de proefpersonen tien minuten later opnieuw opschrijven wat ze nog wisten, vervolgens een halfuur later en een laatste keer twee weken later. Alle groepen presteerden nagenoeg even goed op de geheugentests. Er was geen significant verschil tussen de groepen die muziek te horen kregen en de controlegroep. Blijkbaar kunnen we ons tijdens het studeren heel goed afsluiten van achtergrondmuziek, besluiten de onderzoekers. De studie van Lutz Jäncke en collega’s verscheen in het vakblad Behavioral and Brain Functions
Naar: EOS Wetenschap
a Een hypothese is een voorspelling die wordt getest door onderzoek. Welke hypothese wilden de onderzoekers onderzoeken?
b Beschrijf het experiment schematisch.
c Markeer de conclusie van het onderzoek in de tekst.
13 Lees kenniskader 2.3 onderaan over afhankelijke en onafhankelijke variabelen en beantwoord onderstaande vragen. Vertrek van de onderzoeksvraag: zorgen suikerhoudende dranken voor een toename in lichaamsgewicht?
a De afhankelijke variabele in de onderzoeksvraag is . De onafhankelijke variabele is
b Schrap wat niet past: De onafhankelijke variabele in de onderzoeksvraag is een erfelijkheidsfactor/omgevingsfactor.
c Welke onafhankelijke variabele(n) moet je onder controle houden om zeker te zijn dat je enkel de invloed van suikerhoudende dranken op lichaamsgewicht meet?
Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
Bij een wetenschappelijk experiment naar bijvoorbeeld lichaamsgewicht onderzoek je het effect van één factor op een andere factor.
De factor waarvan je wilt weten of die invloed heeft op een andere factor, noem je in het experiment de onafhankelijke variabele. Als die variabele invloed heeft, verwacht je dat, als je er iets aan verandert, je ook een verandering zult zien in de andere factor. De factor waarvan je verwacht dat die zal veranderen onder invloed van de onafhankelijke variabele noem je de afhankelijke variabele
In opdracht 13 hierboven is het kenmerk (bijvoorbeeld lichaamsgewicht) de afhankelijke variabele. In het experiment zul je dus de onafhankelijke variabele waarvan je de invloed wilt onderzoeken veranderen. Vervolgens ga je kijken of er ook een verandering te meten is in de afhankelijke variabele. Als je de invloed van één onafhankelijke variabele wilt weten, dan moet je zeker zijn dat andere onafhankelijke variabelen hetzelfde blijven. Anders kun je niet weten of je werkelijk de invloed van de onafhankelijke variabele meet die je wilt onderzoeken.
In de nature-nurturediscussie is een bepaald kenmerk van mensen de afhankelijke variabele en erfelijkheids- en omgevingsfactoren zijn de onafhankelijke variabelen
14 Lees opnieuw het artikel van opdracht 12 (p. 38). Bespreek de onafhankelijke en afhankelijke variabelen die in het tekstfragment aan bod komen.
De invloed bepalen van erfelijkheid en omgeving is geen gemakkelijke opdracht. Zeker omdat je intussen weet dat ze bij de meeste kenmerken allebei een rol spelen.
Gelukkig kent de natuur een heel bijzonder fenomeen: tweelingen.
Tweelingen spelen een belangrijke rol in het onderzoek naar de invloed van erfelijkheid en omgeving op menselijke eigenschappen en aandoeningen.
Eeneiige tweelingen zijn voor ongeveer 100 % gelijk in hun genetisch materiaal. Ook hebben ze op veel vlakken een zeer gelijkaardige omgeving. Normaal gesproken groeien ze op in hetzelfde gezin, in dezelfde buurt.
Twee-eiige tweelingen delen gemiddeld 50 % van hun genetisch materiaal, maar kennen evenveel gelijkenissen in hun omgeving. Het enige verschil tussen eeneiige en twee-eiige tweelingen is dus die 50 % genetische (nature) invloed.
Wanneer een eeneiig tweelingpaar meer op elkaar lijkt met betrekking tot een bepaald kenmerk, kun je daar dus uit afleiden dat erfelijkheid bij dat kenmerk een grotere rol speelt.
Bij vrijwel alle menselijke kenmerken – variërend van gewicht, lengte, persoonlijkheid en IQ tot leefgewoonten, psychische stoornissen en ziekte – speelt erfelijke aanleg een rol. Eeneiige tweelingen hebben een identiek DNA-profiel en door hen te vergelijken met twee-eiige tweelingen en ‘gewone’ broers en zussen kunnen onderzoekers de invloed van genetische aanleg en de omgeving op opgroeiende kinderen van elkaar onderscheiden.
Omwille van de invloed van zowel nature als nurture wordt onze ontwikkeling deels bepaald door onze aanleg en omgevingsfactoren. Die bepaal je niet zelf. Wil dat dan zeggen dat je helemaal geen vat hebt op je eigen ontwikkeling?
15 Welke keuzes heb je zelf gemaakt die een invloed hebben op je ontwikkeling?
16 In Agora 3 leerde je over de zindelijkheidstraining van een peuter.
a Hoe spelen de principes van nature-nurture een rol in de zindelijkheidstraining van een peuter?
b Naast kunnen en begrijpen is er nog een derde randvoorwaarde om te starten met zindelijkheidstraining. Leg uit.
Zelfbepaling
Beide standpunten in het nature-nurturedebat hebben gemeenschappelijk dat er geen ruimte is voor vrije wil. Alles wordt bepaald door het complexe samenspel van erfelijke en omgevingsfactoren. Er is echter een factor die je wel zelf in de hand hebt: zelfbepaling. Zelfbepaling heeft te maken met de persoonlijke vrijheid van de mens om eigen levensdoelen en keuzes te realiseren.
Je krijgt in de wiskundeles de volgende tweedegraadsvergelijking: 2x² + 5x - 3 = 0.
Wat is jouw eerste reactie?
Als jouw eerste reactie is: help, tweedegraadsvergelijkingen zullen mij nooit lukken! Dan heb je eerder een fixed mindset
Is jouw reactie eerder: hmm, dit kan ik nog niet, maar misschien kan ik het leren? Dan sluit jouw denkpatroon eerder aan bij een growth mindset.
2.4
Bij een fixed mindset geloof je dat verandering niet mogelijk is. Dat sluit dan ook aan bij het naturestandpunt. Bij een growth mindset sta je stil bij de neuroplasticiteit van je brein. Net als een spier kan je brein immers sterker worden als je het meer gebruikt. Je omgeving (nature) en je wilskracht (zelfbepaling) spelen daar dan weer een rol in.
Er zijn heel veel verschillen tussen mensen. Nature, nurture en zelfbepaling spelen daar een rol in. Die interactie zorgt voor jouw unieke zelf.
We komen allemaal ter wereld met een set aan mogelijkheden en beperkingen. Je zou kunnen zeggen dat je een genetisch potentieel meekrijgt dat onder invloed van omgevingsfactoren meer of minder tot ontwikkeling komt. Eerder in dit hoofdstuk heb je dat aanleg genoemd.
Als iemand veel aanleg heeft voor iets, dan wordt vaak gezegd dat het een talent is. Daartegenover staat dat genetische aanleg en omgevingsfactoren ook beperkingen voor individuen met zich mee kunnen brengen.
1 Welke verschillen tussen mensen komen in je op?
a Maak per twee een lijst van twaalf verschillen tussen mensen. Zoek er vier per ontwikkelingsdomein: fysiek, cognitief en socio-emotioneel.
b Verzamel de verschillen klassikaal en breng ze onder in categorieën.
2 In onze maatschappij staan waarden centraal die voor heel wat mensen een struikelblok kunnen zijn om zich volwaardig te kunnen ontplooien, omdat die waarden eisen stellen waaraan ze niet kunnen voldoen.
a Bestudeer aandachtig de bron. Welke gangbare maatschappelijke waarde staat er centraal?
b Hoe kan de waarde een struikelblok zijn voor sommige mensen?
Centrale waardeStruikelblok?
3 Analyseer de definitie van het woord ‘handicap’ zoals door het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) omschreven.
Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.
a Wat wordt bedoeld met 'een participatieprobleem'?
b Geef enkele voorbeelden van participatie.
c Wat bedoelt VAPH met ‘langdurig en belangrijk’?
d Waarom denk je dat langdurig en belangrijk aan de definitie zijn toegevoegd?
e Een handicap is te wijten aan een samenspel tussen verschillende factoren. Welke?
4 Kun je in de volgende gevallen spreken van een handicap? Geef aan de hand van de definitie aan waarom wel of niet.
a Je bent bijziend en hebt een bril nodig.
b Je hebt een ongeval gehad en je moet verschillende operaties ondergaan om de breuken te herstellen.
c Je bent geboren met het syndroom van Down.
d Door een ongeval heb je een hersenletsel opgelopen waardoor je geregeld ernstige epilepsieaanvallen hebt.
5 Zoals je hebt gezien bij de definitie van handicap, moet er een ernstige impact zijn op de participatiemogelijkheden van de persoon, langdurig, op verschillende terreinen in het leven. Is dat niet zo, maar is er wel een ‘last’, dan spreek je eerder van een stoornis.
a Doe een zoekactie via Google op ‘stoornis’ of ‘stoornissen’. Wat merk je?
b Welke definitie van psychische stoornis vind je op Wikipedia?
c Geef een aantal voorbeelden van psychische stoornissen.
d Leerstoornissen zijn ook mentale stoornissen. Geef enkele voorbeelden van leerstoornissen.
6 Tot slot zijn er verschillen die niet omschreven worden als handicap of stoornis. Ze hebben te maken met de capaciteiten/beperkingen die je hebt meegekregen (nature) in interactie met de omstandigheden waarin je leeft of de gebeurtenissen die je in je leven hebt meegemaakt (nurture).
a In het derde jaar heb je in twee hoofdstukken geleerd over de persoonlijkheid, persoonlijkheidseigenschappen en heb je die ook onderzocht aan de hand van reflectieinstrumenten. Herinner je je nog eigenschappen die je toen hebt gevonden?
b Benoem enkele van die verschillen.
Verschillen tussen mensen kunnen zich uiten op verschillende vlakken:
Emotionele vaardigheden: hebben te maken met inzicht en omgaan met de eigen gevoelens en die van anderen. Het gaat over het uiten, ontwikkelen en reguleren van emoties.
Cognitieve vaardigheden: hebben te maken met het verwerken van informatie. Dat gaat over aandacht, geheugen, oriëntatie, taal …
Sociale vaardigheden: zijn nodig bij contacten met anderen. Het gaat hier over luisteren, feedback geven, je mening geven, grenzen trekken, opkomen voor jezelf, omgaan met kritiek …
Soms zijn verschillen vervelend, wanneer een eigenschap te zeer afwijkt van ‘de norm’: heel mager zijn of net een grotere maat hebben, weinig haar op je hoofd hebben, heel verlegen zijn, een lage intelligentie hebben, geregeld opvliegend reageren, sociale clues niet begrijpen …
Afhankelijk vanuit welk perspectief je kijkt, worden er andere begrippen gebruikt:
Stoornis: wanneer er sprake is van een afwijking of verlies van functie of anatomische eigenschappen van het lichaam.
Door een ongeval ben je verlamd.
Beperking: door een stoornis kan een persoon belemmerd worden in het uitvoeren van activiteiten. In zo’n geval spreek je van een beperking. Een beperking slaat op iedere vermindering of onmogelijkheid tot een normale activiteit als gevolg van een stoornis.
Door een verlamming ben je niet meer in staat om jezelf zelfstandig te verplaatsen.
Handicap: het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) omschrijft een handicap als volgt: ‘Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.’
Participatie gaat over iemands deelname aan het maatschappelijk leven. Als iemand participatieproblemen heeft als gevolg van stoornissen en beperkingen, zegt men dat die persoon een handicap heeft. Al dan niet een handicap hebben, is dus afhankelijk van de omgeving.
Doordat de school niet aangepast is aan het gebruik van een rolstoel, heb je een handicap.
Uit de definitie van handicap van het VAPH blijkt dat niet elke stoornis of beperking een handicap hoeft te zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je er daardoor geen moeite mee hebt. Zelfs eigenschappen die niet omschreven worden als een stoornis, kunnen het moeilijk maken om goed te functioneren in de maatschappij.
7 Je zoomt in op verschillen tussen mensen met betrekking tot het mentale: onze emotionele, cognitieve en sociale vaardigheden. Wat zijn:
a emotionele vaardigheden?
b cognitieve vaardigheden?
c sociale vaardigheden?
8 Op elk van die terreinen kun je moeilijkheden hebben. Die kunnen verschillende gradaties aannemen.
a Aan welke psychische of mentale moeilijkheden denk je?
b Ga terug naar de definitie van handicap en beperking in kenniskader 2.5 (p. 45). Zijn er volgens jou moeilijkheden die je hierboven beschreven hebt die je een handicap zou kunnen noemen?
c Zoek enkele verstandelijke handicaps op die een het gevolg zijn van een genetische oorzaak.
d Op welke andere manieren kan een verstandelijke handicap nog ontstaan?
Aangeboren, erfelijk of genetisch?
Je kunt geboren worden met een aandoening, afwijking of stoornis. Men zegt dan dat die aandoening, afwijking of stoornis aangeboren is. Soms is dat al snel na de geboorte duidelijk. Soms blijkt dat pas later in het leven. Soms weten dokters precies wat de oorzaak is. Soms is er iets mis gegaan tijdens de groei van het kind in de buik van de moeder. Soms is de aangeboren ziekte erfelijk.
Je kunt een genetisch ‘defect’ overerven van je ouders. Dan spreek je van een erfelijke aandoening. Je ouders hebben de aandoening zelf of ze zijn drager (dan worden ze zelf niet ziek maar kunnen ze het defecte gen wel doorgeven).
Een voorbeeld hiervan is mucoviscidose, een aandoening waardoor je taaie slijmen ontwikkelt, met als gevolg verstoppingen van onder meer de luchtwegen en het maagdarmstelsel. Als beide ouders drager zijn en beiden het defecte gen doorgeven aan hun kind, ontwikkelt het kind de ziekte. (Opgelet: mucoviscidose veroorzaakt geen verstandelijke handicap.)
Sommige aandoeningen zijn het gevolg van een chromosoomafwijking of de afwijking van één enkel gen. De afwijking is dan niet overgeërfd van de ouders maar het gevolg van een fout bij de meiose. Ze is dus wel aangeboren en genetisch, maar niet erfelijk.
Een genetische oorzaak van een verstandelijke beperking is vaak een spontane mutatie. Een dergelijke afwijking komt dus in de betreffende familie niet voor en kan alleen worden doorgegeven als de aangedane persoon zelf kinderen zou krijgen.
Een voorbeeld van een chromosomale afwijking (met tot gevolg een verstandelijke beperking) is het syndroom van Down. Mensen met dit syndroom hebben drie in plaats van twee exemplaren van het chromosoom 21 (trisomie 21). Gevolgen zijn de typische gelaatstrekken en verschillende mogelijke medische problemen (bijvoorbeeld hartaandoeningen) en een verstandelijke beperking.
Wijk ik af van de norm of is de norm misschien niet de juiste norm? Iets wat mensen met een anderswerkend brein zich meer en meer beginnen af te vragen.
9 Lees het tekstfragment over neurodiversiteit en los de bijbehorende vragen op.
Neurodiversiteit
Neurodiversiteit wordt omschreven als ‘variaties in het menselijke brein met betrekking tot sociaal gedrag, leren, aandacht, stemming en andere mentale functies’.
De term wordt toegeschreven aan de Australische sociologe Judy Singer (1953) en geraakte meer in gebruik sinds het einde van de twintigste eeuw. Er wordt gesproken over neurotypische en neuro-atypische mensen.
Mensen die aandacht vragen voor neurodiversiteit, hopen dat men anders gaat kijken naar mensen met een ‘anderswerkend’ brein. Ze stellen dat het gaat om een andere manier van ‘in de wereld zijn’. Men vertrekt vanuit het idee dat ‘anders zijn’ niet per se problematisch hoeft te zijn. In plaats daarvan vragen ze een neutrale benadering die meer oog heeft voor de voordelen van mensen die anders denken: mensen die anders denken komen op andere ideeën en kijken anders naar de zaken. Als we allemaal op dezelfde manier denken, hoe zouden we dan ooit iets nieuws uitvinden of nieuwe oplossingen vinden voor problemen?
Oorspronkelijk werd de term neurodiversiteit vooral gebruikt wanneer men sprak over autisme. Intussen is de term uitgebreid naar onder meer leerstoornissen en ADHD.
Critici merken op dat de meer neutrale benadering vergeet dat er mensen zijn die toch ernstige problemen en beperkingen ondervinden van hun ‘andere brein’. Toch ontkennen de voorvechters niet dat het neurologische verschil voor last en zelfs een handicap kan zorgen. Maar ze vragen om het niet alleen als een probleem te zien, maar ook als een verrijking en een opportuniteit. De maatschappij moet inzien dat andersdenkenden iets unieks te bieden hebben, iets wat neurotypische mensen wellicht niet kunnen bieden. Bovendien ontstaan sommige problemen ook net doordat die neuro-atypisch mensen leven in, en zich dus moeten aanpassen aan een neurotypische wereld.
a Waar vindt de term ‘neurodiversiteit’ zijn oorsprong?
b Leg het begrip neurodiversiteit uit in eigen woorden.
c Hoe zal iemand met een neurodiverse bril autisme benaderen?
10 Bespreek de onderstaande afbeelding in het kader van het idee van neurodiversiteit.
a Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld, denk je?
b Wat vind jij van deze benadering van mentale verschillen?
Neurodiversiteit
Neurodiversiteit betekent dat het brein van individuen verschillend is en er dus verschillende manieren zijn van denken, leren, waarnemen en interpreteren van de werkelijkheid.
Voortvloeiend uit dat begrip wordt er een onderscheid gemaakt tussen neurotypisch en neurodivergent denken.
Neurotypisch denken
Denken op een manier die de samenleving als ‘normaal’ beschouwt.
Neurodivergent denken
Denken op een manier die afwijkt van de dominante maatschappelijke normen.
Je stelde vast dat verschillen tussen mensen soms vormen kunnen aannemen die het de persoon moeilijk maken om te functioneren op één of meerdere terreinen in het leven. Kunnen we als samenleving hier een antwoord op bieden? En hoe kan dat antwoord er dan uitzien?
2.3.1 Van exclusie naar inclusie
Het verleden leert ons dat wie anders was er vaak niet bij hoorde of meetelde in de maatschappij. Geleidelijk aan wordt er met een andere bril gekeken naar mensen die ‘anders’ zijn.
1 Leg in eigen woorden uit wat de begrippen voor jou betekenen. Illustreer aan de hand van een persoonlijk voorbeeld.
Uitleg
Voorbeeld diversiteit exclusie inclusie integratie
2 Een maatschappij die kiest voor inclusie …
a Welke positie neemt die maatschappij in het nature-nurturedebat in?
b Licht je antwoord toe.
Diversiteit en inclusie
Diversiteit gaat over een mix aan verschillen. Die verschillen kunnen op allerlei vlakken liggen: religie, culturele achtergrond, leeftijd, seksuele voorkeur, fysieke, mentale en intellectuele capaciteiten, socioeconomische status en ga zo nog maar even door.
Integratie betekent dat personen mee kunnen doen als ze zich voldoende kunnen aanpassen. Dat houdt in dat de maatschappij of organisatie waarin de persoon integreert zichzelf weinig aanpast aan die persoon.
Een ander woord voor inclusie is 'insluiting'. Het betekent dat achtergestelde groepen (bijvoorbeeld personen met een handicap) meedoen en erbij horen. Beide kanten doen een inspanning om dat mogelijk te maken. Inclusie gaat dus een stapje verder dan integratie: ook de maatschappij of organisatie doet grondige aanpassingen om iedereen op een evenwaardige manier deel te laten nemen.
Exclusie betekent uitsluiting. Bepaalde mensen kunnen dan niet of niet volledig deelnemen of deel uitmaken van een samenleving of organisatie.
Een inclusieve samenleving is dus een samenleving waarin iedereen meetelt en iedereen volwaardig kan participeren en waarin dat ook actief mogelijk wordt gemaakt door de samenleving. Die participatie kan plaatsvinden op verschillende terreinen: op vlak van school, werk, maar ook qua sport, sociale contacten en activiteiten.
Onze maatschappij probeert zich meer en meer te vormen naar een inclusieve samenleving die rekening houdt met ieders verschillen en die volwaardig participeren hoog in het vaandel draagt. Een concreet voorbeeld is de tendens naar inclusief onderwijs. Wil je hier graag meer over te weten komen? Maak dan de online uitbreiding op iDiddit.
EUREKA!
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Hoe kan de psychologie onze mensenkennis wetenschappelijk onderbouwen of weerleggen?”
Forum
Bekijk de tekeningen van de bekende personen en bespreek de vragen klassikaal.
1 Zoek meer info op over het leven van deze bekende personen.
2 Welke omgevingsfactoren en persoonlijkheidskenmerken hebben ertoe bijgedragen dat ze hun aanleg konden ontwikkelen?
3 Ken jij een persoon die vanwege diens zelfbepaling bekend is geworden ondanks minder gunstige omgevingsfactoren en/of persoonlijkheidskenmerken?
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Leg uit hoe nature-nurture en zelfbepaling interageren met elkaar in de situatie.
2 Leg de begrippen fenotype en genotype uit aan de hand van een zelfgekozen voorbeeld.
3 Wat zijn de afhankelijke en onafhankelijke variabelen?
4 Leg uit: een beperking is niet noodzakelijk een handicap.
De discussie over de verklaring van verschillen tussen mensen – in uiterlijk, persoonlijkheid, mentale en intellectuele capaciteiten enzovoort – noem je het nature-nurturedebat.
Nature staat voor alles wat je via je genetisch materiaal – je DNA – hebt meegekregen van je ouders. Het wordt ook wel je erfelijke aanleg genoemd.
Nurture verwijst dan weer naar alles wat van buitenaf een invloed op je uitoefent, omstandigheden en ervaringen, opvoeding, levensstijl en milieufactoren.
Je onderscheidt drie mogelijke verhoudingen in de samenhang tussen erfelijkheid en milieu/omgeving.
1→ een positieve samenhang
2→ een reactieve samenhang
3→ een actieve samenhang
Beide standpunten in het nature-nurturedebat hebben gemeenschappelijk dat er geen ruimte is voor vrije wil. Alles wordt bepaald door het complexe samenspel van erfelijke en omgevingsfactoren. Zelfbepaling is een derde begrip in de discussie. Zelfbepaling heeft te maken met de persoonlijke vrijheid van de mens om eigen levensdoelen en keuzes te realiseren.
De factor waarvan je wilt weten of die invloed heeft op een andere factor noem je de onafhankelijke variabele. Als die variabele invloed heeft, verwacht je dat, als je er iets aan verandert, je ook een verandering zult zien in de andere factor. De factor waarvan je verwacht dat die zal veranderen onder invloed van de onafhankelijke variabele noem je de afhankelijke variabele.
Afhankelijk vanuit welk perspectief je kijkt, worden er andere begrippen gebruikt:
Stoornis: wanneer er sprake is van een afwijking of verlies van functie of anatomische eigenschappen van het lichaam.
Beperking: door een stoornis kan een persoon belemmerd worden in het uitvoeren van activiteiten. Een beperking slaat op iedere vermindering of onmogelijkheid tot een normale activiteit als gevolg van een stoornis.
Handicap: ‘Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.’ (VAPH)
Neurodiversiteit betekent dat het brein van individuen verschillend is en er dus verschillende manieren zijn van denken, leren, waarnemen en interpreteren van de werkelijkheid.
Maatschappelijke visie op verschillen tussen mensen
Exclusie: uitsluiting. Bepaalde mensen kunnen niet of onvolledig deel uitmaken van de samenleving. Integratie: wie anders is kan meedoen, mits voldoende aanpassing. Inclusie: iedereen kan meedoen en erbij horen. Beide kanten leveren inspanningen om dat mogelijk te maken.
mensenkennis: subjectief niet te controleren toevallige ervaringen
Mensenkennis vs wetenschap
wetenschap: objectief controleerbaar systematisch
psychologie = een wetenschap
verschillende stromingen: behaviorisme psychodynamische humanisme cognitivisme systeemtheorie omgevingspsychologie
Wat maakt ons tot wie we zijn?
nature: genetisch materiaal nativisme pedagogisch pessimisme
rol erfelijkheidsleer: genotype fenotype !
uitkomst: verschillen van elkaar talenten handicap beperking psychische verschillen mentale verschillen
nurture: invloed van buitenaf empirisme pedagogisch optimisme
zelfbepaling: eigen keuzes
afhankelijke vs onafhankelijke variabele
definitie VAPH participatieprobleem oorzaak: samenspel, functiestoornissen
beperking participatieprobleem !
maatschappelijke visie op diversiteit: exclusie integratie inclusie
In Agora 3 leerde je al over de ontwikkeling van de baby, peuter, kleuter en het lagereschoolkind. In die fasen ontwikkel je fysiek, cognitief en sociaal-emotioneel. In dit thema sta je stil bij nieuwe belangrijke mijlpalen in die ontwikkelingsdomeinen. Nu word je misschien vaak ‘puber’ genoemd, maar wat typeert de puberteit? In de ontwikkelingspsychologie noem je die periode ‘de adolescentie’. Adolescentie is afgeleid van het Latijnse ‘adolescere’ en betekent ‘de persoon die zich in het proces van volwassen worden bevindt’. Na de adolescentie kondigt de fase van volwassenheid zich immers aan. Een fase die bestaat uit drie periodes: vroege volwassenheid, midden volwassenheid en late volwassenheid.
Vink aan wat je in de loop van dit thema hebt geleerd.
Ik kan linken leggen met eerder opgedane kennis rond leren, groeien en rijpen.
Ik kan belangrijke mijlpalen van de fysieke ontwikkeling aangeven voor de adolescent en volwassene.
Ik kan belangrijke mijlpalen van de cognitieve ontwikkeling aangeven voor de adolescent en volwassene.
Ik kan belangrijke mijlpalen van de socio-emotionele ontwikkeling aangeven voor de adolescent en volwassene.
Ik kan de verschillende fasen van de morele ontwikkeling analyseren.
ontwikkelingsdomeinen: fysieke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, socio-emotionele ontwikkeling – adolescentie: vroeg-adolescentie, midden-adolescentie, laat-adolescentie – puberteit –geslachtskenmerken – body image – hypothetisch-deductief denken – combinatorisch denken –puberbrein – ontwikkelingstaken – emancipatieproces – volwassenheid: biologische volwassenheid, juridische volwassenheid, maatschappelijke volwassenheid – postformeel denken – dementie –persoonlijkheidsontwikkeling – ontwikkelingstaken – morele ontwikkeling: premorele niveau, preconventionele niveau, conventionele niveau, postconventionele niveau
BREINBREKER
In dit thema zoek je een antwoord op deze breinbreker:
“Welke mijlpalen typeren de adolescentie en volwassenheid?”
FORUM
HOOFDSTUK 3 – DE ADOLESCENT
3.1 Ze noemen mij adolescent
3.2 Fysieke ontwikkeling
3.3 Cognitieve ontwikkeling
HOOFDSTUK 4 – DE
4.1 Volwassenheid: een begrip met verschillende benaderingen
4.2 Fysieke ontwikkeling
4.3 Cognitieve ontwikkeling
4.4 Socio-emotionele ontwikkeling
3.4 Socio-emotionele ontwikkeling EXIT
De fase waarin jij je nu bevindt, is de adolescentie. Een fase die de overgang naar de volwassenheid inluidt en gekenmerkt wordt door veel lichamelijke veranderingen. Aangezien alle ontwikkelingsdomeinen voortdurend in interactie staan met elkaar, heeft dat ook een grote impact op je cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. De ene adolescent ervaart deze periode als prettig, de andere als eerder moeilijk.
Klinkt de uitspraak ‘Dat zijn echte puberstreken!’ jou wel bekend in de oren? Toch kiest men ervoor in de literatuur het woord ‘adolescent’ te gebruiken. De puberteit is een onderdeel van de adolescentie. Het begrip beperkt zich tot een verwijzing naar de lichamelijke ontwikkeling (pubes = schaamhaar). Het is de periode waarin hormonen ervoor zorgen dat het kind zich ontwikkelt tot een volwassene. Enerzijds merk je tijdens deze periode misschien veel veranderingen op lichamelijk vlak (hallo acné) en anderzijds weet je misschien geen blijf met je emoties. Je zag in Agora 3 dat de verschillende ontwikkelingsdomeinen voortdurend in interactie staan met elkaar, maar ken je ze nog?
1 Kijk op iDiddit aandachtig naar de trailer van de Disneyfilm Inside out 2 en beantwoord de vragen.
2 De adolescentie is een periode van veel veranderingen. Je ontwikkelt op verschillende domeinen.
Bij elk van die ontwikkelingsdomeinen horen typische veranderingen of gedragingen.
Ga naar iDiddit om de vragen te beantwoorden.
Merk je bij het maken van de opdrachten dat je kennis over ontwikkelingspsychologie wat roestig is?
Op iDiddit kun je Thema 1: Ontwikkelingspsychologie uit Agora 3 opnieuw bekijken als opfrisser.
3 Wat verwacht men van jou in de adolescentieperiode? Allereerst moet je weten in welke fase van je adolescentie-ontwikkeling jij je bevindt, want binnen de adolescentieperiode herken je drie fasen waarin een adolescent evolueert.
a Lees de onderstaande voorbeeldsituaties.
SITUATIE A
Kamiel vindt het vervelend dat de leraar hem tijdens het zelfstandig werk komt uitleggen hoe je een samenvatting maakt. Enerzijds is hij opgelucht dat hij hulp krijgt, anderzijds wist hij wel hoe hij het moest doen, hoor, op zijn manier.
SITUATIE C
SITUATIE B
Sophie engageert zich in de jeugdbeweging en maakt het maandblad van de groep. Maar er staan vaak typfouten in de definitieve versies. Ze laat zich niet van haar stuk brengen en probeert het de volgende keer beter te doen.
Lowie hangt op vrijdag na school met zijn vrienden rond in het park. Hij voelt zich daar stoer en volwassen. Als ze onder vrienden zijn, klagen ze over hun zeurende ouders die veel te veel van hen vragen.
b Elke adolescent maakt de drie fasen in de adolescentie op eigen tempo door. Omwille van verschillende groei en rijping is het moeilijk een leeftijd aan te geven waarop de adolescent overgaat van de ene fase naar de andere. De leeftijden zijn een aanwijzing, geen absolute leeftijdsafbakeningen. Ontdek de kenmerken van elke fase in kenniskader 3.1 (p. 60).
c Plaats de voorbeeldsituaties bij de juiste ontwikkelingsfase van de adolescentie. Markeer in de teksten de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord.
Fase van de adolescentie Situatie
1 vroeg-adolescentie (12 tot 14 jaar)
2 midden-adolescentie (14 tot 17 jaar)
3 laat-adolescentie (17 tot 20 jaar)
Het woord adolescentie komt van het Latijnse werkwoord adolescere, wat je kunt vertalen als opgroeien, volwassen worden. De adolescentie is de periode waarin een kind zich ontwikkelt tot een volwassene. Ontwikkelen doet de mens op verschillende ontwikkelingsdomeinen Tijdens de adolescentie doen zich veranderingen voor op de drie grote ontwikkelingsdomeinen:
1→ De fysieke ontwikkeling
—de ontwikkeling van de fysieke opbouw en de rijping van het lichaam waaronder de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen —de ontwikkeling van de behoefte aan eten, drinken en slaap —de psychomotorische ontwikkeling: de coördinatie van de bewegingen, het evenwicht, de fijne en grove motoriek
2→ De cognitieve ontwikkeling
—De ontwikkeling van de manier waarop het gedrag van de mens verandert omdat zijn verstandelijke mogelijkheden veranderen. (Je herkent hierin het Franse woord connaître = weten, kennen.)
3→ De socio-emotionele ontwikkeling
—de ontwikkeling van bv. de manier waarop mensen met elkaar omgaan
—de ontwikkeling van de manier waarop mensen en situaties emotioneel worden ervaren bv. blij, bedreigend …
De adolescentie is geen homogene periode tussen de lagereschoolleeftijd en de volwassenheid. De literatuur maakt een onderscheid tussen drie fasen.
1→ De vroeg-adolescentie (12 tot 14 jaar)
Je weet niet altijd of je nu moet handelen als kind of als volwassene. Je wilt de privileges van de volwassenheid, maar je ziet de verantwoordelijkheden erbij niet zitten. Die worden je opgelegd door de volwassenen en dat is toch moeilijk om te aanvaarden.
2→ De midden-adolescentie (14 tot 17 jaar)
Als midden-adolescent zie je het verband tussen de privileges en de bijbehorende verantwoordelijkheden. Je wilt die verantwoordelijkheden wel opnemen, maar je bent bang om te falen. Volwassen worden betekent ook: kans lopen om te falen, niet te slagen.
3→ De laat-adolescentie (17 tot 20 jaar)
Als laat-adolescent neem je steeds meer verantwoordelijkheden op, ook al ben je nog wat bang om niet te slagen. Maar je beseft dat je zo een stapje dichter komt bij de volwassenheid.
De leeftijden zijn enkel een aanwijzing. Elke adolescent ontwikkelt op eigen tempo. Groei en rijping geven soms grote verschillen tussen adolescenten (maar uiteindelijk worden ze allemaal vroeg of laat volwassen).
Adolescentie en puberteit zijn begrippen die vaak door elkaar gebruikt worden. De puberteit is een onderdeel van de adolescentie en verwijst naar de periode waarin lichamelijke veranderingen optreden (zie 3.2 Fysieke ontwikkeling).
Tijdens je adolescentie onderga je heel wat veranderingen op lichamelijk vlak. De puberteit kondigt zich aan. Hoe ga je daar als adolescent mee om?
1 Bekijk het filmpje over de lichamelijke veranderingen die je doormaakt in het begin van de adolescentie.
a Markeer naast de tekening de veranderingen waarvan sprake is in het filmpje.
baardgroei
lichaamsbeharing schaamhaar stemverlaging door verandering strottenhoofd
borsten brede heupen meer vetafzetting schaamhaar
b Ontdek in kenniskader 3.2 (p. 62) alles over primaire en secundaire geslachtskenmerken.
1→ Vul de tekening aan met de kenmerken die in het theoriekader aan bod komen en die niet in het filmpje besproken werden. Noteer ook bij elk kenmerk of het een primair (1) of een secundair (2) geslachtskenmerk is.
2→ Verwoord kort mondeling wat het verschil is tussen een primair en een secundair geslachtskenmerk.
2 Analyseer de grafiek en beantwoord de vragen.
a Wat is de afhankelijke en onafhankelijke variabele? Noteer bij de juiste as.
x-as =
y-as =
b Leid uit de grafiek af wat de gemiddelde leeftijd is waarop de groeispurt plaatsvindt bij jongens en bij meisjes.
jongens: jaar meisjes: jaar
1 Puberteit
Lengtetoename
Door zichtbare veranderingen aan je lichaam als gevolg van de veranderende hormoonwerking kunnen jij en je omgeving zien dat je het kind-zijn verlaat. Je komt in de puberteit. Dat is de naam voor de periode waarin je lichaam sterke veranderingen vertoont.
Je wordt een puber. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord pubes, wat schaamhaar betekent (van het Latijnse werkwoord pubescere = bedekt zijn met haar).
Je zit in een groeispurt. Die start doorgaans eerder bij meisjes dan bij jongens. Na die spurt wordt het even rustig, maar jongens groeien gemiddeld nog door tot ze 18,5 jaar zijn en meisjes tot ze 17 jaar zijn.
2 Geslachtskenmerken
Je maakt een onderscheid tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken
1→ Primaire geslachtskenmerken
Dat zijn lichaamskenmerken die al van bij de geboorte aanwezig zijn. Ze zijn typisch voor je geslacht. Bij meisjes zijn dat de vagina, de baarmoeder en de eierstokken. Bij jongens zijn het de teelballen, de penis en de balzak.
2→ Secundaire geslachtskenmerken
Dat zijn lichaamskenmerken zoals lichaamsbeharing die verwijzen naar je geslachtsrijpheid. Het lichaam is dan klaar om zich voort te planten. Dat komt omdat er hormonen actief zijn. Bij meisjes zijn dat de oestrogenen (vrouwelijke geslachtshormonen); bij jongens gaat het om testosteron (mannelijke geslachtshormonen).
Bij het bespreken van geslachtskenmerken wordt er een onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken. Het gaat dan over het biologische geslacht. Je bent geboren met lichaamskenmerken typisch voor een biologisch geslacht, zoals een vagina of penis. Deze seksekenmerken bepalen echter niet altijd jouw innerlijk gevoel. Jouw genderidentiteit kan gelijklopen met je biologisch geslacht, maar kan ook anders zijn of een combinatie zijn van beide geslachten, zoals queerness. Daarnaast heb je ook genderexpressie.
3 Lees de tekst en bekijk de tabel met gemiddeldes. Kruis in de tabel op basis van de informatie aan of de stellingen juist of fout zijn.
Ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken
leeftijd in jaren (jongens)
leeftijd in jaren (meisjes)
9101112131415161718 19 9101112131415161718 19
groei van balzak en zaadballen
sterke groeispurt
penis wordt langer
groei van schaamhaar
groei van okselhaar
baard in de keel haargroei op het gezicht
beginnende borstgroei
groei van schaamhaar
sterke groeispurt
verandering van lichaamsvorm
groei van okselhaar
eerste menstruatie (menarche) volwassen borstgrootte
Je hebt vast al gemerkt dat het moment waarop jij en je vrienden lichamelijk veranderen verschilt. Ook de intensiteit en zichtbaarheid van de lichamelijke veranderingen zijn verschillend. Dat komt door de hormonen in je lichaam. Ze maken het een puber niet altijd gemakkelijk! Sommigen hebben last van schaamte, anderen van agressie of stoerdoenerij. De ene trekt zich terug, terwijl de andere de verandering aan iedereen demonstreert door bijvoorbeeld opvallende of uitdagende kleding te dragen. Veel heeft te maken met de individuele verschillen tussen zowel jongens als meisjes in de leeftijd waarop de kenmerken optreden.
Stelling JuistFout
1 Bij meisjes groeit gemiddeld eerst het schaamhaar en nadien het okselhaar.
2 Bij jongens groeien gemiddeld eerst de baard en de snor en nadien het okselhaar.
3 De gemiddelde leeftijd waarop jongens schaamhaar krijgen, komt overeen met de gemiddelde leeftijd waarop meisjes hun eerste menstruatie krijgen.
4 Lees de verhalen van Ismael en Jasmin. Beantwoord de vragen onder de teksten. Markeer in de tekst de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord.
HET VERHAAL VAN ISMAIL
‘Ik ben 15 jaar. Een jaar geleden ben ik plots heel hard gegroeid. Ik voelde me echt ongemakkelijk in dat lichaam … een lange slungel was ik. Nu, een jaar later, ben ik het nieuwe lichaam wel gewoon. Maar mijn gedachten kan ik niet altijd volgen en mijn gevoelens al helemaal niet. Soms voel ik me nog een kind als ik leeftijdgenoten zie en hen hoor praten over hun spieren, hun haar op de borst. Als ik me met hen vergelijk, merk ik dat ik die dingen nog niet heb. Ik zoek soms online op of ik niet achteroploop in mijn ontwikkeling. Soms vraag ik me af of mijn klasgenoten niet over mij aan het praten zijn omdat ik nog niet zover sta in mijn ontwikkeling. Vooral Mo kan nogal opschepperig uit de hoek komen over zijn succes bij flirtende meisjes die al 17 zijn. En hij mag altijd meespelen op het sportterrein, terwijl ik als laatste word gekozen.’
a Wat valt je op over de gevoelens van Ismail?
b Hoe reageert Ismail op zijn vrienden?
c Zijn er elementen uit het verhaal van Ismail die je herkent bij jezelf?
HET VERHAAL VAN JASMIN
‘Als ik met mijn vriendinnen voor de spiegel sta – dat gebeurt wel vaker – word ik nogal verlegen van mijn heupen die blijkbaar breder aan het worden zijn. Ma zegt dat dat te wijten is aan het hormoon oestrogeen, dat meisjes van 14 jaar zoals ik zowel in de lengte als in de breedte doet groeien. Maar bij mij is het al bezig van mijn tiende. Bij vriendinnen begon het pas een stuk later. Het valt me wel op dat ik nu veeleer oudere vriendinnen zoek dan vorig jaar. En dat oudere jongens me wel zien zitten. Ze schatten me al 15. De klasfoto van vorig jaar vind ik verschrikkelijk! Hoe ik erbovenuit stak! Ik was zelfs groter dan de jongens van mijn klas, maar hun ontwikkeling gebeurt later, zegt ma. Ik wou dat ik dan ook veel slimmer was dan zij, maar dat verschil is er blijkbaar niet als ik onze rapporten vergelijk.
a Wat valt je op over de gevoelens van Jasmin?
b Hoe reageert Jasmin op haar vrienden?
c Zijn er elementen uit het verhaal van Jasmin die je herkent bij jezelf?
1 Hormonale veranderingen
Het woord ‘hormoon’ komt van het Griekse woord hormaino, dat betekent ‘in beweging brengen’ of ‘prikkelen’. Hormonen worden gewoonlijk geproduceerd door klieren met een inwendige afscheiding, ook wel endocriene klieren genoemd. Ze scheiden hun hormonale producten af in het bloed. Exocriene klieren, met een uitwendige afscheiding, scheiden af naar de buitenwereld (zoals bij zweetklieren, speekselklieren en traanklieren het geval is).
De hypofyse, een onderdeel van de hersenen, speelt hier een belangrijke rol in. Ze zet het lichaam ertoe aan om geslachtshormonen en groeihormonen te produceren, wat de lichamelijke veranderingen teweegbrengt.
2 Seksuele veranderingen
De hormonale veranderingen leiden tot seksuele volwassenwording en er verschijnen ook secundaire geslachtskenmerken (borstontwikkeling, beharing, groei van de testikels).
Het seksueel volwassen zijn wordt gekenmerkt door de eerste menstruatie (= menarche) bij meisjes en de eerste zaadlozing bij jongens (= spermarche).
3 Body image
De lichamelijke ontwikkeling beïnvloedt je zelfbeeld, hoe jij je voelt in dat veranderende lichaam. De meeste adolescenten zijn tijdens de ontwikkelingsfase van 12 tot 18 jaar sterk bezig met het beeld dat ze van hun lichaam hebben, hun body image. Daarbij laten adolescenten zich leiden door drie factoren:
1→ Lichaamsmaten
de lengte, het gewicht, de vorm van de ontwikkelende organen
2→ Individuele doelen
Wat adolescenten zelf willen bereiken, hoe ze eruit willen zien (sportief, trendy, slordig, modebewust, non-conformistisch …).
3→ Cultureel bepaalde (schoonheids)idealen
Adolescenten vergelijken zichzelf vaak met de ontwikkeling van anderen. Ze zijn gevoelig voor zowel vroege als late rijping.
Tijdens de adolescentie is je brein in volle ontwikkeling. Tot sommige denkoefeningen is jouw brein beter in staat dan dat van een lagereschoolkind, maar je hebt nog heel wat te leren en … te experimenteren.
In Agora 3 maakte je kennis met de denkpatronen van de baby, peuter, kleuter en het lagereschoolkind. Waar in eerdere levensfasen het logisch redeneren nog niet aanwezig is, is dat wel aanwezig bij de adolescent.
1 Ga na of je nog voldoende kennis hebt over het denkpatroon van de baby, peuter, kleuter en het lagereschoolkind.
a Welk stadium van de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget wordt besproken?
Kies uit: preoperationeel stadium – concreet operationeel stadium – sensomotorisch stadium b Vul de juiste levensfase in.
Bespreking Stadium van ontwikkeling Levensfase
Het denken krijgt nieuwe informatie die wordt omgezet in denkschema’s. Dat is hoe het kind ervaringen in het hoofd verwerkt tot mentale schema’s, operaties. Het denkpatroon wordt gekenmerkt door egocentrisme, centratie en gebrek aan conservatie.
Het kind leert over de omringende wereld via de zintuigen en door te bewegen. Daardoor slaat het kind ervaringen op als denkschema’s.
Het kind kan logisch redeneren over concrete dingen en problemen waarmee het te maken krijgt.
c Link het begrip met de juiste betekenis.
centratie
egocentrisme conservatie
d Noteer bij elke situatie het juiste stadium.
Het kind concentreert zich op één enkel aspect van een situatie of object, terwijl de andere relevante kenmerken worden genegeerd.
Het kind kan nog niet inschatten of de hoeveelheid verandert als de vorm ook verandert.
Het kind kan zich niet verplaatsen in het denken van een ander.
Situatie Stadium in het denken volgens Piaget
Pa zegt aan Loes: ‘Kijk wat er gebeurt: papa steekt de bal in de kast. Wat gebeurt er? Hoe komt het dat je de bal niet ziet?’
Zo zal Siebe de bal die pa wegneemt zien als: ‘is weg’. Hij ziet de bal niet, dus moet hij er niet naar zoeken: ‘is namelijk weg’.
Margo gaat op zoek naar de bal die daarnet op de grond lag en die pa verstopte in de speelgoedkist.
2 Bekijk het filmpje over een onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling van adolescenten.
a Geef aan bij welke taak jongeren beter denken.
b Geef daarvoor de verklaringen volgens recent hersenonderzoek.
Om de cognitieve ontwikkeling van de mens te analyseren, gebruik je de theorie van Piaget.
In Agora 3 maakte je al kennis met de stadia:
1→ Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Leren met de zintuigen en motoriek staat centraal.
2→ Preoperationele fase (2-7 jaar)
In deze fase ben je in staat om in gedachten te experimenteren. Je kunt symbolisch denken en vertoont uitgesteld imitatiegedrag. Denkpatronen worden in deze fase nog gekenmerkt door een egocentrische instelling, wat betekent dat je nog niet aan perspectiefinname kunt doen. Er is ook verwarring tussen fantasie en werkelijkheid. Naar het einde toe ontwikkelt het geheugen zich sterker.
3→ Concreet operationele fase (7-12 jaar)
Het denken ontwikkelt zich verder. Je bent in staat om in je hoofd verschillende oplossingen uit te proberen en kunt een handeling in gedachten terugdraaien. Meerdere aspecten van een probleem worden meegenomen in het denkproces. Het is mogelijk om het perspectief van een ander in te nemen. De cognitieve mogelijkheden van het lagereschoolkind nemen toe, wat de formeel operationele fase inluidt.
4→ Formeel operationele fase (12-18 jaar)
Het denkpatroon van de adolescent wordt gekenmerkt door drie nieuwe dimensies:
Abstract denken
De adolescent is in staat om na te denken over dingen die niet meteen waarneembaar zijn of over gebeurtenissen die niet zelf ervaren worden. Adolescenten kunnen nadenken over mogelijkheden en hier abstracte en logische redeneerregels bij gebruiken. Ze kunnen nadenken over alternatieve oplossingen voor een probleem en ook over onderwerpen die betrekking hebben op de toekomst.
Hypothetisch-deductief denken
Het denken bestaat uit hypotheses (= vooronderstellingen) en het maken van deducties (= gevolgtrekkingen). Er worden als-dan-redeneringen gemaakt. De adolescent zal vooronderstellingen maken en die gaan uittesten. Het denken wordt experimenterend denken.
Combinatorisch denken
Het vermogen om systematisch alle mogelijke combinaties van opties te bedenken en te analyseren.
Het veranderende denkpatroon heeft als gevolg dat adolescenten veel kritischer worden en regels niet meer zomaar accepteren. Dat kan tot de nodige discussies leiden met primaire zorgfiguren zoals ouders.
Hoe men nu denkt over de denkontwikkeling zoals Piaget ze beschreef
Jean Piaget verdient het standbeeld dat hij in het Zwitserse Neuchâtel heeft. Maar …
Applaus voor Piaget vandaag?
1 Psychologen zijn het erover eens dat kennis ontstaat uit ervaring.
2 Jonge kinderen die voorwerpen mogen verkennen, krijgen de kans om specifieke kennisstructuren op te bouwen. Exploratie is in het kleuteronderwijs heel belangrijk
3 Er heerst vandaag een algemeen inzicht dat leren ontstaat uit het samengaan van assimilatie en accommodatie. Bij het aanleren van iets nieuws vertrekken leerkrachten van wat kinderen al kennen en kunnen.
Kritiek op Piaget vandaag?
In de psychologie evolueren inzichten en methodes van onderzoek. Kennis is altijd de ‘beste kennis op een bepaald moment’, er is altijd evolutie in wat juiste kennis is. Enige punten van kritiek op de inzichten van Piaget vandaag zijn:
1 Veranderingen in het denken verlopen continu, niet plots. Ze zijn ook niet gebonden aan bepaalde stadia zoals Piaget ze groepeerde.
2 Piaget zou de kracht van de taalontwikkeling onderschat hebben. De denkontwikkeling wordt sterk bepaald door de ontwikkeling van de taal.
3 Later onderzoek toont aan dat Piaget de cognitieve vaardigheden van jonge kinderen vaak onderschatte.
4 Hij deed zijn onderzoek bij een beperkt aantal kinderen, zijn eigen kinderen. Vandaag doet men onderzoek op veel grotere aantallen kinderen. Men gebruikt ook andere onderzoeksmethodes zoals neurologisch onderzoek. Hedendaagse methodieken zoals neuropsychologische tests die de oogbewegingen en hartslag van baby’s en peuters registreren, tonen vaak nieuwe of meer gedetailleerde wetmatigheden aan op het vlak van cognitieve ontwikkeling.
5 Anderzijds overschatte Piaget oudere kinderen. Zo zijn er een aantal kinderen die vanwege hun niveau van intelligentie het stadium van het formele denken helemaal niet of slechts voor bepaalde interesseof leergebieden bereiken.
6 Piaget hield ook te weinig rekening met sociale en culturele invloeden op ontwikkeling. Naar school gaan heeft invloed op het denken en de prestaties van kinderen, ze doen er veel ervaringen op, wat invloed heeft op de cognitieve schema’s die ze zich vormen. Het logische denken wordt op school gestimuleerd.
Bron: Prodia; www.prodiagnostiek.be
Na de groeispurt is ze daar eindelijk: de puberteit. Ook het puberbrein maakt een groeispurt door. Je hersenen worden groter, maar er verandert ook nogal wat in de structuur van je hersenen. En dat heeft gevolgen voor je gedrag, voor de ene puber al meer dan voor de andere! Weet wel dat je hersenen pas volgroeid zijn als je ongeveer 22 of 23 jaar bent. Nog een heel eind te gaan dus.
3 Bekijk de verschillende stellingen.
a Duid aan in welke mate het herkenbaar is voor jou.
b Licht toe met een voorbeeld uit je eigen leefwereld hoe je hiermee om wilt gaan.
‘Ik heb moeite met plannen en organiseren.’
mijn score
Tips om hiermee om te gaan?
mijn score
Tips om hiermee om te gaan?
‘Ik vind het lastig om mijn plannen aan te passen als er nieuwe informatie is.’
mijn score
Tips om hiermee om te gaan?
‘Bij het maken van keuzes, beslissen mijn emoties.’
mijn score
Tips om hiermee om te gaan?
‘Ik ben bang om keuzes te maken en stel het bijgevolg uit.’
1 Het puberbrein
Het puberbrein begint te veranderen rond het tiende levensjaar. Als gevolg van de plotse rijping en ontwikkeling van de hersenen, raken de meeste pubers wat uit hun evenwicht
De hersenen gaan zich specialiseren. Dat gebeurt in een verschillend tempo. De delen van de hersenen die verschillende functies van je ontwikkeling invullen, ontwikkelen op een ongelijke manier.
Het limbisch systeem, met daarin amygdalae, ontwikkelt zich het eerst en erg hevig. Dat deel is verantwoordelijk voor je emoties.
De prefrontale cortex ontwikkelt zich later. Dat deel van de hersenen is verantwoordelijk voor de ratio en fungeert als een soort rem op je emoties.
2 Gedragskenmerken als uiting van het ongelijkmatig ontwikkelde puberbrein:
—risico’s nemen
—ondoordacht gedrag stellen
—uitstellen van taken —niet plannen —ongemotiveerd lijken
—moeite met concentratie en taakgerichtheid —onvoorspelbaar gedrag
—moeite met inschatten
pariëtaalkwab
achterhoofdskwab
hersenbalk schedel 3 vliezen + hersenvocht fornix, onderdeel van de hippocampus
gebied van Broca
frontaalkwab gyrus cinguli
derde ventrikel
pijnappelklier
kleine hersenen
ruggenmerg
3 De ontwikkelingsmatrix
hypothalamus
thalamus
is verantwoordelijk voor:
• mentale functies
• impulscontrole
• beoordelingsvermogen
• probleemoplossing
hypofyse pons middenhersenen verlengde merg hersenstam
• planning
• sociaal gedrag
• taal
• geheugen
De drie ontwikkelingsdomeinen zijn geen losstaande gebieden in de mens. De ontwikkeling in het ene domein heeft invloed op de andere domeinen. Dat is in elke levensfase het geval. Zo is de lichamelijke ontwikkeling van invloed op de cognitieve ontwikkeling en op de emoties.
Bron: docplayer.nl en centrumvoorjeugdzin.nl
In de adolescentie staat het vormen van een eigen identiteit centraal. Dat gaat gepaard met het ontwikkelen van belangrijke sociale en emotionele vaardigheden, waarbij vriendschappen een grote rol spelen.
In elke levensfase word je geconfronteerd met ‘specifieke opdrachten’ die je moet voltooien om over te gaan naar de volgende fase. Je hebt immers tijdens jouw ontwikkeling meer en andere mogelijkheden, je kunt almaar meer. Op basis van die mogelijkheden zullen volwassenen in je omgeving zoals ouders, leraren en opvoeders andere dingen van jou verwachten.
1 Analyseer de gegevens van het jongerenonderzoeksplatform (JOP) en los de bijbehorende vragen op.
Vraag Heb je de afgelopen 12 maanden een studenten- of vakantiejob gedaan?
Conceptvrijetijdskansen
Bron JOP-postmonitor (2023)
Doelgroepjongeren 15-25 jaar, in het regulier onderwijs of in een ander (tweedekans) onderwijstraject
Inhoud tabelverschillen naar gelang kenmerken van de jongere
Gender
Leeftijd 15 16-17 18-21 22-25
Bron: jeugdonderzoeksplatform.be
a Vanaf welke leeftijd zie je een significante stijging op het hebben van een bijbaan?
b Welke verklaring(en) kun je hiervoor bedenken?
c Rond de leeftijd van 22-25 jaar daalt het hebben van een bijbaan. Kun je hier een mogelijke verklaring voor bedenken?
2 De overgang naar volwassenheid duurt een tijd. Het is een proces, geen welbepaald moment. Beschrijf hoe jij zelf die afhankelijkheid van je ouders/opvoeders ervaart en hoe de rolverhouding tegenover de ouders/opvoeders kan evolueren.
Afhankelijkheid van ouders/opvoeders
Wat kun je nu al zelfstandig doen?
Zelfstandigheid
Dragen van verantwoordelijkheid
Waarin is een volwassene zelfstandig?
Welke verantwoordelijkheden draag je nu al?
Welke verantwoordelijkheden dragen volwassenen?
3 Adolescenten streven naar onafhankelijkheid van ouders, maar tonen daarin een ambivalente houding.
a Lees welke vrijheden adolescenten vragen en welke afhankelijkheid ze nog vertonen.
b Noteer vervolgens je eigen ervaringen.
Adolescenten vragen vrijheden. Adolescenten tonen ook afhankelijkheid.
• Willen het uur bepalen om te gaan slapen.
• Willen uitgaan met de vrienden die ze verkiezen.
• Willen eigen tv-programma’s bekijken.
• Willen de kleding dragen die ze verkiezen.
Wat vraag jij zoal als ‘vrijheid’?
• Verwoorden de nood aan hulp in schoolse relaties en prestaties.
• Verwoorden de nood aan hulp in persoonlijke relaties.
Wat verlang jij nog dat je ouders/opvoeders voor je regelen?
4 Lees de clichés in de tabel. Zo praten sommige volwassenen over adolescenten: in stereotypen. Gebruik jij andere uitspraken om je gedrag te benoemen? Kies de vraag die het best past bij het cliché en noteer het nummer in de tabel.
Clichés Vraag
Ze zijn moe en lui …
Ze zijn labiel, zo lichtgeraakt …
Ze doen aan waaghalzerij …
Ze gehoorzamen niet …
Ze zijn gefixeerd op hun uiterlijk …
Ze zoeken ruzie, ze zijn agressief …
Ze doen dingen stiekem, in het geheim …
Ze houden zich niet aan de afspraken …
Ze zijn brutaal en respectloos …
Ze doen alleen iets als je er iets mee kunt verdienen …
Ze wisselen van lief als van onderbroek …
Naar: Technische Universiteit Eindhoven
1 of zijn ze onafhankelijk?
2 of hebben ze een planningsprobleem?
3 of zijn ze veel te moe door slaapgebrek?
4 of ontwikkelen ze hun kritisch denken?
5 of hebben ze last van stemmingswisselingen?
6 of tasten ze hun (hoge) zelfwaardering af?
7 of kennen ze hun eigen grenzen niet omdat ze niet ver vooruit denken?
8 of willen ze een eigen wereld maken?
9 of willen ze graag net zo zijn als hun leeftijdgenoten?
10 of willen graag zelf nadenken over hoe ze slim geld besteden?
11 of geven ze hun grenzen aan in relaties en vriendschappen.
5 Havighurst introduceerde het concept ontwikkelingstaken (OT). Dat zijn taken waarvan de maatschappij en cultuur verwachten dat personen ze in een bepaalde levensfase uitvoeren.
a Plaats de vragen uit de vorige opdracht bij de passende ontwikkelingstaak. Opgelet: niet elke vraag past bij een ontwikkelingstaak.
b Licht mondeling toe.
Ontwikkelingstaak (OT) Vraag
OT1 emotionele onafhankelijkheid van ouders tot stand brengen
OT2 toewerken naar economische onafhankelijkheid
OT3 relaties aangaan met leeftijdsgenoten van beide geslachten
OT4 ontwikkelen van een eigen identiteit
De Amerikaan Robert James Havighurst (1900-1991) studeerde eerst natuurkunde en later psychologie. Hij had veel interesse voor de ontwikkeling van de mens en het proces van ouder worden (hij stierf trouwens aan de ziekte van Alzheimer). In 1967 werkte hij de ontwikkelingstaken uit. Volgens Havighurst wordt de levensloop van mensen, waar ze ook leven, gekenmerkt door het kunnen uitoefenen van opdrachten die in zekere zin specifiek zijn voor een bepaalde levensfase.
6 Soms lezen ouders tips van pedagogen over het goed omgaan met adolescenten. Lees onderstaande tips.
a Wat werkt bij jou? Duid jouw top 3 aan.
b Wat werkt niet bij jou? Duid jouw flop 3 aan.
Tien tips voor ouders
Tip 1: Toon oprechte belangstelling.
Tip 2: Maak van een gesprek geen verhoor.
Tip 3: Vermijd dubbele boodschappen.
Tip 4: Durf emotioneel te zijn.
Tip 5: Maak gebruik van het oplossend vermogen van de adolescent.
Tip 6: Wijs de adolescent op wat je niet oké vindt.
Tip 7: Stel grenzen.
Tip 8: Geef vertrouwen.
Tip 9: Verwacht niet dat je kind alles vertelt.
Tip 10: Vergeet niet te lachen.
Naar: www.jmouders.nl
Jouw top 3Jouw flop 3
c Verklaar de keuze van je top 3.
d Verklaar de keuze van je flop 3.
Ontwikkelingstaken zijn taken waarvan een bepaalde maatschappij en cultuur verwachten dat personen ze in een bepaalde levensfase kunnen uitvoeren. De voltooiing ervan vraagt bepaalde vaardigheden, die zich situeren op de verschillende ontwikkelingsdomeinen. Bij de adolescent situeren die vaardigheden zich vooral op vlak van sociaal-emotionele ontwikkeling.
Havighurst werkte de theorie van de ontwikkelingstaken uit. In elke levensfase bekijk je de voornaamste ontwikkelingstaken gebonden aan de huidige maatschappelijke visie in de westerse cultuur.
Levensfase Ontwikkelingstaak (OT) vroege kindertijd —leren stappen, praten en eten —zindelijk worden leren emotioneel te binden aan vaste opvoedingsfiguren —leren om goed en slecht van elkaar te onderscheiden
lagereschoolkind —fysieke vaardigheden leren, nodig voor simpele spelletjes —leren omgaan met leeftijdsgenoten —de noodzakelijke vaardigheden ontwikkelen wat betreft lezen, schrijven en rekenen —een geweten, moraliteit en een waardenschaal ontwikkelen —persoonlijke onafhankelijkheid verwerven —attitudes ontwikkelen tegenover sociale groepen en ‘instituten’ adolescent —nieuwe en meer volwassen relaties ontwikkelen met leeftijdsgenoten van beide geslachten —ontwikkelen van een eigen identiteit —leren aanvaarden van je uiterlijk —ontwikkelen van een emotionele onafhankelijkheid van je ouders of andere volwassenen —kiezen van en je voorbereiden op het uitoefenen van een beroep, toewerken naar meer economische onafhankelijkheid —ontwikkelen van sociaal verantwoord gedrag —een set van waarden en een ethisch systeem ontwikkelen voor gedragssturing
De centrale ontwikkelingstaken in de adolescentieperiode tonen aan dat de adolescent streeft naar onafhankelijkheid. In deze levensfase neem je meer verantwoordelijkheid op en zet je stappen in het inrichten van een eigen leven. Een proces waarbij vrienden een belangrijke rol spelen.
7 De adolescentiefase brengt ook enkele privileges met zich mee. Dat gaat gepaard met het opnemen van verantwoordelijkheden.
a Noteer de verantwoordelijkheden bij het verworven privilege.
b Is het opnemen van de verantwoordelijkheid moeilijk of makkelijk voor jou? Motiveer jouw antwoord.
Privilege
VerantwoordelijkhedenDit vind ik... uitgaan met vrienden
geld verdienen met een studentenjob
8 Lees de verschillende situaties.
SITUATIE A
Bij een creatieve opdracht tijdens de schooluitstap is Xander op zijn best. De anderen rekenen op hem om iets origineels uit te werken. ‘Hij moet serieus overwegen om zijn creatieve mogelijkheden verder te oefenen’, zeggen zijn goede vrienden.
SITUATIE C
Julia mag best fier zijn. Op een rustige en eerlijke manier verwoordde ze wat ze van de spelverdeling van Caro vond. Caro werd helemaal niet boos zoals de anderen hadden voorspeld. Integendeel, ze vond dat Julia gelijk had.
SITUATIE B
Atiba stelde voor het geld op te halen voor een cadeautje voor Jasmine, die de dicteewedstrijd van de krant won. Achteraf vond iedereen dat Atiba het knap had gedaan. Dat mag ze in het vervolg nog doen! Maar eigenlijk zit Atiba niet te wachten op een volgende opdracht: te veel werk!
SITUATIE D
De ouders van Hamid zijn niet langer ongerust wanneer hij op vrijdagavond met de oudere jongens gaat voetballen. Ze weten dat hij clean blijft, ook als de anderen hem een sigaret of andere stuff aanbieden. Dat heeft hij toch via de chat beloofd aan de andere jongens van zijn klas.
a Ontdek in kenniskader 3.7 (p. 79) de verschillende voordelen van omgaan met vrienden. b Link elke situatie met de voordelen uit het kenniskader.
1 Het emancipatieproces
In de adolescentie wordt de basis gelegd van je identiteit. Doordat je mogelijkheden verder ontwikkelen, kun je meer dingen zelfstandig aan. Het emancipatieproces zet zich in. Je wilt minder betutteld worden en krijgt de mogelijkheid mondiger te zijn en meer op te komen voor jezelf. Emancipatie kun je omschrijven als: zelfstandigheid en verantwoordelijkheid nastreven bij het inrichten van het eigen leven.
Tijdens dat ontwikkelingsproces nemen beide partijen, ouders/opvoeders en adolescenten, een andere rol aan. Ze gaan stilaan anders met elkaar om. Maar aan elke rol is een positie verbonden. Waar de jongere voordien in de positie zat van het afhankelijke kind, moet dezelfde ontwikkelende jongere die positie nu inruilen voor de positie van een meer zelfstandig beslissende jongere.
Tegenover deze onafhankelijkheid is er sprake van dubbelzinnigheid. Die wijzigt doorheen de adolescentieperiode. Bij aanvang van de adolescentie wil de jongere nog het privilege van het kind-zijn, maar ook dat van volwassenheid. De verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan liggen best moeilijk. Langzamerhand ziet de adolescent het verband tussen privileges en de bijbehorende verantwoordelijkheden.
2 Voordelen van vriendschappen
1→ Sociale vaardigheden
In contacten met je leeftijdgenoten kun je bepaalde sociale vaardigheden verwerven. Het gaat om vaardigheden die je helpen om op een positieve manier te discussiëren, om vragen te stellen of om op een gepaste manier over jezelf te praten: assertieve vaardigheden, zoals een compliment kunnen geven en er een ontvangen, vragen stellen om iets te verkrijgen van iemand, een verzoek van iemand kunnen afwijzen (leren nee zeggen), voor jezelf opkomen —vaardigheden in het omgaan met iemand van de andere sekse —het herkennen van en omgaan met agressie en andere sterke emoties van jezelf of van anderen
2→ Experimenteren
In de omgang met je leeftijdgenoten kun je experimenteren met allerlei nieuwe rollen zonder dat daaraan nieuwe verplichtingen verbonden zijn.
3→ Normen- en waardenpatroon
Pratend met je leeftijdgenoten kun je informatie opdoen die je helpt jouw normenen waardenpatroon op te bouwen (Wat is goed en wat niet?) waarop jij je gedrag kunt afstemmen.
4→ De anderen als spiegel
De groep van je leeftijdgenoten heeft ook de functie een spiegel te zijn voor je eigen gedrag. Uit de reacties van anderen kun je opmaken of je gedrag al dan niet oké is. Dat heeft op zijn beurt invloed op het versterken van je gevoel van zelfwaardering. Uiteraard wil je zoveel mogelijk positieve reacties horen van je vrienden. Maar als er geen positieve reactie komt, heb je nog liever een flink negatieve reactie dan helemaal geen reactie.
In je drang om zelfstandig te zijn, ervaar je als adolescent met vallen en opstaan dat je heel wat moet leren. Als je aantoont dat je alles geleerd krijgt, kun je die zelfstandigheid het best krijgen van je omgeving: ouders, leraren, familie en vrienden.
9 Bekijk de grafiek over online risico-ervaringen. Beantwoord de vragen onder de figuur.
ONLINE RISICO-ERVARINGEN
13 tot 15 jaar
16 tot 17 jaar 18+ jaar
De grafiek toont het antwoord op deze vraag:
‘Is er in het afgelopen jaar ooit online iets gebeurd dat je op de een of andere manier heeft gestoord of overstuur heeft gemaakt (het maakte je bijvoorbeeld van streek, oncomfortabel of bang, of gaf je het gevoel dat je het beter niet had gezien)?’
*sociaaleconomische status
Bron: Online risico’s en weerbaarheid, EU Kids Online 2020: Resultaten uit Vlaanderen, Joyce Vissenberg & Leen d’Haenens
a Welk verschil toont de grafiek in het risicogedrag op het internet tussen jongens en meisjes?
b Is er in de adolescentie een positieve evolutie, d.w.z. nemen adolescenten minder risico bij het begin van de adolescentie dan op het einde?
c Beschrijf het verschil in risicogedrag bij een lage en een hoge sociaaleconomische status (SES).
10 Activering en bevestiging
a Lees de uitleg bij activering en bevestiging.
b Lees vervolgens het verhaal van Chang. In welke fase van de adolescentie zit hij?
c Kun je de theorie in verband brengen met eigen ervaringen? Herken je in de opgegeven situaties wat je zelf al hebt ervaren? Noteer een aantal trefwoorden die je eigen ervaringen typeren.
Activering
Het is voor je persoonlijkheidsontwikkeling belangrijk dat je omgeving (ouders, leraren, leeftijdgenoten) je activeert tot zelfstandigheid
Het verhaal van Chang
Bevestiging
Zelfstandig optreden moet worden ondersteund, positief gewaardeerd, de eigen opvattingen serieus genomen
Chang is blij met de gitaarlessen die hij volgt. Alles begon met een gitaarkamp tijdens de vakantie. Toevallig kreeg hij de brochure voor dat kamp toegestuurd. Nog wel aan hem persoonlijk gericht! Of zouden zijn ouders de brochure voor hem hebben aangevraagd?
Niet dat Changs ouders alles echt goed vinden van wat hij uit zijn gitaar weet te halen, maar het deed hem veel plezier dat ze naar zijn examen kwamen luisteren op de muziekacademie. Ze hadden bovendien oma mee binnengesmokkeld. Ze vond Chang de beste van allemaal.
In welke fase van de adolescentie zit Chang? Waarom? Leid dat af uit kenniskader 3.1 van p. 60
Heb je die activering ook al ervaren?
Heb je die bevestiging ook al ervaren?
11
Bedreiging en angst
a Lees de uitleg over het ervaren van een bedreiging bij geboden hulp en de angst die je soms hebt als je er echt alleen voor staat in een probleemsituatie.
b Lees vervolgens het verhaal van de grottentocht. In welke fase van de adolescentie zit Indra?
c Kun je de theorie in verband brengen met eigen ervaringen? Noteer een aantal trefwoorden die je eigen ervaringen typeren.
Bedreiging
Als je omgeving de gevraagde hulp biedt, kan dat je helpen om in de toekomst je problemen zelfstandig op te lossen. Maar die hulp kun je ook als een bedreiging aanvoelen. Je zelfrespect kan gekwetst zijn: ‘Oei, ik ben blijkbaar iemand die het niet alleen aankan, ik heb hulp nodig.’
Daarom reageren sommigen met protest en zelfs met agressie tegen wie hulp biedt: ‘Bemoei je met je eigen zaken.’ of ‘Ik zoek het zelf wel uit.’
Het verhaal van de grottentocht
Angst
Als de omgeving geen hulp biedt, kan de angst bij de adolescent toenemen. Sommigen kunnen dan met verwijten reageren: ‘Ik moet hier ook alles altijd alleen doen!’ of ‘Mijn ouders hebben helemaal geen interesse voor mij.’
Stom eigenlijk dat de sfeer zo ver zoek was na de grottentocht. De tocht verliep eerst prima, maar blijkbaar kon Indra het niet verkroppen dat de begeleider van de groep op een bepaald moment het commando van haar overnam. Vanaf dan kon ze het niet laten stekelige opmerkingen te maken over de organisatie en probeerde ze de klasgenoten aan haar kant te krijgen. Achteraf was op de video goed te zien dat de tussenkomst van de specialist echt wel nodig was voor de veiligheid. Hoewel Indra daarna de groep feilloos door de grot loodste, stond haar gezicht op onweer.
De groep was duidelijk de stafkaart verkeerd aan het interpreteren. De foute keuzes stapelden zich op. Vooral toen het tegen valavond liep en de groepsleden totaal geen zicht meer hadden op de situatie, begonnen de verwijten naar de begeleider zich op te stapelen: ‘Waarom zegt hij dan niet dat we al drie uur in een rondje aan het stappen zijn in het bos?’ ‘Goede begeleider hebben wij! Zo kan ik het ook: alles aan de groep overlaten.’
In welke fase van de adolescentie zit Indra? Waarom? Leid dat af uit kenniskader 3.1 van p. 60
Bedreiging - Noteer kenmerken van die fase die je haalt uit je eigen ervaringen.
Angst - Noteer kenmerken van die fase die je haalt uit je eigen ervaringen.
Experimenteren is een leerproces waarbij de adolescent tijdelijk aan bepaalde activiteiten deelneemt of zich volgens bepaalde regels gedraagt. Hij doet dat volgens de verwachtingen van de omgeving, de maatschappij waarvan hij of zij deel uitmaakt. Otto schrijft zich in voor de musicallessen van de lokale musicalgroep. Hij had geen interesse in musical, maar een aantal vrienden raadden het hem aan. Hij merkt dat de musicalgroep belang hecht aan expressie en zelfvertrouwen, iets waar zijn ouders ook op hameren. Hij ontwikkelt tijdens de repetitie nieuwe sociale vaardigheden en oefent om dat naar buiten te brengen.
Om dat alles te kunnen leren, moet hij daarvoor wel de ruimte krijgen, de kansen. De sociale omgeving speelt een grote rol in die leerprocessen. De adolescent verwacht van zijn omgeving activeringskansen om te experimenteren, maar ook bevestiging van wat hij al wel en niet kan.
Ondanks alle activering en bevestiging verloopt niet alles vlekkeloos in de adolescententijd. Je kunt als adolescent niet in alle nieuwe situaties altijd aan de nieuwe eisen voldoen. In zulke gevallen kun je je mateloos schamen, je hulpeloos voelen en soms om hulp vragen. Vreemd is dat je die hulp dan als een bedreiging kunt ervaren. Als je geen hulp krijgt, kun je dan weer behoorlijk angstig zijn om te falen
EUREKA!
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke mijlpalen typeren de adolescentie en volwassenheid?”
Forum
Doorheen dit hoofdstuk leerde je meer over de ontwikkeling van de adolescent. Ga na per ontwikkelingsdomein welke belangrijke mijlpalen je bij jezelf al herkend hebt.
Ik herken het volgende bij mezelf ...
fysieke ontwikkeling cognitieve ontwikkeling socio-emotionele ontwikkeling
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Op welk moment wordt er gesproken van ‘puberteit’ en welke rol spelen hormonale veranderingen hierin?
2 Welke drie factoren spelen een rol bij de body image van de adolescent? Geef telkens een voorbeeld.
3 Welke drie elementen typeren de formeel operationele fase van de cognitieve ontwikkeling? Bespreek.
4 Wat typeert het puberbrein?
5 Leg drie ontwikkelingstaken uit van de adolescentieperiode aan de hand van een persoonlijk voorbeeld.
De adolescentie is geen homogene periode tussen de lagereschoolleeftijd en de volwassenheid. De literatuur maakt een onderscheid tussen drie fasen
1→ de vroeg-adolescentie (12 tot 14 jaar)
2→ de midden-adolescentie (14 tot 17 jaar)
3→ de laat-adolescentie (17 tot 20 jaar)
De leeftijden zijn enkel een aanwijzing. Elke adolescent ontwikkelt op eigen tempo. Het woord adolescentie komt van het Latijns werkwoord adolescere, dat kun je vertalen als opgroeien, volwassen worden. De adolescentie is de periode waarin een kind zich ontwikkelt tot een volwassene. Ontwikkelen doet de mens op verschillende ontwikkelingsdomeinen:
Bij het optreden van lichamelijke veranderingen door de veranderende hormonenwerking spreek je ook van de start van de puberteit
Je onderscheidt primaire en secundaire geslachtskenmerken
Fysieke ontwikkeling
1→ Primaire geslachtskenmerken = je bent er mee geboren.
2→ Secundaire geslachtskenmerken = kenmerken die verwijzen naar je geslachtsrijpheid en onderhevig zijn aan de veranderende hormonenwerking.
In de veranderende hormoonwerking speelt de hypofyse een belangrijke rol. Die produceert geslachtsen groeihormonen en er is sprake van seksuele volwassenheid, wat gekenmerkt wordt door de eerste menstruatie bij meisjes en zaadlozing bij jongens.
Dat alles heeft een invloed op de body image
Formeel operationele fase
Het denkpatroon van de adolescent wordt gekenmerkt door drie nieuwe dimensies:
Abstract denken
De adolescent is in staat om na te denken over dingen die niet meteen waarneembaar zijn of over gebeurtenissen die niet zelf ervaren worden. Adolescenten kunnen nadenken over mogelijkheden en hierbij abstracte en logische redeneerregels gebruiken.
Hypothetisch-deductief denken
Het denken bestaat uit hypotheses (= vooronderstellingen) en het maken van deducties (= gevolgtrekkingen). Er worden als-dan-redeneringen gemaakt.
Combinatorisch denken
Het vermogen om systematisch alle mogelijke combinaties van opties te bedenken en te analyseren.
De nieuwe dimensies van het denkpatroon van de adolescent zorgen ervoor dat dat adolescenten kritischer worden en regels niet zomaar accepteren.
Puberbrein
Het gebied in de hersenen dat de emoties invult, ontwikkelt in de puberteit het meest. Dat heeft een invloed op activiteiten die eerder door ratio en verstand bepaald worden. Socio-emotionele
Elke levensfase wordt gekenmerkt door ontwikkelingstaken = taken waarvan een bepaalde maatschappij en cultuur verwachten dat personen in een bepaalde levensfase ze kunnen uitvoeren.
Die ontwikkelingstaken situeren zich op de verschillende ontwikkelingsdomeinen. In de adolescentie gaat het voornamelijk over ontwikkelingstaken op vlak van socio-emotionele ontwikkeling:
—nieuwe en meer volwassen relaties ontwikkelen met leeftijdsgenoten van beide geslachten
—ontwikkelen van een eigen identiteit
—leren aanvaarden van je uiterlijk —ontwikkelen van een emotionele onafhankelijkheid van je ouders of andere volwassenen —kiezen van en je voorbereiden op het uitoefenen van een beroep —toewerken naar meer economische onafhankelijkheid —ontwikkelen van sociaal verantwoord gedrag —een set van waarden en een ethisch systeem ontwikkelen voor gedragssturing
In de adolescentie wordt de basis gelegd van je identiteit. Doordat je mogelijkheden verder ontwikkelen, kun je meer dingen zelfstandig aan. Het emancipatieproces zet zich in = het streven naar zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.
Vriendschappen en experimenteren spelen daar een belangrijke rol in.
Fysieke ontwikkeling
Hormoonwerking wijzigt.
puberteit: lichamelijke veranderingen primaire geslachtskenmerken secundaire geslachtskenmerken
Cognitieve ontwikkeling
formeel operationeel stadium
puberbrein: ratio < emoties
Sociaal-emotionele ontwikkeling ontwikkelingstaken basis van identiteit emancipatieproces vriendschappen en experimenteren
Na de boeiende adolescentieperiode, kondigt de periode van volwassenheid zich aan. Een periode waarvan het einde niet gedefinieerd is. Belangrijk is dat er ook tijdens deze periode nog steeds sprake is van groeien, rijpen en leren. De volwassenheid wordt opgedeeld in drie fasen: de vroege, midden en late volwassenheid. Elk van die fasen brengt eigen uitdagingen, veranderingen en mogelijkheden met zich mee. In de vroege volwassenheid ligt de nadruk vaak op persoonlijke ontwikkeling en het aangaan van relaties, terwijl de midden volwassenheid draait om stabiliteit en reflectie. De late volwassenheid is een periode van afronding en acceptatie.
Vanaf de leeftijd van 18 jaar word je in de meeste Europese landen juridisch als meerderjarig beschouwd, wat heel wat rechten, maar ook verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Maar ben je dan ook echt volwassen in alle betekenissen van het woord op je achttiende verjaardag? Het begin van de adolescentie is makkelijk aan te geven. Bij de meisjes is dat de menarche (=de eerste menstruatie) en bij de jongens de spermarche (=de eerste zaadlozing). Het einde van de adolescentie en dus het begin van de volwassenheid, is echter minder duidelijk. Ook omdat er verschillende soorten volwassenheid zijn.
1 Juridisch gezien ben je volwassen op de leeftijd van 18 jaar. Een Australische wetenschapster pleit ervoor om deze leeftijdsgrens op te trekken tot 24 jaar. Analyseer het artikel en sta stil bij de verschillende argumenten om de volwassenheid te laten starten op 24 jaar.
24 JAAR, BEN JE DAN AL VOLWASSEN OF TOCH NOG EEN ADOLESCENT?
Wanneer ben je kind, wanneer adolescent, wanneer volwassen? Grenzen afbakenen is niet evident en al helemaal niet als het om adolescentie gaat. Tot nu toe gaat men er algemeen van uit dat de puberteit loopt van pakweg 10 tot 19 jaar. Een Australische wetenschapster pleit ervoor om die leeftijdsgrens op te trekken tot 24. En ze haalt daarvoor zowel biologische als maatschappelijke factoren aan.
Adolescentie, de puberteit, die ietwat vreemde, niet altijd makkelijke overgangsfase tussen kindertijd en volwassenheid. Een onbestemde fase ook, men slaagt er niet in ze exact af te bakenen in leeftijdsgrenzen. Vanaf wanneer ben je geen kind meer en vanaf wanneer ben je een volwassene? Moeilijke vragen, ook voor wetenschappers. Tot nu wordt in het algemeen aangehouden dat de adolescentie begint rond de leeftijd van 10 jaar en eindigt rond het 18e, 19e levensjaar.
Experts pleiten er nu voor om die laatste leeftijdsgrens op te trekken naar 24 jaar.
Adolescentie omvat zowel elementen van biologische groei als elementen van groei in de positie die iemand in de maatschappij inneemt.
Twee factoren die in de laatste eeuw grote veranderingen ondergaan hebben, zegt professor Susan Sawyer van het Centre for Adolescent Health van het Royal Children's Hospital in Melbourne, Australië, in The Lancet
Onze biologische ontwikkeling stopt niet bij 18, 19 jaar
Biologisch gezien begint de puberteit op het moment dat de hypothalamus, een belangrijke klier in de hersenen, een hormoon begint af te scheiden dat de hypofyse (een klier in de hersenen die een belangrijke rol speelt bij de voortplanting) en de geslachtsklieren (zaadballen bij jongens, eierstokken bij meisjes) activeert. Dat gebeurde vroeger rond de leeftijd van 14 jaar.
Door de sterk verbeterde leefomstandigheden is dat in ontwikkelde landen gedaald tot 10 jaar. Een concreet gevolg: de gemiddelde leeftijd waarop meisjes voor het eerst hun maandstonden krijgen, is in de afgelopen 150 jaar gedaald met 4 jaar. Bijna de helft van alle 12- tot 13-jarige meisjes in de geïndustrialiseerde landen menstrueert. Er zijn ook voldoende biologische argumenten om de ‘eindgrens’ van adolescentie op te trekken, betogen professor Sawyer en haar collega's. Het menselijke lichaam stopt namelijk niet met zich verder te ontwikkelen als je 18, 19 jaar bent. Zo blijft ons brein ook lang na het 20e levensjaar nog groeien, matuurder worden, waardoor het sneller en efficiënter werkt. Veel mensen krijgen ook geen wijsheidstanden voor ze 25 zijn. Wijsheidstanden worden zo genoemd omdat het de laatste tanden zijn die doorkomen (net zoals het verstand bij sommigen pas laat zou doorkomen).
Later afstuderen, werken, trouwen, kinderen krijgen Daarnaast is er ook de sociale positie die iemand inneemt. Vanaf wanneer ben je niet langer een adolescent, maar een volwassene? Ook hier kun je enorme veranderingen optekenen, schrijft Sawyer. De leeftijd waarop jongeren afstuderen, gaan werken, trouwen, kinderen krijgen - factoren die mee bepalen wanneer je door de maatschappij als ‘volwassen’ wordt bestempeld - is de afgelopen decennia almaar toegenomen.
‘De semi-onafhankelijkheid die zo typerend is voor de adolescentie wordt daardoor uitgebreid,’ valt te lezen. ‘Hoewel de wet je in vele opzichten vanaf 18 jaar als een volwassene beschouwt, met alle bijhorende wettelijke rechten, plichten en privileges, gebeurt het opnemen van volwassen rollen en verantwoordelijkheden in het algemeen pas veel later.’
‘Leeftijdsgrenzen zijn altijd willekeurig, maar onze huidige definitie van wat adolescentie is, is veel te strikt. De leeftijdscategorie van 10 tot 24 jaar past beter bij de manier waarop de adolescenten van vandaag zich ontwikkelen,’ schrijft Sawyer.
Aangepaste wetgeving?
Professor Sawyer is van mening dat het veranderen van de opvatting over adolescentie van vitaal belang is. ‘De overgangsperiode tussen kindertijd en volwassenheid neemt veel meer tijd in beslag dan ooit tevoren, en dat in een tijd waarin ‘nieuwe’ sociale krachten zoals marketing en digitale media de gezondheid en het welbevinden beïnvloeden.’
Ze pleit voor het aanpassen van de wetgeving en van sociaal beleid. Zo zouden jeugdondersteunende maatregelen moeten kunnen blijven lopen tot 25 jaar. Al is niet iedereen het daarmee eens. ‘Oudere kinderen en jongere mensen worden veel meer gevormd door de verwachtingen die de maatschappij van hen heeft, dan door hun intrinsieke biologische groei,’ zegt socioloog Jan Macvarish van de University of Kent aan de BBC. ‘Er is niets ‘kinderlijks’ aan het feit dat je in je twintigerjaren nog studeert of experimenteert op het werk. We moeten het streven en groeien naar onafhankelijkheid niet als een pathologie gaan beschouwen.’
a De puberteit begint zowel bij meisjes als jongens steeds vroeger. Welke rol speelt de omgeving (nurture) in die biologische (nature) verandering?
b Welke biologische elementen worden aangehaald in het pleidooi om de leeftijdsgrens van de adolescentie op te trekken tot 24 jaar?
c Maatschappelijk zijn er ook argumenten om het begin van de volwassenheid later te leggen. Leg uit.
2 Er zijn drie benaderingen van het begrip ‘volwassen’. Geef bij elke benadering waarom jij er wel of niet aan voldoet.
1→ Biologische volwassenheid
Je bent fysiek volgroeid. Het gaat over de lichaamsbouw en over de ontwikkeling van de lichamelijke functies.
Op zijn vierentwintigste heeft Tobias als renner nog niet alle mogelijkheden ontwikkeld. Zijn lang opgeschoten lichaam moet nog aan spierkracht winnen. In die zin is hij nog niet volgroeid.
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
2→ Maatschappelijke volwassenheid
Heeft te maken met het zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid een plaats kunnen innemen in de maatschappij.
Lucas is op zijn zeventiende een volwassen persoon. Nu hij van de jeugdrechter door familiale problematiek aan begeleid zelfstandig wonen doet, merk je dat hij zijn boontjes goed kan doppen. Bovendien lijden zijn studies niet onder het zelfstandig wonen. Het is niet iedereen gegeven.
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
3→ Juridische volwassenheid
Legt de wettelijke leeftijdsgrenzen vast waarop men verondersteld wordt zowel persoonlijke als maatschappelijke verantwoordelijkheid te kunnen dragen.
vakantiejob: vanaf 15 jaar meerderjarigheid: 18 jaar seksuele meerderjarigheid: vanaf 16 jaar
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
3 Wanneer je 18 jaar wordt, ben je officieel meerderjarig of ‘volwassen’ juridisch gezien. Je krijgt nieuwe rechten en verantwoordelijkheden. Zoek op welke rechten je verwerft en welke verantwoordelijkheden dat met zich meebrengt.
Recht
Je hebt het recht om zelf documenten te ondertekenen.
Verantwoordelijkheid
Je moet de verantwoordelijkheid nemen om documenten goed na te lezen alvorens ze te ondertekenen.
Het begrip ‘volwassen zijn’ kun je op verschillende manieren benaderen.
Biologische volwassenheid verwijst naar het fysiek volgroeid zijn.
—In België word je vanaf de leeftijd van 18 jaar juridisch als meerderjarig beschouwd. De juridische volwassenheid heeft nieuwe rechten en verantwoordelijkheden tot gevolg. Vaak wordt hier ook het begrip ‘meerderjarigheid’ gebruikt. De juridische volwassenheid betekent echter nog niet dat je maatschappelijk als volwassene beschouwd wordt.
—De term maatschappelijke volwassenheid houdt in dat je als individu rollen en verwachtingen die de samenleving toekent aan die levensfase kunt vervullen.
Biologische, juridische en maatschappelijke volwassenheid overlappen vaak, maar kunnen ook op verschillende tijdstippen in iemands leven bereikt worden.
De volwassenheid wordt opgedeeld in drie grote periodes. Ook in deze fase-opdeling zijn er grote verschillen wat de leeftijd betreft. De opgegeven leeftijden zijn dan ook aanwijzingen, geen absolute leeftijdsafbakeningen.
—vroege volwassene (18 tot 40 jaar)
—midden volwassene (40 tot 65 jaar)
—late volwassene (65 jaar tot overlijden)
Een aparte leeftijdscategorie?
Een aantal auteurs stellen voor om een bijkomende leeftijdscategorie te gebruiken tussen de adolescentie en de volwassenheid: emerging adulthood, wat je zou kunnen vertalen als ‘ontluikende volwassenheid’. Die tussenfase zou dan als een overgangsfase worden beschouwd waarin adolescenten (laattieners en twintigers) al volwassen keuzes hebben gemaakt (bv. werken), maar nog geen keuzes (kunnen) maken die hun leven voor langere tijd bepalen (bv. kinderen krijgen).
Aangezien de volwassenheid over een ruime periode in de tijd wordt bekeken, is het op vlak van fysieke ontwikkeling een periode die start op een hoogtepunt, maar naar het einde toe evolueert naar een confrontatie met fysieke ongemakken.
1 Analyseer de verschillende afbeeldingen. Welke fysieke veranderingen typerend voor de volwassenheid worden in de verf gezet?
Vroege volwassenheid 18 tot 40 jaar
Midden volwassenheid 40 tot 65 jaar
Late volwassenheid 65 jaar tot overlijden
2 Analyseer de tekst. Het volledige artikel kun je nalezen op iDiddit.
Angst om te verouderen is eigenlijk angst voor het onbekende
Onze angst voor veroudering heeft vooral te maken met angst voor het onbekende en niet zozeer met het verouderingsproces zelf, blijkt uit Amerikaans onderzoek. Bovendien werkt onze maatschappij die angst in de hand.
Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid is het vanzelfsprekend om oud te worden. In tegenstelling tot vroeger, toen lang leven vooral voor de elite weggelegd was, wordt wereldwijd ongeveer 79 procent van de vrouwen en 70 procent van de mannen 65 jaar of ouder.
Ondanks die hoge levensverwachting beschouwen veel mensen in het Westen ouder worden nog steeds als iets onaangenaams en zelfs als iets engs. Wetenschappelijk onderzoek toont nu aan dat angst voor verouderen in feite angst voor het onbekende kan zijn.
De maatschappij focust sterk op jeugdigheid en bekwaamheid en dat kan leiden tot angst om zwak en ongewenst te worden. De alomtegenwoordige reclame voor antiverouderingsproducten versterkt het idee dat ouder worden inherent onaantrekkelijk is en verhoogt daarmee onze angst.
Sommige mensen ontwikkelen zelfs gerascofobie, een pathologische angst voor verouderen. Dat leidt tot irrationele gedachten en gedrag, zoals een fixatie op gezondheid, ziekte en sterfelijkheid en tekenen van veroudering zo veel mogelijk verbergen. (...)
Van onproductief tot minderwaardig
We zijn niet altijd bang geweest om te verouderen. Vroeger betekende een hoge leeftijd juist een hoog aanzien binnen de maatschappij. Zo werden ouderen in China en middeleeuws Europa gewaardeerd voor hun wijsheid en ervaring. Jongere generaties richtten zich vaak tot hen voor advies.
Die gerespecteerde positie veranderde in de achttiende eeuw met de industriële revolutie in het Westen. Vanaf toen werden ouderen als onproductief gezien en werden ze uitgesloten uit de maatschappij. Wie te oud was om te werken of een ongeneeslijke aandoening had, werd als een soort ‘hulpbehoevend kwaad’ gezien.
Aan het begin van de twintigste eeuw veranderde de omgang met ouderen. Vergrijzing werd wereldwijd een centraal thema binnen de welvaartsmaatschappij met de invoering van pensioenstelsels. Naarmate de vraag naar sociale zekerheid en gezondheidszorg toenam, begonnen journalisten ouderen in beeld te brengen als een last voor de maatschappij. (....)
Bron: EOS Wetenschap
a Zoek de betekenis op van volgende begrippen. gerascofobie vergrijzing
b Hoe veranderde de maatschappelijke visie tegenover ouder worden doorheen de geschiedenis?
c Wat is het gevolg van de huidige maatschappelijke visie op het ouder worden?
d Leg het begrip agisme uit en illustreer met een voorbeeld.
Elke fase van de volwassenheid kent verschillende mijlpalen op vlak van fysieke ontwikkeling.
Terwijl de vroege volwassenheid wordt gekenmerkt door een piek op vlak van fysieke prestaties, beginnen in de midden volwassenheid de eerste tekenen van veroudering op te treden.
Vroege volwassenheid (18 tot 40 jaar)
Jongvolwassenen bevinden zich op het hoogtepunt van hun fysieke capaciteiten. Dat omvat spierkracht, snelheid, uithoudingsvermogen en coördinatie. De stofwisseling begint geleidelijk aan te vertragen, waardoor gewichtsverandering kan optreden. Bij vrouwen is de vruchtbaarheid het hoogst vanaf de late tienerjaren tot ongeveer de leeftijd van 30 jaar.
Midden volwassenheid (40 tot 65 jaar)
De eerste tekenen van veroudering beginnen zichtbaar te worden. De eerste rimpels zijn er, haar wordt grijzer ... Naast de uiterlijke veroudering kunnen spiermassa en kracht afnemen. Een proces dat vertraagd kan worden door regelmatige lichaamsbeweging. In deze periode kunnen het gezichtsvermogen en gehoor verslechteren. Bij vrouwen treedt in deze periode meestal de menopauze op.
Late volwassenheid (65 jaar tot overlijden)
De spiermassa en botdichtheid nemen verder af. Daardoor verhoogt het risico op vallen en botbreuken. Gewrichten worden stijver door het verlies van kraakbeen. De zintuigelijke scherpte neemt verder af.
Belangrijk om op te merken is dat ook deze levensfase onderhevig is aan een complex samenspel van nature-nurture kenmerken. Genetische aanleg kan ervoor zorgen dat bepaalde ouderdomsverschijnselen trager of sneller optreden. Maar ook omgevingsfactoren, en dus levensomstandigheden, kunnen daar een rol in spelen. Fysieke
Het denken van de mens blijft zich verder ontwikkelen. De volwassene is in staat om (tegen)argumenten en debat in te zetten in schijnbaar logische situaties. Het denken kan in de late volwassenheid ook een terugval hebben.
1 Analyseer de reactie van Frieke aan de hand van een klasgesprek.
a Lees het tekstfragment. Bespreek met de klas hoe Frieke zal reageren.
De partner van Frieke drinkt graag een glaasje. Frieke waarschuwt haar partner dat als die nog een keer dronken thuiskomt, ze haar spullen inpakt en samen met de kinderen voorgoed vertrekt. Enkele dagen na de waarschuwing, komt haar partner dronken in het midden van de nacht thuis.
b De klas bestaat uit adolescenten. In welke fase van de cognitieve ontwikkeling bevinden adolescenten zich volgens Piaget? Pas dat denken toe op het fragment van Frieke.
c Psychologe en onderzoeker Giesela Labouvie-Vief (1945-2022) stelt dat er nog een fase komt na Piagets laatste stadium, namelijk het postformeel denken. Postformeel denken gaat verder dan pure logica en houdt rekening met het feit dat er in een situatie meerdere oplossingen zijn, gebaseerd op eerdere ervaringen. Welke elementen kunnen een belangrijke rol spelen in het verhaal van Frieke?
Het postformeel denken gaat verder dan puur logische processen met juist of fout te beantwoorden. Er wordt rekening gehouden met argumenten, tegenargumenten en debat. Er is het besef dat er in een bepaalde situatie meerdere oplossingen zijn.
4.3.2 Dementie
Reminiscentie is het bewust ophalen van herinneringen. Herinneringen zijn belangrijk en maken ons tot wie we zijn, maar wat als de herinneringen vervagen?
2 Kijk aandachtig naar het filmpje van Restaurant misverstand en beantwoord de vragen.
a Wat valt je op aan het startinterview?
b Eerder werd de maatschappelijke visie op ouder worden aangehaald. Hoe probeert dit programma hier tegenin te gaan?
3 Luister naar de podcastaflevering van DS Vandaag. Wat kun je doen om dementie te voorkomen of uit te stellen?
a Wat roept dementie bij jou op?
b Waarom wordt dementie de ziekte van de 21e eeuw genoemd?
c Link het risico op dementie met het nature-nurture debat.
d Welke specifieke persoonlijke risicofactoren worden er aangehaald in de podcast?
e Welke beschermende factoren worden er aangehaald in de podcast?
4 Dementie is een verzamelnaam voor ruim vijftig verschillende ziektes. Maak een poster met de meest voorkomende vormen van dementie waarop relevante informatie over de verschillende vormen wordt weergegeven.
Dementie heeft niet alleen een impact op de persoon zelf, maar ook op de omgeving van de persoon. Familie neemt de rol van mantelzorger op. Dat is het geven van zorg en ondersteuning aan een familielid, vriend ... met een extra zorgnood. Dat is vaak niet iets waar je bewust voor kiest, maar wat op je pad komt. Dementie
4.4
Dementie is een verzamelnaam voor een groep symptomen die veroorzaakt worden door aandoeningen aan de hersenen. Het wordt gekenmerkt door een achteruitgang in cognitieve functies zoals geheugen, taal, denkvermogen en het vermogen om dagelijkse handelingen uit te voeren. Dementie is progressief, wat betekent dat de symptomen na verloop van tijd erger worden.
Dementie is een verzamelnaam voor ruim vijftig verschillende ziektes. Er zijn dan ook veel verschillende vormen van dementie. De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie.
De mens ontwikkelt zijn hele leven lang en dat in voortdurende interactie met anderen en zijn omgeving. De basis voor wie je bent, wordt gelegd in eerdere levensfasen en elke ervaring neem je mee naar een volgende levensfase. Naarmate je ouder wordt, veranderen de uitdagingen echter. In de volwassenheid komen er nieuwe ontwikkelingstaken naar voren, die bepalend zijn voor hoe je je verhoudt tot de samenleving, je werk en je persoonlijke relaties.
4.4.1 Persoonlijkheidsontwikkeling
Traditionele visies op persoonlijkheidsontwikkeling gaan ervan uit dat je doorheen je leven verschillende stadia doorloopt met in elk stadium een specifieke crisis. Hoe je omgaat met die crisis, bepaalt wie je bent in een volgende levensfase. Best wel bepalend zo’n crisis, maar als humane wetenschapper kun je hier misschien wel enkele kanttekeningen bij maken? 4.4
1 Lees kenniskader 4.5 Persoonlijkheidsontwikkeling (p. 100-101). Met welke conflict zou je de gegeven situatie of uitspraak koppelen?
‘Het is nu of nooit om mij politiek te engageren. Ik wil bijdragen aan het uitwerken van een beleid dat rekening houdt met alle Belgen, arm of rijk.’
Jacques
‘Mijn omgeving zit volop in de luiers. Ik heb het gevoel dat ik de enige persoon in mijn vriendenkring ben die nog niet gestart is met kinderen. Onlangs las ik een artikel over social freezing, een techniek om eicellen in te vriezen omwille van niet-medische redenen. Op die manier voel ik mij niet gepusht om ook te beginnen aan het gezinsleven en heb ik nog tijd om een geschikte partner te vinden.’
Nathalie
‘Soms huil ik omdat ik bang ben of honger heb, maar er komt niemand. Ik weet niet of er ooit iemand zal komen.’
Nelson
‘Ik voel me soms verloren op school. Er zijn verschillende kliekjes, maar ik voel me nergens écht op mijn plek. Ik probeer overal een beetje in mee te gaan, maar het voelt alsof ik een rol speel in plaats van mezelf te zijn.’
Khesrow
‘Ik koos ervoor om niet mee te gaan met mijn jeugdliefde op wereldreis. Een keuze die ik mij nog steeds beklaag. Had ik met haar wel een gelukkig gezin gehad?’
Sing
Violettes vader vraagt of ze zich wil gaan aankleden om te vertrekken naar het verjaardagsfeest van oma. Violette komt fier naar beneden en draagt op haar panty’s een gebloemde zomershort. Haar sweater is een kersttrui die nog vanachter in de kleerkast lag en eigenlijk te klein is. Op het verjaardagsfeest vertelt Violette aan iedereen die het wil horen hoe trots ze is dat ze zelf haar kleren mocht kiezen.
‘Ik probeerde mama te verrassen door een tekening op de muur te maken, maar ze werd boos en zei dat ik alles kapot maak.’
Henry
‘Ik werkte echt hard aan mijn spreekbeurt en kreeg een compliment van mijn leraar. Dat voelde goed!’ Aya
Crisis Situatie
vertrouwen vs. wantrouwen
onafhankelijkheid vs. afhankelijkheid
initiatief vs. schuldgevoel
vaardigheid vs. minderwaardigheid
identiteit vs. rolverwarring
intimiteit vs. isolement
generativiteit vs. stagnatie
integriteit vs. wanhoop
Erikson ontwikkelde een levenslooptheorie met nadruk op onze sociale interacties met anderen. Volgens zijn theorie doorloopt de persoonlijkheidsontwikkeling van elke mens acht stadia. Elk stadium wordt gekenmerkt door een crisis of conflict. Dat conflict moet opgelost worden om te kunnen voldoen aan de eisen van het volgende ontwikkelingsstadium. De oplossing kan bestaan uit een positieve of negatieve pool.
Levensfase Centrale crisis Oplossing
baby vertrouwen vs. wantrouwen
peuter onafhankelijkheid vs. afhankelijkheid
Een baby leert vertrouwen te hebben in de wereld door consistente zorg en liefde of ontwikkelt wantrouwen door verwaarlozing. De centrale hechtingsfiguur speelt hier een belangrijke rol.
De peuter ontwikkelt zelfvertrouwen door zelfstandig handelen of ervaart schaamte en twijfel bij een gebrek aan ondersteuning.
kleuter initiatief vs. schuldgevoelKleuters leren initiatief nemen door zelf dingen te proberen, maar kunnen schuldgevoel ontwikkelen als hun acties worden afgekeurd.
lagereschoolkindvaardigheid vs. minderwaardigheid
Kinderen leren vaardigheden en competenties, maar kunnen zich minderwaardig voelen als ze falen of kritiek krijgen.
adolescent identiteit vs. rolverwarring
vroege volwassenheid
midden volwassenheid
Adolescenten ontwikkelen een eigen identiteit, maar kunnen in verwarring raken over hun plaats in de wereld.
intimiteit vs. isolementHet aangaan van hechte relaties is cruciaal, maar mislukking kan leiden tot een gevoel van isolement.
generativiteit vs. stagnatie
late volwassenheidintegriteit vs. wanhoop
Generativiteit verwijst naar het maken van een positieve bijdrage aan de wereld. Mensen zoeken betekenis door bij te dragen aan de maatschappij en volgende generaties, of voelen zich gestagneerd. Dat is het gevoel van vast te zitten en onproductief te zijn.
Ouderen reflecteren op hun leven met tevredenheid of ervaren spijt en wanhoop over gemiste kansen.
Onze huidige kennis over de veerkracht van de mens brengt enige nuance in de theorie van Erikson. Het gaat hier over het vermogen om te herstellen van stress en tegenslag. Veerkracht kan ervoor zorgen dat een negatieve uitkomst van een crisis niet onoverkomelijk is.
De theorie van Erikson wordt vaak aangehaald in de ontwikkelingspsychologie. Het is echter één bepaalde visie om naar persoonlijkheidsontwikkeling te kijken. Er zijn ook modellen die op een andere manier kijken naar persoonlijkheidsontwikkeling en aangeven dat persoonlijkheidsontwikkeling bepaald wordt door specifieke gebeurtenissen in iemands leven.
4.4.2 Centrale ontwikkelingstaken
In elke levensfase staan er ontwikkelingstaken centraal. In het vorige hoofdstuk kwamen de verschillende ontwikkelingstaken van eerdere levensfasen aan bod. Nu zoom je in op enkele belangrijke ontwikkelingstaken die zich situeren op het domein van de sociaal-emotionele ontwikkeling tijdens de volwassenheid.
2 Analyseer de verschillende bronnen.
1
Later en diverser ouderschap
In de overgrote meerderheid van de gevallen leeft een moeder samen met haar partner wanneer ze in 2022 een kind krijgt: 86,4 % van de gevallen. Geboorten binnen een getrouwd koppel (vroeger bekend als ‘wettige’ geboorten) maken nu nog maar 45 % uit van de geboorten. Die geboorten vormden 10 jaar geleden de meerderheid (52,1 %). In 2015 vindt er een verschuiving plaats. Dan is de verdeling bijna in evenwicht (49,4 % van de geboorten binnen het huwelijk tegenover 50,6 % buiten het huwelijk).
De gemiddelde leeftijd van de moeder bij de geboorte van haar eerste kind blijft ongewijzigd op 29,6 jaar. Alleen in Wallonië daalt deze leeftijd naar 29,3 jaar. Nieuwe moeders in Vlaanderen zijn dit jaar opnieuw 29,6 jaar oud. In Brussel zijn ze met 30,8 jaar nauwelijks jonger dan ze in 2021 waren. Sinds enkele jaren staan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest nek aan nek voor de eerste plaats wat die leeftijd betreft. In 2022 is het in de provincie Waals-Brabant dat men het laatst moeder wordt: 31,1 jaar. Dat gebeurt het vroegst in het arrondissement Charleroi, dat als enige onder de grens van 28 jaar blijft. Er is een lichte verjonging van de co-ouder, die de afgelopen 5 jaar gemiddeld ouder was dan 34 jaar. In 2022 was de co-ouder 33,9 jaar oud.
Gemiddelde leeftijd vrouw bij eerste kind in Nederland
gemiddelde leeftijd bij geboorte eerste kind per land (CIA)
a Vat de info van elke bron in een schema samen.
b Welke conclusies maak je na het analyseren van de verschillende bronnen?
3 Lees kenniskader 4.6 (p. 105) en analyseer de verschillende tekstfragmenten.
a In welke periode van de volwassenheid situeer je het tekstfragment?
b Motiveer je antwoord.
Vranckx poseert voor de foto met zijn collectie van hij-weet-niethoeveel sjaaltjes. Hij legt ze op tafel. Het zijn er een pak. Ging hij op missie, dan kwam hij terug met een nieuw. Als hij eerlijk is, maakt het hem een beetje bang, dat de stapel misschien niet meer zal groeien. Hij heeft ermee geworsteld: met pensioen moeten. Maar hij heeft een uitweg. Reportages maken voor de nieuwsdienst, dat kan niet meer. Maar hij wil als zelfstandige wel nog blijven werken aan een aantal documentaires.
Bron: Het Nieuwsblad
vroege volwassenheid (18 tot 40 jaar) midden volwassenheid (40 tot 65 jaar) late volwassenheid (65 jaar tot overlijden)
Gewezen voorzitter Vooruit Melissa Depraetere en Kenneth Vermeulen spreken in een dubbelinterview over hun kinderwens. Al mag het voor de een al wat sneller gaan dan voor de andere. De twee trouwden in 2019, het feest volgde door corona pas later. Gezinsuitbreiding? Haar man, zeven jaar ouder, is er klaar voor. ‘Ik wil geen oude papa zijn’, klinkt het. Maar voor de voorzitter van Vooruit is daar nu geen ruimte voor. ‘Het is totaal niet aan de orde nu. Ik ben er pas recent over beginnen nadenken, en toen werd ik voorzitter. En nu zijn het verkiezingen. Ik wil geen valse hoop geven, maar na de verkiezingen hebben we het er opnieuw over, beloofd.’
Bron: Het Nieuwsblad
vroege volwassenheid (18 tot 40 jaar) midden volwassenheid (40 tot 65 jaar) late volwassenheid (65 jaar tot overlijden)
Christel Van Dyck over mantelzorg: ‘Ik zorg graag, maar ik moet me vaak ontdubbelen’
De sandwichgeneratie is de generatie die voor haar opgroeiende kinderen zorgt, maar ook al instaat voor ouders die extra zorg nodig hebben. Christel Van Dyck, radio 2 presentatrice, is een ‘supersandwich’. Ze heeft nog een studerende zoon in huis, ze zorgt voor haar papa die in een rusthuis verblijft en op woensdag is ze er voor haar kleinzoon. ‘Ik zorg graag, maar ik moet me vaak ontdubbelen.’
Bron: radio 2
vroege volwassenheid (18 tot 40 jaar) midden volwassenheid (40 tot 65 jaar) late volwassenheid (65 jaar tot overlijden)
4.4.3
Zoals aangegeven in het vorige hoofdstuk, wordt van mensen verwacht dat ze bepaalde taken in een levensfase kunnen uitvoeren. Dat zijn de zogenaamde ontwikkelingstaken. In de volwassenheid kunnen de ontwikkelingstaken als volgt samengevat worden:
vroege volwassenheid —een partner kiezen en leren leven met een partner —een gezin stichten en kinderen opvoeden —een job beginnen —verantwoordelijkheden opnemen —een sociale kring ontwikkelen
midden volwassenheid —creëren en behouden van een bepaalde levensstandaard —helpen van tienerkinderen om (gelukkige) volwassenen te worden
—ontwikkelen van een volwassen vrijetijdsbesteding —zich relateren aan de partner —leren accepteren en zich aanpassen aan de fysieke veranderingen van het lichaam —zich aanpassen aan het ouder worden van de ouders
late volwassenheid —zich aanpassen aan het dalen van de fysieke kracht en het pensioen
—leren omgaan met de dood van de partner —een band ontwikkelen met leeftijdsgenoten —tegemoetkomen aan sociale verwachtingen
De kanttekening moet gemaakt worden dat ontwikkelingstaken maatschappelijk en cultureel gebonden zijn. Doorheen de tijd en afhankelijk van cultuur tot cultuur kunnen er andere accenten liggen in de ontwikkelingstaken gebonden aan een bepaalde leeftijdsfase.
Doorheen de verschillende levensfasen word je geconfronteerd met het maken van keuzes. Veel van die keuzes worden gekoppeld aan de ontwikkelingstaken van Havighurst: keuzes over onderwijs en werk, de keuze voor een partner … Naast die keuzes word je ook geconfronteerd met morele dilemma’s. Hoe je daarop reageert, is afhankelijk van de levensfase waarin je je bevindt.
4 Geef vier keuzeproblemen waarmee jij op jouw leeftijd wordt geconfronteerd en die te maken hebben met goed of kwaad, maatschappelijk verantwoord of niet.
1→ Ik lig wakker van dit leugentje om bestwil:
2→ Ik lig wakker van
3→ Ik lig wakker van
4→ Ik lig wakker van
5 In Agora 3 werden de fasen van de morele ontwikkeling volgens Kohlberg besproken.
a Bekijk het filmpje over de stadia van de morele ontwikkeling volgens Kohlberg.
b Noteer de kenmerken van elk stadium.
premoreel niveau
preconventioneel niveau
premoreel niveau (premoraliteit) Goed is wat plezierig is (voorafgaand niveau).
preconventioneel niveau kenmerken van deze fase:
conventioneel niveau
postconventioneel niveau
conventioneel niveau kenmerken van deze fase:
postconventioneel niveau kenmerken van deze fase:
6 De drie fasen heeft Kohlberg telkens in twee stadia verdeeld. Zo komt hij tot zes stadia van morele ontwikkeling. Zet in de tabel de dertien voorbeelden van uitspraken, gedragingen of bedenkingen op de juiste plaats.
1 Iedereen heeft recht op zijn eigen mening.
2 Ik wil wel op tijd zijn op de vergadering van de jeugdbeweging, de vrienden wachten op mij.
3 Dat is zo omdat papa het leuk vindt en ik dan langer mag opblijven.
4 Ook als niemand het met mij eens is of als de gevolgen voor mij groot zijn, blijf ik mijn geweten volgen, een keuze.
5 Als jij dit doet voor mij, dan doe ik dat voor jou.
6 Dat verwachten mijn ouders van mij.
7 Je mag doen wat je wilt, je krijgt geen straf.
8 Om vriend te blijven met x zal ik doen wat hij vindt dat ik zou moeten doen.
9 Het staat zo in het reglement, dus ja.
10 Mensenrechten zijn voor mij fundamenteel.
11 Als jij dit niet aan mama zegt, mag jij mijn vriendje zijn.
12 Rechten die niet democratisch zijn, worden in vraag gesteld.
13 Elke persoon is voor mij evenveel waard en verdient evenveel respect.
Niveau Stadium premoreel niveau Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door de gevoelens plezier en pijn. Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn doet. preconventioneel niveau
egocentrisch denken (tot 10 jaar)
Stadium 1 – Goed is wat me geen straf maar een beloning oplevert.
Wat is moreel aanvaardbaar? Dat wordt bepaald door de gevolgen.
Het kind houdt hier voornamelijk rekening met het negatieve gevolg ‘straf’: dat wil het liever vermijden.
Het kind vindt dat elk gedrag dat het ongestraft kan begaan, juist gedrag is.
Alles wat bestraft wordt, is verkeerd.
nummer:
Stadium 2 – Goed is wat wederzijds voordeel geeft.
Wat moreel aanvaardbaar is, hangt af van het persoonlijk voordeel dat het kind er kan uithalen. De uitkomst moet uiteraard zo zijn dat het in het eigen voordeel is!
Principe: als jij dit doet, dan doe ik dat (wederzijds voordeel).
nummer:
conventioneel niveau
sociaal georiënteerd denken
(tot 18 jaar)
postconventioneel niveau
zelfstandig oordelen zonder te vervallen in egoïstisch denken of het klakkeloos overnemen van de mening van autoriteiten (vanaf 18 jaar)
Stadium 3 – Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.
Wat moreel aanvaardbaar is, wordt door anderen bepaald. Goed gedrag is wat anderen (ouders, familie, vrienden) helpt en hen bevalt. Zo hopen kinderen en jongeren dat ze graag gezien en aardig gevonden worden.
Principe: wederkerige moraal.
nummer:
Stadium 4 – Goed is wat de groep verwacht, wat de sociale orde in stand houdt.
Wat moreel aanvaardbaar is, wordt bepaald door de wetten en regels van de maatschappij. De wet wordt nu belangrijker dan de wensen van ouders, vrienden …
Mensen gaan ervan uit dat de samenleving een boeltje zou worden als iedereen maar doet wat hem goed lijkt. Het goed laten functioneren van de samenleving is het belangrijkste.
Principe: wetten en regels naleven.
nummer:
Stadium 5 – Goed is wat democratisch is overeengekomen.
Wat moreel aanvaardbaar is, wordt bepaald door een eigen visie op de maatschappelijke regels en wetten en op het oordeel van de groep. Mensen durven kritiek te uiten als ze iets onrechtvaardig vinden. In deze fase streven ze naar een zo rechtvaardig mogelijke samenleving.
Principe: sociaal contract – algemeen welzijn voor iedereen.
nummer:
Stadium 6 – Goed is wat universeel rechtvaardig is. Wat moreel aanvaardbaar is, wordt bepaald door eigen morele keuzes gebaseerd op algemene ethische principes (bijvoorbeeld gelijkheid, respect).
Mensen houden zich aan die principes, niet omdat anderen dat gebieden en ook niet om straf te vermijden, maar omdat ze achter die principes staan. Ze komen los van de maatschappelijke regels en wetten. Ze zijn soms bereid om burgerlijk ongehoorzaam te zijn.
Principe: universele ethische principes als vanzelfsprekend gebruiken – het principiële geweten.
nummer:
1 Kohlberg als onderzoeker
Anders dan Piaget, die zijn onderzoek enkel bij witte kinderen uitvoerde binnen de westerse cultuur, deed Kohlberg cross-cultureel onderzoek. Hij onderzocht grote groepen kinderen, jongeren en volwassenen verspreid over verschillende culturen.
2 De stadia van morele ontwikkeling
1→ Het premorele niveau
Voorafgaand aan de zes stadia van Kohlberg is er het premorele niveau. Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door de gevoelens plezier en pijn.
Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn doet.
Daarna zijn er drie niveaus met telkens twee stadia van ontwikkeling.
2→ Het preconventionele niveau
Stadium 1 = Goed is wat me geen straf, maar een beloning oplevert.
Stadium 2 = Goed is wat wederzijds voordeel geeft.
3→ Het conventionele niveau
Stadium 3 = Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.
Stadium 4 = Goed is wat de groep verwacht en wat de sociale orde in stand houdt.
4→ Het postconventionele niveau
Stadium 5 = Goed is wat democratisch is overeengekomen.
Stadium 6 = Goed is wat universeel rechtvaardig is.
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke mijlpalen typeren de adolescentie en volwassenheid?”
Forum
Doorheen dit hoofdstuk leerde je meer over de volwassene. Probeer nu de link te leggen tussen de theorie en de praktijk door een interview op te stellen. Noteer op een apart blad per fase in de volwassenheid vier vragen gelinkt met de leerstof. Stel je vragen daarna voor elke fase aan een geschikte respondent.
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
CRITERIA ONDERZOEKSVRAAG
1 Volwassenheid is een begrip dat je op verschillende manieren kunt benaderen. Leg uit.
2 ‘De persoonlijkheidsontwikkeling volgens Erikson verloopt met de nodige conflicten’. Leg uit.
3 Beschrijf de morele ontwikkeling van de volwassene volgens Kohlberg.
4 Hoe sluit de fase van morele ontwikkeling aan bij de cognitieve ontwikkeling van de volwassene?
Volwassenheid: een begrip met verschillende benaderingen
De volwassenheid wordt opgedeeld in drie grote periodes:
—vroege volwassene (18 tot 40 jaar)
—midden volwassene (40 tot 65 jaar)
—late volwassene (65 jaar tot overlijden)
Het begrip volwassenheid wordt op verschillende manieren benaderd:
Biologische volwassenheid = verwijst naar het fysiek volgroeid zijn.
Juridische volwassenheid = verwijst naar nieuwe rechten en verantwoordelijkheden vanaf een bepaalde leeftijd.
Maatschappelijke volwassenheid = verwijst naar de rollen en taken die je toegewezen worden in die levensfase.
vroege volwassenheid —Volwassenen zijn op het hoogtepunt van hun fysieke capaciteiten.
—Stofwisseling begint te vertraging met gewichtsverandering tot gevolg.
Fysieke ontwikkeling
—Bij vrouwen is de vruchtbaarheid het hoogst vanaf de tienerjaren tot ongeveer de leeftijd van 30 jaar.
midden volwassenheid —Eerste tekenen van veroudering zijn zichtbaar. —Spiermassa en kracht nemen af. —Gezichtsvermogen en gehoor kunnen verslechteren.
—Bij vrouwen treedt de menopauze in.
late volwassenheid —Botdichtheid neemt af.
—Gewrichten worden stijver.
Fase van het postformeel denken
= gaat verder dan puur logische processen met juist of fout antwoorden. Er wordt rekening gehouden met argumenten, tegenargumenten en debat. Het besef is er dat er in een bepaalde situatie meerdere oplossingen zijn.
Dementie = een verzamelnaam voor een groep symptomen die veroorzaakt worden door aandoeningen aan de hersenen.
Morele ontwikkeling
1→ Het premorele niveau
Voorafgaand aan de zes stadia van Kohlberg is er het premorele niveau. Tijdens de eerste levensmaanden laten kinderen zich leiden door de gevoelens plezier en pijn. Vandaar: goed is wat plezier geeft. Kwaad is alles wat pijn doet.
Daarna zijn er drie niveaus met telkens twee stadia van ontwikkeling.
2→ Het preconventionele niveau
Stadium 1 = Goed is wat me geen straf, maar een beloning oplevert.
Stadium 2 = Goed is wat wederzijds voordeel geeft.
3→ Het conventionele niveau
Stadium 3 = Goed is wat beantwoordt aan de verwachtingen.
Stadium 4 = Goed is wat de groep verwacht en wat de sociale orde in stand houdt.
4→ Het postconventionele niveau
Stadium 5 = Goed is wat democratisch is overeengekomen.
Stadium 6 = Goed is wat universeel rechtvaardig is.
biologisch volwassen
Fysieke ontwikkeling vruchtbaarheid stofwisseling ↓ menopauze spiermassa ↓ botdichtheid ↓
Volwassenheid
juridisch volwassen maatschappelijk volwassen
3 periodes:
vroege volwassene (18 tot 40 jaar) midden volwassene (40 tot 65 jaar) late volwassene (65 jaar tot overlijden)
Cognitieve ontwikkeling postformeel denken dementie
Sociaal-emotionele ontwikkeling persoonlijkheidsontwikkeling > centrale crisis ontwikkelingstaken morele ontwikkeling
WAAROVER GAAT DIT THEMA?
In Agora 3 bestudeerde je persoonlijkheid en de verschillende lagen waaruit die is opgebouwd. In dit thema zoom je in op de dynamiek die persoonlijkheid geeft aan gedrag. Eerst verken je verschillende persoonlijkheidsmodellen binnen de trekkentheorie en onderzoek je aan welke wetenschappelijke criteria persoonlijkheidstesten moeten voldoen. Daarna duik je in vier belangrijke drijfveren van ons gedrag, waarbij je dieper ingaat op de interactie tussen persoonlijkheidskenmerken en gedrag.
WAT LEER IK IN DIT THEMA?
Vink aan wat je in de loop van dit thema hebt geleerd.
Ik kan het doel van persoonlijkheidsinzicht toelichten.
Ik begrijp de begrippen validiteit en betrouwbaarheid bij de ontwikkeling van een test.
Ik kan (zelf)beschrijvingen gebruiken om persoonlijkheid te analyseren.
Ik kan elementen van persoonlijkheid analyseren aan de hand van de Big Five
Ik kan elementen van persoonlijkheid analyseren aan de hand van het HEXACO-model.
Ik kan voorbeelden geven van toepassingen van persoonlijkheidspsychologie.
Ik kan het verschil aantonen tussen sympathie en empathie.
Ik kan in situaties analyseren op welk niveau iemand empathisch is, cognitief of emotioneel.
Ik kan in situaties analyseren of er sprake is van altruïsme.
Ik kan gebruikmaken van de zelfdeterminatietheorie om psychologische basisbehoeften te herkennen.
Ik kan constructieve copingstrategieën onderscheiden.
Ik kan het begrip veerkracht toelichten.
Ik kan reflecteren over de invloed van drijfveren op gedrag en de ontwikkeling van persoonlijkheid
BEGRIPPEN
persoonlijkheid – validiteit en betrouwbaarheid – trekkentheorieën – Big Five – HEXACO-model –empathie en sympathie – motivatie – zelfdeterminatietheorie – coping en veerkracht
BREINBREKER
In dit thema zoek je een antwoord op deze breinbreker:
“Welke invloed heeft persoonlijkheid op ons gedrag?”
FORUM
HOOFDSTUK 5 – PERSOONLIJKHEID
5.1 Het doel van persoonlijkheidsinzicht
5.2 Persoonlijkheid valide en betrouwbaar meten
HOOFDSTUK 6 – AANDRIJVERS VAN ONS GEDRAG
6.1 Sympathie of empathie
6.2 Motivatie
6.3 Coping en veerkracht
5.3 Trekkentheorieën over persoonlijkheid EXIT
Het doet wat met een mens, 'de persoonlijkheid'! In alle fasen van je leven, in alle omstandigheden: ze is er, ze is vrij stabiel en toch ontwikkelt ze zich. Zoals jij commentaar geeft op bepaalde 'trekken' bij anderen, doen die anderen dat ook op wat zij herkennen van jouw persoonlijkheid in je gedrag. Dat maakt jou en de anderen een beetje voorspelbaar. Het helpt om vrienden te maken of bij een sollicitatie voor een studentenjob binnenkort. Herken jij de persoonlijkheid in het gedrag van anderen? En in dat van jezelf?
In je omgang met anderen wil je graag weten met wie je te maken hebt en hoe iemand in elkaar zit. Wat maakt dat het interessant is om meer te weten te komen over iemands persoonlijkheid? Wat leer je door jezelf en anderen te begrijpen?
1 In Agora 3 leerde je dat persoonlijkheid kan omschreven worden als het unieke en stabiele patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt.
a Lees het verhaal van Aron.
b Koppel de vier elementen van de definitie van persoonlijkheid aan het verhaal van Aron.
Aron Petrosyan is 21 jaar en studeert architectuur in Antwerpen. Hij heeft altijd de ambitie gehad om gebouwen te ontwerpen die mensen samenbrengen. Hij werkt hard en stelt hoge eisen aan zichzelf, maar vindt het moeilijk om fouten te accepteren en is vaak streng voor zichzelf. Aron is trots op zijn Armeense afkomst en de tradities die hij van zijn familie heeft meegekregen. Familie en verbondenheid zijn voor hem belangrijk. Hij probeert die waarden in zijn leven te integreren.
Tegelijk voelt hij zich ook verbonden met de Belgische cultuur. Hij spreekt zowel Nederlands als Armeens en waardeert de kansen die België biedt, zoals goed onderwijs en veiligheid. Aron zoekt een balans tussen de Armeense en Belgische cultuur en respecteert zijn tradities, maar maakt ook ruimte voor persoonlijke keuzes. In zijn relaties, zoals met zijn vriendin, vindt hij het belangrijk dat ze elkaars cultuur en waarden respecteren.
Elementen uniek
stabiel patroon
psychologische kenmerken
gedragskenmerken
2 Iemands persoonlijkheid analyseren doe je om verschillende redenen en het levert een aantal voordelen op die je kunt gebruiken in de dagelijkse omgang met die persoon.
a Lees kenniskader 5.1.
b Lees vervolgens de situaties.
c Noteer waarom je de persoonlijkheid van Sam zou willen kennen.
Situatie
Je hebt een groepsproject voor psychologie en sociologie en werkt samen met Sam, iemand die je nog niet goed kent. Tijdens de eerste afspraken valt het je op dat Sam weinig praat en wat terughoudend is. Jij voelt dat je steeds het gesprek moet leiden en vraagt je af: vindt Sam mijn ideeën niet goed? Waarom zegt hij zo weinig?
Na een paar dagen merk je dat Sam altijd goed voorbereid is. Hij doet zijn werk punctueel, maakt gedetailleerde aantekeningen en is altijd op tijd. Hoewel hij niet veel praat, zijn zijn bijdragen aan het project van hoge kwaliteit. Je kunt erop vertrouwen dat hij zijn deel goed doet.
Je begint na te denken over hoe je beter met Sam kunt samenwerken. Misschien is hij gewoon iemand die rustig is en wat tijd nodig heeft om zich op zijn gemak te voelen. Je besluit meer vragen te stellen en Sam actief bij de gesprekken te betrekken. In plaats van hem voor de hele groep iets te vragen, praat je een-op-een met hem. Daardoor merk je dat Sam zich meer opent en vaker zijn mening geeft.
Doel persoonlijkheidsinzicht
Doel
In Agora 3 leerde je dat persoonlijkheid kan omschreven worden als het unieke en stabiele patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt. Je gaat op zoek naar iemands persoonlijkheid om:
1 Iemand te leren kennen
Je wilt in de dagelijkse omgang graag weten met wie je te maken hebt, hoe zijn houding tegenover jou is.
2 Gedrag te kunnen voorspellen, voorspelbaarheid
Als je weet hoe iemand zal reageren in bepaalde situaties, maakt dat het gedrag voorspelbaar.
3 Je eigen gedrag beter te kunnen afstemmen
Je probeert in te schatten hoe de ander in bepaalde situaties zal reageren. Zo kun je je huidige en toekomstige gedrag afstemmen.
Er zijn verschillende manieren ontwikkeld om persoonlijkheid te meten. Vandaag zie je veel tests in tijdschriften en online die beloven persoonlijkheid te onthullen, vaak in de vorm van snelle quizzen. Hoewel die tests leuk en toegankelijk zijn, voldoen ze vaak niet aan de wetenschappelijke eisen van validiteit en betrouwbaarheid.
1 In 1921 ontwierp Rorschach een projectieve test. De test bestaat uit tien complexe, symmetrische inktvlekken. Sommige inktvlekken zijn zwart-wit, terwijl andere ook gekleurd zijn. Proefpersonen beschrijven wat ze in de inktvlekken zien en waarom. Hun antwoorden worden geanalyseerd om inzicht te krijgen in hun persoonlijkheid.
Bekijk de afbeelding en bespreek onderstaande vragen.
a Wat zie jij in de afbeelding? Wat zien je klasgenoten in de afbeelding? Wat valt je op?
b Als iemand dezelfde afbeelding op verschillende dagen bekijkt, denk je dat die persoon altijd hetzelfde antwoord zal geven? Waarom (niet)?
c Waarom is het lastig om persoonlijkheid te meten met een afbeelding die open is voor interpretatie?
d Waarom is het belangrijk dat een persoonlijkheidstest altijd hetzelfde resultaat geeft als je de test meerdere keren doet?
VIP
Hermann Rorschach (1884-1922) was een Zwitserse psychiater die de Rorschachtest of inktvlektest ontwikkelde als methode om de persoonlijkheid te exploreren. In de VS was het een van de meest gebruikte testen tot de jaren 60. Rorschach bleef zelf kritisch tegenover zijn eigen test en riep op om meer wetenschappelijk onderzoek te doen dat zijn bevindingen kon staven of uitbreiden.
Zijn bijnaam als kind was: Klecks, wat Duits is voor (inkt)vlek.
2 Lees kenniskader 5.2 (p. 121) en bespreek in onderstaande situaties of er sprake is van hoge of lage validiteit en betrouwbaarheid.
Een bedrijf gebruikt een persoonlijkheidstest om te bepalen welke werknemers goede leiders zouden zijn. Elke keer dat de test wordt afgenomen, behalen de werknemers dezelfde scores. De test kijkt vooral of iemand graag praat en zelfverzekerd is, maar niet of iemand goed kan luisteren of problemen kan oplossen.
validiteit: laag – hoog
betrouwbaarheid: laag – hoog
Alle leerlingen van het vierde jaar leggen een gestandaardiseerde intelligentietest af, om het abstracte denkvermogen te meten. De test bestaat uit logische puzzels, vragen over het herkennen van patronen en opdrachten waarbij problemen moeten worden opgelost. De school heeft de test gekozen omdat onderzoek laat zien dat de resultaten goed overeenkomen met andere betrouwbare manieren om intelligentie te meten. De test wordt afgenomen in verschillende klassen, op verschillende momenten en in verschillende situaties. Sommige leerlingen maken de test in een rustige week, terwijl anderen dat doen tijdens een drukke toetsperiode. Toch blijven de resultaten vrijwel hetzelfde, ongeacht de omstandigheden.
validiteit: laag – hoog
betrouwbaarheid: laag – hoog
1 2 3
Een universiteit laat studenten een test doen om te kijken welke studie bij hen past. De test bevat vragen over interesses, waarden en gedragsvoorkeuren. Sommige studenten vullen de test in tijdens stressvolle examenperiodes, terwijl anderen het doen tijdens ontspannen vakanties. Daardoor verschillen de resultaten soms sterk, zelfs voor dezelfde student.
validiteit: laag – hoog
betrouwbaarheid: laag – hoog
Psychologen gebruiken persoonlijkheidstesten die valide en betrouwbaar zijn.
1 Validiteit
Validiteit verwijst naar de mate waarin een test daadwerkelijk meet wat hij beweert te meten. Voor persoonlijkheidstests wil dat zeggen dat de vragen en schalen specifiek en effectief de kenmerken vaststellen waarvoor ze ontwikkeld zijn.
Je doet een test die vraagt hoe vaak je je huiswerk op tijd maakt. Als de vraag bedoeld is om te meten hoe verantwoordelijk je bent, dan is de vraag valide, omdat het echt gaat over je vermogen om dingen op tijd af te maken.
2 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van de testresultaten. Een betrouwbare persoonlijkheidstest zal bij herhaalde afnames onder dezelfde omstandigheden vergelijkbare resultaten opleveren, wat belangrijk is voor een stabiele en voorspelbare meting van iemands persoonlijkheid.
Als je dezelfde test op verschillende dagen doet en steeds hetzelfde antwoord krijgt, bijvoorbeeld dat je altijd vriendelijk bent, dan is de test betrouwbaar. Het betekent dat de test elke keer hetzelfde resultaat geeft.
Al eeuwenlang probeert men de persoonlijkheid van de mens betrouwbaar en valide in kaart te brengen. De historische context en het domein waarin de denker zich begeeft, bepalen hoe de persoonlijkheid benaderd en beschreven wordt. In Agora 3 maakte je kennis met Hippocrates en Galenus, die misschien wel duizend jaar hun stempel gedrukt hebben op ons denken over de menselijke persoonlijkheid. Je maakte ook al kennis met de trekkentheorie, voortkomend uit het onderzoek van Allport (1897-1967) en Cattell (1905-1998), die stelt dat persoonlijkheidsverschillen kunnen beschreven worden op basis van een beperkt aantal trekken.
1 Wat weet je nog over typologieën en de trekkentheorie in de psychologie? Maak onderstaande quiz.
a Wat is een belangrijk kenmerk van typologieën?
Ze zijn altijd gebaseerd op wetenschappelijk bewijs.
Ze maken gebruik van een continuüm waarop mensen gescoord kunnen worden.
Ze delen mensen op in een vast aantal categorieën zonder overlappingen.
Ze zijn flexibeler en kunnen verschillende aspecten van persoonlijkheid omvatten.
b Waarom zijn wetenschappers de traditionele typologieën gaan verlaten?
Omdat ze te veel aandacht besteden aan emotionele stabiliteit.
Omdat het onmogelijk is om iedereen in één type te plaatsen door overlappen in eigenschappen.
Omdat typologieën niet in staat zijn om de complexiteit van menselijke emoties weer te geven.
Omdat ze te ingewikkeld zijn om in de praktijk toe te passen.
c Wat houdt de trekkentheorie in?
Het idee dat iedereen in één type kan worden ingedeeld.
Het idee dat eigenschappen en trekken op een continuüm bestaan, waarop mensen hoger of lager kunnen scoren.
Een focus op de uiterlijke gedragingen van mensen.
Het gebruik van temperamenten om persoonlijkheid te begrijpen.
d Welke van de volgende uitspraken over trekkentheorieën is waar?
Het is moeilijk om de scores van mensen te meten.
Ze bieden een flexibeler begrip van persoonlijkheid dan de traditionele typologieën.
Ze beperken zich tot het meten van positieve eigenschappen.
Ze negeren de invloed van de omgeving op de persoonlijkheid.
e Welke benadering is meer geschikt voor het begrijpen van de complexe aard van menselijke persoonlijkheid?
typologieën trekkentheorie beide geen van beide
De Big Five is een bekend model dat persoonlijkheid beschrijft met vijf dimensies. Het bouwt voort op eerdere modellen, zoals dat van Hans Eysenck (1916-1977), die persoonlijkheid samenvatte in drie dimensies. Eysencks werk legde de basis voor een breder begrip van persoonlijkheid dat in de Big Five verder werd uitgewerkt.
2 In Agora 3 bestudeerde je al de 16 Personality Factors (16PF) van Cattell. In navolging van Gordon Allport zag de Britse psycholoog Raymond Cattell als eerste de persoonlijkheid als een verzameling van eigenschappen of trekken.
a Wat is een persoonlijkheidstrek? Leg in je eigen woorden uit.
b Volgens Eysenck waren de 16PF van Raymond Catell nog veel te uitgebreid. Net zoals Cattell maakte Eysenck gebruik van factoranalyse (zie de Good to know op p. 123) om zijn model te ontwerpen. Via die techniek kwam hij tot twee dimensies, extraversie-introversie en neuroticisme. Later voegde hij nog een derde, psychoticisme, toe. Leg aan de hand van de afbeelding op de volgende pagina uit wat een trekkentheorie is.
neurotisch (emotioneel labiel)
introvert snel geraakt humeurig vriendelijk passief rusteloos bezorgd gezellig voorzichtig agressief onbuigzaam praatziek oplettend prikkelbaar sober ontvankelijk vreedzaam veranderlijk pessimistisch makkelijk gecontroleerd impulsief gereserveerd levendig betrouwbaar optimistisch asociaal zorgeloos gelijkmoedig actief stil leiderschap kalm
emotioneel stabiel
Factoranalyse
Factoranalyse
extravert
Factoranalyse is een statistische methode die helpt om patronen in gegevens te ontdekken. Het wordt gebruikt om een grote hoeveelheid informatie te vereenvoudigen door variabelen die op elkaar lijken samen te voegen tot een kleiner aantal groepen, die 'factoren' worden genoemd (datareductie).
Toepassing in de persoonlijkheidspsychologie
De techniek wordt in de persoonlijkheidspsychologie gebruikt om persoonlijkheidskenmerken te groeperen. De theorieën van Cattell, Eysenck en moderne modellen zoals de Big Five en HEXACO, die je verderop zal bestuderen, zijn hiermee ontwikkeld. Onderzoekers reduceerden honderden persoonlijkheidsbeschrijvingen tot de belangrijkste factoren.
Eysencks onderzoek
Eysenck analyseerde persoonlijkheidsvragenlijsten en bekeek hoe sterk verschillende items met elkaar samenhingen. Items met een sterke onderlinge samenhang (hoge correlatie) wezen op een gemeenschappelijke onderliggende eigenschap of factor. Zo scoorden mensen die hoog scoorden op 'sociaal' vaak ook hoog op 'energiek' en 'assertief' - kenmerken die samen bij 'extraversie' horen.
Hans Eysenck (1916-1997) werd geboren in Berlijn. Eind jaren 30 kwam hij in verzet tegen de nazi’s en vluchtte naar Engeland. Tijdens WOII werkte hij in een noodhospitaal waar hij onderzoek deed naar de betrouwbaarheid van psychiatrische diagnoses. Na de oorlog was hij verbonden aan de universiteit van Londen als hoogleraar en hij was ook directeur van de psychologische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Hij werd bekend door zijn onderzoeken op het gebied van persoonlijkheidspsychologie. Vanuit biologischgenetische factoren legde hij verbanden met persoonlijkheidskenmerken.
Zijn model met drie dimensies beïnvloedde de verdere ontwikkeling van de trekkentheorieën. Na zijn dood werd de wetenschappelijke kwaliteit van zijn werk ter discussie gesteld.
3 Lees kenniskader 5.3 (p. 125) over de Big Five.
a Maak een spiekbriefje ter grootte van een post-it over de Big Five.
b Zoek bij elke dimensie een passend voorbeeld. openheid voor ervaringen
c Kies een bekend personage uit een film, serie of boek. Analyseer het personage vanuit de dimensies van de Big Five. VIP
consciëntieusheid
extraversie
altruïsme neuroticisme
De Big Five maakt deel uit van de trekkentheorieën in de psychologie. Trekkentheorieën gaan ervan uit dat persoonlijkheid bestaat uit een verzameling relatief stabiele trekken oftewel eigenschappen die invloed hebben op hoe mensen zich gedragen, denken en voelen.
De trekken worden vaak geordend in dimensies waarop individuen van elkaar kunnen verschillen. Een dimensie is een bredere categorie die meerdere trekken omvat. Het is een continuüm waarop individuen kunnen variëren van laag tot hoog (bijvoorbeeld van heel extravert tot heel introvert).
De Big Five, ontwikkeld door Robert McCrae en Paul Costa in de jaren 70, gebruikte factoranalyse om duizenden persoonlijkheidsadjectieven (zoals ‘vriendelijk’, ‘ijverig’ en ‘makkelijk in de omgang’) te herleiden tot vijf hoofddimensies. Onderzoekers stelden vast dat die vijf dimensies samen een valide en betrouwbaar beeld van persoonlijkheid geven.
De vijf dimensies van de Big FiveUitleg
1. openheid voor ervaringenHoge scoorders zijn creatief, leergierig en fantasierijk. Lage scoorders verkiezen eerder routine en een vertrouwde omgeving.
2. consciëntieusheid
3. extraversie
4. altruïsme/vriendelijkheid
5. neuroticisme (emotionele stabiliteit)
Het belang van de Big Five
Hoge scoorders zijn zorgvuldig, nauwkeurig en ijverig. Een lage score wijst op minder georganiseerd, uitstelgedrag en impulsiviteit.
Iemand die hoog scoort op extraversie is spraakzaam, zoekt graag contact met anderen en geniet van opwinding en pret. Iemand die laag scoort, wordt introvert genoemd. Hij is bedeesd, stil en verkiest eerder rustig gezelschap.
Iemand die hier hoog op scoort is vriendelijk, hartelijk en hulpvaardig in de omgang. Lage scoorders zijn eerder koel en gefocust op zichzelf.
Hoge scoorders ervaren vaak negatieve emoties, maken zich snel zorgen, zijn gevoelig voor stress en stemmingswisselingen. Lage scoorders zijn dan eerder kalm, ontspannen, emotioneel veerkrachtig en kunnen beter omgaan met stress.
—Het laat zien hoe verschillende, meetbare eigenschappen samen een persoonlijkheid vormen.
—Het Big Five-model is het meest gevalideerde en gebruikte persoonlijkheidsmodel in de psychologie.
—Door de vijf dimensies is het model breed toepasbaar. Het wordt niet alleen in de psychologie gebruikt, maar ook in gebieden zoals human resources, gezondheidszorg, onderzoek en marketing.
4 Bekijk in duo hoe de Big Five eruitziet. Kruis aan: plaats jezelf op het continuüm bij het adjectief dat het best van toepassing is. Geef daarna je resultaten door aan je klasgenoot die dezelfde tabel gebruikt om jou te beschrijven. Let wel: de kenmerken houden geen waardering in over iemand! Wat stel je vast?
Introversie en extraversie bedeesd zelfverzekerd stil spraakzaam onderdanig assertief geremd spontaan introvert extravert
Altruïsme en vriendelijkheid koel hartelijk onvriendelijk vriendelijk zelfzuchtig onzelfzuchtig tegenwerkend meewerkend strak soepel
Consciëntieusheid onnauwkeurig nauwkeurig achteloos nauwgezet nalatig grondig onzorgvuldig zorgvuldig lui ijverig
Neuroticisme en emotionele stabiliteit zenuwachtig rustig nerveus op zijn gemak gespannen ontspannen onstandvastig standvastig opvliegend kalm
Openheid voor ervaringen onintelligent intelligent onverstandig verstandig fantasieloos fantasierijk oncreatief creatief ongeïnteresseerd leergierig
Bron: beoordelingsschaal gebaseerd op de Big Five. Brysbaert, p. 507
5 Tijd om jezelf te testen met de Big Five. Doe de Big Five - test op iDiddit en vergelijk de testresultaten met de kruisjes die je op het continuüm aangegeven hebt. Wat stel je vast?
De Big Five persoonlijkheidstheorie is wereldwijd het meest gevalideerde en gebruikte model, maar kent ook kritiek. Dat is logisch, omdat (persoonlijkheids)psychologie voortdurend in ontwikkeling is dankzij nieuwe onderzoeken. De meest gehoorde punten van kritiek zijn:
Culturele bias: het model is ontwikkeld in westerse culturen, waardoor de vijf dimensies niet altijd even duidelijk zijn in niet-westerse contexten. Dat roept vragen op over de universele toepasbaarheid en laat zien dat cultuur een rol speelt in hoe persoonlijkheidskenmerken worden gemeten en geïnterpreteerd.
—Het model is te beperkt, omdat het niet de volledige complexiteit van persoonlijkheid beschrijft.
Modellen zoals HEXACO voegen bijvoorbeeld een zesde dimensie toe: eerlijkheid-bescheidenheid (honesty-humility).
Gebrek aan diepgang, omdat het niet volledig verklaart hoe specifieke gedragingen of interacties tussen kenmerken ontstaan.
—Focus op zelfrapportagevragenlijsten, waarbij mensen hun eigen persoonlijkheid beoordelen. Dat kan vertekening veroorzaken. Bijvoorbeeld, mensen kunnen geneigd zijn om zichzelf positiever te presenteren (sociale wenselijkheid) of de antwoorden kunnen onbewust worden beïnvloed door hun huidige stemming.
—Het model houdt te weinig rekening met de invloed van de omgeving. Persoonlijkheid wordt vooral gezien als een interne eigenschap, terwijl gedrag sterk afhankelijk kan zijn van de context.
Ondanks de kritiek is de Big Five nog steeds een betrouwbaar en veelgebruikt model. Het biedt een stevige basis voor het begrijpen van persoonlijkheid en wordt wereldwijd ingezet in onderzoek en praktijk.
6 Lees de tekst en beantwoord de bijbehorende vragen.
Wie knapper en netter oogt, heeft meer kansen op arbeidsmarkt
Aantrekkelijkheid en zorgvuldigheid zijn belangrijke determinanten van de aanwervingskansen van jobkandidaten, naast emotionele stabiliteit. Verder waarderen vrouwen openheid voor ervaringen en ideeën meer dan mannen. Dat blijkt uit onderzoek aan de Gentse universiteit.
Dr. Stijn Baert en masterstudente Lynn Decuypere kwamen tot die bevindingen via een laboratoriumexperiment waarin 159 deelnemers in de rol van werkgevers aanwervingsbeslissingen moesten nemen over 22 fictieve jobkandidaten, die ze alleen via een foto kenden. De bedoeling was om de impact van schoonheid én persoonlijkheid te onderzoeken op de kans om uitgenodigd te worden op een jobgesprek. Wat persoonlijkheid betreft werden de zogenaamde ‘big five’ persoonlijkheidsdimensies getest: inschikkelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit, openheid voor ervaringen en ideeën en extraversie. ‘Uit het onderzoek blijkt dat vooral aantrekkelijkheid en ingeschatte zorgvuldigheid een belangrijke rol spelen op de arbeidsmarkt’, zegt Stijn Baert. ‘Kandidaten die ervaren worden als beduidend aantrekkelijker of zorgvuldiger dan gemiddeld hebben ook beduidend meer kans om uitgenodigd te worden voor een jobgesprek. Het belang van emotionele stabiliteit blijkt ongeveer half zo groot. Ook extraversie en openheid hebben een - weliswaar lagerepositieve impact op de kans voor een jobgesprek. Enkel inschikkelijkheid schijnt geen rol te spelen.’
Als de onderzoeksresultaten worden opgedeeld naar het geslacht van de selectieverantwoordelijke, valt op dat het persoonlijkheidskenmerk ‘openheid voor ervaringen en ideeën’ wordt gewaardeerd door vrouwen, maar geen significant effect heeft op de beslissing van mannen om een kandidaat uit te nodigen. Verder blijkt dat ‘zorgvuldigheid’ minder een rol speelt voor aantrekkelijke kandidaten.
De literatuur ter zake geeft een productiviteitsgerelateerde verklaring: knappere werknemers hebben gemiddeld meer zelfvertrouwen, wat hun productiviteit ten goede komt. Ofwel kan er sprake zijn van ongelijke behandeling op basis van aantrekkelijkheid en persoonlijkheid, zelfs wanneer die de productiviteit niet beïnvloeden.
Naar: De Standaard
a In welk domein wordt hier gebruik gemaakt van de Big Five?
b Markeer de vermelde persoonlijkheidsdimensies van de Big Five in de tekst.
c Welke persoonlijkheidsdimensies hebben volgens het onderzoek een positieve impact op de kans om uitgenodigd te worden voor een gesprek?
d Welke persoonlijkheidsdimensie blijkt geen rol te spelen bij de aanwervingskansen volgens het onderzoek?
e Waarom kan ‘emotionele stabiliteit’ een belangrijke rol spelen? Verklaar jouw antwoord.
f Waarom hechten werkgevers meer waarde aan zorgvuldigheid dan aan extraversie bij het kiezen van kandidaten? Verklaar jouw antwoord.
g Hoe kan de theorie van de Big Five helpen bij het verbeteren van het wervings- en selectieproces?
h Wat zijn de mogelijke nadelen van het gebruik van persoonlijkheidstests in het sollicitatieproces?
Onderzoekers wilden een gedetailleerder en breder model van persoonlijkheid maken, omdat de Big Five niet alle eigenschappen volledig beschrijft. Door de dimensie honesty-humility (integriteit) toe te voegen, wilden ze beter begrijpen hoe ethisch en sociaal gedrag werkt, vooral in verschillende culturen.
7 HEXACO-matchmaking
a Lees kenniskader 5.4 (p. 131).
b Plaats het nummer van de situatie bij de passende dimensie.
c Motiveer je antwoord.
1 Je vindt een dure telefoon in de refter. In plaats van hem te houden of te verkopen, breng je hem meteen naar het secretariaat.
2 Tijdens een reis probeer je een onbekend gerecht en doet mee aan een lokale culturele traditie, omdat je nieuwsgierig bent.
3 Een klasgenoot is vergeten dat er een groepsopdracht ingeleverd moet worden en vraagt jou om hulp. In plaats van boos te worden, bied je aan om samen snel de laatste punten af te ronden zodat de opdracht op tijd af is.
4 Je voelt je angstig en onzeker over een belangrijke presentatie. Je bespreekt je gevoelens met een vriend(in) en vraagt om steun en geruststelling.
5 Tijdens de middagpauze op school organiseer je spontaan een spelletje voetbal met je klasgenoten. Je nodigt ook andere leerlingen uit om mee te doen en zorgt ervoor dat iedereen zich welkom voelt.
6 Je hebt een belangrijke toets volgende week. In plaats van alles uit te stellen, maak je een duidelijk studieplan, herhaal je de leerstof elke dag en zorg je ervoor dat je alles ruim op tijd af hebt.
Dimensie
Honesty-humility (integriteit)
Emotionality (emotionele stabiliteit/neuroticisme)
eXtraversion (extraversie)
Agreeableness (inschikkelijkheid)
Conscientiousness (zorgvuldigheid)
Openness to experience (openheid voor ervaringen)
Nummer situatie
8 Doe de HEXACO-test op iDiddit. Dit is een wetenschappelijk gefundeerde vragenlijst gebaseerd op het persoonlijkheidsmodel HEXACO dat peilt naar zes dimensies in de persoonlijkheid. HEXACO is een recente, lichte bijsturing van het klassieke model van de Big Five.
In 1997 besloten de Amerikaanse psychologen Kibeom Lee en Michael Ashton vierhonderd alledaagse Koreaanse woorden te onderzoeken waarmee je een persoon kon beschrijven. Door de lange, niet-Engelse woordenset te gebruiken, ontdekten ze dat er zes in plaats van vijf groepen eigenschappen bestaan. Drie daarvan zijn vrijwel identiek aan consciëntieusheid, extraversie en openheid uit het Big Five-model. Emotionaliteit (dat samenvalt met neuroticisme in de Big Five) en altruïsme doken ook op in het zesfactorenmodel, maar verschilden enigszins van hun tegenhangers.
Het HEXACO-model voegt één eigenschap toe: honesty-humility, in het Nederlands integriteit. De nieuwe factor bevat adjectieven als ethisch, eerlijk, bescheiden, loyaal, sluw, onbetrouwbaar, hebzuchtig, pretentieus en hoogdravend. Om te achterhalen of hun bevindingen universeel gelden, deden Ashton en Lee meer onderzoek in het Engels en andere talen. Ze bestudeerden ook oudere Engelstalige data met krachtige computers. Telkens dook het HEXACO-model met zijn zes factoren op. Tegen 2007 was het HEXACO-model van de persoonlijkheidsstructuur bevestigd in een dozijn verschillende talen.
Het HEXACO-model biedt een veelzijdige en praktische benadering voor het begrijpen van persoonlijkheid in verschillende contexten. Of het nu gaat om psychologisch onderzoek, marketing of om personeelsselectie. De inzichten die het model biedt, helpen bij het verbeteren van menselijke interactie en het bevorderen van begrip tussen individuen en groepen.
Bron: www.eoswetenschap.eu
9 Stel je voor: je werkt voor een assessmentbedrijf en je wenst gebruik te maken van profielen. Gebruik het HEXACO-model waarbij je voor de volgende beroepen een kijkwijzer ontwerpt.
Werk in duo's waarbij de leerkracht de beroepen verdeelt in de klas. Door een stip te plaatsen op de schaal geef je weer hoe sterk of zwak de eigenschap aanwezig moet zijn.
Merk op: het blauwe blokje geeft weer dat 80 procent van de mensen zich hier situeren.
Wanneer je daarbuiten gaat, dan zal een eigenschap heel uitgesproken aanwezig zijn.
1→ leerkracht
2→ verkoper
3→ leidinggevende in een bedrijf
4→ boekhouder
H: integriteit
A: verdraagzaamheid oprechtheid vergevingsgezindheid rechtvaardigheid zachtaardigheid hebzucht vermijding aanpassingsbereidheid bescheidenheid geduld emotionaliteit
C: consciëntieusheid angstigheid ordelijkheid bezorgdheid ijver afhankelijkheid perfectionisme sentimentaliteit bedachtzaamheid
X: extraversie
O: openheid voor ervaringen sociale zelfwaardering esthetische waardering sociale bravoure weetgierigheid sociabiliteit creativiteit levendigheid onconventionaliteit altruïsme
In Agora 3 leerde je dat emoties een element vormen van persoonlijkheid. Benieuwd naar wat emoties zeggen over wie je bent? Wat als je emoties je persoonlijkheid veel meer bepalen dan je denkt? Op iDiddit vind je Extra Hoofdstuk B: Emoties dat je als uitbreiding kunt maken. Hier ontdek je hoe emoties je persoonlijkheid beïnvloeden en waarom ze essentieel zijn voor je gedrag.
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke invloed heeft persoonlijkheid op ons gedrag?”
Forum
Herlees het voorbeeld van Aron uit opdracht 1 op p. 116, een student architectuur die zowel ambitieus is als veel waarde hecht aan zijn culturele achtergrond. Hij is trots op zijn Armeense afkomst, maar voelt zich ook verbonden met de Belgische cultuur en probeert een balans te vinden tussen beide.
Je wilt Arons persoonlijkheid beoordelen met behulp van een vragenlijst gebaseerd op de Big Five of HEXACO.
—Welke aspecten van Arons persoonlijkheid zullen volgens jou goed te meten zijn met de modellen? Motiveer je antwoord.
Zijn er specifieke eigenschappen van Aron die misschien niet goed meetbaar zijn met de modellen? Motiveer je antwoord.
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Bespreek in onderstaande situatie de validiteit en betrouwbaarheid. Stel je voor dat je een persoonlijkheidstest hebt gemaakt om te meten hoe extravert iemand is. De test bestaat uit twintig vragen over hoe sociaal iemand zich voelt. Je geeft de test aan honderd mensen en krijgt steeds dezelfde antwoorden, ongeacht wanneer ze de test invullen.
2 Vergelijk de Big Five en het HEXACO-model op de gegeven punten.
Persoonlijkheid kan omschreven worden als het unieke en stabiele patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt. Je gaat op zoek naar iemands persoonlijkheid om:
1. iemand te leren kennen
2. gedrag te kunnen voorspellen, voorspelbaarheid
3. je eigen gedrag beter te kunnen afstemmen
In persoonlijkheidspsychologie wordt persoonlijkheid gemeten aan de hand van valide en betrouwbare testen Met validiteit wordt bedoeld dat een test meet wat hij beweert te meten. Men spreekt van betrouwbaarheid wanneer een test bij herhaalde afnames onder dezelfde omstandigheden vergelijkbare resultaten oplevert.
Trekkentheorie
Trekkentheorieën gaan ervan uit dat persoonlijkheid bestaat uit een verzameling relatief stabiele trekken. De trekken worden vaak geordend in dimensies waarop individuen van elkaar kunnen verschillen. Het is een continuüm waarop individuen kunnen variëren van laag tot hoog, de meeste mensen bevinden zich ergens halverwege.
Big Five
Bij de Big Five vormen vijf dimensies een duidelijk en betrouwbaar beeld van persoonlijkheid:
Openheid voor ervaring
Consciëntieusheid
Extraversie
Altruïsme
Neuroticisme
HEXACO-model
Uit verder onderzoek bleek dat belangrijke eigenschappen zoals moreel karakter en ethisch bewustzijn ontbraken in de Big Five. Het HEXACO-model voegt één eigenschap toe aan de Big Five: honesty-humility (integriteit). De zes dimensies van de persoonlijkheid zijn:
Honesty-humility
Emotionality
—eXtraversion
Agreeableness
Conscientiousness
Openness
Persoonlijkheid:
1 stabiel patroon
2 psychologische kenmerken
3 gedragskenmerken
4 uniek
Hoe persoonlijkheid meten? wetenschappelijke criteria:
•validiteit
•betrouwbaarheid typologie → trekkentheorie
Doel persoonlijkheidsinzicht? 1 iemand leren kennen 2 voorspelbaarheid 3 eigen gedrag afstemmen
In hoofdstuk 5 onderzocht je persoonlijkheidsmodellen. Die helpen je te begrijpen waarom mensen op verschillende manieren denken, voelen en zich gedragen. In dit hoofdstuk ga je een stap verder en onderzoek je aandrijvers van gedrag zoals empathie, motivatie, coping en veerkracht. Die factoren spelen een belangrijke rol in hoe onze persoonlijkheid zich uit in het dagelijks leven.
Ons gedrag wordt sterk beïnvloed door hoe we met anderen omgaan. Sympathie en empathie zijn essentieel om te begrijpen hoe we relaties vormen en hoe we omgaan met (de emoties van) anderen. Door te begrijpen wat deze concepten inhouden en hoe je ze kunt toepassen, kun je beter omgaan met de mensen om je heen.
1 Lees kenniskader 6.1 (p. 137). Analyseer de twee reacties op de situatie. Welke gaat uit van empathie, welke van sympathie?
Situatie
Tijdens een speleologentocht valt Amy in een spelonk van een grot en roept: ‘Ik zit vast, het is hier donker en ik voel mij overweldigd!
Reactie 1 - Sam kijkt in het gat, klimt naar beneden en zegt: ‘Hé, ik weet hoe het is hier beneden, je bent niet alleen.’
Reactie 2 - Jonathan kijkt in het gat en zegt: ‘Oef! Het is daar niet fijn hé? Wil je een boterham?’
2 Geef aan welke cartoon iets zegt over empathie en welke iets zegt over sympathie. Leg het in je eigen woorden uit door gebruik te maken van de informatie uit het kenniskader.
Hoe zou jij het vinden als die muis dat met jou doet?
Ik weet precies hoe jij je voelt.
In je omgang met anderen zijn sympathie en empathie twee belangrijke vaardigheden:
Sympathie
—Je leeft je niet in, je hebt begrip.
—Je voelt ‘voor’ een ander.
—Je richt je meer op je eigen gevoel.
—Voedt niet noodzakelijk verbondenheid tussen mensen.
—Leidt niet altijd tot actie
1 Sympathie
Empathie
—Er is inlevingsvermogen.
—Je voelt ‘met’ een ander.
—Je legt de focus op de ander.
—Voedt verbondenheid tussen mensen.
—Kan leiden tot concrete actie: je bent gemotiveerd iets aan de situatie te doen.
Bij sympathie heb je medeleven met iemand. Je begrijpt de situatie van de ander, maar deelt niet noodzakelijkerwijs dezelfde emoties. Sympathie kan worden gezien als een meer afstandelijke vorm van emotionele betrokkenheid.
Een vriend heeft net te horen gekregen dat een dierbare is overleden. Je begrijpt dat je vriend verdrietig is en je voelt medelijden. Je zegt: ‘Het spijt me zo dat je dit moet doormaken. Ik denk aan je.’ Je stuurt een kaart of bloemen om je medeleven te tonen en biedt aan om te helpen als je vriend iets nodig heeft, maar je blijft emotioneel op een afstand.
2 Empathie
Wanneer er sprake is van empathie kun je je verplaatsen in de gevoelens van een ander en je ervaart zelf de gevoelens. Het gaat verder dan alleen begrijpen wat iemand doormaakt, je voelt het ook mee. Empathie zorgt voor een diepe verbinding. Je voelt de pijn en het verdriet van je vriend alsof het jouw eigen pijn is. Je zegt: ‘Ik kan me niet voorstellen hoe moeilijk dit voor je moet zijn. Ik ben hier voor je, wat je ook nodig hebt.’ Je brengt tijd met je vriend door, luistert naar verhalen over de overledene en biedt praktische hulp aan.
3 Het belang van empathie
Beide reacties zijn waardevol, maar empathie kan een diepere en meer betekenisvolle ondersteuning bieden. Empathie is belangrijk:
In relaties: het helpt je om betere relaties en sterke verbindingen met anderen op te bouwen. Wanneer je je verbonden voelt met iemand, ontstaat er vertrouwen en begrip.
In conflicten: empathie helpt om situaties vanuit het perspectief van de ander te zien, waardoor conflicten sneller opgelost kunnen worden.
In de samenleving: een empathische houding bevordert samenwerking en wederzijds respect, wat essentieel is in een diverse en complexe wereld.
Persoonlijkheidskenmerken, de omgeving en persoonlijke ervaringen beïnvloeden hoe empathie zich ontwikkelt.
3 Bekijk de afbeelding en vul in de tabel aan welke manier van betrokkenheid blijkt uit onderstaande uitspraken.
1
‘Toch jammer voor jou dat je niet geslaagd bent,’ zei Sasja toen ze hoorde dat mijn examen Frans niet goed was gegaan.
2
‘Ik ben er echt niet goed van dat je het niet haalde,’ zei Sam.
3
‘Ik begrijp best dat je je niet oké voelt nu,’ zei Amina.
4
‘Ik herinner me dat ik ook niet happy was toen ik hoorde dat ik niet geslaagd was,’ zei Marcel.
Stap naar betrokkenheid Wat? Uitspraken
jammer toch
sympathie
empathie
medeleven
Het spijt me voor jou.
Ik voel hetzelfde als jij.
Ik voel met je mee.
Ik ben ontroerd door jou.
Vanuit een evolutionaire invalshoek liggen de zorg voor en bescherming van het nageslacht ten grondslag aan de ontwikkeling van het huidige begrip empathie. Elke vorm van bescherming, zoals het behoeden voor hitte of kou, kan beschouwd worden als een voorloper van empathie. Gonzalez-Liencres et al. (2013) suggereren dat naast het voeden van het nageslacht, ook de emotionele zorg een evolutionair voordeel vormt: het empathisch gedrag van de ouders bereidt het nageslacht voor op hun rol als ouder.
Ondanks het feit dat empathie een fundamentele rol speelt in menselijke relaties, toont een recent literatuuroverzicht aan dat er in de afgelopen decennia geen eenduidige definitie van het begrip empathie is gevormd (Decety & Ickes, 2011). Volgens Decety en Ickes (2011) is empathie op veel verschillende fenomenen van toepassing als gevolg van de zoektocht naar een antwoord op twee vragen, namelijk: Hoe kan iemand weten wat een ander denkt en voelt? Wat zorgt ervoor dat iemand met gevoeligheid en zorg reageert op het lijden van een ander?
Bron: Empathie, imitatie en het vermogen om van aandacht te switchen in arts-patiëntinteracties. Rozanne van Diggelen, 2014, Tilburg University
4 Er zijn twee niveaus van empathie
a Lees de beschrijving van beide niveaus in kenniskader 6.2.
b Doe de test. Het is geen echt wetenschappelijke test, maar hij toont aan hoe beide niveaus van empathie kunnen begrepen worden.
Mini-empathietest
1 Als mensen om me heen nerveus zijn, word ik het zelf ook.
ja nee
2 Vrienden vertrouwen me vaak hun problemen toe, ze zeggen dat ik hen zo goed aanvoel.
ja nee
3 Ik voel snel aan wat mensen overstuur kan maken.
ja nee
4 Ik heb het snel door als iemand zin heeft in een praatje.
ja nee
5 Ik blijf meestal objectief bij films, ik laat me er niet compleet door meeslepen.
ja nee
Er zijn twee niveaus van empathie. De twee vormen werken vaak samen. Sommige mensen zijn sterker in de ene vorm dan in de andere, afhankelijk van hun ervaringen en persoonlijkheid.
Cognitieve empathie: het vermogen om te begrijpen wat een ander denkt en voelt. Dat niveau van empathie helpt om de perspectieven van anderen te zien en beter te communiceren.
Je merkt dat een klasgenoot nerveus is voor een presentatie omdat hij vaak stottert in het openbaar. Emotionele empathie: of ook wel affectieve empathie, betekent dat je dezelfde emoties ervaart als de persoon met wie je je inleeft. Emotionele empathie zorgt voor een diepere emotionele verbinding en kan leiden tot sterkere relaties.
Wanneer je ziet dat een vriendin huilt, voel je zelf ook verdriet opkomen.
5 Lees onderstaande situaties. Bepaal of er sprake is van cognitieve empathie, emotionele empathie of beide.
a Je klasgenoot vertelt dat hij zich zorgen maakt over een toets omdat hij weinig heeft kunnen studeren. Je zegt: ‘Ik begrijp waarom je gestrest bent, ik zou me in jouw situatie ook zorgen maken.’
b Je vriendin heeft haar geliefde huisdier verloren. Terwijl ze huilt, krijg je zelf ook tranen in je ogen en voel je haar verdriet alsof het jouw eigen verdriet is.
c Tijdens een groepsproject merk je dat een teamlid stil en teruggetrokken is. Je denkt: misschien voelt hij zich onzeker over zijn bijdrage aan de opdracht.
d Je moeder vertelt dat ze een stressvolle werkdag heeft gehad. Je luistert aandachtig en probeert je voor te stellen hoe vermoeiend dat voor haar geweest moet zijn.
Neurowetenschappers hebben het verschil tussen beide niveaus van empathie aangetoond aan de hand van de plaats die ze in de hersenen innemen.
Mensen die hoog scoren op emotionele empathie, hebben meer grijze stof in de emotieverwerkende insula. Dat is het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor zintuiglijk waarnemen, emotieregulatie, besluitvorming, geheugen, leren, empathie en stress. Hoogscoorders op cognitieve empathie hebben extra grijze stof in hun singulaire cortex, waar leren, geheugen en emoties samenkomen.
anterieure singulaire cortex insula
Volgens de onderzoekers is het wel zo dat mensen die hoog scoren op de ene vorm van empathie, meestal ook hoog scoren op de andere. Bron: www.psychologiemagazine.nl
6 Bekijk het filmpje. Kies een situatie waarbij jij een andere persoon geholpen hebt. Het gaat om een situatie waarin je merkte dat de ander met een emotioneel probleem zat. Hoe heb jij het aangepakt? Leg met eigen woorden uit op welk niveau van empathie je dat hebt aangepakt.
Stel je voor: je ziet iemand die hulp nodig heeft. Misschien een oudere persoon die moeite heeft om zijn boodschappen te dragen of een klasgenoot die verdrietig is na een teleurstelling. Wat maakt dat je besluit om te helpen? Dat wordt vaak aangedreven door empathie en sympathie. Samen vormen ze de basis voor altruïstisch gedrag.
7 Empathie kan een trigger zijn voor altruïstisch gedrag, maar dat laatste is een keuzeproces.
a Leg de term altruïsme uit in je eigen woorden.
b Wat heb jij voor het laatst gedaan voor een ander dat je echt wel altruïstisch kunt noemen?
c In welke persoonlijkheidsmodellen van hoofdstuk 5 vind je altruïsme terug?
d Hoe speelt empathie een rol in de onderstaande situaties? Is dit altruïstisch gedrag? Waarom (niet)?
Naar: nieuwsblad.be 1 2
Bashir Abdi was de enige landgenoot die in het zog van de Kenianen kon meeglippen.
Eliud Kipchoge was een klasse te sterk. Hij verlengde met veel bravoure zijn olympische titel van Rio. Maar in de strijd om het zilver en brons ontspon er zich nog een hartverwarmend spektakelstukje.
De dood of de gladiolen. In de laatste vijf kilometer leek Abdi aan het elastiek te hangen, maar zijn boezemvriend Abdi Nageeye hield hem in de race. De Nederlander nam onze landgenoot mee op sleeptouw en maande hem verschillende keren aan om in te pikken.
De vriendschap tussen onze landgenoot en de Nederlander kwam in de laatste meters van de race tot een hoogtepunt. In een sprintje voor het podium was Nageeye duidelijk de beste, maar hij had niet enkel oog voor eigen succes. Hij vuurde zijn trainingsmaatje Bashir Abdi naar het brons. Na de finish vielen ze in elkaars armen.
Naar: sporza.be
De zwaar visueel beperkte Spaanse marathonloopster Elena Congost (36) werd gediskwalificeerd op de paralympische marathon en verloor zo haar bronzen medaille omdat ze op het einde haar begeleider hielp toen die dreigde te vallen. Het gebeurde op enkele meters van de finish, terwijl de vierde in de wedstrijd in geen velden of wegen te bespeuren was. Er is daarom heel veel kritiek op de diskwalificatie, die enkel rekening hield met de letter, maar niet de geest van het reglement.
Het woord 'motivatie' is afgeleid van het Latijnse woord 'movere' wat 'in beweging brengen' of 'ontroeren' betekent. Motivatie is een fundamentele kracht die ons gedrag beïnvloedt en aanstuurt. Motivatiepsychologie is een tak van de psychologie die zich richt op het begrijpen van de drijfveren achter menselijk gedrag. Ze onderzoekt waarom mensen bepaalde acties ondernemen, wat hen motiveert, en hoe die motivatie kan worden beïnvloed.
1 De motivatie van Sem
a Nu er in de vakantie een nieuwe jobstudente aan de kassa zit, gaat Sem zonder morren boodschappen doen. Desnoods ook nog eens om dat potje mayonaise te halen dat hij daarnet toch wel vergeten was! ‘Dat duurt nu al drie weken,’ zegt zijn moeder tegen een buurvrouw. Ze vraagt zich af wat erachter kan zitten.
Waarom is Sem ineens zo veranderd?
1→ het ontstaan/de aanleiding
2→ de richting /het doel
3→ de intensiteit
4→ de volharding/de duur
b Lees de tekst hieronder en bekijk de foto’s. Wat stel je vast?
Motivatie en gedrag
Enerzijds kunnen motivaties het gedrag in een bepaalde richting duwen als gevolg van interne behoeften. Je gaat bijvoorbeeld op zoek in de koelkast omdat je honger hebt. Anderzijds kunnen motivaties het gedrag in een bepaalde richting trekken door externe doelen die aantrekken of afstoten. Wielrenners gaan bijvoorbeeld tot het uiterste bij de eindspurt om de eerste plaats op het podium te bemachtigen.
Gedrag wordt gestuurd door behoeften. Je eet omdat je honger hebt, je studeert hard voor een toets omdat je weet dat je ouders hun tevredenheid en waardering zullen uiten, iets waarnaar je wel verlangt. Vanuit deze visie komt motivatie voort uit behoeften binnen het individu. Een centraal begrip binnen deze visie is het streven naar homeostase Homeostase is een lichamelijke evenwichtstoestand die individuen in stand houden.
Stel je voor dat twee vrienden allebei hardlopen. De ene doet het omdat hij het fijn vindt om te lopen, terwijl de ander vooral rent voor de beloningen zoals een medaille of extra tijd met vrienden. Beiden doen hetzelfde, maar hun redenen zijn heel verschillend.
2 Welk soort motivatie heb jij?
Bekijk de tabel en vul ze aan met eigen voorbeelden.
Intrinsieke motivatie - Je hebt plezier in de uitvoering van een activiteit zelf.
Ik beleef veel plezier als ik aan het volleyballen ben in mijn sportclub.
- Je hebt voldoening in het voltooien.
Ik wil bij elke deelname aan de 20 km van Brussel mijn tijd verbeteren.
Extrinsieke motivatie- Deze activiteiten leiden tot het bereiken van een ander doel.
3 Bespreek samen de volgende situaties.
Hard studeren om een goed rapport te halen → tevreden ouders.
1→ Hoe moedig je een kind het best aan om te studeren? Met een extrinsiek, duur cadeau? Of door het kind intrinsiek plezier te laten beleven aan de vorderingen die het maakt?
2→ Niet alle doelen die we nastreven worden onmiddellijk gerealiseerd. Je zult bijvoorbeeld hard studeren voor je examens om goede resultaten te behalen, maar het langetermijnperspectief is dat je een verder doel wenst te realiseren, nl. je voorbereiden op hogere studies. Het toekomstperspectief verwijst naar de tijdsafstand en de doelen die je nastreeft.
4 Zoek een voorbeeld van een kort en een lang toekomstperspectief. kort: lang:
Binnen de motivatiepsychologie bestaan verschillende theorieën die verklaren hoe motivatie werkt. Een van de meest invloedrijke theorieën is de zelfdeterminatietheorie (ZDT). Die theorie richt zich op drie universele psychologische basisbehoeften en benadrukt dat die behoeften allemaal even belangrijk zijn voor optimale motivatie en welzijn.
5 Volgens de zelfdeterminatietheorie (ZDT), ontwikkeld door Edward Deci en Richard Ryan in 1985, zal je het meest gemotiveerd blijven wanneer je drie fundamentele behoeften vervult, het ABC van motivatie. Die behoeften beïnvloeden ons gedrag en de kwaliteit van motivatie. Maarten Vansteenkiste, een Belgische psycholoog, heeft bijgedragen aan het onderzoek naar de ZDT, vooral in het onderwijs.
a Bekijk aandachtig het filmpje.
b Maak een schematisch overzicht. Wat moet er zeker in je antwoord staan: vitamines, autonomie, competentie, verbondenheid, psychologische behoeften, drijfveren, universeel, zelfdeterminatietheorie.
6 Welke behoefte staat centraal in onderstaande voorbeelden? Wordt ze bevredigd of niet?
Ik kreeg felicitaties van mijn trainer tijdens de wedstrijd vandaag. Hij zei dat mijn passing enorm verbeterd is en dat hij trots op me is.
Mijn ouders hebben een vakantie geboekt zonder mij te vragen waar ik heen wilde. Nu moet ik drie weken naar een plek waar ik geen zin in heb.
Mijn beste vriendin heeft de hele week niet geantwoord op mijn berichten. Ik voel me een beetje buitengesloten.
Ik heb een paar uur op mijn kamer gezeten om een nieuwe songtekst te schrijven. Het voelt echt goed om mijn gedachten op papier te zetten en iets creatiefs te doen.
Na de volleybalwedstrijd ben ik met mijn teamgenoten naar de kerstmarkt geweest. We hebben enorm gelachen, het was echt gezellig.
Behoefte
Bevredigd?
7 De zelfdeterminatietheorie legt uit dat er een verband is tussen motivatie en onze behoeften. Motivatie kan variëren van meer opgelegd (gecontroleerd) tot vrij gekozen (autonoom). Het soort motivatie bepaalt hoe iemand zich voelt en hoe makkelijk het is om gedrag vol te houden. Waar zou je onderstaande situaties in het schema plaatsen?
a Sophie gaat elke zaterdag naar de bibliotheek om boeken te lezen, omdat ze het heerlijk vindt om nieuwe verhalen te ontdekken.
b Tom doet elke ochtend yoga, omdat hij merkt dat het hem helpt om zich de hele dag energieker en gezonder te voelen.
c Lisa studeert hard voor haar examens, omdat ze zich trots voelt wanneer ze goede cijfers haalt.
d Mark gaat twee keer per week joggen, omdat hij het belangrijk vindt om een gezonde levensstijl te hebben en een goed voorbeeld te zijn voor zijn jongere broer.
e Emma helpt haar ouders met huishoudelijke taken omdat ze anders niet naar het verjaardagsfeestje van haar vriendin mag gaan.
8 Schrijf kort een situatie op waarin je gemotiveerd was om iets te doen. Reflecteer nadien over de situatie aan de hand van de ZDT. Op welke manier werd (niet) tegemoetgekomen aan het ABC van motivatie?
—passie Motivatie 6.3
Motivatie verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivatie beïnvloedt:
1 de richting van het gedrag (naar welk doel)
2 de intensiteit van het gedrag (hoeveel inspanningen)
3 de volharding van het gedrag (hoelang volhouden)
Er zijn twee soorten motivatie:
intrinsieke motivatie
—Je hebt plezier in de uitvoering van een activiteit zelf. —Je hebt voldoening in het voltooien.
extrinsieke motivatie —De activiteiten leiden tot het bereiken van een ander doel.
Zelfdeterminatietheorie
Volgens de zelfdeterminatietheorie zijn er drie cruciale psychologische basisbehoeften, het ABC van motivatie.
1 Autonomie: de behoefte om zelf keuzes te kunnen maken en controle te hebben over je eigen leven.
2 verBondenheid: de behoefte om positieve relaties te hebben en je verbonden te voelen met anderen.
3 Competentie: de behoefte om bekwaam te zijn en effectief te kunnen handelen.
De zelfdeterminatietheorie onderscheidt verschillende redenen waarom iemand gemotiveerd is om bepaald gedrag te stellen. De eerste twee redenen zorgen voor gecontroleerde motivatie, de laatste twee voor autonome motivatie:
—externe druk
—interne dr uk
—persoonlijke zinvolheid
Stress is een onvermijdelijk onderdeel van het leven. Wanneer je wordt geconfronteerd met stress, beïnvloeden je persoonlijkheidskenmerken hoe je reageert. Het is belangrijk om te begrijpen hoe je met stress kunt omgaan (coping) en hoe je veerkracht kunt ontwikkelen. Veerkracht helpt je om beter om te gaan met tegenslagen en uitdagingen. Motivatie speelt daarbij een cruciale rol omdat het je drijft om door te gaan, zelfs in moeilijke tijden.
1 Stress is een natuurlijke reactie van het lichaam op een uitdaging of bedreiging. Het veroorzaakt zowel lichamelijke als psychologische reacties. Surf via iDiddit naar de website van Moodspace en bestudeer de webpagina. Noteer vijf elementen die jij meeneemt uit het filmpje en/of de informatie op de webpagina.
6.3.1
Iedereen krijgt te maken met stress en uitdagingen. Hoe je ermee omgaat, beïnvloedt niet alleen je gevoelens op dat moment, maar ook je algemeen welbevinden. Dat omgaan met stress noem je coping: strategieën om stress te beheersen, emoties te reguleren of problemen op te lossen. Hoewel sommige mensen dat van nature beter doen, kun je coping ook leren en ontwikkelen.
2 Bekijk het filmpje. Je ziet verschillende manier om met lastige situaties om te gaan. Noteer ze en bepaal nu al de top 3 van de manieren die jij meestal gebruikt bij stressvolle situaties.
Coping
Psychologen noemen de manier waarop je meestal omgaat met tegenslagen en met situaties die je stress bezorgen je ‘copingstijl’.
Coping is afgeleid van het Engelse begrip to cope with, wat letterlijk betekent ‘kunnen omgaan met of opgewassen zijn tegen’.
Een bepaalde copingstijl – de manier waarop je reageert op een stressvolle situatie – zal bepalen welk effect een probleem op je heeft.
Hoewel elk een favoriete copingstijl heeft, zul je meestal een aantal copingstijlen gebruiken, afhankelijk van de situatie. Sommige copingstijlen zorgen ervoor dat je je op korte termijn beter voelt, maar ze lossen het probleem op langere termijn niet op.
De Amerikaanse psycholoog Richard Lazarus (1922-2022) definieerde coping als ‘cognitieve en gedragsmatige inspanningen om interne en/of externe eisen en de conflicten daartussen te overwinnen, te verminderen of te tolereren’.
3 Omgaan met stress kan op verschillende manieren. Bij probleemgerichte coping pak je het probleem aan door de situatie te veranderen. Je kunt bijvoorbeeld een nieuwe hobby starten wanneer je te veel druk ondervindt in je huidige hobby. Bij emotiegerichte coping ga je je gevoelens beheersen, bijvoorbeeld door te starten met ademhalingsoefeningen. Kies één van de onderstaande situaties en geef telkens vijf tips aan jouw leeftijdsgenoten over hoe je met de situatie kunt omgaan.
1 Je hebt een grote toets waar je heel zenuwachtig voor bent en je hebt het gevoel dat je niet genoeg tijd hebt om je voor te bereiden.
2 Een misverstand heeft geleid tot een ruzie met een goede vriend(in). Je weet niet hoe je het goed moet maken.
3 Er zijn spanningen thuis, bijvoorbeeld door ruzie tussen je ouders of een gebrek aan communicatie. Dat zorgt voor veel stress en emoties bij jou.
4 Je hebt online negatieve of kwetsende opmerkingen gekregen en dat heeft een impact op je zelfvertrouwen.
Vijf tips emotiegerichte coping
Vijf tips probleemgerichte coping
4 Bekijk de verschillende copingstrategieën. Kun je de juiste copingstrategie koppelen aan de juiste casus?
Copingstrategie Casus
1sociale steun zoekenADe mama van Samira brandt een kaarsje voor een goed examen.
2actief aanpakken
3vermijden
BJannick kan zijn tranen niet bedwingen na het slechte nieuws in de familie. Zijn leerkracht vangt hem na de les op om hem te troosten.
CPetra voelt zich al een tijdje niet goed in haar vel en zoekt de leerlingenbegeleider van de school op voor een gesprek.
4expressie van emotiesDLisa’s punten voor Frans blijven slecht. Ze neemt zich voor om dagelijks haar woordenschat te herhalen en extra grammaticaoefeningen te maken op haar laptop.
5geruststellende gedachten en wensdenken
6palliatieve reactie
EKelefa heeft problemen met de leerkracht Nederlands. Hij komt systematisch het eerste lesuur niet naar de school.
F Een vriendin van je moeder zit in financiële problemen nadat ze haar werk kwijtraakte. Ze onderneemt niets en lijkt in haar toestand te berusten.
7passief reactiepatroonGJammer om vast te stellen hoeveel mensen alcohol misbruiken om hun problemen te vergeten.
1 2 3 4 5 6 7
Iedereen krijgt tegenslagen te verwerken, maar veerkracht bepaalt hoe je groeit en sterker wordt. Het beïnvloedt je persoonlijkheid, motivatie en welbevinden door je te helpen stress aan te pakken, je doelen te blijven volgen en een positief zelfbeeld te behouden.
5 Veerkracht vervult twee belangrijke functies in het behouden van je mentaal welzijn.
a Lees hieronder de omschrijving van de twee functies.
Beschermende functie: veerkracht werkt als een buffer, waardoor stress en tegenslagen minder zwaar wegen en je mentaal welzijn beter beschermd blijft.
Herstellende functie: wanneer je mentaal welzijn een deuk krijgt, zorgt veerkracht ervoor dat je kunt herstellen en ‘terugveren’ naar je oorspronkelijke balans.
b Plaats het nummer van onderstaande omgangswijzen bij de passende functie van veerkracht.
Je hebt recent een foto gepost op sociale media die je graag met je vrienden wilde delen. Maar al snel zie je een paar negatieve reacties verschijnen. Iemand heeft een onaardige opmerking gemaakt over je uiterlijk en een ander heeft kritiek op wat je hebt gepost. De reacties maken je onzeker. Je begint je af te vragen of je wel goed genoeg bent. Je merkt dat je je er steeds meer druk om gaat maken en het verpest je dag. Je twijfelt of je in de toekomst nog wel iets moet posten.
1 Je herinnert jezelf eraan dat niet iedereen op sociale media je mening of uiterlijk hoeft goed te vinden. Het is normaal dat mensen verschillend denken. Je kunt niet iedereen tevredenstellen.
2 Je praat met een goede vriend(in) over de situatie. Je merkt dat zij zich ook wel eens onzeker voelt door negatieve opmerkingen online en dat jullie samen kunnen lachen om hoe onbelangrijk zulke reacties eigenlijk zijn. Het helpt je om je eigenwaarde niet te laten afhangen van de mening van anderen.
3 Je besluit even afstand te nemen van de negatieve reacties door je telefoon weg te leggen.
4 Je neemt tijd voor jezelf door iets te doen wat je leuk vindt, zoals een hobby of een activiteit die je ontspant om je gedachten van de situatie af te leiden.
5 Je herinnert jezelf aan de positieve reacties die je hebt gekregen op de foto en aan de mensen die je steunen. Je besluit dat de mening van een paar mensen niet bepaalt wie je bent.
6 Je komt tot de conclusie dat de negatieve reacties niet echt belangrijk zijn voor je geluk. Ze zijn tijdelijk en hebben geen invloed op je zelfwaarde. Je besluit om opnieuw iets op sociale media te posten, zonder je zorgen te maken over wat anderen ervan denken.
Beschermende functie
Herstellende functie
c Formuleer zelf nog twee andere tips.
6 Bekijk het filmpje van Radio Gaga. Radio Gaga is op bezoek in het Zeepreventorium. Ze laten verschillende mensen aan het woord die zijn gepest, een ziekte hebben of andere tegenslagen in hun leven hadden. Allen tonen veerkracht en groeien naar een sterkere persoonlijkheid.
a Kies een persoon uit het filmpje.
b Welke voorbeelden van de herstellende en beschermende functie van veerkracht herken je?
c Op welke manier heeft de persoon zijn veerkracht versterkt?
Veerkracht wordt beïnvloed door verschillende factoren. Persoonlijke eigenschappen en vaardigheden zoals zelfvertrouwen, het vermogen om je situatie te analyseren en begrijpen, acceptatie van en openheid over je kwetsbaarheden en toegang tot hulpbronnen spelen een belangrijke rol.
Daarnaast is je omgeving cruciaal, positieve relaties met anderen hebben een grote invloed. Een stabiel sociaal netwerk draagt bij aan je veerkracht. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid sociale contacten, maar ook om hoe tevreden je bent met de intensiteit van die contacten. Sterke relaties en wederkerigheid zijn belangrijk.
Je veerkracht versterken
Je kunt je veerkracht zelf versterken, net zoals je een spier traint. Enkele tips die je kunnen inspireren: Focus op wat je zelf in de hand hebt. Pak problemen aan die je kunt beïnvloeden en laat los waar je geen controle over hebt.
—Laat je emoties toe. Ze maken deel uit van wie je bent.
—Vervang negatieve gedachten door helpende gedachten.
—Ken jezelf en vertrouw op wat je eerder heeft geholpen.
Zorg voor regelmaat en voldoende rust. Zoek afleiding in activiteiten die je belangrijk vindt, waar je blij van wordt en die je energie geven.
—Zet je ABC-bril op: focus op hoe je je eigen behoefte aan autonomie, verbondenheid en competentie kunt vervullen.
—Breng in kaart hoe en wanneer je verbondenheid ervaart met anderen zoals familie, vrienden, medestudenten en buren.
—Wees mild voor jezelf en anderen.
—Dur f hulp te vragen wanneer nodig.
Naar: moodspace.be
1 Coping
Coping is hoe we verstandelijk, emotioneel en gedragsmatig reageren op stress of problemen. Iemands copingstijl bepaalt hoe hij of zij met stressvolle gebeurtenissen omgaat. Er zijn twee hoofdcategorieën van coping: probleemgerichte coping (waarbij je het probleem aanpakt, zoals het veranderen van werk of studierichting) en emotiegerichte coping (waarbij je probeert de gevoelens te beheersen, bijvoorbeeld door ademhalingsoefeningen of sporten).
Een copingstijl kan gebruikmaken van verschillende copingstrategieën: actief aanpakken: het probleem analyseren en oplossen sociale steun zoeken: troost en hulp van anderen zoeken vermijden: het probleem ontkennen of uit de weg gaan palliatieve reactie: afleiding zoeken, soms met risico op verslaving passief reageren: piekeren of twijfelen aan jezelf expressie van emoties: frustratie of agressie uiten geruststellende gedachten: hopen dat het probleem vanzelf zal oplossen of dat anderen het erger hebben
2 Veerkracht
Veerkracht is het vermogen om effectief om te gaan met stress, tegenslagen en veranderingen. Het helpt je niet alleen moeilijke situaties te doorstaan, maar zorgt er ook voor dat je sterker en wijzer uit de ervaringen komt. Veerkracht wordt zowel bepaald door genetische als omgevingsfactoren.
Veerkracht heeft een dubbele functie:
1 Beschermende functie: veerkracht werkt als een buffer, waardoor stress en tegenslagen minder zwaar wegen en je mentaal welzijn beter beschermd blijft.
2 Herstellende functie: wanneer je mentaal welzijn een deuk krijgt, zorgt veerkracht ervoor dat je kunt herstellen en ‘terugveren’ naar je oorspronkelijke balans.
Zowel interne als externe hulpbronnen kunnen veerkracht ondersteunen.
Belang van veerkracht:
Mensen met een hoge veerkracht blijven beter overeind in moeilijke situaties en vinden manieren om verder te gaan. Daarentegen hebben mensen met lage veerkracht meer moeite om te herstellen. Stress stapelt zich op en kan leiden tot een lager zelfvertrouwen en emotionele problemen.
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke invloed heeft persoonlijkheid op ons gedrag?”
Forum
Omschrijf een concrete situatie waarbij je een bepaald gedrag gesteld hebt waar je trots op bent of gedrag dat je wilt veranderen. Analyseer het gedrag vanuit het ABC van motivatie en persoonlijkheidskenmerken.
Structureer je antwoord op een apart blad.
ABC van motivatie
Op welke manier spelen de behoeften een rol?
Hoe kun je meer tegemoetkomen aan de behoeften om gedrag te veranderen? autonomie verbondenheid competentie
Persoonlijkheidskenmerken beschermende factoren risicofactoren
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Gaat het in de volgende situaties over empathie of sympathie?
2 Leg het verschil uit tussen cognitieve en emotionele empathie aan de hand van een eigen voorbeeld.
3 Geef aan of het om probleemgerichte of emotiegerichte coping gaat.
4 Denk aan een situatie waarin jij stress had.
5 Leg veerkracht uit door gebruik te maken van de afbeeldingen.
Empathie
Empathie is het vermogen om je in te leven in de gevoelens of de gedachtegang van anderen.
Empathie
Sympathie verbondenheid met de andere voelen voor de andere focus op de andere Je wilt een ander gelukkig zien, zonder dat je je inleeft in de ander.
Niveaus van empathie
1 Cognitieve empathie: de gezichtspunten van een ander begrijpen.
2 Emotionele empathie: de emoties van een ander aanvoelen.
Altruïstisch ben je als je gedrag toont waarbij je je eigen rechtstreekse belangen opoffert ten gunste van anderen.
Motivatie
Motivatie verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivatie beïnvloedt:
1 de richting van het gedrag (naar welk doel)
2 de intensiteit van het gedrag (hoeveel inspanningen)
3 de volharding van het gedrag (hoelang volhouden)
Soorten motivatie
Intrinsieke motivatie
—Je hebt plezier in de uitvoering van een activiteit zelf.
—Je hebt voldoening in het voltooien.
Extrinsieke motivatie
—Deze activiteiten leiden tot een bereiken van een ander doel.
Zelfdeterminatietheorie
Er zijn drie cruciale psychologische basisbehoeften, het ABC van motivatie.
1 autonomie
2 verbondenheid
3 competentie
De zelfdeterminatietheorie onderscheidt verschillende redenen waarom iemand gemotiveerd is om bepaald gedrag te stellen. De eerste twee redenen zorgen voor gecontroleerde motivatie, de laatste twee voor autonome motivatie: —externe druk —interne dr uk —persoonlijke zinvolheid
Coping is hoe je verstandelijk, emotioneel en gedragsmatig reageert op stress of problemen.
Een copingstijl is een vaste, algemene manier waarop iemand meestal omgaat met stress en problemen. Er zijn twee hoofdvormen: emotiegerichte coping en probleemgerichte coping.
Copingmechanismen zijn concrete strategieën of technieken die iemand in een specifieke situatie toepast om met stress om te gaan: actief aanpakken sociale steun zoeken vermijden palliatieve reactie passief reageren expressie van emoties geruststellende gedachten
Veerkracht is het vermogen om met stress en tegenslagen om te gaan en er sterker uit te komen. Het heeft een beschermende functie en een herstellende functie. Zowel interne als externe hulpbronnen ondersteunen veerkracht.
Persoonlijkheid uit zich in gedrag.
altruïsme
4 aandrijvers gedrag
1 Empathie: verbondenheid met de ander ≠ sympathie 2 niveaus: cognitieve en emotionele empathie
2 Motivatie invloed op richting, intensiteit, volharding soorten: intrinsieke en extrinsieke motivatie zelfdeterminatietheorieën: ABC van motivatie: Autonomie, verBondenheid, Competentie amotivatie – gecontroleerde motivatie – autonome motivatie
3 Coping: reactie op stress en tegenslag copingstijl: voorkeursaanpak •emotiegericht •probleemgericht copingsmechanismen: specifieke actie
4 Veerkracht: omgaan met tegenslag en er sterker uitkomen 2 functies: beschermende en herstellende ondersteund door: interne en externe bronnen
WAAROVER GAAT DIT THEMA?
De sociale psychologie bevindt zich op een kruispunt tussen psychologie en sociologie. In de psychologie wordt, via de wetenschappelijke methode, kennis verzameld over het gedrag en de mentale processen van individuen. De sociologie bestudeert de interactie tussen die individuen en ‘sociale eenheden’. De sociale psychologie is een onderdeel van de psychologie die de invloed van anderen op gedachten, gevoelens en gedragingen van individuen bestudeert. Sociaal psychologen zoeken een antwoord op vragen zoals: hoe wordt het zelfbeeld beïnvloed door de sociale omgeving? Hoe vormt iemand zich een indruk van de ander? Aan de ene kant zal kennis over het communicatieproces belangrijk zijn. Hoe je communiceert heeft immers invloed op anderen en omgekeerd. Daarnaast zorgt kennis over het gedrag van anderen, sociale cognitie, dat je jouw communicatie beter kunt afstemmen.
Vink aan wat je in de loop van dit thema hebt geleerd.
Ik heb inzicht in het communicatieproces en begrijp de factoren die dat proces kunnen beïnvloeden.
Ik kan interpersoonlijke communicatiekaders (zoals axioma’s uit de gespreksvoering) toelichten aan de hand van voorbeelden.
Ik kan de grenzen aangeven zowel van mijn denken en mijn mening als die van een ander, opdat gesprekken en de sfeer niet verstoord geraken.
Ik begrijp het principe van de eerste indruk vanuit een aantal wetenschappelijke studies en conclusies.
Ik kan aangeven op welke manier de eerste indruk de omgang met anderen kan beïnvloeden.
Ik begrijp de attributietheorie: ik begrijp het onderscheid tussen interne en externe attributie, kan dit in casussen duiden en verklaringsmogelijkheden aangeven.
Ik kan aangeven op welke manier vertekeningen bij attributie een rol kunnen spelen in sociale omgang.
Ik kan het verband verwoorden tussen een manier van attribueren en het zelfbeeld van iemand.
Ik kan verklaren wat in situaties assertief, subassertief, evasief en agressief gedrag is.
BEGRIPPEN
zender – ontvanger – feedback – ruis – verbale communicatie – non-verbale communicatie –paraverbale communicatie – verbindende communicatie – eerste indruk – selectief waarnemen –selffulfilling prophecy – attributietheorie – interne en externe attributie – cognitieve vertekening –perceptuele vertekening – motivationele vertekening – fundamentele attributiefout – assertief, subassertief, agressief en evasief gedrag
BREINBREKER
In dit thema zoek je een antwoord op deze breinbreker:
“Op welke manier toon je wie je bent als je met anderen omgaat?”
FORUM
HOOFDSTUK 7 – HET COMMUNICATIEPROCES
7.1 Doelmatig communiceren
7.2 Soorten communicatie
7.3 Verbindende communicatie
7.4 Axioma’s in de communicatie
HOOFDSTUK 8 – SOCIALE COGNITIE
8.1 De eerste indruk
8.2 Attributie
8.3 Zelfverzekerde communicatie, assertiviteit
EXIT
Ben jij een goede communicator? Als je nu antwoordt: ‘Ja, want ik kan goed praten’, dan moet je toch eens verder doordenken. Praten is niet hetzelfde als communiceren. Bij communiceren komt veel meer kijken dan alleen woorden uitspreken. Ook een goede prater kan fouten maken en voor misverstanden zorgen.
1 Burger King bracht in 2021 een campagne. Analyseer de affiche van de campagne.
a Wat is de boodschap volgens jou?
b Bekijk het filmpje. Kwam de boodschap van Burger King over zoals die bedoeld was?
2 Hoe de boodschap overkomt en hoe je communiceert zijn belangrijk, maar wat is communiceren dan? Alles wat je communiceert, is te herleiden tot een schema.
a Vul in het schema aan wat er precies gebeurt in elke stap van het communicatieproces.
b Stel je voor dat jij de zender bent van het berichtje uit opdracht a. Vul in het schema aan wat je communiceert. Bedenk ook mogelijke reacties van je moeder op het berichtje.
• Je binnenkant: wat was jouw bedoeling?
• Je buitenkant: hoe heb je de boodschap gebracht?
• De binnenkant van je moeder: wat doet dit met je moeder?
• De buitenkant van je moeder: hoe heeft ze gereageerd?
Zender (jij)
Binnenkant
Buitenkant
Ontvanger (je moeder)
Binnenkant
‘Bus gemist, haal je me op?’
Op het ogenblik dat je moeder reageert (buitenkant), wordt zij zender en word jij ontvanger.
Ontvanger (jij)
Buitenkant
Binnenkant
Zender (je moeder)
Buitenkant
3 De ene binnenkant is de andere niet.
a Stel dat jij aan iemand de vraag stelt: ‘Weet je hoe laat het is?’ Hoe kunnen vier verschillende mensen er vanuit hun binnenkant dan over denken?
• Je moeder:
• Een onbekende op straat:
• Je leraar:
• Je broer:
b Formuleer bij elke persoon een buitenkant als reactie op zijn of haar binnenkant.
• Je moeder:
• Een onbekende op straat:
• Je leraar:
• Je broer:
4 Communicatie is dus een proces waarbij een zender codes uitstuurt die vervolgens door een ontvanger moeten worden geïnterpreteerd of gedecodeerd. In dat proces kan er storing optreden. Je spreekt dan van ruis in de communicatie. Ruis kan ervoor zorgen dat boodschappen verkeerd overkomen of slecht gedecodeerd worden.
a Bekijk het schema
zender
boodschap ruis ontvanger
decodering codering
decodering
boodschap ruis
b Je kunt vier soorten ruis onderscheiden. Verbind de soorten ruis met de juiste besprekingen.
fysieke/mechanische ruis
psychologische ruis
semantische ruis
fysiologische ruis
Je fysieke toestand maakt de communicatie moeilijk.
Storing bij de fysieke transmissie van een signaal dat de communicatie verstoort.
Interne gedachten maken de communicatie moeilijker.
Er is gebrek aan kennis of verkeerde interpretatie van de codes.
5 Denk na over de effecten van ruis op de communicatie.
1→ Geef bij elke soort ruis in het schema hieronder mogelijke storingen in de communicatie aan.
2→ Heb je al meegemaakt dat die ruis zorgde voor een communicatieprobleem?
3→ Wat kun je bij elke soort ruis doen om die ruis te beperken?
4→ Heb jij al zo’n soort ruis meegemaakt die de boodschap echt niet liet overkomen bij de zender? Wat doe je in zo’n geval?
Soort ruis
Heb je het al meegemaakt?Wat kun je eraan doen? fysieke/mechanische ruis of kanaalruis (‘noise’)
psychologische ruis
semantische ruis
fysiologische ruis
6 Bepaal bij de onderstaande situaties om welke soort ruis het gaat. Overleg met je buur wat jullie zouden doen opdat de communicatie niet fout loopt.
Situatie
Op het antwoordapparaat zei iemand dat hij je de volgende dag komt bezoeken, maar toen hij zijn naam zei, was er storing op de lijn.
Je leest op je gsm ‘varken’. Het is een bericht van je moeder die je vraagt om varkenslapjes mee te brengen, maar je denkt dat je van je kamer opnieuw een varkensstal hebt gemaakt.
Soort ruis Hoe pakken jullie het aan?
kanaalruis
psychologische ruis semantische ruis
fysiologische ruis
kanaalruis
psychologische ruis semantische ruis fysiologische ruis
De leraar Nederlands wil grappig doen en zegt: ‘De gevangene luisterde geboeid naar de rechter.’
Hij denkt dat de klas tegen hem is omdat niemand lacht, maar de leerlingen begrepen de woordspeling niet.
De nieuwe leraar geschiedenis
kwam de eerste les van het jaar de klas binnen en vroeg de leerlingen welke les ze voordien hadden: ‘Wat hebben we voor geschiedenis?’
Een leerling zei goedbedoeld: ‘de prehistorie’. Hij begreep niet waarom hij een uitbrander kreeg van de leraar.
kanaalruis
psychologische ruis semantische ruis
fysiologische ruis
kanaalruis
psychologische ruis semantische ruis fysiologische ruis
Communicatie is het overbrengen van informatie van een zender naar een ontvanger. Als de ontvanger op een boodschap reageert, spreek je van feedback of terugkoppeling. De ontvanger geeft feedback aan de zender. De rollen zijn dan omgedraaid: de ontvanger wordt zender en de zender wordt ontvanger. Zo krijgt de zender informatie over de manier waarop de ontvanger zijn boodschap ontvangt. Met ruis bedoelt men de verstoring van een boodschap tussen de zender en de ontvanger. Er ontstaat miscommunicatie.
ZENDER
boodschap
ONTVANGER
interne ruis? interne ruis?
externe ruis?
Interne ruis gaat over factoren bij de zender en de ontvanger die ervoor zorgen dat de boodschap niet goed begrepen wordt:
—Ofwel ligt de storing bij de zender.
De zender articuleert niet goed of spreekt een andere taal dan de ontvanger.
—Ofwel ligt de storing bij de ontvanger.
De ontvanger verwerkt de boodschap anders dan de zender dat bedoelde.
Hierbij kun je het onderscheid maken tussen:
Psychologische ruis: interne gedachten maken de communicatie moeilijk.
Semantische ruis: gebrek aan kennis of verkeerde interpretatie maakt de communicatie moeilijk.
Fysiologische ruis: de fysieke toestand van de zender of ontvanger maakt de communicatie moeilijk.
Externe ruis (ook wel kanaalruis) zijn factoren buiten het communicatieproces die het overkomen van de boodschap beïnvloeden.
Lawaai van machines of auto’s of de gsmverbinding die soms uitvalt.
Communicatie is een proces tussen zender en ontvanger en verloopt via een medium of kanaal. Dat medium kan echter verschillende vormen aannemen en de ene vorm is meer of minder geschikt in een welbepaalde situatie.
1 Uit onderzoek blijkt dat niet alle kanalen waarop een boodschap wordt gegeven, even effectief zijn. Hieronder vind je een lijst van verschillende communicatiekanalen.
a Welke kanalen gebruik jij het meest/het liefst?
b Duid bij elk kanaal aan of het voor jou efficiënt werkt of niet, met andere woorden ontstaan er via dat kanaal weinig of geen misverstanden bij de communicatie? Omcirkel wat past.
c Leg kort uit waarom wel of niet.
Kanaal Efficiënt Waarom wel/waarom niet?
whatsapp ja/nee
telefoon ja/nee
videochat ja/nee
sms-berichten ja/nee
face-to-face ja/nee
brief ja /nee ja /nee ja /nee
/nee
/nee
Het Nationale Social Media Onderzoek van Newcom publiceert jaarlijks inzichten over welke sociale media platforms er momenteel gebruikt worden door verschillende leeftijdsgroepen. Het gebruik van sociale media platforms verandert doorheen de jaren.
Uit het Nederlands onderzoek blijkt ook dat we, over de leeftijdsgroepen heen, gemiddeld 2 uur per dag aan sociale media besteden. Bij 15-19-jarigen ligt het gemiddelde echter 50 minuten hoger. Een interessant gegeven, aangezien het onderzoek ook vaststelt dat 2,4 miljoen Nederlanders zich ongelukkiger voelen door sociale media. Er wordt dan ook geconcludeerd dat sociale media een impact hebben op het welbevinden van individuen.
2 Een analyse van frequent gebruikte communicatiemiddelen gaf als resultaat dat niet elke manier van communiceren tot goede communicatie leidt. Je kunt je daarbij baseren op drie communicatiekanalen, die elkaar aanvullen. Op elk van die kanalen kunnen fouten een aanleiding zijn voor misverstanden en misinterpretaties. Je kunt dit vermijden door de kanalen op een goede manier te gebruiken.
a Lees kenniskader 7.2 (p. 171) over de verschillende soorten communicatie. Geef van elke vorm van communicatie een voorbeeld dat je tijdens de afgelopen les hebt ingezet.
Verbale communicatie:
Non-verbale communicatie:
Paraverbale communicatie:
b Geef aan op welk van de drie soorten communicatie het ene kanaal beter of minder scoort dan het andere.
Kanaal Verbale communicatieNon-verbale communicatie
face-to-face
Paraverbale communicatie
telefoneren
e-mail schrijven whatsapp
3 Om het gebrek aan paraverbale communicatie op te vangen, hebben bepaalde media trucjes gevonden. Gebruik jij ze ook?
a Hoe toon je bij kanalen die geen paraverbale boodschappen kunnen geven, hoe je...
• blij bent:
• verrast bent:
• boos bent:
b Soms hebben die vervangers van paraverbale communicatie niet het gewenste effect. Ze zijn niet subtiel en ook niet altijd gewenst omdat je niet weet in welke gemoedstoestand de ontvanger is. Beschrijf een situatie waarin je dat herkent.
c Soms gaat de communicatie via emoji’s fout. In het Westen interpreteren we de grappige emoji’s anders dan bijvoorbeeld in Japan. Sommige besturingssystemen van apparaten maken er iets anders van dan wat je intikte en dat leidt tot misverstanden. Heb je dat al meegemaakt bij de volgende emoji’s? Ken je de officiële betekenis zoals opgenomen is in de Emojipedia, de ‘bijbel van de emoji's’?
Veel chatters denken dat dit biddende handen zijn.
Gaat het om een arrogant glimlachje? Ben je aan het flirten?
Emoji gebruikt als een huilende smiley?
Je tong uitsteken vanwege een plagerijtje of een grap?
Een emoji die zijn handen laat zien?
Soms wordt deze emoji gebruikt om aan te geven dat je bijzonder hard moet lachen met een grap.
Een vrouw die een soort dansje doet?
Handen roepen uit ‘Hallelujah’?
Zeg niet ‘emoticon’ tegen een emoji
De eerste keer dat een emoticon echt bewust werd gebruikt, was in 1982.
Scott Fahlman, hoogleraar computerwetenschap aan de Carnegie Mellon University van Pittsburgh (VS), stuurde een e-mail naar een aantal collega’s waarin hij voorstelde om in berichten die grappig bedoeld waren het symbool ‘:-)’ te gebruiken en in serieuze berichten een ‘:-(‘. Zijn bedoeling was om misverstanden in onderlinge communicatie te voorkomen. In 2001 werd het woord ‘emoticon’ officieel opgenomen in de Oxford Dictionary Maar waarom zeggen sommige mensen dan ‘emoji’? Heel simpel. De emoticon is het typografische symbool, :) bijvoorbeeld. Heb je het over emoji's, dan heb je het over de pictogrammen waaruit je kunt kiezen als je aan het whatsappen of mailen bent.
De Japanner Shigetaka Kurita is het brein achter de allereerste emoji. Hij creëerde in 1999 een complete set van 176 pictogrammen, die stuk voor stuk niet groter waren dan 12 bij 12 pixels. Hij kreeg de opdracht om de icoontjes te ontwerpen voor de Japanse telecomgigant NTT DoCoMo. Zij boden toen al mobiel internet aan, maar hun e-mailsysteem kon niet meer dan 250 tekens versturen. En één zo'n geinig tekentje gaf gebruikers de mogelijkheid meer informatie te sturen met minder woorden. Sindsdien zijn de emoji's niet meer weg te denken uit onze digitale communicatie.
Bron: Quest
Communicatie verloopt via een medium of kanaal. Een communicatiekanaal is een middel waarlangs een boodschap gestuurd wordt. Voorbeeld: face-to-face contact, telefoon, e-mail ... Bij de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger kun je drie soorten communicatie onderscheiden:
1→ Bij verbale communicatie is er informatieoverdracht tussen een zender en een ontvanger waarbij geschreven of gesproken woorden worden gebruikt.
2→ Bij non-verbale communicatie is er informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij geen woorden worden gebruikt maar afgesproken gebaren, mimiek, tekens, afbeeldingen …
3→ Paraverbale communicatie is de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij bijkomende informatie gegeven wordt via onder meer de toon waarop iets gezegd wordt, de pauzes die je tussen zinnen en woorden laat …
Afhankelijk van het gekozen kanaal komt de ene soort communicatie meer tot uiting dan de andere.
Hoewel we over een enorme taalkennis en woordenschat beschikken, communiceren we geregeld ondermaats. Hierdoor ontstaan misverstanden en soms zelfs ruzies. Wat kunnen we doen om beter te communiceren?
VIP
Marshall B. Rosenberg (1934-2015) was een Amerikaanse psycholoog die vaststelde dat onze manier van communiceren – meestal zonder het te beseffen – gewelddadiger of vooral meer beschuldigend is dan we denken.
Hij is vooral bekend als de ontwerper van het model van geweldloze communicatie (Nonviolent Communication, NVC). Wij gebruiken ook het begrip verbindende communicatie. In dat model wil Rosenberg ons intenser naar elkaar laten luisteren en ons laten komen tot meer en dieper respect voor elkaar en tot een groter inlevingsvermogen in de ander (empathie). Dat kan door rekening te houden met de behoeften van de ander, moralistische oordelen te vermijden en het positieve in onszelf te gebruiken.
Let op: het model van de verbindende communicatie is bedoeld voor situaties waarin iemand jou onbedoeld pijn doet. Verbindende of geweldloze communicatie werkt niet als je met iemand communiceert die jou opzettelijk wil kwetsen.
1 Uitdrukkingen kunnen soms onnodig beschuldigend of nodeloos agressief overkomen.
a Duid aan of de zin een beschuldigende of een agressieve boodschap inhoudt.
b Door welke woorden kan de boodschap als beschuldigend of agressief ervaren worden? Duid die woorden aan in de zin.
c Plaats de letter van de beter geformuleerde zinnen onder het schema bij de oorspronkelijke zin die erbij past.
Uitspraak
1 Je bent weer te laat.
2 Je zou beter op je uurwerk kijken.
3 Je bent altijd te laat.
Beschuldigend of agressief? Betere formulering?
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief
4 Het is toch niet normaal hoe jij eet? beschuldigend agressief
5 Wat je zegt, is niet correct.
6 Hoe kun je zo ongevoelig zijn voor het lijden van dieren?
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief
7 Ik kan nooit op je rekenen.
8 ‘t Is weeral hetzelfde met jou.
9 Mijn hart bloedt.
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief
A Zou je, zodra je weet dat je niet op de afgesproken tijd kunt komen, mij willen sms'en dat je later zult zijn? Dan kan ik ook mijn planning aanpassen.
B Als je zo eet, vind ik het niet gezellig om samen te eten.
C Ik had je vroeger verwacht.
E Wist je niet hoe laat het was?
F Ik wou dat ik altijd op jou kon rekenen.
H Ik formuleer het anders. I Ik voel me hierdoor gekwetst.
2 Kan ik verbindend communiceren?
a Bekijk het filmpje over verbindende communicatie.
b Vul bij elke stap van verbindende communicatie aan wat je doet.
c Noteer bij elke stap welk zinsdeel erbij hoort.
A ‘… voel ik me … ‘
B ‘… omdat ik behoefte heb aan … ‘
Stap Wat doe je?
1 waarnemen
2 gevoelens
3 behoeften
4 verzoek
D Je was wel al vaak te laat.
G Ik ervaar dat ...
J Voor mij is dierenwelzijn belangrijk.
C ‘Als ik zie/ hoor dat …’
D ‘Ik wil graag dat …’
Zinsdeel
Verbindende communicatie is een manier van communiceren tussen mensen waarbij de kans vergroot dat mensen op een respectvolle en constructieve manier met elkaar omgaan.
Een belangrijke reden om verbindend te communiceren is dat er een grote kans bestaat dat de andere bereid is om in contact te komen met jou, zodat open communicatie mogelijk is.
Men gaat ervan uit dat mensen graag iets goeds doen voor iemand anders. Dat kan het geval zijn als:
Mensen er varen dat hun behoeften gezien worden en dat er rekening mee wordt gehouden.
—Mensen zelf vrij kunnen bepalen of ze ingaan op de verzoeken van de ander en niet omwille van druk of angst voor straf.
Bij verbindende communicatie hou je rekening met vier stappen:
Benoemen van de waarneming
Je beschrijft wat je ziet, wat er gebeurd is. Je blijft hierbij bij de feiten en doet dit op neutrale wijze.
Beschrijven van eigen gevoelens
Je benoemt welk gevoel dit bij jou teweegbrengt.
Behoeftes erkennen
Je formuleert waar je nood aan hebt, wat je behoefte is.
Verzoek formuleren
Op basis van je behoeftes formuleer je een voorstel om het probleem, dat wat je stoort, aan te pakken.
Het communicatieproces is dus onderhevig aan enkele valkuilen zoals ruis en de keuze van het medium. Er zijn echter vijf zekerheden waaraan je niet moet twijfelen. Daarvoor gebruik je een begrip uit de wiskunde: axioma’s. Een axioma is een niet bewezen, maar als grondslag aanvaarde bewering.
VIP
Paul Watzlawick (1921-2007) was een Oostenrijkse psycholoog. Hij wordt beschouwd als een van de meest beroemde communicatiewetenschappers. Hij was ervan overtuigd dat effectieve communicatie van fundamenteel belang is voor het begrijpen en verbeteren van menselijke relaties, vooral op het niveau van familie. Vanuit analyse van die relaties kwam hij op zijn vijf axioma's. Hij geniet internationale bekendheid door zijn werk The Situation Is Hopeless, But Not Serious: The Pursuit of Unhappiness, gepubliceerd in 1983. Zijn vijf axioma’s beschreef hij in zijn werk De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie (1974). Deze niet-bewezen stellingen, die wel als grondslag worden aanvaard, zijn de basis voor iedere communicatie.
‘Het geloof dat onze eigen visie op de werkelijkheid de enige waarheid is, is de gevaarlijkste waan.’
Je kunt onmogelijk niet communiceren. Alles wat je doet, zelfs als je ‘niets’ doet, heeft invloed op anderen. Ieder gedrag is een boodschap die je uitstuurt, en dus een vorm van communicatie. Het is net als dit: LEES DIT NIET.
1 Elk gedrag is communicatie. Lees de situatie en beantwoord de vragen.
Kasper stuurt een bericht naar drie van zijn vrienden. Hij voelt zich eenzaam nu het vakantie is en er weinig contact is en wil hen uitnodigen voor een uitstap naar zee. Maité moest haar gsm afgeven aan haar ouders, dus van haar krijgt Kasper geen antwoord. Mitch heeft het te druk met zijn vakantiejob en reageert ook niet. Mika antwoordt dat ze nu een lief heeft en andere prioriteiten heeft dan met Kasper naar zee te gaan.
a Analyseer de drie ‘reacties’ en besluit of er communicatie is of niet. Denk aan het comunicatieproces en aan de binnen- en buitenkant van de vier personages.
1→ Maité:
Besluit:
2→ Mitch:
Besluit:
3→ Mika:
Besluit:
b Welke boodschappen worden nu tijdens de les, al dan niet bewust of onbewust, uitgestuurd?
7.4.2 Axioma 2: elke communicatie heeft een inhouds- én een betrekkingsniveau
Je herkent het beslist: je zit rond 16u45 in de keuken en hoort gerommel in je buik. ‘Ik heb honger,’ zeg je wat geërgerd. Je vader antwoordt: ‘Ik ben je slaaf niet.’ Je staat op ontploffen. Er is dus een wisselwerking tussen wat er wordt gezegd? (het inhoudsniveau) en hoe het wordt gezegd (het betrekkingsniveau).
2 Bekijk het filmpje over het kerstontbijt. Hoe is de relatie tussen de drie leden van het gezin? Vul de tabel aan.
PersonageHoe zien ze zichzelf?
Hoe zien ze de relatie tegenover elkaar? zoon gelijkwaardig ongelijkwaardig zich op de ander afstemmend vader gelijkwaardig ongelijkwaardig zich op de ander afstemmend moeder gelijkwaardig ongelijkwaardig zich op de ander afstemmend
Hoe ziet de ander hem of haar?
3 Kijk aandachtig naar de afbeeldingen.
a Wat kun je afleiden uit de manier waarop de mensen op de afbeelding een handdruk geven?
b Test het uit! Hoe geef jij een handdruk aan jouw klasgenoten?
c Lees het artikel op iDiddit. Welke impact heeft een handdruk bij een eerste kennismaking?
7.4.3 Axioma 3: door verschillend te interpreteren heeft ieder zijn waarheid
In onze interacties zijn we geneigd om de situatie vanuit ons eigen standpunt te bekijken. De zender en de ontvanger interpreteren hun eigen gedrag als een reactie op het gedrag van de ander.
4 ‘Ja, maar hij is begonnen!’
a Leg de onderstaande communicatie uit vanuit het axioma Ieder heeft zijn waarheid.
Y: ‘Waarom moet je zo boos zijn als je iets zegt?’
X: ‘Ik ben boos omdat jij boos bent.’
Y: ‘Ja, maar ik ben boos omdat jij te laat bent.’
X : ‘Maar moet je daarvoor zo boos zijn?’
Y: ‘Ja, want je bent altijd te laat!’
X: ‘Altijd? Gisteren was ik wel op tijd!’
Y: …
b Beschrijf een communicatie, die je zelf hebt meegemaakt, vanuit dit axioma. Waarop legde jij het accent? Wat was voor jou de oorzaak van de fout gelopen communicatie?
c Bekijk de illustraties. Wie heeft gelijk?
Communicatie bestaat niet alleen uit woorden die je gebruikt, maar ook lichaamstaal, intonatie en gezichtsuitdrukkingen maken deel uit van je communicatie. Die laatste vorm is minder concreet, maar geeft veel informatie over emoties en relaties.
5 Woorden en gebaren
Communicatie gebeurt vaak met woorden of afgesproken tekens. Dat noemt men digitale communicatie
Maar ook zonder die woorden of signalen zeggen we veel. Dat heet dan analoge communicatie.
a Geef aan om welke taal het gaat: analoge taal of digitale taal.
b Leg uit waarom je dat zo benoemt.
Er is altijd een relatie tussen de zender en de ontvanger. Als mensen als gelijken praten, dan zitten ze in een symmetrische relatie. Denk daarbij aan vrienden die goed overeenkomen. Als mensen als ongelijken praten, dan zitten ze in een complementaire relatie. Bijvoorbeeld zoals een ouder en een kind.
6 Communicatie straalt steeds het soort relatie uit.
a Schrijf onder elke foto of de relatie symmetrisch of complementair is.
b Waaraan merk je dat?
c Afhankelijk van je relatie met je gesprekspartner is je taalgebruik anders. Noteer bij de illustratie het nummer van de tekstballon die erbij past.
1
4
Yes, dit deden we mooi samen.
Ik zeg het jou een laatste keer: doe dit nooit meer.
2
3
Dankzij jou verloren we het spel.
Ons krijgen ze niet uit elkaar. 5
6
Door jouw treuzelen waren we te laat op de afspraak.
Goed dat we het eens tegen elkaar kunnen zeggen.
Als het gaat over communicatie zijn er vijf zekerheden die vaststaan, axioma’s genaamd.
1→ Axioma 1: het is onmogelijk niet te communiceren
Alles wat je doet, ook ‘niets’ doen, heeft betekenis voor de ander. Elk gedrag is een vorm van communicatie. Er bestaat niet zoiets als ‘niet-gedrag’.
Je vader vraagt aan je om de tafel te dekken en je kiest ervoor om de vraag te negeren.
2→ Axioma 2: elke communicatie heeft een inhouds- én een betrekkingsniveau
Er is steeds een wisselwerking tussen wat er gezegd wordt en hoe het gezegd wordt.
Inhoudsniveau = de letterlijke inhoud van de boodschap, wat er gezegd wordt.
Een vader stelt aan zijn zoon de vraag om de tafel te dekken.
Betrekkingsniveau = de manier waarop iemand de boodschap moet opvatten, hoe iets gezegd wordt.
De vraag om de tafel te dekken wordt op een geërgerde toon gesteld, want de eerste keer leek het alsof je de vraag niet gehoord had.
3→ Axioma 3: door verschillend te interpreteren, heeft ieder zijn waarheid Communicatie is een circulair proces. De ontvanger interpreteert de boodschap van de zender. De ontvanger reageert en vervolgens wordt die reactie opnieuw geïnterpreteerd door de zender, die nu de ontvanger is geworden. Dezelfde boodschap kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Wat ervoor zorgt dat iedereen een eigen interpretatie en dus waarheid heeft van dezelfde boodschap.
Wanneer je vader aan je vraagt om de tafel te dekken, interpreteer je de vraag als iets vrijblijvend en denk je dat je dat niet nu meteen moet doen. De zender, vader in dit geval, vindt dat zijn boodschap nochtans duidelijk overkwam als iets wat nu meteen moet gebeuren.
4→ Axioma 4: communicatie gebeurt zowel digitaal als analoog
Digitale taal = communicatie die gebruikmaakt van tekens die door conventie vastgelegd zijn. Digitale taal maakt gebruik van het verbale kanaal (woorden) en het non-verbale kanaal (tekens, symbolen). Digitale taal moet je leren of wordt door iemand uitgelegd.
Analoge taal = communicatie die gebruikmaakt van tekens die niet door conventie vastgelegd zijn. De tekens worden niet altijd bewust gebruikt. De analoge taal kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, met misverstanden tot gevolg.
Je vader gebruikt woorden (digitale taal) om een boodschap over te brengen. Door zijn intonatie (analoge taal) interpreteer je de vraag als iets vrijblijvend.
5→ Axioma 5: communicatie verloopt symmetrisch of complementair
In een relatie heb je een bepaalde positie. Die positie kan verschillen naargelang de situatie. Ofwel ben je leidend, ofwel ben je volgend, ofwel ben je de gelijke.
Een symmetrische relatie = een relatie waarin de betrokkenen eenzelfde positie innemen.
Een complementaire relatie = een relatie waarin de ene persoon een leidende rol op zich neemt en de andere een rol van volger.
Wanneer je vader vraagt om de tafel te dekken, gaat hij uit van een complementaire relatie. Hij verwacht dat je de rol van volger zal opnemen en zal doen wat hij vraagt.
EUREKA!
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Op welke manier toon je wie je bent als je met anderen omgaat?”
Forum
Doorheen dit hoofdstuk leerde je meer over het communicatieproces. Voer een gesprek met jouw buur over een nieuwsfeit en maak de link met de nieuwe begrippen. a Teken het communicatieschema.
b Is er r uis aanwezig? Zo ja, is er hier sprake van interne of externe ruis?
c Welke soorten communicatie gebruik je?
Verbale communicatie:
Non-verbale communicatie:
Paraverbale communicatie:
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Leg de verschillende begrippen van het communicatieproces uit aan de hand van volgende situatie.
2 Waarom is de keuze van het kanaal om de boodschap over te brengen ook belangrijk? Illustreer aan de hand van een voorbeeld.
3 Je bent thuis aan het studeren, maar de buurman speelt zijn muziek veel te luid. Dat stoort je enorm. Je wilt graag dat hij de muziek zachter zet. Gebruik de verschillende stappen van verbindende communicatie om jouw boodschap over te brengen.
4 Leg uit waarom het onmogelijk is om niet te communiceren. Geef een voorbeeld.
5 Hoe kunnen misverstanden ontstaan door het verschil tussen inhoudsniveau en betrekkingsniveau?
Het communicatieproces
Communicatie = het overbrengen van informatie van een zender naar een ontvanger. De ontvanger geeft vervolgens feedback aan de zender na het decoderen van de boodschap. Ontvanger wordt hierdoor zender.
Dat circulair proces kan onderhevig zijn aan ruis:
Interne ruis
= factoren bij de zender en de ontvanger die ervoor zorgen dat de boodschap niet goed begrepen wordt.
Daarbij kun je het onderscheid maken tussen:
• Psychologische ruis
= interne gedachten maken de communicatie moeilijk.
• Semantische ruis
= gebrek aan kennis of verkeerde interpretatie maakt de communicatie moeilijk.
• Fysiologische ruis
= de fysieke toestand van de zender of ontvanger maakt de communicatie moeilijk.
Externe ruis
= factoren buiten het communicatieproces die het overkomen van de boodschap beïnvloeden.
Soorten communicatie
Communicatie verloopt via een medium of kanaal. Een communicatiekanaal is een middel waarlangs een boodschap gestuurd wordt.
Bij de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger kun je drie soorten communicatie onderscheiden:
Verbale communicatie
= de informatieoverdracht tussen een zender en een ontvanger waarbij geschreven of gesproken woorden worden gebruikt.
Non-verbale communicatie
= de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij er geen woorden worden gebruikt, maar afgesproken gebaren, mimiek, tekens, afbeeldingen …
Paraverbale communicatie
= de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij er bijkomende informatie wordt gegeven door de manier waarop de informatie gegeven wordt.
Verbindende communicatie
Verbindende communicatie is de manier van communiceren tussen mensen waarbij de kans vergroot dat mensen op een respectvolle en constructieve manier met elkaar omgaan.
Bij verbindende communicatie hou je rekening met vier stappen:
1→ Benoemen van de waarneming
Je beschrijft wat je ziet, wat er gebeurd is. Je blijft hierbij bij de feiten en doet het op neutrale wijze.
2→ Beschrijven van eigen gevoelens
Je benoemt welk gevoel het bij jou teweegbrengt.
3→ Benoemen van behoeftes
Je formuleert waar je nood aan hebt, wat je behoefte is.
4→ Verzoek formuleren
Op basis van je behoeftes formuleer je een voorstel om het probleem, datgene wat je stoort, aan te pakken.
Axioma’s in de communicatie
Als het gaat over communicatie, zijn er vijf zekerheden die vaststaan, axioma’s genaamd.
Axioma 1: het is onmogelijk niet te communiceren
Alles wat je doet, ook ‘niets’ doen, heeft betekenis voor de ander. Elk gedrag is een vorm van communicatie.
Axioma 2: elke communicatie heeft een inhouds- én een betrekkingsniveau
Er is steeds een wisselwerking tussen wat er gezegd wordt en hoe het gezegd wordt.
• Inhoudsniveau = de letterlijke inhoud van de boodschap, wat er gezegd wordt.
• Betrekkingsniveau = de manier waarop iemand de boodschap moet opvatten, hoe iets gezegd wordt.
Axioma 3: door verschillend te interpreteren, heeft ieder zijn waarheid
Dezelfde boodschap kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Wat ervoor zorgt dat iedereen een eigen interpretatie en dus waarheid heeft van dezelfde boodschap.
Axioma 4: communicatie gebeurt zowel digitaal als analoog
• Digitale taal = communicatie die gebruikmaakt van tekens die door conventie vastgelegd zijn. Digitale taal maakt gebruik van het verbale en non-verbale kanaal. Digitale taal moet je leren of wordt door iemand uitgelegd.
• Analoge taal = communicatie die gebruikmaakt van tekens die niet door conventie vastgelegd zijn. De analoge taal kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, met misverstanden tot gevolg.
Axioma 5: communicatie verloopt symmetrisch of complementair
In een relatie heb je een bepaalde positie. Die positie kan verschillen naargelang de situatie. Ofwel ben je leidend, ofwel ben je volgend, ofwel ben je de gelijke.
• Een symmetrische relatie = een relatie waarin de betrokkenen eenzelfde positie innemen.
• Een complementaire relatie = een relatie waarin de ene persoon een leidende rol op zich neemt en de andere een rol van volger.
communicatieproces
zender boodschap ontvanger
onderhevig aan ruis: interne ruis (bij zender en ontvanger)
• psychologisch
• semantisch
• fysiologisch externe ruis/kanaalruis
soorten communicatie: verbale non-verbale paraverbale
respectvol en constructief communiceren → verbindend communiceren
valkuilen in communicatie vs axioma’s van Watzlawick onmogelijk niet te communiceren inhouds- en betrekkingsniveau ieder zijn waarheid digitaal en analoog symmetrisch of complementair
Elke dag vorm je razendsnel indrukken van anderen en probeer je hun gedrag te begrijpen. Waarom gedraagt iemand zich op een bepaalde manier? Wat zegt iemands houding over zijn of haar bedoelingen? Dat soort inschattingen maken deel uit van sociale cognitie. Zoals je in Agora 3 zag, verwijst sociale cognitie naar de mentale processen die een rol spelen bij het waarnemen, ordenen en interpreteren van informatie over anderen. Die processen helpen je om het gedrag van anderen te voorspellen, een (correct) oordeel te vormen en ervaringen uit te wisselen. Dat zijn essentiële vaardigheden om goed te kunnen communiceren en functioneren in sociale situaties.
Wanneer je iemand voor het eerst ontmoet, vorm je binnen enkele seconden een beeld van die persoon. Dat eerste oordeel is gebaseerd op wat je waarneemt, zoals uiterlijk en gedrag, en beïnvloedt sterk hoe je met die persoon communiceert. Je kunt het vergelijken met het bekijken van een filmtrailer: de eerste beelden wekken een bepaalde verwachting op, zelfs als de volledige film een ander verhaal vertelt. Wat je als eerste ziet of hoort, kleurt de rest van de informatie en laat een blijvende indruk achter op je gedachten, zelfs wanneer je later nieuwe details ontdekt.
1 Bekijk het filmpje en bespreek de vragen.
a Wat is je eerste indruk van de verschillende groepen aan het begin van de video?
b Lees de Good to know. Herken je het halo- en horneffect in het filmpje?
c Hoe verandert je perceptie van de deelnemers naarmate de video vordert?
d Welke factoren dragen bij aan het veranderen van je eerste indruk tijdens het kijken?
e Wat leert dit filmpje je over het vormen van eerste indrukken en het hebben van vooroordelen?
Halo en horn
We schatten anderen in op basis van verschillende kenmerken en zijn geneigd om naar samenhang te zoeken. Dat betekent dat we vaak eigenschappen met elkaar verbinden waarvan we denken dat ze bij elkaar passen. Een positief kenmerk roept de verwachting op dat ook andere positieve eigenschappen aanwezig zijn, het halo-effect. Bijvoorbeeld: een medewerker die altijd op tijd komt en netjes gekleed is, kan door zijn manager als zeer competent en betrouwbaar worden gezien, zelfs als zijn werkprestaties gemiddeld zijn. De term halo verwijst naar de krans of aureool die rond het hoofd van engelen of heiligen wordt afgebeeld. Het horneffect is het tegenovergestelde en treedt op wanneer een negatieve eerste indruk ervoor zorgt dat we iemand in het algemeen negatief beoordelen. Een voorbeeld hiervan is een student die stil en afstandelijk lijkt. Die persoon wordt misschien als ongemotiveerd gezien, terwijl dat niets zegt over zijn werkelijke capaciteiten (Todorov et al., 2005). De term horn verwijst naar de horens waarmee de duivel vroeger werd afgebeeld, wat een negatieve connotatie heeft.
2 Bekijk het filmpje van First dates: Timmy en Lindsey werden gekoppeld door hun gemeenschappelijke interesse in rommelmarkten.
a Welke eerste indruk maakt Timmy?
b Welke fouten maakt hij? Kijk heel gericht naar:
1→ Kledij:
2→ Begroeting:
3→ Eerste gesprek:
c Welke eerste indruk maakt Lindsey?
1→ Kledij:
2→ Begroeting:
3→ Eerste gesprek:
4→ Non-verbale communicatie als ze over de frituur spreken:
d Wat denk je? Wordt dit een goede date? Waarom wel/niet?
e Wil je weten hoe het echt afloopt? Kijk dan tot het einde!
Waarom we meer aandacht besteden aan negatieve eigenschappen
Een verklaring ligt in het feit dat negatieve prikkels sterker inwerken dan positieve prikkels. Uit onderzoek blijkt dat we over een soort automatische scan beschikken voor boze, bedreigende gezichten en dat we over het algemeen meer aandacht besteden aan die negatieve eigenschappen die de potentie van gevaar in zich dragen. Daarbij gaat het om het bepalen tot welke sociale groep iemand behoort. Het komt voort uit de behoefte overzicht op de omgeving te krijgen, zodat een snelle eerste indruk gevormd kan worden.
3 Er is al veel onderzoek gedaan naar de eerste indruk. Bestudeer onderstaande wetenschappelijke studies en beantwoord bijbehorende vraag.
a Nalini Ambady (1959-2013), professor psychologie aan Stanford University, onderzocht het fenomeen van de eerste indruk. Zij liet een groep studenten drie geluidloze videotapes van ongeveer tien seconden zien van een professor die ze nooit ontmoet hadden. Vervolgens vroeg ze de studenten om de professor te beoordelen.
Het oordeel van de groep die de professor maar drie keer tien seconden had gezien, kwam grotendeels overeen met het oordeel dat een andere groep studenten velde nadat ze een compleet semester les hadden gehad van de professor. In een volgende testronde verkortte Ambady de videofragmenten zelfs tot twee seconden in plaats van tien. Het leverde dezelfde, opvallende resultaten op.
Schrijf een correcte hypothese voor dit onderzoek.
b De Amerikaanse psycholoog en onderzoeker John Gottman (1942) deed in de jaren 80 onderzoek naar de omgang tussen getrouwde stellen. Hij filmde hun interactie tijdens het oplossen van een meningsverschil (‘Nemen we wel of niet een hond?’). Op basis van een analyse van een uur gefilmde interactie kon hij met 95 procent zekerheid het huwelijkssucces van de onderzochte stellen voorspellen en zeggen of ze na vijftien jaar nog bij elkaar zouden zijn. De voorspellingen bleken bijna even betrouwbaar bij vijftien minuten filmmateriaal, en tot ieders verrassing gold dit zelfs voor drie minuten gefilmde conversatie tussen echtparen. Huwelijksgeluk ligt dus als het ware in een paar minuten besloten.
Schrijf een correcte hypothese voor dit onderzoek.
c Onderzoekers hebben vastgesteld dat niet alle kenmerken van de eerste indruk eenzelfde belang krijgen. De volgorde waarin de informatie verwerkt wordt speelt een rol.
Persoon A: intelligent, vakkundig, vlijtig, zelfverzekerd, koud, praktisch en voorzichtig.
Persoon B: koud, intelligent, vakkundig, vlijtig, zelfverzekerd, praktisch en voorzichtig.
Wat blijkt: persoon A wordt als positiever beschouwd. Nochtans hebben ze dezelfde persoonlijkheidskenmerken gebruikt.
Schrijf een correcte hypothese voor dit onderzoek.
d Hoe belangrijk is het om een eerste indruk te maken? Bekijk het filmpje en formuleer een conclusie.
4 Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat we onze eerste indruk niet snel aanpassen. Dat komt door verschillende factoren. Enkele van die redenen vind je in de onderstaande teksten. Lees ze en vat de kern schematisch samen.
We hebben minder contacten met mensen die een minder goede indruk op ons gemaakt hebben. We worden weinig geconfronteerd met het feit dat de eerste indruk mogelijk verkeerd was, omdat we geen verder contact zoeken met die persoon en hem of haar dus niet beter leren kennen. We kunnen onze eerste indruk dan ook niet bijsturen.
Mayssae (15 jaar) is nieuw in de klas. Toen ze zichzelf moest voorstellen, raakte ze in paniek en ze geraakte moeilijk uit haar woorden. Senna en Sabrine vinden haar maar een rare. Half maart zijn we ondertussen en Senna en Sabrine spreken nog steeds over Mayssae als ‘die rare’. Ze weten nog steeds niet dat Mayssae heel getalenteerd is: ze is intelligent, speelt volleybal op een hoog niveau en ze staat heel graag op een podium. Zingen en acteren kan ze als de beste.
We zijn zelden geïnteresseerd in een objectieve evaluatie van de eerste indruk over een persoon. We hebben vooral oog voor de informatie die onze eerste indruk bevestigt. Dat is ‘selectief waarnemen’.
We zijn ‘blind’ voor nieuwe en positieve informatie over die persoon. We hechten meer belang aan informatie die onze overtuiging bevestigt, dan aan informatie die onze overtuiging in twijfel trekt. Als we meer belang hechten aan informatie die onze overtuiging bevestigt dan aan informatie die onze overtuiging in twijfel trekt, spreken we in de psychologie van confirmatieneiging. Gibson onderzocht (1997) hoe de confirmatieneiging een rol kan spelen bij het in stand houden van een gokverslaving. Dat komt omdat gokverslaafden hun verliezen uit het verleden onderschatten. Ze besteden veel meer aandacht aan de keren dat ze gewonnen hebben dan aan de keren dat ze verloren. Ook zij zijn hier heel selectief in hun waarneming en herinnering.
We gedragen ons dikwijls op een zodanige manier dat onze verwachtingen uitkomen.
Na de eerste ontmoeting met Thalia, vind ik haar introvert, maar ook een tikkeltje arrogant. Ik gedraag me ten opzichte van Thalia nogal afstandelijk, en af en toe plaag ik haar wat. Thalia zegt weinig tegen mij, en soms bijt ze van zich af als ik een cassante opmerking maak. ‘Zie je wel’, zeg ik tegen Tijl. ‘Thalia negeert me en ze is arrogant.’ Psychologen spreken in dit geval van een selffulfilling prophecy of een zichzelf vervullende voorspelling: doordat je een bepaalde verwachting hebt, zal die ook uitkomen.
Selffulfilling prophecy werd al besproken in Agora 3, Thema 2, Hoofdstuk 3. Je gebruikte daar de Nederlandstalige benaming: zelfvervullende voorspelling.
We hebben de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van die groep. We delen de mensen in sociale categorieën in, waardoor er vooroordelen en stereotypen kunnen ontstaan. Die gaan op hun beurt onze eerste indruk versterken en blijven bevestigen.
Waarom? Sociale cognitie zal ons oordeel over de groep en alle leden van die groep bevestigen. De nieuwe informatie wordt actief bewerkt en vergeleken met wat we al uit ervaring wisten.
Schematische weergave:
Selffulfilling prophecy
Een mooi voorbeeld van selffulfilling prophecy is nog altijd het onderzoek van prof. Robert Rosenthal (ook wel het Rosenthal-effect of het Pygmalion-effect genoemd). Hij nam intelligentietesten af bij leerlingen van een basisschool en vertelde de leraren dat aan de hand van deze testen iemands intellectuele capaciteit kon worden voorspeld. De professor liet de testresultaten bij aanvang voor wat ze waren, hij wees willekeurig 20 procent van de leerlingen aan als leerlingen van de toekomst en gaf hun namen door aan de leerkrachten. Hij vertelde hen dat van die leerlingen opmerkelijke prestaties konden worden verwacht. In werkelijkheid was dat niet zo, maar de leerkrachten leefden wel in die veronderstelling. Maanden later werd dezelfde test nogmaals bij alle leerlingen afgenomen en wat bleek? Het IQ van de leerlingen van de testgroep (de 20 procent ‘veelbelovende leerlingen’) was opmerkelijk toegenomen ten opzichte van de overige leerlingen. De leerlingen die als veelbelovend waren aangemerkt maakten ook in vergelijking met anderen uit de klas meer vorderingen.
Bron: Self fulfilling prophecy, pygmalion effect, een zichzelf vervullende voorspelling (elanhr.nl)
De eerste indruk kun je omschrijven als de snelle, vaak onbewuste evaluatie die een persoon vormt over een ander op basis van beperkte en oppervlakkige informatie (zoals uiterlijk, lichaamstaal, stemgeluid …) Die eerste indruk beïnvloedt je perceptie, communicatie en interactie.
Voor onderstaande wetenschappelijke conclusies bestaat er een consensus:
1→ De eerste indruk bestaat.
2→ Je vormt snel, binnen de eerste seconden, een (al dan niet correct) beeld van iemand.
3 De volgorde waarin informatie gegeven wordt, speelt een belangrijke rol.
4→ De eerste indruk blijft lange tijd aanwezig. We zijn niet geneigd om onze mening over iemand zo maar te veranderen.
Factoren die ervoor zorgen dat de eerste indruk niet snel wordt aangepast:
1→ Je hebt minder contacten met mensen die een minder goede indruk op je gemaakt hebben.
2→ Je hebt de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van de groep. Je maakt sociale categorieën, waardoor vooroordelen en stereotypen kunnen ontstaan.
3→ Je bent zelden geïnteresseerd in een objectieve evaluatie van de eerste indruk. Je hebt vooral oog voor informatie die je eerste indruk bevestigt. Je doet aan selectief waarnemen.
4→ Je gedraagt je dikwijls op een zodanige manier dat je verwachtingen uitkomen: selffulfilling prophecy
Mensen besteden veel tijd aan het observeren, analyseren en verklaren van zowel het eigen gedrag als dat van anderen. Dat proces, waarbij je probeert de oorzaken van gedrag te achterhalen, wordt causale attributie genoemd. Hoe je gedrag verklaart, beïnvloedt immers je perceptie van de sociale wereld. Het is belangrijk om te beseffen dat attribueren een subjectief proces is. Het gaat om wat jij denkt dat de oorzaak van iemands gedrag is, wat niet altijd overeenkomt met de werkelijke reden.
VIP
Fritz Heider (1896-1988) was een Oostenrijkse psycholoog. Hij werkte aan verschillende universiteiten in Duitsland. Later verhuisde hij naar de Verenigde Staten, en werd er hoogleraar. Hij wordt als de grondlegger van de attributietheorie beschouwd. Het viel Heider op dat we ons eigen gedrag en het gedrag van anderen heel dikwijls in termen van oorzaak-gevolg proberen te verklaren. Soms zoek je de oorzaak van je resultaten op een examen bij jezelf (je hebt er hard voor gestudeerd), soms zoek je de oorzaak in de situatie, de omgeving (het was een moeilijk examen).
1 Volgens Heider en Simmerl (1944) ben je net als een wetenschapper gemotiveerd om gedrag te begrijpen. Bekijk het filmpje en bespreek wat je ziet.
2 Lees de tekst over Asleigh Barty en beantwoord nadien de vragen.
Gestopte Ashleigh Barty laat zich schrappen als nummer één: ‘De druk op haar is altijd heel hoog geweest’
Ashleigh Barty heeft haar afscheid als proftennisster aangekondigd. De Australische nummer 1 van de wereldranglijst kondigt in een video aan dat ze op 25-jarige leeftijd een punt achter haar carrière zet. Ze heeft gevraagd haar naam te schrappen uit de volgende WTA-ranking.
‘Ik heb de fysieke drive niet meer, de emotionele honger en alles wat nodig is om jezelf uit te dagen op topniveau. Ik ben klaar’, aldus Barty in een interview op de website van profbond WTA. ‘Het is de eerste keer dat ik het hardop zeg en het is lastig om te zeggen. Maar ik ben blij en ik ben er zo klaar voor’, zei ze tegen voormalig dubbelpartner Casey Dellaqua.
‘Ik weet in mijn hart dat dit het juiste is. Ik ben zo dankbaar voor alles wat het tennis me heeft gegeven. Het heeft al mijn dromen vervuld en nog veel meer. Maar ik weet dat dit het juiste moment is voor mij om afscheid te nemen, mijn rackets neer te leggen en andere dromen na te jagen.’
Barty won in 2019 op Roland Garros in Parijs haar eerste grandslamtitel in het enkelspel. Vorig jaar won de Australische Wimbledon en begin dit jaar schreef ze de Australian Open op haar naam. Op de US Open pakte ze in 2018 de titel in het dubbelspel met de Amerikaanse Coco Vandeweghe. Barty bereikte op 24 juni 2019 de eerste plaats van de wereldranglijst. Momenteel voert ze de WTA-ranking al aan sinds najaar 2019. In totaal is ze 121 weken de nummer 1 geweest. Ze heeft nu gevraagd haar naam te schrappen uit de volgende wereldranglijst. De kans is groot dat haar positie wordt overgenomen door Iga Swiatek. De twintigjarige Poolse won vorige week Indian Wells en wipte daardoor naar de tweede plaats, weliswaar op respectabele afstand van Barty. Swiatek, in 2020 winnares van Roland Garros, telt op haar beurt 691 punten voorsprong op Maria Sakkari.
Appelmans: ‘De druk op haar is altijd heel hoog geweest’
Voor Sabine Appelmans is het afscheid van Barty geen complete verrassing. ‘Ik snap het ergens wel. De druk op haar is altijd heel hoog geweest. Ze houdt ook niet van het vele reizen, dus ik denk dat ze zich beter voelt bij haar familie thuis. En met winst op de Australian Open heeft ze haar droom bereikt. Of een comeback mogelijk is? Dat kan altijd. Ze is nog jong. Maar ik weet niet wat haar plannen zijn.’
Het afscheid van Barty zorgt voor heel wat reacties. Onder meer de Australische premier reageert via de sociale media op de aankondiging van ’s werelds nummer 1 dat ze stopt met tennis. Scott Morrison zegt in een tweet dat hij vandaag met Barty heeft gesproken. ‘Bedankt voor het inspireren van een natie. Je bent een en al klasse. Jouw verwezenlijkingen zullen altijd gevierd worden. Namens alle Australiërs wens ik jou en jouw verloofde Garry het allerbeste voor jullie huwelijk en jullie nieuwe leven samen.’
WTA-baas Steve Simon omschrijft Barty als ‘een van de grote kampioenen’ op de WTA Tour en wenst de Australische ‘alleen maar het allerbeste’. Ook collega’s zoals Petra Kvitova, Simona Halep en Kirsten Flipkens zwaaien Barty uit. ‘Ash, je deed de dingen altijd precies zoals jij het wilde doen en niet hoe anderen het jou vertelden dat je het moest doen’, schrijft de Kempense. ‘Je eigen weg, je eigen pad ... Dat is wat ik zo waardeer en respecteer bij jou. Ik zal je slice op de tour missen, maatje. Proficiat kampioen en alleen maar het beste!’ Andy Murray houdt het kort: ‘Ben blij voor Ashleigh Barty, maar enorm teleurgesteld voor het tennis. Wat een speelster’, tweet hij met een hartje.
Bron: hln.be
a Waarom stopt Ashleigh Barty met tennissen? Wat zijn haar redenen?
b Waarom stopt Ashleigh Barty met tennissen? Wat zijn de redenen volgens Sabine Appelmans?
c Zie je overeenkomsten tussen de redenen van Barty en Appelmans?
Mensen attribueren voortdurend, omdat het helpt de wereld begrijpelijk te maken. De attributietheorie, ontwikkeld door Fritz Heider, biedt een wetenschappelijke verklaring voor hoe we oorzaken toeschrijven. Soms schrijven we gedrag toe aan persoonlijke factoren zoals talent of inspanning, terwijl we het in andere gevallen verklaren door omstandigheden of toeval. Je kunt dus intern of extern attribueren.
3 Bekijk het filmpje waarin het gedrag van Jan beschreven wordt.
a Wat gebeurt er als we Jan saai en asociaal noemen? Welke soort attributie herken je?
b Wat gebeurt er als we zeggen dat Jan geen tijd heeft om iets te gaan drinken? Welke soort attributie herken je?
4 Kruis aan of het over interne of externe attributie gaat. Verklaar waarom.
1 Ik heb een slecht mondeling examen gedaan, want de leerkracht kan me niet verdragen.
Verklaring: 2 Ik heb een goede toets gemaakt, want ik heb ervoor gewerkt.
Verklaring: 3 De leerlingen van de andere klas hebben een leukere leerkracht, eentje die makkelijke toetsen opstelt.
Verklaring:
4 De leerkracht zegt op de delibererende klassenraad dat deze leerling wekelijks naar de studiebegeleiding komt en extra oefeningen vraagt.
Verklaring:
5 Lees onderstaande krantenkoppen en reacties.
a Waar zien de schrijvers van de reacties op sociale media een verklaring? Bij iemands persoonlijke eigenschappen of bij de omgeving?
Intern (persoonlijke eigenschappen)
Extern (omgeving)
Jongeren scoren beter op politieke kennis na Jongerenstemtest van VRT NWS
Reactie op sociale media: ‘Blijkbaar zijn we toch niet zo ongeïnteresseerd als volwassenen denken.’
Ontslagnemende federale regering schrapt 3 miljoen euro steun aan projecten voor mentaal welzijn van jongeren
Reactie op sociale media: ‘Geen wonder dat zoveel jongeren het moeilijk hebben als de overheid ons constant in de steek laat.’
Zeven op de tien jongeren volgen nieuws vooral via sociale media
Reactie op sociale media: ‘Misschien moeten traditionele media zich aanpassen aan onze manier van nieuws consumeren.’
Resultaten onderzoek: gebruik sociale media bij jongeren blijft stijgen
Reactie op sociale media: ‘Tuurlijk, sociale media is waar we onszelf kunnen zijn en connecties maken.’
b Kies een krantenkop en een reactie. Probeer nu de attributie om te keren.
6 In deze cartoon merk je dat het koppel het gedrag van hun aanvallers attribueert.
a Is dit een voorbeeld van interne of externe attributie?
b Verklaar je antwoord.
7 Bekijk de twee situaties en beantwoord vervolgens de vragen.
1
Soukayna (15 jaar) danst heel graag. In haar dansclub worden elk jaar de solisten voor het grote optreden gekozen. Dit jaar is Soukayna er niet bij. Ze is door een blessure out geweest en mist lenigheid. Ze begrijpt dat haar vriendin Ciana dit jaar deze hoofdrol krijgt. Als Soukayna haar mindere prestatie toeschrijft aan de opgelopen blessure, kan ze zich verzoenen met de keuze van haar trainer. Ze is niet minder getalenteerd dan Ciana, ze heeft alleen wat tegenslag.
a Wat is hier interne attributie?
b Wat is hier externe attributie?
c Welke van de onderstaande uitspraken is van toepassing op Soukayna?
Soukayna vindt dat haar trainer een probleem met haar heeft en dat hij haar geen kans wil geven.
Ze beseft dat dansen niet echt aan haar besteed is.
Ze begrijpt de situatie, heeft controle over de situatie en begrijpt de keuze van haar trainer.
Soukayna weet dat ze een goede danseres is. Alleen heeft ze dit jaar tegenslag gehad. Vorig jaar had ze geen blessure en had de trainer het heel moeilijk om een keuze te maken. Ze beseft dat en zal er alles aan doen om volgend jaar weer honderd procent fit te zijn: hard trainen, dagelijks lenigheidsoefeningen inlassen en gezond eten en drinken.
d Hoe attribueert ze het feit dat ze geen solo mag dansen?
e Hoe attribueert ze haar toekomstplannen?
f Welke van de onderstaande uitspraken is van toepassing op Soukayna?
Vorig jaar kon ik wel meedansen. Als ik dat extern attribueer, maak ik volgend jaar wel een kans. Ik attribueer mijn kwaliteiten intern, dus ik voorspel dat ik volgend jaar kans maak om de solo te dansen.
Hard trainen is niet nodig. Die lenigheid komt vanzelf terug.
Ik bereid me voor op het examen van sociologie en psychologie. Ik heb hard gestudeerd en begrijp alle leerstof. De kans dat ik een goed examen afleg, is groot. Ik hoef me dus niet veel zorgen te maken. Attributie
De attributietheorie is een theorie uit de sociale psychologie. De theorie bestudeert causale attributie, het proces waarbij je oorzaken van gedrag probeert te achterhalen. Hoe je gedrag verklaart, kan een belangrijke impact hebben op je perceptie van de sociale wereld.
Volgens Heider (1944, 1958) zijn er twee basistypes van oorzaken voor iemands gedrag.
1→ Interne attributie: wanneer verklaringen worden toegeschreven aan de motieven, eigenschappen, vaardigheden van de persoon die het gedrag stelt.
Ik scoorde goed op het examen, omdat ik heel hard gestudeerd heb.
2→ Externe attributie: wanneer verklaringen worden toegeschreven aan externe of omgevingsfactoren
Ik scoorde goed op het examen, omdat het gemakkelijke vragen waren.
Uiteraard kunnen in sommige situaties beide vormen voorkomen.
Er zijn twee belangrijke redenen waarom mensen gedrag attribueren:
1→ Je kunt de omgeving en de reacties op verschillende gebeurtenissen rondom je controleren
2→ Je geeft een verklaring die voor jou aannemelijk is, waarmee je kunt leven.
Ik ben ziek de avond voor een grote overhoring. Ik doe mijn best om te studeren, maar ik weet dat ik een minder resultaat kan verwachten, als ik dit extern attribueer.
8.2
Het correct attribueren is niet altijd eenvoudig. Soms ontbreekt cruciale informatie, waardoor je moeilijk een onderscheid kunt maken tussen werkelijke en vermeende oorzaken. Zelfs wanneer je over alle nodige gegevens beschikt, kun je ze toch verkeerd interpreteren of gebruiken. Bovendien kan het, in bepaalde gevallen, je welbevinden ten goede komen om bewust een foutieve verklaring te hanteren.
Selectieve perceptie
Elk opvallend kenmerk van een persoon, object of gebeurtenis vergroot de kans dat het wordt opgemerkt. Waarom? Omdat we onmogelijk alles wat we zien in ons kunnen opnemen, moeten we ons wel beperken tot een keuze uit alle mogelijke stimuli. Dat noem je selectieve perceptie. Dat gebeurt niet willekeurig: onze hersenen kiezen op basis van onze interesses, achtergrond, ervaring en attitudes. Die tendens verklaart waarom sommige mensen door hun baas worden berispt voor iets wat niet wordt opgemerkt wanneer een andere werknemer het doet. Met selectieve perceptie kun je (gedrag van) anderen snel ‘plaatsen’, maar niet zonder het risico dat je er flink naast zit. Omdat je ‘ziet’ wat je (lees: je hersenen, het gebeurt immers grotendeels onbewust) wilt zien, kun je gemakkelijk onjuiste conclusies verbinden aan een dubbelzinnige situatie. We wijzen graag ‘schuldigen’ aan. Daar wordt de wereld overzichtelijker van.
Bron: uitdeklas.nl
8 Bekijk de drie situaties en beantwoord vervolgens de vragen.
De leerkracht draait zich om en roept: ‘Kiran!’ a
Kiran (16 jaar) is de deugniet van de klas. Hij stoort de les en is vaak de oorzaak van spanningen. Jij zit naast Kiran. Je wilt goed scoren bij hem. De leerkracht schrijft iets op het bord en jij gooit een prop papier tegen zijn hoofd.
Welke van de onderstaande uitspraken is van toepassing op de leerkracht?
cognitieve vertekening: fout van de beschikbaarheid perceptuele vertekening: fout van de opvallendheid motivationele vertekening fundamentele attributiefout
Motivering keuze:
b
Drie jongens van dezelfde leeftijd, met dezelfde kleding maar een andere huidskleur en afkomst, morrelen aan het slot van een fiets. Hoe reageren omstaanders?
Uit het fietsendief-experiment blijkt dat veel mensen beelden in hun hoofd hebben van mensen die tot andere groepen (uit-groep) behoren. Vaak zijn die beelden veralgemeningen, onvolledig of negatief. Dat kan leiden tot discriminatie en racisme.
Witte jongen steelt een fiets. Wat zie je? Wat gebeurt er? Welk beeld heb je?
Zwarte jongen steelt een fiets. Wat zie je? Wat gebeurt er? Welk beeld heb je?
c
Soort vertekening:
cognitieve vertekening: fout van de beschikbaarheid perceptuele vertekening: fout van de opvallendheid motivationele vertekening fundamentele attributiefout
Motivering keuze:
In een experiment van Snyder (1976) deden 55 mannelijke studenten mee aan een spel waarvan vooraf vaststond of ze zouden winnen of verliezen. Na het spel moesten ze uitleggen waarom ze hadden gewonnen of verloren. De resultaten lieten zien dat de deelnemers hun eigen succes vaker aan hun vaardigheden toeschreven en hun falen aan pech. Dat patroon zagen ze ook bij hun tegenstanders, en dat bleek vaak te kloppen.
Soort vertekening:
cognitieve vertekening: fout van de beschikbaarheid perceptuele vertekening: fout van de opvallendheid motivationele vertekening fundamentele attributiefout
Motivering keuze:
d Kijk aandachtig naar het filmpje en los de onderstaande vragen op. Hoe attribueer ik het roekeloze rijgedrag van anderen? Geef een voorbeeld.
Hoe attribueer ik mijn roekeloze rijstijl? Geef een voorbeeld.
Soort vertekening: cognitieve vertekening: fout van de beschikbaarheid perceptuele vertekening: fout van de opvallendheid motivationele vertekening fundamentele attributiefout
Motivering keuze:
Fundamentele attributiefout
In een onderzoek van sociaalpsychologen Ross, Amabile en Steinmetz (1977) voerden twee proefpersonen samen een quiztaak uit. Loting bepaalde wie de vragen moest bedenken en daarna stellen, en wie ze moest beantwoorden. Na afloop van de quiz beoordeelden de deelnemers elkaar onder meer op algemene kennis. Uit de resultaten bleek dat de ondervraagden zichzelf in vergelijking met de vragenstellers duidelijk negatiever beoordeelden op de aanwezigheid van algemene kennis.
Voor de vragenstellers was er nauwelijks een verschil; zij waren voor zichzelf nauwelijks gunstiger in hun beoordeling dan voor de ondervraagden.
Uit een tweede experiment bleek dat toeschouwers die bij een quiz aanwezig waren, oordeelden zoals de ondervraagden; zij schreven aan de ondervraagden veel minder kennis toe dan aan de vragenstellers. Hieruit kan men dus de conclusie trekken dat de ondervraagden en de toeschouwers slechts in beperkte mate oog hebben voor de situatie die de eersten sterk in het nadeel stelde. De vragenstellers bepaalden de inhoud van de vragen en konden zo een niet-representatief en sterk vertekend beeld presenteren van hun eigen algemene kennis.
Ook in de werkelijkheid doen zich dergelijke situaties dikwijls voor. Denk aan het verschil in rol of in persoonlijkheid. Of in een gesprek tussen een spraakzaam en zwijgzaam persoon.
Met andere woorden, mensen hebben de neiging om interne (karakterologische) oorzaken in het gedrag van anderen te overschatten ten koste van situationele oorzaken. Zij hebben te weinig oog voor externe of situationele factoren, bijvoorbeeld normen en rollen, die vaak in belangrijke mate het gedrag van mensen bepalen. Je noemt dit de fundamentele attributiefout.
Bekijk het korte filmfragment waarin de fundamentele attributiefout nogmaals wordt uitgelegd.
Bron: www.ensie.nl
Als je gedrag probeert te verklaren, kun je soms denkfouten maken.
1→ Je hebt de neiging om de eerste verklaring (die beschikbaar is) te gebruiken. Of die verklaring al dan niet correct is, weet je niet. Je gebruikt ze omdat ze beschikbaar is. Dat wordt de fout van de beschikbaarheid of cognitieve vertekening genoemd. Stralende zon, 28 graden en snikheet in de klas. De leerkracht zegt dat de leerlingen niet meewerken omdat het te warm is in de klas, niet omdat zijn les saai is.
2→ Hoe opvallender een mogelijke oorzaak, hoe groter de kans dat die oplossing gekozen wordt. Hier spreek je van de fout van opvallendheid of ook wel van de perceptuele vertekening. Als de leerkracht in de klas zich vasthoudt aan het bord en vreemde bewegingen maakt, denk je misschien dat hij dronken is, niet dat hij evenwichtsstoornissen heeft.
3→ Je bent geneigd om eigen succes vooral aan stabiele persoonlijkheidseigenschappen toe te schrijven en mislukking aan externe situationele oorzaken. Je hebt meer moeite om een attributie te maken die je slecht afschildert dan een flatterende attributie. Dat wordt een motivationele vertekening genoemd. De leerkracht is geneigd om de goede resultaten voor zijn vak toe te schrijven aan zijn kwaliteiten als leerkracht, niet aan de gemotiveerde leerlingen.
4→ Je hebt de neiging om eigen falen aan omstandigheden te wijten (externe attributie) en eigen succes toe te schrijven aan persoonlijke oorzaken (interne attributie). Omdat die denkwijze bij alle mensen en in een veelheid van omstandigheden lijkt voor te komen, wordt dat de fundamentele attributiefout genoemd. Toch worden hier ook vraagtekens bijgezet.
Het tweestapsmodel en de fundamentale attributiefout
Het tweestapsmodel (1990) van Gilbert & Malone geeft een verklaring voor het feit dat de fundamentele attributiefout zo vaak voorkomt. Wanneer je het gedrag van anderen interpreteert, doorloop je twee stappen:
1 Automatische interne attributie
In de eerste stap schrijf je gedrag makkelijk toe aan iemands persoonlijkheid of intenties. Dat gebeurt snel en zonder veel nadenken.
Als iemand boos reageert, denk je meteen dat die persoon een kort lontje heeft.
2 Correctie voor situationele factoren
In de tweede stap, die bewuste aandacht en inspanning vereist, kun je externe factoren in overweging nemen. Dat kan je eerste indruk bijstellen.
Na wat nadenken realiseer je je dat de persoon misschien boos reageerde omdat hij net slecht nieuws had gekregen.
Mensen blijven vaak hangen bij de eerste stap, omdat die de minste inspanning vraagt. Als je een extra inspanning levert om verder te denken, kun je tot een meer genuanceerde blik op iemands gedrag komen.
Wist je dat de verklaringen die je geeft aan je eigen gedrag en dat van anderen een invloed hebben op je zelfbeeld? Als je een compliment krijgt en denkt: ‘Dat was gewoon geluk’, dan haal je jezelf onbewust naar beneden. Als je dat compliment toeschrijft aan je eigen inspanning, versterkt dat je zelfvertrouwen.
9 We gaan nog even terug naar Soukayna uit opdracht 7.
Ze wordt niet verkozen om een solo te dansen. Ze mist wat souplesse in haar dans, wat lenigheid, en dat komt omdat ze out was met een blessure. Het zelfbeeld van Soukayna is niet aangetast door die tegenslag. Tenslotte is dit niet haar schuld.
a Wat gebeurt er met haar zelfbeeld als ze haar tegenslag extern attribueert?
b Wat gebeurt er met haar zelfbeeld als ze haar tegenslag intern attribueert?
c Afhankelijk van haar attributie bij succes of tegenslag, zal het zelfbeeld van Soukayna stijgen of dalen. Vul het schema aan.
Succes Falen
Soukayna attribueert intern extern
Wat gebeurt met zelfbeeld?
Soukayna attribueert extern intern
Wat gebeurt met zelfbeeld?
d Wat gebeurt er met ons zelfbeeld bij de volgende uitspraken? Het kan stijgen, dalen of gelijk blijven.
Zelfbeeld
1 ‘Dat examen was goed, omdat ik slim ben.’
2 ‘Dat examen was goed, omdat ze waarschijnlijk niet streng hebben verbeterd.’
3 ‘Dat examen was slecht, omdat de leerkracht een pik op mij heeft!’
4 ‘Dat examen was slecht, want ik ben te dom.’
10 Welke uitspraken zijn correct? Kruis het juiste vakje aan en toon aan met een voorbeeld.
a Als we een stijging willen van ons zelfbeeld, dan:
attribueren we onze eigen successen intern. attribueren we de successen van anderen intern. attribueren we het falen van anderen intern.
attribueren we ons eigen falen extern.
Voorbeeld:
b Als we een daling veroorzaken van ons zelfbeeld, dan:
attribueren we ons succes extern.
attribueren we ons falen extern.
attribueren we ons falen intern.
attribueren we het succes van anderen intern. attribueren we het succes van anderen extern.
Voorbeeld:
c Wat gebeurt er met je zelfbeeld als je:
1 je slechte resultaat op deze oefening intern attribueert?
2 je goede resultaat op deze oefening extern attribueert?
3 het examen van de leerkracht extern attribueert?
4 de slechte punten op het examen intern attribueert?
5 de slechte punten van de andere klas intern attribueert?
6 de slechte punten van je klas extern attribueert?
StijgenDalenGelijk
Mensen hebben de neiging om oorzaken van gebeurtenissen zodanig toe te schrijven dat hun zelfbeeld wordt beschermd. Dat betekent dat successen vaak worden toegeschreven aan interne factoren, zoals eigen capaciteiten of inspanningen. Terwijl mislukkingen eerder worden toegeschreven aan externe factoren, zoals pech of omstandigheden buiten hun controle. Die neiging staat bekend als de zelfdienende attributie.
Als we ons gedrag op deze manier attribueren, heeft dat een invloed op ons zelfbeeld.
ik
anderen
interne attributie
zelfbeeld stijgt
externe attributie → zelfbeeld stabiel
externe attributie → zelfbeeld stabiel
interne attributie → zelfbeeld stijgt
Hoe je sociale situaties waarneemt en interpreteert, sociale cognitie, heeft een invloed op je communicatie. Het inschatten van de situatie kan je helpen om zelfverzekerd en respectvol voor jezelf op te komen, dat is assertiviteit. Assertief communiceren heeft op zijn beurt dan weer een impact op de sociale situatie en hoe anderen naar je kijken.
Opkomen voor jezelf in andere culturen
In een Japans onderzoek (Kagami & Ohbuchi, 2004) werd gekeken hoe ze conflicten oplossen tussen leerkrachten en studenten. Japanse leerkrachten gaven taalles aan Chinese en Koreaanse studenten. Als de studenten de oorzaak van het conflict bij de leerkracht situeerden, kwamen ze zeer assertief uit de hoek. Ze kwamen op voor zichzelf, op een respectvolle manier. Zochten ze de oorzaak eerder intern, dan zochten ze een compromisoplossing. Bron: Onderwijskunde als ontwerpwetenschap, Martin Valcke, p. 513
1 Lees onderstaande situaties en geef aan hoe jij erop zou reageren. Welk effect zou de reactie kunnen hebben?
Situatie
Je vindt dat Mayte geen doorzetter is. Als de leerstof voor wiskunde wat moeilijker wordt, geeft ze onmiddellijk op. Je gaat haar probleem intern attribueren.
Hoe reageer jij?
Mogelijk effect?
Klara stoort constant de les. Ze maakt ongepaste opmerkingen als de leerkracht iets vraagt. Je bent dat beu. Je begrijpt ook wel dat het gedrag van Klara het gevolg is van de onverschillige opvoedingsstijl van haar ouders.
Je zit samen met een vriend in de bioscoop. Achter jullie zit een koppel dat heel luid praat. Je vindt hun gedrag storend.
Je staat in de rij bij de kassa. Iemand glipt voor.
Je staat in de rij bij de kassa. Een getatoeëerde kleerkast met een enorme bundel armspieren steekt voor. Je attribueert het gedrag intern en denkt dat voorsteken en egoïstisch zijn een deel is van zijn persoonlijkheid.
Je zit aan tafel na te genieten van een lekkere maaltijd. Er zijn nog twee stukjes taart over: een groot en een klein stuk. Je zus vraagt welk stuk je wilt.
Je beste vriend vraagt om een cursusboek van je te lenen, maar je leent liever geen boeken uit. Je attribueert je angst om dingen uit te lenen intern. Je bent bang dat er iets met je cursusboek kan gebeuren. eigen voorbeeld
2 Lees de onderstaande situaties. Duid aan welke uitspraak erop van toepassing is en duid aan welke rol ‘jij’ en ‘ik’ hierbij spelen (doorstreep wat geen rol speelt).
Je hebt een uitje gepland met je beste vriend. Jullie gaan naar de film. Achter jullie zit een koppel dat heel luid praat. De kans is groot dat jij je plots omdraait en roept dat het gedaan moet zijn. Je reageert op dat moment agressief. Je hebt alleen oog voor jezelf, en niet voor de andere. Deze reactie lokt vaak conflicten met anderen uit.
ik - jij
a Welke uitspraak is van toepassing op een agressieve persoon?
Ik heb alleen oog voor ‘ik’.
Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.
Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten. Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.
Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk: ‘Ik!’ Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.
2
Je staat in de rij bij de kassa. Een getatoeëerde kleerkast met een enorme bundel armspieren steekt voor. Je attribueert dit gedrag intern, en denkt dat voorsteken en egoïstisch zijn een deel is van zijn persoonlijkheid. De kans is groot dat jij doet alsof je het niet gezien hebt.
Je ontloopt de confrontatie, je vermijdt de situatie en zoekt oplossingen om niet te moeten reageren. Je gaat vluchtend gedrag of evasief gedrag vertonen.
ik - jij
b Welke uitspraak is van toepassing op een evasieve persoon?
‘Jij’ en ‘ik’ worden weggecijferd.
Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.
Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten.
Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.
Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk: ‘Ik!’ Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.
3
Je zit aan tafel na te genieten van een lekkere maaltijd. Er zijn nog twee stukjes taart over: een groot en een klein stuk. Je zus vraagt welk stuk je wilt. Je neemt meestal het kleine stukje, want je weet dat je zus de taart heel graag eet. Je hebt geen aandacht voor je eigen mening of opvatting. Je durft niet echt opkomen voor jezelf. Op dat moment gedraag jij je subassertief ik - jij
c Welke uitspraak is van toepassing op een subassertieve persoon?
Ik heb alleen oog voor ‘jij’.
Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.
Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten.
Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.
Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk: ‘Ik!’ Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.
Je beste vriend vraagt of hij een cursusboek van je mag lenen, maar je leent liever geen boeken uit. Je antwoordt dat je dit cursusboek liever niet uitleent, maar dat je veel respect voor hem hebt en dat je graag samen de cursus overloopt. Je komt op voor jezelf, zonder je vriend te benadelen. Dit noem je assertief gedrag. ‘Ik’ en ‘jij’ zijn allebei belangrijk. ik - jij
d Welke uitspraak is van toepassing op een assertieve persoon?
Ik heb oog voor ‘jij’ en voor ‘mij’.
Sanne (15) prikt de laatste frieten op haar vork. Ze vraagt snel wie er nog frieten wil. Fien (16), haar zus, heeft nog zin, maar zegt dat ze geen honger meer heeft.
Fien (16) heeft grote honger. Eindelijk kan ze aan tafel. ‘Mmm, lekkere frieten,’ zegt ze. Sanne (15) neemt op dat moment de kom met frieten, legt alles op haar bord en begint gulzig te eten.
Sanne (15) legt de laatste frieten op haar bord, net op het moment dat Fien (16) ze ook wil nemen. Fien staat op en gaat naar de keuken om een boterham met choco te smeren.
Sanne (15) vraagt wie er nog frieten wil en Fien (16) antwoordt onmiddellijk: ‘Ik!’ Ze delen samen de laatste frieten uit de kom.
Assertiviteit verwijst naar zelfvertrouwen en voor jezelf durven opkomen, je eigen grenzen stellen op een manier die de relatie met de ander niet verstoort. Wie assertief is, komt op voor zichzelf zonder daarbij de anderen te benadelen. Je vraagt aan vrienden, familie of vreemden om zich in jou te verplaatsen en rekening met jou te houden. Anderzijds blijf jij respect hebben voor hun visie en hun mening.
Assertiviteit is ontleend aan het Engelse werkwoord to assert. Dat betekent ‘met overtuiging een bewering of recht verdedigen of handhaven’.
Subassertief gedrag vertoon je als je je onderdanig opstelt ten opzichte van anderen. Je vindt de mening van de andere belangrijker dan die van jezelf. Dat is vaak zichtbaar in je houding en communicatie, die vaak aarzelend en onzeker is.
Je herkent dit gedrag gemakkelijk aan woorden of uitspraken als: ‘Sorry – misschien – euh … – weet ik niet – kies jij maar – nee, geen probleem hoor – wat denk jij? – ga jij maar voor – ik pas me aan.’
Als mensen zich evasief gedragen, ontlopen ze voortdurend confrontaties. Ze vluchten als het ware weg, er is geen contact met de ander, ze ontwijken de confrontatie.
Agressief gedrag betekent dat je jouw belangen of meningen doordrukt zonder daarbij met de mening, de gevoelens of de grenzen van de andere rekening te houden. Je gaat ‘boven’ de andere staan, en je wilt het laatste woord hebben. Het is evident dat deze manier van reageren veel conflicten veroorzaakt.
ik - jij agressief
ik - jij subassertief
ik - jij assertief
ik - jij evasief
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Op welke manier toon je wie je bent als je met anderen omgaat?”
Forum
Speeddate: probeer je eigen gedrag te analyseren. Wat denkt iemand anders?
Wat doe jij meestal als iets gelukt is?
Jij
Jij
Iemand anders
‘Ik zal dit meestal intern attribueren.’ ‘Je zult dit meestal intern attribueren.’
‘Ik zal dit meestal extern attribueren.’ ‘Je zult dit meestal extern attribueren.’
Wat doe je meestal als iets mislukt is?
Iemand anders
‘Ik zal dit meestal intern attribueren.’ ‘Je zult dit meestal intern attribueren.’
‘Ik zal dit meestal extern attribueren.’ ‘Je zult dit meestal extern attribueren.’
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Welk begrip hoort bij welke omschrijving?
2 Geef aan of volgende omschrijvingen een voorbeeld van interne of externe attributie zijn.
3 Leg de fundamentele attributiefout correct uit aan de hand van volgende (misleidende) cartoon.
4 Lees onderstaande situaties en duid aan of je met subassertief, assertief, evasief of agressief gedrag te maken hebt.
De eerste indruk kun je omschrijven als de snelle, vaak onbewuste evaluatie die een persoon vormt over een ander op basis van beperkte en oppervlakkige informatie (zoals uiterlijk, lichaamstaal, stemgeluid …) Die eerste indruk beïnvloedt je perceptie, communicatie en interactie.
Voor onderstaande wetenschappelijke conclusies bestaat er een consensus:
1→ De eerste indruk bestaat
2→ Je vormt snel, binnen de eerste seconden, een (al dan niet correct) beeld van iemand.
3→ De volgorde waarin informatie gegeven wordt, speelt een belangrijke rol.
4→ De eerste indruk blijft lange tijd aanwezig. We zijn niet geneigd om onze mening over iemand zo maar te veranderen.
Factoren die ervoor zorgen dat de eerste indruk niet snel wordt aangepast:
1→ Je hebt minder contacten met mensen die een minder goede indruk op je gemaakt hebben.
2→ Je hebt de neiging om eigenschappen van een persoon te veralgemenen naar alle leden van de groep. Je maakt sociale categorieën, waardoor vooroordelen en stereotypen kunnen ontstaan.
3→ Je bent zelden geïnteresseerd in een objectieve evaluatie van de eerste indruk. Je hebt vooral oog voor informatie die je eerste indruk bevestigt. Je doet aan selectief waarnemen
4→ Je gedraagt je dikwijls op een zodanige manier dat je verwachtingen uitkomen: selffulfilling prophecy.
De attributietheorie is een theorie uit de sociale psychologie. De theorie bestudeert causale attributie, het proces waarbij je oorzaken van gedrag probeert te achterhalen. De theorie deelt de manier waarop mensen attribueren in twee types in:
1→ Interne attributie: wanneer de oorzaak bij de persoon zelf gelegd wordt.
2→ Externe attributie: wanneer de oorzaak bij externe of omgevingsfactoren gelegd wordt.
Uiteraard kunnen in sommige situaties beide vormen voorkomen.
Er zijn twee belangrijke redenen waarom mensen gedrag attribueren:
1→ Je kunt de omgeving en de reacties op verschillende gebeurtenissen rondom je controleren
2→ Je geeft een verklaring die voor jou aannemelijk is, waarmee je kunt leven.
Als je gedrag probeert te verklaren, kun je soms denkfouten maken.
1→ Je hebt de neiging om de eerste verklaring (die beschikbaar is) te gebruiken. Of die verklaring al dan niet correct is, weet je niet. Je gebruikt ze omdat ze beschikbaar is. Dat wordt de fout van de beschikbaarheid of cognitieve vertekening genoemd.
2→ Hoe opvallender een mogelijke oorzaak, hoe groter de kans dat die oplossing gekozen wordt. Hier spreek je van de fout van opvallendheid of ook wel van de perceptuele vertekening
3→ Je bent geneigd om eigen succes vooral aan stabiele persoonlijkheidseigenschappen toe te schrijven en mislukking aan externe situationele oorzaken. Je hebt meer moeite om een attributie te maken die je slecht afschildert dan een flatterende attributie. Dat wordt een motivationele vertekening genoemd.
4→ Je hebt de neiging om eigen falen aan omstandigheden te wijten (externe attributie) en eigen succes toe te schrijven aan persoonlijke oorzaken (interne attributie). Omdat die denkwijze bij alle mensen en in een veelheid van omstandigheden lijkt voor te komen, wordt dat de fundamentele attributiefout genoemd. Toch worden hier ook vraagtekens bijgezet.
Assertiviteit
Assertiviteit verwijst naar zelfvertrouwen en voor jezelf durven opkomen, je eigen grenzen stellen op zo’n manier dat de relatie met de ander niet verstoord wordt.
Subassertief gedrag vertoon je als je jezelf onderdanig opstelt ten opzichte van anderen. Je vindt de mening van de ander belangrijker dan die van jezelf. Dat is vaak zichtbaar in je houding en communicatie, die vaak aarzelend en onzeker is.
Als mensen zich evasief gedragen, ontlopen ze voortdurend confrontaties. Ze vluchten als het ware weg, er is geen contact met de ander, ze ontwijken de confrontatie.
Agressief gedrag betekent dat je jouw belangen of meningen doordrukt zonder daarbij rekening te houden met de mening, de gevoelens of de grenzen van de ander. Je gaat ‘boven’ de ander staan en je wilt het laatste woord hebben. Het is evident dat deze manier van reageren veel conflicten veroorzaakt.
Sociale cognitie
De eerste indruk
Wetenschappelijke consensus
1. Eerste indruk bestaat.
2. Snel gevormd.
3. Volgorde speelt een rol.
4. Blijft lange tijd aanwezig.
Waarom stuur je niet bij? minder contacten veralgemenen selectief waarnemen selffulfilling prophecy
Attributie → attributietheorie: oorzaken toekennen aan gedrag van anderen en onszelf Hoe?
• interne attributie: oorzaak bij de persoon
• externe attributie: oorzaak bij de omgeving
Waarom?
• controle
• aannemelijke verklaring Vertekeningen (denkfouten)
• cognitieve vertekening: fout van beschikbaarheid
• perceptuele vertekening: fout van opvallendheid
• motivationele vertekening
• fundamentele attributiefout
Heeft impact op zelfbeeld:
Succes
ikinterne attributie
→ zelfbeeld stijgt
anderen externe attributie
Falen
externe attributie
→ zelfbeeld stabiel
→ zelfbeeld stabiel interne attributie
→ zelfbeeld stijgt
Hoe we attribueren bepaalt of we wel/niet opkomen voor onszelf.
ik - jij agressief
ik - jij assertief
ik - jij subassertief
ik - jij evasief
Wie je bent en hoe je ontwikkelt, wordt niet enkel door factoren in jezelf bepaald. Hoe een samenleving evolueert, hoe ze is samengesteld en wat je plaats is in die samenleving maken samen de sociologische factor uit in je ontwikkeling.
Al van bij je geboorte socialiseren je ouders, grootouders, opvoeders jou (primaire socialisatie). Je neemt hun taal over, hun gewoontes, hun manier van leven. Wanneer de schooljaren beginnen, word je bovendien opgevoed door daarvoor speciaal opgeleide leraren (secundaire socialisatie). Ook een derde partner socialiseert je in de loop van je leven: via de media word je verder beïnvloed. Dat is tertiaire socialisatie
Vink aan wat je in de loop van dit thema hebt geleerd.
Ik kan de verschillen benoemen tussen de soorten groepen aan de hand van de interactie tussen de leden van de groepen.
Ik kan de kenmerken tussen de verschillende groepen in concrete situaties controleren en onderzoeken.
Ik kan de sociale vergelijkingstheorie uitleggen en toepassen op mijn omgeving.
Ik kan kenmerken herkennen van individualisme en collectivisme, zowel op individueel vlak als op samenlevingsniveau.
Ik kan sociologische mechanismen aangeven die individualisering van de samenleving kunnen verklaren.
Ik kan de oorsprong van mijn levensstijl in verband brengen met die van mijn opvoeders.
Ik kan aantonen hoe een tijdgeest door een nieuwe generatie wordt verwerkt tot een verandering in de tijdgeest.
Ik kan de voordelen en de nadelen benoemen van de impact van sociale media op het welzijn van de gebruikers.
BEGRIPPEN
groep – sociologisch perspectief – sociologie – sociale psychologie – primaire groep – samenzijn –collectiviteit – sociale categorie – sociale vergelijkingstheorie – opwaartse en neerwaartse vergelijking –collectivisme en individualisme – individualisering – individualiseringsproces – generatie –sociale media – doelgroep – influencers – nepnieuws
BREINBREKER
In dit thema zoek je een antwoord op deze breinbreker:
“Welke voordelen heb je als je bij een groep hoort? Zijn er ook nadelen aan verbonden? Spelen sociale media hierin een rol?”
FORUM
HOOFDSTUK
9.1 Studie van de samenleving: de sociologie en sociale psychologie
9.2 Groepen en groeperingsvormen
9.3 Sociale vergelijkingstheorie
HOOFDSTUK
10.1 Een generatie als sociale categorie, een levensstijl
10.2 Tertiaire socialisatie, rol van de media
10.3 Sociale media en doelgroepen
10.4 Hypes, trends en influencers
10.5 Nepnieuws
9.4 Collectivisme versus individualisme EXIT
Een samenleving ontstaat niet zomaar. Vele soorten groepen vinden elkaar en wisselen soms. Samenleven is a work in progress. Vanaf je geboorte ben je al meteen lid van verschillende vormen van een samenleving, weliswaar op een passieve manier, want je kiest er zelf niet voor. Je behoort al tot een gezin en dat gezin kiest voor jou een kinderopvang en later een school. Dat gezin heeft ook al vrienden die de jouwe kunnen worden. In de loop van je ontwikkeling word je stilaan een actief lid van almaar meer groepen. Het zijn soms kleine, maar soms ook grotere groepen. Van sommige groepen ben je lid zonder dat je je er bewust van bent.
1 Zoek een paar voorbeelden van groepen per leeftijdsfase.
Kleine groep Grote groep Onbewust lid
peuter kleuter lagereschoolkind adolescent volwassene
2 Bekijk het filmpje aandachtig en beantwoord vervolgens de vragen. De leerlingen (16-18 jaar) van een klas uit Delft en een klas uit Leiden zien elkaar voor het eerst en gaan elkaar beoordelen op hun uiterlijk. Knap beangstigend!
a Noteer wat je opmerkt terwijl je het filmpje bekijkt.
b Op welke basis worden hier groepjes gevormd?
c Wat is de conclusie?
Groepen en de wetenschap die groepen bestudeert
1 Wat is een groep?
Een groep is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan. Dat kan zijn omdat ze zich met elkaar identificeren of omdat ze een gezamenlijk doel hebben.
Vaak zal er sprake zijn van een sociale identiteit, dat is het bewustzijn van een persoon dat hij tot een bepaalde groep behoort en door anderen als zodanig behandeld wordt.
Vanuit sociologisch perspectief bestudeert men het menselijk gedrag van sociale en maatschappelijke structuren. Om een onderscheid te maken tussen de soorten groepen waartoe men behoort, vertrek je vanuit deze kenmerken van een groep:
1→ een direct waarneembare verzameling mensen, 2→ met een gemeenschappelijke houding, 3→ gericht op een bepaald doel, 4→ met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft.
2 Welke wetenschappen bestuderen ‘de groep’?
Sociologie is de wetenschap die de interactie bestudeert tussen personen en ‘sociale eenheden’. Ze onderzoekt daarbij o.m. de factoren die de interactie tussen de groepsleden bepalen en de gevolgen daarvan op het menselijk gedrag.
De sociale psychologie is een onderdeel van de psychologie. Sociaal psychologen bestuderen de invloed van anderen op de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mens. Ze zoeken daarbij antwoorden op vragen zoals: Hoe beïnvloeden mensen elkaar in groepen? Hoe worden mensen beïnvloed door overtuigende boodschappen? Hoe wordt het zelfbeeld beïnvloed door de sociale omgeving? Hoe vormt iemand zich een indruk van de ander? …
3 Lees het verhaal van Cheyenne. Welke kenmerken van een groep herken je in het verhaal? Noteer je antwoorden in de tabel.
Cheyenne (15 jaar) heeft deze ochtend niet gegeten, maar nu heeft ze wel grote honger. Ze wacht geduldig af tot de eerste speeltijd. Ze loopt naar het ‘wafelkot’ waar mevrouw Karen lekkere chocoladewafels verkoopt. Ze is al te laat, twintig leerlingen staan verzameld rond het wafelkot en ze moet haar beurt afwachten.
1 Direct waarneembare verzameling mensen,
2 met een gemeenschappelijke houding,
3 gericht op een bepaald doel,
4 met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft.
4 In opdracht 1 (p. 216) haalde je een aantal concrete groepsvormen aan. Kies vier van die groepen en duid de kenmerken aan waar de groepsvorm aan voldoet.
Groep Direct waarneembare verzameling mensen, met een gemeenschappelijke houding, gericht op een bepaald doel, met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft.
Naast de algemene sociologische criteria om groepen te benoemen, onderscheidt de socioloog Merton groepen op basis van bijkomende criteria. Hij maakt een onderscheid tussen groepen op basis van het aantal mensen dat ervan deel uitmaakt, de samenstelling van de groep, of er al dan niet fysieke contacten zijn, gemeenschappelijke doelen en of er sprake is van een samenhorigheidsgevoel.
1 Verzamel papieren of digitale lidkaarten, inschrijvingsbewijzen ... van groepen waarvan je deel uitmaakt.
a Noteer ze in de tabel hieronder.
b Geef aan of die groepering beantwoordt aan de twee criteria van Robert Merton om groepen te onderscheiden.
Je bent lid van...
Interactie tussen de ledenGemeenschappelijke waarden en normen
VIP
Robert King Merton (1910-2003) was een Amerikaanse socioloog met aanzien. Hij was de zoon van arme Joodse migranten uit Estland. Hij groeide op in een achterbuurt van Philadelphia, waar zijn ouders een kleine kruidenierszaak hadden. Zijn moeder moedigde hem aan zich intellectueel te ontwikkelen en als kind en jongeling trof men hem vaak aan in bibliotheken of in het kunstmuseum. Met een studiebeurs kon Merton studeren aan de universiteit van Philadelphia. In 1936 haalde hij zijn doctoraatstitel aan de Universiteit van Harvard. Robert K. Merton wordt door velen beschouwd als de grondlegger van de sociologie. Hij ontwikkelde ook opmerkelijke begrippen en concepten zoals rolmodellen, selffulfilling prophecy’s, mattheuseffect, anticiperende socialisatie en referentiegroepen. In 1994 was hij de eerste socioloog die de National Medal of Science ontving, waarmee hij voor zijn vele en belangrijke bijdragen in de sociologie erkend werd. Bron: Wikipedia
2 Duid aan of er bij de onderstaande vier groepen sprake is van:
a interactie, en op welke manier
a interactie, en op welke manier
b gemeenschappelijke waarden en normen
b gemeenschappelijke waarden en normen
a interactie, en op welke manier
a interactie, en op welke manier
b gemeenschappelijke waarden en normen
b gemeenschappelijke waarden en normen
c Zet de nummers van de vier foto’s in het schema van Merton.
Gemeenschappelijke waarden en normen
Interactie en communicatie wel niet wel niet
3 Bekijk de foto’s uit opdracht 2 (p. 220) opnieuw. Markeer welke van de hieronder beschreven kenmerken op de foto’s van toepassing zijn.
Interactie en communicatie ja nee
ja Primaire groep
Gemeen schappelijk e waarden en normen
1 Close vrienden veel mensen complexe samenstelling fysieke contacten, face-to-facecommunicatie gemeenschappelijke doeleinden samenhorigheidsgevoel
nee Samenzijn
2 Passagiers in een vliegtuig veel mensen
complexe samenstelling fysieke contacten, face-to-facecommunicatie gemeenschappelijke doeleinden samenhorigheidsgevoel
Collectiviteit
3 Geloofsgemeenschappen veel mensen complexe samenstelling fysieke contacten, face-to-facecommunicatie gemeenschappelijke doeleinden samenhorigheidsgevoel
Sociale categorie
4 Jongeren en sociale media veel mensen
complexe samenstelling fysieke contacten, face-to-facecommunicatie gemeenschappelijke doeleinden samenhorigheidsgevoel
Hoe worden groepen ingedeeld 9.2
De Amerikaanse socioloog Robert Merton deelt groepen in op basis van twee kenmerken:
1 Mate van interactie
Bij interactie is er een wederzijdse beïnvloeding, de mate waarin de leden van de groep met elkaar communiceren.
De leerlingen van 4 Humane Wetenschappen zien elkaar in de klas, spreken met elkaar, reageren op elkaar. Er is interactie tussen de leden van deze groep.
2 Aanwezigheid van gemeenschappelijke waarden, normen
De moslimgemeenschap in Vlaanderen heeft een gemeenschappelijk doel, nl. de boodschap van de profeet intens beleven. Om dat te realiseren zijn er regels en normen: ze mogen geen alcohol drinken, ze volgen de ramadan ...
Op basis van die twee dimensies krijg je een eenvoudige typologie van vier typen groepen: de primaire groep, het samenzijn, de collectiviteit en de sociale categorie. De primaire groep, de collectiviteit en de sociale categorie zijn termen die Robert Merton (zie VIP-kader hieronder) beschreven heeft. Later heeft Muzafer Sherif er de categorie samenzijn aan toegevoegd.
De indeling van Robert Merton ziet er overzichtelijk voorgesteld in een tabel zo uit:
Gemeenschappelijke waarden en normen
Interactie en communicatie wel niet wel primaire groep collectiviteit niet samenzijn sociale categorie
De primaire groep is die groep waar er naast interactie tussen de leden onderling ook gemeenschappelijke waarden en normen zijn. Het is niet voor niets dat 'het gezin' het prototype is van een primaire groep. Naast het klassieke kerngezin zijn er heel wat andere gezinsvormen. Dit type primaire groep wordt omschreven als heel belangrijk voor mensen en je maakt er ook deel van uit vanaf je geboorte. Het woord ‘primair’ verwijst dus naar 'belangrijkste' of 'op de eerste plaats'. De vrienden in de klas met wie je dagelijks optrekt vormen ook een primaire groep. Ze wachten je op in de gang na de les en ook buiten de school houden jullie contact.
4 Benoem de gezinsvormen die je kent in je omgeving en vul aan met gezinsvormen die je klasgenoten kennen. Ter info: in de sociologie noemt men een samenwonend koppel zonder kinderen een ‘huishouden’, pas als er kinderen zijn spreekt men van een gezin.
5 Een primaire groep voldoet aan een aantal eigenschappen. Geef voorbeelden van de manier waarop je die eigenschappen herkent in je gezinsvorm én in je klas.
a De contacten zijn duurzaam en affectief. Je blijft in de groep omdat je elkaar graag hebt, omdat je er emotioneel bij betrokken bent.
Je gezin: Je klas:
b De contacten tussen de leden zijn intensief en informeel. Intensief betekent dat ze veel met elkaar praten. Informeel betekent dat de contacten los, spontaan en direct zijn.
Je gezin: Je klas:
c Er is een wij-gevoel tussen de leden. Dat wij-gevoel symboliseert het samenhorigheidsgevoel van de groep.
Je gezin: Je klas:
d Er is een zekere beslotenheid. Dat betekent dat niet iedereen zomaar toegelaten wordt tot de groep. Potentiële nieuwe leden moeten eerst een inspanning leveren om toegelaten te worden.
Je gezin:
Je klas:
6 Zoek voorbeelden van de onderstaande kenmerken van een primaire groep.
a Een primaire groep heeft regelmatig interne conflicten, maar als de relatie voldoende stabiel is, vormen conflicten geen probleem.
b Primaire groepen zijn ‘sterfelijk’: als ze verdwijnen, gaan de leden op in een andere groep.
De groeperingsvorm ‘samenzijn’ als sociologisch begrip verwijst naar sociale situaties waarbij individuen fysiek of symbolisch samenkomen. De mensen zien elkaar en kunnen zonder problemen met elkaar communiceren. Er is niet noodzakelijk een uitgesproken gemeenschappelijk doel. ‘Samenzijn’ wordt gekenmerkt door informaliteit, gemeenschapsgevoel, tijdelijke aard. Het samenzijn of The togetherness situation heeft geen gemeenschappelijke waarden en normen.
7 Geef voorbeelden bij de onderstaande kenmerken van een samenzijn.
a ‘Een samenzijn ontstaat wanneer een verzameling mensen in elkaars nabijheid vertoeft en enkel met elkaar verbonden is door de situatie waarin de mensen zich bevinden.’
9.2.3
b ‘Deze situatie is van voorbijgaande aard. Eens de situatie stopt, verdwijnt ook het samenzijn.’
Een collectiviteit is een groep die zo groot is dat niet alle leden interactie met elkaar hebben, maar waarbij er wel nog sprake is van gemeenschappelijke waarden en normen. Dat kan een geloofsgemeenschap zijn of een etnische gemeenschap of een vakbond, een jeugdbeweging, een politieke partij …
8 Noteer wat volgens jou de drie belangrijke kenmerken van een collectiviteit zijn.
9.2.4
9 Lees aandachtig de onderstaande kenmerken van een collectiviteit en beantwoord de vragen.
Kenmerken van een collectiviteit
1 Een collectiviteit is een grote tot zeer grote groep, waardoor de leden niet met iedereen kunnen communiceren.
We zijn lid van Chirojeugd Vlaanderen (Chiro), maar we kunnen niet met elk lid van elke afdeling communiceren.
2 Er is samenhorigheid op basis van gemeenschappelijke waarden.
Christenen, joden, moslims, protestanten, boeddhisten ... hebben elk hun eigen geloofsregels en hun eigen waarden. Christenen in Vlaanderen geloven in dezelfde evangelische boodschap.
3 Collectiviteiten zijn de meest voorkomende soort van groepen, die bestaan uit een net van kleinere netwerken.
In elk Vlaams dorp is er een jeugdbeweging of een afdeling van een Vlaamse politieke partij die gestuurd wordt door een nationale leiding.
a Noteer tot welke collectiviteiten jij denkt te behoren.
b Kies een van je collectiviteiten en vul in hoe die collectiviteit aan de kenmerken beantwoordt.
Een sociale categorie is geen volwaardige groep. Het is een verzameling van mensen met een bepaald gemeenschappelijk kenmerk. Sociale categorieën worden van buitenaf gevormd.
10 Lees enkel de titels van de tekst over het onderzoek op de volgende pagina.
a Wat heeft men bestudeerd?
b Bij welke groep?
c Wat is het resultaat?
11 Lees nu aandachtig het hele onderzoek. Bepaal met behulp van onderstaande vragen de kenmerken van een sociale categorie.
November 2024
Het onderzoek in het kort
Sociale media spelen een prominente rol in het leven van jongeren. De ruime keuze in platforms en kanalen zorgt ervoor dat jongeren altijd wel iets kunnen vinden wat hun aandacht trekt en hen geïnteresseerd houdt. Maar wat doet al dit socialemediagebruik eigenlijk met hen? Een team van communicatiewetenschappers aan de UvA onderzocht gedurende 100 dagen de impact van socialemediagebruik op jongeren.
Hoe is het onderzocht?
Er deden 479 jongeren uit Nederland tussen de 14 en 18 jaar mee aan het onderzoek. Gedurende 100 dagen vulden zij elke avond een online vragenlijst in, waarin ze reflecteerden op hun dag. Ze beantwoordden 34 tot 38 vragen over hun socialemediagebruik en mentaal welzijn. In totaal verzamelden de onderzoekers 44.211 ingevulde vragenlijsten.
Wat zijn opvallende uitkomsten?
1. Sociale media hebben negatieve impact op het mentale welzijn van jongeren.
Ruim 60 % van de jongeren ervaart negatieve gevolgen door hun socialemediagebruik. Ze hebben minder zelfvertrouwen, voelen zich ongelukkiger en merken een negatief effect op hun vriendschappen wanneer ze een langere tijd aan sociale media spenderen. Gemiddeld spenderen jongeren 2 uur en 40 minuten per dag op sociale media apps.
2. De effecten op het welzijn van jongeren verschillen per socialemediaplatform. De onderzoekers keken naar de vijf populairste socialemediaplatforms onder jongeren: TikTok, Snapchat, WhatsApp, Instagram, en YouTube. Uit het onderzoek blijkt dat die vijf platforms verschillende invloeden hebben in het leven van jongeren; sommige socialemediaplatforms zijn schadelijker dan andere. Het gebruik van met name TikTok, YouTube, en Instagram heeft negatieve gevolgen op jongeren, resulterend in: lager welzijn, lager zelfvertrouwen en een negatief effect op hun vriendschappen. De manier waarop deze platforms algoritmes inzetten, speelt daarin mogelijk een grote rol. Jongeren kunnen eindeloos swipen, scrollen en kijken en daardoor hun telefoon of laptop moeilijk wegleggen. TikTok zorgt voor overweldigend negatieve effecten op het welzijn van een groot deel van de jongeren. Daarentegen ervaren jongeren dat WhatsApp en Snapchat juist bijdragen aan sterkere vriendschappen, zoals te zien is in de twee onderstaande figuren. De apps WhatsApp en Snapchat zijn gericht op het in contact komen met anderen en het vormen van connecties, wat een positieve invloed lijkt te hebben op het mentaal welzijn van de jongeren en op hun vriendschappen.
Naar: youngworks.nl
a Is het een volwaardige groep die onderzocht werd? Is er interactie en hebben ze dezelfde waarden en normen?
b Welke sociale categorieën vind je in deze groep terug?
c Wie heeft deze sociale categorieën bepaald?
d Is er een gemeenschappelijk kenmerk bij deze jongeren?
e Heeft iemand van jullie meegewerkt aan dit onderzoek?
12 Bepaal aan de hand van de antwoorden op de bovenstaande vragen de kenmerken van een sociale categorie.
13 Welke sociale categorieën herken je in de onderstaande foto’s en wat is het gemeenschappelijke kenmerk?
Sociale categorie:
Gemeenschappelijk kenmerk:
Sociale categorie:
Gemeenschappelijk kenmerk:
Sociale categorie:
Gemeenschappelijk kenmerk:
Sociale categorie:
Gemeenschappelijk kenmerk:
1 Primaire groep
• Er is interactie tussen de leden.
• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen: informele en intense contacten emotionele relatie wij-gevoel beslotenheid
Kenmerken
Regelmatig interne conflicten, want de relatie is ertegen bestand. Primaire groepen stoppen, ze zijn eindig. gezin, goede vrienden
2 Samenzijn
• Er is interactie tussen de leden.
• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen:
Een klein aantal mensen zijn bij elkaar door de situatie waarin ze zich bevinden. Deze situatie is van voorbijgaande aard. Zodra de situatie er niet meer is, verdwijnt ook het samenzijn. wachten op de trein, in de wachtzaal van de dokter
3 Collectiviteit
• Hoewel het niet noodzakelijk aanwezig is, bestaat de mogelijkheid tot interactie.
• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen: zeer grote groep meest voorkomende soort van groepen schakel tussen microniveau (primaire groep) en macroniveau (samenleving) (maatschappelijk middenveld) Collectiviteiten bestaan uit een net van kleinere netwerken. alle fanclubs van de Rode Duivels
4 Sociale categorie
• Er is geen interactie tussen de leden.
• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen:
Het is geen volwaardige groep. Het is een verzameling mensen met een gemeenschappelijk kenmerk: geloof, geslacht, leeftijd of beroep.
Sociale categorieën worden van buitenaf gevormd. Mensen weten niet noodzakelijk dat ze lid zijn van een sociale categorie. Ze verwijzen naar betekenisvolle sociale of sociologische entiteiten: bejaard, puber, volwassene, meisjes.
Hebben 15-jarige leerlingen een leerachterstand door corona? Sporten vrouwen tussen 50 en 60 jaar nog?
14 Maak groepjes van drie en bepaal waar je de onderstaande groepen indeelt volgens de theorie van Merton.
Primaire groep
Samenzijn
Collectiviteit
Sociale categorie
1 Loewie en Felien zijn 15 jaar. Ze werken mee aan een onderzoek naar het rookgedrag van pubers, een boeiende onderzoeksgroep.
2 Lilly, Lobke en Aiko zitten in het tweede jaar. Ze wachten op elkaar bij het verlaten van de klas.
3 Alle leden van de verschillende jeugdbewegingen van de gemeente verzamelen op het marktplein van hun dorp om de dag van de jeugdbeweging te vieren.
4 De Vlaamse scouts mogen via een online enquête hun mening geven over hun werking.
5 Joris breekt zijn arm tijdens het jeugdkamp. De leiding gaat met hem naar de spoedafdeling. Ze moeten wachten in de wachtzaal.
6 Elise gaat op kot. Ze wil psychologie studeren. Ze zal na haar studies niet meer terugkeren naar het ouderlijk huis. Ze wil met Axel in de stad blijven wonen. Axel begrijpt haar, haar ouders niet. Ze maken constant ruzie.
Hoe goed ben jij in talen, in sport, in vrienden maken, in tekenen? Heel vaak kun je jezelf maar beoordelen door de vergelijking te maken met anderen. Ben je blij met een 6 op 10 voor je toets? Nee? Misschien verandert je mening wel als je ziet dat het klasgemiddelde een 5 was.
1 Reflecteer over je eigen kwaliteiten aan de hand van volgende vragen.
a Waar ben jij goed in? Noteer drie van jouw kwaliteiten en schrijf erbij hoe je te weten bent gekomen dat je er goed in bent.
b Probeer een situatie te bedenken waarbij je anderen niet nodig hebt om je eigen prestatie te beoordelen.
2 Over sociale vergelijkingen heeft de sociaalpsycholoog Leon Festinger een interessante theorie ontwikkeld. Lees kenniskader 9.4 op p. 232. Je kunt de theorie goed toepassen op sociale media. Beantwoord onderstaande vragen.
a Denk aan wat je op sociale media te zien krijgt. Gaat het vaak om opwaartse vergelijking of neerwaartse vergelijking? Geef een voorbeeld.
b Body positivity is een trend op sociale media. Het centrale idee van de beweging is het waarderen van lichamen in alle vormen en maten, of ze nu aan het heersende schoonheidsideaal voldoen of niet. Op welke manier past de beweging bij de sociale vergelijkingstheorie?
c Bekijk het filmpje van de anti-pestorganisatie Ditch the Label – Weg met het label. De organisatie is actief in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Mexico. Op basis van de sociale vergelijkingstheorie nemen mensen vrij gemakkelijk meningen en gedrag over. Door jezelf te vergelijken met anderen, pas je je soms aan aan wat anderen oké vinden. Zo hoef je zelf niet bewust te zoeken naar informatie waarom je van mening of gedrag moet veranderen. Welk gedrag herken je in de voorbeelden?
3 Lees de Good to know over het geboortemaandeffect op p.232. Beantwoord vervolgens vragen.
a Hoe komt het dat er zo veel topsporters in de eerste maanden van het jaar werden geboren?
b Markeer in de Good to know wat het geboortemaandeffect met de sociale vergelijkingstheorie van Festinger te maken heeft.
c Om het geboortemaandeffect tegen te gaan, wil Voetbal Vlaanderen het seizoen van jeugdspelers opdelen in twee stukken. Na nieuwjaar moet iedereen die geboren is in de eerste zes maanden doorschuiven naar een hogere leeftijdsgroep. Vind je dit een goede oplossing? Waarom wel/niet?
Geboortemaandeffect
Wist je dat je meer kans hebt om topsporter te worden als je in het begin van het jaar werd geboren?
Van de Rode Duivels die aanwezig waren op het WK in Qatar was 69 % geboren in de maanden januari tot juni. Elk jaar wordt er in België een sportman en een sportvrouw van het jaar gekozen. 60 % van die sportmannen en sportvrouwen werden in de eerste helft van het jaar geboren.
Dat fenomeen wordt het geboortemaandeffect genoemd. Maar hoe kun je het verklaren? Het heeft niets met talent te maken. Je kunt in januari geboren worden met een supertalent voor voetbal, maar dat kan net zo goed in december. En alle maanden daartussen.
De verklaring ligt bij de sociale vergelijkingstheorie. Mensen vergelijken zich voortdurend met elkaar om te weten hoe ze presteren. Dat is voordelig voor kinderen die in het begin van het jaar werden geboren. Zij zijn een paar maanden ouder dan de kinderen waarmee ze sporten en zullen dus gemiddeld gezien beter presteren. Dat levert zelfvertrouwen op, maar ook complimenten en aanmoedigingen. Die kinderen zullen meer plezier uit hun sport halen en er langer mee doorgaan.
Kinderen die in december werden geboren, moeten die dingen missen. Zij zijn jonger dan hun medespelers, presteren gemiddeld gezien wat slechter en worden dus veel minder gestimuleerd. Sport is minder leuk voor die kinderen, waardoor ze minder ambitie hebben en er sneller mee stoppen.
Het geboortemaandeffect komt niet alleen bij sport tot uiting, maar ook bijvoorbeeld in de klas. En eigenlijk overal waar kinderen worden gegroepeerd per geboortejaar.
Je hoeft overigens niet te wanhopen als je later op het jaar werd geboren. Het geboortemaandeffect verdwijnt wanneer je ouder wordt. En er zijn zelfs aanwijzingen dat het effect op een bepaald moment omkeert. Kinderen die later op het jaar werden geboren, hebben meer moeten knokken voor hun plaats.
Zij hebben leren doorzetten en dat levert hun als volwassene een voordeel op.
Bron: Het Nieuwsblad
De sociale vergelijkingstheorie 9.4
1 Uit de sociale psychologie
De sociale vergelijkingstheorie:
Het is een onderzoek door de sociaalpsycholoog Leon Festinger in de jaren 1950.
—We beoordelen onszelf en willen voldoende informatie over onszelf.
—Die informatie zoeken we o.m. door ons te vergelijken met anderen: zijn we beter of niet?
—Vaak gaan we ons ernaar gedragen: door aan te sluiten bij een groep waarnaar we opkijken en door afstand te nemen van de groep met wie we het liefst niet willen vergeleken worden.
2 Opwaartse en neerwaartse vergelijking
Opwaartse vergelijking
Wanneer mensen een beter beeld van zichzelf willen krijgen, vergelijken ze zich met iemand die in hun ogen beter af is. Ze spiegelen zich aan een ideaalbeeld.
Neerwaartse vergelijking
Om voor zichzelf te bevestigen dat ze niet zo slecht bezig zijn, vergelijken mensen zich met iemand die het volgens hen minder goed doet. Dat krikt hun zelfbeeld op.
Wie zou je zijn zonder je familie en vrienden? Het leven zou een stuk eenzamer zijn en vooral ook veel saaier. Toch is het niet allemaal rozengeur en maneschijn. Je moet ook vaak rekening houden met de mensen rondom jou. Je kunt maar zelden volledig je eigen zin doen. Erg vermoeiend soms.
1 Sommige mensen zijn meer individualistisch ingesteld. Anderen gaan meer voor het collectief. Hoe zit dat bij jou?
a Beantwoord de onderstaande vragen met een cijfer van 1 tot 5. Er zijn geen juiste of foute antwoorden.
Je vrienden nodigen je uit om mee naar de cinema te gaan. Maar de film die zij gekozen hebben, zal volgens jou niet goed zijn en je kunt hen niet overtuigen om een andere film te kiezen. Hoe groot is de kans dat je thuisblijft?
Hoeveel moeite zul je doen om aanwezig te zijn op een familiefeest, zelfs wanneer het je eigenlijk niet zo goed uitkomt?
Welke rol spelen vrienden en familie wanneer jij een belangrijke beslissing moet nemen?
NEEM BESLISSINGEN HELEMAAL ALLEEN
Je doet met een paar vrienden mee aan een quiz. Waar word jij het meest gelukkig van?
HEB ZELF VEEL GOEDE ANTWOORDEN GEGEVEN
b Tel nu je antwoorden op en kijk hoe individualistisch of collectivistisch jij bent.
8 of minder:
Je bent individualistisch ingesteld. Je vindt het belangrijk om je eigen identiteit te ontwikkelen en laat je daarbij niet erg beïnvloeden door de mensen rondom jou.
9 tot 15:
Je bent niet uitgesproken collectivistisch of individualistisch. Je vindt het belangrijk om je eigen traject te volgen, maar je verliest de mensen rondom jou niet uit het oog.
16 of meer:
Je bent collectivistisch ingesteld. Je voelt je sterk verbonden met de mensen rondom jou en probeert zoveel mogelijk met hen rekening te houden.
2 Met de enquête uit de vorige opdracht heb je een idee gekregen hoe individualistisch of collectivistisch jij bent. Stel je nu even voor dat je dezelfde vragen zou stellen aan heel veel mensen over de hele wereld. Dat is precies wat de Nederlandse socioloog Geert Hofstede heeft gedaan.
a Op onderstaande kaart zie je de resultaten van het onderzoek van Hofstede. Wat valt je op? Welke landen zijn het meest individualistisch aangelegd? Hoe scoren wij tegenover de rest van de wereld?
Kaart gebaseerd op het werk van Geert Hofstede rond culturele dimensies (0 = geen data)
b In de tabel hieronder vind je een aantal kenmerken van individualistische en collectivistische samenlevingen. Markeer de kenmerken die jij heel typisch vindt voor onze samenleving.
Verschillen tussen individualistische en collectivistische samenlevingen Individualistisch
Collectivistisch
1 Kinderen leren denken in de ‘ik’-vorm.Kinderen leren denken in de ‘wij’-vorm.
2De communicatie is vaak helder en direct.De communicatie is meestal indirect.
3Een misstap leidt tot schuldgevoel en verlies van zelfrespect.
4De verhouding werkgever-werknemer wordt gezien als een contract tussen beide partijen.
5Management betekent leiding geven aan individuen.
6Besluiten worden door afgevaardigden ter plekke genomen.
Een misstap leidt tot schaamte en gezichtsverlies voor jezelf en de groep.
De verhouding werkgever-werknemer wordt gezien als een morele band, als een familieband.
Management betekent leiding geven aan groepen.
Een afgevaardigde overlegt over een besluit met de thuisbasis.
7Mensen nemen zelf de verantwoordelijkheid.Mensen dragen als groep de verantwoordelijkheid.
8De taak gaat voor persoonlijke relaties.Persoonlijke relaties gaan voor de taak.
9Individuele zelfstandigheid is het ideaal.Vaderlandsliefde is het ideaal.
10Men gaat met zijn tweeën, alleen of met het gezin op vakantie.
Men gaat met de groep op vakantie, of met de familie.
Bron: Allemaal andersdenkenden, Geert Hofstede en Gert Jan Hofstede Over de grenzen van cultuur en management, Fons Trompenaars en Charles Hampden-Turner
c Sta even stil bij de gevolgen van de individualisering. Lees de onderstaande tekst.
Herken je in je omgeving, bij familie en vrienden de gevaren waarover de tekst gaat?
‘Vroeger kenden mensen in een dorp of straat elkaar, zonder dat ze er iets voor hoefden te doen. Dat werkte soms verstikkend, maar het creëerde ook een soort van geborgenheid. Die automatische, haast organische sociale verbanden waarin we een halve eeuw geleden leefden, zijn voorgoed verdwenen. We kregen er een doorgedreven individualisering voor in de plaats.’
‘In de huidige, neoliberale prestatiemaatschappij krijgen sociale verbanden een bijna instrumenteel karakter.
Het individu en de zelfontplooiing staan bovenaan onze waardenladder. Relaties met anderen lijken zo alleen nog van strategisch belang. Hoe kan de ander bijdragen tot mijn persoonlijk succes?’
Bron: Sociaal.net, Achtergrond, verhalen en opinie voor sociale professionals
3 Welk samenlevingsmodel is overheersend: een collectivistisch of een individualistisch model? Situeer de zeven casussen binnen een collectivistisch of een individualistisch denken. Geef ook een eigen voorbeeld.
Welke casus? Eigen voorbeeld
Collectivisme = we beoordelen ‘het goede’ vanuit het oogpunt van de groep.
Individualisme = we beoordelen ‘het goede’ vanuit het oogpunt van het individu.
casus:
casus:
1 2
Casus Obamacare pro
In 2012 wilde de toenmalige Amerikaanse (democratische) president Obama de zorgverzekeringswet laten stemmen. Die wet schrijft onder meer voor dat er een verplichte ziekte- en zorgverzekering komt voor de 32 miljoen Amerikanen die voorheen onverzekerd door het leven gingen. Wie zich niet verzekert, moet een boete betalen. Het Hooggerechtshof hield dit cruciale gedeelte van de 'Obamacare', zoals Obama's zorgwet wordt genoemd, overeind. (…) De wet moest in 2014 in werking treden.
3
Casus deelsteps
Deelsteps werken volgens een free floatingprincipe: ze kunnen in principe overal achtergelaten worden, waarna een volgende gebruiker ze via een app op het spoor kan komen. In Brussel en Antwerpen werden de voorbije maanden dropzones aangelegd, waarbij gebruikers vriendelijk worden verzocht om hun steps daarin achter te laten.
5
Casus reclame
‘Vreemd,’ zei ma gisteren toen ze het reclameboekje kreeg van haar favoriete schoonheidsproducten, ‘die weten precies wat ik meestal koop. Op de voorpagina van het boekje staat de laatste tijd altijd een van de twee producten die ik koop bij hen. En altijd met een korting.’ ‘Dat is artificiële intelligentie, ma,’ zei haar dochter, ‘elke consument krijgt die informatie op basis van zijn individuele koopgedrag. Reclame op maat van de consument.’
Casus Obamacare contra
Bij Obama's republikeinse tegenstanders was het verzet tegen de nieuwe zorgwet heel groot. De republikeinse presidentskandidaat Mitt Romney heeft het terugdraaien van de Obamacare tot speerpunt van zijn electorale campagne gemaakt. Ongeveer de helft van de Amerikaanse bevolking is tegenstander van de nieuwe wet. Een meerderheid van de Amerikanen vond namelijk dat iemand die ongezond leeft maar voor zijn eigen ziekteverzekering moet opdraaien en zich privé moet laten verzekeren. De samenleving moet niet betalen voor de ongezonde levensstijl van mensen.
4
Casus deelsteps Vilvoorde
Vilvoorde wil iets doen aan de overlast van deelsteps en deelfietsen in de stad. Heel wat mensen laten ze zomaar achter. En dat tot groot ongenoegen van het stadsbestuur. Vilvoorde heeft dan ook een reglement opgemaakt dat vanaf 1 maart in werking treedt. ‘Daarin staat waar de deelfietsen en -steps achtergelaten mogen worden’, legt de schepen uit. ‘Maar er zal ook duidelijk in staan hoeveel deelsystemen er in onze stad mogen komen, in welke straten het verboden is om met steps te rijden ...’ Wie zich niet aan de regels houdt, kan een boete krijgen.
Casus vaccinatie, versie Jolan ‘Wat een verschil met onze samenleving’, zei Jolan toen hij in het nieuws zag hoe in China met vaccinatie wordt omgegaan. ‘In de stad Chuxiong moet iedereen die 18 jaar of ouder is minstens één inenting hebben gehad voor 23 juli. Wie dat niet doet, wordt verbannen uit publieke plekken. Een maand later zijn twee doseringen verplicht. In de regio Tianhe krijgen ambtenaren geen salaris meer als ze voor 20 juli nog niet gevaccineerd zijn. Dat zou hier eigenlijk best ook wel gemogen hebben bij de eerste golf.’ 6
1 Uit de sociologie
Casus vaccinatie, versie Jolien
‘Geef mij maar ons landje’, zei Jolans protesterende zus Jolien. ‘Ieder zijn mening! Ik heb het recht om voor mijn eigen leven en lichaam op te komen; daar heeft niemand iets over te zeggen.’ 7
Sociologen stellen sinds de jaren 1950 een individualiseringsproces vast.
—Ze noemen de huidige, westerse wereld een geïndividualiseerde wereld.
—Ze leiden dat af uit de manier waarop individuen zich plaatsen tegenover de groep, het collectief.
2 Collectivisme
Dit zijn kenmerken van collectivisme
—Als je collectivistisch ingesteld bent zul je o.m. iets als goed of slecht beoordelen vanuit het oogpunt van de groep. De groep zorgt voor het individu. Roken op de trein is wettelijk verboden, want het is niet goed voor de gezondheid van alle treingebruikers.
—Het groepsbelang gaat voor op het individuele belang.
3 Individualisme
Dit zijn kenmerken van individualisme
—Als je individualistisch ingesteld bent of denkt, beoordeel je wat goed of slecht is vanuit het standpunt van het individu. Van mensen wordt verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf.
Roken wordt niet algemeen verboden, boven de 18 jaar mag je rookwaren kopen. Dus beslist ieder voor zichzelf of hij of zij wel of niet rookt; men zorgt zelf voor de eigen gezondheid.
4 Individualisering
Met het proces van individualisering van een samenleving bedoelt men: ‘De ontwikkeling in de samenleving waarbij het individu en zijn behoeften meer centraal komen te staan. Daarbij wordt een individueel persoon niet langer beschouwd als lid van een groter geheel (zoals een gezin of maatschappij), maar ligt het accent op die persoon als zelfstandig en zelfbepalend wezen.’
Bron: Historiek. Online geschiedenismagazine
5 Individualiseringsproces
Dit zijn kenmerken van het individualiseringsproces
—Het individu krijgt meer zelfstandigheid en zelfbepaling.
—Het individu krijgt steeds meer keuzevrijheid, individuele mogelijkheden.
—Het individu krijgt steeds meer verantwoordelijkheid.
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke voordelen heb je als je bij een groep hoort? Zijn er ook nadelen aan verbonden? Spelen sociale media hierin een rol?”
Forum
Op welke manier wil jij graag samenleven?
een collectivistische manier van samenleven een individualistische manier van samenleven
Waar moet zo’n samenleving dan aan beantwoorden? Hoe wil je dat zo’n samenleving eruitziet?
Neem een apart blad en beschrijf jouw samenleving telkens met twee kenmerken op gebied van: —onder wijs —bejaardenzorg —gezondheidszorg
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 Wat is het verschil tussen een primaire groep, een sociale categorie en een collectiviteit?
Plaats volgende groepen op de juiste plaats en geef aan waarom.
2 Er komt een nieuwe leerling in de klas die zich vriendelijk en zelfverzekerd voorstelt.
- Welk effect kan dat als eerste indruk hebben op klasgenoten?
- Welk effect kan dat op de leraar hebben?
3 Volgens de sociale vergelijkingstheorie vergelijken we onszelf voortdurend met anderen. Wat is het verschil tussen opwaarts vergelijken en neerwaarts vergelijken?
4 Wat is het geboortemaandeffect?
5 Wat heeft het geboortemaandeffect met de sociale vergelijkingstheorie te maken?
6 Is onze samenleving een individualistische of een collectivistische samenleving? Leg uit.
Groepen en de wetenschap die groepen bestudeert
1 Wat is een groep?
Een groep is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan. Dat kan zijn omdat zij zich met elkaar identificeren of omdat zij een gezamenlijk doel hebben. Vaak zal er sprake zijn van een sociale identiteit, dat is het bewustzijn van een persoon dat hij tot een bepaalde groep behoort en door anderen als zodanig behandeld wordt.
Vanuit sociologisch perspectief bestudeert men het menselijk gedrag van sociale en maatschappelijke structuren. Daarom maakt men een onderscheid tussen de soort groepen waartoe iemand behoort vanuit een aantal invalshoeken:
1→ een direct waarneembare verzameling mensen,
2→ met een gemeenschappelijke houding,
3→ gericht op een bepaald doel,
4→ met een groepsstructuur die normen en rollen aangeeft.
2 Welke wetenschappen bestuderen ‘de groep’?
Sociologie is de wetenschap die de interactie bestudeert tussen personen en ‘sociale eenheden’. Ze onderzoekt daarbij o.m. de factoren die de interactie tussen de groepsleden bepalen en de gevolgen daarvan op het menselijk gedrag.
De sociale psychologie is een onderdeel van de psychologie. Sociaal psychologen bestuderen de invloed van anderen op de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mens. Ze zoeken daarbij antwoorden op vragen zoals: Hoe beïnvloeden mensen elkaar in groepen? Hoe worden mensen beïnvloed door overtuigende boodschappen?
Hoe wordt het zelfbeeld beïnvloed door de sociale omgeving? Hoe vormt iemand zich een indruk van de ander? …
Hoe worden groepen ingedeeld?
De Amerikaanse socioloog Robert Merton deelt groepen in op basis van twee kenmerken:
1 Mate van interactie
Bij interactie is er een wederzijdse beïnvloeding, de mate waarin de leden van de groep met elkaar communiceren.
De leerlingen van 4 Humane Wetenschappen zien elkaar in de klas, spreken met elkaar, reageren op elkaar. Er is interactie tussen de leden van deze groep.
2 Aanwezigheid van gemeenschappelijke waarden, normen
De moslimgemeenschap in Vlaanderen heeft een gemeenschappelijk doel, nl. de boodschap van de profeet intens beleven.
Om dat te realiseren zijn er regels en normen: ze mogen niet drinken, ze volgen de ramadan ...
1 Primaire groep
• Er is interactie tussen de leden.
• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen: informele en intense contacten emotionele relatie wij-gevoel beslotenheid
Kenmerken
Regelmatig interne conflicten, want de relatie is ertegen bestand. Primaire groepen stoppen, ze zijn eindig. gezin, goede vrienden
2 Samenzijn
• Er is interactie tussen de leden.
• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen:
Een klein aantal mensen zijn bij elkaar door de situatie waarin ze zich bevinden. De situatie is van voorbijgaande aard. Zodra de situatie er niet meer is, verdwijnt ook het samenzijn. wachten op de trein, in de wachtzaal van de dokter
3 Collectiviteit
• Er is geen interactie tussen de leden.
• Er zijn gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen: zeer grote groep meest voorkomende soort van groepen schakel tussen microniveau (primaire groep) en macroniveau (samenleving) (maatschappelijk middenveld) Collectiviteiten bestaan uit een net van kleinere netwerken. alle fanclubs van de Rode Duivels
4 Sociale categorie
• Er is geen interactie tussen de leden.
• Er zijn geen gemeenschappelijke waarden en normen.
Eigenschappen:
Het is geen volwaardige groep. Het is een verzameling mensen met een gemeenschappelijk kenmerk: geloof, geslacht, leeftijd of beroep. Sociale categorieën worden van buitenaf gevormd. Mensen weten niet noodzakelijk dat ze lid zijn van een sociale categorie. Ze verwijzen naar betekenisvolle sociale of sociologische entiteiten: bejaard, puber, volwassene, meisjes. Hebben 15-jarige leerlingen een leerachterstand door corona? Sporten vrouwen tussen 50 en 60 jaar nog?
1 Uit de sociale psychologie
De sociale vergelijkingstheorie:
Het is een onderzoek door de sociaalpsycholoog Leon Festinger in de jaren 1950.
—We beoordelen onszelf en willen voldoende informatie over onszelf.
—Die informatie zoeken we o.m. door ons te vergelijken met anderen: zijn we beter of niet?
—Vaak gaan we ons ernaar gedragen: door aan te sluiten bij een groep waarnaar we opkijken en door afstand te nemen van de groep met wie we het liefst niet willen vergeleken worden.
2 Opwaartse en neerwaartse vergelijking
Opwaartse vergelijking
Wanneer mensen een beter beeld van zichzelf willen krijgen, vergelijken ze zich met iemand die in hun ogen beter af is. Ze spiegelen zich aan een ideaalbeeld.
Neerwaartse vergelijking
Om voor zichzelf te bevestigen dat ze niet zo slecht bezig zijn, vergelijken mensen zich met iemand die het volgens hen minder goed doet. Dat krikt hun zelfbeeld op.
Collectivisme en individualisme
1 Uit de sociologie
Sociologen stellen sinds de jaren 1950 een individualiseringsproces vast.
—Ze noemen de huidige, westerse wereld een geïndividualiseerde wereld.
—Ze leiden dat af uit de manier waarop individuen zich plaatsen tegenover de groep, het collectief.
2 Collectivisme
Dit zijn kenmerken van collectivisme
—Als je collectivistisch ingesteld bent, zul je o.m. iets als goed of slecht beoordelen vanuit het oogpunt van de groep. De groep zorgt voor het individu.
Roken op de trein is wettelijk verboden, want het is niet goed voor de gezondheid van alle treingebruikers.
—Het groepsbelang gaat voor op het individuele belang.
3 Individualisme
Dit zijn kenmerken van individualisme.
—Als je individualistisch ingesteld bent of denkt, beoordeel je wat goed of slecht is vanuit het standpunt van het individu. Van mensen wordt verwacht dat ze verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf.
Roken wordt niet algemeen verboden, boven de 18 jaar mag je rookwaren kopen. Dus beslist ieder voor zichzelf of hij of zij wel of niet rookt; men zorgt zelf voor de eigen gezondheid.
4 Individualisering
Met het proces van individualisering van een samenleving bedoelt men: ‘De ontwikkeling in de samenleving waarbij het individu en zijn behoeften meer centraal komen te staan. Hierbij wordt een individueel persoon niet langer beschouwd als lid van een groter geheel (zoals een gezin of maatschappij), maar ligt het accent op die persoon als zelfstandig en zelfbepalend wezen.’
Bron: Historiek. Online geschiedenismagazine
5 Individualiseringsproces
Dit zijn kenmerken van het individualiseringsproces.
—Het individu krijgt meer zelfstandigheid en zelfbepaling.
—Het individu krijgt steeds meer keuzevrijheid, individuele mogelijkheden.
—Het individu krijgt steeds meer verantwoordelijkheid.
Bordschema
GROEP
WAT?
verzameling van twee of meer personen
Sociologie: bestudeert menselijk gedrag binnen sociale en maatschappelijke structuren. Sociale psychologie: hoe beïnvloeden mensen elkaar in groepen?
Het collectief of het individu?
1 Sociale psychologie: sociale vergelijking Wat?
• Het individu vergelijkt zich met anderen. Wanneer?
• op zoek zijn naar eigen identiteit
• Als er weinig – objectieve – informatie is over onszelf. Hoe?
• opwaartse vergelijking
• neerwaartse vergelijking
2 Sociologie: het individualiseringsproces
Het goede … collectivisme= vanuit het oogpunt van de groep individualisme= vanuit het oogpunt van het individu
Individualiseringsproces = het individu krijgt meer: zelfstandigheid en zelfbepaling, keuzevrijheid, verantwoordelijkheid.
Gemeenschappelijke waarden en normen
mate van interactie
gemeenschappelijke waarden en normen
Interactie en communicatie wel niet wel primaire groep collectiviteit nietsamenzijnsociale categorie
Elke dag opnieuw krijgen we informatie via de nieuwste communicatietechnologieën en geven we informatie door via onze apps. Waar we ook zijn; thuis, op de trein, op straat ... een device is zelden ver weg. Makkelijk toch. Steeds meer waarschuwen specialisten dat naast de voordelen ook gevaren dreigen, over het misbruik van de media of het misleidende gemak. Hoe herken je dat bij jouw sociale categorie als adolescent? Kun jij je wapenen tegen misbruik? Welke voordelen heeft het gebruik van media voor jou?
Hoe het gebeurt kun je allicht niet precies uitleggen, maar van jongs af aan ontwikkelen we allemaal een eigen levensstijl, een eigen manier van leven. Maar zo ‘eigen’ is die levensstijl niet, want je wordt via opvoeding en andere beïnvloedingsmechanismen gewoon aan een bepaalde manier van leven. Soms ervaar je dat je levensstijl anders is dan die van anderen. Soms wil je zijn zoals je peers, je gelijken. Soms wil je helemaal niet zijn zoals anderen.
1 Een levensstijl is de manier waarop mensen zich in het sociale leven presenteren. Dat kan zijn door hun taalgebruik, hun muziekkeuze, hun kledij, hun hobby’s.
a Heb jij al een eigen levensstijl ontwikkeld? Hoe ziet die er dan uit?
b In de sociale psychologie herkent men twee doelstellingen van een levensstijl.
Doel 1: een levensstijl typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse.
Doel 2: een levensstijl is een manier om je te onderscheiden van andere groepen.
Bepaal bij de foto’s op de volgende pagina in welke mate de personages een levensstijl uitstralen en noteer of die beantwoordt aan de twee doelen.
c Tot welke van de personen op de foto’s voel jij je aangetrokken?
d Kun je verklaren waarom?
Je bent lid van een sociale categorie: een generatie. Een generatie duurt volgens sociologen in totaal vijftien jaar. Als adolescent behoor je tot de sociale categorie van de adolescenten. Sociologen zoals de Nederlandse generatiesocioloog Hans Becker (°1933), gaan ervan uit dat een generatiewissel het begin is van een verandering van de tijdgeest. Elke tijd heeft zijn eigen tijdgeest. In elke tijd ontwikkelen groepen waarden en normen. De tijdgeest verandert onder invloed van gebeurtenissen, als reactie op veranderende levensomstandigheden en vooral onder invloed van steeds nieuwe generaties die het wel eens anders willen doen. Samenlevingen hebben verfrissende invloeden nodig van nieuwe generaties om sociaal, economisch en ecologisch gezond te blijven.
2 Volgens de Nederlandse organisatiepsycholoog Aart Bontekoning (2010) bestaat een generatie uit leeftijdgenoten die met elkaar verbonden zijn door een aantal kenmerken.
a Herken jij deze kenmerken voor jouw generatie? Kun je voorbeelden geven?
1 Een gedeelde levensgeschiedenis
Jij en je klasgenoten hebben de voorbije 14 of 15 jaar dezelfde gebeurtenissen via internet, tv en radio of via gesprekken aan tafel gehoord: het wereldnieuws, Belgische sportprestaties, muziekstijlen … Ook de opvoeding door je ouder(s) onderging de invloed van de tijd.
2 Een gedeelde reactie op de tijdgeest
Naarmate je ouder wordt, zeker in je huidige ontwikkelingsfase, de adolescentie, zoek je uit waar de samenleving aan vernieuwing toe is.
Je wilt erover discussiëren en toevoegingen aanbrengen aan je (organisatie)cultuur. Door spontane interacties met je leeftijdgenoten, versterken jullie de generatievorming.
3 Een gedeelde bestemming
Samen met de leeftijdgenoten van een generatie ga je bijvoorbeeld op zoek naar talentontwikkeling, die het liefst collectief wordt beleefd.
Er is ook een drang om er fysiek op een bepaalde manier uit te zien (kleding, haartooi …).
b Analyseer de afbeelding. Leg in je eigen woorden uit wanneer en hoe jij tijdens je primaire en secundaire socialisatie (de vormende fase) met een levensstijl vertrouwd bent geraakt. Geef aan wat jij er in je huidige leeftijdfase (de formatieve fase) mee doet.
c Bekijk de afbeelding. Verklaar hoe de tijdgeest deze generaties beïnvloed heeft. Vervolledig de tekening door jouw generatie van jongeren geboren na 2000, erbij te tekenen. Noteer in de tekstballon een bijbehorend begrip.
d Jouw generatie is ook beïnvloed door een tijdgeest. Zoek foto’s die typerend zijn voor jouw generatie. Geef aan wat typerend is voor de tijdgeest. Maak gebruik van de informatie in de Good to know.
Generatie Z
Als je geboren bent tussen 2000 en 2015 zeggen trendwatchers dat je behoort tot de Generatie Z. Jullie zijn dus Gen Z’ers (genoemd naar analogie met de vorige generatie: de generatie Y of de millenials).
Generatie Z groeit sinds het begin van deze eeuw op in moeilijke tijden. Terroristische aanslagen, de grote economische crisis (2008), toenemende aandacht voor structurele discriminatie, plus de wetenschappelijke erkenning van de menselijke invloed op klimaatverandering, veroorzaakten grote maatschappelijke onrust. Die crisissen drukken hun stempel op de leefomgeving van Gen Z en zijn voelbaar en relevant in hun dagelijkse leefwereld.
Een trendwatcher analyseert wat een generatie herkenbaar maakt. Best boeiend om lezen, maar je vindt vaak mythes, stereotypen en clichés terug in hun analyses. Toch erkennen velen dat met Generatie Z een heel nieuwe groep op de arbeidsmarkt komt.
Gen Z’ers kennen geen wereld zonder smartphones en zijn echte digital natives. Door de crisisjaren die ze in hun ontwikkeling hebben meegemaakt, worden ze gezien als realistischer en pragmatischer dan millennials. Authenticiteit en duurzaamheid zijn key voor deze doelgroep.
Vooral Generatie Z heeft een sterke behoefte aan digitale innovatie.
Gen Z's interesse in conservatieve uitgaven is een direct gevolg van opgroeien in een tijd van economische onrust. Daarbij zijn opvallende aankopen niet aantrekkelijk voor hen. Zo zijn ze voorzichtiger en houden ze in hun achterhoofd dat het geld ook op kan raken. Liever tweedehandskleding dan de nieuwe modetrends volgen.
Momenteel overheersen drie dominante maatschappelijke thema’s in de leefwereld van jongeren.
—inclusiviteit
—duurzaamheid
—openheid
Naar: frankwatching.com
1941-1955 Babyboomers (protestgeneratie)
Kenmerken: opgegroeid met groeiende welvaart, relatief progressief, seksuele revolutie, ontkerkelijking, ontzuiling, vrije moraal en zelfontplooiing
1925-1940 Stille generatie (geraniumgeneratie)
Kenmerken: jong tijdens WOII en wederopbouw, plichtsbewust, spaarzaam, samenhorig, harde werkers
Generatietijdlijn
1971-1985 Pragmatische generatie (patatgeneratie)
Kenmerken: kinderen van de babyboomers, zelfontplooiing en keuzevrijheid, levensgeluk, analoge kinderen, digitale volwassenen, de leiders van straks
1956-1970 Generatie X (generatie Nix)
Kenmerken: jong tijdens de economische neergang van de jaren tachtig, jeugdwerkloosheid, zelfredzaam, individualistisch, nuchter, relativistisch
2001-2015 Generatie Z (iGeneratie)
Kenmerken: groeien op in een digitale wereld, economische crises, digital natives, nog jong maar technologisch heel vaardig
1986-2000 Generatie Y (millennials)
Kenmerken: groeien op met crises en digitale mogelijkheden, optimistisch, zelfverzekerd en authentiek, ambitieus
2016-2030 Generatie A (generatie Alpha)
Kenmerken: de kinderen van de millennials, ongekende mogelijkheden, toekomstmuziek wordt voor hen de normaalste zaak van de wereld
3 Analyseer het verhaal van Emma en haar broer.
a Noteer in de tabel je antwoord op de vragen. Het gaat om vragen die peilen naar hoe de tijd een rol speelt in wie je bent, hoe je denkt, hoe je iets aanvoelt, wat je wel en niet wilt …
Emma en haar broer gaan niet heel graag bij opa en oma logeren als hun ouders een avondje uit zijn. Leuke mensen hoor, oma en opa, maar op zaterdagavond met hen luisteren en kijken naar een muziekprogramma van André Rieu, nee, dank je. Opa kent die walsen uit het hoofd van toen hij zijn eerste platen kocht. Emma en haar broer zouden er op Spotify nooit naar luisteren, zoveel is zeker. En dat opa graag over de tijd van toen praat, hebben ze ooit wel leuk gevonden, maar nu hoeft het niet meer. Het ‘nu’ is immers zoveel boeiender. Maar ze blijven beleefd en als geliefde kleinkinderen laten ze hun ongeduld niet meteen merken aan opa. Oma luistert wel nog naar hun spannende verhalen over die nieuwe film, maar ze is toch eerder bezorgd of ze hun bord wel leegeten, voldoende drinken en met gepoetste tanden naar bed gaan. Net of ze daarvoor niet zelf kunnen zorgen! Wat wel leuk is, is dat ze van oma na het eten niet zelf de tafel moeten afruimen en de vaat doen zoals ze dat bij pa en ma wel moeten. ‘Kleinkinderen moet je daarmee niet vervelen,’ zegt oma. Mooi meegenomen toch, zo’n oma?
Waaraan zie je de invloed van de tijdgeest?
Waaraan zie je de invloed van de leeftijd?
Waaraan zie je de invloed van de sociale rol?
Oma en opa
Emma en haar broer
b Leid uit de levensstijl van je grootouders en je ouders af wat hun tijdgeest kenmerkte.
Kwamen zij in hun adolescentie al in contact met media die verantwoordelijk zijn voor tertiaire socialisatie?
—Een levensstijl is een manier om je te onderscheiden van andere groepen. Levensstijl,
1 Levensstijl
Een levensstijl is het geheel van manieren waarop mensen zich in het sociale leven presenteren (onder meer door taalgebruik, muziekkeuze, kledij, hobby’s …).
Mensen willen laten zien tot welke groep ze behoren en daardoor ook tot welke groep ze niet behoren. In de sociale psychologie herkent men twee doelstellingen van een levensstijl.
—Een levensstijl typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse.
2 Een generatie als sociale categorie
In de sociologie beschouwt men een generatie als (leef)tijdgenoten die met elkaar zijn verbonden door:
—Een gedeelde levensgeschiedenis
Jij en je klasgenoten hebben de voorbije 14 of 15 jaar dezelfde gebeurtenissen via tv en online media of via gesprekken aan tafel gehoord: het wereldnieuws, Belgische sportprestaties, muziekstijlen, rampen … Ook de opvoeding door je ouder(s) onderging de invloed van de tijd.
—Een gedeelde reactie op de tijdgeest.
Naarmate je ouder wordt, zeker in je huidige ontwikkelingsfase, de adolescentie, zoek je uit waar de samenleving aan vernieuwing toe is. Je wilt erover discussiëren en je wilt toevoegingen aanbrengen aan je (organisatie)cultuur. Door spontane interacties met je leeftijdgenoten, versterken jullie de generatievorming.
—Een gedeelde bestemming
Samen met leeftijdgenoten van een generatie ga je bijvoorbeeld op zoek naar talentontwikkeling, die het liefst collectief wordt beleefd.
Er is ook een drang om er fysiek op een bepaalde manier uit te zien (kleding, haartooi …).
In de adolescentie ben je op zoek naar wat je identiteit kan zijn. De veelheid van beïnvloeding die je daarbij gewild of ongewild moet verwerken, maakt het er niet gemakkelijker op. Kun jij aan de kant blijven staan als de media zo eenvoudig toegankelijk zijn? Eigenlijk bereiken zij jou en niet omgekeerd.
1 Media zijn alle communicatiemiddelen die het mogelijk maken boodschappen uit te zenden naar een ruim publiek. Je kunt het aantal media grofweg onderverdelen in twee grote groepen dragers van die boodschappen. Welke gebruik jij? Geef voorbeelden.
Oude media: traditionele vormen van media zoals gedrukte media, televisie en radio. De kijker of lezer heeft een veeleer passieve rol.
Ik gebruik:
Nieuwe media: alle media die gebruikmaken van digitale technologie, alles dus wat via het internet wordt aangeboden: e-mail, streaming-apps, digitaal aangeboden krantenartikelen, blogs, podcast …
Ik gebruik:
45 procent van de Vlamingen geeft aan dat de digitale ontwikkelingen simpelweg te snel gaan voor hen. Voor 26 procent is de terminologie vaak te verwarrend, waardoor technologie leren kennen al een moeilijke eerste stap wordt. Dat onbekend onbemind maakt, mag blijken uit de 26 procent (ook bij jongeren 15 procent) die aangeeft dat ze technologie vaak mijden omdat ze er niet vertrouwd mee zijn of het niet snappen. Ook bij jongeren, digital by birth, merk je dat ze op het vlak van (gepercipieerde) vaardigheden niet noodzakelijk ook digital by nature zijn.
2 Van welke media maak jij gebruik?
a Bekijk de logo’s en zet ze op de juiste plaats in de tabel op de volgende pagina. Let wel: sommige logo’s kunnen zowel verwijzen naar een printaanbod als naar een digitaal aanbod. Welke media gebruik jij? Vul aan in de tabel.
Nieuwsmedia Logo Wat gebruik jij?
1 Print kwaliteitskrant
populaire krant
tijdschrift
2 Radio openbare omroep
Traditionele media
commerciële omroep
landelijke omroep regionale omroep
3 Tv openbare omroep commerciële omroep regionale omroep
Nieuwe media
b Uit de bevraging voor de Digimeter (jaarlijks afgenomen bij 3 000 Vlamingen) blijkt dat jongeren steeds minder tv kijken, een traditioneel medium. Dat zie je in de eerste grafiek.
In de tweede grafiek lees je af wat het aanbod aan Vlaamse media was van je grootouders en wat er sinds 1995 bijgekomen is. Omcirkel de zenders die traditioneel worden aangeboden en waarvan jij (soms) gebruikmaakt.
Grafiek 1
Bron: imec.digimeter 2021
c Kijk jij naar tv-programma’s die digitaal worden aangeboden, tv als nieuw medium dus? Welke? Op welke manier? Terugkijk-tv? Uitgesteld? Bingewatchen? Real time?
d Maak een top 4 van de Vlaamse kanalen waar jij minstens één keer per week naar zapt. Waarvoor gebruik je ze? Hoe gebruik je ze? Beantwoord de vragen in de tabel.
Kanaal Waarvoor gebruik je het kanaal?
1 informatie ontspanning geen idee
2 informatie ontspanning geen idee
3 informatie ontspanning geen idee
4 informatie ontspanning geen idee
Hoeveel uur per week? Hoe gebruik je het? Via welk ander medium verneem je wat er gebeurt in de wereld?
3 Zoals alle media bieden de massamedia behalve ontspanning ook informatie aan. Die wordt verzameld door journalisten. Via regels en werkwijzen zorgen de journalisten ervoor dat de informatie die jij krijgt betrouwbaar is.
a Bekijk het filmpje over het brengen van nieuws.
b Maak samen met een klasgenoot een krantenartikel over een onderwerp naar keuze. Zorg ervoor dat je het onderwerp kiest en het artikel schrijft volgens de regels die een professionele journalist moet volgen om betrouwbare informatie te geven. Geef in je afgewerkte artikel aan welke werkwijzen en regels uit het filmpje jij hebt gebruikt.
Je kunt media indelen in vier grote sectoren:
1→ Traditionele print, krant, tijdschriften
—kwaliteitskranten
—populaire kranten
2→ Traditionele radio —openbare omroepen —commerciële omroepen —landelijke omroepen —regionale omroepen
3→ Traditionele televisie —openbare omroepen —commerciële omroepen —regionale omroepen
4→ Nieuwe media (louter digitaal)
Hierbij horen de sociale media. Dat zijn digitale media waarbij gebruikers zonder tussenkomst van een redactie de informatie op het medium interactief bepalen.
Binnen de digitale media heeft vrijwel iedereen vrij en gratis toegang tot de sociale media en platformen. Dat zorgt ervoor dat iedereen informatie kan delen. Door gewoon een account aan te maken, kun je anderen beïnvloeden. En beïnvloed worden! Vandaar een antwoord op de vraag: wat zijn sociale media? ‘Sociale media horen bij de nieuwe media. Het zijn digitale media waarbij gebruikers zonder tussenkomst van een redactie de informatie op het medium interactief bepalen.’ Marketeers maken er graag gebruik van. Door allerlei digitale tools en technieken kunnen zij makkelijk (tegen betaling) informatie posten en delen met jou in de hoop dat je de door hen gepromote producten van merken en diensten volgt en/of koopt.
10.3.1 Sociale media – van Web 1.0 tot Web 3.0 en verder
1 In de evolutie van de toepassingsmogelijkheden zitten we in de overgang naar fase Web 3.0, het sociale netwerk.
a Ga op het internet op zoek naar informatie over de evolutie van Web 1.0 tot Web 3.0.
b Leg in je eigen woorden uit hoe de technologie het mogelijk maakt dat er meer interactie is tussen mensen, ook ongewild.
c Markeer in de afbeelding alle apps en sites die jij gebruikt. Noteer ook de apps en sites die jij gebruikt en die (nog) niet op de voorstelling staan.
Communiceren
Ik gebruik ook:
Foto’s delen
Publiceren
d Op sociale media kun je alles delen met anderen … Wat vind jij? Geef aan of jij weet of alles zomaar gepost kan worden?
Van Web 1.0 naar Web 3.0
De IT-wereld evolueert constant. Op technologisch vlak zijn almaar ruimere toepassingen mogelijk.
Een voorbeeld van Web 3.0
—Je boekt op het internet een treinticket naar Parijs.
Web 1.0 – het WWW
De eerste digitale dragers van informatie behoorden tot wat men het Web 1.0 noemt. Het werkte nog zoals de traditionele media: de gebruiker als een passieve ontvanger van de informatie, een toeschouwer.
Read only, zonder interactie tussen de zender van de informatie en de ontvanger.
Web 2.0 – het sociale web
Aan het begin van de 21e eeuw konden de gebruikers ook zender worden. Web 2.0 kreeg vorm: je kon chatten, bloggen, liken en disliken … Je ouders stapten mee in de sociale netwerken zoals die dan genoemd werden. Ze hadden een avatar, werden volger, sommigen vlogger … Via sociale media bepaalden zij samen met al die andere volgers wie op Radio 1 de top 10 haalde van de 100 beste liedjes van de 20e eeuw.
Web 3.0 – het semantische web
Door technologische evoluties kan internetsoftware alle data op het internet met elkaar in verband brengen en interpreteren. Daar draait het om bij Web 3.0 toepassingen: er wordt betekenis toegekend door bronnen te linken aan elkaar en op te volgen. Web 3.0 maakt het mogelijk om alle informatie tegelijk te raadplegen, zoals bij zoekmachines (o.m. Google).
—Automatisch krijg je de vraag of je een auto wilt huren. Die vraag komt er door de samenwerking tussen webapplicaties van bijvoorbeeld Transavia en Hertz.
—Automatisch krijg je ook een aanbod van alle evenementen tijdens jouw verblijfsperiode en een overzicht van alle restaurants in Parijs.
‘Als het gratis is, ben jij de klant!’
2 Welke app kan jou het meest beïnvloeden om een aankoop te doen of een mening te formuleren? Stel: je wilt publiciteit maken voor een product. Op welk sociaal medium zul je iets posten om maximaal effect te hebben bij de gebruikers? Lees de Good to know op de volgende pagina en maak gebruik van de informatie in onderstaande grafieken van het marketingbureau Coosto om de tabel aan te vullen.
Maandelijks TikTokgebruik in Vlaanderen
in Vlaanderen
Product Welk sociaal medium zul je inzetten? Waarom?
1 oproep voor een klimaatbetoging
2 promo voor een concert van Sabrina Carpenter
3 zoektocht naar een boekhouder voor je organisatie
4 vraag voor opvang van kinderen uit een rampgebied
Social media are searching you
Elk jaar onderzoekt het marketingbureau Coosto het gebruik van sociale media in Vlaanderen. Dat gebeurt met een doel: bedrijven die informatie of reclame willen posten, kunnen zo nagaan op welke manier ze hun doelgroep het best kunnen bereiken.
Met een doelgroep bedoelt men in marketingtermen: een subgroep consumenten binnen een grotere groep consumenten Marketeers benaderen een bepaalde doelgroep met als doel de kans op conversie te verhogen. Conversie is het percentage bezoekers op een site dat tot een aankoop besluit bij een webwinkel, of dat bijvoorbeeld een verzekering of een telefoonabonnement wil afsluiten.
Zoals je al zag in hoofdstuk 3, hebben adolescenten behoefte aan contact met leeftijdgenoten. Liefst veel contact. Sociale media zijn dan ook een zegen voor veel adolescenten, want ze zijn zeven dagen in de week, elk uur van de dag of de nacht beschikbaar. Je begint er allicht aan vanuit nieuwsgierigheid. Sommigen gaan impulsief te werk in de zoektocht naar wat hun identiteit kan zijn. Vinden ze iets online? Is er iemand die voor hen een rolmodel kan zijn? De notificaties van hun toestellen staan niet stil. En dan is er nog FOMO, de fear of missing out! Of verkies jij juist JOMO (joy of missing out)?
3 Van kindsbeen af kon je via allerlei devices op het internet van alles beleven (voor zover je ouders het toelieten en/of controleerden). De manier waarop je je nu, op jouw leeftijd, online gedraagt, verschilt allicht van toen. Je groep van gelijken – de peergroep – speelt daarin een rol. Geef aan hoe jouw gebruik van het internet veranderd is.
Bron: IPM Kidwise / NOMC 2011
4 Bekijk de resultaten uit een onderzoek (2019) naar het gebruik van sociale media. Vink aan of jij het ermee eens bent vanuit je eigen ervaring.
Ervaren voordelen
Ervaren nadelen uit onderzoek je eigen ervaring uit onderzoek je eigen ervaring
Jongeren die zowel online als offline contact onderhouden met vrienden, hebben een rijker sociaal leven dan jongeren die alleen offline of alleen online contacten hebben.
Jongeren die meer tijd besteden aan sociale media hebben meer empathie.
Hoe meer jongeren sociale media gebruiken, hoe vaker ze zich eenzaam voelen en ontevreden zijn over hun leven.
Jongeren die vooral online met anderen communiceren, ervaren een verlaagd sociaal welzijn. (Dat geldt volgens het onderzoek vooral voor meisjes.)
Ervaren voordelen
Ervaren nadelen uit onderzoek je eigen ervaring uit onderzoek je eigen ervaring
Jongeren die actief zijn op sociale media voelen zich beter thuis in hun vriendengroep. (Dat gaat volgens het onderzoek alleen op voor jongens en niet voor meisjes.)
Jongeren en ouders die elkaar als ‘vriend’ toevoegen op sociale media hebben een betere band.
Het kijken naar eigen profielfoto’s op sociale media kan zorgen voor een boost in het zelfvertrouwen.
Wanneer iemand een negatieve update op sociale media plaatst, kan dat een signaal zijn voor vrienden om hulp te bieden. Daardoor kan bijvoorbeeld een depressie vroeg worden gesignaleerd en kan erger worden voorkomen.
Bron: Bitescience
Een afwijzing op sociale media (‘ontvriend worden’) kan zorgen voor negatieve gevoelens en piekeren.
Jongeren die sociale media gebruiken om andere taken uit te stellen, ervaren vaker stress m.b.t. school en studie.
Meisjes hebben een negatiever lichaamsbeeld wanneer ze vaak sociale media gebruiken, vooral als ze actief bezig zijn met foto’s op sociale media, zoals bewerkte selfies.
Ook jongens willen meer investeren in hun uiterlijk door sociale media, maar gebruiken sociale media minder vaak en hebben er daardoor waarschijnlijk minder last van.
5 Het onderzoek van Bitescience beschrijft de situatie in 2019. Doe een onderzoek bij de leerlingen van de richting Humane wetenschappen in jouw school. Onderzoek de positieve en negatieve impact die zij ervaren door het gebruik van sociale media. Bereken het percentage per rubriek positieve en negatieve impact, verdeeld over jongens en meisjes.
10.4
Influencers worden ingezet om via sociale media je (koop)gedrag en je meningen te beïnvloeden. Een influencer is dus iemand die anderen (jou, ons) beïnvloedt in koopgedrag, mening of levensstijl. Je herkent de populariteit van influencers aan het aantal volgers dat ze hebben op bijvoorbeeld YouTube, Instagram of TikTok. Zoveel volgers, zoveel personen die naar hen luisteren en/of kijken. Zo worden de producten of diensten, zoals zij die dragen of volgen, ook door die anderen gebruikt.
1 Kijk na op de media die jij volgt welke influencers voor welke producten of diensten jou willen beïnvloeden. En werkt dat bij jou?
Medium Influencer Welke producten of diensten?Heb je ze al gekocht? 1 2 3
Influencer-marketing 1
De zogenaamde ‘influencer-marketing’, waarbij bedrijven bekende socialemediagebruikers voor hun kar spannen om producten of diensten te promoten, is de afgelopen jaren, samen met de opmars van platformen als Instagram en TikTok, fors gegroeid. De influencers maken hun volgers warm voor de laatste mode, voor gezonde shakes of idyllische vakantieadressen en niet te missen evenementen.
‘Zeker bij jongeren is het een heel effectieve manier om reclame te maken’, zegt Marijke De Veirman, die het fenomeen bestudeert aan de Arteveldehogeschool. Uit een bevraging vorig jaar bleek dat meer dan een kwart van de Belgische jongeren aangeeft al iets te hebben gekocht op aanbeveling van influencers. ‘Volgers zien hen als een betrouwbare bron van informatie’, zegt De Veirman. ‘Ook als volgers zich er bewust van zijn dat het om reclame gaat, gaan ze ervan uit dat influencers alleen producten aanprijzen waar ze zelf achter staan. Geloofwaardigheid is er de sleutel van succesvolle marketing.’
Bron: De Standaard
2 Media spelen een belangrijke rol in het socialiseren van gebruikers. Vooral door het op een aantrekkelijke manier in beeld brengen van nieuwe hypes en trends.
Geef voorbeelden van wat een trend, een hype, een rage en een mode is.
Wat?
TrendEen trend gaat om een blijvende verandering in de samenleving. Bepaalde waarden en normen die voor langere tijd meegaan, met blijvende gevolgen.
HypeEen hype krijgt op een bepaald moment heel veel media-aandacht. Die verdwijnt echter snel. Een hype is iets dat dankzij inspanningen van de media als sensationeel wordt ervaren door het publiek. Weinigen kunnen eraan weerstaan.
Rage Een rage is een fenomeen dat tijdelijk populair is.
Eigen voorbeeld
Welke trend stel je de laatste jaren vast?
ModeMode is wat op een bepaald moment mooi wordt gevonden. Het wordt dan ook door velen gedragen. Dikwijls blijft het een stroming, ook als de hype of de trend is verdwenen.
Welke hype(s) merk je in de huidige sociale media?
Welke rage is nu populair?
Welke mode zie je vandaag veel opduiken?
1 Influencers
Influencers zijn personen die worden ingezet om via sociale media ons koopgedrag of onze mening, ons gedrag of levensstijl te beïnvloeden. Je herkent de populariteit van influencers aan het aantal volgers dat ze hebben op bv. YouTube, Instagram of TikTok. Zoveel volgers, zoveel personen die naar hen luisteren en/of kijken. Zo worden de producten of diensten zoals zij die dragen of gebruiken, ook door die anderen gebruikt.
2 Influencers bepalen trends, hypes, rages en modes
1→ Trend
Een trend gaat om een blijvende verandering in de samenleving. Bepaalde waarden en normen die voor langere tijd meegaan, met blijvende gevolgen.
2→ Hype
Een hype krijgt op een bepaald moment heel veel media-aandacht. Die verdwijnt echter snel. Een hype is iets dat dankzij inspanningen van de media als sensationeel wordt ervaren door het publiek. Weinigen kunnen eraan weerstaan.
3→ Rage
Een rage is een fenomeen dat tijdelijk populair is.
4→ Mode
Een mode is wat op een bepaald moment mooi wordt gevonden. Het wordt dan ook door velen gedragen. Dikwijls blijft het een stroming, ook als de hype of de trend is verdwenen.
Influencer is een beroep dat jongeren zien zitten. Uit een onderzoek van een marketingbureau in Engeland (AWIN), blijkt dat in de top 3 van populairste beroepen onder Britse jongeren influencer op de tweede plaats staat, gevolgd door YouTuber. Alleen arts staat hoger in de lijst. Uit een onderzoek van technologiebedrijf Morning Consult blijkt dan weer dat van je Amerikaanse leeftijdgenoten 54 procent influencer wil worden.
Bron: imec.digimeter 2020 Digitale trends in Vlaanderen, p. 47
Omdat je als gebruiker van media almaar meer nood hebt aan betrouwbare informatie, zijn verschillende media gestart met factcheckinitiatieven om nepnieuws tegen te gaan. De EU heeft zelfs enkele Russische staatszenders verboden bij ons uit te zenden, omdat ze herhaaldelijk onwaarheden verspreidden. Maar eens de foute info in je hersenen is beland, is het lastig ze er weer uit te krijgen: dat heet het continued influence effect. Als je iets leest, sla je het op. Ook als je daarna hoort dat het niet waar is, blijft het plakken in het brein.
1 De voorbije jaren is het een ware pest: fake news of nepnieuws.
a Bekijk het filmpje over nepnieuws. Beantwoord vervolgens de vragen.
b Wat betekenen de begrippen ‘misinformatie’ en ‘desinformatie’?
Misinformatie:
Desinformatie:
c Waarom wordt deze misleidende beïnvloeding gebruikt?
Clickbait
Nepnieuws wordt vooral verspreid om geld te verdienen. Hoe meer er op een artikel wordt geklikt, hoe meer geld de maker van dat artikel verdient dankzij de getoonde advertenties. Daarom ‘lokt’ hij de lezer met een sensationele kop of een pakkend beeld.
Deze foto van Na-Son Nguyen werd al vaak misbruikt om de aandacht van de lezer te trekken, buiten de wil van de fotograaf om.
De ene keer gaat het om Nepalese weeskinderen na de aardbeving in Nepal, de andere keer om twee oorlogskinderen uit Syrië. In werkelijkheid gaat het echter om een broer en zus uit Vietnam. Hun ouders waren gaan werken op de maïsvelden van de familie. Het meisje was bang voor de camera en werd getroost door haar broer.
Naar: De Morgen
2 Hoe kom je erachter dat iets nepnieuws is?
Uiteraard moet je altijd kritisch kijken naar de informatie die je krijgt. Je moet als het ware een ‘onderzoeker’ zijn of worden. Volg de stappen hieronder om nepnieuws te ontmaskeren.
a Bekijk de checklist waarmee je kunt achterhalen of een artikel juiste informatie bevat of net bedoeld is om je te misleiden.
b Kies een document waarbij je twijfelt aan de correctheid van de informatie. Dat kan een artikel uit de krant of een tijdschrift zijn, maar ook een online post of tv-beelden.
c Vul de checklist aan op basis van het gekozen document. Duid voor elke stap aan of je het document betrouwbaar vindt of niet. Op de website Nieuws in de klas vind je extra tips bij de vragen.
d Welk gefundeerd besluit kun je vormen over je gekozen bericht?
Checklist voor nepnieuws
1 Is de titel juist gekozen?
Lees/beluister het hele bericht, niet enkel de titel of kop. Is de titel betrouwbaar of is hij er enkel op gericht om de lezer/kijker te lokken? betrouwbaar niet betrouwbaar
2 Waar komt het artikel of het filmpje vandaan?
Wie is de afzender van het bericht? Bestaat die persoon echt? Kijk bij websites altijd in de disclaimer of bij ‘over ons’. Staat de datum vermeld? betrouwbaar niet betrouwbaar
3 Is het een nieuwsbericht, een satire, een column of een opiniestuk? Waarom heeft de maker deze tekst geschreven of het filmpje gemaakt? Voor wie? Welke (politieke, financiële of andere) belangen heeft de afzender? Speelt het document in op emoties?
betrouwbaar niet betrouwbaar
4 Welke bronnen zijn gebruikt?
Baseert de maker zich op bronnen die hij vermeldt en die dus te controleren zijn? Worden er zaken weggelaten (vergelijk met een andere bron)? Baseert de maker zich op een autoriteit? Is er geen link naar de bron? Gebruik dan een zoekmachine om de bron op te zoeken. betrouwbaar niet betrouwbaar
5 Is het de hele waarheid en niets dan de waarheid? Nepnieuws kan wel degelijk waarheden bevatten. Hoe meer waarheid er in een bericht zit, hoe overtuigender het lijkt. Controleer of een bericht de hele waarheid bevat of enkel een selectie om een stelling te bewijzen.
betrouwbaar niet betrouwbaar
6 Is het een interpretatie van een waarheid van iemand anders? Zelfs feiten kunnen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Daarom zijn ze nog niet fake.
betrouwbaar niet betrouwbaar
7 Zijn de gebruikte beelden betrouwbaar?
Bij nepnieuws wordt vaak gebruikgemaakt van een willekeurige afbeelding die er zomaar bijgeplakt is. Ook kunnen beeld en geluid worden gemanipuleerd waardoor de werkelijkheid wordt verdraaid.
betrouwbaar niet betrouwbaar
Naar: isdatechtzo.nl
Beelden controleren?
Deepfake-technologie kan een beeld of geluid zo bewerken dat je iemand dingen kunt laten zeggen of doen, die hij of zij in werkelijkheid nooit gezegd of gedaan heeft. Nooit was de weg naar desinformatie en misleiding makkelijker en sneller!
Via Tineye Reverse Image Search kun je nagaan of een foto origineel is of bewerkt. Je kunt ook opsporen van welke bron de foto oorspronkelijk afkomstig is.
1 Echt nieuws of nepnieuws?
Het is de laatste jaren een pest: fake news of nepnieuws. Je wordt beïnvloed door mensen die je willen misleiden, omdat: —ze geld willen verdienen aan jou; —ze jou en de publieke opinie willen beïnvloeden.
2 Machtsmisbruik
Wie technologische kennis heeft en kapitaal om te investeren in beïnvloeding, kan macht uitoefenen op mensen. Machtsmisbruik vindt plaats wanneer iemand jou desinformeert of bewust misleidt.
3 Weerbaar zijn tegen desinformatie
Bij alle soorten info die je krijgt (beeld, krant, tijdschrift, sociale media, reclame …) moet je nagaan of het echte en waardevolle informatie is. Daarvoor kun je naar een aantal criteria kijken (zie de checklist op p. 264).
Volgens hoogleraar klinische neuropsychologie Margriet Sitskoorn van Tilburg University wordt nepnieuws vaak veel te simplistisch bekeken. Zij doet veel onderzoek naar desinformatie en schreef het boek HersenHack
‘In de hersenen werkt nepnieuws niet eenvoudig’, vertelt ze. Dat desinformatie zo hardnekkig is, komt door allerlei psychologische mechanismen die op elkaar inwerken. Er springen drie belangrijke mechanismen uit.
—Het eerste mechanisme is de manier waarop mensen zijn voorgeprogrammeerd om emotionele informatie bij de verwerking voorrang te geven. Zo gauw nieuws ons emotioneel raakt, letten we meteen op. Smeuïg nieuws of angstaanjagend nieuws: informatie die daarop inspeelt, heeft een shortcut naar onze aandacht. Mensen die desinformatie verspreiden, maken daarvan gebruik.
—Het tweede mechanisme is dat we de hele tijd dingen proberen te begrijpen, zelfs al zijn ze nog niet helemaal begrijpelijk. ‘Dat is in een complexere wereld moeilijker geworden’, zegt Sitskoorn. Hoe zit het met corona, wat wil Poetin? Complexe vragen, waar geen eenduidig antwoord op bestaat. En dan nemen we de snelle weg: als we een verhaal horen dat aannemelijk klinkt, zijn we al geneigd het te geloven. Speelt het ook nog eens in op onze emoties, dan geloven we het nóg eerder. Het is makkelijker te begrijpen en te aanvaarden dat er een vooropgezet complot is dan dat er allerlei complexe zaken en factoren op elkaar inwerken die niet voorspelbaar of begrijpelijk zijn. ‘Wat je meteen kunt begrijpen, blijft makkelijker hangen’, zegt Sitskoorn.
—In een tijd van een ontsporende online stammenstrijd valt het derde mechanisme extra op: ons brein is er extreem op gericht om te bewijzen wat we toch al geloofden. ‘We zijn heel goed in het zoeken naar bewijzen bij wat we al dachten en heel slecht in het ontkrachten van aannames’, zegt Sitskoorn.
Bron: isdatectzo.nl
Kun je niet genoeg krijgen van de sociale wetenschappen? Helemaal te begrijpen! Op iDiddit vind je Extra Hoofdstuk C: Een samenleving in verandering dat je als uitbreiding kunt maken. Schuilt er een echte socioloog in jou?
EUREKA!
Wat denk je nu over de breinbreker aan het begin van dit thema?
“Welke voordelen heb je als je bij een groep hoort? Zijn er ook nadelen aan verbonden? Spelen sociale media hierin een rol?”
Forum
Wat denk je hierover na de bespreking van dit hoofdstuk? Wat haal je uit dit hoofdstuk aan kennis over jezelf?
Schrijf hierover een essay op een apart blad waarin je de voor- en nadelen beschrijft en aandacht besteedt aan de rol van sociale media.
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5).
1 Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2 Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
Test jezelf
Ga naar om de vragen te beantwoorden.
1 We leven in een tijd waarin landen meer op zichzelf willen staan, weg van de globalisering. Er worden handelsbelemmeringen gebruikt zodat producten die ingevoerd worden duurder worden. Beantwoord de vragen.
2 Is een ‘doelgroep’ een voorbeeld van een sociale categorie of een collectiviteit?
3 Geef twee elementen die je gemeenschappelijk hebt met alle leerlingen van jouw jaar en richting. Geef aan waarom dat typisch een levensstijlkenmerk is.
4 Waarom behoor jij tot een andere generatie dan je ouders?
Plaats de uitspraken bij het juiste kenmerk; een uitspraak kan bij meer dan één kenmerk geplaatst worden.
5 Wat is het verschil tussen een journalist en een influencer?
6 Wanneer noem je informatie via de media nepnieuws? Duid de meest juiste uitspraak aan.
Levensstijl, generatie
1 Levensstijl
Een levensstijl is het geheel van manieren waarop mensen zich in het sociale leven presenteren (onder meer door taalgebruik, muziekkeuze, kledij, hobby’s …).
Mensen willen laten zien tot welke groep ze behoren en daardoor ook tot welke groep ze niet behoren. In de sociale psychologie herkent men twee doelstellingen van een levensstijl.
—Een levensstijl typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse.
—Een levensstijl is een manier om je te onderscheiden van andere groepen.
2 Een generatie als sociale categorie
In de sociologie beschouwt men een generatie als (leef)tijdgenoten die met elkaar zijn verbonden door:
—Een gedeelde levensgeschiedenis
Jij en je klasgenoten hebben de voorbije 14 of 15 jaar dezelfde gebeurtenissen via tv en radio of via gesprekken aan tafel gehoord: het wereldnieuws, Belgische sportprestaties, muziekstijlen, rampen … Ook de opvoeding door je ouder(s) onderging de invloed van de tijd.
—Een gedeelde reactie op de tijdgeest
Naarmate je ouder wordt, zeker in je huidige ontwikkelingsfase, de adolescentie, zoek je uit waar de samenleving aan vernieuwing toe is. Je wilt erover discussiëren en toevoegingen aanbrengen aan je (organisatie)cultuur. Door spontane interacties met je leeftijdgenoten, versterken jullie de generatievorming.
—Een gedeelde bestemming
Samen met leeftijdgenoten van een generatie ga je bijvoorbeeld op zoek naar talentontwikkeling, die het liefst collectief wordt beleefd. Er is ook een drang om er fysiek op een bepaalde manier uit te zien (kleding, haartooi …).
1 Sociale media
In grote lijnen kun je de media in twee grote groepen indelen.
Oude media
Dat zijn de traditionele vormen van media, zoals gedrukte media, televisie en radio. De kijker of lezer heeft een veeleer passieve rol.
Nieuwe media
Dat zijn alle media die gebruikmaken van digitale technologie, alles dus wat via het internet wordt aangeboden. Zoals: e-mail, streaming-apps, digitaal aangeboden krantenartikelen, blogs, podcast … Bij de nieuwe media horen de sociale media.
De sociale media zijn digitale media waarbij gebruikers zonder tussenkomst van een redactie de informatie op het medium interactief bepalen.
2 Een doelgroep volgens de marketeers
Met een doelgroep bedoelt men in marketingtermen: een subgroep consumenten binnen een grotere groep consumenten.
1 Influencers
Influencers zijn personen die worden ingezet om via sociale media ons koopgedrag of onze mening, ons gedrag of levensstijl te beïnvloeden.
Je herkent de populariteit van influencers aan het aantal volgers dat ze hebben op bv. YouTube, Instagram of TikTok. Zoveel volgers, zoveel personen die naar hen luisteren en/of kijken. Zo worden de producten of diensten zoals zij die dragen of gebruiken ook door die anderen gebruikt.
2 Influencers bepalen trends, hypes, rages en modes
1→ Trend
Een trend gaat om een blijvende verandering in de samenleving. Bepaalde waarden en normen die voor langere tijd meegaan, met blijvende gevolgen.
2→ Hype
Een hype krijgt op een bepaald moment heel veel media-aandacht. Die verdwijnt echter snel. Een hype is iets dat dankzij inspanningen van de media als sensationeel wordt ervaren door het publiek. Weinigen kunnen eraan weerstaan.
3→ Rage
Een rage is een fenomeen dat tijdelijk populair is.
4→ Mode
Een mode is wat op een bepaald moment mooi wordt gevonden. Het wordt dan ook door velen gedragen. Dikwijls blijft het een stroming, ook als de hype of de trend is verdwenen.
1 Echt nieuws of nepnieuws?
Het is de laatste jaren een pest: fake news of nepnieuws. Je wordt beïnvloed door mensen die je willen misleiden, omdat:
—ze geld willen verdienen aan jou; —ze jou en de publieke opinie willen beïnvloeden.
2 Machtsmisbruik
Wie technologische kennis heeft en kapitaal om te investeren in beïnvloeding, kan macht uitoefenen op mensen. Machtsmisbruik vindt plaats wanneer iemand jou desinformeert of bewust misleidt.
3 Weerbaar zijn tegen desinformatie
Bij alle soorten info die je krijgt (beeld, krant, tijdschrift, sociale media, reclame …) moet je nagaan of het echte en waardevolle informatie is. Daarvoor kun je naar een aantal criteria kijken (zie checklist op p. 264).
Mechanismen van beïnvloeding via de nieuwe media
1 Een levensstijl
Typeert je als lid van een bepaalde sociale klasse. een manier om je te onderscheiden van anderen
2 Een tijdgeest
elke tijd: bepaalde groepswaarden en normen
Ontstaat onder invloed van bepaalde gebeurtenissen.
3 Een generatie
Is een sociale categorie.
Duurt 15 jaar (sociologie).
Beïnvloedt een volgende tijdgeest:
• een gedeelde levensgeschiedenis
• een gedeelde reactie op een tijdgeest (basis voor nieuwe tijdgeest)
• een gedeelde bestemming
4 Tertiaire socialisatie: mechanismen van beïnvloeding
Gebeurt via media:
• oude media
• Nieuwe media waaronder sociale media = gebruikers bepalen interactief het medium zonder redactie door anderen.
invloed van marketeers op sociale media
• gebruiken jongeren als consumentendoelgroep
Onderzoek naar voor- en nadelen die jongeren ervaren.
invloed van influencers: bepalen mee een trend, een hype, een rage, een mode
5 Weerbaar zijn tegen nepnieuws misinformatie desinformatie