garantieren, dass man etwas macht

Vokabelliste 2

Iedereen moet iets voorbereiden.

Alle müssen etwas vorbereiten.

beginnen

anfangen (fängt an – hat angefangen)

ophouden, stoppen aufhören, stoppen Een ogenblikje! Einen Augenblick, bitte! beweren behaupten de bezoeker, de bezoekers der Besucher, die Besucher beschouwen als betrachten als voordat bevor, ehe Voordat we stoppen, drinken we iets.

Bevor / Ehe wir aufhören, trinken wir etwas.

het succes, de successen der Erfolg, die Erfolge klaar fertig Hij heeft gelukkig geen vijanden.

Er hat zum Glück keine Feinde.

gratis kostenlos, gratis, umsonst Zorgen jullie voor het eten? Kümmert ihr euch um das

Essen?

Ja, we zorgen daarvoor. Ja, wir kümmern uns darum. nadat nachdem het nadeel, de nadelen der Nachteil, die Nachteile het voordeel, de voordelen der Vorteil, die Vorteile onlangs neulich zonder jou ohne dich Het programma duurt vijf uur. Das Programm dauert fünf

Stunden.

het publiek

das Publikum unbedingt üblich

trouwens übrigens deelnemen aan, meedoen met teilnehmen an (nimmt teil –

teilgenommen)

Zij doet met het programma mee.

Sie nimmt am Programm teil.

de deelnemer, de deelnemers der Teilnehmer, die

Teilnehmer

om kwart over acht

um Viertel nach acht

Om tien voor twaalf is het afgelopen. beloven

Um zehn vor zwölf ist es zu

Ende. versprechen (verspricht – versprochen)

proberen

versuchen, probieren

afzien van verzichten auf (+4) We zien af van jouw aanbod. Wir verzichten auf dein

Angebot.

het voorstel, de voorstellen der Vorschlag, die

Vorschläge

een voorstel doen voorstellen

bovendien

einen Vorschlag machen vorschlagen (schlägt vor - vorgeschlagen) zudem, außerdem

allereerst

zuerst, zunächst

de toeschouwer, de toeschouwers

der Zuschauer, die

Zuschauer

‘s avonds

abends, am Abend

‘s morgens tussen de middag

morgens, am Morgen mittags, zur Mittagszeit

’s middags

nachmittags, am Nachmittag

‘s ochtends vormittags, am Vormittag het drankje, de drankjes das Getränk, die Getränke de knabbels die Knabbereien lui zijn faulenzen hard werken hart arbeiten de uitgang der Ausgang de ingang der Eingang de ingang bewaken den Eingang überwachen /

bewachen

de vijand, de vijanden der Feind, die Feinde de vriend, de vrienden der Freund, die Freunde

Redemittel 1

Je zegt / Je vraagt Du sagst / Du fragst

1. Ik vind series leuk die zich op een school afspelen. 1. Ich mag Serien, die in einer Schule spielen.

2. We gaan samen een filmavond organiseren. 2. Wir wollen zusammen einen Filmabend organisieren.

3. Ik stel voor dat we een grappige film gaan kijken. 3. Ich schlage vor, dass wir uns einen lustigen Film ansehen.

4. Ik zou zeggen, over twee weken op vrijdagavond. 4. Ich würde sagen, in zwei Wochen am Freitagabend.

5. Mijn voorkeur gaat dus uit naar een spannende serie, die je nooit meer vergeet. 5. Ich bevorzuge also eine spannende Serie, die man nie wieder vergisst.

6. Deze film gaat gegarandeerd indruk op jullie maken. 6. Dieser Film wird euch garantiert beeindrucken.

7. Ik wil graag dat deze film op het programma staat. 7. Ich möchte, dass dieser Film auf dem Programm steht.

8. Misschien kunnen we ook een echte actiefilm kiezen. 8. Vielleicht können wir uns auch für einen richtigen Actionfilm entscheiden.

9. Ik vind dat er sowieso veel afwisseling in ons programma moet zijn. 9. Ich meine, dass es sowieso viel Abwechslung in unserem Programm geben muss.

10. Kijk deze film, je krijgt er zeker geen spijt van. 10. Sieh dir diesen Film an, du wirst es sicher nicht bereuen.

Redemittel 2

Je zegt / Je vraagt Du sagst / Du fragst

1. Mijn film gaat over een gezin dat op vakantie gaat. 1. Mein Film handelt von einer Familie, die in die Ferien fährt.

2. Deze film is echt leuk, omdat alles voortdurend misgaat.

3. Wat vinden jullie daarvan?

4. Vind je niet, dat dat een vrij kinderachtig onderwerp is? 2. Dieser Film macht wirklich Spaß, weil ständig alles schiefläuft.

3. Was haltet ihr davon?

4. Meinst du nicht, dass das ein ziemlich kindisches

Thema ist?

5. In deze film is de klimaatverandering een belangrijk onderwerp.

6. In het begin is er een conflict dat pas aan het einde wordt bijgelegd.

7. De filmpersonages worden waanzinnig goed vertolkt door topacteurs.

8. Ik ga jullie iets vertellen over een film die jullie beslist moeten zien.

9. De hoofdpersoon is een vreemde man, die verliefd raakt op een mooie filmster.

10. Aan de ene kant is het echt een grappige film, aan de andere kant is hij ook tragisch. 5. In diesem Film ist der Klimawandel ein wichtiges

Thema.

6. Am Anfang gibt es einen Konflikt, der erst am Ende beigelegt wird.

7. Die Filmfiguren werden wahnsinnig gut von

Spitzenschauspielern dargestellt.

8. Ich möchte euch etwas über einen Film erzählen, den ihr unbedingt sehen müsst.

9. Die Hauptfigur ist ein komischer Typ, der sich in einen schönen Filmstar verliebt.

10. Einerseits ist es wirklich ein witziger Film, andererseits ist er auch tragisch.