Leerboek Voetverzorging/pedicure Doen

Page 1


© 2019 Uitgeverij Container BV Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN: 978-90-70502-36-2 Tweede druk 2019 Vormgeving: Uitgeverij Container Eindredactie: Uitgeverij Container

Dijkhuizen 13 7961 AE Ruinerwold Tel. 088-3745440 info@uitgeverijcontainer.nl | www.uitgeverijcontainer.nl


Leerboek voetverzorging/pedicure Doen Leerstof voor de competentiegerichte opleiding tot pedicure



5


6


INHOUDSOPGAVE

Het beroep pedicure 9 Toen en nu 11

Deel 1

Voorbereiden

21

1.1 1.2 1.3 1.4 1.5

Werkruimte Apparatuur Materialen Ambulant werken Gezond werken

23 30 34 36 37

Deel 2

Behandelen

61

2.1 2.2 2.3

Anamnese Voetonderzoek Behandelplan

63 67 89

Deel 3

Behandelmethoden

91

Besmetting voorkomen Basisbehandeling uitvoeren Bijzondere behandelingen

93 94 98

3.1 3.2 3.3

Deel 4

Advies en verkoop

105

4.1 4.2 4.3 4.4 4.5

De kunst van het communiceren Producten voor de voetverzorging Huidbeschermende middelen Schoenen Zolen

107 114 125 138 157

Deel 5

Arbo

165

Principe en doel van de Arbowet

167

Woordenlijst

175

5.1

7


8


9


10


Toen... Al in het oude Egypte van ongeveer 1500 jaar voor Christus waren er mensen die zich hadden gespecialiseerd in het verzorgen en behandelen van voeten. In een papyrusrol uit die tijd, de ‘Papyrus Ebers’, vinden we zelfs enkele therapieën voor het behandelen van ‘eksterogen’ (zo werd het in de originele teksten genoemd). Dit zou kunnen door het opleggen van jeneverbessen of andere soorten bessen. Ook een pakking van gekookt koeienvet zou goede resultaten bieden, mits de voet vier dagen ingepakt zou blijven... De Chinezen, de Babyloniërs en andere prehistorische volkeren hielden zich bezig met behandeling van de voet. Voetproblemen zijn dus van alle tijden. In het oude Griekenland werd hygiëne belangrijker gevonden dan decoratie. In deze tijd ontstond ook een scheiding tussen cosmetische (verzorgende) en medische (behandelende) kennis en handelen. De arts Hippocrates, die op het eiland Kos een gezondheidscentrum Aesklepios beheerde, legde strenge regels vast voor wat als een uitgesproken ziekte werd beschouwd en wat diende tot behoud van gezondheid en uiterlijk schoon. Hij beschreef eksterogen als een kwaal voor de mensheid. Over eeltvorming zegt deze vader van de geneeskunde: ‘wanneer de huid dik en hard is, moet deze voorzichtig worden weggesneden, doch zonder te verwonden’. De Romeinen namen veel gebruiken over van de door hen overwonnen volkeren. Hierdoor ontstonden de openbare badhuizen, de thermen, waarvan iedereen gebruik maakte. Men kon hier verschillende behandelingen ondergaan, waaronder behandelen van de voeten. Caius Plinius Secundus (rond 25 na Christus) schreef de volgende kuur voor tegen wratten en eksterogen: ‘men gaat met de rug liggen langs een grenslijn en wel op de twintigste dag van de maandstand en strekke de handen boven het hoofd. Dan pakke men een willekeurig ding dat binnen handbereik is en wrijve daarmee over de wratten. Zij zullen snel verdwijnen.’ Tegen de eksterogen gaf hij de volgende remedie: ‘Ziet men een vallende ster, giet dan snel wat azijn over de scharnieren van een deur en men kan er zeker van zijn dat de clavus verdwijnen’. Ongeveer een eeuw later meent Celsus dat eksterogen niet alleen aan de voeten kunnen zitten, maar ook op andere plaatsen. Hij adviseert het eksteroog met wortel en al uit te snijden. ‘Indien de wortel blijft zitten, komt de likdoorn weer terug’, zo meende hij. Ook kan men, volgens 11


Celsus, de wortel weg krijgen door op de weggesneden likdoorn een soort hars aan te brengen vermengd met gemalen molensteen en stof. De huid rondom de likdoorn diende met bladeren te worden afgedekt, opdat de gezonde huid gespaard zou blijven. Weer drie eeuwen later gaf Marcellus Empiricus het volgende advies: het beste middel om ekster­ogen, die door wrijving met schoeisel zijn ontstaan, te bestrijden, is de schoenen te verbranden en de as van deze schoenen te vermengen met olie en dit op de eksterogen te leggen. In het Europa van voor de Middeleeuwen behandelde men het ‘eksteroog’ chirurgisch. Paulus van Aeginia (7e eeuw na Christus) schreef daarover het volgende: ‘We snijden het eksteroog rondom in, pakken hem met een pincet en snijden hem met een ravensnavelmes of een aderlaatlancet met wortel en al uit. Sommigen gebruiken hierna, om herhaling te voorkomen, het brandijzer! Ik weet trouwens dat veel artsen al deze genoemde uitwassen met het zogenaamde koude etsmiddel kunnen laten verdwijnen…’ In het Europa van na de Middeleeuwen, honderden jaren later werd het zonderlinge middel van Mercellus Empericus weer in alle ernst aanbe­volen, doch nu vermengd met loodoxide! En wel door een zekere Johann Gottfried Essing (1744-1806). Hij schrijft: ‘neem een oude schoen, verbrand die en vermaal de rest tot poeder. Neem van dit poeder een loot (10 gram) en evenveel loodoxide. Wrijf alles in een loden mortier goed door elkaar. Meng er dan zoveel rozenolie door, tot alles de consistentie heeft van pommade en leg dit op de plek.’ Toen is ook de ‘viltring’ uitgevonden, die we nu nog gebruiken om een likdoorn drukvrij te leggen. Ongeveer in 1855 paste Sigmund Wolffsohn een Oostenrijks patent toe, waarbij likdoornringen worden genoemd. Hij maakte deze uit vuurzwam, bestreek ze met ‘gummi’ en plakte er zijde op. Een geliefd volksmiddel tegen likdoorns, wat men geregeld tegenkomt in de literatuur uit die tijd is: ‘spek van een versgeslacht varken. Het rauwe varkensvet, of reuzel, is hiervoor ook bruikbaar. Dit spek of vet moet men warm, dagelijks minstens één- of tweemaal op de likdoorn leggen’, dit volgens Juncker, 1722. Als weekmakend middel werden ook ‘gekookte pruimen, rozijnen en de vethuid die boven reuzel zit’ aanbevolen. Heinrich Ettmüller (1644-1685) adviseert een bijzonder luguber middel om op likdoorns te leggen: ‘neem het groene mos dat groeit op de schedel van een persoon die een gewelddadige dood is gestorven en wiens lichaam lange tijd aan de lucht is blootgesteld geweest. Leg dit groene mos op de likdoorn en deze zal snel verdwijnen.’ 12


Ook tegen wratten had men in die tijd, naar ons idee ongelooflijke, therapieën. Zo schrijft Juncker een methode voor ter verwijdering van wratten, die men niet voor mogelijk houdt. ‘Men neme een draad van of uit het hemd van een zieke of stervende. Deze draad legt men op een plaats waar hij met zweet van de zieke of stervende wordt doordrenkt, bijvoorbeeld onder de oksel. Vervolgens legt men in die draad zoveel knopen als er wratten moeten worden bestreden. Wrijf elke wrat met een knoop. Begraaf de draad tenslotte op een vochtige plaats, bijvoorbeeld onder een dakgoot of dergelijke. Zodra de draad is verrot, vallen de wratten af!’ Een ander bijgeloof dat vele eeuwen stand hield, was dat een succesvolle behandeling van likdoorns afhankelijk was van de maandstand. Caius Plinius Secundus schreef er in zijn werken al over. De Fransman Lazare Rivière (1589-1655) beschreef het opnieuw. ‘Slechts bij afnemende maan zijn de genoemde middelen tegen likdoorns werkzaam.’ Een zekere Doleus schreef rond 1700 over hetzelfde bijgeloof: ‘Men mag eksterogen slechts wegsnijden bij afnemende maan’. Mathieu Dudon schreef in 1818 een artikel over hetzelfde bijgeloof, maar hij zette er wel vraagtekens bij: ‘We weten alleen dat er ergens wel iets is met likdoorns; ze zijn weergevoelig.’ Dit fenomeen werd in de 17e eeuw door verschillende onderzoekers beschreven. Bij verandering van weer kunnen likdoorns inderdaad hevige pijn veroorzaken. Toen al werden likdoorns in zekere zin als een soort barometer gebruikt. Voor toen en nu geldt hetzelfde, niet iedereen is even vakbekwaam. Over kwakzalvers schreef in 1714 een zekere Turner: ‘Als deze ellendige bedriegers zouden presteren wat ze voorgeven, zou men binnen afzienbare tijd niet meer zoveel mensen op straat zien lopen hinken als gevolg van hun likdoorns!’ Ook ging hij tekeer tegen de door die lieden aanbevolen middelen: ‘Alleen gebaseerd op onverstand en bijgeloof. Ze zijn gewend om in zo’n plek zoveel kerven te snijden als in een kerfstok, vervolgens een stuk rundvlees te stelen en daarmee de wonden in te wrijven om vervolgens het stuk vlees te begraven.’ Vele eeuwen lang waren het, naast chirurgijnen, onder meer de kwakzalvers die de voetklachten en -kwalen behandelden. Door de vreemde en onhygiënische behandelmethoden vonden veel patiënten de dood. Tussen 1600 en 1900 waren er gelukkig ook medici die uitvoerig schreven over de kwalen aan de voet en de behandelmethoden. De beroemde Götinger chirurg Gottlieb Richter (1742-1812) besteedde in het boek: ‘Eerste beginselen van de heelkunde’ niet minder dan zeven pagina’s aan voetklachten. Een opvallend detail is dat hij als voor13


naamste oorzaak van voetproblemen de nadruk legde op te nauwe schoenen en, bij dames, te hoge hakken. Ook dat is dus van alle tijden... Verschillende beroemde chirurgen uit die tijd schreven artikelen over de voet, voetproblemen en de behandelmethoden. Na 1929 is er in de handboeken moderne chirugie niets meer verschenen over deze onderwerpen. Slechts in het ‘Handbuch Orthopëdie’, van Otto Rohlederer (1961) vindt men nog iets over dit onderwerp en natuurlijk in de vakliteratuur voor voetverzorgers. In het begin van de 19e eeuw ontstond er een nieuwe combinatie, namelijk die van voetverzorger-kiezentrekker. Dat was iemand die rondtrok en kermissen afreisde, roepend: ‘Ik trek likdoorns en kiezen zonder ziek te maken of pijn te doen!’ Een handige beroepsgenoot in die tijd was een zekere M. Roblot, die zijn praktijk had in het koninklijk paleis in Parijs. Hij was een ervaren tand­arts en voetverzorger die zeer handig was in het verwijderen van likdoorns. In Engeland zien we de eerste Chiropodisten verschijnen tussen 1775 en 1800. Ook hier waren de eerste chiropodisten werkzaam als voetverzorger/kiezentrekker, wat fraaier werd omschreven als chirurgtandarts en likdoornoperateur. Rond 1850 schijnen de beroepen uit elkaar te zijn gegroeid. Beide beroepsgroepen hebben zich daarna op een hoger niveau weten te plaatsen. Zeker in Engeland ontwikkelde het beroep ‘voetverzorger’ zich voorspoedig. De chiropodisten vestigden zich op een vast adres, waar ze keurig hun patiënten behandelden. Uitzonderingen waren alleen mogelijk indien een patiënt beslist de voetverzorging thuis wilde laten gebeuren, wat, gezien de beloning, alleen voor zeer welgestelden mogelijk was. Het eerste vakhandboek dateert van 1762, is geschreven in Frankrijk, door Rousselot. Het bestond uit drie delen en was het begin van de moderne voetverzorging. Ook hij, net als zijn opvolgers Laforest en Tobias Koen, waren Chirurgién-Pédicure van vorsten, waaronder Napoleon. Na Rousselet werden er nog vele boeken uitgegeven, waaronder één van Laforest, die als eerste een illustratie van een duidelijke hallux valgus met hamertenen gegeven heeft. Van hem is ook bekend dat hij niet alleen kapitaalkrachtige personen behandelde, maar ook minder bedeelden en de armen zelfs gratis hielp. Opvallend is dat de meeste latere auteurs van vakboeken kwistig gebruik gemaakt hebben van gedeelten uit de boeken van Rousselot en Laforest. 14


Rembrandt, de voetoperatie Een Spaans officier heeft zich met een zere voet bij de dorpsbarbier aangeboden die hem moet verzorgen. Achter hem staat een vrouw met haar hand in een zwachtel. Het geheel is een samengedrongen groep van drie personen; alleen de handeling, de dramatische actie telt hier. De eerder oude officier, het hoofdpersonage, is in het groen gekleed met gele mouwen en witte kraag; hij heeft zijn grote donkere hoed opgehouden en houdt zijn been dat op tafel steunt, met beide handen vast. De ‘chirurg’ met een rode muts op en groenblauwe jas, is reeds bezig de voet te behandelen; hij is vol aandacht en schijnt met voorzichtigheid, want het is een Spaans officier, - zijn patiënt te benaderen. Tussen beide staat de oude vrouw met een witte hoofddoek op. Zij volgt gespannen de reactie van de behandelde. Buiten deze drie personen is het schilderij zeer sober. Op tafel staan nog een paar flesjes en een wit potje en in de bruingrijze muur op de achtergrond is nog een nisje met een bokaaltje zichtbaar.

Over de ontwikkeling van de chiropedie in Engeland zijn vele boeken verschenen. In 1802 verscheen het eerste vakboek van Heyman Lion. In het begin waren de chiropedisten in Engeland afkomstig uit Duitsland of Oostenrijk. Zij waren van Joodse afkomst. Vanaf de middeleeuwen was het Joden verboden een vak uit te oefenen. Alle beroepen waren opgenomen in een gilde en daarvan mochten zij geen deel uit maken. Tot het einde van de 18e eeuw. Voetverzorging gold als een niet gehonoreerd vak en behoorde dus niet tot een gilde. Daarom konden Joden wel voetverzorger worden. Omdat er in Duitsland en Oostenrijk niet veel te verdienen viel weken zij massaal uit naar Engeland. De eerder genoemde Heyman Lion vestigde zich in 1780 vanuit Duitsland in Engeland. Hij studeerde, naast zijn zeer drukke praktijk, ook nog vijf jaar medicijnen. Ondanks het feit dat zijn professoren zijn medische kennis meer dan voor vol aanzagen, is het hem niet gelukt zijn artsendiploma te bemachtigen. De medische faculteit van het Koninklijk College in Aberdeen wenste geen vergunning voor het uitoefenen van een medisch beroep te geven aan iemand die het beroep chiropedist wilde blijven uitoefenen... 15


In 1876 publiceerde een Amerikaan, Thomas Morton, een boek waarin hij schreef over metatarsalgie, oftewel de later naar hem genoemde: Mortonse neuralgie. Ook in de Verenigde Staten waren de eerste chiropedisten Joden die direct van het continent naar Amerika overstaken of via Engeland. De beroemdste voetverzorger uit die tijd was Isacher Zacherie, 1827-1900. Hij was niet alleen de voetverzorger van president Abraham Lincoln, maar ook één van diens beste vrienden. Hij was een graag geziene gast op het Witte Huis en hij heeft zelfs op verzoek van de president tijdens de burgeroorlog enkele diplomatieke missies vervuld. Na de moord op de president keerde hij terug naar Engeland. Hij begon daar een praktijk en schreef enkele boeken. Terwijl de chiropedie vanuit Engeland naar Amerika overkwam, verenigden de voetverzorgers daar zich veel eerder in een organisatie. Het eerste Genootschap voor podologie in de Verenigde Staten werd in 1895 opgericht. Dit was een regionale organisatie. Zo ontstonden er snel meer. In 1912 verenigden deze regionale organisaties zich tot wat nu heet: ‘American Podiatry Association’. In 1913 werd in Engeland de ‘National Society of Chiropodists’ en in dat zelfde jaar werd in London het ‘Silver Foot Hospital’ geopend. Het was de eerst inrichting voor voetkwalen in Europa. Daarna kwamen ook in Amerika en Canada dergelijk Foot Hospitals van de grond. Iedereen in de Angelsaksische landen die officieel gediplomeerd is kan een particuliere praktijk voeren, werken in een algemeen ziekenhuis of een Foot Hospital. De ontwikkelingen in de Angelsaksische voetverzorgingswereld zijn voor veel landen een voorbeeld geweest.

En nu... In de dertiger jaren ontstond er een beroepsorganisatie die probeerde via wettelijke regels het beroep pedicure meer bescherming te bieden, helaas is dit niet gelukt. De jaren er na werden er steeds adviezen door diverse instanties uitgebracht. De adviezen bereikten niet altijd het doel dat ze voor ogen hadden, ze waren wel de voorlopers van belangrijke beslissingen en wetgevingen die veel later werden bereikt. In 1982 ontstond er een wettelijke erkenning voor podotherapie. Podotherapie werd en is nog steeds een paramedisch beroep. In dat jaar werd het beroep pedicure ondergebracht bij het ministerie van Economische zaken. In 1984 werd weer een volgende stap in de goede richting gemaakt en werd de Stichting Regeling Voetverzorging opgericht. Deze stichting hield zich bezig met de opleidingen en had 16


zich tot doel gesteld om het beroep pedicure en het daarbij behorende bedrijf zo te structureren dat er wettelijke regels konden worden opgesteld. Ook nu kwam het er niet van. Het SRV overlegde met de diverse branche-organisaties om bij het Hoofd Bedrijfschap voor Ambachten aan te sluiten, dit werd werkelijkheid in 1987. En zoals het met vele organisaties gaat wordt ook het SRV overgenomen door de Commissie Voetverzorging. Deze commisie werd door het HBA opgericht. Belangrijk was dat er een landelijk examen zou komen. Het SEPVO werd in 1987 opgericht en zorgde voor de landelijke examens. In 1991 kwam er een examenbureau bij het EPP. In die jaren waren er ook diverse vak/branche-organisaties, zoals het LOV, NPO, ANOV, en het NVV. Uiteindelijk ontstond er door diverse fusies één beroepsorganisatie, ProVoet. Intussen, in 1996, volgde er een nieuwe vestigingswet bedrijven. Het middenstandsdiploma werd vervangen door het diploma AOV, dit was noodzakelijk om een eigen bedrijf te kunnen beginnen. Vakbekwaamheid was niet wettelijk vereist. Vandaag de dag is er geen vakbekwaamheid en AOV nodig om je te kunnen vestigen. De ontwikkelingen stonden niet stil. Het HBA ontwikkelde samen met de toen nog verschillende brancheorganisaties de Code van de Voetverzorger. Hierin werden regels vastgelegd, waaraan een pedicure zich zoveel mogelijk moest houden. Deze code is inmiddels herzien en is een duidelijk en handzaam boekje geworden, waarin de wettelijke eisen en branchenormen zijn opgenomen. Werkterreinen Als pedicure kun je je werkzaamheden vanuit verschillende werkterreinen verrichten: • als zelfstandige vanuit een thuispraktijk. Er wordt dan een ruimte in of aan het huis gebruikt voor een praktijk; • als zelfstandige in een eigen pand, bijvoorbeeld een winkelpand, of inpandig in een schoonheidssalon, gezondheidscentrum of een samenwerkingsverband met een podotherapeut; • in dienst bij bijvoorbeeld een beautyinstituut of saunabedrijf. Kwaliteit leveren De laatste decennia is het leveren van kwaliteit in de dienstverlenende beroepen steeds belangrijker geworden. De cliënten worden mondiger en de concurrentie neemt toe. Als pedicure ben je in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening. Wat is kwaliteit eigenlijk? Het is moeilijk om daarvan een definitie te geven waarin een ieder zich kan vinden. Iedereen heeft namelijk een eigen kijk op kwaliteit en stelt andere eisen. 17


De meeste van ons denken bij een begrip als kwaliteitszorg aan de effectiviteit van de behandeling. Maar dat is niet voldoende. De pedicure moet over goede communicatieve eigenschappen beschikken. Ook moeten bepaalde voorzieningen, zoals de hygiëne in de praktijk, de veiligheid van de apparatuur, de instrumenten en materialen die gebruikt worden aan specifieke eisen voldoen. Deze staan beschreven in de Code van de Voetverzorger. Code van de Voetverzorger Hierin vind je de kwaliteitseisen die gesteld worden aan de uitvoering van de voetverzorgingspraktijk. De Code geeft de wettelijk eisen en branchenormen: • oprichting en veranderingen van het bedrijf; • inkoop van middelen en materialen; • inrichting van de praktijkruimte; • arbeidsomstandigheden; • hygiëne; • milieu en energie; • activiteiten. Het is dus essentieel om de Code toe te passen in je werk. Beoordelen van kwaliteit Uiteindelijk beoordelen de cliënten de kwaliteit van de dienstverlening. Het is dus verstandig om regelmatig te onderzoeken hoe de cliënten de behandelingen ervaren. Je kunt daarvoor een evaluatieformulier opstellen met vragen over de ontvangst, uitvoering van de behandelingen, de sfeer in de praktijk, de afronding (vervolgafspraak, advisering en verkoop producten), de presentatie van praktijk en personeel. Leg de uitkomsten schriftelijk vast. Registreer klachten en onderneem verbeteracties. Commerciële vaardigheden Of een pedicure nu een eigen bedrijf heeft of in dienstverband werkt, je hebt altijd commerciële kennis en vaardigheden nodig. Je moet instrumenten en materialen inkopen en producten verkopen. Van deze inkoop en verkoop moet een administratie worden bijgehouden. In de Code van de Voetverzorger is opgenomen dat in de voetverzorgings­­praktijk een inkoopbeleid gehanteerd wordt. Om dat proces goed te laten verlopen, moet je het volgende doen: • voorraad bewaken, controleer systematisch of er nog voldoende voorraad aanwezig is voor behandelingen en verkoop, noteer wat je nodig hebt; 18


• bestellingen opgeven en producten inkopen, bestel nooit teveel in één keer, controleer producten op houdbaarheid, breuk of beschadiging gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie. Controleer de factuur en kijk na of de levering overeenkomt met de bestelling. Als pedicure verkoop je je cliënt allerlei producten, zoals voetverzorgingsproducten. Laat de klant altijd zien wat je verkoopt, zet alles overzichtelijk en aantrekkelijk in een vitrinekast. Ook met posters en ander promotiemateriaal kun je je producten onder de aandacht brengen. Zorg ervoor dat de prijzen duidelijk zichtbaar zijn voor de cliënt. Bij de verkoop van producten adviseer je cliënten goed welke specifiek voor hun problemen geschikt zijn. Licht hen voor over prijzen en leg de relatie tussen prijs en kwaliteit. Biedt na elke behandeling een proefexemplaar van een geschikt product aan. Natuurlijk eindigt een verkoop met de financiële afhandeling. Zonder cliënten kan een pedicure niet bestaan. Zij leveren werk op en dus inkomen. Je moet er dus alles aan doen om hen tevreden te houden. Cliëntgericht werken is dus van het allerhoogste belang. De eerste indruk die een cliënt krijgt, van jou en de praktijk, kan doorslaggevend zijn. Alles waarmee de praktijk naar buiten treedt, moet netjes en verzorgd zijn en de stijl van de praktijk moet er in herkenbaar zijn. Dat betekent dat je representatief moet zijn, vriendelijk en beleefd, keurig verzorgd en je straalt enthousiasme uit. Je hebt een gastheer/gastvrouw functie. Laat cliënten nooit lang wachten, dat kan irritatie opwekken. De eerste contacten tussen cliënt en praktijk zijn meestal telefonisch. Goed telefonisch bereikbaar zijn is dus erg belangrijk. Vraag altijd het telefoonnummer van de cliënt, zodat je in onvoorziene omstandigheden kunt terugbellen. Wees ook hier vriendelijk, beleefd en respectvol. Zelfs als de cliënt niet aardig is! Door net iets meer voor de cliënt te doen dan noodzakelijk is, kweek je ‘goodwill’ en onderscheid je je van anderen. Ga ook vakkundig, tactvol en serieus om met eventuele klachten, vragen of suggesties. Hoe druk je het ook hebt, neem altijd de tijd voor je cliënt. Leef je in de cliënt in en stel je flexibel op. Afbakening van het werkterrein Het is belangrijk dat je als pedicure goed weet waar de grens ligt tussen jouw werkterrein en dat van een ander. 19


Er kunnen zich wel degelijk mogelijkheden voordoen, waarbij een goede samenwerking kan ontstaan tussen pedicure, arts en/of podotherapeut. Het verwijderen van ontstoken ingegroeide nagels of wratten behoort tot het medische circuit en niet tot het behandelingsgebied van de pedicure. Het arbeidsterrein binnen de voetverzorging is groot genoeg. Overschrijding van de grens is onverantwoordelijk en zou tot ernstige gevolgen kunnen leiden.

20


21


22


1.1 Werkruimte Voor een goed ingerichte werkruimte gelden de volgende criteria: • Hygiëne • Rust • Efficiëntie Afmetingen en luchtvolume De afmetingen en het volume van een praktijk moeten zodanig zijn, dat personen zonder gevaar hun werkzaamheden kunnen verrichten en over voldoende bewegingsruimte kunnen beschikken. Dit is van belang, omdat mensen in een te kleine ruimte zichzelf en elkaar kunnen hinderen. Ook zou een gevoel van opgeslotenheid kunnen ontstaan. De minimaal benodigde ruimte wordt onder meer bepaald door het aanwezige werkmeubilair, de arbeidsmiddelen, en door de benodigde bedienings- en werk­­ruimte op de werkplek. Het is dus in het kader van dit boek niet mogelijk om exact aan te geven wat de minimale afmetingen van een praktijk precies moeten zijn. Alléén voor kantoren wordt overigens een concreet minimum gehanteerd van zeven m2 per standaard beeldschermwerkplek. Verlichting Op de arbeidsplaats moet in principe daglicht kunnen toetreden, maar het zal meestal nodig zijn om met behulp van kunstlicht een voldoende en gelijkmatige verlichting te bereiken. Het gewenste niveau van verlichting is trouwens sterk afhankelijk van het soort werk dat in de ruimte uitgevoerd moeten worden. Te grote lichtcontrasten en hinderlijke schaduwvorming moeten altijd zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij werkzaamheden, waarbij een scherpe blik noodzakelijk is, moet een verstelbare lamp waarmee een duidelijke belichting mogelijk is beschikbaar zijn, bijvoorbeeld een loupelamp. Klimaat en ventilatie Het klimaat in de werkomgeving moet ’behaaglijk en gelijkmatig’ zijn waarbij bijvoorbeeld hinderlijke tocht moet worden voorkomen. De beleving van het binnenklimaat wordt bepaald door een groot aantal variabelen, waardoor het gedeeltelijk individueel bepaald wordt. Deze variabelen zijn onder andere de luchttemperatuur, de stralingstemperatuur, de luchtsnelheid, de relatieve luchtvochtigheid, de gedragen kleding en de zwaarte van de werkzaamheden. Doelmatige ventilatie is noodzakelijk voor een goede kwaliteit van de 23


lucht op de werkplek. Aan de ene kant moet voldoende verse buitenlucht kunnen toestromen. Aan de andere kant moeten koolzuurgas, overtol­lige waterdamp en warmte, en eventueel hinderlijke stoffen en geuren kunnen worden afgevoerd. Ventilatie kan op natuurlijke wijze door openingen en/of mechanisch met behulp van bijvoorbeeld ventilatoren plaatsvinden. Bedrijfsuitrusting De bedrijfsuitrusting moet aangepast zijn aan de beschikbare ruimte, en aan de soort werkzaamheden die er worden verricht. De behandelstoel is bij het geven van een voetbehandeling heel belangrijk, de cliënt moet gemakkelijk en ontspannen kunnen zitten. De stoel moet eenvoudig in hoogte verstelbaar zijn en wegklapbare armleuningen hebben, waardoor cliënten gemakkelijk kunnen plaats nemen en de werkhoogte snel is aan te passen. De stoel moet stabiel zijn en stevig op de grond staan. Zitgelegenheid In het Arbeidsomstandighedenbesluit is, naast een aantal algemene artikelen met betrekking tot het voorkomen en beperken van de gevaren door ongewenste fysieke belasting, een specifiek artikel opgenomen gericht op het verstrekken van doelmatige zitgelegenheid bij zittend en staand werk. Zitgelegenheden moeten niet alleen aanwezig maar ook doelmatig zijn. Dit betekent onder andere: • een goede stoel (bij voorkeur een stoel die voldoet aan de norm NEN 1812 voor bureaustoelen); • voldoende ruimte (onder andere been- en hoofdruimte) voor de zittende persoon; • te hanteren materialen (producten, gereedschappen) binnen handbereik; • overige condities (licht, temperatuur enzovoort) zodanig, dat goed gewerkt kan worden. Effecten van (langdurig) staan en zitten Deze extra aandacht voor staand en zittend werk lijkt misschien wat overdreven, maar uit onderzoek komt naar voren, dat langdurig staan op den duur nadelig is voor de bloedvaten, de gewrichten en de spieren. Langdurig zitten kan na verloop van tijd ook tot gezondheidsproblemen zoals rugklachten leiden. De nadelige gevolgen kunnen worden verminderd door staan af te wisselen met zitten en 24


door regelmatig te lopen. Vooral voor zwangere vrouwen is langdurig staan nadelig. Er is sprake van zowel energetische als mechanische belasting tijdens het staan. Om de staande houding in stand te houden, met een klein lichaamsondersteunend vlak (beide voeten), zijn vele spieren op een statische manier actief. Als gevolg daarvan neemt de doorbloeding van de spieren af (de pompwerking van bewegende spieren is afwezig), worden afvalstoffen moeilijker afgevoerd en wordt de zuurstoftoevoer kleiner. De belangrijkste preventieve maatregel is dus het afwisselen van werkhoudingen. In voorlichting en onderricht aan werknemers dient hieraan aandacht te worden besteed. Langdurig staan heeft een drietal nadelige effecten op de mens. Afhankelijk van de bouw van de mens zal het ene of het andere effect eerder kunnen optreden. De drie effecten zijn: • Spiervermoeidheid. Als er niet of weinig bewogen wordt, zoals bij langdurig staan, drukken de spieren tegelijkertijd de bloedvaten dicht, waardoor er weinig aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen is en weinig afvoer van verbrandingsproducten. Hierdoor ontstaat vermoeidheid. • Kraakbeenvervorming. Indien in gewrichten een bepaalde stand langere tijd wordt volgehouden, leidt dit tot vervorming van het kraakbeen. Het kraakbeen wordt ’als een spons’ leeggeperst, vooral als de spierspanning rondom het gewricht hoog is. De ’smering’ van het gewricht is dan verminderd en bewegen doet pijn. Blijvende schade aan het kraakbeen kan het gevolg zijn. • Spataderen en veneuze insufficiëntie. Het bloed, dat in de benen en voeten nodig is voor de voorziening van zuurstof en brandstof, wordt door de werking van de beenspieren uit de aderen geperst en omhoog geleid. Als de spieren niet voldoende actief zijn, blijft het bloed in de aderen en wordt de druk op de kwetsbare klepjes te groot. Deze beschadigen dan, wat bij de aderen aan de buitenkant van het been te zien is als spataderen. Sta-steun De zogenaamde sta-steun kan tot wel 60% van het lichaamsgewicht overnemen, waardoor de benen minder zwaar belast worden. De mogelijkheid om de beenspieren toch enigszins te bewegen, zorgt ervoor 25


dat het terugstromen van het bloed uit de benen nog voldoende is. De spanning in de rugspieren wordt niet weggenomen. Een sta-steun kan als alternatief voor staand werk worden gebruikt maar als alternatief voor zittend werk is een sta-steun zeker niet geschikt. Het grootse voordeel van de sta-steun is dat de reikwijdte van de werknemer groot blijft en in de werksituatie staan en gebruik van de sta-steun snel kunnen worden afgewisseld. Kleur De gekozen kleuren in de werkruimte kunnen van psychologisch belang zijn en verdienen daarom alle aandacht. Bepaalde kleuren kunnen de suggestie van vergrotend, verruimend, oproepen. Aan andere kan juist een ruimteverkleinende werking worden toegeschreven. Van sommige tinten kan een ontspannende, kalmerende invloed uitgaan, terwijl weer an­dere opwekkend of juist deprimerend werken. Een efficiënte en met zorg ingerichte praktijk wekt bij de cliënt vertrouwen. En dat is voor de pedicure noodzakelijk om succesvol te kunnen werken. Een schone praktijk De werkruimte van de pedicure moet aan de hygiënische voorwaarden voldoen. Het is verstandig in de keuze van stoffering gebruik te maken van synthetische vezels. Hierdoor vermijd je verergering van eventuele allergieën bij cliënten (astma bijvoorbeeld) en deze zijn goed te reinigen. De huid van de cliënt mag nooit in aanraking komen met linnengoed dat al eerder gebruikt werd. Daarom wordt voor iedere behandeling de stoel afgedekt met een schoon hoeslaken of iets dergelijks, op het voetgedeelte van de stoel wordt een schone doek gelegd. Leg een schone gladde doek klaar om de benen van de cliënt af te dekken De werktafel De glazen of geplastificeerde bladen van de werktafel moeten altijd stof­vrij zijn en zonder vette afdrukken van potten of flessen. Gebruikte wattenpads worden recht­streeks in het afvalbakje gegooid en niet ‘even’ op de werktafel gelegd. Leg en/of zet alleen datgene op de werktafel wat nodig is voor de behandeling. Behandelstoel Er zijn verschillende soorten behandelstoelen te koop, simpel, geavanceerd, klein of groot. De keuze voor een bepaalde stoel kan afhangen van het beschikbare budget, de ruimte of de eisen die je aan een stoel 26


stelt. Belangrijk is dat de cliënt er gemakkelijk in en uit kan stappen, dat hij lekker zit en dat hij gemakkelijk in hoogte verstelbaar is. Sommige behandelstoelen zijn in velerlei kleuren en modellen te koop. Lamp De behandelruimte kan het beste verlicht worden door een combinatie van plafondverlichting en een behandellamp. De behandellamp moet direct boven het te behandelen voetgedeelte geplaatst kunnen worden. De verlichtingssterkte moet gelijkmatig verdeeld en voldoende zijn voor de te verrichten werkzaamheden. 27


Werkstoel Het is heel belangrijk dat een pedicure een goede zithouding heeft. Door een slechte zithouding ontstaan vervelende rugklachten. Een pedicure zit vaak hele dagen te werken op deze stoel. Daarom moet hij aan een aantal voorwaarden voldoen. Hij moet in hoogte verstelbaar zijn en een goede lendensteun hebben. Degelijk en stabiel zijn, bij voorkeur zwenkwielen hebben en goed en gemakkelijk te reinigen zijn.

De instrumenten Voor het gebruik moeten alle instrumenten gedesinfecteerd worden door middel van steriliseren in de autoclaaf of door desinfecteren met chemische middelen (desinfecteren = ontsmetten; steriliseren = kiemvrij maken). Na het steriliseren moeten de instrumenten in een goed sluitende doos van glas of verchroomd metaal worden weggelegd. Voor de des­infectie van de te behandelen huidgebieden worden huiddesinfectantia gebruikt. Wanneer er geen sterilisator aanwezig is, kan men volstaan met een reiniging in een ultrasoon en daarna vijf à tien minuten de instrumenten in een bak met alcohol onderdompelen. Daarna de instrumenten stofvrij en afgesloten opbergen. Lees voor de juiste middelen en gebruik de Code van de Voetverzorger. 28


De apparaten Apparatuur moet goed worden gereinigd en onderhouden. Hierdoor houden deze langer een nieuw aanzien en blijven ze ook langer goed en veilig functioneren. Dagelijks moeten apparaten huishoudelijk worden gereinigd met een sopdoekje. Het isolatiemiddel om de elektrische snoeren moet ontzien worden en regelmatig worden gecontroleerd. Tot behoud van deze isolatie moeten de snoeren van de diverse toestellen na gebruik zorgvuldig worden opge­rold. Deze mogen niet in elkaar gedraaid op de grond blijven liggen. Bij apparaten, die niet in werking zijn, moeten de stekkers niet in stop­contacten blijven. Eventueel ontstane vlek­ken moeten onmiddellijk worden verwijderd en de apparatuur moet gedesinfecteerd worden. Sluit bij de leverancier een onderhoudscontract af voor apparatuur. Door een juiste verzorging van de apparatuur zul je extra onkosten, veel ongemak en een slordige indruk kunnen vermijden. Ontvangen en installeren van de cliënt • Wanneer de cliënt binnenkomt, verwelkom je haar of hem, neemt de jas aan en hangt deze op. • Begeleid de cliënt naar de behandelruimte en vraagt om kousen en schoenen uit te trekken. Laat nu de cliënt op de stoel plaatsnemen. • De stoel wordt zo ingesteld dat de cliënt ontspannen kan zitten. Het beengedeelte stel je zo in dat het voor beide partijen comfortabel is, om te zitten en te werken. Eventueel kun je onder de knie een rol leggen voor nog meer comfort. • Onder de voeten ligt een gladde witte doek of papier. De benen worden afgedekt, vanaf de knie, met een gladde doek of papier om de kleding en de huid te beschermen tegen stof of spetters/nevel van de nattechniek. Zorg dat de werkruimte voldoende op temperatuur is, een cliënt zit toch een tijdje stil. Eventueel kun je een plaid klaar leggen voor mensen die erg kouwelijk zijn.

29


1.2 Apparatuur De pedicuremotor De voetbehandeling wordt zowel handmatig als machinaal uitgevoerd. Voor het machinale gedeelte is een pedicuremotor nodig. Een pedicuremotor is onmisbaar bij een goede voetbehandeling. De meeste behandelingen kunnen hiermee beter en sneller uitgevoerd worden. Het behandelen van verdikte en ingroeiende nagels kunnen zonder motor niet goed uitgevoerd worden. Likdoorns kunnen hiermee worden verwijderd en eelt en nagels kunnen hiermee netjes worden afgewerkt. Om verantwoord en veilig te kunnen werken, is het belangrijk om apparatuur te gebruiken die aan alle eisen voldoet. Het toerental van de motor moet traploos regelbaar zijn tot minimaal 40.000 toeren. Voor sommige motoren zijn handstukken verkrijgbaar die het toerental kunnen vermenigvuldigen tot 200.000 toeren. Ze kunnen zelfs voorzien zijn van intern licht, zodat de behandelde plek direct extra wordt verlicht. Sommigen hebben een lichtpen met een halogeen koudlichtlamp, waarmee diepteonderzoek verricht kan worden. Zo kunnen bijvoorbeeld dieper gelegen eeltpitten worden gelokaliseerd. Ook een meerfunctiespuit, waarmee men kan desinfecteren, reinigen en drogen van een behandelde plek, behoort tot de mogelijkheden. Deze geeft een krachtige waterstraal en in combinatie met lucht, een sterke nevelstraal. De motor moet een laag geluidsniveau hebben en een licht en trillingsvrij handstuk. Er zijn motoren voor droog- en nattechniek. De fraisen moeten linksen rechtsom kunnen draaien. Ze kunnen door middel van een voetpedaal bediend worden, of met tiptoetsen of draaiknoppen. Voor de professioneel werkende pedicure zijn er prachtige werkunits te koop. Het zijn modern vormgegeven meubels, waarin een geavanceerde motor is ingebouwd. Ze bevatten meerdere handstukken, een lichtpen, een meerfunctiespuit, een ‘gewoon’ handstuk en een handstuk speciaal voor het behandelen voor diabetische cliënten. Hiermee kan men nog preciezer werken. De verschillende laden bieden ruimte voor alle materialen. De bovenste lade is voorzien van een UV-lamp om de gesteriliseerde/gedesinfecteerde instrumenten hygiënisch te kunnen bewaren tot gebruik. Natuurlijk hebben dergelijke units een voetpedaal om gemakkelijk en efficiënt te kunnen werken.

30


High-tech werkunit met werklamp

Professionele werkunit

Droogtechniek Bij droogtechniek wordt gebruik gemaakt van een systeem dat vuil en hoornstof direct bij het handstuk opzuigt. Dat is hygiënisch en veilig, want het slijpsel mag niet ingeademd kunnen worden. De motor is voorzien van een stofzakje dat regelmatig vervangen moet worden. Deze motoren kunnen ook gebruikt worden door nagelstylisten.

31


Nattechniek Bij nattechniek wordt een systeem gebruikt dat vloeistof vernevelt. Toepassing van nattechniek biedt vele voordelen zowel voor de pedicure als voor de cliënt. Constante verneveling zorgt voor een pijnloze behandeling, aangename verkoeling en voortdurende ontsmetting van de behandelde plek. Stofdeeltjes hechten zich aan de minuscule druppeltjes en worden met de sprayvloeistof afgevoerd. Het is een hygiënische, comfortabele en geurloze manier van werken. Bij werken met deze techniek is het dragen van een plastic wegwerpschort noodzakelijk.

Motor met spraytechniek, lichtpen en multifunctiespuit

Let op: een manicure motor is geen pedicure motor! De meeste motoren voor handverzorging hebben geen stofafzuiging of spray. Hierdoor komen stofdeeltjes, schimmelsporen en bacteriën in de werkruimte terecht. Dat dit zeer onveilig en onhygiënisch is mag duidelijk zijn. Ook het toerental is meestal te laag om efficiënt mee te kunnen werken. Daardoor zijn deze motoren ongeschikt en niet toegestaan voor de voetbehandeling. 32


Ultrasoon Na de behandeling worden de fraisen eerst schoongeborsteld. Daarna kunnen ze, samen met de rest van de gebruikte instrumenten, gedes­infecteerd worden. De ultrasoon wordt gevuld met water met daarin een oplossing van de reinigingsvloeistof. De instrumenten en fraisen worden door de ultrasone geluidsgolven schoon getrild. Ultrasoon

Autoclaaf Desinfecteren betekent zoveel mogelijk micro-organismen doden. Daarvoor gebruiken we de ultrasoon. Nog beter is steriliseren, het doden van alle micro-organismen. Steriliseren gebeurt in de autoclaaf, dat is een apparaat waarin onder Autoclaaf hoge druk en hoge temperatuur alle micro-organismen en sporen daarvan worden gedood. Steeds meer pedicurepraktijken hebben een autoclaaf.

33


1.3 Materialen Met fraisjes voer je verschillende basisbehandelingen uit. Ze zijn er in veel verschillende modellen en zijn van verschillend materiaal gemaakt. • R VS. Het beste is roestvrijstalen fraisjes te gebruiken. Gewoon staal gaat roesten. Deze fraisen worden gebruikt om hypertrofische nagels af te vlakken. • Diamant. Een diamantenfraisje is een stalen frais waar een dun laagje diamant op ligt. Daardoor is de frais langer te gebruiken. Vooral geschikt voor nattechniek. • Robijn. Robijnfraisjes zijn iets goedkoper dan diamantfraisjes, maar ook erg hard. Ze gaan iets minder lang mee. Ze zijn ook geschikt voor nattechniek. Beide fraisen kunnen gebruikt worden om eeltlokaties en nagelomgeving af te werken. • Amaryl. Amarylfraisjes zijn gemaakt van zachter materiaal. Ze mogen alleen gebruikt worden voor het polijsten van gezonde nagels. Ze kunnen niet goed gedesinfecteerd worden en zijn niet geschikt voor nattechniek. • Onyclean of robbelaar. Geschikt voor nattechniek, heeft geen ruwe of scherpe vlakken. Bedoeld voor het reinigen van de nagelomgeving. • Tungsten. Hardstalen frais met lichtgetand oppervlak. Verwijdert hard eelt en nagels, maar heeft geen grip op gewone huid. Geschikt voor diabetes. • Diatwister. Dit is een holle frais. Hierdoor blijft hij koel en kan bij nattechniek goed eelt verwijderen. • Eeltslijkers met kapjes. Dit is een frais met een rubberen kap. De kapjes moeten per cliënt vervangen worden. Niet geschikt voor nattechniek. • Trepaanfrais. Dit is een kleine holle frais, waarmee gewerkt kan worden als een guts. Bij voorkeur voor het verwijderen van likdoorns. Geschikt voor nattechniek. Fraisjes kunnen verschillende vormen hebben, tonvormig, peervormig, piramidevormig, bolvormig of fissuur. Alle fraisen zijn in verschillende dikten of grofheden te koop.

34


Instrumenten Een pedicure heeft instrumenten nodig om bijvoorbeeld nagels te knippen, eelt te snijden of likdoorns te verwijderen. • Grote nageltangen worden gebruikt om nagels te knippen. Ze zijn er met rechte of gebogen bekje. Met de gebogen variant kunnen dikkere nagels worden geknipt. • De bek van de koptang staat in een andere hoek. Daardoor wordt de hand minder belast en hoeft er minder kracht gezet worden. • De hoektang is een tang met een wat kleinere bek. Hiermee kunnen ingroeiende nagelhoeken worden losgeknipt. • Met de dubbelscharnierende tang kan geknipt worden zonder veel kracht te zetten. • Met de vellentang knip je eeltvellen van de nagelriem weg. Mesjes zijn er in verschillende maten en modellen. Ze worden gebruikt om eelt en likdoorns te verwijderen. • 10 voor het verwijderen van kleinere eeltplekken, bijvoorbeeld onder de bal van de voet. • 11 voor het verwijderen van likdoorns en kloven • 15 voor het verwijderen van eelt aan de tenen, likdoorns en kloven • 20 voor het verwijderen van grote en dikke eeltplekken. Met de palpator kunnen likdoorns afgetast worden om bijvoorbeeld de juiste lokatie te bepalen. Met de nagelheffer kun je ruimte maken bij de nagelwallen, zodat losse hoornstof weggehaald kan worden. De hoekvijl wordt gebruikt om kleine hoekjes glad te vijlen, bijvoorbeeld bij een ingroeiende nagel. Met de excavator worden los hoornstof en vuil verwijderd rond de ­nagelriemen en onder de nagel.

35


1.4 Ambulant werken Een pedicure werkt vanuit een praktijk, of ambulant. Ambulant wil zeggen dat de pedicure dan cliënten thuis behandelt. Ook de werkplek van de ambulant werkende pedicure moet aan een aantal eisen voldoen. Immers, het werk van de pedicure moet altijd van hoge kwaliteit zijn, of er nu in een praktijk gewerkt wordt of bij een cliënt thuis. Er moet altijd gezorgd worden voor een hygiënische werkplek, de cliënt moet gewezen worden op het belang daarvan. Geef de cliënt goede voorlichting over hoe de ruimte gereinigd moet worden. Indien de cliënt daar niet toe in staat is zal de pedicure dat op zich moeten nemen. Voor de behandeling moeten dezelfde hygiënische maatregelen genomen worden als bij het werken in een praktijk. Ook mogen er geen honden en katten in de buurt zijn. De behandeling moet uitgevoerd worden in de buurt van een geaard stopcontact. Zorg ervoor dat er voldoende ruimte zit tussen de afspraken zodat er tijd genoeg is om de instrumenten te reinigen en te desinfecteren. Benodigdheden Een pedicure met een ambulante praktijk neemt de volgende benodigdheden mee: • een koffer of tas, eventueel op wieltjes; • de gereinigde en gedesinfecteerde instrumenten per behandeling. Indien er vier cliënten behandeld worden heeft de ambulante pedicure dus vier sets gereinigde en gedesinfecteerde instrumenten bij zich; • een opvouwbare beensteun, een inklapbare loupelamp, de pedicuremotor met stofafzuiging of spraytechniek en geaarde stekker en een inklapbare werkstoel; • disposibele handdoeken, voldoende hulpmiddelen, zoals tissues, watten enzovoort. Verbanddoos met medicamenten en cosmetica, crèmes en pasta’s. Ook een inactiveringsbak met afsluitbare deksel voor gebruikte instrumenten en fraisen, inactiveringsvloeistof, disposibele handschoenen, wegwerpschorten enzovoort. Denk verder ook aan de cliëntenkaarten en de agenda. Gebruik hiervoor ook de Code van de Voetverzorger!

36


1.5 Gezond werken Elk jaar worden er in ons land duizenden mensen arbeidsongeschikt door slechte werkomstandigheden. Door bijvoorbeeld te veel lawaai, te veel stof, te hoge werkdruk, te veel gevaarlijke stoffen, te hoge lichamelijke belasting enzovoort. Hierdoor kunnen beroepsziekten ontstaan, zoals lawaaidoofheid, stoflongen, burn-out, kanker, OPS, huidaandoeningen, beroepsastma, RSI of versleten gewrichten. Vaak zijn deze aandoeningen onomkeerbaar. In sommige gevallen is de relatie met het werk vrij duidelijk. Zo zijn er diverse beroepen die hun eigen specifieke gezondheidsrisico’s hebben waardoor bepaalde ziekten binnen die beroepsgroep bovengemiddeld voorkomen. Veel kappers en nagelstylistes hebben bijvoorbeeld huid­aandoeningen. Bij rioolwerkers komen vaak infecties voor, chauffeurs hebben een grote kans op rugaandoeningen, zweminstructeurs op stembandaandoeningen. Kortom elk beroep lijkt zijn eigen aandoening te hebben. Aan de andere kant valt bij sommige aandoeningen niet aan de buitenkant te zien dat die door het werk veroorzaakt wordt. Kapperseczeem is eczeem, bakkersastma is astma. Aan de aandoening is de oorzaak niet direct af te lezen. Ook zijn veel van de ‘moderne’ beroepsziekten, zoals burn-out, minder duidelijk aan het werk toe te schrijven. Is een overspannen werknemer ziek door het werk of door privé-omstandigheden? Is RSI het gevolg van te veel internetten thuis of van beeldschermwerk op kantoor? Er zijn meerdere oorzaken, die deels binnen en deels buiten het werk liggen. Dat wil echter niet zeggen dat het daardoor geen beroepsziekten zijn. Volgens de Arbowet is een beroepsziekte namelijk een ziekte of aandoening die in overwegende mate het gevolg is van belasting door arbeid of arbeidsomstandigheden Werknemers doen verschillende soorten werk en staan daarbij bloot aan verschillende belastende factoren. Hier onder staat een globale indeling in oorzaken, met een aantal concrete voorbeelden. Fysieke belasting Overbelasting van het menselijke lichaam kan diverse aandoeningen tot gevolg hebben. • Repeterende handelingen in combinatie met een statische houding, RSI, maar ook nek-en schouderklachten als gevolg van langdurige statische belasting). 37


• Tillen, trekken, duwen: schade aan gewrichten, spieren en pezen. • Bukken: schade aan rug en ingewanden. • Staan: spataders en dikke voeten. Psychische belasting Hoge werkdruk, een slechte organisatie van het werk, zeurende collega's of klanten kunnen tot stress leiden. • Te hoge werkdruk: overspannenheid, burn-out. • Seksuele intimidatie: angst, overspannenheid. • Geweld: post traumatische stress. Chemische stoffen Er zijn vele (chemische) stoffen die ziekten kunnen veroorzaken. • Organische oplosmiddelen: OPS (aantasting van het zenuwstelsel). • (Hout)stof: astma, eczeem, oogontsteking, neuskanker. • Epoxylijm: allergieën, huidaandoeningen. • Bestrijdingsmiddelen: miskramen, onvruchtbaarheid. Biologische agentia Bacteriën, virussen en schimmels kunnen ernstige ziekten veroorzaken. • Graan en stof: bronchitis. • Teken: ziekte van Lyme. • Bloed: AIDS, hepatitis B/C. Fysische factoren Ook de omstandigheden, waaronder werknemers hun werk doen, kunnen verschillende risico's met zich meebrengen. • Lawaai: gehoorschade. • Röntgenstraling: huidverbranding, verstoring bloedaanmaak en -stolling, voortplantingsschade. • Lassen: oogschade (staar). • Elektromagnetische velden: leukemie, hersentumoren. Omdat beroepsziekten vaak niet te genezen zijn, is het belangrijk ze te voorkomen. Dat kan door de problemen zoveel mogelijk bij de bron aan te pakken, door de arbeidsomstandigheden in het bedrijf te verbeteren. Veel kleine knelpunten kunnen opgelost worden door binnen het bedrijf, bijvoorbeeld tijdens regelmatig werkoverleg, samen over mogelijke oplossingen na te denken. Men staat versteld van het positieve 38


effect dat kleine aanpassingen op het uitvoeren van de werkzaamheden kunnen hebben. Voor grotere problemen kunnen externe deskundigen geraadpleegd worden. Zij hebben de benodigde kennis en ervaring in huis. Werken met chemische stoffen Sommige concentraties van chemische stoffen zijn gevaarlijk als iemand bezig is om zwanger te worden, al zwanger is of borstvoeding geeft. Het kan leiden tot onvruchtbaarheid, afwijkingen bij het kind, groeistoornissen of een miskraam. De chemische stoffen kunnen in het bloed van de moeder komen door inademen, inslikken of aanraken. Je moet daarom bij het werken met chemische stoffen zo hygiënisch mogelijk te werk gaan. Bij verpakte producten staat op het etiket vermeld of er eventuele schadelijke stoffen in zitten. Op sommige producten staat niets vermeld (geneesmiddelen en diergeneesmiddelen), in dat geval moet geïnformeerd worden over de gevaren bij het bereiden of toedienen. Bij te grote risico's of onzekerheden is men niet verplicht om met chemische stoffen te werken. Werken met straling Of straling gevaarlijk is, hangt af van het soort straling. Straling van bijvoorbeeld beeldschermen en elektrische apparaten levert over het algemeen geen extra problemen op tijdens de zwangerschap. Zogenaamde ioniserende straling kan wel schade veroorzaken aan het ongeboren kind, vooral in de eerste periode van de zwangerschap. Deze straling komt voor in kerncentrales, röntgenkamers van ziekenhuizen en laboratoria. Indien men met straling werkt dient men de zwangerschap zo vroeg mogelijk bij de bedrijfsarts te melden. Werken met infectierisico Informeer naar mogelijke infectierisico’s op de arbeidsplaats bij de werkgever, de Arbodienst of bij de brancheorganisatie. Overigens kan men de kans op een infectie natuurlijk zelf verkleinen door in ieder geval zo hygiënisch mogelijk te werken. Tegen sommige infecties (zoals hepatitis) is ook vaccinatie mogelijk. Om in de salon veilig en verantwoord met de daar aanwezige elektrische apparatuur en instrumenten te kunnen werken, is het nuttig om iets meer van elektriciteit te weten. Ampère, volt, ohm en watt Elektrische stromen kunnen sterk en zwak zijn, afhankelijk van het 39


aantal elektronen dat er per seconde stroomt. De sterkte van een elektrische stroom wordt in ampères uitgedrukt. Als er een elektrische stroom vloeit, wordt er geen elektriciteit opgewekt of afgebroken; ze stroomt gewoonweg door de keten. Als we bijvoorbeeld een ampèremeter aansluiten om de stroom te meten die een lampje van een zaklantaarn binnenvloeit, en een andere meter om de uitgaande stroom te meten, zullen ze dezelfde waarde aangeven. Het is dus duidelijk dat het lampje geen elektriciteit verbruikt om hitte en licht op te wekken. Wat wel verbruikt wordt, is een beetje van de ‘energie’ waarmee de stroom door de keten wordt gevoerd. Deze energie is de kracht die dingen in beweging zet, ze kan in warmte of in licht worden omgezet of gebruikt worden om machines aan te drijven. De hoeveelheid licht en warmte die het lampje afgeeft, hangt af van de verbruikte hoeveelheid energie en die hangt weer af van de elektrische ‘druk’ waarmee de stroom door het lampje wordt gedreven. Zoals de druk van het water in een leiding een stroom water door de buizen in een huis drijft, zo drijft de elektrische druk van het elektrische net een elektrische stroom door de lampen, draden, apparaten etc. in een huis. Deze elektrische druk noemen we spanning en het wordt in volts gemeten. Het verschil in elektrische druk tussen twee delen van een elektrische kring wordt verschilspanning of voltage genoemd en is te meten met een voltmeter. Het dunne gloeidraadje van het voorgenoemde lampje wordt door de elektrische stroom zo verhit dat het wit opgloeit. De draden die de batterij met het lampje verbinden, worden ook verwarmd, maar lang niet zo sterk als het gloeidraadje. Dit komt, omdat dunne draden meer weerstand aan de elektrische stroom bieden dan dikke draden van hetzelfde materiaal. Anders gezegd, dunne draden hebben een hogere elektrische weerstand. Draden van de zelfde afmetingen maar van een ander materiaal hebben een verschillende weerstand. Draden van bijvoorbeeld zuiver koper hebben een zeer lage weerstand, daarom worden ze zo vaak in elektrische stroomketens toegepast. Deze weerstand wordt gemeten in ohms, genoemd naar de Duitse geleerde Ohm, die in 1827 ontdekte dat het voltage tussen de uiteinden van een elektrische geleider gelijk was aan de elektrische weerstand daarvan, vermenigvuldigd met de stroomsterkte. Zoals we hiervoor beschreven hebben, kan elektrische energie in een lampje omgezet worden in warmte en licht. De snelheid waarmee 40


deze elektrische energie wordt verbruikt, wordt het opgenomen vermogen genoemd, of ook wel het vermogen van het lampje. Elektrisch vermogen wordt uitgedrukt in watts, genoemd naar de bekende Engelse ingenieur James Watt. Het opgenomen vermogen van een lamp, of van elk ander op elektriciteit werkend voorwerp, kan gemakkelijk worden berekend door de stroomsterkte met de erop staande spanning te vermenigvuldigen: ampère x volt = watt. Veiligheidsvoorzieningen in elektrische installaties Stoppen of zekeringen De groepenkast in de salon zit, net als thuis, vol beveiligingen zoals de bekende stoppen (smeltzekeringen) met groepsschakelaar of elektronische automaten. Deze beveiligingen beperken de maximale stroom per groep. Dat is nodig, omdat bij een te grote stroom de bedrading door wrijving heet kan worden en er zelfs kans op brand kan ontstaan. De meeste installaties hebben groepen met grijze 16 Ampèrezekeringen. Rode 10A-zekeringen komt men nog wel eens in oude huizen tegen. Deze stoppen mogen nooit door zwaardere zekeringen vervangen worden. Voordat een stop verwisseld wordt, dient altijd eerst de schakelaar boven de stop uitgezet te worden om vonkvorming te voorkomen. Zekering automaat Dit type zekering hoeft niet vervangen te worden, omdat het herbruikbaar is. Bij kortsluiting springt een zwart knopje naar buiten. Door het knopje in te drukken, wordt de elektrische stroom weer ingeschakeld. In plaats van gewone zekeringen worden steeds meer van deze automatische gebruikt. Veiligheidsaarding Door aarding van een installatie en/of apparatuur verkleint men de kans dat men onder spanning komt te staan. De aarding bestaat uit een groengele draad die vanaf het stopcontact of aansluitpunt via een zogenaamde aardrail in de meterkast naar de aardpen loopt. De aardleiding voert bij sluiting de ontstane elektrische stroom gemakkelijk naar de aarde af. Geaarde en niet geaarde wandcontactdozen en stekkers Geaarde stopcontacten en stek41


kers zijn te herkennen aan twee metalen pootjes. Niet geaarde stopcontacten hebben geen metalen pootjes en zijn iets platter van vorm. Als de draden zichtbaar zouden zijn, zouden we een geel/groene, een bruine en een blauwe zien. Contrastekker • De blauwe is de zogenaamde retourleiding, hier staat geen spanning op. • De bruine is de spanningselektrode, deze draad staat onder spanning! • De geel/groene draad is direct verbonden met de metalen strips en met de aarde, waardoor bij kortsluiting de stroom via deze draad naar de aarde kan afvloeien. Ongeaarde stekkers Aarde is verplicht voor alle apparatuur en ruimtes waar water wordt gebruikt. Alle metalen voorwerpen in bijvoorbeeld de badkamer moeten apart geaard zijn. Geaarde stekkers

Aardlekschakelaar Dit is een beveiliging die andere al beschreven beveiligingen aanvult. Het is GEEN erkende veiligheidsmaatregel op zichzelf. De werking berust op het vergelijken van de heengaande en de terugkomende stroom. Zodra er een verschil optreedt, dat wil zeggen dat de heengaande stroom groter is dan de terugkomende, betekent dit dat er onderweg ergens een aardlek zit, er vloeit dus stroom naar aarde. De aardlekschakelaar reageert op dit verschil, zodra dit boven een bepaalde waarde (de aanspreekstroom) komt en schakelt dan de stroom automatisch uit. De aardlekschakelaar heeft een knop waarmee getest kan worden of de schakelaar nog goed werkt. In elektrische installaties van na 1975 is altijd een aardlekschakelaar opgenomen. Deze schakelaar is te herkennen aan de testknop en bevindt zich meestal tussen de KWh-meter en de (of in de) groepenkast. Informatie op een veilig apparaat, enkele voorbeelden:

42


Op elektrische apparatuur kan men een aantal symbolen aantreffen die de gebruiker de nodige informatie verschaffen over onder andere de veiligheid en de elektrotechnische eigenschappen van die apparatuur. De volgende symbolen komen veel voor: V

Spanning (Volt)

= Gelijkstroom

A

Stroomsterkte (Ampère)

≈ Wisselstroom

W

Vermogen (Watt)

 Hoogspanning

Hz

Frequentie (Hertz)

Ω

Weerstand (Ohm)

Aarde ⧈ Dubbele isolatie

Dubbele isolatie Isoleren wordt gebruikt om spanningvoerende delen onbereikbaar te maken. Deze delen zijn dan omgeven door niet-geleidend materiaal, zoals bijvoorbeeld rubber, plastic of keramiek. Dubbele isolatie is een veiligheidsmaatregel tegen aanraking van onder spanning staande delen. Het betekent dat, behalve de altijd noodzakelijke functionele isolatie (het omhulsel), een tweede extra isolatie is aangebracht. Het merkteken voor dubbele isolatie bestaat uit een klein vierkantje in een groter vierkant. CE-merk Het CE-merk wordt wel gezien als een keurmerk, maar dat is het absoluut NIET. Het CE-merk is van toepassing op alle producten die vallen onder Europese (en dus Nederlandse) wetgeving. Het gaat onder andere om speelgoed, elektrische apparatuur, gastoestellen, en persoonlijke beschermingsmiddelen (veiligheidsbrillen, zwemvesten enzovoort). Het CE-merk is een eigen verklaring van de producent dat zijn product aan de wet voldoet. Bij veel consumentenproducten gaat hier echter géén onafhankelijk onderzoek aan vooraf. Daarom kan het CE-merk niet worden beschouwd als keurmerk. De betekenis van CE is trouwens ‘Conformitée Européenne’, oftewel ‘Europese overeenstemming’ (met de wet). Keuring elektrische veiligheid Om de elektrische veiligheid van apparatuur te garanderen, is periodieke keuring noodzakelijk. Deze keuring is ook verplicht op grond 43


van de arbeidsomstandighedenwetgeving. De frequentie van keuren is afhankelijk van de frequentie van gebruik, de deskundigheid van de gebruiker, de omgeving waar het apparaat gebruikt wordt en de kans op beschadiging en kan variëren van jaarlijks tot eenmaal per vier jaar. Kortsluiting Kortsluiting treedt op als een stroomketen wordt gesloten zonder dat in de stroomketen een stroomverbruikend toestel (een belasting) is opgenomen. De stroomketen zelf vormt dan de belasting. De stroom die in deze omstandigheden loopt, en vaak zeer groot is, noemt men de kortsluitstroom. Elektrische apparaten moeten beveiligd zijn tegen kortsluitstromen. De beveiligingen die hiervoor worden gebruikt, zijn smeltveiligheden, beter bekend als zekeringen. Kortsluiting kan op twee manieren ontstaan, door een defect in een toestel of leiding of door werkzaamheden aan of in de nabijheid van spanningvoerende delen, zoals werkzaamheden in schakelkasten of graafwerkzaamheden in de buurt van ondergrondse kabels. Vaak treedt kortsluiting op, doordat de rubberisolatie van snoeren en kabels beschadigd is geraakt. Zoiets ontstaat meestal bij de plaats waar de kabel het apparaat of het stopcontact ingaat. De kabel wordt daar vaak met een scherpe hoek omgebogen of geknikt. Bij het in het stopcontact steken van de stekker of bij het eruit trekken heeft men vaak de hand op de plaats van de beschadiging. Hierdoor kunnen ernstige brandwonden ontstaan. Als er in een apparaat een spontane kortsluiting optreedt, zorgt de zekering ervoor dat de kortsluitstroom in zeer korte tijd wordt uitgeschakeld. De schade die daardoor ontstaat, beperkt zich daarom meestal tot een defect apparaat. We kunnen gerust stellen dat elk elektrisch apparaat of instrument een groot gevaar oplevert als het niet in orde is of verkeerd wordt gebruikt. Elk jaar vinden er vele ernstige, en regelmatig dodelijke, ongelukken door elektriciteit plaats. Ongevallen door elektriciteit blijken meestal veroorzaakt te worden door: • defecte en ondeugdelijke machines, toestellen en leidingen; • slechte of ontbrekende aardverbindingen; • foutieve aanleg of montage; • onwillekeurige aanraking van onder spanning staande delen; • onoordeelkundig gebruik. 44


De gevaren die aan het gebruik van elektriciteit verbonden zijn: • stroomdoorgang door het lichaam. Dit kan variëren van nauwelijks voelbare prikkeling tot een fatale hartstilstand. De ernst wordt mede bepaald door de stroomsterkte, de stroomsoort en de duur van de stroomdoorgang. • verwondingen door vuurverschijnselen. Deze kunnen veroorzaakt worden door het in aanraking komen met een elektrische vlamboog die kan ontstaan bij kortsluiting. Van invloed op het ontstaan en de grootte van een vlamboog is de grootte en het type spanning. Verder is van invloed de stroomsterkte die in de vorm van de vlamboog van het ene op het andere deel overgaat (kortsluiting). • letsel door een val ten gevolge van een elektrische schok (secundair ongeval). Al door een op zich geheel onschadelijke stroomdoorgang van bijvoorbeeld één mA kan iemand schrikken en het evenwicht verliezen. Als we bij toeval of tijdens een controle constateren dat een elektrisch apparaat één of meerdere van onderstaande gebreken vertoont, mag het bewuste apparaat niet gebruikt worden. Het dient dan in eerste instantie gerepareerd of aangepast te worden door iemand met verstand van zaken. • De afscherming van zoigenaamde spanningvoerende delen mag niet kapot zijn of geheel ontbreken waardoor aanraking van de spanningvoerende delen mogelijk is. Dit kan stroomdoorgang door het lichaam veroorzaken. • Kabels, die niet in de grond zijn gelegd, moeten deugdelijk bevestigd of ondersteund zijn. Anders ontstaat kans op beschadiging. • Leidingen moeten goed passend en zonder kans op beschadigingen in toestellen, wandcontactdozen en stekkers zijn binnengeleid. Zo niet, dan kan er vocht binnendringen of de isolatie van het snoer kan beschadigd raken met kortsluiting of stroomdoorgang door het lichaam tot gevolg. • Leidingen moeten ter plaatse van de invoering in toestellen, wandcontactdozen en stekkers op trek zijn ontlast. Zo niet, dan kan de isolatie van het snoer beschadigd raken met kortsluiting of stroomdoorgang door het lichaam tot gevolg. • Van een leiding moet de isolatie van de mantel en van de aders in goede staat verkeren om voldoende bescherming te kunnen geven. Bij beschadiging is stroomdoorgang door het lichaam mogelijk. • Stopcontacten, schakelaars en armaturen mogen niet beschadigd zijn. 45


Het kan voorkomen dat er zich een ongeluk binnen de salon voordoet waarbij een cliënt en/of medewerkers betrokken zijn. In zoín situatie dient er eerste hulp verleend te worden. Van groot belang is het om op dat moment de vijf primaire taken van eerstehulpverlening te kennen. Dit zijn (in deze volgorde): • let op het gevaar; • ga na wat er is gebeurd en wat iemand markeert; • stel het slachtoffer gerust; • zorg voor deskundige hulp; • verleen hulp op de plaats waar het slachtoffer zich bevindt. Bellen van hulpdiensten Nadat een ongeluk heeft plaatsgevonden dient men altijd eerst vast te stellen of er gewonden zijn of dat men zelf wellicht gewond is geraakt. Is dat het geval dan is het zaak zo snel mogelijk een hulpdienst in te schakelen. Hiervoor kan men (in bijna heel Europa) één nummer bellen namelijk 1-1-2. De telefonist helpt dan vast te stellen welke hulpdiensten nodig zijn. Ieder beroep op 1-1-2 via een gewone telefoon of mobieltje komt binnen via één van de 1-1-2 alarmcentrales. De melder vertelt waar er hulp gewenst is en van welke dienst. Het 1-1-2 gesprek wordt vervolgens doorverbonden met de meldkamer van politie, brandweer of ambulance, waar de daadwerkelijke hulpverlening wordt gestart. Voor ALLE verbrandingen geldt: • Brandwonden moeten onmiddellijk worden gekoeld. Dit koelen moet tenminste 10 minuten volgehouden worden. Het liefst met stromend lauw water uit de kraan of douche. • Is er geen leidingwater in de buurt dan is in geval van nood zelfs slootwater nog beter dan niets. Eerst water, de rest komt later, want elke seconde telt! Brandwonden • Eerstegraads brandwonden Een eenvoudige brandwond kunt u zelf behandelen. Dit kunnen eerste- en kleine tweedegraads brandwonden zijn. Een eerstegraads verbranding is rood, licht gezwollen en pijnlijk. • Tweedegraads brandwonden Een tweedegraads verbranding is rood, licht gezwollen, pijnlijk en vertoont daarnaast ook nog blaren (soms pas later te zien). Kleding die vastzit aan een verbrande plek mag niet worden verwijderd, omdat 46


door het lostrekken blaren open kunnen gaan. De kleding moet wèl nat worden gehouden. Loszittende kleding mag wel worden verwijderd, maar men moet er zeker van zijn dat die kleding niet vastzit aan een verbrande plek. Na het stoppen met koelen kan de pijn weer toenemen. Koel dan vooral opnieuw. De pijn zal afnemen. • Derdegraads brandwonden Breng het slachtoffer zo snel mogelijk naar een arts of ziekenhuis Bij derdegraads brandwonden zijn de zenuwen verbrand en de huid heeft zijn normale soepelheid verloren en is pijnloos. De huid is grauwwit (gekookt) of zwart (verkoold). Afdekken • Een eerstegraads verbranding hoeft niet te worden afgedekt. • Bij tweedegraads brandwonden en derdegraads brandwonden is er vaak ook sprake van een kapotte huid. De brandwond moet daarom wel worden afgedekt. Dit geldt trouwens ook voor blaren die nog niet kapot zijn. • Brandblaren mogen nooit worden opengemaakt! Dek de brandwond steriel af, bij voorkeur met metallineverband of anders met steriel gaas. Is dit er niet, neem dan een schone theedoek of handdoek. Bij vastzittende kleding, komt de kleding onder het verband te zitten. Breng zowel over de kleding als op de brandwond zelf het verband losjes aan. • Er mag niets op de wond worden gesmeerd. Allerlei huismiddeltjes, zoals boter, melk, tandpasta, mogen niet worden gebruikt. Ook brandzalf niet. Botbreuken Verschijnselen van botbreuken: Het slachtoffer heeft pijn, kan het lichaamsdeel niet bewegen en er is zwelling. Ook kan het lichaamsdeel een abnormale stand of een abnormale beweeglijkheid hebben. Wanneer er een uitwendige wond is, is er sprake van een open botbreuk. Maatregelen: • zorg dat het getroffen gedeelte zo onbeweeglijk mogelijk wordt gehouden; • geef steun en rust aan het getroffen lichaamsdeel in de positie waarin het wordt aangetroffen; • dek bij een open botbreuk de wond af; • zorg altijd voor deskundige hulp. 47


Kneuzing en verstuiking Verschijnselen van kneuzing en verstuiking Eerst heeft het slachtoffer alleen pijn, vrij snel begint het getroffen lichaamsdeel echter op te zwellen. Na verloop van tijd verschijnt een blauwe verkleuring en soms kan het lichaamsdeel direct niet meer bewogen worden. Maatregelen: • koel het lichaamsdeel met leidingwater, koude omslagen of ijsblokjes gedurende ten minste 10 minuten. Wees in verband met bevriezingsverschijnselen voorzichtig met ijs, zorg dat het ijs niet in direct contact komt met de huid; • leg een drukverband aan; • geef rust en steun en leg het getroffen lichaamsdeel hoog; • laat indien nodig een arts ernaar kijken. Er bestaan tal van oorzaken voor het oplopen van snijwonden. Zaak is het om het wondje voorzichtig te reinigen en liefst ook even te desinfecteren. Daarna steriel afdekken en, afhankelijk van de ernst van de verwonding, het slachtoffer doorverwijzen naar een arts voor eventuele verdere behandeling. Wat is epilepsie? Epilepsie is een aandoening waar nogal wat mensen last van hebben. Ongeveer één op de 150 mensen in Nederland lijdt aan één of andere vorm van epilepsie. De hersenen krijgen de informatie in de vorm van een prikkel, een elektrische impuls die door de zenuwen loopt. En op dezelfde manier sturen ze informatie aan spieren in het lichaam. Die spieren die een prikkel van een zenuwcel hebben gekregen, gaan op hun beurt tot actie over. Epilepsie heeft te maken met storingen in de hersenen, maar het grote verschil met een ziekte of een ongeluk is dat die storing bij een aanval van epilepsie meestal kort duurt en daarna ook weer helemaal voorbij is. Een epileptische aanval Bij een epileptische aanval ontladen de hersencellen zich in het wilde weg. Een dergelijke ontlading kan een geweldige kettingreactie in de hersenen te weeg brengen; andere cellen gaan zich ook ontladen en het is even een grote chaos in het hoofd. Ook de rest van het lichaam kan betrokken 48


raken bij de aanval. De spieren kunnen bij zo'n aanval immers allemaal tegelijkertijd enorm geactiveerd worden. Na een tijdje herstellen de hersenen zich weer. De aanval is over en de hersenen functioneren weer normaal. Verschillende aanvallen Epileptische aanvallen bestaan er in vele soorten. Dat is begrijpelijk als men zich realiseert dat bij een aanval soms maar een gedeelte van de hersenen betrokken is en in sommige gevallen de gehele hersenen. De vier aanvalsoorten die het meeste voorkomen zijn: • de eenvoudige aanval; • de complexe aanval; • de absence; • de tonisch-clonische aanval. Eenvoudige en complexe aanvallen Dit type komt voor bij ongeveer dertig procent van alle epilepsiegevallen. Het zijn aanvallen die veroorzaakt worden, doordat een deel van de hersenen ‘op tilt’ slaat. De eenvoudige aanvallen zijn goed te lokaliseren en ook de verschijnselen van een dergelijke aanval zijn niet meer dan het plotseling en onbewust bewegen van een duim of een arm van opa waardoor bijvoorbeeld een kopje aan scherven kan vallen. Het woord complex betekent dat de verschijnselen die men bij zo iemand ziet samengesteld zijn. Absence De absence is een aanvalstype, waarbij de gehele hersenen betrokken zijn. De storing is dus niet beperkt tot een bepaald deel van de hersenen. Absence betekent afwezigheid. De absence komt veel voor bij kinderen. Het duurt maar heel kort. Een halve minuut, vaak maar een paar seconden. Een absence lijkt het meest op dagdromen. Wat te doen bij een kleine aanval Bij kleine aanvallen, zoals absences of eenvoudige aanvallen kan men het beste helemaal niets doen, alleen een oogje in het zeil houden. Als iemand de neiging heeft om aan zijn kleren te gaan frommelen, laat hem dan gewoon zijn gang gaan. Haal alle dingen weg waaraan hij zich zou kunnen bezeren. Vooral niet druk of paniekerig doen of hem met geweld proberen tegen houden. In de salon wordt, net als op zovele andere arbeidsplaatsen in andere branches, met stoffen gewerkt die vallen in de categorie ‘gevaarlijke stoffen’. 49


In Nederland zijn de regels op dit gebied vastgelegd in de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS). Dit klinkt verwarrend als we ons realiseren dat het zich hierbij hoofdzakelijk handelt om stoffen die vooral voor de mens gevaarlijk zijn. De categorieën, waarin men gevaareigenschappen indeelt, zijn: ontplofbaar bijtend oxiderend irriterend zeer licht ontvlambaar sensibiliserend licht ontvlambaar kankerverwekkend ontvlambaar mutageen zeer vergiftig voor de voortplanting vergiftig vergiftig milieugevaarlijk schadelijk Tijdens het werk kan men worden blootgesteld aan (een combinatie van) deze stoffen. En dat terwijl deze stoffen in meerdere of mindere mate een effect op de veiligheid en gezondheid van de mens kunnen veroorzaken. Of zich daadwerkelijk effecten op de gezondheid voordoen, en de mate waarin dit gebeurt, hangt overigens naast de hoeveelheid stof waaraan men word blootgesteld, onder andere ook af van de tijdsduur. Herkennen van gevaarlijke stoffen Gevaarlijke situaties doen zich vooral voor bij lekkage, morsen en calamiteiten. Het is dan van groot belang te weten welke stof er vrijkomt, zodat men weet welke beschermende en welke preventieve maatregelen getroffen moeten worden. Raadpleeg dan ook voor aanvang van de werkzaamheden de gegevens over deze stof(fen). Die moeten binnen het bedrijf voorhanden zijn. Etikettering van gevaarlijke stoffen Volgens het ‘Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen’ dat hoort bij de ‘Wet Milieugevaarlijke stoffen’ (WMS) moeten etiketten zijn voorzien van: • de naam van de stof; • het bijbehorende gevarensymbool (oranje vierkantje met symbool); • de R- of Risk-zinnen; geven bijzondere gevaren aan; • de S- of Safety-zinnen; geven veiligheidsaanbevelingen.

50


51


C BIJTEND (CORROSIEF)

R 35

KALIUMHYDROXIDE EG-NO. 215-181-3

VEROORZAAKT ERNSTIGE BRANDWONDEN

S 1/2 ACHTER SLOT EN BUITEN BEREIK VAN KINDEREN BEWAREN S 26 BIJ AANRAKING MET DE OGEN ONMIDDELLIJK MET OVERVLOEDIG WATER AFSPOELEN EN DESKUNDIG MEDISCH ADVIES INWINNEN S 37/39 DRAAG GESCHIKTE HANDSCHOENEN EN EEN BESCHERMINGSMIDDEL VOOR DE OGEN/GEZICHT S 45 INGEVAL VAN ONGEVAL OF INDIEN MEN ZICH ONWEL VOELT ONMIDDELLIJK EEN ARTS RAADPLEGEN

CHEMIECON BV PASWEG 15 5432 BC MIDDEL NEDERLAND TEL. 012-3456789

Op veilige wijze werken met gevaarlijke stoffen • lees de gebruiksaanwijzing; • volg de voorschriften op en vraag bij twijfel advies; • er mogen niet meer gevaarlijke stoffen op de werkplek aanwezig zijn dan strikt noodzakelijk; • niet eten, roken of drinken op de werkplek; • was de handen alvorens te eten, drinken enzovoort; • gemorst materiaal direct, op veilige wijze, opruimen; • vaten, blikken en dergelijke zoveel mogelijk gesloten houden; • gebruik de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen; • zorg voor een goede luchtverversing of plaatselijke afzuiging. Het zou te ver voeren om een totaal overzicht te laten zien van alle gevaarlijke stoffen die in de branche kunnen worden toegepast. Een tweetal groepen stoffen verdienen echter extra aandacht aangezien op beiden strenge wetgeving, op het gebied van geneesmiddelen respectievelijk bestrijdingsmiddelen, van toepassing is. Desinfectiemiddelen voor huid Voor het gebruik van desinfectantia voor de huid en slijmvliezen dient men zich te beperken tot geregistreerde huiddesinfectiemiddelen die op de verpakking voorzien zijn van een RVG-nummer (Registratie Van Geneesmiddelen). De toegestane toepassingsgebieden en de vei52


ligheidsaanduiding moeten op de verpakking zijn vermeld. Het is van groot belang dat men zich voor wat betreft het verdunnen en doseren houdt aan de regels van het Wettelijk Gebruiksvoorschrift (WG). Desinfectiemiddelen voor instrumenten In het belang van de volksgezondheid zijn desinfectiemiddelen voor gereedschappen en instrumenten ondergebracht in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (een uitzondering is alcohol 70%). Deze middelen zijn te herkennen aan een toelatingsnummer bestaande uit maximaal vijf cijfers gevolgd door een N. Op het etiket van elk toegelaten middel staat in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift precies voor welke toepassingen het middel mag worden gebruikt en welke veiligheidsvoorschriften daarbij in acht genomen moeten worden. Alle andere toepassingen zijn wettelijk verboden. Voor de toepasser vormen de gevaarsymbolen en de waarschuwingszinnen (R-zinnen) onder de rubriek ’bijzondere gevaren’ op het etiket, en daarnaast de bijsluiter bij de verpakking, de belangrijkste informatiebronnen over de gevaren voor de gezondheid. Irriterende stoffen Een andere categorie, waar men in de salon mee in contact kan komen, en die huidproblemen kan veroorzaken, zijn de irriterende stoffen. Elders in dit boek worden de effecten hiervan nader behandeld. Irriterende stoffen zijn over het algemeen te herkennen aan het zogenaamde Andreaskruis en de notatie Xi op de verpakking. Afhankelijk van de eigenschappen van de bewuste stof kan dit Andreaskruis gecombineerd worden met één of meerdere zogenaamde R-zinnen. Deze R(risico)-zinnen waarschuwen voor bijzondere gevaren. Voor irriterende stoffen kunnen dit zijn: • R36: irriterend voor de ogen; • R37: irriterend voor de ademhalingswegen; • R38: irriterend voor de huid; • R41: gevaar voor ernstig oogletsel. Een combinatie van twee of meer van deze R-zinnen is ook mogelijk. Irriterende stoffen kunnen door directe, langdurige of herhaalde aan­ raking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking veroorzaken. Het effect van een irriterende stof is overigens niet alleen afhankelijk van de aard van de stof maar ook van de lichamelijke toestand van de persoon die er mee in aanraking komt. 53


Huidbeschermende middelen Handschoenen Hoewel handschoenen een wezenlijke rol kunnen spelen bij de preventie van huidaandoeningen, moet er altijd eerst overwogen worden of eventueel door het wijzigen van een proces het contact met de stof(fen) vermeden kan worden. Wanneer besloten is tot het dragen van handschoenen moeten deze voldoende sterk zijn, ondoordringbaar voor de stoffen waarmee gewerkt wordt en dienen ze een geschikte binnenvoering te hebben. Daarnaast moet men er rekening mee houden dat de mogelijkheid bestaat dat de drager overgevoelig is of wordt voor de stoffen waarvan de handschoenen zelf zijn gemaakt. Vanwege hun afdekkende effect kan het dragen van handschoenen juist bijdragen aan de ontwikkeling van huidproblemen. Een versterking van de irriterende invloed van transpiratievocht en de daardoor ontstane hoge vochtigheid bevordert onder andere schimmelgroei. Zodra een bepaalde stof zich eenmaal aan de binnenzijde van een handschoen bevindt, doordat deze niet goed past of kapot is, wordt het schadelijke effect van die stof versterkt door de afdekking. Hier volgen nog enkele suggesties om problemen zo veel mogelijk te voorkomen: • gebruik altijd goed passende handschoenen; • verwissel regelmatig de handschoenen om de invloed van eventuele kleine beschadigingen (lekkages) te verkleinen; • gebruik, indien aanwezig, lange handschoenen waarvan de omslag naar buiten gekeerd kan worden om te voorkomen dat stoffen naar binnen lopen; • was altijd de handschoenen voor het uittrekken en laat ze daarna niet rondslingeren (om ‘besmetting’ van de omgeving te voorkomen); • gebruik handschoenen met een katoenen binnenkant om de invloed van transpireren te verkleinen; • gebruik liefst geen rubberen handschoenen in verband met eventuele overgevoeligheid; • let altijd op de zogenaamde doorslagtijd van handschoenen. Dit is de tijd waarna een stof door de handschoen dringt. Barrièrecrèmes In theorie voorkomt het gebruik van een barrièrecrème dat de huid in 54


contact kan komen met gevaarlijke stoffen die men gebruikt, doordat het in wezen een onzichtbare handschoen is. Ondanks het feit dat dit in theorie logisch klinkt moeten er vraagtekens bij het nut van dergelijke crèmes gezet worden. Men heeft tot nu toe nog niet kunnen aantonen dat het gebruik van deze crèmes een effectieve, min of meer permanente, barrière tegen allergenen en (zwak) toxische stoffen kan vormen. Daarnaast zal in de praktijk een groot deel van de opgebrachte crème, door verschillende handelingen, al van de handen verwijderd worden. Soms zelfs al voor men daadwerkelijk met de gevaarlijke stoffen aan de slag gaat. Het hebben van vettige handen tijdens het werk zal trouwens door de meeste mensen als zeer onprettig worden ervaren, een factor die consequent gebruik van de crème in de dagelijkse praktijk in de weg zal staan. Huidaandoeningen als gevolg van allergische reacties Sommige stoffen zijn in staat om huidaandoeningen te veroorzaken, meestal al zichtbaar in de vorm van een chronische ontsteking, eczeem of uitslag. In een aantal gevallen wordt dit veroorzaakt door allergie (overgevoeligheid) voor een bepaalde stof. Soms kan dat ernstige vormen aannemen. Als een persoon eenmaal een allergie ontwikkeld heeft voor een stof en er huidklachten door heeft, is de enige oplossing het vermijden van ieder contact met de stof. Contactdermatitis is een voorbeeld van een dergelijke reactie van de huid op blootstelling ervan aan een stof. In de arbeidssituatie ontstaat het, net als astma, meestal als gevolg van blootstelling aan chemicaliën. Maar ook een aantal biologische factoren zijn in staat om een ontstekingsreactie van de huid te veroorzaken, vooral in arbeidssituaties waarbij de handen continu nat zijn. De huid wordt rood, zwelt op en kan gaan jeuken. Er kan temperatuurverhoging optreden en er kunnen blaren of zweertjes ontstaan. Medewerkers in de gezondheidszorg dragen vaak handschoenen om zich onder andere tegen stoffen, zoals allergenen, te beschermen. Maar de handschoenen zelf kunnen op den duur ook allergische reacties oproepen, zoals jeuk, roodheid, eczeem, niezen en ademhalingsmoeilijkheden. Dat is voornamelijk bij latex handschoenen het geval. De problemen worden onder andere veroorzaakt door de eiwitten uit het sap van de rubberboom, dat als verontreiniging in het latex aanwezig is. Deze latexeiwitten kunnen in de lucht komen doordat ze zich binden aan het poeder aan de binnenkant van de handschoenen. 55


Bij het aan- en uittrekken van de handschoenen verspreidt het poeder, en daarmee de eiwitten, zich in de lucht en kunnen allergische reacties optreden. Ongeveer de helft van de mensen met latexallergie is overigens ook allergisch voor voedingsmiddelen waar dezelfde eiwitten in zitten, zoals banaan, kiwi, avocado en boekweit. Het eten hiervan veroorzaakt jeuk in en rondom de mond en in de keelholte. Huidklachten zijn voor bepaalde beroepsgroepen een groot probleem, dat tot aanzienlijk ziekteverzuim kan leiden, om over sociale problemen nog maar te zwijgen. Stoffen die huidallergieën (of luchtwegallergieën) kunnen veroorzaken vallen overigens volgens de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS) binnen de gevaarcategorie sensibiliserend (allergeen). Allergenen en het veroorzaken van reacties Op het moment dat een vreemde stof ons lichaam binnendringt, zal het lichaam zich, door middel van het afweersysteem, tegen deze indringers beschermen. Het lichaam maakt antistoffen, die zich aan de indringers binden. Op deze manier beschermt het lichaam zich tegen onder andere infecties. Bepaalde cellen in ons lichaam, de fagocyten, herkennen deze binding en eten de indringers letterlijk op. Bij een volgende aanval zullen de antistoffen die we aangemaakt hebben, de indringers herkennen en worden we niet ziek. We zijn immuun geworden. Bij een allergie (overgevoeligheid) is er echter sprake van een verstoorde afweerreactie en reageert het afweersysteem heftig op onschuldige stoffen. Het afweersysteem maakt antistoffen aan en cellen reageren wanneer het eigenlijk niet nodig is. Iedere keer als ons lichaam met deze allergenen in contact komt, reageert het op deze manier. In eerste instantie zijn mensen niet allergisch, maar hebben ze wel de aanleg om allergisch te reageren. Wanneer ze langere tijd met een allergeen (een stof die overgevoeligheid kan veroorzaken) in aanraking komen, kunnen ze hiervoor een allergie ontwikkelen. We noemen dit sensibilisatie. Iemand die allergisch reageert op bepaalde allergenen, wordt over het algemeen gemakkelijk allergisch voor nieuwe allergenen.

56


Opnamewegen voor allergenen (en andere stoffen) Opname van toxische stoffen, zoals allergenen, kan op verschillende manieren plaatsvinden. • Opname via de ademhalingsweg (inhalatoire opname) Voor allerlei stoffen, die in de lucht voorkomen op de arbeidsplek, vormt inhalatie via de longen een belangrijke toegangsweg. De longen zijn namelijk vanwege hun normale functie en structuur bij uitstek geschikt voor het opnemen van stoffen uit de lucht. Via de longen worden veel stoffen vervolgens gemakkelijk opgenomen in het bloed. Via de bloedvaten worden ze dan naar andere delen van het lichaam getransporteerd. Verschillende stoffen hebben al direct effecten op het longweefsel of op de slijmvliezen in de keel- en neusholte. • Opname via de huid (dermale opname) Bij de blootstelling aan stoffen als gevolg van beroepsuitoefening heeft ook de huid als toegangsweg een belangrijke plaats. Toch is de huid over het algemeen niet bijzonder toegankelijk voor stoffen. Dit komt vooral door de bouw van de huid, waarin we verschillende cellagen kunnen onderscheiden. Er zijn in principe vier mogelijkheden bij huidcontact: • de vetlaag van de huid, bestaande uit epitheelcellen voorzien van een talglaag, vormt een beschermende barrière; • de stof reageert met huidcellen (irritatie; dermatitis); • de stof dringt de huid binnen en reageert met bepaalde eiwitten (contactsensibilisatie). Sommige metalen (nikkel in scharen, chromaten in cement of verf) bezitten sterk sensibiliserende eigenschappen; • er vindt opname door de huid, en daarna in het bloed, plaats en de stof kan ergens anders in het lichaam reageren (systemisch effect). De mate van opname door de huid hangt van een aantal factoren af. Zo is, naast de fysisch-chemische eigenschappen van de stof, de duur van de blootstelling en de grootte van het blootgestelde huidoppervlak, ook de toestand van de huid van invloed. Een beschadigde huid zal opname van een stof gemakkelijker maken. • Opname via het maagdarmkanaal (orale opname) Een stof kan ook door inslikken worden opgenomen in het lichaam. Dit is meestal afhankelijk van de arbeidssituatie en vooral van de hygiëne op het werk. Het is bekend dat roken, eten en drinken op de werkplek de opnamekans vergroten.

57


Voorkomen van arbeidsgerelateerde huidaandoeningen Veiligheid Volgens de wet moeten alle cosmetische producten, die op de markt gebracht worden, veilig zijn voor gebruik door de consument en door professionals. Om de veiligheid te garanderen zijn er regels gesteld aan de ingrediënten van cosmetische producten. Een aantal stoffen is verboden, anderen mogen slechts beperkt en onder voorwaarden worden toegepast. Om de consument duidelijk inzicht te geven in wat hij koopt, moeten bovendien alle ingrediënten op het etiket worden aangegeven. Indien nodig dient het product te worden voorzien van Nederlandse waarschuwingen. Veiligheidsbeoordeling De fabrikant/importeur moet de veiligheid van zijn product(en) kunnen aantonen. Hij dient daarom over een veiligheidsbeoordeling te beschikken. De veiligheidsbeoordeling is gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. De veiligheid kan alleen worden beoordeeld door iemand die daartoe bevoegd is, omdat hij door opleiding of ervaring over voldoende kennis beschikt. Bijvoorbeeld een toxicoloog of cosmetisch chemicus. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld. De veiligheidsbeoordeling dient ter inzage te liggen voor de controlerende instanties. In Nederland is dat het Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Ingrediënten Bij het maken van een veiligheidsbeoordeling wordt gekeken naar de eigenschappen van alle afzonderlijke ingrediënten die in het product worden gestopt. Niet alleen de werking van die ingrediënten is belangrijk. Er wordt bijvoorbeeld ook bekeken of een stof op andere ingrediënten mogelijk reageert, of het uitmaakt hoeveel ervan in een product wordt gestopt en of de stof nog andere eigenschappen heeft naast de werking die nuttig is voor het cosmetische product. Bij de productie wordt met al die facetten rekening gehouden om ervoor te zorgen dat het eindproduct niet alleen goed werkt, maar ook zonder risico gebruikt kan worden. Om verwarring te voorkomen wordt internationaal gebruik gemaakt van dezelfde namen voor het aanduiden van de ingrediënten. We noemen deze ook wel INCI (International Nomenclature Cosmetic Ingredients) namen. Dit zijn veelal Engelse namen. De ingrediëntvermelding staat op alle cosmetica, zodat de gebruiker kan lezen wat erin 58


zit. Dat is belangrijk voor iemand die allergisch is voor een bepaalde stof. Advies Voor mensen die beroepsmatig met cosmetische producten werken, biedt het vermelden van de ingrediënten veel voordelen. Kappers, schoonheidsspecialisten, huisartsen, huidtherapeuten en dermatologen kunnen hun cliënten en patiënten aan de hand van de ingrediëntvermelding adviseren over het gebruik van bepaalde producten voor de persoonlijke verzorging. Over de ingrediëntvermelding zijn afspraken gemaakt, zodat hij er altijd ongeveer hetzelfde uitziet. Etikettering De ingrediëntvermelding wordt altijd voorafgegaan door het Nederlandse ‘Ingrediënten’ of het Engelse woord ‘Ingredients’. Dan volgen de verschillende gebruikte stoffen. De lijst begint met de stof met het hoogste gehalte in het product (bijvoorbeeld aqua bij een product op waterbasis) en gaat verder met de rest met een steeds lager gehalte. Ingrediënten die voor minder dan 1% voorkomen, volgen hierop in willekeurige volgorde. Ten slotte worden (als ze gebruikt zijn) ook nog de kleurstoffen genoemd. In cosmetica worden ook heel alledaagse stoffen verwerkt. Ook deze vertrouwde ingrediënten hebben in cosmetica INCI-namen. Bijvoorbeeld: Water = aqua Melk = lac Ei = ovum Honing = mel Bijenwas = cera alba Zeezout = maris sal , Verwijzing Er zijn producten waarvan de verpakking zo klein is, dat er geen ruimte is voor de ingrediëntvermelding. In zo'n geval kan het verwijzingssymbool of een tekstje verwijzen naar deze informatie. De ingrediënten kunnen dan afgedrukt staan op een aparte kaart of folder bij het product.

59


60


61


62


2.1 Anamnese Nadat een cliënt is geïnstalleerd, en voordat met de behandeling begonnen wordt, worden de voeten aan een kritische observering onderworpen. Tegelijkertijd worden de wensen en verwachtingen die de cliënt heeft ten aanzien van de behandeling geïnventariseerd. Door op een adequate en methodische manier vragen te stellen aan de cliënt kan de pedicure zich een goed beeld vormen. De verkregen gegevens worden vastgelegd op het anamnese formulier. Het woord anamnese komt uit het Grieks en betekent letterlijk herinnering. Wij verstaan er de voorgeschiedenis (ten aanzien van de voeten of andere relevante zaken) van de aandoeningen of ziekte van de cliënt onder (voor zover relevant voor de behandeling). Maar niet alleen door vragen stellen wordt informatie verzameld, er worden ook andere onderzoekstechnieken toegepast. Door inspectie, het nauwkeurig bekijken en door palpatie, het betasten of bevoelen van de huid, kunnen belangrijke zaken worden geconstateerd. Alle verkregen gegevens tezamen worden gebruikt om een plan te maken voor de behandeling, het behandelplan. De verkregen gegevens moeten worden vastgelegd en bewaard. Hiervoor kan een cliëntenkaart worden gebruikt, maar de gegevens kunnen ook worden vastgelegd in een geautomatiseerd systeem. Daarvoor kan een computersysteem gebruikt worden. Hiervoor zijn verschillende programma’s te koop. Eén van de bekendste voor bedrijven in de uiterlijke verzorging, dus ook voor de pedicure, is ‘Podofile’. Het bevat niet alleen de cliëntgegevens, maar beheert ook de voorraad en houdt de boekhouding van de praktijk bij. Het is ook meteen het afsprakenboek en de kassa. Dit verschaft snel een overzicht hoe een praktijk ervoor staat, administratief en financieel. Podofile is bedoeld voor de hele schoonheids- en verzorgingsbranche en is geschikt voor kleine en grote ondernemingen. Ook als er veel werkplekken en medewerkers zijn. In tegenstelling tot andere programma’s is Podofile zo eenvoudig dat iedereen er in korte tijd mee kan werken. Het is gebruiksvriendelijk en overzichtelijk, doordat het eigenlijk is ontwikkeld door de gebruikers. In de onderzoeken die door ProVoet, de pedicure vakorganisatie, werden uitgevoerd, komt het steeds als beste uit de bus.

63


De cliëntenkaart bestaat uit verschillende delen. Er is bijvoorbeeld de ‘gewone klantenkaart’ met de personele gegevens van de cliënt (naam, adres enzovoort). Daarnaast is er een scherm voor de gegevens over de voeten. Het bevat tekeningen waarop men zelf aantekeningen kan maken die betrekking hebben op de betreffende klant. Ook is er een scherm voor de diabetische voet, reflexzone massage en nog veel meer. Digitale cliëntenkaart

Het spreekt vanzelf dat de gegevens vertrouwelijk behandeld worden.

Schermen voor refloxologie en de voetenkaart

Op de cliëntenkaart/anamnesekaart wordt de personalia van een cliënt ingevuld. Deze bestaat uit voorletters (eventueel voornaam), naam, adres, geboortedatum, beroep, telefoonnummer, gewicht en lengte, huisarts en telefoonnummer, eventueel behandelend podotherapeut of specialist. Daarnaast moeten we enkele gegevens vragen, die misschien weerstand kunnen oproepen, omdat ze als inbreuk op de privacy kunnen worden beschouwd. 64


Cliëntenkaart

Het is dan erg belangrijk de vragen tactvol te stellen en de cliënt uit te leggen dat het voor een verantwoorde behandeling nodig is om bepaalde vragen beantwoord te krijgen, om vervelende gevolgen voor de cliënt en degene die behandelt te voorkomen. Het is nodig om te weten of een cliënt bepaalde ziektes, zoals diabetes, reuma, circulatiestoornissen, hepatitis B, aids of allergieën, heeft. Zijn er operaties aan de voeten geweest, gebruikt men medicijnen als bijvoorbeeld bloedverdunners. Deze kunnen er voor zorgen dat men, als er een wondje wordt gemaakt, wat langer kan blijven bloeden. Vraag altijd of er verder nog dingen zijn waar rekening mee gehouden moet worden voor een goed verloop van de behandeling. De pedicure heeft handschoenen aan, voordat ze aan de inspectie van de voeten begint. Inspectie Na al deze vragen worden de voeten gedesinfecteerd en onderwerpt men de voeten aan een kritische inspectie. De voeten worden bekeken op nagel- en huidafwijkingen, spataderen, orthopedische afwijkingen en of er kleurverschillen zijn. Palpatie Dan volgt palpatie, waarbij gevoeld wordt of er een temperatuurverschil is tussen de beide benen en voeten en door middel van de huid in te drukken kan men constateren of er sprake is van oedeem. Blauwdrukken Wanneer al deze gegevens zijn vastgelegd, worden er blauwdrukken van de voeten gemaakt om het voettype, drukplekken, uitstekende botjes en de afwikkeling te bepalen.

65


Schoenen Ook de schoenen worden in het onderzoek meegenomen. Kijk waar de schoenen zijn versleten, zowel bovenleer als zolen en hakken. Gezien de blauwdrukken, de beweeglijkheid, de inspectie van voeten en de conditie van de schoenen kan worden gekeken of deze schoenen wel bij deze voeten horen wat betreft de pasvorm en slijtage van de schoenen. Behandelplan opstellen Aan de hand van alle gegevens die zijn verzameld, worden er conclusies getrokken en een behandelplan opgesteld. Dit behandelplan wordt met de cliënt besproken. De cliënt weet dan wat de pedicure aan de problemen kan doen, hoelang de behandeling gaat duren, zijn er meerdere behandelingen nodig en in welk tijdsbestek, welke producten zijn goed voor de verzorging van de voeten, waarop moet men letten als men schoenen koopt en als laatste een kostenindicatie. Is het zo dat de pedicure de behandeling zelf niet kan uitvoeren dan kan ze advies geven waar de cliënt terecht kan voor de behandeling. In het behandelplan worden de verwachtingen van de cliënt meegenomen en wordt gekeken of hier aan kan worden voldaan. Ook met de beschikbare tijd van zowel cliënt als pedicure moet rekening worden gehouden. De behandeling moet hierop worden aangepast om wachttijd te voorkomen. Als beginnende pedicure is het handig om wat meer tijd in te plannen, waardoor je minder makkelijk in tijdnood komt. Wanneer men meer ervaring heeft kan men de tijd aanpassen. Hierna volgt de afgesproken behandeling.

66


2.2 Voetonderzoek Kinesiologie betekent bewegingsleer, welke spieren en krachten worden gebruikt om het lichaam te laten bewegen. De onderste extremiteiten zijn voor de voetverzorger het belangrijkst. Voetonderzoek op beweeglijkheid Algemeen Een voetonderzoek kan men verdelen in een groot en een klein onderzoek. Een klein onderzoek bestaat uit een anamnese en blauwdrukken. Dit onderzoek vindt plaats, voordat men met een normale (zonder specifieke klachten) voetbehandeling begint. Een groot voetonderzoek wordt toegepast bij specifieke klachten zoals pijn, en steeds terugkerende klachten, zoals likdoorns. Als men advies wil geven over schoenen of zolen kan een voetonderzoek behulpzaam zijn. Verder is het mogelijk om advies te geven voor een bezoek aan een arts, podotherapeut of podo-kinesioloog. Er wordt gekeken naar de beweeglijkheid, zowel passief als actief, van de voeten. Actief onderzoek is als een cliënt zelf de bewegingen met de voeten maakt, dus zonder hulp. Passief is als de voetverzorger dezelfde bewegingen uitvoert aan de voeten van een cliënt, zonder hulp van de cliënt. Uiteraard worden altijd beide voeten onderzocht. Vastgesteld wordt of deze bewegingen, passief of actief, pijnlijk zijn, wannéér gaat het pijn doen en in hoeverre de voeten beweeglijk zijn. Belangrijk is, te weten of er pijn ontstaat bij een geringe beweging of pas als men een maximale beweging uitvoert. Ook is van belang of de voetbeweging normaal verloopt, of dat die aan beperkingen onderhevig is. Actief bewegingsonderzoek vindt plaats als een cliënt op een stoel zit. Bij de bewegingen dient de voet een klein stukje van de grond worden getild om de bewegingen te kunnen uitvoeren. Actief voetonderzoek Plantair- en dorsaalflexie De cliënt zit met een rechte rug op een stoel, de voeten naast elkaar en het onderbeen recht onder het kniegewricht. De voet rechtstandig een klein stukje van de grond tillen en de voet dorsaal, dus richting scheenbeen bewegen. Vervolgens de voet plantair bewegen, dus naar beneden. Laat nu de cliënt dezelfde beweging maken maar dan met een gestrekte knie. 67


Dorsaalflexie, die met een gebogen knie bereikt zal worden, is ongeveer 20 graden. Dezelfde beweging maar met een gestrekte knie bedraagt ongeveer 15 tot 20 graden. Plantairflexie met een gebogen knie is ongeveer 30 tot 45 graden en bij een gestrekte knie 50 tot 60 graden. Is er een beperking waarneembaar in de dorsaalflexie kan er sprake zijn van een verkorte kuitspier, misvorming of een probleem in het bovenste spronggewricht. Abductie en adductie De cliënt zit nog zoals boven beschreven. De voet wordt nu naar buiten (abductie) en naar binnen gedraaid (adductie). Pronatie en supinatie Pronatie is het heffen van de laterale voetrand, waardoor de voetzool naar lateraal wijst. Supinatie is het heffen van de mediale voetrand, waardoor de voetzool naar mediaal wijst. Deze bewegingen gebeuren in het onderste spronggewricht. Inversie en eversie Inversie is een combinatie van plantairflexie, adductie en supinatie. Eversie is een combinatie van dorsaalflexie, abductie en pronatie. Deze combinatiebewegingen kunnen met de voorgaande bewegingen gelijktijdig worden geobserveerd. Deze bewegingen zijn een samenwerking tussen het bovenste en onderste spronggewricht en de voorvoet. Passief voetonderzoek Dorsaalflexie en plantairflexie De cliënt zit op een onderzoeksbank of een behandelstoel met een brede beensteun. De voet hangt over de rand van de bank en de knie is licht gebogen. Met één hand fixeert de onderzoeker het onderbeen net boven de enkel, met de andere hand aan de plantaire zijde van de voet. Beweeg de voet richting het scheenbeen in dorsaalflexie. Verplaats de hand van plantair naar de dorsale zijde van de voet en beweeg de voet nu richting de bodem in plantairflexie. Maak dezelfde bewegingen nu met een gestrekte knie. Dorsaalflexie zal ongeveer 25 graden en plantairflexie ongeveer 45 graden zijn. Deze bewegingen geven een beeld van de bewegingsmogelijkheden in het bovenste spronggewricht en de kuitspieren. Tevens kan er een weerstandstest worden uitgevoerd. Bij de dorsaalflexie is de uitgangshouding als boven beschreven, al68


leen de cliënt probeert nu de voet in dorsaalflexie te trekken, terwijl de hand die op de voetrug ligt een weerstand biedt. Bij plantairflexie maakt de onderzoeker een vuist met de hand die een weerstand gaat bieden en legt deze tegen de voetzool van de cliënt. Die probeert nu de voet naar de bodem te drukken. Plantair- en dorsaalflexie van de hallux Fixeer de grote teen dichtbij de gewrichtsspleet met de duim aan de dorsale zijde en met de wijs- en middelvinger aan de plantaire zijde. De andere hand omvat met de duim dorsaal en met de wijsvinger plantair het kopje van het eerste middenvoetsbeentje. Maak een plantaire en dorsale beweging in het gewricht. Plantairflexie zal ongeveer 45 graden bedragen en dorsaalflexie ongeveer 70 graden. Bij beperkte beweging kan er sprake zijn van een hallux-rigidus of een hallux-valgus. Meestal is er al een verdikking waar te nemen. Abductie en adductie De voet hangt over de rand van de bank. Eén hand fixeert het onderbeen, de andere hand omvat de voet en brengt de voet vervolgens in abductie en adductie. Pronatie en supinatie De voet hangt over de rand van de bank. Eén hand fixeert de tarsus vanaf mediaal, de vingers op de voetrug en de duim aan de voetzoolzijde. De andere hand omvat de middenvoet met de vingers op de voetrug en de duim aan de voetzoolzijde. Beide handen liggen evenwijdig aan de gewrichtslijn van Lisfranc. In deze positie de pronatie- en supinatiebewegingen maken. Weerstandtest pronatie en supinatie De rechterhand fixeert het rechteronderbeen, de andere hand wordt tegen de mediale zijde van de voet geplaatst. De cliënt probeert nu een supinatie beweging te maken, terwijl er een tegendruk wordt gegeven. Om de weerstand te testen bij een pronatie wordt één hand tegen de laterale zijde van de voet geplaatst, terwijl de andere hand het onderbeen fixeert. Ook nu probeert de cliënt de voet in een pronatiestand te brengen terwijl er een tegendruk wordt gegeven. Eversie en inversie Eversie is een combinatie van dorsaalflexie, abductie en pronatie. Inversie is een combinatie van plantairflexie, adductie en supinatie. De voet hangt over de rand van de bank. 69


Eversie: de linkerhand fixeert het linker onderbeen, de rechterhand omvat de middenvoet. De voet wordt dorsaal bewogen, daarna geabduceerd en vervolgens geproneerd. Bij de rechtervoet is de rechterhand de fixatiehand en de linkerhand de werkhand. Inversie: de rechterhand fixeert het rechter onderbeen, de andere hand omvat de middenvoet. Achtereenvolgens worden de volgende bewegingen uitgevoerd: plantairflexie, adductie en supinatie. Voor de linkervoet is de linkerhand de fixatiehand en de rechterhand de werkhand. Bij al deze bewegingen is contact met de cliënt een eerste vereiste. De cliënt moet exact aangeven wanneer en hoeveel pijn er ontstaat. De cliënt geeft ook aan wanneer het maximale is bereikt. Inversie en eversie van de calcaneus Eén hand fixeert het gewricht van Chopart terwijl de andere hand een eversie- en een inversiebeweging maakt met het hielbeen. De inversie zal ongeveer 20 graden bedragen en de eversie ongeveer vijf graden. Dit geeft aan of het hielbeen een varus- of valgusstand heeft. Eindresultaat Na het onderzoek kan men vaststellen in hoeverre de voeten beweeglijk zijn en of er verschil is tussen links en rechts. Als alle bewegingen zowel actief als passief, zonder beperkingen en klachten kunnen worden uitgevoerd zijn de voeten hypermobiel. Zo kan één voet, maar kunnen ook beide voeten hypermobiel zijn. Een totaal rigide voet kan weinig tot geen bewegingen meer maken, noch actief als passief. Het kan zijn dat één of beide voeten meer of minder rigide zijn, dus meer of minder beweeglijk of zelfs helemaal niet te bewegen. Het onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd om precies te bepalen in hoeverre een voet hypermobiel of rigide is. Om het onderzoek compleet te maken, worden ook blauwdrukken van de voeten gemaakt. Al deze gegevens worden toegevoegd aan een cliëntenkaart. Na het onderzoek kan dan bepaald worden of de cliënt al dan niet moet worden doorgestuurd en of advies over schoenen en zolen nodig is. Herstel van voetbogen Door de grote teen naar dorsaal te bewegen, iemand op de tenen te laten staan of de tenen richting het scheenbeen te bewegen, kan gekeken worden of de voetboog zich herstelt. Als er enige mate van herstel zichtbaar is, kunnen voetoefeningen worden geadviseerd. Deze oefeningen dragen er toe bij om de spieren die de voetbogen ondersteunen 70


te versterken. Is er geen herstel, of leveren de voetoefeningen geen of te weinig resultaat op, of blijft de cliënt klachten houden, dan kunnen individueel gemaakte zolen uitkomst bieden. Biomechanica van gaan en staan Algemeen In dit gedeelte wordt gekeken naar het gaan en staan van een persoon. Dit is voor elk individu verschillend. Kijk maar om je heen, iedereen loopt en staat anders. Dit heeft vaak te maken met de aanleg, bouw en welke beschadigingen, zowel lichamelijk als psychisch, men tijdens het leven heeft opgelopen. Als er veel beschadigingen zijn ziet men vaak dat de houding, het gaan en staan van de mens verandert. Staan Staan is een houding, waarbij het lichaam in een verticale positie verkeert. Tijdens het staan is er geen specifieke spierwerking, maar wel een spierspanning. Naast spierspanning is er een lichaamsdruk (gewicht) en een tegendruk van de bodem aanwezig. Het lichaamszwaartepunt ligt ongeveer ter hoogte van de tweede heiligbeenwervel, midden tusssen de heupgewrichten. Het zwaartepunt is belangrijk bij het gaan en staan, het zal zich voortdurend verplaatsen, waarna het lichaam weer een tegenreactie zal geven. Het lichaamszwaartepunt zal vóór het steunpunt willen komen. Hoever het zwaartepunt voor het steunpunt komt hangt af van de snelheid waarmee we lopen. Als we rennen, buigen we steeds verder naar voren. Evenwicht Een evenwicht ontstaat als men rechtop staat met de voeten in een lichte spreidstand. Als vanuit het lichaamszwaartepunt een loodlijn wordt getrokken dan zal deze uitkomen onder of tussen het steunvlak. De loodlijn loopt voor het spronggewricht en eindigt in het midden van de middenvoetsbeentjes. Dit evenwicht noemt men een stabiel evenwicht. Het steunvlak/draagvlak wordt gevormd door beide voeten, deze bevatten steunpunten en wel het hielbeen en de kopjes van het eerste en het vijfde middenvoetsbeentje. Het steunvlak is zeer klein als men op de tenen staat en het grootst als de voeten gespreid staan. Hoe groter het steunvlak des te moeilijker het is, om het evenwicht te verstoren. Met andere woorden, als het steunvlak wordt vergroot, door de voeten verder uit elkaar of voor elkaar te zetten, zal er meer stabiliteit van 71


het evenwicht optreden. Een mens kan lang op beide benen en in een lichte spreid­stand stil staan, doch er is steeds een onwillekeurige beweging in het lichaam boven het steunvlak nodig en wel van voren naar achteren, om het evenwicht te handhaven. Als tijdens het stabiel evenwicht een beweging plaats vindt, door bijvoorbeeld een voet te verplaatsen of een arm te bewegen, zal er een instabiel evenwicht ontstaan. Het lichaam reageert door middel van een compenserende spierbeweging. Ook als men op één been staat, is dit een instabiel evenwicht. Het lichaamszwaartepunt wordt verplaatst of het steunvlak wordt vergroot. Om een compenserende beweging uit a b te voeren, is veel informatie nodig. Het evenwichtsorgaan, zintuigen a = symmetrische stand van het lichaam en de proprioceptieve sensibiliteit b = lichaamszwaartepunt is naar voren spelen hier een belangrijke rol. De verlegd als gevolg van dragen last vóór hersenen verwerken in een hoog de romp. tempo de informatie en er volgt direct een reactie om het evenwicht te herstellen. Na een kleine verplaatsing, tijdens een stabiel evenwicht, zal het lichaam dus weer een nieuw evenwicht proberen te vinden, dit moment noemen we een indifferent evenwicht. Nadat de oorzaak van de verplaatsing ophoudt te werken, ontstaat er een stilstand, een nieuw evenwicht. Tijdens het staan kan men zowel een symmetrische als een asymmetrische houding aannemen. Symmetrisch is een houding, waarbij het lichaam rechtop staat met de voeten in een lichte spreidstand: stabiel evenwicht. Het lichaamsgewicht moet gelijkmatig over beide benen zijn verdeeld. Verder is het belangrijk dat men recht voor zich uit kijkt. Een voorbeeld is de militaire houding. De bovenste spronggewrichten zijn in dorsaalflexie en worden in evenwicht gehouden door de driehoofdige kuitspier (m. triceps surae) met name de scholspier (m. soleus). 72


Als men een loodlijn trekt vanuit het lichaamszwaartepunt zal deze lijn voor het sprongbeen lopen en eindigen tussen de metatarsalia. Als men iets zwaars gaat dragen aan de voorzijde van het lichaam, bijvoorbeeld een zware doos of als een vrouw zwanger is, zal het zwaartepunt zich gaan verplaatsen om een symmetrische stand te behouden. Asymmetrische houding is het tegenovergestelde van een symmetrische houding, de twee lichaamshelften zijn niet meer aan weerszijden van de mediale lijn geplaatst. De belasting zal dan op het ene been meer zijn dan op het andere. Tijdens de asymmetrische houding zal het a b standbeen, waar het lichaam op rust, een lichte pronatie in het onGemakkelijke asymmetrische stand. derste spronggewricht en een dora vooraanzicht saalflexie in het bovenste spronggeb zijaanzicht wricht laten zien. Om evenwicht in beide spronggewrichten te behouden, zal er veel activiteit zijn in de driehoofdige kuitspier (m.triceps surae). Het kniegewricht is gestrekt. De stand van het onbelaste been kan variëren van houding. Biomechanica van het gaan (lopen - wandelen) Bij het lopen verliest het lichaam nooit geheel het contact met de grond in tegenstelling tot het rennen, hier is altijd een zweefmoment. Mannen lopen sneller dan vrouwen. Oudere mensen lopen met kleinere passen en minder snel. Bij de overgang van een symmetrische (a) in een asymmetrische (b) stand wordt vaak gelijktijdig in het bovenste spronggewicht van het standbeen een dorsaalflexie en in het heupgewricht een evenredige retroflexie uitgevoerd: zonder achteroverkanteling van het bekken kan zo in het heupgewricht van het standbeen een maximale retroflexiestand worden bereikt.

73


Militaire houding (a) en de ‘Normalstellung’ volgens Braune en Fischer (b), waarin alle zwaartepunten van de lichaamssegmenten, samen met de draaiingsassen van de gewrichten in één frontaal vlak liggen.

a

b

Gaan (lopen - wandelen) Tijdens het gaan spreken we over een standbeen, dat het gewicht draagt, en een slingerbeen, dat beweegt om het evenwicht te herstellen. Een schrede is een complete cyclus van lopen, beide benen zijn eenmaal stand- en eenmaal slingerbeen. Een halve schrede is een stap. Zie de afbeelding onderaan de volgende pagina. Uitgangshouding bij het gaan. De tenen van het achterste been en de hiel van het voorste been staan op de grond. Het standbeen raakt met de hiel de grond, de voet is licht gesupineerd, het bovenste spronggewricht is ongeveer in een neutrale stand, de knie is licht gebogen en het heupgewricht is voorwaarts gekanteld. Direct hierop volgend maakt de voet een plantairflexie en wikkelt de voet verder af, het bovenste spronggwricht is kort in plantairflexie. Het bovenbeen gaat over het sprongbeen heen, het kniegewricht en heupgewricht worden geleidelijk gestrekt. Als de romp boven de voet is, is er sprake van een bijna volledige strekking van de knie. Het 74


* Schrede en stap zijn verwarrende begrippen. Taalkundig is er slechts dat verschil, dat een schrede een langzame stap is, verder zijn de begrippen identiek.

heupgewricht is achterwaarts gekanteld als de romp de voet voorbij is. De knie gaat nu buigen, gelijktijdig vindt er in het bovenste spronggewricht een beperkte dorsaalflexie plaats. In het midden van de standfase wordt de hiel gelicht, de tenen blijven op de grond. De knie is nu sterk gebogen, de tenen komen vrij, het been wordt nu slingerbeen en zwaait naar voren, de knie is gebogen en de voet heeft een lichte dorsaalflexie aangenomen. Tijdens de zwaai wordt de knie gestrekt en de hiel komt op de grond. Einde van de loopcyclus. Ganghoek of gangspoor Tijdens het gaan vindt er ook een lichte zijdelingse beweging plaats. Deze beweging komt vanuit het bekken. Tijdens de standfase gaat het bekken naar de zijde van het slingerbeen, dat wordt dan standbeen. bekkenrotatie

bekkenrotatie

knieflexie

bekkendaling

bekkendaling

bekkenrotatie

weg die het zwaartepunt aflegt

knieflexie

75


Afhankelijk van de mate van torsie van het femur (de hoek tussen de assen a en b) en van de tibia (de hoek tussen de assen b en c) worden de voeten ten opzichte van de looprichting verschillend neergezet. De knieflexie-as is frontaal gehouden. Links het gemiddelde geval, rechts de uiterste (normale) gevallen.

De breedte van de ganghoek/gangspoor heeft te maken met de zijdelingse bekkenbeweging. Binnen een normale ganghoek/gangspoor worden de voeten min of meer voor elkaar geplaatst, het slingerbeen wordt voorbij het standbeen geplaatst, de beweging in het bekken is gering. Als men om welke reden dan ook wijdbeens gaat lopen zal de beweging in het bekken ook groter worden. Bij een erg grote beweging zal er ook een beweging in de wervelkolom ontstaan, om evenwicht te bewaren. Rotatie van het bekken en de torsie van het scheen- en bovenbeen bepalen de plaatsing van de voeten, ten opzichte van de looprichting.

5o sagitale vlak

5o 5

de hoek van

ij voeten b

n het lope

o

Spierwerking tijdens het gaan Na het neerkomen van de hiel staat de voet in een lichte supinatiestand. De voorste scheenbeenspier is hier verantwoordelijk voor en samen met de teenstrekkers zorgt die voor de dorsaalflexie van de voet. Zodra de voorvoet de grond raakt ontspant de voorste groep spieren. De achterste groep, de lange kuitbeenspier, de achterste scheenbeenspier en de lange buigers van de grote teen zijn actief als de voet zich verder afwikkelt en het lichaamsgewicht verder naar voren wordt verplaatst. 76


De lange en de korte kuitbeenspier zorgen ook voor een pronatie in de voetwortel als de voet verder richting de grote teen afwikkelt. Het lichaamsgewicht bevindt zich nu boven de mediale voetboog. De achterste scheenbeenspier heeft hier een belangrijke taak, het ondersteunen van de mediale voetboog. Ook de gemeenschappelijke tenenbuiger en de lange tenenbuiger zorgen voor de instandhouding van de mediale voetboog. De lange tenenbuiger (deze verloopt onder het tafelvormig uitsteeksel) zorgt er voor dat het hielbeen niet in een pronatiestand terecht komt. Als de gehele afwikkelingsfase is doorlopen wordt de driehoofdige kuitspier actief, deze trekt samen en de hiel wordt van de bodem geheven. Het standbeen wordt nu slingerbeen, de voet verlaat de bodem in plantairflexie en een pronatiestand. Deze stand wordt tijdens de slingerfase omgezet in een dorsaalflexie en een supinatiestand. Aanvoerende spieren (adductoren) zijn erg actief tijdens de overgang van stand- naar slingerbeen. Afvoerende spieren (abductoren) blijven tijdens de standfase voor een groot gedeelte aangespannen. Ischiocrurale spieren (hamstrings), zoals het korte hoofd van de tweehoofdige dijbeenspier (biceps femore), de halfvliesachtige spier (semimembranosus) en de halfpeesachtige spier (semitendinosus), zijn actief bij de overgang van slinger- naar standfase. De grote bilspier (gluteus maximus) spant aan tijdens het begin van de standfase en de rugspieren (erector spinae) zijn actief bij het begin en het eind van de standfase, vooral voor het bewegen van het bekken. Fasen van afwikkelen Eerste fase: de tenen van het achterste been en de hiel van het voorste been staan op de grond (uitgangshouding). Tweede fase: het midden van de hiel en de laterale rand van de voet raken de bodem, evenals de kopjes van de middenvoetsbeentjes (einde zwaaibeenfase). Derde fase: het gewicht wordt via de laterale rand van de voet naar voren verplaatst (standbeenfase). Vierde fase: de voet rolt door via de kopjes van de middenvoetsbeentjes naar teen één, de hallux (begin slingerfase) Afwikkelen van de voet. Eerste fase: de hiel komt lateraal op de grond, vanuit de uitgangshouding. 77


Delen van de voetzool die achtereenvolgens tijdens de afwikkeling van de voet contact maken met de grond. Daarnaast is het verloop van de verticale kracht tussen voet en ondergrond (2) getekend (stippellijn = mannen; gesloten lijn = vrouwen)

Tweede fase: de voet gaat dan via het midden van de hiel, laterale rand naar het kopje van het vijfde middenvoetsbeentje, rolt door naar de andere kopjes. Derde fase: het gewicht wordt overgebracht op de hele voet. Vierde fase: de voet gaat via de kopjes naar mediaal, naar het kopje van het eerste middenvoetsbeentje en van daaruit naar de grote teen, hallux. Het gewicht staat nu op kopje één van het middenvoetsbeentje en de grote teen. Onderzoek doen zonder schoenen Door een persoon te laten lopen zonder schoenen kan gekeken worden naar de afwikkeling van de voeten. Belangrijk is dat een zo normaal mogelijk looppatroon wordt nagestreeft, dus niet geforceerd. De afwikkeling wordt vanaf de achterzijde van de persoon bekeken, omdat men dan een goed beeld krijgt van de manier waarop de voet wordt geplaatst. De afwikkeling is erg belangrijk, eerst de hiel lateraal achter, de laterale voetrand en vervolgens de kopjes van de middenvoetsbeentjes uiteindelijk uitkomende op de hallux. Als er een andere afwikkeling plaats vindt, zoals alleen over mediaal of lateraal, heeft men vaak te maken met een valgus- of varusvoet. Ziet men een afwikkeling waarbij alleen de hiel en de voorvoet gebruikt worden dan is er meestal sprake van een excavatusvoet. Het afwikkelingspatroon kan een aanwijzing zijn voor voet-, enkel-, knieen rugklachten. De gegevens zijn belangrijk om gericht advies te kunnen geven met name over schoenen en of een bezoek aan een arts noodzakelijk is. 78


Onderzoek staan zonder schoenen Laat een persoon rechtop staan met de rug naar je toe. De voeten staan evenwijdig naast elkaar en in een lichte spreidstand. Vanaf de achterkant kan men goed de stand van schouders, bekken, knie en enkel waarnemen. Vanaf deze zijde wordt ook gekeken hoe het verloop is van de achillespezen en tevens de stand van het hielbeen. Bij een valgusvoet zullen de achillespezen een x-vorm laten zien, bij een varusvoet zullen ze juist uit elkaar wijken. Aan de voorkant wordt de stand van de voeten bekeken, ten opzichte van de middenlijn, staan de voeten aan- of afgevoerd. Vervolgens gaan we de middenvoet bekijken, als het totale voetgewelf de bodem raakt heeft men te maken met een planus (platvoet). Raakt daartegenover het lengtegewelf de bodem niet, dan is er sprake van een excavatus (holvoet). Als de voorvoet plat en breed is dan is dit een transversus (spreidvoet). Ook een hallux-, valgus-, of varusvoet is goed waar te nemen, de grote teen staat aan of afgevoerd. En kijk ook naar het eerste middenvoetsbeentje, dat staat meestal naar mediaal gericht en in de meeste gevallen is er een duidelijke ‘knok’ te zien. Als het eerste middenvoetsbeentje sterk naar plantair is gericht, is er sprake van een hallux rigidus. Aan de dorsale zijde van de teen ter hoogte van het gewrichtje is meestal een knobbel te zien. Vraag of men de gote teen naar dorsaal kan bewegen, dit is meestal niet of nauwelijks mogelijk. Kinesiologie en blauwdrukken Algemeen Bij een algeheel voetonderzoek hoort ook het maken van blauwdrukken. Belangrijk is dat van beide voeten een statische en een dynamische afdruk wordt gemaakt. Een statische afdruk wil zeggen dat er uit een stilstand een afdruk wordt gemaakt van de op het blauwdrukapparaat geplaatste voet. Rondom de voet worden lijnen getekend, die later nodig zijn om de blauwdruk te lezen. Een dynamische afdruk is een afdruk die tijdens een loopcyclus wordt gemaakt, de cliënt loopt dus over het blauwdrukapparaat. Deze afdruk geeft de afwikkeling van de voet weer. Een gelijkmatige afdruk geeft aan dat de lichaamshouding correct is. Veranderingen in lichaamshouding of voeten zijn waar te nemen op de blauwdrukken. 79


Vertel een cliënt rustig en duidelijk wat er gaat gebeuren en wat er van hem of haar wordt verwacht. Soms is het noodzakelijk om bepaalde dingen voor te doen, zodat men kan zien wat de bedoeling is. Belangrijk is dat er tijdens het tekenen van de lijnen om de voet niet meer gesproken wordt, dit om te voorkomen dat een cliënt naar beneden gaat kijken. De afdruk vertoont dan een verkeerde belasting.

Blauwdrukraam en toebehoren

Voorbereiding van het blauwdrukapparaat Klap een blauwdrukapparaat of -raam open. Neem een inktroller, druppel wat inkt op de roller en rol de inkt in de lengte en dwarse richting over het rubber uit, doe dit zo gelijkmatig mogelijk. Te veel of te weinig inkt zorgt voor een te donkere of te lichte afdruk, waardoor het moeilijk wordt om een juiste beoordeling te maken. Leg nu een hiervoor geschikt vel papier op het plankje en klap het apparaat dicht. Het apparaat is nu klaar voor gebruik. Zet een stoel klaar, zodat een cliënt kan steunen tijdens het plaatsen van de voet op het blauwdrukapparaat. Het apparaat dient voor elke te maken afdruk stevig met de inktrol te worden behandeld, als dat nodig is, inkt toevoegen. Leg er vervolgens nieuw papier tussen. 80


Instructies geven aan een cliënt Een cliënt staat rechtop met de voeten in een spreidstand. Plaats het blauwdrukraam tussen de voeten. Tijdens het optillen en verplaatsen van de voet op het blauwdrukraam kan gebruik worden gemaakt van een steunpunt, bijvoorbeeld een stoel, deze moet wel aan de juiste kant van de cliënt zijn geplaatst. Als van de rechtervoet een afdruk wordt gemaakt, de stoel links van de cliënt plaatsen en voor een afdruk van de linkervoet, de stoel aan de rechterzijde plaatsen. Zorg ervoor, dat de voet rechtstandig en in het midden van het raam staat. De voeten moeten evenwijdig naast elkaar staan. Het gewicht moet over beide benen evenredig zijn verdeeld. De cliënt moet nu het steunpunt loslaten en moet recht vooruit blijven kijken. De voet met een spatel omlijnen, houd de spatel rechtop. Plaats horizontale streepjes bij het midden van het eerste en het vijfde kopje van de middenvoetsbeentjes en het midden van de binnen- en buitenenkel. Zoveel mogelijk aangesloten aan de omtreklijn. Haal nu, eventueel met een steunpunt voor de cliënt, de voet van het apparaat. De afdruk is nu klaar om te worden beoordeeld. Maak nu op dezelfde wijze een afdruk van de andere voet. Dynamische blauwdruk Plaats het blauwdrukraam tegen de voet die erop moet komen. De cliënt zet een normale stap achteruit en sluit de andere voet aan. Als de rechtervoet erop moet komen dan begint men met de linkervoet als eerste te verzetten. De cliënt loopt zoveel mogelijk rechtop, handen langs het lichaam en zo normaal mogelijk over het afdrukraam. Laat de haar/hem eerst een keer langs het afdrukraam lopen om de paslengte te bepalen. Geef oudere personen eventueel een arm, waardoor ze makkelijker lopen. Het lezen van een statische blauwdruk Op een statische afdruk zijn de drukpunten van de voet waar te nemen. Afhankelijk van de mate van druk kunnen deze lichter of donkerder van kleur zijn. De omtreklijn geeft aan waar botjes uitpuilen. De ruimte tussen de afdruk en de omtreklijn van de voet geeft aan hoeveel vetpolster er aanwezig is. Is de ruimte klein dan is er weinig vetpolster en is de ruimte groot dan is er veel vetpolster aanwezig.

81


Om de blauwdruk nader te beoordelen, hebben we een ingetekende statische blauwdruk nodig met de volgende lijnen: - de omtreklijn en streepjes bij de enkels en kopjes metatarsale I en V; - A - W. Mollijn gehele voet; - B - W. Mollijn grote teen; - Herman van Mayerlijn; - C - transversale lijnen door de streepjes van de enkels; - D - transversale lijnen door metatarsale I en V; - E + F - 2 hulplijnen; - parallellijn = G; - evenwichtslijn; - de lengte van de voet door middel van een horizontaal streepje bij de langste teen en bij de hiel. De breedte weergeven in centimeters, alleen de afdruk meten (zie afbeelding van blauwdruk). Deze lijnen zijn nodig om het voettype en standafwijking van zowel de voet als de hallux te bepalen. A

D G

C

82

B

E

F


De lijnen worden als volgt getekend • Transversale lijn van de enkel (lijn C) Deze loopt door streepjes van de enkels, die al getekend zijn tijdens het maken van de afdruk, deze lijn verloopt dus horizontaal over de afdruk. Teken de lijn tot buiten de omtreklijn. • Transversale lijn door caput metatarsale I en V (lijn D) Deze lijn wordt getrokken door het streepje bij het kopje van het eerste middenvoetsbeentje en het streepje bij het kopje van het vijfde middenvoetsbeentje horizontaal met elkaar te verbinden. • Transversale parallellijn indicatie valgus of varus (lijn G) Meet op de hulplijnen, tussen de twee transversale lijnen, het aantal centimeters op. Neem nu de kortste afstand, aantal cm, en zet deze uit op de hulplijn die de langste afstand heeft, plaats hier een stipje. Verbind het stipje met het dwarsstreepje van de omtreklijn, van de kortste kant (zie ook afbeelding van een blauwdruk). • W. Mollijn (lijn A) Deze verloopt, langs de afdruk, mediaal van het hielbeen en langs het breedste punt van de voorvoet door de omtreklijn. • W. Mollijn van de hallux (grote teen) (lijn B) Deze verloopt vanuit de kruising W. Mollijn en de transversale lijn, die door de kopjes van de middenvoetsbeentjes loopt, langs de mediale zijde van de afdruk van de hallux. Laat ook deze lijn door de omtreklijn heen lopen. Aan de hand van deze twee lijnen wordt de afwijking van de hallux bepaald. • Herman van Mayerlijn Bepaal het midden van de hiel door op twee centimeter van de afdruk een punt te zetten en daarna de breedte van de afdruk op te meten en dit te delen door twee. Dit is het midden. Daarna bepaal je het midden van het kopje van het eerste middenvoetsbeentje. De punten van de hiel en het middenvoetsbeentje worden met elkaar verbonden. Vanuit het midden van het middenvoetsbeentje trek je een lijn door het midden van de grote teen. Middels deze tweede lijn is ook de hallux-valgus te bepalen. Deze lijn wordt minder vaak gebruikt dan de W. Mollijn.

83


Twee hulplijnen (lijnen E+F) Deze lopen door de punten die op de transversale lijnen zijn aangebracht op 1/3 en 2/3 van de breedte. Deze punten worden in de lengte met elkaar verbonden, ook deze lopen door de omtreklijn. Je gaat als volgt te werk. Meet op de transversale enkellijn, de breedte van de afdruk, deel dit door drie en je hebt de punten op 1/3 en 2/3 van de breedte. Geef deze punten op de lijn aan. Meet vervolgens op de transversale metatarsale lijn de breedte van de afdruk, deel dit door drie en je hebt de punten op 1/3 en 2/3 van de breedte. Geef deze punten op de lijn aan. In beide gevallen wordt het vetpolster niet meegerekend. Verbind dan nu beide 1/3 punten in een verticale lijn door de omtreklijn. En ook de beide 2/3 punten. Evenwichtslijn De evenwichtslijn verloopt vanaf het midden van de hiel (zelfde middelpunt al de Herman van Mayerlijn) door het midden van de tweede teen. Lijnen tekenen en meten voor het bepalen van een spreidvoet Teken een horizontale lijn langs de langste teen en bij de hiel. Meet tussen deze twee horizontale lijnen de lengte van de voet. Meet daarna het breedste gedeelte van de voet, afdruk aan de mediale zijde tot de afdruk aan de laterale zijde. Noteer het aantal centimeters. Deze gegevens zijn nodig om te bepalen of er een spreidvoet aanwezig is (alle metingen zonder vetpolster). Het bepalen van een Hallux-valgus Met een geometrische driehoek wordt het aantal graden van de hoek tussen de W. Mollijn langs de blauwdruk en de lijn langs de grote teen gemeten. Het aantal graden bepaalt of er sprake is van een standafwijking. Is de hoek kleiner dan vijf graden, dan spreekt men van een rechte teen. Is de hoek tussen de vijf graden en de 15 graden is er sprake van een valgustype of varustype. Is de hoek groter dan 15 graden dan spreekt men van een halux-valgus, dan wel van een hallux-varus, dus van een standafwijking. Indicatie valgus of varus voet Het aantal graden van de hoek tussen de transversale lijn en de transversale hulplijn geeft een indicatie over het voettype of voetstand van een valgus of varus. Is de hoek kleiner dan vijf graden is het een rechte voet. De transversale lijnen lopen nagenoeg parallel aan elkaar. 84


Als de transversale lijnen aan de mediale zijde naar elkaar toe lopen is het een varustype. De hoek tussen de transversale lijn en de transversale hulplijn is dan tussen de vijf graden en de 15 graden. Is de hoek groter dan 15 graden dan spreekt men van een pes-varus. Als de transversale lijnen aan de mediale zijde uit elkaar lopen, spreken wij van een valgustype. De hoek tussen de transversale lijn en de transversale hulplijn is dan eveneens tussen de vijf en de 15 graden. Is de hoek groter dan 15 graden dan is het een pes-valgus. Indicatie hulplijnen Door middel van de hulplijnen kan de mate van doorzakken van de voetbogen worden vastgesteld. Als de laterale zijde voor 1/3 deel is gevuld is dit een normale voet. Is de laterale zijde voor 1/3 deel leeg dan is het een pes-excavatus (holvoet). Is er slechts een smalle strook lateraal zichtbaar dan is er sprake van een varus (gezwaaide voet). Is op de afdruk het midden en of het mediale deel ook gevuld dan hebben we te maken met een planustype of een pes-planus (platvoet). Indicatie evenwichtslijn Een verbreding van de hielafdruk aan de mediale zijde van de evenwichtslijn betekent dat het hielbeen in een valgusstand staat. Tegenovergesteld is een brede afdruk aan de laterale zijde, wat een varusstand van het hielbeen betekent. Bepalen van een Pes-transversus Voor het bepalen van een pes-transversus wordt gekeken naar de verhouding tussen de lengte en de breedte van de voet. Lengte en breedte worden bepaald vanaf de blauwdruk. Bij een normale voet is de breedte ongeveer 38% van de lengte. Bij een pes-transversus is de breedte ongeveer 45% van de lengte en zie je een zwaardere afdruk van de voorvoet. De formule voor deze berekening is: Breedte breedte 11 cm ------------- x 100% = .......... % Bv. --------------- x 100% = 47% Lengte lengte 23 cm Indicatie van de omtreklijn De omtreklijn geeft aan waar en welke botjes er uitpuilen. Verder kan het een indicatie zijn voor een bepaald voettype. 85


Varustype (gezwaaide voet) De omtreklijn buigt bij het kopje van het vijfde middenvoetsbeentje en het uitsteeksel van het vijfde middenvoetsbeentje naar buiten. De omtreklijn is bij het varustype aan de mediale zijde vaak naar binnen gebogen. Valgustype (knikvoet) Ter hoogte van het scheepsvormig been kan de omtreklijn ook naar buiten zijn gebogen, dit betekent dat er een valgustype (knikvoet) aanwezig is. Transversus (spreidvoet) Is aan beide zijden ter hoogte van de kopjes I en V van de middenvoetsbeentjes de omtreklijn naar buiten gebogen dan kan er sprake zijn van een spreidvoet. Hallux-valgus Bij een hallux-valgus gaat de omtreklijn bij het kopje van het eerste middenvoetsbeentje naar buiten, de zo geheten ‘knok’. Op de afdruk kunnen drukplekken aanwezig zijn. De verschillende kleurnuances geven aan hoe zwaar de belasting op die plek is. Lichte plekken betekenen lichte belasting en naar mate de plekken donkerder worden, zal er steeds meer belasting aanwezig zijn. Erg donkere plekken geven een overbelasting aan. Excavatus (holvoet) De voorvoet en de hiel laten een donkere afdruk zien. Meestal zijn niet alle tenen afgedrukt, dit in verband met de aanwezigheid van hamertenen. Planus (platvoet) De afdruk laat nagenoeg de hele voet zien, het is egaal van kleur. Transversus (spreidvoet) Bij een spreidvoet is de afdruk van de voorvoet breder en zwaarder dan bij een excavatus. Soms zijn ook de kopjes van de middenvoetsbeentjes afgedrukt. Bij een convexiteit van de voorvoet zullen de tenen niet zichtbaar zijn op de afdruk. Verder is de ronding van het kopje van het eerste middenvoetsbeentje niet mooi rond, maar is meer naar buiten gebogen en loopt het schuin naar lateraal weg.

86


Afdruk tenen Als één of meerdere tenen niet zijn afgedrukt dan betekent dit dat ze zwevende zijn. De tenen liggen hoger tussen de overige tenen. Er kan ook sprake zijn van een ruiterteen, een teen die over een andere teen ligt. Een hamerteen kan hoger tussen de andere tenen gedrukt zijn, deze staat dan niet netjes in de rij en is vaak ook minder sterk afgedrukt. Doorgezakte voorvoet De kopjes van de middenvoetsbeentjes zijn afgedrukt. Kopje eerste middenvoetsbeentje Het kopje van het eerste middenvoetsbeentje is sterk afgedrukt, dit heeft te maken met een hallux-valgus, een hallux-rigidus of een dropping first. Overbelaste voet Een overbelaste voet geeft een donkere en zware afdruk. Op de afdruk is ook een verlenging van de ronding te zien bij het kopje van het eerste middenvoetsbeentje en bij de hiel. De banden en spieren zijn overbelast, waardoor ze de voetbogen niet meer instand kunnen houden. Lezen van een dynamische afdruk Op een dynamische afdruk, kun je door middel van de verschillende kleurnuances, de afwikkeling van de voet beoordelen. De afwikkeling kan normaal zijn. Vanaf de laterale zijde hiel, via de gehele laterale zijde naar het kopje van het vijfde middenvoetsbeentje, dan het kopje van het eerste middenvoetsbeentje om te eindigen bij de grote teen. Deze plekken zullen ook donkerder van kleur zijn. Is de afwikkeling voornamelijk over de mediale of laterale zijde van de voet verlopen dan zal dit op de afdruk goed zichtbaar zijn, de mediale of de laterale kant van de afdruk zal dan ook donkerder van kleur zijn. De afwikkeling kan ook recht zijn, op de blauwdruk is dan een egale afdruk te zien. Verder kan men bepalen hoe de gemiddelde ganghoek van het lopen is. Ten opzichte van de middenlijn staat de voet recht of juist iets meer naar buiten of binnen wijzend. Statische blauwdruk Aan de hand van deze blauwdruk wordt bepaald of er drukpunten en/of belasting op de voet voorkomen. Deze plekken zijn op de afdruk donker van kleur. Deze verkleuringen geven aan waar zich al eelt bevindt of zich misschien eelt gaat vormen. 87


Ook is aan de ruimte tussen de afdruk en de omtreklijn te zien of er voldoende vetpolster aanwezig is. Als er te weinig vetpolster aanwezig is, kunnen met name de kopjes van de middenvoetsbeentjes pijnlijk gaan worden. De omtreklijn laat zien of er botjes uitsteken, de schoenen gaan knellen en of er likdoorns kunnen ontstaan. Verder wordt aan de hand van een blauwdruk het voettype bepaald. Als men het voettype weet, kan een goed advies worden gegeven over schoenen, vooral over de breedte, de lengte en de richting. Dynamische blauwdruk Aan de hand van deze blauwdruk wordt bepaald hoe de afwikkeling verloopt, recht, over mediaal of lateraal. Daarnaast kan de gemiddelde ganghoek worden bepaald, hoe plaatst men de voeten, met de tenen recht naar voren, naar buiten of juist naar binnen wijzend.

88


2.3 Behandelplan De uit de anamnese en het voetonderzoek getrokken conclusies worden met de cliënt besproken en er wordt een behandelplan opgesteld. Dat houdt in dat er bepaald wordt wat er gedaan moet worden aan de problemen van de cliënt, vaststellen hoeveel tijd de behandeling in beslag gaat nemen en bepalen en bespreken van het vervolgtraject. Er moet ook rekening gehouden worden met de mening van de cliënt, de beschikbare tijd en de financiële consequenties. Ook worden de producten besproken die de cliënt thuis dient te gebruiken om een blijvend resultaat te krijgen. Het plan voor een gewone voetbehandeling ziet er ongeveer als volgt uit. 1. Desinfecteren van de voet. Dit gebeurt met alcohol 70%, met lange streken van proximaal naar distaal, van dorsaal naar plantair en van mediaal naar lateraal werkend. 2. Indien aanwezig, afvlakken van hypertrofische of pathologische nagels en het behandelen van een ingroeiende nagel of tunnelnagel. 3. Nagels knippen. De nagels worden geknipt met de nageltang die in een bovenhandse greep wordt gehouden. Er wordt geknipt van de grote naar de kleine teen. De juiste lengte wordt bepaald door het indrukken van de teentop. De nagelrand moet dan net gevoeld kunnen worden. 4. Reinigen van de nagelomgeving. Hierbij worden de nagelwallen schoongemaakt en vastgekleefde nagelriemen los gemaakt. 5. Mechanisch afwerken van de nagels. Dit gebeurt met de machine, langs de nagelriemen en nagelwallen en het geknipte nagel­uiteinde. 6. Overtollig eelt verwijderen. Dit wordt verwijderd met een mesje. Eventueel hard en brokkelig eelt kan voorbehandeld worden door verweking. 7. Likdoorns behandelen. Dit kan op verschillende manieren, met een mesje of met een frais. 8. Kloven behandelen. Dit gebeurt met een mesje in de lengterichting van de kloof. 9. Eeltlocaties mechanisch afwerken. Dit gebeurt met de machine met bijvoorbeeld een eeltslijper. 10. Desinfecteren van de behandelde locaties met sterilon of jodium. 11. Incrèmen van de voeten. Na de behandeling krijgt de cliënt een crèmebehandeling of voetmassage. Dit kan kort of uitgebreider gebeuren. Zorg altijd dat de druk in de richting van het hart gegeven wordt. Van dit werkschema kan afgeweken worden om eerst een pijnlijk locatie te behandelen. 89


90


91


92


3.1 Besmetting voorkomen In een verzorgend beroep als pedicure is de kans op besmetting groot. Bij besmetting worden pathogene micro-organismen overgebracht van de ene naar de andere plaats. Op de nieuwe plaats kunnen ze een infectie en dus ook ziekte veroorzaken. Ook zeer ernstige ziekten als hepatitis-B en AIDS. Het risico ligt niet alleen bij de cliënt, maar ook bij degene die behandelt. Als professional mag je geen bedreiging vormen voor de cliënt. Goede hygiëne en bescherming zijn dus noodzakelijk. Behalve de beschermende kleding, op 95 °C wasbare werkkleding, waar geen eigen kleding onderuit komt, en dichte schoenen met lage hak, draagt de pedicure ook altijd handschoenen en bij het fraisen een mondkapje en een beschermbril. Als er gewerkt wordt met nattechniek wordt er ook een wegwerpschort gebruikt. Als de pedicure een wondje heeft, wordt dat eerst afgeplakt, voordat de handschoenen worden aangetrokken. Om kruisbesmetting (het overbrengen van micro-organismen van de een op de andere cliënt) te voorkomen, moeten de instrumenten goed gedesinfecteerd zijn, voordat de behandeling begint.

Desinfectiepakket

Mocht er tijdens de behandeling een wondje ontstaan bij de cliënt dan dient dat goed behandeld te worden. 1. Uitspoelen met fysiologisch zout. 2. Desinfecteren met Podilon. 3. Afplakken. 4. Mesje vervangen. 5. Nieuwe handschoenen. Dit vermindert de kans op besmetting. 93


3.2 Basisbehandeling uitvoeren Voordat met de behandeling begonnen wordt, is de werktafel efficiënt ingericht. Daarmee bedoelen we dat op het bovenblad de instrumenten en materialen (wattenpot, eeltverzachter, eeltverharder, voetcrème, Podilon, fysiologisch zout en dergelijke) staan, die nodig zijn voor de behandeling van de cliënt. Op het onderblad bevindt zich de motor, de mesafhaler en de medicamenten in een afsluitbare doos. De instrumenten zijn afdoend gedesinfecteerd. Alles moet klaar staan, zodat er niet tussentijds gezocht hoeft te worden naar allerlei materialen. Dit werkt tijdsbesparend. Stap voor stap komen de verschillende onderdelen aan de orde. Desinfecteren van de voeten Het desinfecteren gebeurt met een product dat geschikt is voor de huid. Er wordt een wattenpad bevochtigd met bijvoorbeeld alcohol. Met deze wattenpad gaat men als volgt te werk. Dorsale zijde van de voet beginnen, van enkel naar uiteinde van de tenen, van mediaal naar lateraal. Dan tussen de tenen, vervolgens plantair vanaf de tenen naar de hiel ook weer van mediaal naar lateraal. Een vaste volgorde is belangrijk zo kun je niets overslaan. Na de desinfectie wordt de wattenpad in de afvalemmer gedaan. Wanneer de voeten erg vies zijn, reinig dan eerst de voeten en ga dan over tot desinfecteren. Nagels knippen Nagels knippen gebeurt met een grote nageltang of koptang. De nagels knipt men in volgorde vanaf de grote teen naar de kleine teen en dek de bek van de tang af om rondspringende nagelstukjes te voorkomen. Bij een juiste nagellengte kun je met een lichte druk op de teentop de nagelrand net voelen. De huid wordt tijdens het knippen zo gefixeerd dat de tang er makkelijk onderdoor kan. Hou altijd een watje in de hand om de tang af te vegen als er iets aan blijft hangen en om de tang weer schoon terug te kunnen leggen op de instrumententafel. Nagels reinigen Druppel de nagelomgeving in met een hoornhuidverweker en maak de nagel aan de voorkant en de plooien goed schoon. Hiervoor kan men gebruik maken van de excavator en nagelheffer. Gebruik nagelheffer: met het haakje kun je de voorkant en de plooien schoonmaken. Plaats het haakje licht schuin onder de nagel en maak een 94


licht schrapende beweging. Herhaal dit een paar keer. Met het half afgeplatte bolletje van de excavator maak je dezelfde beweging, het platte gedeelte plaats je tegen de nagel en het bolletje tegen de huid, ook dit moet je een paar keer herhalen. Bevindt zich er veel eelt in de nagelplooien of onder de voorkant van de nagel, dan kan er gebruik gemaakt worden van een bolkopfraisje. Bij alle handelingen is het belangrijk dat de huid goed wordt gefixeerd, zodat het instrument er onderdoor kan en de huid niet te veel wordt geraakt. Eelt snijden Om het eelt te snijden kan men verschillende messen gebruiken wat grootte betreft. Mes 15 voor gebruik aan de tenen, kleine plekjes of eeltrandjes onder de voet en kloven. Mes 10 voor de grotere plekken en mes 20 voor de zeer grote plekken onder de voet. Op de tenen is het vaak lastig om te snijden. Wat belangrijk is, is dat men probeert zo min mogelijk richting eigen vingers te snijden en de huid zo strak mogelijk te spannen. De hand, waarmee gesneden wordt, moet een steunpunt hebben. Aan de plantaire zijde van de voet wordt zoveel mogelijk van boven naar beneden gesneden en van mediaal naar lateraal. Tegenovergesteld aan de spanrichting wordt gesneden. Belangrijk is dat het snijvlak van het mes zijn werk kan doen en niet duwen op het mes, het mes is dan eerder bot. Ook hier geldt zo min mogelijk richting eigen vingers snijden. Eelt dat erg hard is, kan worden verzacht door gebruik te maken van een eeltverweker. Wanneer eelt juist heel zacht is, kan het verhard worden met een eeltverhardend middel. Likdoorns verwijderen Likdoorns worden verwijderd met mes 15 en/of 11. Wanneer er veel eelt over en rondom de likdoorn zit, verwijder dit dan eerst met mes 15, waarna men over kan gaan tot het ‘pitten’, dit kan met mes 11 en 15 terwijl de techniek hetzelfde is. Het is de bedoeling om langs de rand van de likdoorn te snijden en zo deze te verwijderen. Zet het mes niet te rechtop, maar in een licht schuine stand, anders bestaat de kans dat het mes snel de gezonde huid in gaat, waardoor een bloeding ontstaat en niet meer verder gewerkt kan worden. Wanneer er voldoende is weggesneden, kan het restant van de likdoorn met een bolkopfraisje worden verwijderd. Doe dit door met de frais half cirkelvormige bewegingen te maken, 95


werk vanaf de buitenzijde van de likdoorn naar de kern. Zorg dat in de omgeving waarin is gesneden alle oneffen­heden en hardheden zijn verdwenen, stip ook een aantal keren de kern aan, zodat de likdoorn ook zo diep mogelijk is verdwenen. De omgeving van de likdoorn is erg belangrijk want vaak is deze plaats ook erg gevoelig. Zorg dat wat hard aanvoelt wordt verwijderd. Er wordt altijd met een steunpunt gewerkt en de huid wordt goed gefixeerd.

Mechanisch afwerken van nagels en eelt Na al het voorbereidende werk aan nagels, likdoorns en eelt worden deze onderdelen mechanisch of machinaal afgewerkt. De nagels worden met een kleine diamanten peer, aan de voorkant, mooi glad gemaakt. Er mogen geen scherpe hoekjes blijven zitten, rond deze licht af. Wanneer de nagel een verkleuring of oneffenheden vertoont, polijst dan ook de nagelplaat. De werkwijze is per nagel van rechts naar links bij een naar rechts draaiende frais, dit is voor rechtshandigen. Voor linkshandigen is het van links naar rechts bij een naar links draaiende frais. Uiteraard begint men bij de grote teen en eindigt bij de kleine teen. Voor het eelt kan men een grotere diamanten peer gebruiken. De grote van de frais wordt bepaald aan de hand van de grote van de eeltplek en waar het zit. Op de tenen gebruikt men meestal een kleinere frais dan aan de plantaire zijde van de voet. De grofheid kan varieren, afankelijk van de hardheid van het eelt.

96


Ook de likdoorns worden netjes glad afgewerkt met een frais die wat betreft grootte en grofheid hierop is afgestemd. De werkwijze is dat met de hand waarmee gewerkt wordt altijd een steunpunt heeft, de huid tegenovergesteld aan de frais richting gespannen wordt en met niet teveel druk het eelt glad gemaakt wordt. Begin altijd op de tenen en van daaruit naar de plantaire zijde van de voet en van mediaal naar lateraal werken.

97


3.3 Bijzondere behandelingen Pathologische nagels afvlakken Dikke nagels moeten eerst dunner worden gemaakt voordat ze geknipt kunnen worden. Dikke nagels kunnen zijn, schimmelnagels, hoornnagels, ramshoornnagels. De nagel wordt met een frais dunner gemaakt. De werkwijze is van proximaal naar distaal. Voor deze behandeling kun je verschillende fraisen gebruiken, zoals een diamanten peer of een stalen getande frais. De grofheid van de frais wordt aangepast aan de dikte en de conditie van de nagel. Een harde nagel kan meer hebben dan een zachte nagel. Ook de snelheid waarmee de frais draait, wordt aangepast, dit is afhankelijk van de grootte van de frais, maar ook de conditie van de nagel. Nadat de nagel voldoende is afgevlakt, worden nagel en omgeving goed gedesinfecteerd. Denk ook aan de hygiënische maatregelen die genomen moeten worden, wanneer er sprake is van een schimmelinfectie. Ingroeiende nagels behandelen Lokaliseer wat er precies aan de hand is. Gaat het om teveel eelt in de nagelplooi, waardoor de nagel te weinig ruimte heeft en gaat drukken of is de nagelvorm het probleem of is er een likdoorn aanwezig in de nagelplooi. Dit ervaart een cliënt alsof de nagel ingroeit, veel pijn dus. Er kan ook een nagelpunt tegen de huid drukken wat de pijn veroorzaakt. Wanneer er sprake is van een ontsteking wordt er niet behandeld en wordt de cliënt doorgestuurd naar de huisarts. In alle andere gevallen kunnen de nagel en nagelplooi worden behandeld. De instrumenten die we kunnen gebruiken zijn een hoekvijl, bolkop­ fraisje en fissuur. Met een excavator is gekeken wat er aan de hand is en naar aanleiding hiervan gaat men de nagel en nagelplooi behandelen. Het eelt in de nagelplooi verwijdert men met een bolkop fraisje, zo ook de likdoorn. Met de fissuurfrais kan men een klein randje van de onderzijde van de nagel verwijderen. Let er op dat niet in de zijkant van de nagel wordt gefraisd, waardoor je als pedicure een ingroeiende nagel kunt creëren, er blijft dan vaak een puntje zitten of er ontstaat een zwak randje dat afbreekt en zorgt voor problemen als de nagel verder groeit. Het bolkop fraisje wordt licht schuin in de nagelplooi geplaatst en er wordt altijd richting het nageluiteinde gefraisd. Deze handeling een aantal keren herhalen, totdat het eelt verdwenen is. Het fissuurfraisje 98


wordt evenwijdig aan de nagelplaat gehouden en wordt dan onder de nagelrand gebracht. Trek de frais een aantal keren in de lengterichting onder de nagelrand door. Deze handeling kan men ook verrichten met de hoekvijl. Palpeer tussendoor altijd even of de pijn is verdwenen. Ook wordt gewerkt met een steunpunt en een juiste fixatie van de huid. Anti-druk toepassen Tijdens de anamnese is gebleken of er pijnlijke plaatsen zijn die extra aandacht vragen, zoals een ingroeiende nagel of likdoorns. Tijdens de behandeling zijn deze plaatsen op de juiste wijze behandeld maar kunnen nog voor wat napijn zorgen. Om de cliënt toch zo pijnvrij mogelijk te laten vertrekken, kunnen we op deze plaatsen anti-druk toepassen. Bij een ingroeiende nagel kunnen we de nagelrand drukvrij leggen door met een spatel een beetje desinfecterende zalf en een stukje copoline er onder aan te brengen. Doe dit met een glijdende beweging vanaf nagelriem naar nageluiteinde. Prop er niet teveel onder, want dan kan er weer pijn ontstaan. Plak er een pleister overheen, zodat het geheel goed op de plaats blijft. Dit is de meest simpele methode, er zijn diverse materialen te verkrijgen. Een likdoom kan men met verschillende materialen drukvrij leggen. Het meest simpele materiaal is fleecyweb en viltringen. Fleecyweb gebruikt men veelal aan en op de tenen omdat het materiaal niet zo heel dik is. Van fleecyweb wordt een ring geknipt, uit de ring wordt een wigje geknipt en door de onderbreking van de ring zal minder stuwing van de huid ontstaan in de opening. Deze onderbroken ring wordt rond de likdoorn geplakt. Bekijk of de ring voldoende dik is om de druk van de naast liggende teen of schoen op te vangen. Is dit niet het geval plak er dan op de ring nog een zelfde ring bij, zodat er meer dikte ontstaat. Het geheel kun je afplakken met fixomull, zodat het goed op de plaats blijft zitten. In plaats van fleecyweb kan men ook viltringen gebruiken, de manier waarop het verwerkt wordt, is hetzelfde. Alleen moet men er voor zorgen dat de dikke randen van het vilt wat afgeschalmt worden anders gaan deze druk veroorzaken. Er zijn meer mogelijkheden om anti-druk toe te passen, zie hiervoor het hoofdstuk huidbeschermende middelen. Wondbehandeling Tijdens de behandeling kan er een wondje ontstaan. Het is dan be99


langrijk om deze meteen te behandelen om infecties te voorkomen. Spoel het wondje schoon met fysiologisch zout, desinfecteer met een middel dat hiervoor bestemd is en plak het wondje af met een pleister. Wanneer er een wondje aanwezig is, voordat men gaat behandelen, plak dan het wondje eerst af met een pleister, zodat er geen stof of vuil van onder andere het frezen in kan komen. Eeltvorming onder de nagel Bij behandeling hiervan dient te nagelplaat zoveel mogelijk intact te blijven. • Desinfecteer de nagel en de omgeving van de nagel. • Knip de nagel op de normale lengte af. • Maak de aanwezige hoornstof weker met een huidverweker of waterstofperoxide 3%. • Verwijder alle hoornstof met een nagelheffer. Als het te vast zit, kan er een smalle fissuur of een bolkopfraisje gebruikt worden. • Werk de nagel mechanisch af. Klauwnagel of ramshoornnagel Deze nagels zijn opgebouwd uit ringen. • Desinfecteer de nagel en de nagelomgeving. • Vlak de nagel af met een stalen frais tot normale dikte. Werk van proximaal naar distaal. • Knip de nagel half door. Door de ringopbouw zal hij vanzelf verder breken. • Werk de nagel mechanisch af. Wratten Een wrat kan soms lijken op een likdoorn. Er ligt meestal ook een laagje eelt overheen. Dit ontstaat door plaatselijke druk op de voet. We kunnen het vaak beter zien als dat laagje eerst verwijderd is. Cliënten met wratten worden altijd doorverwezen naar de huisarts. Het is namelijk nooit helemaal zeker of het inderdaad wratten zijn, het kan ook een kwaadaardige woekering van cellen zijn. Er zijn verschillende behandelmethoden. • Bevriezing. De wrat wordt bevroren door stikstof of koolzuursneeuw. • Diathermie. Dit is een vorm van verbranding. Door middel van hoogfrequente stroom met lage spanning en sterkte. • Röntgen- en laserbestraling. De wrat wordt met straling verwijderd. • Chirurgische methode. De wrat wordt weggesneden. 100


• Chemische behandeling. De wrat wordt behandeld met een chemisch middel. Daarna wordt de huid hard en kan weggehaald worden met een mesje. • Homeopathische behandeling. De wrat wordt bestreden met homeopathische middelen. De pedicure kan van bovenstaande behandelingen alleen de chemische uitvoeren. • Desinfecteren. Eerst wordt de huid goed gedesinfecteerd. Dat is heel belangrijk. De wrat ontstaat door een virus. Als er niet hygiënisch gewerkt wordt, kan dat virus over de gezonde huid verspreid worden. Ook kan de pedicure zelf besmet raken. • Eelt verwijderen. De bovenste laag van de wrat is een eeltlaag. Die moet eerst weggesneden worden. Probeer te voorkomen dat de wrat gaat bloeden. Rond de wrat zit een eeltring. Die wordt ook weggesneden. • Afplakken van de wrat. Plak de omgeving van de wrat af met een breed stuk leukoflex met in het midden een gaatje voor de wrat. Plak over de leukoflex een viltring. • Wrattenzalf aanbrengen. Breng de zalf aan in de ring op de wrat. Vul hem tot de helft. De wrattenzalf (salicylzuurzalf) veroorzaakt een chemische reactie. De zieke huid laat hierdoor los. Hieronder zit weer gezonde huid. • Vul de rest van de ring op met een plukje wat. Plak het geheel dakpansgewijs af met pleister. • Twee tot drie dagen inwerktijd nodig. • Bij het volgende bezoek worden de pleisters en de viltring verwijderd. De wrat en de omgeving worden gereinigd met petroleumether. • Snij de witte aangetaste huid weg. Probeer bloeden te voorkomen. • Herhaal de behandeling met viltring enzovoort, tot de wrat wit tot grauwwit is uitgebeten. • Lepel steeds zoveel mogelijk aangetaste huid weg. Uitbruisen met fysiologisch zout en dek de wond af met een pleister. Het behandelen van een wrat kan wel tussen vier en 12 bezoeken in beslag nemen. Blaren Een blaar is een met vocht gevulde holte die zich in of op de opperhuid bevindt. Er zijn verschillende soorten. De pedicure mag alleen een belastingplan behandelen. Blaren, ten gevolge van verbranding of bevriezing, en bloedblaren worden door de huisarts behandeld. 101


Wrijvingsblaren worden alleen behandeld als ze pijn doen. Er is bij behandeling altijd kans op infectie. Onnodige behandelingen moeten dus vermeden worden. De behandeling is als volgt: • desinfecteer de blaar met alcohol 70%; • prik de blaar aan de basis twee keer door met mesje 11 of 15; • druk het vocht er voorzichtig uit met een gaasje; • desinfecteer de blaar en de omgeving met sterilon of betadine jodium; • dek de plek af met een steriel gaasje en hechtpleister.

102


103


104


105


106


4.1 De kunst van communiceren Communiceren betekent letterlijk mededelen. Iets met iemand delen, in verbinding staan met iemand. Communiceren vraagt om communicatieve vaardigheden, zoals verbale en non-verbale communicatie, actief luisteren, de juiste vragen stellen, een respectvolle houding en de privacy van de cliënt waarborgen. Het is te omschrijven als het zenden van een boodschap naar een of meer ontvangers. De zender communiceert met de ontvanger via een communicatiekanaal. Dat communicatiekanaal kan een mondeling contact zijn, bijvoorbeeld een telefonisch gesprek of een face to face gesprek, of een schriftelijk contact brief, fax of e-mail. Er is bij communicatie altijd tweerichtingsverkeer. Soms komt een boodschap door storende factoren niet goed door. Die storingen noemen we ruis. Omdat ruis een belangrijke oorzaak is van slechte communicatie is het belangrijk om te weten wat hiermee bedoeld wordt. Er zijn twee soorten ruis. • Externe ruis, dit zijn allerlei storingen die van buitenaf komen en zonder opzet hinderlijk zijn, bijvoorbeeld lawaai, temperatuur of een slecht gekozen tijdstip voor een gesprek. • Interne ruis, dit zijn altijd storingen die bij jou als pedicure of bij de cliënt van binnenuit komen, zoals pijn, zorgen, verdriet of ziekte. Feedback Er is altijd een reactie van de ontvanger naar de zender. Dit noemen we feedback. Feedback speelt een belangrijke rol in het communicatieproces. Door feedback kun je bepalen of je boodschap goed is overgekomen bij de cliënt. Het moedigt je ook aan om je boodschap eventueel te verduidelijken of aan te vullen. Verbale en nonverbale communicatie Verbale communicatie is wat je zegt, communicatie door taal. Maar er is ook communicatie mogelijk zonder dat er iets gezegd wordt. Dat noemen we non-verbale communicatie, het gaat om wat je doet. Hierbij kun je denken aan lichaamshouding, oogcontact, gezichtsuitdrukking, gebaren, kleding en aanraking. Als je je communicatieve vaardigheden wilt verbeteren, is het goed dat je je bewust bent dat non verbaal gedrag je kan helpen om doelgerichter te communiceren. 107


Actief luisteren Luisteren is een krachtige manier van communiceren. Als een cliënt iets tegen je zegt, bestaat de boodschap altijd uit twee delen, feiten, of inhoud, en emotie, of gevoel. Door actief te luisteren, ontvang je de boodschap met zorg. Controleer of je de boodschap goed hebt begrepen. Hiervoor kun je de volgende vaardigheden gebruiken. • Je kunt een opening geven, dat doe je non verbaal door met je hoofd te knikken dat je de cliënt volgt. Glimlach bij een prettige boodschap en kijk zorgelijk bij een akelige. • Je kunt de boodschap herhalen, je zegt het belangrijkste woord of zin van de cliënt na om een duidelijker beeld te krijgen. • Je kunt dieper graven, door open vragen te stellen die beginnen met, wat… hoe… enzovoort. • Je kunt checken, als het onderwerp onduidelijk wordt vraag je op onderzoekende toon naar het onderwerp. • Je kunt reflecteren, controleer of je waarneming van de emotie van de cliënt klopt. Dat klinkt als… klopt dat? • Je kunt parafraseren, daarmee formuleer je de kern van de boodschap opnieuw in eigen woorden. Fouten die vaak gemaakt worden zijn: • een ongeïnteresseerde luisterhouding tonen, door bijvoorbeeld onderuitgezakt te zitten; • de cliënt niet laten uitspreken en zeggen dat je al snapt wat zij/hij bedoelt; • naar aanleiding van het verhaal van de cliënt direct je eigen verhaal vertellen; • met je gedachten ergens anders zijn en dus niet goed opletten; • te snel reageren omdat je denkt de situatie te herkennen en daarna meteen met een oplossing te komen. Door te oefenen met bovenstaande vaardigheden en te proberen de fouten te vermijden, leer je vanzelf wat het effect is op mensen. Assertief spreken Assertief spreken is de meest effectieve manier van benadering. De boodschap wordt gebracht op een positieve, directe en zelfverzekerde manier. Waarbij je respect toont voor degene met wie je het gesprek voert. Assertief zijn, betekent voor jezelf opkomen en niet de ander van je af te slaan. Het gaat niet alleen om wat je zegt, maar vooral om hoe je het zegt. Hiervoor kun je de volgende vaardigheden gebruiken.

108


• J e kijkt de cliënt geregeld aan, je ogen geven een boodschap meer betekenis en je ziet of de cliënt gelooft wat je zegt. Bij goed oogcontact kijk je de cliënt oprecht aan. • Je lichaam ondersteunt wat je zegt, gebruik je lichaam en gezicht zodat je zelfverzekerd en ontspannen overkomt. • Je laat je stem horen, spreek luid en duidelijk en stem je volume af op de situatie. • Je houdt een goed spreektempo aan, praat niet te snel zodat je woorden duidelijk overkomen. • Je formuleert je zinnen positief, -m aak een slechte boodschap niet mooier dan hij is, het maakt hem minder oprecht; - leg de nadruk op wat je kunt doen, niet op wat je niet kunt doen; - l aat de boodschap kort en aardig klinken, wees direct en zo eerlijk mogelijk. Experimenteer maar eens in de praktijk met deze richtlijnen. Probeer maar eens uit wat het effect is. De juiste vragen stellen Om een goed gesprek te kunnen voeren is het belangrijk dat je de juiste vragen stelt. Zo kun je je werk beter doen. Er zijn verschillende soorten vragen met verschillende functies. • Open vragen, dat zijn vragen die beginnen met, wat, waarom, hoe enzovoort. Open vragen zijn vragen die uitnodigen om zo uitgebreid mogelijk beantwoord te worden. Je stelt deze vragen, omdat je meer informatie wilt hebben. • Gesloten vragen, dat zijn vragen die altijd ja of nee als antwoord krijgen. Met deze vragen blijft het initiatief aan jouw kant. • Keuzevragen, hierdoor laat je de cliënt kiezen uit een aantal mogelijke antwoorden. Bijvoorbeeld:, vindt u deze kleur mooier of die? • Reflectieve vragen, met deze vragen controleer je veronderstellingen. Je vraagt bijvoorbeeld: u bent dus wel tevreden met dit product? Algemene criteria voor goede vragen: • zorg dat je vragen aansluiten bij wat de cliënt zegt; • pas het taalgebruik aan de cliënt aan; • stel altijd één vraag tegelijk; • geef de cliënt genoeg tijd om je vraag te beantwoorden; • vraag om uitleg als je de vraag niet begrijpt; • geef minimale reacties als de cliënt aan het woord is; • stel niet teveel vragen. 109


Gesprekken voeren Als pedicure zul je verschillende gesprekken moeten voeren met cliënten. Voor alle gesprekken geldt dat je niet meteen van wal steekt. Je neemt de tijd om een rustige sfeer te scheppen. Soms zijn cliënten wat gespannen. Denk ook na over een passende openingsvraag. Behandelingsgesprek, dit is een gesprek dat je voert tijdens de behandeling en waarin je de cliënt informeert over je werkwijze. Adviesgesprek, hierin geef je de cliënt adviezen over huid- en nagelproblemen, producten en materialen. Probleemoplossend gesprek, dat voer je bijvoorbeeld met een cliënt die ontevreden is. Luister actief, verhelder het probleem en zoek samen een oplossing. Slechtnieuws gesprek, dat is een gesprek dat je voert met een onaangename boodschap. Meestal is de informatie niet zo gemakkelijk om over te brengen. Dit gesprek kun je het beste in drie stappen voeren: 1. het slechte nieuws meedelen: na een korte inleiding vertel je het meteen. Hoe langer het duurt, des te moeilijker wordt het; 2. de reactie opvangen: blijf rustig, probeer je in te leven in de gevoelens van de cliënt; 3. laat blijken dat je meevoelt. Doe vooral niet het volgende: • uitleggen waarom; • zeggen dat het ook nog erger had gekund; • vertellen dat je zelf ook…; • ongevraagd oplossingen aanbieden; • stiltes opvullen met praatjes. Probeer mee te denken hoe het nu verder moet, maar alleen als de cliënt daar behoefte aan heeft. Verkoopgesprek, dit is een gesprek om een product of een dienst te verkopen. In het volgende hoofdstuk gaan we hier verder op in. De moderne pedicure is ook verkoopster. Zonder verkoop kan de praktijk niet draaien en kun je geen service verlenen naar de cliënt. Als de professionele behandelingen in de praktijk niet ondersteund worden door de thuisverzorging door de cliënt hebben de behandelingen veel minder rendement. Dan zijn er geen resultaten te verwachten. Dat is slecht voor de cliënt en voor de pedicure. Bovendien kan er niet lucratief gewerkt worden als er niet een redelijke omzet in cosmetica is. Vele gevestigde pedicures verwaarlozen deze sector van hun bedrijf, omdat ze bang zijn als opdringerig over te komen. 110


De kunst van het verkopen is om het meest geschikte voor de koopster uit te zoeken. De ideale verkoopster verplaatst zich in de si­tuatie van de cliënt. In duidelijke woorden zal ze uitleggen waarom ze bepaalde producten het beste voor haar vindt. De grote vakkennis onderscheidt de pedicure van bijvoorbeeld de supermarkt of warenhuis. De voordelen voor de cliënt zijn onder andere: • het vakkundige advies na een voetonderzoek; • de persoonlijke aandacht; • de individueel gerichte producten; • bekendheid met de samenstelling van de producten; • mogelijkheid tot uitproberen door testexemplaren; • beter resultaat, doordat het geadviseerde product is afgestemd op de behandeling, die de cliënt heeft (of zal) ondergaan. Het verkoopgesprek Om je kansen op een goed verlopend verkoopgesprek te verhogen doorloop je de volgende stappen. • Voorbereiden, verdiep je in de situatie van de cliënt en stel vast welk product je wilt verkopen. Het spreekt vanzelf dat dit een product is waar de cliënt daadwerkelijk baat bij heeft. Elke cliënt heeft een andere huid, met andere problemen, dus elke cliënt heeft andere behoeften. • Wat wil je bereiken? Bepaal wat je wilt bereiken en hoe je dat wilt doen. Zoek uit wat de cliënt wil en nodig heeft. Onderzoek de behoefte van de cliënt door het stellen van de juiste vragen en goed te luisteren. Selecteer geschikte producten en stel gerichte argumenten op. Bedenk waarom het product met name voor het probleem van deze cliënt geschikt is. Hierdoor wek je vertrouwen. • Openen, met de opening bepaal je of de verkoop een succes wordt of niet. Zorg voor een prikkelende openingsvraag. Ga tijdens het gesprek niet tegenover de cliënt, maar naast haar staan, dan heeft ze het gevoel dat je met haar meedenkt. • Presenteren, door cliëntgericht te presenteren zet je de interesse van de cliënt om in koop van het product. Presenteer je argumenten en demonstreer hoe het product moet worden gebruikt. Geef verschillen aan tussen producten en zet voor- en nadelen op een rij. Geef een duidelijk advies waarom juist dit product zo geschikt is. • Bezwaren overwinnen, schrik niet terug voor eventuele bezwaren van de cliënt. Deze maken je duidelijk wat je nog meer kunt doen om het product daadwerkelijk te verkopen. Zet bezwaren om in argumenten (het is niet goedkoop, maar... het gaat heel lang mee en daar bent u zeer mee geholpen). 111


Leg altijd de relatie tussen het product, prijs en kwaliteit. • A fronden, het is belangrijk om het gesprek prettig af te ronden. Na de koop reken je af en zegt dat je hoopt dat ze er veel plezier van zal hebben. • Nazorg, bij een volgende behandeling informeer je hoe het product bevalt. Zo laat je je oprechte interesse blijken. Adviezen Verkoop zoals je zelf geholpen zou willen worden. Praat zelf niet te lang. Doe moeite voor de cliënt. Omgaan met verschillende soorten cliënten de agressieve:

vriendelijk zijn

de zwijgzame:

vragen stellen

de vriendelijke:

eigen koers varen

de twijfelachtige:

helpen, adviseren, proefjes meegeven

de resolute:

­ epaal je tot haar wensen, wees zeer kort en b krachtig

de eigenwijze:

gerichte vragen stellen

de lastige:

vriendelijk en geduldig blijven

de ongeduldige:

vlug en accuraat zijn

Klachten Elk bedrijf krijgt in zijn bestaan te maken met klanten die niet helemaal of helemaal niet tevreden zijn over geleverde producten of uitgevoerde diensten. Daar ontkomt men niet aan want waar gewerkt wordt, worden nou eenmaal fouten gemaakt. Het is natuurlijk zaak om, door professioneel en correct met klanten om te gaan, klachten zoveel mogelijk te proberen te voorkomen. Maar mocht het er dan toch onverhoopt van komen, onthoud dan het volgende: Een klacht is een belangrijk middel om erachter te komen hoe men zijn producten en diensten nòg beter kan afstemmen op de klant. Een klacht moet daarom niet alleen als irritant verschijnsel gezien worden, maar ook als een positief signaal. Maar het is alleen dàn een positief signaal als men er ook iets mee doet! De klant doet namelijk zijn best om in contact te komen met het bedrijf. Dat kan soms lastig zijn, want klachten zijn nooit leuk om te ontvangen. Als men ze echter correct afhandelt, zou dit zelfs kunnen leiden tot nieuwe verkopen. 112


Het is, ook voor kleine bedrijven, goed mogelijk en ook raadzaam om een zogenaamde eenvoudige klachtenafhandelingsprocedure in het leven te roepen. In deze procedure moet ten minste aandacht worden besteed aan: • hoe en door wie binnenkomende klachten worden genoteerd.; • gedragsregels voor medewerkers bij het aannemen van een klacht: - luisteren; - klant serieus nemen; - vermijden van een defensieve houding; - mening van de klant vragen; - geen kritiek geven op product, collega’s of firma; - oplossing zoeken; - onmiddellijk handelen.

113


4.2 Producten voor de voetverzorging Huidverzorgende producten hebben ten doel de huid te verzorgen en te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Daarnaast helpen ze om de huid in een goede conditie te houden. Omdat veel crèmes heel specifiek werken is het noodzakelijk eerst een ‘huidanalyse’ te maken en daarvoor dient men te weten hoe de huid functioneert. De huidige geneesmiddelenwet verplicht de fabrikant op de verpakking of op de bijsluiter te vermelden, welke stoffen in het betreffende product zijn verwerkt. In de meeste gevallen zijn echter alleen de belangrijkste stoffen genoemd, meestal in volgorde van hoeveelheid en van werkzaamheid. Er wordt ook altijd een contactadres vermeld, waar men terecht kan met eventuele vragen. Dat neemt niet weg, dat productkennis een belangrijk onderdeel van het vak is. Er bestaat veel verwarring over de indeling van de huidsoorten en ook worden in het buitenland soms andere begrippen gehanteerd dan bij ons. In grote lijnen deelt men de huid onder in een ‘neutrale’ huid, een ‘vette’ huid en een ‘droge’ huid. Neutrale huid Een ‘neutrale’ huid komt eigenlijk alleen voor bij kinderen tot de puberteit. Daarna hebben hele reeksen invloeden, als hormonen, weersomstandigheden, voeding enzovoort, allerlei gevolgen voor de huid, waardoor veranderingen ontstaan, die nauw samenhangen met de afscheiding van de talg- en de zweetklieren. Vette huid Een ‘vette’ huid ontstaat, wanneer de talgafscheiding te hoog is in vergelijking met de zweetafscheiding. Omdat de voeten wel veel zweetklieren, maar heel weinig talgklieren bevatten, komt een ‘vette’ huid bij de voeten eigenlijk niet voor. Mochten zich toch dergelijke problemen voordoen, dan kunnen regulerende middelen als borax (natrium tetraboraat, Na2B4O7) goede diensten bewijzen. Borax kan worden toegediend als strooipoeder of verwerkt in een crème. Wanneer de werking van de zweetklieren te sterk wordt, wordt de huid duidelijk te ‘vochtig’, en ontstaat het probleem van de zweetvoeten. Dat wordt vaak nog versterkt door het dragen van verkeerde kousen, sokken en/of verkeerde schoenen. Zweet, dat zich ophoopt, neigt snel tot ontbinden en dan ontstaan de typische ‘ranzige boter’ geurtjes, die door niemand op prijs worden gesteld. 114


In de eerste plaats dient dus gezorgd te worden voor een goede ventilatie, door de juiste kousen, sokken en schoenen te kiezen. Leder en andere weefsels moeten kunnen ‘ademen’. Het probleem van vochtige voeten kan door een goede verzorging voor een belangrijk deel worden bestreden. Daartoe zijn diverse goede preparaten in de handel. Die bevatten bijvoorbeeld aluminiumverbindingen, die zweetsecretieverminderend en adstringerend werken. Aluminiumchloride (AlCl3) en aluin (kalium-aluminiumsulfaat , K.Al(SO4)2 ) behoren tot die categorie. Ook zinkstearaat en salicylzuur (ortho-hydroxi-benzoëzuur) worden om dezelfde redenen toegepast. Kamfer wordt gebruikt in combinatiepreparaten of als kamferspiritus, een oplossing van kamfer in verdunde alcohol (70%). Kamfer neutraliseert de geur en werkt enigszins uitdrogend. Een onnatuurlijke verhoging van de zweetafscheiding, ‘hyperhydrosis’ komt niet alleen voor aan de voeten, maar onder andere ook aan de handen. Deze aandoening vraagt om advies van de huisarts, de podotherapeut of de podokinesioloog. Algeheel voetonderzoek is nodig, blauwdrukken geven een beeld van de loop-afwikkeling. Dagelijkse hygiëne is heel belangrijk en adviezen betreffende kousen, sokken en schoenen zijn noodzakelijk. Verzorgende crèmes kunnen enige verlichting bieden. Hyperhydrosis is echter een functioneel probleem en kan vaak niet bevredigend worden verholpen, hooguit verlicht. Droge huid De ‘droge’ huid produceert in verhouding minder talg en ook minder zweet. Bij de voeten uit zich dat in schilfers en kloven, vooral aan de hielen en rondom de nagels. De nagelriemen voelen hard aan en vertonen vaak kleine kloofjes. De huid heeft dan verzorging nodig met een crème, die vet en vocht aanvult. Ook crèmes, die verrijkt zijn met vitaminen of plantaardige oliën of extracten kunnen goed werk doen door hun stimulerende activiteit. Kamille en het daaruit verkregen azuleen zijn daarvan voorbeelden. In plaats van een ‘droge’ huid spreekt men ook wel van een ‘vochtarme’ huid. De huid kan ook ‘geïrriteerd’ zijn. Dat is geen aanduiding van een huidtype, maar wijst op een sterke of langdurige invloed van buiten af. De huid is rood en vertoont soms ook kleine kloofjes. Het is dan van belang om na te gaan waardoor de huid geïrriteerd is. De oorzaken kunnen legio zijn, verkeerde schoenen, scheef afgesleten zolen, waardoor 115


de voet verkeerd wordt belast, verkeerde kousen of sokken (sommige mensen kunnen niet tegen synthetische stoffen), hygiënische omstandigheden, te weinig ventilatie, dus steeds te warme voeten enzovoort. Pas als de oorzaak redelijkerwijs bekend is, kan worden overgegaan tot een effectieve behandeling. Mocht de oorzaak niet direct gevonden worden, dan kunnen ontstekingswerende of anti-allergische preparaten worden geprobeerd. Calendulazalf of een azuleenbevattend preparaat komen dan in aanmerking. Reacties op medicamenten Sommige mensen hebben problemen met hun afweersysteem en kunnen bij het gebruik van medicamenten (zowel inwendig als uitwendig), allerlei reacties vertonen, die vallen onder het begrip ‘allergie’, wat wil zeggen, dat deze mensen reageren op lichaamsvreemde stoffen. De uiterlijke verschijnselen daarvan kunnen grote verschillen vertonen. Het meest bekend zijn de ‘efflorescenties’, aan de huid zichtbare afwij­kingen als eczeem, uitslag in de vorm van rode pukkeltjes, blaasjes of bultjes, pijn, jeuk, blaarvorming, roodheid of zwellingen. Allergietests kunnen de betreffende boosdoener vaststellen, maar in de praktijk weten de meeste mensen zelf wel of ze snel of overmatig reageren op bepaalde stoffen. Als iemand aangeeft snel op bepaalde stoffen te reageren, is het verstandig eerst het voorgenomen preparaat in zeer kleine hoeveelheden uit te proberen. Tot de risicostoffen behoren naast een reeks voedingsstoffen, als aard­ beien en schaaldieren, ook allerlei cosmetische stoffen, als parfums, shampoos en nagellak. Desinfectie betekent het voorkomen van infectie, dus het binnendringen van schadelijke micro-organismen. Wanneer die desondanks zijn binnengedrongen, passen we middelen toe, die hun groei zoveel mogelijk verhinderen. In dat geval spreken we van ontstekingremmende preparaten. In veel gevallen is er nauwelijks onderscheid tussen die beide groepen en worden ze door elkaar gebruikt. Desinfectantia hebben dus ten doel om micro-organismen te verminderen tot een aanvaardbaar niveau. Volledige vernietiging of ‘sterilisatie’ is moeilijk haalbaar voor de voetverzorging. We onderscheiden desinfectantia in preparaten, die op de huid gebruikt worden en in preparaten waarmee instrumenten kunnen worden gedesinfecteerd. 116


De eerste groep is in principe ook geschikt voor desinfectie van instrumenten, alhoewel veelal onpractisch. De tweede groep is in de meeste gevallen niet bruikbaar voor huid-desinfectie. De werking kan zowel remmend op de ontwikkeling van de microorganismen zijn, als vernietigend. De remmende stoffen krijgen de uitgang ‘-statisch’ en de dodende stoffen de uitgang ‘-cide’. • Bacteriedodend noemen we bactericide. • Bacterieremmend noemen we bacteriostatisch. • Schimmeldodend noemen we fungicide. • Schimmelremmend noemen we fungiostatisch. • Virusdodend* noemen we virucide. • Virusremmend noemen we virusstatisch. • Sporendodend noemen we sporocide. De meeste preparaten zijn voorzien van een RVG-nummer, wat staat voor Register Van Geneesmiddelen. Deze middelen zijn op de huid te ge­bruiken. Desinfecterende middelen met een N-nummer met maximaal vijf cijfers vallen onder de bestrijdingsmiddelenwet. Deze middelen mogen worden gebruikt voor instrumenten en oppervlakken. Alcohol ‘Alcohol’ is de verzamelnaam voor een grote groep chemische verbindingen, die alle één of meer zogenaamde ‘OH’-groepen bezitten. Waneer we over alcohol, zonder een verdere aanduiding spreken in de zin van een desinfectiemiddel of een voedings- of genotmiddel, bedoelen we specifiek ethylalcohol (CH3CH2OH). Zuivere ethylalcohol bevat minimaal 98% werkzame stof en is in de handel onder de naam alcohol absolutus. Alcohol met een concentratie van 92,5% tot 95% is in de handel onder de naam ‘Spiritus fortior’. Het woord ‘spiritus’ is Latijn en betekent ‘geest’, omdat alcohol vroeger uit wijn werd gemaakt en dan sprak men van ‘geest van wijn’, of ‘wijngeest’. Fortior betekent ‘krachtig’. Zuivere alcohol is erg duur, door de hoge accijnsen, die de staat erop heft. De meeste alcohol wordt daarom gedenatureerd, zodat die onbruikbaar wordt voor de consumptie. Aan de alcohol wordt 2,5% van een denatureringsmiddel toegevoegd. * virusdodend is een verkeerd woord, omdat virussen geen levende organismen zijn en dus niet ‘gedood’ kunnen worden. Ze kunnen echter wel vernietigd worden.

117


Dat bestaat uit gelijke delen methyl-ethylketon (vandaar ook wel ‘geketoneerde’ alcohol) en synthetische bergamotolie, synthetisch ter voorkoming van sensibilisering, benevens ‘bitrex’ een uitermate bitter smakende verbinding (denatonium benzoaat). De zogenaamde ‘brandspiritus’ is alcohol met een concentratie van boven de 75%, die met de uiterst giftige methylalcohol is gedenatureerd, en waaraan ter herkenning een blauwe anilinekleurstof is toegevoegd, die de giftigheid nog vergroot. Hoewel het gebruik van brandspiritus voor het desinfecteren van instrumenten wel wordt toegepast, dient het toch op diverse gronden afgeraden te worden. Beter is de gewone gedenatureerde alcohol te gebruiken. De desinfecterende werking wordt door het denatureren niet beïnvloed. Alcohol heeft bewezen een remmende werking te hebben op de ontwikkeling van bacteriën, schimmels en virussen. Voorwaarde voor een optimale werking is, dat de huid goed gereinigd moet worden alvorens te desinfecteren. Ongedenatureerde alcohol werkt in kleine hoeveelheden stimulerend op de hersenen, maar door de verslavende werking blijft het gewoonlijk niet bij kleine hoeveelheden, en dan kunnen verwardheid en vergiftigingsverschijnselen optreden (dilirium tremens). Het inwendig gebruik van gedenatureerde alcohol is levensgevaarlijk. Alcohol heeft geen RVG-nummer. Betadine Betadine is een verzamelnaam voor diverse vormen van desinfectantia. De werkzame stof is verwerkt tot een zalf, een lotion en een scrub. De werkzame basisstof is povidon (polyvinylpyrrolidon of PVP), een harsachtige stof met een structuur, die op eiwit lijkt, en die als zodanig ook in de cosmetiek wordt gebruikt. In betadine is povidon complex gebonden aan jodium, dat een breed spectrum heeft als bactericide, fungicide en virocide. Betadine-zalf bevat 10% povidon-jodium in een polyethyleenglycolzalfbasis, die ontleding van de werkstof verhindert. De verzachtende zalf wordt toegepast bij de behandeling van ingroeiende nagels (pseudo-incarnatus), kleine wondjes en kloven (ragaden). RVG-nummer: 01330. Betadine-jodium is een oplossing van 10% povidon-jodium in water. 118


Wordt voornamelijk gebruikt om wondjes te desinfecteren en om de behandeling af te sluiten. RVG-nummer: 01331. Betadine-scrub is een vloeibaar detergens (oppervlakteverlager), die 7,5% povidon-jodium bevat. Wordt in klinieken gebruikt om de handen te desinfecteren. RVG-nummer: 08939. Alle betadinepreparaten zijn bruin van kleur, omdat ze jodium bevatten. Het langzaam vrijkomende jodium is het eigenlijke desinfectans. Vlekken kunnen goed met water worden uitgewassen. Rekening moet worden gehouden met de bruine verkleuring van de huid en met mogelijke allergische reacties. Chloorhexidine Veel desinfectantia bevatten chloorhexidine, een tot de gechloreerde fenolen behorende verbinding. Zij zijn meestal gebonden aan glycolzuur (digluconaat), of aan hydrochloorzuur (dichloride). De werking is uitgesproken bactericide en fungicide voor een zeer grote groep bacteriën en schimmels. In geconcentreerde vorm kan deze verbinding agressief zijn en roodheid en allergische reacties veroorzaken. Chloorhexidine wordt door looistoffen onwerkzaam gemaakt. Flacons met chloorhexidine-bevattende preparaten mogen dus nooit met een kurk (die looistof bevat) worden afgesloten. Cetaflex is een crème die per gram vijf mg cetrimide en één mg chloorhexidinedichloride bevat (cetrimide is een 5%-ige oplossing van de werkstof tetradecyl-trimethylammoniumbromide in cetostearylalcohol. Het is een sterk kationisch detergens met bactericide en fungicide eigenschappen). De zalf is voornamelijk ontstekingwerend, zowel bij bacteriën als bij schimmels. RVG-nummer: 02269. Hibitane bevat 20% chloorhexidine-digluconaat en heeft een voornamelijk bactericide werking. Voor gebruik moet Hibitane verdund worden, één deel Hibitane op 20 delen water, of één deel Hibitane op negen delen water en 30 delen alcohol. Waarschuwing: linnengoed, dat met Hibitane in aanraking is gekomen, mag niet met chloorhoudende wasmiddelen gereinigd worden, in verband met het ontstaan van hardnekkige vlekken. Hibiscrub bevat 4% chloorhexidine-digluconaat in een detergens. Het 119


wordt voornamelijk gebruikt in de kliniek voor handdesinfectie bij chirurgische ingrepen. RVG-nummer: 10156. Deze preparaten zijn ontstekingremmend en adstringerend, waardoor ze heel geschikt zijn voor de behandeling van kleine wondjes. Hibicet is een oplossing van 1,5% chloorhexidine-digluconaat en 15% cetrimide in water. Door de toevoeging van het sterk oppervlakte-actieve cetrimide, dat zelf ook actief is bij een bepaalde groep bacteriën (Gram +) is het sterk reinigend en krachtig werkzaam. Hibicet moet verdund worden gebruikt; vijf ml Hibicet in twee liter water. (Langzaam mengen om schuimvorming te voorkomen). RVG-nummer: 60553. Diverse preparaten Calendulazalf bevat 10% calendula-olie, die verkregen wordt uit de bloem- en kroonbladeren van de goudsbloem. De olie bevat veel carotenoïden, bitterstoffen, saponinen en flavonoïden, die een lichte ontstekingremmende werking hebben en wondgenezing bevorderen. De olie is opgenomen in een zalfbasis van water, vaseline, paraffine, cetostearylalcohol en polyglyceryl-dipolyhydroxistearaat. Dermacure is een specifiek schimmelbestrijdend preparaat en bevat 2% miconazolnitraat. De werkstof is opgenomen in een zalfbasis bestaande uit meerdere componenten, die op de verpakking en de bijsluiter zijn vermeld. Het is, in tegenstelling tot de meeste specifieke fungiciden, vrij in de handel verkrijgbaar. RVG-nummer 11071-06193. Ontstekingwerende middelen Dyachilon is verkrijgbaar als zalf en als trekpleister. De pleister bevat 500 mg loodoleaat in arachideolie en heeft een adstringerende en ontstekingremmende werking. Het wordt gebruikt als een lichte trekpleister om het genezingsproces te bevorderen. De zalf bestaat uit 500 mg loodoleaat opgenomen in een mengsel van arachideolie en paraffine, en dient eveneens om de genezing te bevorderen.

120


Ichthamol is een specifieke trekpleister. De werkzame stof is ichthiol, dat verkregen wordt door droge destillatie van butimineuze gesteenten, die voornamelijk in Tirol worden gewonnen. De ruwe olie wordt met zwavelzuur behandeld en gemengd met ammonia ter neutralisatie. Het heet dan ‘ammonium-sulfo-ichthiolaat’ of ‘ichthammol’. De werkstof is ook bekend onder de namen ‘bithiol’ en ‘ichthiol’. Omdat het een natuurproduct is, is de samenstelling onderhevig aan variaties. De zalf wordt toegepast om ontstekingsprocessen sneller te doen verlopen en het genezingsproces te bevorderen. Reinigingsmiddelen/detergentia Waterstofperoxide Water met een extra zuurstofatoom (H2O2). In zuivere vorm een uiterst gevaarlijke verbinding, die alleen in sterke verdunningen bruikbaar is. In de voetverzorging wordt een verdunning van 3% gebruikt, voor het losweken en uitbruisen van vuil en verhoornde substantie in de nagelplooi en onder het nageluiteinde. Het wordt ook gebruikt voor het verweken van nagelriemen. Doordat waterstofperoxide gemakkelijk vrije zuur­stof afgeeft, werkt het vernietigend op microorganismen, en sterk blekend, zodat bijvoorbeeld bloedvlekken ermee kunnen worden opgelost. Omdat waterstofperoxide vrij snel ontleedt, dient het bewaard te worden in een donkere flacon met bij voorkeur een glazen stop. Een stop met een pipet wordt snel aangetast. Waterstofperoxide is ook in de handel verkrijgbaar in een 30%-ige oplossing (‘perhydrol’), die gemakkelijk als voorraad kan worden bewaard, uiteraard in een donkere flacon met een glazen stop, en 10-voudig kan worden verdund, als een 3%-ige oplossing nodig is. Oppassen, dat perhydrol niet op de huid komt! Het brandt direct in. Het is ook mogelijk waterstofperoxide in tabletvorm te verkrijgen en die dan op te lossen. Deze tabletten bevatten een verbinding van ureum en waterstofperoxide. Soda, natrium carbonaat (Na2CO3) is een sterk basische stof, die vet en vuil gemakkelijk oplost. Het kan worden gebruikt om wondjes, die dreigen te ontsteken te zuiveren. Ook als voetbad kan het een aantal malen per week worden gebruikt, om de huid te verweken. Het is hierbij nodig, erop toe te zien, dat de huid niet teveel verweekt en toegankelijk wordt voor micro-organismen. Een soda-oplossing wordt ook gebruikt om ‘vuile’ wonden te zuiveren, en werd (wordt) op grond hiervan ook wel gebruikt tegen ‘bloedvergiftiging’. 121


Biotex groen is een middel om de was voor te weken. Het bevat hiertoe twee enzymen, een protease, dat eiwitten splitst en een amylase, dat zetmeel afbreekt. Vooral protease breekt ook bloed, pus en bacteriën af, waardoor het een bactericide werking ontplooit. Een oplossing van Biotex groen (een volle eetlepel in een badje met handwarm water) vormt dus een goed voetbad, dat reinigend werkt en ook nog een bacterieremmende werking vertoont. Biotex groen kan in principe overal worden gebruikt, waar voorheen een sodabad werd toegepast. Petroleumether is een vluchtig koolwaterstofmengsel met een kookpunt van 40 – 60 °C, verwant met autobenzine, die er in kookpunt op volgt (60 – 80 °C). Het is daarom een goed oplosmiddel voor vetten en vastzittend vuil. Ook wordt het gebruikt om likdoorns en eelt te verharden. Technisch vergemakkelijkt het het losmaken van kleefpleister. Transpiratiegeurtjes worden erdoor verdreven. Functie van Detergentia, het mooie woord voor reinigende en zuiverende middelen. Het Latijnse werkwoord ‘detergere’ betekent afwissen, reinigen. Men verschilt van mening over de breedte van het begrip detergentia. Sommigen rekenen de ‘echte’ zepen daar wel toe, anderen doen dat niet, en beperken het begrip tot de synthetische zepen. De algemene eigenschap van detergentia is, dat zij een oppervlaktespanning verlagende werking hebben en als zodanig omvatten zij alle zeepsoorten. Uiteraard zijn als reinigingsmiddelen ook diverse vormen van zeep bruikbaar. Daarin onderscheiden we de ‘echte’ zepen, die gemaakt zijn door vetten en oliën te verwarmen met een sterk loog, natronloog of kaliloog, en de ‘synthetische’ zepen, die samengevat worden onder de naam ‘ten­siden’. Zij behoren tot een grote groep chemische verbindingen, die neutraal, dus niet basisch zijn. Reden waarom men ook wel spreekt van alkalivrije zepen. Die hebben vaak een sterkere ontvettende werking dan de echte zepen, en omdat zij niet basisch zijn, geven ze ook geen afzettingen aan vaatwerk, die bij echte zepen vaak een probleem vormen. Ook zijn veel tensiden vloeibaar, wat het gebruik vergemakkelijkt. Hoornoplossende middelen doen, wat de naam aangeeft; ze verweken de hoornlaag, waardoor die gemakkelijker kan worden verwijderd. Allerlei verhardingen van de hoornhuid van de voeten kunnen met behulp hiervan gemakkelijk behandeld worden. Voorbeelden zijn de verhoorning onder de nagel en eelt aan de hiel en de voorvoet. Na behandeling met een hoornoplossend middel is het eelt zacht en kan handmatig of mechanisch worden verwijderd. 122


Salicylzuur ortho-hydroxi-benzoëzuur (C6H4.OH.COOH) is een vruchten­zuur, dat in zuivere vorm voornamelijk voorkomt in de bast van wilgenachtigen (Salicidae), waaraan het zijn naam ontleent. Gebonden komt het in heel veel planten voor. Afgezien van de pijnstillende werking, waardoor het een algemeen gebruikt middel is geworden, heeft het in hogere concentraties, evenals veel andere vruchtenzuren, een uitgesproken hoornsplitsende (keratolytische) werking. Op grond daarvan komt het voor in diverse voetverzorgende preparaten. Salicylzalf De pakking mag niet nat worden, de zalf wordt dan verdund en vloeit weg. Na vier tot zeven dagen de pakking verwijderen. De huid is wit van kleur, dit kan men verwijderen middels een mesje en/of frais. Wanneer alles is verwijderd palpeer dan of de pijn weg is, anders de behandeling herhalen. Wanneer de zalf bij wratten wordt gebruikt zal de behandeling een aantal keren moeten worden herhaald. Likdoornpleister bestaat uit een opplakbaar gaasverband met salicylzalf. De bovenste laag van de likdoorn wordt aangetast en kan worden verwijderd. De pijn neemt hierdoor af, maar meestal blijft de likdoorn voor een deel zitten en zal snel weer aangroeien. Zilvernitraat (helse steen, lapis infernalis, AgNO3) Zilvernitraat heeft eveneens een sterk keratolytische werking, maar werkt ook etsend op de levende huid. Het is in de handel in de vorm van een in een houtje gevat steentje, bestaande uit een mengsel van 30%, 50% of 95% zilvernitraat en de overige procenten uit kaliumnitraat (salpeter). Het steentje wordt vochtig gemaakt en de te verwijderen huid wordt ermee aangestipt. De ingreep kan herhaald worden, tot het gewenste resultaat is bereikt. Zilvernitraat komt ook voor in zalfvorm en heeft dan ook een adstringerende en bactericide werking. 250 mg zilvernitraat wordt opgenomen in een mengsel van 1,25 gram perubalsem en 23,5 gram gele vaseline. Een ander mengsel bestaat uit 3 gram zilvernitraat, 2,5 gram water, 150 gram lanoline en 30 gram rathaniapoeder (bereid uit de wortel van de Krameria triandra). Etsende preparaten Etsende preparaten worden gebruikt bij de behandeling van likdoorns (clavus), zowel van de vasculaire als van de neuro-vasculaire. Ook 123


sterke verhoorning in de nagelwal/plooi kan met een etsend preparaat (bij voorkeur een zalf) worden behandeld. Wratten kunnen in principe ook worden behandeld, maar daarbij is het beter, als eerst de mening van de huisarts wordt gevraagd. Normaliter behoren wratten tot de contra-indicaties voor de voetverzorger. Na de behandeling met een etsend preparaat ziet de huid er wit uit, de huid is ‘dood’, en kan worden verwijderd. De kans, dat een eenmalige behandeling voldoet, is niet groot. In de meeste gevallen moet de behandeling enige malen worden herhaald. Voorbeelden van etsende preparaten zijn salicylzuur en zilvernitraat. Desinfecterende preparaten Desinfecterende preparaten worden voor een grote reeks aandoeningen gebruikt. Belangrijk is hierbij de behandeling van de ingroeiende nagel (pseudo incarnatus). De huid is vaak geïrriteerd en heel pijnlijk. De nagelwal/plooi dient als volgt behandeld te worden, eerst de zalf aanbrengen en dan tamponeren met copoline of een neustampon.

124


4.3 Huidbeschermende middelen Bij de voetverzorging zijn een groot aantal hulpmiddelen in gebruik. Deze kunnen fabrieksmatig, maar ook geheel of gedeeltelijk met de hand vervaardigd zijn. We onderscheiden drukwerende hulpmiddelen, confectie-hulpmiddelen en correctie-hulpmiddelen, die over het algemeen in allerlei maten beschikbaar zijn. Ongeacht de fabricage zijn er een aantal criteria, die niet uit het oog mogen worden verloren. • Zorg voor een goede anamnese, opdat het aan te passen hulpmiddel kan functioneren. • Houd rekening met de leeftijd en de gezondheid van de klant. Naarmate de leeftijd vordert, worden er aan de voeten steeds hogere eisen gesteld. Het lopen wordt moeilijker en het ouder wordende spierweefsel biedt minder steun. • Zie erop toe, dat het juiste materiaal wordt gebruikt: a) elastiek kan problemen opleveren bij de doorbloeding van de huid; b) h et gebruikte materiaal moet doorlatend zijn, de normale secretie van de huid mag niet worden belemmerd. Stagnerende verdamping van het zweet kan aanleiding zijn voor onaangename geurtjes, of erger, tot schimmelvorming; c) h et gebruik van plakmiddelen kan aanleiding geven tot allergische reacties. In veel gevallen bestaan er dan alternatieven met non-allergene plakmiddelen. • Let op de juiste schoenvorm en -maat. Die is in principe altijd belangrijk om de voeten optimaal van steun te voorzien. Bij het gebruik van hulpmiddelen moet daar ook plaats voor zijn en die moet gevonden worden in de aanpassing van de schoen. Drukwerende materialen en middelen Vilt Vilt is geen weefsel, maar een persing van natuurlijke haren, veelal wol. Vilt ontstaat ook bij wassen van wol bij een te hoge temperatuur. Bij langdurig gebruik kan het gaan pletten en verharden. Vilt is buigzaam en gemakkelijk te verwerken. Vilt is met en zonder plaklaag verkrijgbaar en ook als confectie kant en klaar in de handel als ringen, rondjes, ovalen enzovoort. Voor het drukvrij leggen van likdoorns worden viltringen gebruikt, die op de juiste dikte worden gebracht. De randen moeten schuin afgesneden worden om nieuwe drukplekken te voorkomen. Indien de 125


dikte van de ringen onvoldoende is, kan men een aantal ringen doormidden knippen, zodat er halve ringen ontstaan. Plak dan een halve ring voor en achter de likdoorn, waarbij de gewenste dikte verkregen wordt door een aantal halve ringen op elkaar te plakken, het geheel afplakken om verschuiven tegen te gaan. Bij toepassing van ringen onder de voet dient steeds te worden nagegaan of die het lopen niet bemoeilijken. In principe zouden ze niet voelbaar moeten zijn. Van plaatjes vilt kunnen allerlei hulpstukjes geknipt worden. De gebruikte dikte hangt samen met de plaats op de voet, waar ze nodig zijn. Onder de voet kan meestal wel een wat dikkere kwaliteit worden gebruikt. Hulpstukken onder de voet dienen altijd rond of ovaal van vorm te zijn en moeten worden vastgezet om verschuiving te voorkomen. Moleskin Moleskin is zacht, dun katoen, dat voorzien is van een kleeflaag. Het is niet elastisch, maar goed verwerkbaar. Het materiaal is geschikt om kwetsbare delen van de voet te beschermen, maar er kunnen ook heel goed rondjes van gemaakt worden om likdoorns te beschermen. Omdat het materiaal vrij dun is, dienen dan meerdere laagjes op elkaar geplakt te worden. Fleecyweb Fleecyweb is een dun, zacht, zelfklevend materiaal. Het is dikker dan Moleskin, waardoor het geschikt is om als drukwerend middel te gebruiken, bijvoorbeeld ter bescherming van kwetsbare gedeelten, als behandelde eeltplekken, die nog langere tijd gevoelig kunnen blijven. Fleecyweb is non-allergisch en kan ook bij voeten van diabetici worden gebruikt. Het is wel belangrijk, het materiaal steeds rond of ovaal te knippen om te voorkomen, dat omkrullende hoekjes drukplekken gaan vormen. Fleecyweb kan in ringen worden geknipt, al dan niet voorzien van een gaatje. In dat geval dient het materiaal afgeplakt te worden om verschuiving te voorkomen. Knip het materiaal ruim genoeg, vooral wanneer het onder de voet gebruikt moet worden. Te kleine stukjes voelen daar vaak onaangenaam aan. Tubifoam Tubifoam zijn schuimplastic kokers, gevoerd met tricotweefsel die in verschillende diameters verkrijgbaar zijn. De kokers kan men zelf op maat knippen. Het wordt gebruikt om een ruiterteen te beschermen of een interdigitale clavus (weke likdoorn) drukvrij te leggen. Met 126


een beetje creativiteit kan men er allerlei hulpstukjes van maken, zoals een teenmof, een knokkelbeschermer of een voorvoetkussen. Pedilastic Pedilastic wordt gemaakt van siliconen en is verkrijgbaar in plaatjes van 1/15 Tubifoam cm en 10/30 cm, met een dikte van drie à vier mm. Het materiaal kan direct op de huid aangebracht worden. Het moet dan wel vastgeplakt worden met ‘fixomul’. Het kan ook in zooltjes verwerkt worden. Er kunnen kleine stukjes van worden geknipt, om likdoorns drukvrij te leggen, maar eveneens grotere stukken om kwetsbare gedeelten van de voet te beschermen. Als Pedilastic onder druk komt te staan, wordt het op de drukplaats dunner en verspreidt het materiaal zich naar de periferie. De randen worden daardoor wat dikker en kunnen wat meer druk opvangen. Plastozote Plastozote is een polyethyleenproduct, dat in verschillende dikten, hardheden en kleuren verkrijgbaar is. Het materiaal is thermoplastisch en kan zowel verwarmd als onverwarmd verwerkt worden. De dikkere soorten worden verwarmd gebruikt, omdat die dan gemakkelijker de vorm van de voet aannemen (thermokneedbaar). Het verwarmen gebeurt in de magnetron of in de oven op 135 °C. De dunnere soorten nemen vanzelf de vorm van de voet aan door de druk van het lichaamsgewicht. Plastozote wordt voornamelijk gebruikt om zooltjes van te maken, maar het kan ook heel goed dienen om een pseudo-incarnatus (ingegroeide nagel) drukvrij te leggen. Knip hiervoor een klein reepje of wigje en breng dit met een spatel aan onder de nagelrand. Het materiaal is ook geschikt voor gebruik bij reumatische voeten en zwaardere personen boven de 80 kg. Het nadeel is, dat het niet slijtvast is, het plet vrij snel en is minder geschikt bij transpirerende voeten. Roval foam Roval foam is eveneens een polyethyleenproduct dat verwarmd en onverwarmd kan worden toegepast. De structuur van het materiaal en de dichtheid staan in relatie tot de verschillende hardheden. Afhankelijk van de dikte kan het verwarmd worden tot 120 - 130 °C. Het is 127


thermokneedbaar, dus als het verwarmd wordt neemt het sneller de vorm van de voet aan. Bij de dunnere soorten zorgt het lichaamsgewicht voor het aannemen van de juiste vorm. Roval foam wordt veel gebruikt om zooltjes van te maken. Daarin kunnen uitsparingen worden gemaakt, om een bepaalde plek drukvrij te leggen. Een stukje Pedilastic kan hierbij goede diensten bewijzen. Omdat het materiaal isolerend werkt, is het geschikt voor mensen met koude voeten. Het nadeel hiervan is, dat het materiaal niet ademt en dus bij transpirerende voeten onbruikbaar is. Podosheet Podosheet is ook een polyethyleenproduct. Het is anti-bacterieel, antiallergisch en veerkrachtig. Het is voorzien van een acryl kleeflaag, die goed door de huid wordt verdragen. Podosheet is verkrijgbaar in platen van drie à vijf mm dik en in diverse vormen, zoals ringen, ovalen en ronde platen. Het materiaal is bij uitstek geschikt om likdoorns drukvrij te leggen en om probleemplekken te beschermen. Bij een wrattenbehandeling kan het materiaal heel goed worden gebruikt, omdat podosheet het anti-wrattenmiddel niet opneemt, zodat zich dat niet kan verspreiden. Zorg steeds voor ronde of ovale vormen, omdat hoekjes sneller losraken en gaan omkrullen, waardoor extra drukplaatsen kunnen ontstaan. Anti-drukpleister Anti-drukpleister is een schuimrubber polsterstrip, verwerkt in de vorm van een pleister. De dikte loopt uiteen van drie tot zes mm. De pleister kan in een bepaalde breedte voorgeknipt zijn, maar is ook verkrijgbaar in stripvorm, die men zelf op de gewenste breedte kan knippen. Anti-drukpleisters worden gebruikt om likdoorns vrij te leggen, maar ook bij de behandeling van een pseudoincarnatus. Men plakt de pleister voor of achter de pijnlijke plek, daar waar de ruimte dat toelaat. Het bezwaar van deze pleister is, dat die vervelende allergieën kan veroorzaken. PPT PPT is een schokabsorberend, niet vervormbaar, slijtvast, ademend 128


en vochtdoorlatend materiaal met een vrij stroef oppervlak. Het is in verschillende dikten verkrijgbaar. Het materiaal wordt gebruikt om zooltjes van te maken, in het bijzonder in sportschoenen, omdat het bij uitstek geschikt is voor transpirerende voeten. Er kunnen allerlei hulpstukjes van worden geknipt, waarbij erop moet worden toegezien, dat er geen hoeken ontstaan. Omdat PPT niet zelfklevend is, dienen de hulpstukjes vastgeplakt te worden. Silopad Silopad wordt gemaakt van siliconen en een polymeergel. Het materiaal is kant en klaar verkrijgbaar als bijvoorbeeld knokkelbeschermer, teenmof of teenkap. Het is ook in de handel als plaatje, waaruit men zelf het hulpmiddel kan knippen. De kant en klare modellen zijn uitgevoerd met een geweven kousje met daarin een kussentje, of zij zijn geheel gemaakt van siliconen. Ze kunnen goed met de hand gewassen worden in een sop van een zacht wasmiddel. Goed uitspoelen en in een handdoek droogdeppen. Aan de lucht laten drogen, nooit op de verwarming leggen! Silopad wordt gebruikt om plaatsen drukvrij te leggen, zoals likdoorns, ter bescherming na een likdoornbehandeling, ter bescherming van een ruiterteen en de daaronder liggende teen en het is uitermate geschikt voor mensen met gevoelige voeten, voor reumapatiënten en diabetici. Anti-slip Anti-slip is gemaakt van schuimrubber met een lederen afdeklaagje. Het is zelfklevend. Het kussentje wordt in het hieldeel van de schoen geplakt om de achillespees te beschermen en om het uit de schoen slippen te voorkomen. Hielkussen/Tallonet Hielkussens zijn gemaakt van schuimrubber in een zachte uitvoering, al dan niet voorzien van een lederen bekleding. Als men een Haglundse exostose wil ontlasten, kan men een hielkussen in de schoen leggen of plakken. De hiel komt dan wat hoger in de schoen te liggen, waardoor de Haglundse exostose net boven de rand van de schoen uitkomt. Een hielkussen kan ook uitkomst brengen bij een overbelaste en/of pijnlijke achillespees. De hiel komt dan ook wat omhoog, waardoor bij het lopen iets minder kracht op de achillespees 129


wordt uitgeoefend. Hielkussens bestaan ook met een uitsparing, die dient om een hielspoor drukvrij te leggen. Die uitsparingen zitten vaak op de verkeerde plaats. Men kan in zo’n geval zelf een uitsparing maken in het hielkussen.

Confectiehulpmiddelen Teenkussen met en zonder gat Een teenkussen zonder gat is een klein kussentje van schuimplastic met een elastisch bandje. Het kussentje komt achter een pijnlijk gewrichtje of likdoorn, het bandje wordt om de teen bevestigd. Het teenkussentje met een gat wordt op een pijnlijke likdoorn geplaatst, de likdoorn is dan door het gat te zien en zo van druk ontheven. Het kussentje doet dienst als middel om drukvrij te maken, maar ook als preventie of beschermingsmiddel.

Teenmof Een teenmof is een rond, smal kokertje van schuimrubber, bekleed met perlon, dat bestemd is voor bescherming van een nagel, bijvoorbeeld van een ruiterteen. Bij een ingroeiende nagel kan een teenmof bescherming bieden, maar ook de druk van de ernaast liggende teen opvangen. Verder wordt de 130


teenmof gebruikt bij een (weke) likdoorn, om die vrij te leggen. Bij een teen, die sterk tegen een ernaast liggende teen drukt en daardoor wrijving veroorzaakt, kan een teenmof vaak uitkomst bieden. Teenkap Een teenkap is gemaakt van schuimrubber, bekleed met perlon. De teenkap wordt om de gehele teen geschoven en is aan de top gesloten. De teenkap wordt vaak door sporters gebruikt om een blauwe nagel te voorkomen, of ter bescherming van een blauwe nagel. Verder kan een teenkap ingezet worden bij een hamerteen met een likdoorn of eelt op de teentop. Teenspreiders Een teenspreider kan gemaakt zijn van schuimrubber, schuimplastic of paragummi. Ze zijn verkrijgbaar in verschillende maten en dikten. Ze dienen om de tenen uit elkaar te houden, vaak samen met een hallux-valgus hulpmiddel. Teenspreiders voor meerdere tenen worden gebruikt als de tenen teveel op de grond komen en eeltvorming ontstaat. Teenspreiders zijn een goed hulpmiddel bij het lakken van de teennagels.

Hamerteenkussen (muisje) Het hamerteenkussen is gemaakt van schuimrubber, bekleed met leder en voorzien van een verstelbare elastische lus. 131


Het kussen komt aan de plantaire kant van de tenen, precies in de teenholte. Het grote, ronde deel komt bij de grote teen (hallux), het smallere deel komt bij de vierde teen. De elastische lus komt aan de dorsale kant van de tenen. Het ‘muisje’ wordt gebruikt ter ondersteuning van gefixeerde hamertenen, waar vaak eeltvorming op de teentoppen optreedt. Door het ‘muisje’ worden de teentoppen ontlast, waardoor eeltvorming minder kans krijgt. Knokbeschermers Knokbeschermers of knokschalen zijn banaanvormige hulpmiddelen, die samen met een teenspreider gebruikt worden.

Ze zijn gemaakt van rubber en beschermen het kopje (de knokkel) van het eerste middenvoetsbeentje en eventueel een likdoorn door een kleine holte in de beschermer. Er dient tevens een teenspreider gedragen te worden tussen de eerste twee tenen om de grote teen (hallux) enigszins in een rechte stand te duwen. In principe wordt de knokbeschermer los in de kous gedragen, maar hij kan desgewenst vastgezet worden met bijvoorbeeld ‘fixomul’. Vaak geeft de knokbeschermer problemen bij het afwikkelen van de loopbeweging, zeker als die los in de kous wordt gedragen. Hallux-valgus knokbeschermers zijn gemaakt van schuimrubber en zijn voorzien van een lus, die om de hallux wordt gelegd, en die tevens dienst doet als teenspreider. Het kussentje van deze knokbeschermer is erg dik en zit meestal niet op de goede plaats. Het dikke gedeelte moet achter het kopje van het eerste middenvoetsbeentje worden geplaatst. 132


Ballenbed Het ballenbed is gemaakt van schuimrubber kussentje en is voorzien van een ring, die om de hallux wordt aangebracht. Aan de binnenzijde kan eventueel een uitholling zitten om een likdoorn drukvrij te houden. Het kussentje van het ballenbed kan geperforeerd zijn. Het nut van het ballenbed is vooral het beschermen van het kopje van het eerste middenvoetsbeentje (de knokkel), en de eventueel hierop ontstane likdoorn drukvrij te leggen. Hallux valgus dagbandage Een hallux valgus dagbandage bestaat uit vier onderdelen: 1. een elastische brede band (spreidvoetbandage); 2. een perlon teenkapje; 3. een schuimrubber ring; 4. een smalle elastische band om het geheel vast te zetten en op zijn plaats te houden. Het perlon teenkapje wordt aangebracht om de hallux, de schuimrubber ring komt op het kopje van het eerste middenvoetsbeentje ter bescherming en tevens om een eventuele likdoorn drukvrij te maken. De brede elastische band gaat om de gehele voet heen om te voorkomen, dat de middenvoetsbeentjes gaan spreiden. De smalle lus dient om het geheel goed aan te trekken, zodat de grote teen naar mediaal wordt getrokken. De hallux valgus dagbandage wordt gebruikt als een lichte correctie bij een beginnende hallux valgus of na een hallux valgus operatie.

133


Voorvoetkussens (Mollipads) Voorvoetkussens zijn gemaakt van schuimrubber met een perlon afdeklaagje. Een gewoon voorvoetkussen wordt gebruikt ter bescherming van een drukgevoelige voorvoet met te weinig vetpolster. Een voorvoetkussen kan voorzien zijn van een uitsparing om een likdoorn drukvrij te maken of van een pelot ter correctie van een doorgezakte voorvoet.

Bandage kleine teen Deze bandage bestaat uit een smalle elastische band met een klein schuimrubber kussentje. De bandage dient om het kopje van het vijfde middenvoetsbeentje te beschermen. Het kussentje wordt aan de buitenzijde achter het kopje van het vijfde middenvoetsbeentje geplaatst. Inlegzolen Het materiaal voor een inlegzool bestaat uit pararubber, PPT (een polypropyleenverbinding), schuimrubber of leder. Een inlegzool kan ook afgedekt zijn met leder of een zacht materiaal (bont) bij gevoelige voeten. Ook zijn inlegzolen vaak geperforeerd. 134


De inlegzool ligt onder de gehele voet, dus vanaf de hiel tot en met de tenen. Inlegzolen worden vaak gebruikt voor koude, warme of transpirerende voeten. Correctiehulpmiddelen Hamerteenstrekker 1-2 tenen Het materiaal bestaat uit een voetkussentje van schuimrubber en schuimplastic en is bekleed met een laagje linnen. Het is voorzien van één of twee elastische lussen. ‘Hamerteenstrekker’ is eigenlijk een verkeerde benaming, want hamertenen zijn meestal gefixeerd, waardoor er geen correctie kan plaatsvinden. Bij nog niet gefixeerde hamertenen is de hamerteenstrekker uiteraard goed bruikbaar. De elastische lus wordt om de teen gelegd en strak aangespannen, waardoor de teen naar de voetzool wordt getrokken en het kussentje onder de voorvoet komt, waardoor deze wordt beschermd. Een hamerteenstrekker is het geschiktst voor krabbel- of klauwtenen.

Hallux Valgus Nachtspalk (Thomson nachtspalk) Een hallux valgus nachtspalk bestaat uit stevig plastic met metaal of leder en een klittenband. De nachtspalk wordt tussen de grote teen en de tweede teen aangebracht. Aan de mediale kant wordt een band bevestigd aan het klittenband om het geheel op zijn plaats te houden. Door de band goed aan te trekken ontstaat een kracht, die de grote teen naar mediaal trekt. De spalk wordt ’s nachts gedragen om een beginnende hallux valgus te corrigeren, of na een hallux valgus operatie. 135


Spreidvoetbandage (met en zonder pelot) De spreidvoetbandage bestaat uit een elastische band. Die kan daarnaast nog een vaste of verwisselbare pelot bevatten. Zoals de naam zegt wordt de bandage gebruikt ter correctie van een spreidvoet.

Pelotten Pelotten bestaan in hart- druppel- en niervorm. Ze zijn gemaakt van schuimrubber met leder bekleed en kunnen voorzien zijn van een kleeflaag. De pelot moet correct geplaatst worden om zeker te zijn van effect. De juiste plaats is proximaal van de kopjes van de middenvoetsbeentjes. Als de pelotten op de kopjes van de middenvoetsbeentjes geplaatst worden, wordt de afwikkeling van de voet belemmerd. Een pelot kan op een inlegzooltje worden geplakt of rechtstreeks in de schoen worden aangebracht. Ook kan een pelot worden aangebracht in een spreidvoetbandage of een mollipad. Pelotten worden gebruikt bij een doorgezakte voorvoet. De gekozen vorm is afhankelijk van de mate van doorzakken.

Pelotten: hartvorm

136

druppelvorm

niervorm


Gelengkeilen, vier soorten Gelengkeilen kunnen van hard of zacht pararubber of van ‘moosgummi’ gemaakt zijn. 1. Een gelengkeil loopt vanaf de hiel tot vlak voor het kopje van het eerste middenvoetsbeen. De gelengkeilen zijn in verschillende maten en voor de rechter- en de linkervoet verkrijgbaar. Een gelengkeil wordt voornamelijk mediaal gedragen ter ondersteuning van de mediale voetboog. Een gelengkeil kan uiteraard ook lateraal gedragen worden ter ondersteuning van de buitenste voetboog. 2. De gelengkeil met hielcup of J-vormige knikvoetkeil wordt gebruikt ter ondersteuning van de mediale voetboog en het hielbeen. Hij is ook goed bruikbaar voor het drukvrij leggen van een hielspoor. 3. De gelengkeil of anti-scheefloper of hielkeil (hielcorrector) wordt gebruikt om een lichte valgus- of varusstand van het hielbeen te corrigeren. De plaats is mediaal of lateraal onder het hielbeen. Omdat de hielkeil scheef is afgeslepen wordt hij ook wel ‘anti-scheefloper’ Gelengkeil en knikvoetkeil genoemd. 4. De knikvoetkeil dient ter correctie van een knikvoet, waarbij de knikvoetkeil wat meer richting hielbeen wordt geplaatst. Daarbij geeft de keil deels steun aan de mediale voetboog. Voorvoetzolen Het materiaal is van pararubber, PPT, schuimrubber of leder. De zool loopt van de hiel tot vlak achter de kopjes van de middenvoetsbeentjes. Een voorvoetzooltje bevat een pelot ter correctie van een lichte spreidvoet. Het nadeel van dit soort zooltjes is, dat ze vaak gaan schuiven in de schoen, waardoor de pelot niet meer op de goede plaats zit. Deze behoort proximaal achter de kopjes van de middenvoetsbeentjes te zitten om het afwikkelen van de loopbeweging niet te belemmeren en de juiste correctie te bewerkstelligen. 137


4.4 Schoenen Schoenen bestaan uit een tweetal onderdelen en wel het bovenwerk en het onderwerk. Het bovenwerk/schacht (overleer) bestaat uit voering, voorblad met neus en neusversteviging, tong, hielpanden en contrefort. Het onderwerk bestaat uit een binnenzool, cambreur, loopzool, rand, hak, achterlap, tussenzool en balplak.

De schacht kan uit een aantal onderdelen bestaan, dit is afhankelijk van het model. Een schacht gemaakt van leer heeft de voorkeur. Het leer dat veel gebruikt wordt, is runderleer. De voering, de binnenbekleding van de schacht, kan van diverse materialen gemaakt zijn. De meest gebruikte materialen zijn schapenleer, geitenchroom, splitleder, leer en katoen. De neus bevat een stijfheid om vorm te behouden, het doel hiervan is de tenen te beschermen. De neus moet ook voldoende hoog zijn om ruimte te geven aan de tenen, zeker als er sprake is van hamertenen of ruitertenen. De contrefort is een hielversteviger en bevindt zich in de achterzijde van de schoen. Het doel van de contrefort is om het hielbeen in de juiste stand te houden, vorm van de leest weer te geven en te behouden. Verder is het belangrijk dat de contrefort de hiel goed omsluit. De binnenzool moet van elastisch materiaal zijn en moet de oorspronkelijke vorm aannemen na de afwikkelfase. Plastisch vervormbaar zijn, zodat het makkelijk de vorm van de voet kan aannemen. 138


De cambreur is een gelengversteviger en heeft als doel de gelengbogen van de schoen in stand te houden, zodat de schoen niet kan doorzakken. De loopzool moet aangepast zijn aan het gebruiksdoel van de schoenen, denk maar aan sportschoenen, voor elke sport is er een speciale loopzool. Zo ook voor wandelschoenen, deze loopzool is meestal van rubber (synthetisch of natuurlijk). De hak moet de juiste hoogte en plaats hebben, dit is afhankelijk van het voettype. De achterlap is het zoolgedeelte van de hak, hier is ook de slijtage waarneembaar. Leest in relatie tot de voet Een leest is een beginstadium van een schoen. De leest is erg belangrijk voor de pasvorm, geen goede leest geen goede pasvorm. De schoen wordt om de leest gemaakt, deze blijft er in zitten tot het einde van het productieproces. Een leest kan vervaardigd zijn van hout of kunststof en is genormaliseerd, waardoor de leest geschikt is voor de meest gemiddelde normale voet. Elke type schoen heeft een eigen leest. De leest is mede bepalend voor de hakhoogte en teensprong. Verder is er een dames-, heren- en kinderleest en in diverse maten. Aan een leest zijn een aantal onderdelen te herkennen: Hielpartij, het achterste deel van de leest, daar waar uiteindelijk de hak wordt geplaatst. ballijn Gelengpartij, de plek waar de voetbogen hun plaats balpunt vinden, van ballijn tot hielpartij. Balpartij, tussen teen en gelengpartij, de plek waar de bal van de voet achterlijn kam ‘inschot’ (kopjes van de middenvoetsbeentjes) zich bevinden. Binnen dit gedeelte ligt het balpunt, midden op diepste deel balpartij de ballijn. Het balpunt ligt op 2/3 gedeelte vanaf de achterlijn. Dit punt is het diepste deel van de schoen. 139


Neus/teenpartij, het voorste gedeelte van de leest tot aan de ballijn, in dit gedeelte bevinden zich de tenen. Wreefpartij, bevindt zich op de wreef en is bepalend voor de ‘inschot’ van de schoen. Dit gedeelte moet ruim genoeg zijn om de schoen aan te trekken. Dit is ook de plaats waar met een hoge of lage wreef rekening wordt gehouden. Aan de leest zijn ook een aantal omvangsmaten te meten. Deze kunnen ook aan de voet gemeten worden. - De balmaat, over het breedste deel van de leest of voet, de bal. -D e eerste wreefmaat, vlak achter de bal van de leest of voet, daar waar het wat smaller wordt. -D e tweede wreefmaat, midden van de wreef en het midden van het geleng. - De hielmaat, van het buigpunt en via de hiel. Achterlijn, is erg belangrijk voor het voettype dat de schoen moet dragen. Afhankelijk van het voettype is de achterlijn meer of minder gebogen. Dit alles heeft te maken met de stand van het hielbeen. De achterlijn moet goed aansluiten. Zo zal een planus (platvoet) een ronde achterlijn en een excavatus (holvoet) een meer rechte achterlijn bezitten. Zwaairichting, de richting van de leest is erg belangrijk. De leest moet zoveel mogelijk overeenkomen met de natuurlijke richting van de voet. Er zijn drie zwaairichtingen: recht, iets gezwaaid en gezwaaid.

gezwaaid

iets gezwaaid

recht

De maat in relatie tot de voet De lengte van de schoen moet overeenkomen met de lengte van de voet in afwikkeling. De voet in afwikkelingsfase is altijd langer dan een statische voet. Daarnaast is een voettype ook bepalend voor de lengte, want een planus zal meer lengte nodig hebben dan een excavatus. De lengte wordt gemeten vanaf de achterkant van de hiel tot de langste teen, pas op dit is niet altijd de hallux (grote teen). De meting vindt plaats bij een belaste voet. Bij een belaste meting telt men er één 140


cm bij als lengtetoegift. Deze lengtetoegift is nodig voor de afwikkelfase want de voet is dan langer. De voet schuift altijd iets naar voren en de tenen mogen dan niet tegen de binnenkant van de neus stoten. Als er een puntige schoen wordt gemaakt moet men ook rekening houden met een overmaat, dit is de loze ruimte voor in de neus van de schoen. Hier passen de tenen niet in. De maat van de voet en schoen bepalen In nederland werkt men met de franse steek/maat: één cm = 1,5 franse steek en twee cm = drie franse steek. Een onbelaste voet is kleiner dan een belaste voet, maar een belaste voet is kleiner dan een voet in afwikkelfase. Hier moet rekening mee gehouden worden. Berekenen van de lengtemaat (bij een belaste voet): Meet de voet en neem het aantal centimeters, (gemeten vanaf de hiel tot het eind van de langste teen) hier telt men één cm lengtetoegift bij. Neem de helft van het nu verkregen aantal centimeters en tel die er ook bij op. Deze optelsom geeft de franse schoenmaat. Voorbeeld: 27 cm is voetlengte + 1 cm is lengtetoegift 28 cm + 14 cm is de helft van 28 42 dit is de franse schoenmaat Meet altijd beide voeten, voeten zijn nooit gelijk. Voor kinderschoenen telt men 15 mm bij belaste voet en 17 mm bij onbelaste voet erbij als lengtetoegift. Breedte van de schoen Wijdtemaat/omvangsmaat/balomvangsmaat Ook de voet moet in de breedte voldoende ruimte hebben. De breedte wordt gemeten rondom de bal van de voet, ter hoogte van de kopjes van de middenvoetsbeentjes. Ook hier wordt één cm toegift gegeven. Meet de omvang in centimeters en tel er één cm bij op. Dit getal wordt vermenigvuldigd met twee, trek er de franse schoenmaat van af en de wijdtemaat blijft over.

141


Voorbeeld:

24 cm is balomvang + l cm 25 cm x 2 50 cm - 42 is de franse maat 8 dit is de omvangsmaat of letter H

Wijdtecijfer wordt bij kinderen gebruikt. Bij volwassenen worden zowel cijfers als letters gebruikt.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 A B C D E F G H I J smaller ---------------------------- breder

Normaal is de balomvang 95% van de lengte. Is het minder dan spreekt men over een smalle en is het meer over een brede voet. Formule voor een juiste berekening is: balomvang in centimeters : voetlengte in centimeters x 100% =……% van de voetlengte. Hakhoogte De hakhoogte wordt bepaald door de leest, het verschil tussen het diepste punt (balpunt) en de onderzijde van de leest bij de hiel. Wijkt men af van de hakhoogte dan zal de schoen uit balans zijn. Bij een te lage hak heeft men het gevoel achter over te vallen en een te hoge hak geeft voorvoetproblemen. Elk voettype heeft een voorkeur voor een hakhoogte, zo zal een excavatustype gebaat zijn bij een hogere hak dan een planus. Een gemiddelde hakhoogte is 4 - 4,5 cm. De mode speelt vaak een grote rol bij de damesschoenen. De leest wordt aangepast voor een hoge hak. De hakhoogte heeft invloed op het evenwicht in het lichaam, er ontstaat een bekkenkanteling naar voren, dit wordt gecompenseerd door een holle rug. Hierdoor kunnen rugklachten ontstaan. Zwaairichting Schoenen moeten passen bij de voet. Met name het varus-type is gebaat bij een gezwaaide leest. Als men dit soort voeten in een rechte leest zou plaatsen, zorgt dit voor veel problemen. Problemen aan de voet gaan vaak gepaard met ingroeiende nagels. De schoen zal aan de laterale zijde gaan overlopen, het bovenleer hangt over de zool. 142


Pasvorm eisen De schoen moet aan een aantal pasvormeisen voldoen wil men lekker en comfortabel kunnen lopen. Als eerste de binnenzool, niet te verwarren met de zichtbare inplakzool, is het gedeelte dat direct tegen de leest aankomt en waar de schacht op bevestigd wordt. De binnenzool moet goed aansluiten op de onderkant van de leest en het liefst gemaakt zijn van leer. Vaak wordt synthetisch materiaal gebruikt. Een goed alternatief is lefa, dit is een product gemaakt van restanten leer. Verder is het belangrijk dat de binnenzool elastisch is, zodat het de rekbelasting kan opvangen tijdens de afwikkelfase. Het moet de oorspronkelijke vorm weer aannemen. Daarnaast moet een binnenzool plastisch vervormbaar zijn zodat het de vorm van de voet aanneemt, als ware het een voetbed. Belangrijk is dat de binnenzool dampdoorlatend is, het vocht moet snel worden afgevoerd, maar ook dat het vocht kan opnemen, hydrofiel. De binnenzool is ongeveer 2,5 à 3 mm dik. Binnenzoolplastiek Een binnenzoolplastiek heeft een hielkom, een balronding en een gelengvorm, deze zijn wat dieper dan bij een normale binnenzool. Deze verhogingen zijn meestal van kurk gemaakt. Vandaar dat een binnenzoolplastiek meer op een voet kan worden aangepast. De cambreur Een cambreur bevindt zich in de schoen tussen de binnen- en buitenzool. De cambreur loopt in het middengedeelte en wel vanaf de bal van de voet tot de overgang van zool naar hak. Het is een smal metalen reepje, soms kan het materiaal ook kunststof, hout of leer zijn. Tussen de hak en het voorste gedeelte van de loopzool bevindt zich een loze ruimte. Dit gedeelte is het geleng en zal de bodem niet raken, hetgeen betekent dat dit het zwakste deel van de schoen is. Om dit op te vangen plaatst men een cambreur. Het voorkomt dat de schoen doorzakt in het geleng. Natuurlijk worden er hoge eisen aan een cambreur gesteld, het moet vormvast en verend zijn. De voet mag niet in zijn natuurlijke beweging en functie worden belemmerd, maar het moet wel voldoende steun bieden. Wreefmaat De wreefmaat moet uiteraard correct zijn anders zal men de schoen niet of nauwelijks kunnen aantrekken. Ook voor een hoog en laag gewelfde voet is dit gedeelte belangrijk. Het moet voldoende ruimte 143


bieden en moet daarom afgestemd zijn op hoog en laag gewelfde voeten. Bij het maken van de leest wordt hier dus al rekening mee gehouden. De kam is verantwoordelijk voor de zogenaamde inschot van de schoen, waardoor de schoen dus makkelijk aangetrokken kan worden. Balpunt Het balpunt is het diepste gedeelte van de schoen. Het balpunt ligt midden op de ballijn, beide zijn een onderdeel van de balpartij. De plaats van de balpartij moet overeenkomen met de bal van de voet. Hak en teensprong worden bepaald door het balpunt. Balplak Tijdens het maken van de schoen wordt een laagje kurk aangebracht. ln deze kurklaag wordt tijdens het dragen het profiel van de voet afgedrukt. Hierdoor ontstaat een natuurlijk voetbed. Het natuurlijk gevormde voetbed komt de voet ten goede. De duurdere schoenen en met name de Goodyear bezitten een balplak. Hakhoogte en hakstand De leest is bepalend voor de teensprong en hakhoogte. Elk voettype heeft een voorkeur voor een bepaalde hakhoogte. Een gemiddeld verantwoorde hakhoogte is 4 à 4,5 cm. De hak moet ook op de juiste plaats onder de schoen bevestigd zijn, in het midden van het hielvlak. Een hak die te ver naar achteren is geplaatst, richting de achterlijn, zal in het geleng en de cambreur sneller doen breken. De hakhoogte is het verschil tussen het diepste punt bij de ballijn en de onderzijde van de hiel of neem de hakhoogte min de zooldikte en de zuivere hakhoogte blijft over.

teensprong

144

hakhoogte


Teensprong De teensprong bevindt zich aan de voorzijde van de schoen of te wel de neus van de schoen. Dit gedeelte staat een beetje omhoog. De teensprong is afhankelijk van de hakhoogte en van de stugheid van de schoen. De hoogte kan variëren tussen vijf en 20 mm. Als een hoge hak wordt geplaatst zal de voet nagenoeg niet afwikkelen en is de teensprong vrijwel nihil. De teensprong dient verder voor het voorkomen van het stoten van de neus tegen de bodem tijdens het lopen. Verder zorgt het voor spanning in de schoen met name aan de zijkanten, waardoor de schoen een betere omsluiting geeft aan de voet en minder snel zal gaan slippen. Is de teensprong te laag dan zal in het bovenleer ter hoogte van de kopjes van de middenvoetsbeentjes een plooi ontstaan. De neuspartij moet voldoende hoogte hebben, omdat tijdens het lopen de teensprong naar de bodem wordt gedrukt. De tenen mogen hierdoor niet bekneld raken. Het ontstaan van likdoorns onder de nagel behoort tot de mogelijkheden. Lengtetoegift Bij een juiste pasvorm hoort een juiste lengtetoegift. De toegift wordt door de fabrikant al aan de leest toegevoegd. Deze toegift moet er voor zorgen dat de voet voldoende ruimte heeft tijdens de afwikkelfase. De voet wordt langer en men glijdt iets naar voren in de schoen. Om te voorkomen dat de drager van de schoen steeds zijn tenen stoot, met alle gevolgen die kunnen ontstaan, zoals een loslaten van de nagel, likdoorns onder de nagel of op de toppen van de tenen, heeft men deze lengtetoegift aan de voetlengte toegevoegd. Lengtetoegift is ook afhankelijk van het voettype, maar ook van de souplesse van de voet. Een planustype zal zelfs meer lengtetoegift nodig hebben dan een excavatustype. Overmaat Naast lengtetoegift, wat bij alle schoenen wordt toegepast, zijn er ook schoenen waar nog een overmaat aan wordt toegevoegd. De schoenen met erg spitse neuzen kennen zo'n overmaat. Dit is nodig, omdat de tenen nooit in het spitse gedeelte passen. De tenen hebben dan te weinig ruimte.

145


Contrefort/hielversteviger De contrefort bevindt zich aan de achterzijde van de schoen, daar waar de achterlijn zich bevindt. Tussen het overleer en de binnenvoering wordt versteviging van kunststof aangebracht. Deze versteviging is nodig om het hielbeen in de juist stand te houden. Sluiting in de hiel/achterlijn De achterlijn bevindt zich in het hielpand. De achterlijn kan meer of minder gebogen zijn, afhankelijk van het voettype. Dit heeft te maken met de stand van het hielbeen. De achterlijn moet goed aansluiten aan de hiel. Is de sluiting te ruim dan glipt de voet uit de schoen. Is de sluiting te nauw dan komt er te veel druk op de aanhechting van de achillespees te staan. Elk voettype heeft een voorkeur voor een bepaalde ronding, zo zal een planus een ronde achterlijn prefereren en een excavatus een meer rechte lijn. Loopzool Ook de loopzool is een belangrijk onderdeel van de pasvorm. Een loopzool moet voldoende dik zijn, drie à vier mm. Is dit niet het geval en de zool is dunner dan zal de drager elk steentje onder de voet voelen en daardoor anders gaan lopen. Vaak kan dit gevolgen hebben voor de belasting verder in het lichaam. Een loopzool mag niet te glad, maar ook niet te stroef zijn, dit bemoeilijkt het lopen. Het doel van de schoenen is bepalend voor welke loopzool wordt gekozen. Denk maar aan sportschoenen, diverse sporten elk met hun eigen loopzool. Dansschoenen moeten juist glad zijn en hebben daarom meestal een leren zool. Wandelschoenen hebben vaak een rubberzool om meer grip te hebben. De juiste snit Er zijn geen twee paar voeten hetzelfde en zelfs kan er verschil zijn tussen de linker en de rechter voet. Voor elk voettype is er wel een paar schoenen dat tegemoet komt aan het draagcomfort. De schoenenbranche heeft een aantal grondmodellen aangepast (genormaliseerd), waardoor er voldoende schoenen op de markt zijn voor elke voettype. Naast de snit voor verschillende voettypes moet er rekening gehouden worden met de zwaairichting van de voettypes. Als een grondmodel niet overeenkomt met het voettype dan spreekt men over 146


een pasvormfout. Een goede schoen moet voldoende lengte en breedte bevatten. De balpartij moet overeenkomen met de bal van de voet en op de juiste afstand van de achterlijn gesitueerd zijn. Teensprong en hakhoogte moeten correct zijn, want 70% van het lichaamsgewicht rust op het hielbeen. Het dragen van hoge hakken zorgt voor een verplaatsing van het lichaamgewicht en wel naar de voorvoet, deze draagt normaliter 30% van het lichaamsgewicht. Ook het model draagt bij aan het draagcomfort. Een molière, een veterschoen, is voor verschillende voettypes geschikt. Daarnaast is er een pump, een schoen die laag op de wreef is uitgesneden, men kan er zo instappen, deze schoen heeft geen sluiting. Als aan alle eisen voor een bepaald voettype is voldaan en er is afgestemd op het gebruiksdoel heeft men een comfortabele schoen. Slecht passend schoeisel heeft functievermindering van de voet tot gevolg, het lopen wordt bemoeilijkt en uiteindelijk zullen er allerlei klachten ontstaan zowel in en aan de voet en verder in het lichaam. Doe bij de aanschaf van schoenen zo weinig mogelijk concessies aan het voetcomfort, de voet moet elke dag de natuurlijke functies kunnen vervullen. De kinderschoen Kinderen die gaan lopen hebben schoenen nodig om hun voeten te beschermen tegen invloeden van buitenaf, zoals glas of hondenpoep. Kindervoeten hebben wel goed passend schoeisel nodig anders doen ze meer kwaad dan goed. Voor kinderschoenen is breedte, lengte en hoogte van de neus erg belangrijk. Het materiaal van de schoen is net zo belangrijk, voeten transpireren, waardoor leer de voorkeur heeft. De schoen heeft een stevige contrefort nodig, om het hielbeen op plaats te houden, een niet te dunne, buigzame en antislip loopzool. Het binnenwerk van de schoen moet voorzien zijn van een binnenzoolplastiek die de vorm van de kindervoet aanneemt, een gezonde kindervoet heeft géén speciale steun nodig. Kinderschoenen moeten regelmatig worden gecontroleerd op lengte en breedte, een kind geeft niet gauw aan wanneer schoenen te klein zijn. Elk voettype heeft z'n eigen voorkeur wat betreft het draagcomfort, pasvormeisen.

147


PLANUS-type, platvoet Een soepele voet en doorgezakte voetbogen. Bovenleer: soepel Onderwerk: soepel en buigzaam Binnenzoolplastiek: geen of weinig aangepast Hakhoogte: max. drie cm Achterlijn: normaal rond Zwaairichting: recht Wijdtemaat: normaal, zware voeten extra wijdtemaat Extra ruimte: voldoende lengte, in verband met een soepele voet Soort schoen: naar keuze, maar vaak toch voorkeur voor moliere VALGUS-type Hielbeen proneert, binnenenkel buigt naar mediaal Bovenleer: soepel en stevig Onderwerk: buigzaam en stevig Binnenzoolplastiek: aangepast in het mediale geleng Hakhoogte: max. 3,5 cm Achterlijn: normaal rond Zwaairichting: recht Wijdtemaat: normaal, zware voeten extra wijdtemaat Extra ruimte: normaal Soort schoen: een moliere bij slanke voeten en als er sprake is van een hoog lichaamsgewicht. VARUS-type Supinatie of gezwaaide voet. Mediaal een hoge wreef en lateraal een lage wreef. Bovenleer: soepel en vorm behoudend Onderwerk: buigzaam en vorm behoudend Binnenzoolplastiek: aangepast, geen binnengelengsteun Hakhoogte: max. vier cm Achterlijn: enigszins recht Zwaairichting: gezwaaid Wijdtemaat: aangepast Extra ruimte: voor hoge wreef en teenpartij Soort schoen: naar keuze

148


EXCAVATUS-type holvoet, hoge wreef, hoge lengtebogen, klauw en hamertenen. Bovenleer: vorm behoudend maar niet stug Onderwerk: buigzaam Binnenzoolplastiek: aangepast met hielkom en balronding Hakhoogte: max. vijf cm Achterlijn: vrij recht Zwaairichting: recht, soms licht gezwaaid Wijdtemaat: aangepast Extra ruimte: voor hoge wreef en hoge teenpartij Soort schoen: naar keuze, vaak voorkeur voor een pump Slijtagepatroon van hak en zool Slijtage hak Normaal is de slijtage van de hak lateraal achter, als de hak midden achter is versleten dan hebben we te maken met een te kleine schoen. Ook kan de hak te laag zijn voor het desbetreffende voettype. Slijtage van de gehele laterale zijde is toe te schrijven aan het varus type. Mediaal achter is meestal de oorzaak van een belemmering van de supinatoren of een ontlasting van een bepaald pijnpunt. Verder komt het ook voor bij een dropping first. Slijtage van de gehele mediale zijde van de hak is te wijten aan een valgustype of x-benen. Frontzijde van de hak, rand richting het zoolgedeelte, hier treedt slijtage op als de lengtebogen van de voet niet overeenstemmen met het lengtegewelf van de schoen. Ook bij een platvoet komt dit wel eens voor, als de cambreur niet stevig genoeg of de hak te hoog is. Soms komt het ook voor dat de hak verkeerd onder de schoen is geplaatst. Slijtage hak

lateraal achter

gehele laterale zijde

mediaal achter

gehele mediale zijde

frontzijde

midden achter

149


Slijtage van de loopzool Balpunt is normaal, het balpunt gelegen in de balpartij is het diepste gedeelte van de schoen. Bij een normaal slijtagepatroon zal het balpunt egaal versleten zijn. Is de zool vóór het balpunt versleten (richting tenen) dan heeft men te maken met een lange hielpartij. Als de schoen te klein is, komt dit ook voor, de balpartij van de voet ligt over het balpunt van de schoen. Andersom komt het ook voor dat de zool een slijtage vertoont achter het balpunt (richting hak), dit heeft als oorzaak dat de hielpartij te kort is. Slijtage van het gehele teenstuk is het gevolg van een te kleine schoen. De teensprong wordt naar beneden gedukt en gaat voor een deel z'n functie voorbij. Mediale zijde van de zool komt voor bij een valgustype en bij een dropping first, het kopje van het eerste middenvoetsbeentje wordt sterk naar onderen gedrukt. Deze slijtage komt ook bij x-benen voor. Laterale zijde van de zool komt voor bij een varustype, of als de schoen te klein is. Bij een dropping first kan deze slijtage ook voorkomen, omdat men steeds meer lateraal gaat afwikkelen. Bij een hallux rigidus is ook meestal de laterale zijde versleten en onder de grote teen, dit heeft te maken met de afwikkeling. Vaak ziet men ook een draaisnijvlak op het midden van de zool, dit is erg kenmerkend voor een hallux rigidus. Slijtage zool

balpunt normaal

gehele teenstuk

150

vóór het balpunt

laterale zijde draai-snijvlak onder grote teen

achter het balpunt

mediale zijde


Voetafdruk in de schoen Ook binnenin de schoen is een afdruk van de voet waar te nemen, deze is te herkennen aan de donkere kleur. Als er druk op de hiel ontstaat zoals bij een excavatus, dan zal er een donkere verkleuring waar te nemen zijn en een ietwat verdiepte hielkom. Verkleuring bij de voorvoet wordt veroorzaakt door een excavatus of een spreidvoet, vaak is er ook een verdieping voelbaar. Als er afdrukken van de tenen zichtbaar zijn komt dit door hamer- of klauwtenen. Is er een egale afdruk en over de gehele binnenzool zichtbaar, dan heeft dit te maken met een planus. Bovenwerk/schacht Ook het bovenwerk kan allerlei uitbochtingen en plooien vertonen. Hamer- en klauwtenen zijn erg goed te herkennen in het bovenwerk, met name in de neuspartij. Is er een hallux rigidus aanwezig dan kan men deze herkennen aan de uitstulping aan de dorsale zijde van de schoen, ter hoogte van het kopje van het eerste middenvoetsbeentje. Ook de hallux valgus is aan de mediale zijde van de schacht plooien bovenleer waar te nemen, hier ziet men een uitstulping naar mediaal. Verder is kenmerkend voor een hallux valgus de plooien die verlopen van mediaal achter de uitstulping naar lateraal voor van de schoen. In het bovenwerk kunnen allerlei plooien ontstaan. Bij een normale voet zullen er ondiepe dwarse plooien ontstaan. Bij een excavatus zullen deze plooien veel dieper zijn. Een hallux rigidus vertoont ook plooien en wel van mediaal voor, dus voor de uitstulping, naar lateraal achter van de schoen, en soms ziet men zelfs lengte plooien in het mediale lengtegewelf. Overhangen bovenwerk/schacht Een varustype is te herkennen aan het overhangen van het bovenwerk aan de laterale zijde van de schoen en zeker als deze ook nog in een schoen loopt, te kleine schoen, overhangen bovenwerk/schacht gemaakt op een rechte leest. Bij een schoen die te smal is zal het bovenwerk zowel mediaal als 151


lateraal gaan overhangen, dit ziet men vaak bij een transversus. Het overhangen van de schacht bij neus en hiel komt voor bij een te kleine schoen. Als het bovenwerk in het binnengeleng gaat overhangen, hebben we te maken met een valgustype. Onderzoek bij het gaan met schoenen Tijdens het onderzoek bij het gaan is het belangrijk dat de persoon van de onderzoeker afloopt, zodat vanaf de achterzijde goed gekeken kan worden hoe de persoon loopt. Als het schoeisel niet voldoet aan de comforteisen van het voettype, dus iemand loopt niet prettig op de schoenen, is dit waar te nemen aan het looppatroon. Men ziet een verschil tussen het lopen met en zonder schoenen. Ook wordt gekeken naar de afwikkeling, is deze goed of verloopt deze voornamelijk over mediaal of lateraal. Let ook op de kanteling van het hielbeen, is de schoen in staat om het hielbeen op de plaats te houden. Onderzoek bij het staan met schoenen Bekijk de voeten met schoenen vanaf de achterzijde van de cliënt. Bekijk de enkels, puilen deze naar mediaal. De stand van de achillespezen, staan deze in een neutrale of x-vorm. Het bovenwerk, vertoont deze uitbochtingen en waar. Noteer dit zorgvuldig op de anamnesekaart. Bekijk de schoenen ook op slijtage van hak en zool. Vergelijk de bevindingen van de observatie met en zonder schoenen, zijn er verschillen dan kan de binnenzoolplastiek de oorzaak zijn, deze voldoet niet aan de eisen van het desbetreffende voettype. Dit geldt ook voor het bovenwerk. Contrefort kan te slap zijn, waardoor deze het hielbeen niet op de plaats kan houden. Het is ook mogelijk dat de schoenen wel voldoen, de bevindingen van het staan en lopen op blote voeten zijn dan in dit geval bij het lopen en staan met schoenen niet of nagenoeg niet waar te nemen. Al deze bevindingen moeten met de cliënt worden besproken, zodat er een goed advies meegegeven wordt voor de aanschaf van nieuwe schoenen. Maakwijze schoenen Preventieschoen Deze schoenen werken preventief, ze voldoen aan algemene eisen en zijn geschikt voor elk individu zonder specifieke voetproblemen. De schoen moet ervoor zorgen dat de voet zo optimaal mogelijk kan bewegen zonder dat het voor problemen gaat zorgen. Een schoen geeft 152


niet alle vrijheid aan een voet. Een preventieschoen is niet geschikt om een steun- of correctiezool in te dragen. Hiermee moet tijdens de productie rekening gehouden worden. Een preventieschoen kan volgens een drietal fabricageprocédés worden gemaakt en wel: • gelijmde schoen; • genaaide schoen, Goodyear methode en flexibele methode; • gevulcaniseerde schoen. Gelijmde schoen Als het bovenwerk in elkaar is gezet, moet deze over een leest worden getrokken en bevestigd aan de binnenzool. In vaktermen spreekt men over zwikken. Het bovenwerk is aan de onderzijde langer dan de leest, dit is de zwikinslag deze wordt naar binnen geslagen.Tijdens het bevestigen van de schacht aan de binnenzool wordt gebruik gemaakt van alleen lijm of een combinatie van lijm en täcks, dit zijn kleine spijkertjes. Vervolgens wordt de cambreur/gelengversteviger aangebracht. Alle oneffenheden worden weggewerkt met gemalen kurk vermengd met lijm. Hierna wordt de loopzool er onder gelijmd. schacht binnenzool loopzool

zwikinslag

zwikinslag binnenzool zwikinslag binnenzool

Genaaide methode: flexibele methode Ook bij deze methode wordt eerst een bovenwerk/schacht over een leest getrokken (zwikken). De rand van de schacht wordt naar buiten omgeslagen en vastgenaaid (aflappen) op de overstekende rand, ongeveer één cm van de binnenzool. De schoen wordt voorzien van een cambreur en als laatste wordt de loopzool eronder gelijmd. Soms wordt binnenzool, schacht en loopzool in één keer aan elkaar vast153


genaaid, het stiksel is in de rand zichtbaar. Deze schoenen zijn zeer duurzaam, buigzaam en licht in gewicht. Deze methode wordt vooral toegepast bij kinder- en wandelschoenen. Genaaide schoen: Goodyear methode De Goodyear methode is een arbeidsintensieve methode. Op de binnenzool, aan de onderzijde, wordt een lip of band genaaid. De schacht wordt door middel van het binnennaaien aan deze lip vastgezet. Om de schoen wordt vervolgens een extra rand genaaid en de cambreur wordt bevestigd. De ruimte, wat de hoogte is van de lip, wordt opgevuld met een dikke laag gemalen kurk vermengd met een bindmiddel. Deze dikke laag kurk noemt men ook wel balplak en zorgt voor een extra draagcomfort, men loopt een eigen voetprofiel in de schoen. Tot slot wordt de loopzool aan de extra rand genaaid. Deze schoen is zeer duurzaam en comfortabel. De schoen is uitermate geschikt voor gevoelige voeten. Gevulcaniseerde schoen Bij deze methode wordt gebruik gemaakt van zeer hoge temperaturen om het bovenwerk/schacht aan het onderwerk (binnenzool en loopzool) te bevestigen. Dit gebeurt door middel van een gietprocédé. Dit geeft een perfecte hechting. Voor het onderwerk wordt een hittebestendige kunststof gebruikt. Er kan door de hoge temperaturen geen leren binnenzool worden gebruikt, deze zal verbranden. Het zijn sterke schoenen, maar voldoen vaak niet aan de hydrofiele en thermische eisen die aan een schoen worden gesteld. Deze methode wordt gebruikt voor vrijetijd-, sport- en bergschoenen, werk- en veiligheidsschoenen.

154


Speciaalschoenen Correctieschoen met ingebouwde steun Deze schoen is bedoeld om steun te geven of te corrigeren. De binnenzoolplastiek heeft een diepe hielkom en de hoogte van de gelengsteun is afhankelijk van het voettype. Er moet een zo optimaal mogelijk contact zijn tussen de voet en de binnenzoolplastiek. De schoen zelf heeft meestal een lange contrefort en een stevige stalen cambreur. De schoen moet voorzien zijn van een leren binnenzool en een voor het doel geschikte loopzool. Verder is het belangrijk dat het bovenwerk vormvast en soepel is. Het liefst zo min mogelijk naden en stiksel. Deze schoen is altijd nog verder aan te passen door middel van losse supplementen, afhankelijk van wat nodig is voor het voettype. Correctieschoen met losse supplementen Bij het vervaardigen van deze schoenen wordt al rekening gehouden met de benodigde ruimte. De verkregen ruimte verloopt over de gehele zooloppervlakte. Deze schoen bevat een binnenzool met supplementen en is uitneembaar. De supplementen worden meestal gemaakt van kurk afgedekt met leer, dit geeft een schokabsorberende werking, waardoor deze schoenen ook geschikt zijn voor mensen met gevoelige voeten. De supplementen zorgen voor een zacht maar stevig voetbed. De schoen moet aan een aantal eisen voldoen en wel het bovenwerk moet vormvast en soepel zijn en het liefst zonder naden en stiksels, verder zal er een stevige contrefort aanwezig moeten zijn. Deze schoenen zijn verkrijgbaar bij de schoenspeciaalzaak en bij de orthopedische schoenmaker. Steunzoolschoenen In deze schoenen zit geen binnenzoolplastiek;, op deze plaats komt de steunzool. Bij de fabricage van de schoen wordt al rekening gehouden met de ruimte die nodig is voor een steunzool. Deze ruimte verloopt van de hiel tot het eind van het geleng en wel aan de onderzijde. Als er te weinig ruimte is voor een steunzool komt de voet te hoog in de schoen, waardoor de schoen gemakkelijk zal gaan slippen. Er moeten hoge eisen aan deze schoen worden gesteld. Zoals een goede hakhoogte, de contrefort moet hoog genoeg zijn en een juiste wreefmaat. De schoen moet goed om de voet sluiten en de steunzool mag niet opwippen of uit balans raken. Uiteraard moet ook hier het bovenwerk vormvast en soepel zijn met zo min mogelijk naden en stiksels.

155


Semi-orthopedische schoenen Deze schoenen zijn bedoeld voor mensen die geen passend confectieschoeisel meer kunnen kopen. De schoenen hebben een extra breedtemaat en vaak een hoge teenpartij. Er is meer rekening gehouden met de moeilijke voet. Deze schoenen zijn verkrijgbaar bij de schoenspeciaalzaken en de gespecialiseerde voetverzorger. De cliënt betaalt de schoenen zelf, de zorgverzekeraar vergoedt deze schoenen niet. Orthopedische schoenen De schoenen zijn in twee uitvoeringen te verkrijgen. De eerste uitvoering zijn schoenen die speciaal op maat van de individuele voet gemaakt worden, dit op aanwijzingen van een orthopedisch specialist of revalidatiearts. Deze uitvoering wordt ook wel de A-uitvoering genoemd. De B-uitvoering is eigenlijk een confectieschoen, waarbij de orthopedische schoenmaker op aanwijzing van een orthopeed of revalidatiearts veranderingen aanbrengt. Deze schoenen worden binnen de orthopedische schoenen ook wel semi-orthopedische schoenen genoemd. Niet te verwarren met de bovengenoemde semi-orthopedische schoenen, waarbij dus geen arts aan te pas komt. Deze twee uitvoeringen worden in overleg met de zorgverzekeraar en afhankelijk van de zorgpolis vergoed.

156


4.5 Zolen Men kan uit twee soorten zolen kiezen, maatwerk of confectie. • Confectiezolen. Deze worden kant en klaar afgeleverd en zijn dus niet op de individuele voet afgestemd. Ze zijn verkrijgbaar in de diverse schoenmaten. Het nadeel is dat ze niet altijd passen, elke voet is anders. Voor het maken van confectiezolen worden verschillende materialen gebruikt, zoals kunsthars, nylon, kurk met leerdek, staal, plexidur, kurkrubber, rubber, PPT en leer. • Maatwerkzolen zijn zolen die op maat van de individuele voet gemaakt worden. Deze zolen moeten op de juiste manier en nauwkeurig worden aangemeten. Voor het aanmeten wordt gebruik gemaakt van een blauwdruk of een gipsnegatief en -positief. Verder kan men ook gebruik maken van een voetnegatief in birkoschuim. Aan de hand van deze gegevens en de klachten worden de zolen op maat gemaakt. Het voordeel van deze zolen is, dat de pasvorm goed is. Het nadeel is dat ze niet in elke schoen passen. • Controle geschiedt na zes weken en daarna eenmaal per jaar. De zolen en de voeten worden bekeken op onregelmatigheden. Zijn er onregelmatigheden of klachten, dan moeten de zolen worden aangepast of vernieuwd. Belangrijk is dat men een goede gebuiksaanwijzing bij de zolen levert, zoals het wennen aan de zolen en het onderhoud. Uiteraard is een goed schoenadvies hier op z’n plaats. Functie van de zolen Zolen kunnen op diverse manieren een functie vervullen. De functie van profylactische zolen is preventief, wat wil zeggen, proberen klachten te voorkomen. Andere zolen hebben als functie de voet te ondersteunen of verlichting te geven. Hierbij moet men denken aan voeten die doorzakken of pijnlijk zijn. Een andere categorie is zolen die de stand van de voet veranderen, waardoor de afwikkeling wordt verbeterd. • Steunzolen, het doel is het ondersteunen van het voetgewelf, mediaal, lateraal, voorste- en dwarsgewelf en voetwortel. De zolen worden toegepast bij beginnende doorzakkingsverschijnselen.Voordat men hiertoe overgaat, is het raadzaam om eerst voetoefeningen te proberen. Als deze oefeningen te weinig of geen resultaat opleveren, kan men steunzolen adviseren. Ook tijdens het dragen is het belangrijk om voetoefeningen te doen om de spieren actief te houden. Steunzolen lopen van de hiel tot proximaal van kopjes van de middenvoetsbeentjes. 157


• Correctiezolen, het doel is zowel de voet als de stand van de voet te corrigeren. Deze correctie heeft een gunstige invloed op de afwikkeling. Verder zorgen ze voor meer evenwicht in het draagvlak van de voet. Correctiezolen lopen van hiel tot proximaal van de kopjes van de middenvoetsbeentjes. • Voetbed, heeft zowel een ondersteunende als een corrigerende functie op de afwikkeling. Een voetbed loopt van hiel tot eind van de tenen. Het teenbalkje geeft steun aan de tenen. Een voetbed kan bij diverse voetafwijkingen worden toegepast. Het is mogelijk om door middel van een voetbed specifieke correctie of ondersteuning te geven of pijnpunten drukvrij te maken. Een voetbed is gemakkelijk te corrigeren door middel van slijpen. Een voetbed kan worden bekleed met leer of rubberkatoen en kan worden gecombineerd met ander materiaal zoals pedilastik, PPT en roval foam. • Therapiezolen, ofwel proprioceptieve zolen zijn ontworpen door de neuroloog R.J. Bourdiol. Het doel van deze zolen is het verbeteren van de beweging en statiek van de voet. Hierdoor hebben ze invloed op houding, beweging van het lichaam en de spanning van de spieren. Het materiaal waar de zolen van gemaakt zijn bestaat uit een leren zool met kurkelementen, de bovenkant is afgedekt met leer. Een therapiezool loopt van de hiel tot proximaal van de kopjes van de middenvoetsbeentjes. • Supplementen, hebben als doel plaatselijk te corrigeren of te ondersteunen. Het zijn losse elementen die men zelf op maat maakt of in de confectie koopt. De materialen die ondermeer gebruikt worden zijn kurk, plastazote, roval foam, leer en silicone. Confectie supplementen zijn pelotten, gelengkeilen en hielkussens. Voor het aanmeten van zolen zijn diverse voorafgaande werkzaamheden noodzakelijk • Het uitvoeren van een groot voetonderzoek. • Het maken van een statische en een dynamische blauwdruk. • Het maken [indien nodig] van een gipsnegatief en –positief. Ook kan men gebruik maken van birkoschuim. Indicaties voor zolen zijn specifieke pijnklachten, zoals pijn aan de hiel, onder de hiel of bij mortonse neuralgie, platvoeten of insufficiënte holvoeten. Verder kunnen zolen aangemeten worden bij extreme eeltvorming door een verkeerde stand van de voet of bij een hallux rigidus. 158


Na overleg en/of op advies van de arts, als het gaat om opheffen van tijdelijke post-traumatische klachten (zwikken na bijvoorbeeld distorsie, luxatie, contusio) pre- of postoperatief bij een hallux valgus (in juiste stand te houden) beginnende voetdeformaties welke statische klachten geven (pijn, vermoeidheid). Contra-indicaties voor zolen zijn: • contracte platvoeten; • traumatische platvoeten; • circulatiestoornissen; • neurologische afwijkingen; • ankylosen; • contracturen. Indicatie specifiek Platvoet/planus Paralytische: supinatiewig, lichte ondersteuning mediaal materiaal: zacht, supplementen GEEN STEUNZOOL Rachitische: lichte ondersteuning in verband met eeltvorming GEEN CORRECTIE Statische: stalen steunzool

Plano-valgus: maatwerk zool met mediaal een opstaande rand correctie accent ligt bij het tafelvor- mig uitsteeksel van het hielbeen Rigide: zacht voetbed/maatwerkzool Pes valgus: ontstaan door een kort eerste middenvoetsbeentje maatwerkzool met extra verhoging onder het kopje van het eerste mid denvoetsbeentje Pes valgus: ontstaan door overbelasting verende steunzool en of corrigerend voetbed Pes valgus: os naviculare puilt uit maatwerk steunzool, licht verend materiaal of maatwerk voetbed correctie accent: mediaal 159


Pes varus: correctiezool verhoging lateraal met name onder kopje vier en vijf van de middenvoetsbeentjes

Transversus: steunzool, correctiezool of voetbed. altijd met verhoging achter de kopjes van de middenvoetsbeentjes

Pes excavatus: alleen bij insufficiënte holvoeten. Pijn, vermoeidheid komt door veelspanning op de spieren en banden; de voet zakt door Maatwerk steunzool van verend materiaal of een zacht voetbed Specifieke pijnklachten Hielspoor: Mortonse: neuralgie

pijn onder de hiel zooltje met een gat verend druk opvangend voetbed vaak ook met siliconestukje op te vangen

Hallux rigidus: a fwikkelbalkje onder de schoen of maatwerkzool met afwikkel­balkje. Materialen: De keuze hangt af van de voeten, het beroep en het gewicht. Zware voeten zijn met licht materiaal niet gediend. Steunzolen en schoenen schakelen een groot gedeelte van de functie van de voeten uit, met name de afwikkeling. Vooral de hardheid speelt hierbij een rol. Losse steunzolen passen niet in iedere schoen; er zal dan een speciaalschoen aan te pas moeten komen. De voet, de steun en de schoen behoren één functionele eenheid te vormen. Kunsthars soort zool: steunzool maakwijze: confectie voordeel: licht in gewicht, geen oxidatie, grote veerkracht gebruik: bij lichte klachten

160


Nylon soort zool: steunzool maakwijze: confectie voordeel: licht in gewicht nadeel: niet vervormbaar, kraken en glijden, neemt geen vocht op gebruik: bij lichte klachten Kurk/leer soort zool: steunzool maakwijze: confectie en maatwerk voordeel: licht materiaal, neemt vocht op, gemakkelijk vervormbaar nadeel: wordt door opname van vocht sneller aangetast gebruik: bij lichte en zwaardere klachten Staal soort zool: steun- en correctiezool maakwijze: confectie en maatwerk voordeel: niet gemakkelijk vervormbaar, stevig nadeel: koud, glijden, zwaar in gewicht, schoenen slijten sneller gebruik: bij personen boven de 80 kg Duralluminium soort zool: steun- en correctiezool maakwijze: confectie en maatwerk voordeel: licht materiaal, gemakkelijk vervormbaar, veerkrachtig nadeel: kan oxidatievlekken veroorzaken, harde zool gebruik: bij lichte klachten Kurkrubber soort zool: steun- en correctiezool maakwijze: confectie voordeel: licht materiaal, zelf gemakkelijk te corrigeren door slijpen en opbouwen flexibel gebruik: lichte klachten, met name in sportschoenen als schokdemping

161


Rubber soort zool: steun- en correctiezool maakwijze: confectie voordeel: licht in gewicht, flexibel, gemakkelijk vervormbaar nadeel: niet geschikt voor transpirerende voeten gebruik: lichte klachten, voornamelijk in sportschoenen PPT soort zool: steunzool maakwijze: confectie en maatwerk voordeel: licht in gewicht, flexibel, slijt- en vormvast, wel of niet geperforeerd nadeel: niet vervormbaar gebruik: lichte klachten, voornamelijk in sportschoenen, schok­absorberend Kurk soort zool: correctie- en therapiezool, supplementen maakwijze: confectie en maatwerk voordeel: elastisch kurk brokkelt niet en is vormvast, goed slijpbaar nadeel: natuurkurk brokkelt snel, snel slijtage gebruik: lichte en zwaardere klachten Leer soort zool: steun-, correctie- en therapiezool, supplementen en voetbedden maakwijze: confectie en maatwerk voordeel: licht in gewicht nadeel: niet geschikt voor transpirerende voeten gebruik: lichte en zwaardere voetafwijkingen Plastozote en Roval foam soort zool: steunzool, gemakszool en supplementen maakwijze: maatwerk voordeel: materiaal is zelfvulkaniserend, licht in gewicht, verhit en onverhit te gebruiken en is in verschillende dikten en hardheden verkrijgbaar nadeel: neemt geen vocht op, niet duurzaam gebruik: lichte en zwaardere voetafwijkingen diabetische en reumatische voet, bejaarde voet inlay in sportschoenen 162


163


164


165


166


5.1 Principe en doel van de Arbowet Volgens de Nederlandse wetgeving zijn werkgevers en werknemers samen verantwoordelijk voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Een goed werkklimaat en een veilige en gezonde werkplek, hebben over het algemeen een positieve invloed op terugdringing van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, wat weer direct en indirect bijdraagt aan een beter bedrijfsresultaat. De arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet ’98) is het fundament van een goed arbeidsomstandighedenbeleid. De wet geldt voor alle werkgevers en werknemers in Nederland, en is een stuk eenvoudiger, helderder en beknopter dan de vorige wetten. De Arbowet is een zgn. kaderwet, een raamwet voor nadere regels, en geeft alleen algemene bepalingen over het arbobeleid binnen een onderneming. Bijvoorbeeld over de uitgangspunten van het beleid, over de risico-inventarisatie & evaluatie (daarover later meer) en over de ondersteuning door deskundige diensten en/of personen. Binnen die kaders bestaat vrijheid om het beleid toe te spitsen op de eigen situatie. Daar waar mogelijk, is in de Arbowet gebruik gemaakt van ’doelvoorschriften’ waarin is vastgelegd waaraan moet worden voldaan. De weg om die doelen te bereiken kan per onderneming anders zijn en op die manier sluit de Arbowet aan bij de gedachte dat arbobeleid maatwerk moet zijn. Materiële bepalingen over arbeidsomstandigheden zijn niet in de Arbowet zèlf opgenomen, maar in het Arbobesluit en de Arboregeling. Het Arbobesluit en de Arboregeling bevatten regels over concrete arbeids­risico’s. Vooral hierin is het basisniveau van bescherming vastgelegd. Het Arbobesluit bevat ook afwijkende en aanvullende regels voor bijzondere sectoren zoals onderwijs, politie en brandweer, vervoer, justitiële inrichtingen en defensie en bijzondere categorieën werknemers zoals jeugdigen, zwangere werkneemsters, werkneemsters die borstvoeding geven en thuiswerkers. Het voorkomen van ongevallen, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zijn in principe de belangrijkste doelstellingen van de Arbowet 1998.

167


Praktische uitvoering van de Arbowet Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) Elk bedrijf met personeel moet (laten) onderzoeken of het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken aan de gezondheid van de werknemers. Dit onderzoek, dat schriftelijk of digitaal moet worden vastgelegd, wordt een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) genoemd. Deze verplichting bestaat sinds 1 januari 1994. Een plan van aanpak met daarin verbeteringsmaatregelen maakt deel uit van deze RI&E. In de RI&E dient aandacht te worden besteed aan alle aspecten die te maken hebben met de veiligheid, de gezondheid en het welzijn (VGW) van werknemers. De hoofdaandachtsgebieden waaraan in ieder geval aandacht besteed moet worden zijn de volgende: • Arbozorg: met daarin onder andere taken, bevoegdheden, voorlichting enzovoort. • Algemene voorzieningen: inrichting gebouwen, vluchtwegen enzovoort. • Fysische factoren: geluid, verlichting, klimaat, straling enzovoort. • Gassen, dampen en stof: blootstelling, opslag, etikettering enzovoort. • Lichamelijke belasting: tillen, duwen, trekken van zware lasten enzovoort. • Werkplekinrichting: staan, zitten, bewegingsruimte, beeldschermen enzovoort. • Gereedschappen en machines: beveiliging, elektrische gevaren enzovoort. • Functie-inhoud en werkdruk: moeilijkheid, autonomie, werktempo enzovoort. • Werk- en rusttijden: roosters, pauzes, ploegendiensten enzovoort. Al naar gelang de specifieke risico’s in een bedrijf zal men natuurlijk meer op detailniveau moeten kijken. De RI&E moet volgens de Arbo-wet compleet, betrouwbaar en actueel zijn en het moet op papier staan zodat het door alle werknemers kan worden ingezien. De RI&E moet afzonderlijk aandacht besteden aan risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers, zoals: • jeugdigen; • ouderen; • gehandicapten; 168


• • • • •

zwangere werkneemsters; thuiswerkers; vakantiewerkers; werknemers met deeltijdbanen; werknemers met een flexibele arbeidsrelatie.

Plan van aanpak In een plan van aanpak moet de werkgever aangeven binnen welke termijnen concrete maatregelen in verband met de geïnventariseerde risico’s uit de RI&E worden genomen. Ziekmelding, controle, verzuimbegeleiding en reïntegratie Als een werknemer zijn werk niet kan verrichten door ziekte, meldt hij zich ziek. Na deze ziekmelding kan overgegaan worden tot verzuimcontrole en moet gestart worden met de verzuimbegeleiding. Als de ziekte langer duurt, wordt over het hervatten van het (eigen of passend) werk gesproken als reïntegratie. Doel van alle inspanningen is het terugdringen van het ziekteverzuim en het beperken van de uitstroom naar de WAO. Verzuimcontrole De werkgever mag redelijke controlevoorschriften opstellen om te beoordelen of de werknemer ook echt ziek is en recht heeft op doorbetaling van het loon. Deze voorschriften moeten dan wel schriftelijk worden gegeven. De controle is, naast de controle op rechtmatigheid, ook gericht op het in kaart brengen van de klachten en de oorzaken. De werkgever mag verlangen dat de werknemer op bepaalde tijden thuis is voor het ver­strekken van inlichtingen of dat hij de ingeschakelde bedrijfsarts bezoekt. Verzuimbegeleiding en reïntegratie in het eerste ziektejaar Het doel van verzuimbegeleiding is de verzuimduur te beperken. Deze verzuimbegeleiding is sterk afhankelijk van de oorzaken van het verzuim en het individu. De begeleiding kan bestaan uit een aantal maatregelen, zoals het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, het aanpassen van de taken, het bemiddelen bij conflicten, wachtlijstbemiddeling en het onderhouden van contact zodat de band met het werk blijft bestaan. Alle betrokkenen moeten samenwerken aan de verzuimbegeleiding en aan de reïntegratie. De afgesproken procedures voor ziekmelding, verzuimcontrole en verzuimbegeleiding moeten passen binnen de bedrijfscultuur. Bij een kleine informele organisatie passen natuurlijk geen vuistdikke boeken met afspraken. 169


Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO) Werknemers moeten de mogelijkheid hebben om een vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) te laten uitvoeren. Bij dit onderzoek wordt bekeken of er gezondheidsproblemen zijn als gevolg van de werkomstandigheden. De bedrijfsarts van een Arbodienst voert dit onderzoek uit. Het doel van het onderzoek is eventuele risico’s van het werk te voorkomen en te beperken. Het gaat dus niet om een algemeen gezondheidsonderzoek. De werkgever bepaalt hoe vaak het onderzoek herhaald wordt en welke werknemers er voor in aanmerking komen. Dit doet hij in overleg met de bedrijfsarts en de werknemersvertegenwoordiging/ ondernemingsraad. Voorlichting geven aan medewerkers Het geven van voorlichting en onderricht aan werknemers is, net als de andere verplichtingen van de werkgever, vastgelegd in de Arbowet. In grote lijnen houdt deze verplichting het volgende in: De werkgever moet er voor zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, en de daaraan verbonden risico's, en over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken. Deze risico’s en maatregelen moeten zijn opgenomen in de voornoemde risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Als persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden gesteld, en als op arbeidsmiddelen beveiligingen zijn aangebracht, moet de werkgever ervoor zorgen dat alle werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze moeten gebruiken. Als binnen de onderneming werknemers jonger dan 18 jaar werkzaam zijn, houdt de werkgever in het bijzonder rekening met de beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers. Bedrijfshulpverlening Bedrijfshulpverlening is erop gericht de directe nadelige gevolgen van ongevallen of brand zoveel mogelijk te voorkomen. Iedere werkgever moet één of meer werknemers aanwijzen die eerste hulp bij ongelukken kunnen verlenen, eenvoudige brandbestrijding kunnen uitvoeren en ongevallen kunnen voorkomen en beperken. De bedrijfshulpverleners moeten op de hoogte zijn hoe de mensen snel en goed uit het bedrijf kunnen worden ge­evacueerd. Ook moeten zij weten hoe en wanneer de brandweer, ambulance en politie ingeschakeld moeten worden. 170


In bedrijven met minder dan 15 werknemers mag de werkgever zelf deze taken op zich nemen, mits hij natuurlijk beschikt over voldoende deskundigheid, ervaring en uitrusting om die taken goed te kunnen uitvoeren. Wel moet de werkgever dan zorgen voor een vervanger, die deze taken overneemt wanneer de werkgever zelf afwezig is. Maatwerk in de Arbodienstverlening sinds 1 juli 2005 De Arbowet is per 1 juli 2005 gewijzigd om branches en bedrijven meer keuze te geven wat betreft ondersteuning bij aanpak van arbeidsomstandigheden en verzuim. Alle bedrijven met werknemers in loondienst waren verplicht een contract af te sluiten met een arbodienst voor onder andere de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), de begeleiding van ziek gemelde werknemers en een arbeidsomstandighedenspreekuur. Sinds 1 juli 2005 zijn bedrijven nog steeds wel verplicht om zich deskundig te laten ondersteunen bij preventie- en verzuimaanpak, maar zijn er alternatieven voor het contract met een arbodienst. Een ondernemer kan nog steeds kiezen voor een contract met een arbodienst. Maar hij kan ook kiezen voor maatwerk, bijvoorbeeld door het inhuren van externe arbodeskundigen voor bepaalde taken. De ondernemer heeft daarmee de mogelijkheid om de Arbodienstverlening voor zijn bedrijf op maat te maken, en dat kan geld schelen. Voor welke oplossing de ondernemer ook kiest: hij moet daarnaast minimaal één van zijn werknemers als preventiemedewerker aanwijzen. Als hij een bedrijf heeft met niet meer dan 15 werknemers dan kan hij deze taak overigens zelf op zich nemen. Wat is een preventiemedewerker? Een preventiemedewerker is een eigen werknemer die de ondernemer helpt bij de dagelijkse veiligheid en gezondheid en arbeidsomstandig­ heden binnen een bedrijf. Veel middelgrote en grote bedrijven hebben al zo iemand, vaak met de titel ’Arbocoördinator’. De preventiemedewerker houdt zich bezig met de veiligheid en gezondheid op de werkvloer. Hij moet dus kennis hebben van de arborisico’s binnen het bedrijf. De taken van een preventiemedewerker bestaan bijvoorbeeld uit: • voorlichten over het onderhoud van apparaten; • het bewaken van het juiste gebruik van beschermingsmiddelen; • instructie geven over het werken met gevaarlijke stoffen. De risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van het bedrijf en het bijbehorende plan van aanpak vormen de basis voor wat de preven171


tiemedewerker moet weten. Als de RI&E bijvoorbeeld het gebruik van afzuigkappen voorschrijft, moet de preventiemedewerker weten wat de risico’s zijn van niet of ondeskundig afzuigen en hoe de apparaten onderhouden moeten worden. De preventiemedewerker hoeft geen algemene cursus te volgen, zolang hij maar over de specifieke kennis van arbo-risico’s beschikt die voor het bedrijf relevant is. Overheid De Arbeidsinspectie (AI) maakt deel uit van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Zij houdt toezicht op en handhaaft de naleving van onder andere de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Mocht een inspecteur van de Arbeidsinspectie tijdens een bezoek een overtreding van de wet constateren, dan heeft hij de mogelijkheid gekregen om een waarschuwing te geven of een bestuurlijke boete ’aan te zeggen’. Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie nog een aantal uitvoerende taken, zoals: • het onderzoeken van meldingen van (ernstige) arbeidsongevallen en klachten van werknemers; • het verrichten van monitoronderzoeken bij bedrijven en instellingen. Dit, om na te gaan hoe het arbeidsomstandighedenbeleid in de praktijk uitpakt. Werkgever De werkgever is niet alleen verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden van zijn eigen werknemers, ook draagt hij de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van andere personen (derden), als het gaat om het gevaar dat voor deze andere personen kan ontstaan in de onderneming. Met andere personen worden onder meer bedoeld werknemers van andere werkgevers die arbeid verrichten in de onderneming, bezoekers, voorbijgangers en afnemers van diensten zoals patiënten. Deze andere personen zijn meestal niet bekend met het werk en de arbeidsplaats en overzien daardoor de aanwezige gevaren niet. De werkgever moet doeltreffende maatregelen nemen om het gevaar voor deze personen te voorkomen. Andere verplichtingen die de werkgever wettelijk krijgt opgelegd zijn: • het melden en registreren van arbeidsongevallen die blijvend letsel en/of ziekenhuisopname tot gevolg hebben; 172


• het begeleiden van jeugdige werknemers; • het geven van voorlichting en onderricht; • verplichtingen ten aanzien van het te voeren beleid. Werknemer De werknemer is verplicht om in verband met de arbeid voorzichtig en zorgvuldig te handelen en zo goed mogelijk te zorgen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen. Dit houdt onder andere in dat arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste manier moeten worden gebruikt. Ook moeten de gekregen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) op de juiste manier gebruikt worden. De werknemer moet meewerken aan gegeven voorlichting en onderricht en hij moet opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid direct aan de werkgever doorgeven.

173


174


175


A

Aan de achterzijde gelegen  Posterior Aan de buitenzijde gelegen   Lateraal Aan de voorzijde gelegen    Anterior Aandoening van een zenuw  Neuropathie Aandoening waarbij een Anhidrosis persoon niet zweet    Aangeboren    Congeniaal Aanhechtingsplaats van een spier   Insertio Aangezichtszenuw         Nervus facialis Aantasting van de grote Macro-angiopathie slagaderlijke bloedvaten     Aantasting van de kleine Micro-angiopathie slagaderlijke bloedvaten     Aanvoerder van de grote teen  M. adductor hallucis Aanvoerder van de kleine teen    M. opponens digiti minimi Aanvoerders (spieren)   Adductoren Aanvoeren    Adductie Aanwijzing           Indicatie Aanwijzing dat een bepaalde Contra-indicatie handeling niet kan worden uitgevoerd              Abces                     Ingekapselde holte gevuld met pus/etter Abductie                    Afvoeren (van het lichaam af) Abductoren                   Afvoerders (spieren) Abnormale zijdelingse kromming Scoliose van de wervelkolom        Achterste kruisband           Lig. cruciatum posterius Achterste scheenbeenader         Vena tibialis posterior Achterste scheenbeenslagader       Arteria tibialis posterior Achterste scheenbeenspier        M. tibialis posterior Achterste scheenbeen- Lig. tibiotalare posterius sprongbeenband                             Achterste sprongbeen-kuitbeenband  Lig. talofibulare posterius                             Achterwaartse kromming van de Kyfose wervelkolom                     Achillodynie                  Slijmbeursontsteking tussen achillespees en hielbeen Actief binnendringen en vermenig- Infectie vuldigen van een ziekteverwekkend micro-organisme

176


Acute, etterende ontsteking in het weefsel Ader/aders                 Aderlijk                       Aderontsteking

Flegmone Vena/venea Veneus Flebitis

Adductie                      Aanvoeren (naar het lichaam toe) Adductoren                   Aanvoerders (spieren) Adrenaline                     Hormoon afkomstig uit het bijniermerg, ook wel stresshormoon genoemd Aërogeen                      Indirecte besmetting via de luchtwegen Afasie                         Stoornis in het taalcentrum Afbraakstofwisseling             Dissimilatie/katabolisme Afscheiding van endocriene klieren  Incretie Afscheiding van stoffen           Secretie Afscheidingsproducten           Secreten Afsterving/weefselversterf        Necrose Aftasten                     Palpatie Afvoerder van de grote teen      M. abductor hallucis Afvoerder van de kleine teen       M. abductor digiti minimi Afvoerders (spieren)            Abductoren Afvoeren (van het lichaam af)      Abductie Afweersysteem van het lichaam     Immuunsysteem  Agonisten                     Hoofdbewegers (spieren), brengen een beweging tot stand AIDS (Acquired Immune Verworven syndroom van een Deficiency Syndrome) slecht functionerend afweersysteem Alfacellen                     Produceren het hormoon glucagon Allergeen                     Stof die overgevoeligheid (allergie) veroorzaakt Algemeen ziektegevoel           Malaise Allergie                      Overgevoeligheidsreactie op bepaalde stoffen Alveoli                       Longblaasjes Alvleesklier                    Pancreas Antibioticum                 Penicilline Amputatie                    Geheel of gedeeltelijk verlies van een Amylase                    Anabolisme                  Anagene fase                 Anamnese                 Anemie

extremiteit (bijvoorbeeld teen of voet) Enzym in het speeksel dat zetmeel afbreekt Opbouwstofwisseling Groeifase van een haar Onderzoeksgesprek, voorgeschiedenis Bloedarmoede

177


Angina pectoris                Hartkramp, storing in zuurstof­aanbod en zuurstofbehoefte in de hartspier Anhidrosis                  Verminderde zweetafscheiding Ankylose                    Gewrichtsverstijving

178

Antagonisten                  Anterior                       Antibioticum                  Aorta                         Apoplexie                    Aponeurosis plantaris           Arcus pedis lateralis              Arcus pedis medialis             Arteria dorsalis pedis           Arteria femoralis                Arteria iliaca communis         Arteria peroneus              Arteria plantaris                Arteria poplitea                 Arteria pulmonalis           Arteria tibialis anterior          Arteria tibialis posterior        Arteria/arteriën                Arteriosclerose                 Arthrogene contractuur          Arthrosis deformans             Articulatio calcaneo cuboidea           Articulatio metatarso phalangeale        Articulatio subtalaris           Articulatio talocruralis          Articulatio tarso metatarsale       Artritis

Tegenwerkers (spieren), maken de beweging ongedaan Aan de voorzijde gelegen Penicilline Grote lichaamsslagader Beroerte Voetzoolpeesblad Laterale lengteboog (buitenste lengteboog) Mediale lengteboog (binnenste lengteboog) Voetrugslagader Dijbeenslagader Gemeenschappelijke heupslagaders Kuitbeenslagader Voetzoolslagader Kniekuilslagader Longslagader Voorste scheenbeenslagader Achterste scheenbeenslagader Slagaders Slagaderverkalking (verharding) Verschrompeling van gewrichtskapsel Degeneratie van één of meer gewrichten Gewrichtslijn van Chopart Gewrichten tussen de middenvoets- beentjes en de teenkootjes Onderste spronggewricht Bovenste spronggewricht Gewrichtslijn van Lisfranc Gewrichtsontsteking

Artritis urica                 Assimilatie                     Atlas                      Atrium                   Atrofie

Jicht/podagra Opbouwstofwisseling Bovenste wervel van de wervelkolom Boezem van het hart Kleiner worden van organen of weefsels


Axis                      Axon

Draaier (tweede halswervel) Neuriet

B

Bacil                        Staafvormige bacterie Bactericide                    Bacteriedodend Bacterie                      Eencellig organisme Bacteriestatische               Bacterieremmende Band die loopt van het schaambeen Poupart, band van naar de bovenste darmbeendoorn                                  Banden aan de buitenzijde van het Collaterale banden kniegewricht                Basaallaag                     Stratum basale Been                         Os/ossa (meervoud) Beenderen van een gewricht die Incongruent gewrichtsvlak niet in elkaar passen            Beenderen van een gewricht die Congruent gewrichtsvlak perfect in elkaar passen                              Beenmergontsteking             Osteo myelitis Beenontsteking                Ostitis Beenschacht, het middendeel van Diafyse een pijpbeen                   Beenuitwas, woekering van botweefsel Exostose Beenverbindingen             Synostosis Beenvlies                    Periost Beenvliesontsteking             Periostitis Beenzenuw          Nervus suralis Bekkengordel                 Pelvis Benigne                      Goedaardig gezwel Beroerte                     Apoplexie Bètacellen                 Produceren het hormoon insuline Beweging van de kringspieren in Peristaltiek de slokdarm                                              Beweging van een vloeistof van een plaats Filtratie met hoge druk naar een plaats met lage druk                                                   Beweging van stoffen in een vloeistof Diffusie Bewegingsleer    Kinesiologie Bindweefselband            Ligamentum Bindweefselcellen    Fibrocyten Bindweefselgezwel    Fibroom Bindweefselverbindingen    Syndesmosis Binnenenkel           Malleolus medialis

179


180

Binnenste dijbeenknobbel     Binnenste dijbeenknokkel   Binnenste laag van gewrichtskapsel Binnenste laag van slagaders

Epicondylus medialis Condylus medialis Membrana synovialis Tunica intima

Binnenste scheenbeenknobbel Binnenste voetzoolzenuw  Binnenwaartse draaiers (spieren)   Blaasjes   Blauwe nagel  Blauwe verkleuring van huid  Bloedarmoede  Bloeddruk Bloederziekte Bloedkanker Bloedplaatjes Bloedvat/met betrekking tot (bloed)vaten Bloedvergiftiging Boezem van het hart Borstbeen  Borstbuis   Borstkas Botwoekering onder de nagel Bovenste spronggewricht Bovenste wervel van de wervelkolom Breuk/uitstulping Bromhidrosis                 Bronchi                       Bronchioli                     Buigen Buigers (spieren) Buitenenkel Buitenste dijbeenknobbel Buitenste dijbeenknokkel Buitenste laag van gewrichtskapsel Buitenste laag van slagaders Buitenste scheenbeenknobbel

Condylus tibialis medialis Nervus plantaris medialis Endoratoren Papels Subunguaal haematoom Cyanose Anemie Tensie Hemofilie Leukemie Trombocyten Vasculair Sepsis      Atrium Sternum Ductus thoracicus Thorax Exostosis subungualis Articulatio talo cruralis Atlas Hernia Onaangename zweetlucht Luchtpijptakken Kleine luchtpijptakken Flexie Flexoren Malleolus lateralis Epicondylus lateralis Condylus lateralis Membrana fibrosa Tunica adventitia Condylus tibialis lateralis

Buitenste voetzoolzenuw Buitenwaartse draaiers (spieren)  Bursa                        Bursitis

Nervus plantaris lateralis Exoratoren Slijmbeurs Slijmbeursontsteking


C Callus                     Eelt Calor                       Warmte, een verschijnsel bij een ontsteking Cambreur                    Gelengversteviger in de schoen Capillairen/capillaria          Haarvaten Caput                    Kop/hoofd van een botstuk Caput femoris                  Dijbeenkop (hoofd) Caput fibulae                   Kuitbeenkop (hoofd) Caput tali                     Sprongbeenhoofd Carcinoom                  Kwaadaardige woekering van epitheelweefsel Celinhoud  Protoplasma Celkern  Nucleus Celleer Cytologie Cellen die beencellen aanmaken   Osteoblasten Cellen die gevormd beenweefsel opeten Osteoclasten Cellen die kraakbeenweefsel afbreken Chondroclasten Cellen die pigment produceren Melanocyten Cellen die bijvoorbeeld bacteriën Fagocyten opnemen en onschadelijk maken                                    Celvocht/celplasma Cytoplasma Centraallichaampjes      Centriolen Centriolen                     Centraallichaampjes Cerebellum                   Kleine hersenen Cerebrospinaal liquor        Hersenvocht Cerebrum                     Grote hersenen Chondroclasten                 Cellen die kraakbeenweefsel afbreken Chronische gewrichtsreuma met ontstekingen Reumatoïde artritis Chronische ziekte van het ruggenmerg Multiple Sclerose (MS) Chylusvaten                    Lymfevaten van de dunne darm Claudicatio intermittens         Etalageziekte Clavus                        Likdoorn Clavus interdigitalis/mollus      Weke likdoorn Collageen                     Eiwit, vaak in vezelvorm Collaterale banden               Banden aan de buitenzijde van het kniegewricht Collum femoris                Dijbeenhals Collum tali                    Sprongbeenhals Commensalen                Organismen die in of op de gastheer leven zonder deze te schaden Compact been   Substantia compacta

181


Congeniaal            Congruent gewrichtsvlak       Contractuur

Aangeboren Beenderen van een gewricht die goed in elkaar passen Dwangstand

Contraheren                  Contra-indicatie                Contrefort                Contusio                     Cor                    Corium                   Coronaire vaten                Corpus ossis metatarsale         Corpus tali                    Corticosteroïden               Coxa                         Coxa valga                    Coxa vara                     Crista iliaca           Cutis                      Cyanose                     Cytologie                    Cytoplasma

Beweging van een spier door samen te trekken Aanwijzing dat een bepaalde handeling niet kan worden uitgevoerd Hielversteviger in de schoen Kneuzing Hart Lederhuid Kransslagaders Lichaam middenvoetsbeentje Sprongbeenlichaam Hormonen die door de bijnier worden afgescheiden Heup Heupaandoening waarbij de hoek tussen de dijbeenschacht en de dijbeenhals groter is dan normaal Heupaandoening waarbij de hoek tussen de dijbeenschacht en de dijbeenhals kleiner is dan normaal Darmbeenkam Huid Blauwachtige huidverkleuring Celleer Celvocht/celplasma

D Darmbeen  Darmbeen-dijbeenband Darmbeenkam              Decompensatio cordis           Decubitus                   Degeneratie Degeneratie van één of meer gewrichten Dekweefsel Deltaband of mediale enkelband Dementie

182

Os ilium Lig. iliofemorale Crista iliaca Hartzwakte Doorliggen Arthrosis deformans Artrose Epitheelweefsel Lig. Deltoideum Geesteszwakte, afname van de hersenfuncties


Dendriet                    Korte uitloper zenuwcel Denkbeeldige lijn in de lengte- Meridiaanlijn richting van het lichaam                      Deoxyribonucleic acid DNA     Erfelijke eigenschappen Derde kuitbeenspier           Dermatologie               Desinfectantia                  Desmogene contractuur          Detergentia                    Diabetes mellitus               Diafragma                     Diafyse                        Diapedese                    Diastole                     Dicht bij de romp gelegen Diepliggende kuitbeenzenuw       Diffusie                      Digiti pedis                    Dijbeen    Dijbeenader                   Dijbeenhals                   Dijbeenkop (hoofd)    Dijbeen-kuitbeenband            Dijbeenlichaam                 Dijbeen-scheenbeenband         Dijbeenslagader               Dijbeenzenuw                   Discus                         Discus intervertebralis            Dissimilatie                   Distaal                       Distorsie                      Doden van ziektekiemen         Dolor

M. peroneus tertius Leer van huid en huidaandoeningen Ontsmettingsmiddelen Verschrompeling van bindweefsel Reinigingsmiddelen Suikerziekte Middenrif Beenschacht, het middendeel van een pijpbeen Uittreden van de witte bloedlichaampjes Ontspanning van het hart Proximaal Nervus peroneus profundus Beweging van stoffen in een vloeistof Tenen Femur/Os femur Vena femoralis Collum femoris Caput femoris Lig. collaterale fibulare Corpus femoris Lig. collaterale tibiale Arteria femoralis Nervus femoralis Kraakbeenschijf tussen gewrichten Tussenwervelschijf Afbraakstofwisseling Van de romp af gelegen Verstuiking/verzwikking/rekking gewrichtsbanden Steriliseren Pijn

Doorliggen, bedzweer           Dorsaal              Dorsaalflexie               Dropping first

Decubitus Rugzijde Voetrug richting scheenbeen bewegen Woekering tussen het eerste midden- voetsbeen en het eerste wigvormige been (voetrugzijde)

183


Dorsale tussenbeenspiertjes        Draaien                       Draaier (tweede halswervel)  Driehoofdige kuitspier

Mm. interossei dorsales Rotatie Axis     M. triceps surae

(zijn twee spieren)                                                    Drielingzenuw                 Nervus trigeminus Druklichaampjes               Vaterpacini, lichaampjes van Dwangstand                  Contractuur Dwarsbogen                   Arcus pedis transversus Dwarse knieband               Lig. transversum genus Dystrofie                     Groeistoornis van cellen, weefsels of organen, waardoor deze abnormaal kunnen functioneren

E

Eczeem                    Ontstekingsachtige reactie van de oppervlakkige huidlaag Eelt                         Callus Eeltvorming onder de nagel      Hyperkeratosis subungualis Een- of meercellige plantaardige Schimmels organismen met vertakkingen                                                                   Eencellig organisme             Bacterie Eencellige dierlijke micro-organismen Protozoën Eencellige schimmels            Gisten Eenzijdige verlamming          Hemiplegie Efflorescentie                   Zichtbare huidafwijkingen, na contact met een lichaamsvreemde stof Eiwit dat zuurstof aan zich bindt    Hemoglobine Eiwitachtige stof die andere stoffen Enzymen verandert of afbreekt            Eiwitten                      Proteïnen Elephantiasis                   Olifantsbeen Embolie                       Stolsel dat zich in bloedbaan voortbeweegt Endocriene klieren            Klieren zonder afvoerbuis Endogeen                     Inwendig (van binnenuit) Endorotatie                  Naar binnen draaien om de lengteas Entstof tegen ziekte              Vaccin Enzymen                    Eiwitachtige stof die een stof verandert, zonder zelf te veranderen Enzym in het speeksel dat zetmeel afbreekt Amylase

184


Epicondylus lateralis           Epicondylus medialis          Epifysaire schijf                 Epifyse

Buitenste (dijbeen of elleboog) knokkel Binnenste (dijbeen of elleboog) knokkel Groeischijf Uiteinde van een pijpbeen

Epilepsie                     Syndroom dat wordt gekenmerkt door het aanvalsgewijs optreden van verschijnselen Epitheelweefsel                 Dekweefsel Eponychium                   Nagelriem Erfelijke eigenschappen DNA      Deoxyribonucleinezuur Erysipelas                     Wondroos Erytheem                      Rode verkleuring van de huid als gevolg van vaatverwijding en bloed- overvulling Erythrocyten               Rode bloedcellen            Etalageziekte                  Claudicatio intermittens Eversie                       Dorsaalflexie, abductie, pronatie Excreten                       Uitscheidingsproducten Excretie                       Uitscheiding van stoffen Exocriene klieren              Klieren met afvoerbuis Exogeen                      Uitwendig (van buitenaf) Exorotatie                     Naar buiten draaien om de lengteas Exostose                      Beenuitwas, woekering van botweefsel Exostosis subungualis           Botwoekering onder de nagel Expansieve groei                Groei (opzij drukkend) van een goedaardig gezwel Expiratie                      Uitademing Extensie                       Strekken Extensoren                     Strekkers (spieren)

F Facies patellaris                Fagocyten                     Femur                        Fibrillen                     Fibroom                      Fijt                           Filtratie                       Flebitis

Knieschijfvlakte Cellen die, bijvoorbeeld, bacteriën opnemen en onschadelijk maken Dijbeen Spiervezels/fijne vezels Bindweefselgezwel Panaritium Beweging van een vloeistof, van een plaats met hoge druk naar een plaats met lage druk Aderontsteking

185


Flebologie                     Leer van de ziekte van het circulatie- systeem Flegmone                     Acute, etterende ontsteking in het weefsel Flexie                      Buigen Flexoren                       Foramen nutricia               Fossa intercondylaris            Fossa poplitea                   Functieverlies                   Functio laesa                   Fungicide                     Fungistatisch              Furunkel

Buigers (spieren) Voedingsgaten in beenderen Tussenknokkelgroeve Kniekuilvlakte Functio laesa Functieverlies Schimmeldodend Schimmelremmend Steenpuist

G Ganglion                   Zenuwknoop Gangmaker van het hart          Sinusknoop Gangreen                    Weefselversterf met rotting Gedecompenseerd hart/hartzwakte Decompensatio cordis Gedeeltelijke ontwrichting         Subluxatie Geesteszwakte, door afname van Dementie de hersenfuncties  Geheel of gedeeltelijk verlies van een Amputatie extremiteit (bijvoorbeeld teen of voet)               Gele nagel               Yellow nail syndroom Geleng versteviger               Cambreur Genua recurvatum               Overstrekte knie Genua valga                   X-benen Genua vara                    O-benen Gemeenschappelijke heupslagaders  Arteria iliaca communis Gewelddadige inwerking met een Trauma verwonding als gevolg                              Gewone wratten               Verrucae vulgares/simplex Gewrichtslijn van Chopart        Articulatio calcaneo cuboidea Gewrichtslijn van Lisfranc        Articulatio tarso metatarsale Gewrichten                    Articulatio Gewrichten tussen de midden- Articulatio metatarso phalangeale voetsbeentjes en de teenkootjes   Gewrichten tussen de tenen        Interfalangealen Gewrichtskapsel     Capsula articularis Gewrichtsontsteking       Artritis Gewrichtssmeer                 Synovia

186


Gewrichtsverstijving             Ankylose Gisten                       Eencellige schimmels Gliacellen                    Steuncellen Glucagon                      Hormoon met een bloedsuikerverhogende

werking Goedaardig            Benigne Grens tussen korrellaag en Reinse barrière heldere laag                                                       Griep                        Influenza Groei (naar binnen) van een kwaadaardig Infiltratieve groei gezwel                                         Groei (opzij drukkend) van een goedaardig Expansieve groei gezwel              Groeischijf                    Epifysaire schijf Groeistoornis van cellen, weefsels Dystrofie of organen, waardoor deze abnormaal                      kunnen functioneren                                                                   Grootste centrale schakelstation voor de Thalamus binnenkomende sensibele zenuwbanen                                                           Grote bilspier                 M. gluteus maximus Grote draaier (dijbeen)            Trochanter major Grote hersenen                Cerebrum Grote lichaamsslagader            Aorta Grote teen                     Hallux Groter worden van organen of Hypertrofie weefsel door cellenvermeerdering

H

Haarvaten                  Capillairen/capillaria Hakvoet                      Pes calcaneus Halfpeesachtige spier             M. semitendinosus Halfvliesachtige spier            M. semimembranosus Hallux                        Grote teen Hallux rigidus                  Stijve grote teen Hallux valgus                   Knok aan de buitenzijde van de grote teen/stand van de grote teen waarbij deze naar buiten gericht staat Hallux varus                    Standafwijking van de grote teen waarbij deze naar binnen gericht staat Halvemaanvormig gedeelte van de nagel Lunula Hamstring Ischio crurale groep (groep bovenbeenspieren)

187


188

Handpalm                     Hart                          Hartkramp, storing in zuurstof- aanbod en zuurstofbehoefte

Palmair    Cor Angina pectoris

Havers, kanalen van            Heffers van de laterale voetrand (spieren) Heffers van de mediale voetrand (spieren) Heiligbeen                    Heiligbeen zenuwvlecht           Heloma miliare                  Heldere laag                    Hemiplegie                 Hemisfeer                    Hemofilie                      Hemoglobine                   Hepatitis                     Hernia                       Hersenhelft, linker en rechter      Hersenvliesontsteking            Hersenvocht                   Heup                        Heupaandoening waarbij de hoek tussen de dijbeenschacht en de dijbeenhals groter is dan normaal    Heupaandoening waarbij de hoek tussen de tussen de dijbeenschacht en de dijbeenhals kleiner is dan normaal       Heupbeenderen              Heupgewricht                  Heupkom                     Heupzenuw/zitbeenzenuw        Hielbeen                      Hielbeenknobbel                Hielbeen-kuitbeenband          Hielbeen-scheenbeenband        Hielspoor

Vaatkanalen in de beenderen Pronatoren Supinatoren Os sacrum Plexus sacralis Zaadlikdoorn Stratum lucidum Eenzijdige verlamming Hersenhelft, linker- en rechterhelft Bloederziekte Eiwit dat zuurstof aan zich bindt Leverontsteking Breuk/uitstulping Hemisfeer Meningitis Cerebrospinaal liquor Coxa Coxa valga

Hielversteviger in de schoen        His, bundel van                 Histologie                    Holklompvoet                  Holknikvoet

Contrefort Zenuwbundel in het tussenschot van het hart Weefselleer Pes excavatus varus Pes excavatus valgus

Coxa vara

Ossa coxae Articulatio coxae Acetabulum Nervus ischiadicus Os calcaneus Tuber calcanei Lig. calcaneofibulare Lig. calcaneonaviculare Spina calcaneï


Holvoet                      Hoofdbewegers (spieren)          Hoofd, kop van een botstuk       Hoornlaag

Pes excavatus Agonisten Caput Stratum corneum

Hoornnagel                   Onychauxis Hormonen die door de bijnier Corticosteroïden worden afgescheiden              Hormoon met een bloedsuiker- Glucagon verhogende werking  Hormoon van de bijschildklieren, regelt de Parathormoon calcium- en fosfaathuishouding in het bloed Hormoon van het bijniermerg     Noradrenaline + Adrenaline         Hormoon waarmee het suikergehalte Insuline in het bloed geregeld wordt                 Huid                        Cutis Hydradenitis                   Ontstoken zweetklier Hygiëne                      Gezondheidsleer Hyperglykemie                 Verhoogde bloedsuikerspiegel Hyperhidrosis                  Overmatig zweten Hyperkeratosis                 Overmatige verhoorning Hyperkeratosis subungualis       Eeltvorming onder de nagel Hyperkyfose                    Versterkte kromming in het sagitale vlak (bolle kant naar achteren) Hyperlordose                  Versterkte voorwaartse kromming van de lendenwervels Hypertensie                   Verhoogde bloeddruk Hypertonie                    Verhoogde spierspanning Hypertrofie                    Groter worden van organen of weefsel door cellenvermeerdering Hypoglykemie                 Verlaagde bloedsuikerspiegel Hyponychium                  Zwaluwstaartje, verbinding tussen nagel en nagelbed, ter hoogte van het vrije nageluiteinde Hypotensie                  Verlaagde bloeddruk Hypothalamus                  Vormt samen met de hypofyse het belangrijkste centrum van onwillekeurige Hypotonie

functieregeling (tussenhersenen) Verlaagde spierspanning

I Ichtyosis                      Immuniteit

Visschubbenhuid Lichamelijke weerstand

189


Incongruent gewrichtsvlak        Beenderen van een gewricht die niet in elkaar passen Incretie                       Afscheiding van endocriene klieren Incubatietijd                De tijd tussen besmetting en het uitbreken van de ziekte Indicatie                      Aanwijzing Indirecte besmetting via de luchtwegen Aërogeen Indirecte celdeling               Mitose Infectie                        Actief binnendringen en vermenig- vuldigen van ziekteverwekkende micro-organismen Infiltratieve groei               Groei (naar binnen) van een kwaad- aardig gezwel Inflammatio                   Ontsteking Influenza                      Griep Ingegroeide nagel             Unguis incarnatus Ingroeiende nagel             Pseudo unguis incarnatus Insertio                       Aanhechtingsplaats van een spier Insuline                       Hormoon waarmee het suikergehalte in het bloed geregeld wordt Interfalangeaal               Tussen de tenen Intertrigo                     Smetuitslag Inwendig (van binnenuit)        Endogeen Ischialgie (neuralgie ischiadica)      Zenuwpijn in het gebied van de zitbeenzenuw Ischio crurale groep             Hamstring

K Kamer van het hart         Kanalen (in het been) die bloed vervoeren van de oppervlakte van het bot naar de    dieper gelegen kanalen van Havers   Katagene fase        Keloïd                       Keratosis pilaris                Kiemlaag                     Kinesiologie                   Kinderverlamming               Kleermakersspier                Kleine bilspier

190

Ventrikel Volkmann, kanalen van

Overgangsfase van groei naar rustfase van een haar Wild vlees/woekering van littekenweefsel Verhoornde haarzakjes                               Stratum germinativum/laag van Malpighi Bewegingsleer Poliomyelitis M. sartorius M. gluteus minimus


Kleine draaier (dijbeen)        Kleine hersenen               Kleine luchtpijptakken          Kleiner worden van organen

Trochanter minor Cerebellum Bronchioli Atrofie

of weefsels                                                      Klep tussen linkerboezem en Mitralisklep linkerkamer van het hart        Klep tussen rechterboezem en Tricuspidalis(klep) rechterkamer van het hart         Klieren met afvoerbuis            Exocriene klieren Klieren zonder afvoerbuis         Endocriene klieren Klompspitsvoet                Pes equinovarus Klompvoet                     Pes varus Kloven                       Ragaden Kneuzing                    Contusie Kniegewricht                Articulatio genus Kniekuilader                  Vena poplitea Kniekuilband                 Lig. Popliteum obliquum Kniekuilslagader                Arteria poplitea Knieschijf                     Patella Knikvoet                    Pes valgus Knok aan de buitenzijde van de grote teen/ Hallux valgus stand van de grote teen waarbij deze naar buiten gericht staat Koïlonychia                  Lepeltjes nagels Kokken                      Rondvormige bacteriën Kop (hoofd) middenvoetsbeen     Caput ossis metatarsale Korrellaag                    Stratum granulosum Korte buiger van de grote teen      M. flexor hallucis brevis Korte buiger van de kleine teen     M. flexor digiti minimi brevis Korte kuitbeenspier            M. peroneus brevis Korte strekker van de grote teen    M. extensor hallucis brevis Korte tenenbuiger               M. flexor digitorum brevis Korte tenenstrekker           M. extensor digitorum brevis Kraakbeenschijf van het kniegewricht Meniscus/menisci (meervoud) Kraakbeenschijf tussen gewrichten  Discus (disci = meervoud)                             Kraakbeenverbindingen          Kracht waarmee zuiver water wordt aangetrokken door een groot               moleculaire oplossing     Krause, lichaampjes van           Kuitbeen

Synchondrosis Osmotische druk

Temperatuurlichaampjes voor kou                      Os fibula

191


Kuitbeenader            Kuitbeenkop (hoofd)             Kuitbeenslagader              Kuitbeenzenuw

Vena peronea Caput fibulae Arteria peroneus Nervus fibularis/nervus peroneus

Kwaadaardig gezwel/tumor       Kwetsuur of beschadiging

Maligne Laesie

L Laesie                         Lange buiger van de grote teen    Lange gemeenschappelijke tenenbuiger Lange gemeenschappelijke tenenstrekker Lange kuitbeenspier          Lange strekker van de grote teen    Lange voetzoolband         Lange zenuwuitloper           Langerhans, eilandjes van         Lateraal                      Laterale lengteboog (buitenste lengteboog) Lederhuid                    Leer van huid en huidaandoeningen Leer van ziekte van het circulatiesysteem Leer van ziekten van het zenuwstelsel Lende-heupbeenspier           Lendenzenuwvlecht         Lepeltjesnagel                  Leukemie                    Leukocyten                 Leukonychia                 Leverontsteking                Lichamelijke weerstand          Lig. calcaneofibulare             Lig. calcaneonaviculare           Lig. collaterale fibulare          Lig. collaterale tibiale            Lig. cruciatum anterius          Lig. cruciatum posterius         Lig. deltoideum                Lig. iliofemorale              Lig. inguinale

192

Kwetsuur of beschadiging M. flexor hallucis longus M. flexor digitorum longus M. extensor digitorum longus M. peroneus longus M. extensor hallucis longus Lig. plantare longum Neuriet (axon) Endocriene deel van de alvleesklier. Ze functioneren volkomen onafhankelijk van de rest van de alvleesklier Aan de buitenkant gelegen Arcus pedis lateralis Corium Dermatologie Flebologie Neurologie M. iliopsoas Plexus lumbalis Koïlonychia Bloedkanker Witte bloedlichaampjes Witte vlekjes in de nagelplaat Hepatitis Immuniteit Kuitbeen-hielbeenband Hielbeen-scheepsbeenband Dijbeen-kuitbeenband Dijbeen-scheenbeenband Voorste kruisband Achterste kruisband Deltaband of mediale enkelband Darmbeen-dijbeenband Band van Poupart


Lig. ischiofemorale               Lig. plantare longum             Lig. popliteum                 Lig. popliteum obliquum

Zitbeen-dijbeenband Lange voetzoolband Kniekuilband Kniekuilband

Lig. talofibulare anterius        Lig. talofiburale posterius       Lig. talonaviculare              Lig. tibionaviculare             Lig. tibiotalare anterius           Lig. transversum genus         Ligamentum                  Likdoorns                    Linea aspera                   Linea intertrochanterica        Lipoïden                      Lipoom                      Littekengezwel/wild vlees       Longblaasjes                 Lordose                      Loslatende nagel               Lunula                  Luxatie                    Luchtpijp                    Luchtpijptakken                 Lusvormige band om de dijbeenhals Lymfevaten                  Lymfevaten van de dunne darm     Lymfadenitis                 Lymfe                        Lymfocyten                    Lymphangitis

Voorste kuitbeen-sprongbeenband Achterste kuitbeen-sprongbeenband Sprongbeen-scheepsbeenband Scheenbeen-scheepvormigbeenband Voorste scheenbeen-sprongbeenband Dwarse knieband Bindweefselband Clavus X-vormige ruwe lijn Tussendraaierslijn (dijbeen) Vetachtige stoffen Vetgezwel Keloïd Alveoli Voorwaartse kromming van de wervelkolom Onycholysis Halvemaanvormig gedeelte van de nagel (witte gedeelte bij de nagelriem) Ontwrichting Trachea Bronchi Zona orbicularis Vasa lymphatica Chylusvaten Ontstoken lymfeklieren Weefselvloeistof, opgenomen door de lymfevaten Kleine witte bloedcellen Ontsteking van de lymfevaten.

M Macro-angiopathie           Malaise                     Maligne                    Malleolus lateralis             Malleolus medialis               Margo anterior

Aandoening van de grote slagaders Algemeen ziektegevoel Kwaadaardig Buitenenkel Binnenenkel Scheenbeenkam

193


Matrix                        Matrix lectulus                 Mediale lengteboog

Nagelvormend epitheel rondom de nagelwortel Nagelbed Arcus pedis medialis

Mediaal                      Naar de mediaanlijn toe Mediaanlijn                   Denkbeeldige lijn in de lengterichting van het lichaam Meewerkers (spieren)             Synergisten Meiose                       Reductiedeling Meisner, lichaampjes van          Tastlichaampjes Melanine                     Pigment Melanocyten                Cellen die pigment produceren Melanoom                    Tumor die uitgaat van gepigmenteerde moedervlekken Membrana interossea           Tussenbeenvliezen Membrana synovialis            Binnenste laag van gewrichtskapsel Meningitis                     Hersenvliesontsteking Meniscus                 Kraakbeenschijf van het kniegewricht Meniscus laesie             Voetbalknie Merg                        Medulla Metabolisme                 Stofwisseling Micro-angiopathie            Aandoening aan de kleine slagaders Middelen die bacteriën doden      Bactericide Middelen die de groei van bacteriën remmen Bacteriestatische Middelen die de groei van schimmels remmen Fungistatische middelen Middelen die de groei van virussen remmen Virusstatische middelen Middelen die schimmels doden    Fungicide middelen Middelen die sporen doden       Sporocide middelen Middelen die virussen doden      Virucide middelen Middelste bilspier              M. gluteus medius Middelste laag van slagaders      Tunica media Middenrif                     Diafragma Middenvoet                   Metatarsus Middenvoetsbeenderen         Ossa metatarsalia Middenvoetsteengewrichten  Articulatio metatarso phalangeale                      Mitose                       Indirecte celdeling Miralisklep                     Klep tussen linkerboezem en linkerkamer van het hart Moedervlekken                 Naevi Molluscum                Week huidgezwel Mono-articulaire spier          Spier die één gewricht passeert

194


Mortonse neuralgie             Zenuwpijn in het middendeel van de voorvoet Multiple Sclerose (MS)         Chronische ziekte van het ruggenmerg Musculus/musculi             Spier/spieren M. abductor digiti minimi        M. abductor hallucis            M. adductor hallucis            M. biceps femoris             M. extensor digitorum brevis     M. extensor digitorum longus    M. extensor hallucis brevis        M. extensor hallucis longus      M. flexor digiti minimi brevis       M. flexor digitorum brevis         M. flexor digitorum longus       M. flexor hallucis brevis          M. flexor hallucis longus          M. gastrocnemius                M. gluteus maximus              M. gluteus medius               M. gluteus minimus             M. gracilis                     M. iliopsoas                  M. interossei dorsales             M. interossei plantaris            M. lumbricales                  M. opponens digiti minimi        M. peroneus brevis               M. peroneus longus              M. peroneus tertius             M. plantaris                    M. quadratus plantae            M. quadriceps femoris            M. sartorius                   M. semimembranosus            M. semitendinosus

Afvoerder van de kleine teen Afvoerder van de grote teen Aanvoerder van de grote teen Tweehoofdige dijbeenspier Korte tenenstrekker Lange tenenstrekker Korte strekker van de grote teen Lange strekker van de grote teen Korte buiger van de kleine teen Korte tenenbuiger Lange gemeenschappelijke tenenbuiger Korte buiger van de grote teen Lange buiger van de grote teen Tweehoofdige kuitspier Grote bilspier Middelste bilspier Kleine bilspier Slanke dijbeenspier Lende-heupbeenspier Dorsale tussenbeenspiertjes Plantaire tussenbeenspiertjes Wormvormige spieren Aanvoerder van de kleine teen Korte kuitbeenspier Lange kuitbeenspier Derde kuitbeenspier Voetzoolspier Vierkante zoolspier Vierhoofdige dijbeenspier Kleermakersspier Halfvliesachtige spier Halfpeesachtige spier

M. soleus                     M. tensor fasciae latae            M. tibialis anterior               M. tibialis posterior              M. triceps surae                Mycose

Scholspier Spanspier van de dijschede Voorste scheenbeenspier Achterste scheenbeenspier Driehoofdige kuitspier (zijn twee spieren) Schimmel

195


Myelineschede                  Myelineschede rondom de perifere zenuwvezels

Mergschede, vetachtige isolatiestof om een neuriet Schwann, schede van

Myogene contractuur

Verkorting van spieren

N Naar binnen draaien om de lengteas Endorotatie Naar buiten draaien om de lengteas  Exorotatie Naevi                         Moedervlekken Nagelafwijkingen                Onychosis Nagelbed                      Matrix lectulus Nagelomloop                  Paronychia Nagelplaat                     Corpus unguis Nagelriem                  Eponychium Nagels                   Unguis Nagelvormend epitheel rondom de nagelwortel Matrix Necrose                     Afsterving/weefselversterf (géén rotting) Nefropathie                  Verharding van de slagadertjes in de nieren Nervus                     Zenuw Nervus facialis                 Aangezichtszenuw Nervus femoralis                Dijbeenzenuw Nervus ischiadicus              Heupzenuw/zitbeenzenuw Nervus peroneus superficialis    Oppervlakkige kuitbeenzenuw Nervus plantaris lateralis      Buitenste voetzoolzenuw Nervus plantaris medialis        Binnenste voetzoolzenuw Nervus profundus              Diepliggende kuitbeenzenuw Nervus saphenus                Oppervlakkige beenzenuw Nervus tibialis                  Scheenbeenzenuw Nervus trigeminus              Drielingzenuw Nervus vagus                   Zwervende zenuw Netelroos                      Urticaria Netlaag                      Stratum reticulare Neuralgie                      Zenuwpijn Neuriet                       Axon Neuriet (axon)                 Lange zenuwuitloper Neuritis                       Zenuwontsteking Neurofibrillen                  Zenuwuitlopers en dunne vezels in het cytoplasma Neurogene contractuur          Verschrompeling van zenuwstelsel Neurologie                    Leer van ziekten van het zenuwstelsel

196


Neuron/neuronen              Neuropathie                  Neurovasculair

Zenuwcel(len) Aandoening van een zenuw (met name de perifere zenuw) Zenuwbloedvat

Noradrenaline                 Nucleoplasma                Nucleus

Hormoon van het bijniermerg met ongeveer dezelfde werking als adrenaline Kernplasma Celkern

O O-benen                   Genua vara Oedeem                      Overmatige ophoping van vocht in het weefsel/zwelling Olifantsbeen                Elephantiasis Onaangenaam ruiken van zweet    Bromhidrosis Onafhankelijk endocriene deel Langerhans, eilandjes van van de alvleesklier               Onbeweeglijke of continue verbindingen Synarthrosis Onderhuid                 Subcutis Onderste spronggewricht   Articulatio subtalaris Onderste tussenvoetspieren    Mm. interossei plantaris Onderzoeksgesprek, voorgeschiedenis Anamnese van een ziekte of aandoening            Ongevoeligheid/gevoelloosheid    Anesthesie Ontlasting              Faeces Ontsmettingsmiddel             Desinfectans/desinfectantia Ontspanning van het hart        Diastole Ontsteking                    Inflammatio Ontsteking van de lymfevaten      Lymphangitis Ontstoken haarzakje/steenpuist    Furunkel Ontstoken lymfeklieren          Lymfadenitis Ontstoken zweetklier           Hydradenitis Ontvangers die gegevens van Receptoren buitenaf waarnemen (zintuigcellen)  Ontwrichting                  Luxatie Ontstekingsachtige reactie van de Eczeem oppervlakkige huidlaag                            Onvolledige verlamming        Parese Onychauxis                   Hoornnagel Onychogryposis                Ramshoornnagel/Klauwnagel Onycholysis                   Loslatende nagel Onychomycosis                Schimmelnagel

197


Onychopsoriasis               Onychorhexis/onychoschisis      Onychosis                  Oorsprongplaats van een spier

Psoriasisnagel Splijtnagel Nagelafwijkingen Origo

Opbouwstofwisseling        Anabolisme/assimilatie Opeenhoping van pus in een Abces afgekapselde holte                                                 Open been                  Ulcus cruris Opnieuw optreden van ziekteverschijnselen, Recidief nadat de ziekte genezen leek                                                                    Oppervlakkige beenzenuw    Nervus saphenus Oppervlakkige kuitbeenzenuw  Nervus peroneus superficialis Organisme dat zich voedt ten Parasiet koste van een ander organisme                        Organismen die in of op de gastheer Commensalen leven zonder deze te schaden               Origo                  Oorsprongplaats van een spier Orthopedie                   Specialisme gericht op de behandeling van abnormaliteiten, ziekten en traumatische beschadigingen van het bewegingsapparaat Os/ossa (meervoud)       Been Os calcaneus                   Hielbeen Os coccyges                 Staartbeen Os cuboideum                  Teerlingbeen Os cuneiforma I-II-III           Wigvormige beentjes I-II-III Os femur                      Dijbeen Os fibula                 Kuitbeen Os illium                     Darmbeen Os ischii                      Zitbeen Os naviculare                  Scheepvormig been Os pubis                      Schaambeen Os sacrum                     Heiligbeen Os talus                     Sprongbeen/Kootbeen Os tibia                       Scheenbeen Osmotische druk              Kracht waarmee zuiver water wordt aangetrokken door een groot moleculaire oplossing Ossa sesamoïdea              Kleine sesambeentjes Ossa tarsalia                    Voetwortelbeenderen Ossa metatarsalia                Middenvoetsbeentjes Osteo myelitis                  Beenmergontsteking Osteoblasten                   Cellen die beencellen aanmaken

198


Osteoclasten                    Osteoporose                   Ostitis                       Ouderdomswratten

Cellen die gevormd beenweefsel ‘opeten’ Atrofie van botweefsel/botontkalking Beenontsteking Verrucae senilis

Overdragen van brand-, bouw- en Resorptie beschermende stoffen aan het bloed       Overgangsfase van groei naar rust Katagene fase van een haar                    Overgevoeligheidsreactie op Allergie bepaalde stoffen                                              Overmatig zweten               Hyperhidrosis Overmatige verhoorning          Hyperkeratosis Overmatige ophoping van vocht in het Oedeem weefsel/zwelling                              Overstrekte knie                Genua recurvatum

P Palmair                   Handpalmzijde Palpatie                  Aftasten Panaritium                    Fijt/ontsteking van vinger- of teenkootje Pancreas                      Alvleesklier Papels                         Blaasjes Papillenlaag             Stratum papillare Paralyse                      Totale verlamming/onvermogen om te bewegen Paraplegie                  Verlamming in beide benen Parasiet                      Organisme dat zich voedt ten koste van een ander organisme, waarop het een schadelijke werking uitoefent Parathormoon                Hormoon van de bijschildklieren. Regelt de calcium- en fosfaathuis houding in het bloed Parese                       Onvolledige verlamming Parkinson, ziekte van          Ziekte in de hersenen, een veel voor- komende aandoening van het extra piramidale systeem Paronychia                  Nagelomloop Patella                       Knieschijf Pathogeen                    Ziekteverwekkend Pathologie                    Ziekteleer Pedis verruca                   Voetwratten Peesontsteking                 Tendinitis

199


200

Peesschedeontsteking            Pelvis                         Periost                      Periostitis

Tendovaginitis Bekkengordel Beenvlies Beenvliesontsteking

Peristaltiek                     Perniosis                  Peroneusverlamming             Pes                          Pes calcaneus                 Pes equinovarus              Pes equinus                   Pes excavatus                  Pes excavatus valgus          Pes excavatus varus            Pes plano valgus/ pes planus     Pes transverse planus          Pes transversus                 Pes valgus                    Pes varus              Phalangen                     Phalangen distale              Phalangen mediane           Phalangen proximale            Pigment                      Pijn                          Plaats waar de impuls van een neuriet van de ene zenuwcel overgaat op een dendriet van de andere zenuwcel       Plantair                 Plantair flexie                  Platknikvoet/platvoet            Platte wratten                  Plexus lumbalis               Plexus sacralis                 Podagra                       Poliomyelitis                 Polster                        Poly-articulaire                Pootje, het

Beweging van de kringspieren in de slokdarm Wintervoeten Verlamming door beschadiging van de diepliggende of oppervlakkige kuitbeenzenuw Voet Hakvoet Klompspitsvoet Spitsvoet Holvoet Holknikvoet Holklompvoet Platknikvoet/ platvoet Spreidplatvoet Spreidvoet Knikvoet Klompvoet/supinatievoet Teenkootjes/vingerkootjes Eindkootjes (tenen) Middenkootjes (tenen) Grondkootjes (tenen) Melanine Dolor Synaps

Voetzoolzijde Voetzool naar beneden buigen                         Pes plano valgus/pes planus Verrucae planae juveniles Lendenzenuwvlecht Heiligbeenzenuwvlecht Het pootje (Jicht) Kinderverlamming Vetkussen onder de huid Spier die meerdere gewrichten passeert Podagra


Posterior                     Poupart, band van              Produceren het hormoon glucagon

Aan de achterzijde gelegen Band die loopt van het schaambeen naar de bovenste darmbeendoorn Alfacellen

Produceren het insulinehormoon    Prikkel van buiten             Prognose                     Pronatoren                    Proteïnen                     Protoplasma                   Protozoën                    Protrombine                   Proximaal                     Pseudo unguis incarnatus         Psoriasis                   Psoriasisnagel

Bètacellen Reflex Toekomstverwachting over het verloop van de ziekte Heffers van de laterale voetrand (spieren) Eiwitten Celinhoud Eencellige dierlijke micro-organismen Stollingseiwit Dicht bij de romp gelegen Ingroeiende nagel Verstoring van de verhoorning in de huid Onychopsoriasis

R Ragaden                   Kloven Ramshoornnagel/klauwnagel    Onychogryposis Receptoren                   Ontvangers die gegevens van buitenaf waarnemen (zintuigcellen) Rechte hoofd van vierhoofdige dijbeenspier M. rectus femoris Recidief                       Opnieuw optreden van ziekteverschijnselen, nadat de ziekte genezen leek

Reductiedeling Meiose                                            Reflex               Prikkel van buitenaf Reinse barrière                  Grens tussen korrellaag en heldere laag Resorptie                  Overdragen van brand-, bouw- en beschermende stoffen aan het bloed Retinopathie                   Verharding van de slagadertjes van het netvlies in de ogen Reuma                     Verzamelnaam voor verschillende gewrichtsziekten Reumatoïde artritis              Chronische gewrichtsreuma met ontstekingen Rigiditeit                      Vorm van spierstijfheid Rode bloedcellen              Erytrocyten Rode verkleuring van de huid als gevolg van Erytheem vaatverwijding en bloedovervulling

201


Rollen                    Rondgroeiende nagel/tunnelnagel  Rondvormige bacteriën           Roodheid

Circumductie Unguis tegularis Kokken Rubor

Rotatie                        Rozenader                   Rozenkransader            Rubor                      Ruffini, lichaampjes van        Rustfase van een haar

Draaien Vena saphena parva Vena saphena magna Roodheid Temperatuurlichaampjes voor warmte Telogene fase

Samenleven van twee ongelijksoortige organismen           Samentrekken van een spier       Samentrekking van het hart       Sarcolemma                   Sarcoom                      Schaambeen                  Schaambeenvoeg               Scheenbeen                  Scheenbeen-hielbeenband        Scheenbeenkam                 Scheenbeen-scheepvormige beenband Scheenbeenzenuw            Scheepvormig been              Schimmel                     Schimmelnagel            Schimmels                     Scholspier                    Schwann, schede van            Scoliose                     Sesambeentjes                  Secreten                       Secretie                      Sepsis                         Septum                       Sinus tarsi                      Sinusknoop

Symbiose

S

202

Contraheren Systole Vliesje om spiervezels Tumor die uitgaat van het steunweefsel Os pubis Symphysis/symfyse Os tibia Lig. tibiocalcaneare Margo anterior Lig. tibionaviculare Nervus tibialis Os naviculare Mycose Onychomycosis Een- of meercellige plantaardige organismen met vertakkingen M. soleus Myelineschede rondom de perifere zenuwvezels Abnormale zijdelingse kromming Ossa sesamoïdea Afscheidingsproducten Afscheiding van stoffen Bloedvergiftiging Tussenschot van rechter- en linker- helft van het hart Sprongbeen-hielbeen-groeve Gangmaker van het hart


Slagaders                   Slanke dijbeenspier             Slijmbeurs                    Slijmbeursontsteking

Arteriae/arteriën M. gracilis Bursa Bursitis

Slijmbeursontsteking tussen Achillodynie achillespees en hielbeen                                    Smetstof, ziekteverwekkende deeltjes Virus Smetuitslag                    Intertrigo  Spanspier van de dijschede         M. tensor fasciae latae Spasticiteit                   Voortdurende verhoogde spanning van spieren Spataderen                Varices Specialisme gericht op de behan- Orthopedie deling van abnormaliteiten, ziekten en traumatische beschadigingen van het bewegingsapparaat                              Spier/spieren               Musculus/musculi Spier die één gewricht passeert    Mono-articulaire spier Spier die meerdere gewrichten passeert Poly-articulaire Spierfascie                    Spierschede Spierschede                   Spierfascie Spierspanning             Tonus Spiervezel/fijne vezel            Fibril (myofibril) (meervoud = fibrillen) Spina calcaneï              Hielspoor Spina iliaca anterior superior     Voorbovenste darmbeendoorn Spina iliaca inferior             Vooronderste darmbeendoorn Spirillen                      Staafvormige bacteriën Spitsvoet                    Pes equinus Splijtnagel                 Onychorhexis/onychoschisis Sponsachtig of spongieus been     Substantia spongiosa Sporocide                      Sporen dodend Spreidplatvoet                 Pes transverso planus Spreidvoet                     Pes transversus Sprongbeen/kootbeen          Os talus Sprongbeenhals                Collum tali Sprongbeen-hielbeen-groeve     Sinus tarsi Sprongbeenkop (hoofd)          Sprongbeenlichaam              Sprongbeen-scheepsbeenband      Staafvormige bacterie        Staafvormige bacteriën           Staartbeen

Caput tali Corpus tali Lig. talonaviculare Bacil Spirillen Os coccygis

203


Standafwijking van de grote teen, Hallux varus deze is naar binnen gericht                                Stekelcellenlaag      Stratum spinosum Steriliseren                    Doden van ziektekiemen Sternum                    Borstbeen Steuncellen   Gliacellen Stof die overgevoeligheid (allergie) veroorzaakt Allergeen Stofwisseling   Metabolisme Stollingseiwit  Protrombine Stolsel dat zich in de bloedbaan voortbeweegt Trombose Stoornis in het taalcentrum Afasie Stootnagel Unguis pulsus Stratum basale                 Basaallaag Stratum corneum               Hoornlaag Stratum germinativum/laag van Malpighi       Kiemlaag Stratum granulosum          Korrellaag Stratum papillare              Papillenlaag Stratum reticulare               Netlaag Stratum spinosum            Stekelcellenlaag Strekken Extensie Strekkers (spieren)              Extensoren Stijve grote teen Hallux rigidus Subcutis                      Onderhuid Subluxatie                   Gedeeltelijke ontwrichting Substantia compacta         Compact been Substantia spongiosa          Sponsachtig of spongieus been Subunguaal haematoom        Blauwe nagel Suikerziekte  Diabetes mellitus Sulcus tendinis m.             Teerlingbeensleuf Supinatoren/Supinatie         Heffers van de mediale voetrand (spieren) Sustentaculum tali          Tafelvormig uitsteeksel (hielbeen) Symbiose                    Samenleven van twee ongelijksoortige organismen Symphysis                     Schaambeenvoeg Symptomencomplex Syndroom, de bij een ziektebeeld behorende combinatie van ziekte verschijnselen Symptoom                     Verschijnsel dat bij een ziekte kan voorkomen Synaps                      Plaats waar de impuls van een neuriet van de ene zenuwcel overgaat op een dendriet van de andere zenuwcel

204


Synchondrosis               Syndesmosis              Syndroom dat wordt gekenmerkt door het aanvalsgewijs optreden van verschijnselen

Kraakbeenverbinding Bindweefselverbindingen Epilepsie

Syndroom                   Symptomencomplex, de bij een ziektebeeld behorende combinatie van ziekteverschijnselen Synergisten                Meewerkers (spieren) Synostosis                  Beenverbindingen Synovia                       Gewrichtssmeer Systole                        Samentrekking van het hart

T Tarsus                       Voetwortel Telogene fase                   Rustfase van een haar Tenen                      Digiti pedis (digitus = enkelvoud) Tendinitis                    Peesontsteking Tendogene contractuur        Verkorting van pezen Tendovaginitis                Peesschedeontsteking Tensie                      Bloeddruk Thalamus                    Grootste centrale schakelstation voor de binnenkomende sensibele zenuwbanen Therapie die gespecialiseerd is in de Podologie diagnostiek en behandeling van             afwijkingen van de vorm en de functie van het bewegingsapparaat Therapie gericht op het behandelen Fysiotherapie van beperkingen en stoornissen in het             bewegingsstelsel, waardoor het probleem

verbetert of wordt verholpen                                                                    Therapie met als doel verandering Podoposturaal therapie aan te brengen in lichaamshouding           en -beweging                                                                                 Therapie (vorm van) voor de Podotherapie behandeling van problemen aan voeten, benen en/of rug Thorax                       Borstkas Thyroxine                    Hormoon dat wordt afgescheiden door de schildklier. Beïnvloedt met name de stofwisseling Tijd tussen besmetting en Incubatietijd uitbreken van de ziekte

205


Tinea pedis                   Toekomstverwachting van het verloop van de ziekte             Tonus

Voetschimmel     Prognose Spierspanning

Totale verlamming/onvermogen Paralyse om te bewegen                   Toxisch                   Giftig Trachea                   Luchtpijp Trauma                       Gewelddadige inwerking met een verwonding als gevolg Tricuspidalis                   Klep tussen rechterboezem en rechterkamer van het hart Trochanter major              Grote draaier (dijbeen) Trochanter minor               Kleine draaier (dijbeen) Trombocyten                   Bloedplaatjes Tromboflebitis                  Vaatontsteking Trombose                     Vorming van een stolsel in een bloedvat Trombus                     Bloedstolsel dat vastzit aan de binnenzijde van een bloedvat Tuber calcanei                Hielbeenknobbel Tuberositas ossis metatarsalis V      Uitsteeksel van het vijfde midden- voetsbeen Tuberositas tibiae            Voorste scheenbeenknobbel Tumor                       Zwelling Tumor (kwaadaardig) die uitgaat Carcinoom van het bedekkend weefsel                       Tumor die uitgaat van gepigmenteerde Melanoom moedervlekken                                 Tumor die uitgaat van het steunweefsel Sarcoom Tunica adventitia             Buitenste laag van slagaders Tunica intima                 Binnenste laag van slagaders Tunica media                  Middelste laag van slagaders Tussenbeenvliezen             Membrana interossea Tussendraaierskam (dijbeen)       Crista intertrochantica Tussendraaierslijn (dijbeen)   Linea intertrochanterica Tussenknokkelgroeve            Fossa intercondylaris Tussenschot van rechter- en Septum linkerhelft van het hart                                      Tweehoofdige dijspier           M. biceps femoris Tweehoofdige kuitspier          M. gastrocnemius

206


U Uiteinde van een pijpbeen        Uitloper zenuwcel              Uitscheiding van stoffen

Epifyse Dendriet Excretie

Uitscheidingsproducten         Uitsteeksel van het vijfde middenvoetsbeen Uittreden van de witte bloedlichaampjes Uitwendig (van buitenaf)         Ulcus                         Ulcus cruris                  Unguis                       Unguis incarnatus             Unguis pulsus                Unguis tegularis                Urticaria

Excreten Tuberositas ossis metatarsalis V Diapedese Exogeen Zweer Open been Nagel Ingroeiende nagel Stootnagel Rondgroeiende nagel/tunnelnagel Netelroos

V Vaatkanalen in de benen   Vaatontsteking                 Vaatverwijding                Vaccin                    Van de romp af gelegen          Varices                      Vasculair                    Vasodilatatie                  Vaterpacini, lichaampjes van     Vena/venea                    Vena dorsalis pedis              Vena femoralis               Vena peronea                   Vena plantaris pedis            Vena poplitea                Vena saphena magna       Vena saphena parva           Vena tibialis anterior          Vena tibialis posterior          Venae communicans            Veneus                        Ventraal                       Ventrikel                      Verbindingsaderen            Vergiftig

Kanalen van Havers Tromboflebitis Vasodilatatie Entstof tegen ziekte Distaal Spataderen Bloedvat/met betrekking tot (bloed)vaten Vaatverwijding Druklichaampjes Ader/aders Voetrugader Dijbeenader Kuitbeenader Voetzoolader Kniekuilader Rozenkransader Rozenader Voorste scheenbeenader Achterste scheenbeenader Verbindingsaderen Aderlijk Aan de buikzijde gelegen Kamer van het hart Venae communicans Toxisch

207


Verharding van de slagadertjes in de nieren Verharding van de slagadertjes van het netvlies in de ogen           Verhoogde bloeddruk

Nefropathie Retinopathie Hypertensie

Verhoogde bloedsuikerspiegel       Hyperglykemie Verhoogde spierspanning        Hypertonie Verhoornde haarzakjes            Keratosis pilaris Verkorting van pezen            Tendogene contractuur Verkorting van spier            Myogene contractuur Verlaagde bloeddruk           Hypotensie Verlaagde bloedsuikerspiegel      Hypoglykemie Verlaagde spierspanning         Hypotonie Verlamming door beschadiging van Peroneusverlamming de diepliggende of oppervlakkige          kuitbeenzenuw                                                                               Verlamming in beide benen      Paraplegie Verruca                     Wrat Verrucae planae juveniles          Platte wratten Verrucae seniles           Ouderdomswratten Verrucae vulgares/simplex         Gewone wratten Verschijnsel dat bij een ziekte Symptoom voor kan komen                                            Verschrompelen van botweefsel/botontkalking Osteoperose Verschrompeling van gewrichtskapsel Arthrogene contractuur Verschrompeling van zenuwweefsel Neurogene contractuur Versterkte kromming in het sagittale Hyperkyfose vlak (bolle kant naar achteren)      Versterkte voorwaartse kromming Hyperlordose van de lendenwervels             Verstoring van de verhoorning in de huid Psoriasis Verstuiking/verzwikking/rekking Distorsie gewrichtsbanden        Verucide                 Virusdodend Verworven syndroom van een slecht AIDS (Acquired Immune Deficiency functionerend afweersysteem  Syndrome) Verzamelnaam voor verschillende Reuma gewrichtsziekten                    Vetachtige isolatiestof om een neuriet Myelineschede/mergschede Vetachtige stoffen              Lipoïden Vetgezwel                     Lipoom Vetkussen onder de huid         Polster Vezeleiwit                     Collageen

208


Vierhoofdige dijbeenspier         M. quadriceps femoris Vierkante zoolspier             M. quadratus plantae Virulentie                     Aanvalskracht, vermogen van micro-organismen om de verdedigingsmechanismen Virus                      Virusstatisch                   Visschubbenhuid              Vliesje om spiervezels          Voedingsgaten in beenderen       Voet                         Voetbalknie                 Voetrugader              Voetrugslagader                Voetschimmel                Voetwortel                     Voetwortelbeenderen          Voetwratten                   Voetzoolader                  Voetzoolpeesblad           Voetzoolslagader               Voetzoolspier                   Volkmann, kanalen van         Voorbovenste darmbeendoorn     Vooronderste darmbeendoorn      Voorste kruisband             Voorste scheenbeenader           Voorste scheenbeenkam          Voorste scheenbeenknobbel       Voorste scheenbeenslagader       Voorste scheenbeenspier          Voorste scheenbeen-sprong-beenband Voorste sprongbeen-kuitbeenband   Voortdurende verhoogde spanning van spieren  Voorwaartse kromming van de wervelkolom Vorm van spierstijfheid         Vormt samen met de hypofyse het belangrijkste centrum vanonwillekeurige functieregeling (tussenhersenen)

van de gastheer te weerstaan Smetstof, ziekteverwekkende deeltjes Virusremmend Ichtyosis Sarcolemma Foramen nutricia Pes Meniscuslaesie Vena dorsalis pedis Arteria dorsalis pedis Tinea pedis Tarsus Ossa tarsalia Pedis verruca Vena plantaris pedis Aponeurosis plantaris Arteria plantaris M. plantaris Kanalen (in het been) die bloed vervoeren van de oppervlakte van het bot naar de dieper gelegen kanalen van Havers Spina iliaca anterior superior Spina iliaca anterior inferior Lig. cruciatum anterius Vena tibialis anterior Margo anterior Tuberositas tibiae Arteria tibialis anterior M. tibialis anterior Lig. tibiotalare anterius Lig. talofibulare anterius Spasticiteit Lordose Rigiditeit Hypothalamus

209


W

Warmte, een verschijnsel bij een ontsteking Calor Weefselleer                 Histologie Weefselversterf met rotting         Gangreen Weefselvloeistof, opgenomen door Lymfe de lymfevaten                                        Week huidgezwel              Molluscum Weke likdoorn              Clavus interdigitalis/mollus Wigvormige beentjes I – II – III     Os cuneiforma Wintervoeten                  Perniosis Witte bloedcellen           Lymfocyten Witte bloedlichaampjes         Leukocyten Witte vlekjes onder de nagelplaat   Leuconychia Woekering tussen het eerste Dropping first middenvoetsbeen en het eerste                        wigvormige been Wondroos                  Erysipelas Wormvormige spieren          Mm. lumbricales Wrat                          Verruca

X X-benen               X-vormige ruwe lijn

Genua valga Linea aspera

Y Yellow nail syndrom

Gele nagel

Z Zaadlikdoorn              Heloma miliare Zenuw                       Nervus Zenuwbloedvat               Neurovasculair Zenuwbundel in het tussenschot His, bundel van van het hart                                                Zenuwcel(len)             Neuron(en) Zenuwknoop                  Ganglion Zenuwontsteking               Neuritis Zenuwpijn                   Neuralgie Zenuwpijn in het gebied van de Ischialgie (neurale ischiadica) zitbeenzenuw

210


Zenuwpijn in het middendeel van Mortonse neuralgie de voorvoet                                              Zenuwuitlopers (en dunne vezels Neurofibrillen in het cytoplasma)                        Ziekteleer                   Pathologie Ziekte in de hersenen. Een veel Parkinson, ziekte van voorkomende aandoening van het                extra piramidale systeem Ziekte van de luchtwegen die zich Astma uit door aanvallen van benauwdheid en bemoeilijkte ademhaling Ziekteverwekkend              Pathogeen Zitbeen                       Os ischii Zitbeen-dijbeenband            Lig. Ischiofemorale Zona orbicularis                 Lusvormige band om de dijbeenhals Zwaluwstaartje, verbinding tussen Hyponychium nagel en nagelbed, ter hoogte                  van het vrije nageluiteinde Zweer                         Ulcus Zwervende zenuw              Nervus vagus Zwelling                      Tumor

211


212


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.