het scheepvaart
national maritime museum
![]()
het scheepvaart
national maritime museum
1857 – 1869



Felice Beato (1832-1909), Detail uit een panoramafoto van Yokohama, 1863. Albuminedruk S.3628(03)008

De aanblik van de baai, omringd door dichtbegroeide heuveltoppen die hun groene bladerdak in het water weerkaatsten, maakte dat de 23-jarige Dirk de Graeff van Polsbroek ‘bepaald stom van verwondering’ Nagasaki binnenzeilde.1 Na een stormachtige reis ankerde de Anna Digna op 24 juli 1857 om zeven uur ’s morgens aan de zogenoemde ‘Papenberg’ voor de ingang van de baai.2 Zodra het land in zicht was gekomen, waren de Nederlandse driekleur en de seinvlag gehesen. Nadat een kustbatterij zes welkomstschoten vuurde, werd de kabelversperring in de baai weggenomen en sleepten kleine Japanse vaartuigen het fregat naar haar ankerplaats. Daar, op het waaiervormige eilandje Dejima, zette Dirk de Graeff voet aan wal in Japan, het land waar hij bijna twaalf jaar zou blijven.
In het licht van de rijzende zon | De fotoalbums van Dirk de Graeff van Polsbroek

Kawahara Keiga (1786–1860?)
Tekening van de baai van Nagasaki met het eiland Dejima, 1829-1860.
A.2714
Felice Beato (1832-1909), De Graeff van Polsbroek, Minister of Holland Portretfoto van Dirk de Graeff van Polsbroek, 1863. Albuminedruk S.3628(03)003
Dirk de Graeff van Polsbroek (Amsterdam, 28 augustus 1833 –’s-Gravenhage, 27 juni 1916), telg uit een Amsterdamse regentenfamilie, was drie weken eerder vanuit Batavia vertrokken.3 Daar had hij een kleine vier jaar gewoond en gewerkt. Eerst op het notariskantoor van zijn neef, daarna als administratief ambtenaar bij de Directie der Cultures.4 In Japan stond hem een nieuwe betrekking te wachten. De Graeff was benoemd tot assistent 2de klasse van de commissaris van de Factorij van de Nederlandse handel op Dejima, Jan Hendrik Donker Curtius (1813-1879). De Graeff assisteerde zijn chef met het vormgeven van de zogenoemde Additionele Artikelen op het in 1856 gesloten traktaat met de Japanse autoriteiten. Hij vertaalde die naar het Frans en maakte samenvattingen van alle geheime correspondentie die de laatste jaren was uitgewisseld. Een hoogtepunt tijdens zijn eerste jaren in Japan was ongetwijfeld de vijf maanden durende hofreis naar Edo, het huidige Tokio, voor het officiële bezoek aan de shogun – de hoogste militaire leider en feitelijke machthebber van het land – waarop hij Donker Curtius in 1858 vergezelde. Het jaar daarop verruilde De Graeff Dejima voor Kanagawa, een plaats aan de overzijde van de baai van Yokohama, waar hij partner werd in de handelsfirma Textor & Co.5
Zijn vestiging in Kanagawa was voor Donker Curtius reden De Graeff daar tot waarnemend viceconsul te benoemen. Die benoeming was het startsein van een diplomatieke bliksemcarrière. In maart 1861 volgde een aanstelling tot consul in Yokohama, dat van een klein vissersdorp was uitgegroeid tot het politieke en commerciële centrum van de nog prille buitenlandse gemeenschap in Japan. Twee jaar later werd hij benoemd tot politiek agent en consulgeneraal. Op 8 juli 1868 werd De Graeffs diplomatieke carrière bekroond met zijn installatie tot minister-resident, een functie vergelijkbaar met die van een huidige ambassadeur. In 1859 huwde De Graeff Koyama Ochō (?-?), dochter van een Japanse theehandelaar. Zij kregen een zoon, Pieter (1861-1909), die in februari 1869 met De Graeff naar Nederland vertrok en zijn moeder nooit weer zag. Het vertrek betrof aanvankelijk een welverdiend tussentijds verlof, maar door binnenlandse politieke ontwikkelingen zou De Graeff niet meer naar Japan terugkeren. Op eigen verzoek werd hij op 12 januari 1870 eervol uit overheidsdienst ontslagen.6
Het beeld dat in geschreven bronnen van De Graeff naar voren komt, is er een van een man met een sterk rechtvaardigheidsgevoel en een
grote liefde voor Japan. Vanwege zijn vele goede contacten – zowel aan Japanse zijde als met andere buitenlandse vertegenwoordigers – en tactvolle manier van optreden werd De Graeff regelmatig om raad of bemiddeling gevraagd en verkreeg hij inlichtingen langs andere wegen dan de officiële.7 Daaruit is ook op te maken dat hij waarschijnlijk een redelijke kennis van de Japanse taal gehad moet hebben. In geschillen koos hij nooit zonder meer partij voor zijn landgenoten of andere buitenlanders; daardoor stond hij onder collega’s bekend als een vriend van de Japanners.8 De Graeff hekelde landgenoten die zich – overigens net als vele andere nieuwelingen in Yokohama – ‘ruw en onfatsoenlijk’ gedroegen, en schroomde niet hen een straf op te leggen.9 Volgens een van zijn tijdgenoten stond De Graeff, ondanks zijn jonge leeftijd, stevig op eigen benen en liet hij zich niet snel door anderen beïnvloeden. Hij ‘scharrelde er goed door’ als politiek agent en ‘kolfde zeer gelukkig’ Japan. Vrouwe Fortuna had hem goed gediend.10
De Graeff liet een journaal en drie fotoalbums na. Het journaal bestaat in zijn huidige vorm als afschrift, dat wil zeggen een handgeschreven kopie van oorspronkelijke dagboekfragmenten en andere notities, en is zeer fragmentarisch van aard. Tot en met 1862 stelde De Graeff zijn journaal – op een later moment – samen uit de vele aantekeningen en bescheiden in zijn bezit. Alleen de vijf maanden durende hofreis in 1858 beschreef De Graeff daadwerkelijk van dag tot dag. Op 1 januari 1863 begon hij aan een nieuw dagboek, maar dat is verloren gegaan. Een familielid achtte het niet interessant genoeg en zou het daarom samen met andere bescheiden hebben verbrand. Alleen de losse aantekeningen die De Graeff bij dat dagboek maakte zijn bewaard gebleven en vormen het laatste, summiere, deel van het journaal.11 Ondanks die onvolledigheid is het journaal van Dirk de Graeff van Polsbroek een waardevol document. Het schetst de belevenissen van een diplomaat die in het middelpunt stond van de grote omwentelingen in de Japanse samenleving kort voor en na de geforceerde openstelling van de eerste drie havens voor de internationale handel.12
Minstens zo bijzonder zijn de drie fotoalbums uit zijn nalatenschap. Fotografie was precies op tijd om die buitengewoon roerige periode in de Japanse geschiedenis vast te leggen. Met de openstelling van de havens opende het land zich als het ware ook voor het oog van de camera. Hoewel het medium toen al twintig jaar bestond, had de uitoefening van fotografie in Japan zich tot dan toe beperkt tot experimenten op kleine schaal. De foto’s in de albums van Dirk de Graeff van Polsbroek, die samen met zijn journaal in 1963 aan Het Scheepvaartmuseum zijn geschonken, behoren tot de vroegste van Japan ter wereld.13 Ze tonen het werk van de eerste commerciële beroepsfotografen in het land, die zich met name toelegden op topografische foto’s, portretten en genretaferelen (voorstellingen van het dagelijks leven), en het werk van amateurfotografen, die vooral de eigen omgeving en sociale kring vastlegden. De Graeff fotografeerde zelf niet, daar is althans geen enkele aanwijzing voor, maar kocht of kreeg afdrukken van fotograferende kennissen en
In het licht van de rijzende zon | De fotoalbums van Dirk de Graeff van Polsbroek professionele fotografen. Die liet hij bundelen in drie albums, die qua afmeting, bindwijze, omslag en inhoud van elkaar verschillen. Het eerste album (volgens de door het museum toegekende volgorde) bevat de oudste foto’s en is qua makers, plaatsen, onderwerpen, datering en ordening het meest divers.14 Naast foto’s zijn er schilderingen op zijde en papier door voor ons onbekende makers in opgenomen. De Graeff heeft dit album vermoedelijk bij terugkomst in Nederland samengesteld uit losse afdrukken die hij gedurende zijn tijd in Japan verzamelde en tussentijds naar Nederland stuurde. Het tweede album is eind 1863 in Japan samengesteld door fotograaf Felice Beato (1832-1909). Alle foto’s in dit album zijn in de tweede helft van dat jaar door hem vervaardigd. Het laatste album bestaat voor verreweg het grootste deel uit Beato’s werk. Het bevat vroege handgekleurde souvenirfoto’s en heeft als zwaartepunt de jaren 1866 en 1867. Samen schetsen de albums een beeld van een turbulente periode in de Japanse geschiedenis, de ontwikkeling van de fotografie in het land, en de relaties en lotgevallen van een jonge diplomaat.
Hoewel de albums eind jaren tachtig grondig zijn onderzocht en sindsdien internationaal belangstelling genieten, zijn de foto’s in de albums lange tijd in enge zin beschouwd als ‘aanvulling op het journaal’. In brede zin dienden ze als illustraties bij beschrijvingen over historische gebeurtenissen in Japan of als voorbeelden uit het oeuvre van fotografen. De visuele informatie (wat is er op de foto’s te zien?) is, net als de procedés waarmee de foto’s zijn vervaardigd, gedegen onderzocht. De laatste jaren is er in het onderzoek naar vroege fotografie in Japan een verschuiving merkbaar en zijn de contexten waarbinnen de foto’s zijn vervaardigd, gedistribueerd en ‘geconsumeerd’ in toenemende mate het onderwerp van kritische studie.15 Die benadering levert nieuwe inzichten op en werpt een licht op de betrokkenheid van Dirk de Graeff van Polsbroek bij de totstandkoming van vroege foto’s van Japan: de Nederlandse diplomaat gaf, misschien onbedoeld, mede vorm aan een negentiende-eeuwse blik op dat ‘mysterieuze’ land, dat zijn poorten had geopend voor het Westen.

Maker onbekend, in de traditie van Kawahara Keiga (1786-1860?), Domestique de boutique Schildering van een winkelbediende, circa 1865.
S.3628(02)111
Felice Beato (1832-1909), Dirk de Graeff van Polsbroek (in wit pak, rechts) en kanselier J.P. Metman (in wit pak, midden) en konstabel J. Bloem (links) te midden van een Japanse escorte voor de Chō’ōjitempel in Edo. (Detail, volledige beeld op p. 75)


Het moet een onwerkelijk en angstaanjagend gezicht zijn geweest, toen op 8 juli 1853 een eskader van vier zwaarbewapende Amerikaanse marineschepen onder dikke zwarte rookpluimen de baai van Edo binnenstoomde.1 Commodore Matthew Calbraith Perry (17941858) had een aan de ‘keizer’2 gerichte brief bij zich van de Amerikaanse president Millard Fillmore (1800-1874)3 en de opdracht om via kanonneerbootdiplomatie een einde te maken aan de Japanse isolatiepolitiek, die sinds 1639 van kracht was. Fillmore drong in de brief aan op diplomatieke en commerciële relaties met de Verenigde Staten. De gunstige geografische ligging en geruchten dat Japan over grote steenkoolvoorraden zou beschikken, maakten het voor de Amerikanen aantrekkelijk om deze banden aan te knopen. Zo konden zij voor hun stoomschepen beschikken over kolenstations op de route naar China, dat na de Eerste Opiumoorlog (1839-1842) door de Britten gedwongen was vier extra havens te openen voor de buitenlandse handel.4 Daarnaast wilden de Amerikanen in bezit zijn van veilige havens en bevoorradingsstations voor hun walvisvaarders, die in de stormachtige noordelijke Stille Oceaan regelmatig vergingen, en wensten zij een goede behandeling voor hun schipbreukelingen.
De Japanners zagen in de ‘zwarte schepen’ van Perry de grootste buitenlandse dreiging die hun land ooit gekend had. Pogingen om de vloot te laten vertrekken mislukten, terwijl Perry de druk opvoerde met intimiderende verkenningstochten langs de kust. Bulderende kanonschoten, afgevuurd met los kruit, waren tot in de wijde omtrek hoorbaar. In een brief dreigde Perry de Japanners te zullen verslaan, mochten zij zich tegen zijn aanwezigheid verzetten. Na koortsachtig beraad besloot de bakufu – de regering van shogun Tokugawa Ieyoshi (1793-1853), die ernstig ziek was – de brief van Fillmore te accepteren. Onder de ‘belofte’ terug te komen voor een antwoord, verliet Perry de baai op 17 juli. Zeven maanden later keerde hij met een eskader van acht schepen terug om de druk nog verder op te voeren. Na weken van onderhandeling, waarin het uitwisselen van diplomatieke geschenken een belangrijke rol speelde, ondertekende het Tokugawa-shogunaat het Verdrag van Kanagawa.5 Daarin was bepaald dat de havens van Shimoda en Hakodate werden

Hibata Ōsuke (1813-1870), schilder
Takagawa Bunsen (1818-1858), schilder
Onuma Chinzan (1818-1891), kalligraaf
Detail van een geschilderde handrol op zijde van de tweede aankomst van de Amerikanen in Japan in 1854, 1854-1858. Collectie British Museum. 2013,3002.1