

de Führer Kunst voor Ruud breteler
Erhard Göpel en de jacht op Europese meesterwerken

Kunst voor de Führer
Erhard Göpel en de jacht op Europese
meesterwerken
Ruud breteler
Waanders uitgevers, zwolle
Zelf sluit ik mij aan bij de opvatting dat de Germanen niet door huwelijken met andere volkeren zijn aangetast maar een geheel eigen volk vormen, zuiver van ras, nergens mee te vergelijken.
Vandaar ook dat hun lichamelijke kenmerken, voor zover mogelijk in zo’n groot volk, identiek zijn: woeste blauwe ogen, roodblond haar, fors postuur.
Tacitus, Dossier Germanië
Tijd onthult alles.
Erasmus, Adagia
Inleiding 8
Proloog 10
Deel 1 1906-1940
Ontwikkeling 14
Sonderauftrag Linz 34
Deel 2 1940-1945
De magie van Normandië 42
De geschikte persoon 45
vBijval van de Führer 48
Het telegram 76
Laatste trein 107
Intermezzo 121
Deel 3 1945-1966
Terug in Duitsland 128
Zware dromen 161
Begrafenis en nalatenschap 187
Epiloog 191
Woord van dank 194
Bijlagen 196 Noten 197
Archieven 212
Afkortingen 214
Bibliografie 215 Register 225

Monuments Men in het Beierse kasteel Neuschwanstein, een van de opslagplaatsen van geroofde kunst. Kapitein James Rorimer van de Amerikaanse Monuments Men, de ‘roofkunst’-afdeling van het Amerikaanse leger, houdt toezicht terwijl zijn soldaten door nazi’s geroofde en gekochte schilderijen de trap af dragen
The U.S. National Archives and Records Administration NARA

Inleiding
Hitler is bepaald niet de eerste in de geschiedenis in wiens opdracht kunst wordt geroofd. Absolute heersers als Alexander de Grote, keizer Titus, Filips de Stoute, de hertog van Alva en Napoleon gingen hem voor. De omstandigheden waaronder zij en vele anderen cultuurgoederen roofden en versleepten lopen uiteraard sterk uiteen: illegale opgravingen, koloniale overheersing en annexatie, oorlog en onderdrukking, doelbewuste plundertochten. Ook de schaal is onvergelijkbaar. De kijk op de rechtmatigheid ervan is in de loop der tijd veranderd. Wat nu als roof wordt beschouwd, was lange tijd het volste recht van de overwinnaar – althans, in diens ogen.
Vele decennia na de Tweede Wereldoorlog zijn de machtsverhoudingen veranderd. Groepen in de maatschappij en vermeende rechthebbenden dringen aan op restitutie van cultuurobjecten. Een ingewikkeld proces dient zich aan, dat vaak langslepend blijkt. Voor zover nog mogelijk moet worden vastgesteld wie voorheen de rechtmatige eigenaren waren, en of door hen of nabestaanden ingediende claims voor teruggave of compensatie valide zijn. Daaronder vallen ook verzoeken om teruggave van kunstschatten door voormalige koloniën. De nasleep van de kunstroof op bevel van Hitler duurt 85 jaar later nog altijd voort. Een van de belangrijke figuren in de kunstroof – en de nasleep ervan – was Erhard Göpel, de hoofdpersoon van deze biografie.
Sinds het einde van de jaren negentig is herkomstonderzoek naar en restitutie van tijdens de Tweede Wereldoorlog verplaatste kunst sterk gegroeid, in zowel Nederland als andere erbij betrokken landen. De aandacht voor roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog kreeg internationaal een stevige impuls met The Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art uit 1998, waarin vertegenwoordigers uit 44 landen afspraken maakten over de teruggave van kunst die het naziregime in Duitsland voor en tijdens de oorlog in beslag nam.
Onder andere internationale samenwerking, digitalisering, openbaarmaking van archieven en nieuwe technologieën maken het mogelijk zoveel jaar na dato alsnog de herkomst van (een deel van) de kunstwerken te achterhalen. Dat kan leiden tot teruggave aan de rechtmatige publieke en private eigenaren, dan wel hun opvolgers en erfgenamen. Tegelijk met het herkomstonderzoek groeit ook het aantal studies waarin, na de verantwoordelijke kopstukken, nu ook leden van lagere rang aan bod komen. Zij hebben, meestal willens en wetens, met volle inzet en overtuiging gestalte gegeven aan de (kunst)politiek van de machthebbers.
Erhard Göpel
Hitler zet voor het bijeenbrengen van kunst de Sonderauftrag Linz in, die uit de verschillende landen zo veel mogelijk hoogwaardige kunst moet verzamelen om zijn megalomane droom vorm te geven: een gigantisch museum in Linz dat met kop en schouders boven alle andere uitsteekt. De kunsthistoricus Erhard Göpel maakt deel uit van de Sonderauftrag Linz. Sterker, hij is een van de drijvende krachten erachter in Nederland, België, Frankrijk en Oostenrijk/ Protectoraat. Al met al speelt hij een bepalende rol bij de roof en de verplaatsing van honderden kunstwerken. Toch is tot nu toe betrekkelijk weinig aandacht aan hem besteed. Hoog tijd om nader kennis met hem te maken.
Proloog
Het is 3 juni 1966. Erhard Göpel beleeft zijn laatste verjaardag. Hij wordt zestig jaar. Reden om te vieren is er niet. Hij is afgetakeld. Gesloopt door zijn ziekte. Maanden eerder al, wanneer zijn schoonvader ten grave wordt gedragen, was aan hem af te zien hoe snel hij achteruitgaat.
Rond zijn verjaardag ligt hij voor de zoveelste keer in het ziekenhuis. Hij mag een paar weken naar huis, maar wordt in juli opnieuw opgenomen. Ook voor het laatst. Hij koestert nog hoop dat een herstellingsoord in de bergen soelaas kan bieden, maar is te zwak om nog te reizen. Thuis in bed lijdt hij aan zware depressies. Hij piekert over de eindigheid van het leven, de zin en zinloosheid ervan, de keuzes die hij heeft gemaakt. Is hij, nu zijn einde nadert, eindelijk in staat tot zelfreflectie? Kan en durft hij zichzelf in de ogen te kijken, te erkennen welke fouten hij heeft gemaakt? Waarom hij zo moeilijk in de omgang was? Zo nors, bars en eigenzinnig?
Zijn rol als kunstrover tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de laatste twintig jaar van zijn leven overschaduwd. Een telegram uit 1943 is hem blijven achtervolgen. Wat een van zijn meest roemruchte acties was, heeft na de oorlog zijn gedroomde carrière in de weg gestaan.
Hij heeft de man verraden die juist zo veel voor hem heeft betekend. En is het verraad blijven ontkennen. Leven met een leugen.
Zijn huwelijk is eerder een verstandshuwelijk dan gebaseerd op gevoel. Zijn enige nakomeling is jong gestorven. Met zijn broer ligt hij al jaren zozeer overhoop dat hij hem uit zijn testament heeft geschrapt. Maar als freelance kunstjournalist heeft hij naam gemaakt, zij het in zowel positieve als negatieve zin. Hij heeft waardering gekregen als deskundig auteur over bekende kunstenaars.
Is er al met al voldoende reden om tevreden te zijn over wat hij heeft gedaan en bereikt? Naar welke kant laat de existentiële crisis die zich meester van hem heeft gemaakt de balans doorslaan?
In het najaar dicteert hij nog een handvol brieven aan enkele vrienden en relaties. Hij neemt afscheid. Alle hoop op herstel is vervlogen. Zijn einde komt snel naderbij.
Op de avond van 29 oktober 1966 overlijdt Göpel, thuis, in München. Het betekent het voortijdig einde van een leven lang liefde voor en in de kunst. Die had zich al op heel jonge leeftijd geopenbaard.
1906-1940


ONTWIKKELING
Afstamming
Aan een belangrijke handelsroute tussen Oost en West, tussen Leipzig en Dresden, ligt Calbitz. Het is een klein dorp, met ongeveer zevenhonderd inwoners. De geschiedenis van het plaatsje, waarvan de naam een Slavische oorsprong heeft, gaat in ieder geval terug tot 1277, wanneer het voor het eerst in aktes wordt genoemd. De economie draait op akkerbouw en schapenfokkerij.
In dit dorp, tegenwoordig deel van de gemeente Wermsdorf, liggen de wortels van de familie Göpel. Het is hier dat op 17 september 1877 Friedrich Hermann (roepnaam Hermann) het daglicht ziet.1 En waar hij overlijdt op 16 april 1944.
Deze Friedrich Hermann Göpel trouwt op 29 oktober 1904 in Halle an der Saale met Berta Elise Erna (roepnaam Erna) Otte, geboren op 12 augustus 1880 in Hildesheim (en overleden in 1972 in München). 2 Het echtpaar vestigt zich in Leipzig en krijgt twee zonen. Friedrich Wilhelm

Calbitz omstreeks 1840 Lithografie van Renner & Ketzschau
Erhard (roepnaam Erhard) wordt op pinksterzondag 3 juni 1906 om 12.00 uur geboren in LeipzigVolkmarsdorf. 3 Zijn broer Wilfried wordt op 28 november 1908 geboren en overlijdt op 4 juni 1990 in Berlijn. Hij is de oprichter van het tegenwoordige akgimages in Berlijn.
Vader Hermann Göpel is werkzaam voor het middenkader van het postkantoor van Leipzig. Hij klimt op van Oberpostassistent tot Oberpostsekretär. Of moeder Erna Otte een beroep heeft en/ of buitenshuis werkt, is niet bekend. Bij de geboorte van de twee zoons woont het gezin in de Brockhaussstraße in Leipzig. In elk geval vanaf 1916 luidt het woonadres Stieglitzstraße 2 E III, LeipzigSchleußig. 4
Maatschappij en politiek
Het is lastig vast te stellen welke invloed maatschappelijke en politieke gebeurtenissen hebben op iemands ontwikkeling. Maar ook Erhard Göpel is een kind van zijn tijd. En de tijd waarin hij opgroeit, naar school gaat en studeert bevat roerige periodes, zoals de Eerste Wereldoorlog en de tijd van de Weimarrepubliek. Hier volgt, hoe onvolledig ook, als achtergrond een beeld van Göpel als kind en jongvolwassene. Als hij in 1906 wordt geboren bestaat Duitsland in zijn huidige vorm pas 35 jaar, na de vereniging van zelfstandige staten en kleine vorstendommen tot één keizerrijk in 1871 door Otto von Bismarck (1815–1898). Keizer Wilhelm II (1859–1941) eist voor het industrieel sterke en steeds welvarender wordende land een meer vooraanstaande plaats op. Hij wil dat Duitsland net als andere Europese landen als GrootBrittannië, Frankrijk en Nederland over meer koloniën kan beschikken. Want als koloniale mogendheid stelt Duitsland weinig voor. Het parlement stemt in 1898 in met de ontwikkeling van een grote vloot. De autocratische, antiJoodse en racistische keizer Wilhelm II, tevens aanhanger van de Germaanse mythologie, juicht de opbouw van een grote zeemacht toe. De Duitse vlootopbouw wekt veel wantrouwen bij de andere grote mogendheden, GrootBrittannië voorop. Tijdens een aantal internationale conferenties raakt Duitsland duidelijk steeds verder geïsoleerd.
Op 28 juli 1914 – Erhard Göpel is net acht jaar oud – begint de Eerste Wereldoorlog. De politieke en militaire leiding in Berlijn is overtuigd van een snelle overwinning. De oorlog dringt “door tot in alle details van het dagelijks leven. De kwaliteit van het voedsel en van de kleding [neemt] af, in de winter [is] er minder warmte in de huizen, [is] er minder bewegingsvrijheid. […] Kinderen gaan dikwijls minder uren naar school, criminaliteit neemt toe.” De inflatie groeit snel. Ondervoeding en honger worden grote problemen. Er ontstaat een grote zwarte markt. De voedselsituatie wordt dramatisch in de zogenaamde ‘koolrapenwinter’ van 1916/17. Kinderen zijn
de belangrijkste slachtoffers van de voedseltekorten. Het gros van de bevolking is tegen die tijd oorlogsmoe. De onvrede groeit en het gezag van de staat brokkelt af. Op 11 november 1918 wordt in het Franse Compiègne een wapenstilstand gesloten en eindigt de Eerste Wereldoorlog. De verantwoordelijkheid voor en de schande van de nederlaag wordt niet aan het leger maar aan politici toegeschreven, en in steeds sterkere mate aan de Joden. Een omkering van de werkelijkheid die bekend is komen te staan als de ‘Dolkstootlegende’.5
De keizer treedt af. De Weimarrepubliek, de eerste democratie op Duitse bodem, doet haar intrede op 9 november 1918 en zal veertien jaar bestaan, tot januari 1933. Duitsland komt economisch ernstig verzwakt uit de oorlog. Oorlogskosten, herstelbetalingen, strenge looneisen en politieke verdeeldheid doen afbreuk aan de moeizame balans tussen nationale eenheid, parlementaire democratie en sociale rechtvaardigheid.
Op 28 juni 1919 tekent Duitsland het Verdrag van Versailles. De strenge voorwaarden worden door bijna alle Duitsers ervaren als een totale vernedering, een dictaat. Het blaast het nationalisme nieuw leven in.
Schooltijd
Na de hogere burgerschool in LeipzigPlagwitz bezoekt Göpel tussen 1 mei 1916 en 7 maart 1925 de Nikolaischule. Dit Städtisches Reformgymnasium is gevestigd aan de Königstraße 30 in het centrum van Leipzig, op een paar kilometer afstand van zijn ouderlijke woning.
In de zomervakantie van 1918, als de oorlog voor Duitsland al zo goed als verloren is, maakt Göpel met een tante een rondreis langs verschillende steden. Uit de foto’s en ansichtkaarten die hij zijn ouders stuurt, stelt hij later een album samen. Opvallend is dat de dan twaalfjarige behalve ansichtkaarten met stadsgezichten en afbeeldingen van monumenten ook kaarten uitkiest met reproducties van kunstwerken.
Wandervogel
Tijdens zijn schooljaren neemt Göpel deel aan de voettochten van de Wandervogel. Deze beweging ontstaat eind negentiende eeuw in een periode van economische vooruitgang, van geloof in de mogelijkheden van de voortschrijdende techniek. Het is tevens een tijd waarin kinderen nog als kleine volwassenen worden beschouwd, de puberteit als een noodzakelijk kwaad geldt, de man de baas in huis en gehoorzaamheid de stelregel is.6 De initiatiefnemer van de Wandervogel, Hermann Hoffmann (1875–1955), probeert hier verandering in te brengen. Hij neemt leerlingen mee de natuur in om het plezier van het eenvoudige leven te leren ervaren: wandelen, koken op een houtvuurtje, ’s avonds liedjes zingen rond het kampvuur, overnachten in schuren, tenten of goedkope pensions. Naast waardering voor de natuur staan ook hang naar het verleden, vriendschap en groepsbinding centraal. Lange tijd nemen alleen gymnasiasten deel aan de meerdaagse tochten. Kinderen uit een arbeidersmilieu hebben er geld noch tijd voor: zij moeten van jongs af aan met hun ouders meewerken.

De voettochten en bergwandelingen in groepsverband voeren Göpel onder andere naar het Zwarte Woud, Danzig en Breslau (nu Gdańsk en Wrocław, Polen). 7 Het zijn pittige dagmarsen van twintig of meer kilometer. De deelnemers schrijven om de beurt een verslag van de dag en illustreren dat met ansichtkaarten en groepsfoto’s. Daarop is te zien dat de groepen waarin de dan al mollige, gezette Göpel eropuit trekt, uitsluitend uit jongens bestaan.
Eindexamen
In 1921 komt Günter Eich (1907–1972), die later een bekende schrijver zal worden, bij Göpel in de klas. Ze worden vrienden voor het leven.
Erhards broer Wilfried bezoekt eveneens de Nikolaischule, maar een langslepende ziekte levert hem meer dan twee jaar vertraging op. Vader Hermann vraagt op 17 maart 1921 vermindering van het schoolgeld aan. De economische omstandigheden zijn nog altijd slecht, Hermann Göpel is dan ook bepaald niet de enige. Een vijfde van de ouders van de 628 ingeschreven scholieren vraagt vrijstelling of vermindering aan van het schoolgeld, dat circa twintig rijksmark per maand bedraagt. Op 6 mei valt het besluit: Göpel komt in aanmerking voor een vermindering van 50 procent.8
Voormalig pand van de Nikolaischule Foto: de auteur

Klassenfoto circa 1921. Derde van links Erhard Göpel. Uiterst rechts Günter Eich
Bayerische Staatsbibliothek
Voor het eindexamen (Reifeprüfung) van 1925 worden 47 scholieren aangemeld, in grote meerderheid jongens. Het docentenkorps is geheel mannelijk. Voor het aanstaande eindexamen wordt de scholieren gevraagd welk beroep zij willen gaan uitoefenen. Günter Eich wil jurist worden, Erhard Göpel koopman.
De cijferlijst bij het einddiploma van 7 maart 1925 leert dat hij redelijk is in Latijn, scheikunde en wiskunde, goed in Duits, Frans, Engels, zang en natuurkunde, en zeer goed in godsdienst, geschiedenis, aardrijkskunde en tekenen. De hoge cijfers voor tekenen, geschiedenis en aardrijkskunde zouden zowel zijn reislust als zijn interesse voor beeldende kunst kunnen verklaren. Alles bij elkaar is hij eerder een gemiddelde dan een uitmuntende scholier. Maar hij heeft een diploma waarmee hij kan gaan studeren. Ook Eich slaagt.
Kennismaking met veilinghuis C.G. Boerner
Ook uit zijn schooltekeningen blijkt dat Göpel al vroeg actieve belangstelling heeft voor beeldende kunst. Als tienjarige bezoekt hij al regelmatig het Museum der bildenden Künste in Leipzig, waar hij interesse toont voor met name grafiek. Zijn leraar geschiedenis Clemens Franke (18651941) merkt zijn opvallende belangstelling voor de kunsten op en stimuleert hem. Zo maakt Göpel op zijn veertiende voor het eerst een veiling mee bij het internationaal toonaangevende, in grafiek gespecialiseerde veilinghuis C.G. Boerner.9
Het is april 1920. Het veilinghuis heeft ruimte gehuurd in het Limburghaus, hoek Neumarkt en Schillerstraße. Op deze namiddag heeft Göpel geen school. Hij zit tegen de achterwand, naast zijn docent Franke, en kijkt zijn ogen uit. Hans Boerner (1877–1947) is de veilingmeester.

Erhard Göpel (rechts), circa 1924 tijdens een veiling bij C.G. Boerner
Bayerische Staatsbibliothek
Naast Göpel zit ook kunsthistoricus en veilinghouder Eduard Trautscholdt (1893–1976), die sinds 1919 voor C.G. Boerner werkt. In de veilingcatalogus noteert Göpel de vraagprijs, de afgehamerde prijs en, indien bekend, de naam van de koper. Intussen vraagt hij zich verwonderd af hoe iemand vrijwillig afstand kan doen van een zo mooie verzameling als die dag onder de hamer komt.
Hij heeft de smaak te pakken gekregen en gaat verder om zich heen kijken. In Leipzig en het veertig kilometer verder gelegen Halle verdiept hij zich verder in grafiek, typografie en boekdrukkunst. Bovendien begint hij, negentien jaar oud, artikelen voor kranten en tijdschriften te schrijven. De basis voor de rest van zijn leven is gelegd.
Studie
Op 27 april 1925 schrijft hij zich in als student aan de Universität Leipzig. Het eerste jaar – tot 17 april 1926 – studeert hij bij Wilhelm Pinder (1878–1947) aan de faculteit Filosofie kunstgeschiedenis met als bijvakken archeologie en krantenwetenschap (Zeitungskunde).10 Pinder is een tegenwoordig omstreden kunsthistoricus. In 1933 is hij een van de sprekers tijdens een manifestatie van de Nationalsozialistische Lehrerbund. Na negen maanden van gewelddadig nazioptreden tegen Joden, politiek andersgezinden en vrijmetselaars zegt Pinder onder andere: “Het is een politiek van zedelijkheid, het is een politiek uit het hart, uit een simpelweg religieuze achtergrond.” Hij sluit zijn redevoering af met de woorden: ”Iedere Duitser moet zich ervoor inzetten, ieder is verantwoordelijk zodat ons volk zijn plicht tegenover de Führer doet en zich voor de geschiedenis kan waarmaken. Heil Hitler!”11

Göpel studeert in verschillende steden. Zomer 1926 volgt hij hoorcolleges aan het Kunsthistorisch Instituut van de Universität Wien.12 Tijdens het wintersemester 1926/27 studeert hij filosofie aan de FriedrichWilhelm Universität in Berlijn. Aansluitend daarop volgt hij in het zomersemester van 1927 colleges filosofie en kunstgeschiedenis aan de LudwigMaximiliansUniversität München.13
Om zijn studie en de daaraan verbonden reizen te kunnen bekostigen, is Göpel aangewezen op studentenbaantjes en op steun uit zijn omgeving. Hoewel hij ook in deze periode met ijzeren regelmaat artikelen en andere aan
Erhard Göpel, circa 1925
Archiv der Ludwig-Maximilians-Universität München, Bestand Studentenkartei I