4
Algemene anatomie
Algemene anatomie
De cel (A) De kleinste eenheid die zelfstandig kan leven, is de cel, cellula. Er zijn eencellige organismen, Protozoa, en meercellige, Metazoa. Bij de mens wisselt de grootte van de cellen tussen 5 en 200 lm. Hun levensduur is verschillend. Er zijn cellen die slechts enkele dagen leven (bv. bepaalde witte bloedlichaampjes: granulocyten) en cellen die het gehele leven blijven functioneren (zenuwcellen). Cellen komen voor in zeer verschillende vormen, die nauw samenhangen met hun functies (bv. langgerekte spiercellen). Elke cel bestaat uit de celinhoud, het celplasma (1), cytoplasma, en een celkern (2), nucleus, met kernlichaampjes (3), nucleoli. De celkern wordt omgeven door de kernmembraan (4).
Cytoplasma Het cytoplasma is onderverdeeld in de celorganellen, het celskelet en celinsluitsels. Deze liggen in de matrix, het hyaloplasma. Elektronenmicroscopisch gezien ligt om iedere cel een uit drie lagen bestaande celmembraan, het plasmalemma (5). Dit heeft meestal een zeer onregelmatig oppervlak, waarop zich ook minimale uitsteeksels, microvilli, kunnen bevinden. De celmembraan wordt omhuld door een circa 20 nm dikke laag, de glycocalix. Deze is zowel cel- als soortspecifiek, waardoor gelijksoortige cellen elkaar kunnen herkennen. Celorganellen Hiertoe behoort allereerst het endoplasmatisch reticulum (6). Het bestaat uit spleten en buisjes en kan al of niet korrelig zijn (6). Op het korrelige reticulum liggen aan de oppervlakte op dubbelmembranen fijne korreltjes, ribosomen genoemd. Deze zijn circa 20-25 nm groot en bestaan uit ribonucleı¨nezuur- en eiwitmoleculen. Het korrelige endoplasmatisch reticulum is te vinden in eiwitvormende cellen, terwijl het gladde endoplasmatisch reticulum verschillende taken heeft. Het is bv. belangrijk bij de lipidenstofwisseling in de levercellen.
Mitochondrie¨n (7) zijn van groot belang vanwege hun functie als energieleverancier van de cel. Ze zijn maximaal 6 lm lang en kunnen zich slangachtig of cirkelend bewegen. Aantal en grootte zijn afhankelijk van de soort cel en van de functietoestand. Het Golgi-apparaat (8) bestaat uit verscheidene dictyosomen (Golgi-velden). Ieder dictyosoom is verdeeld in vijf tot tien platte schaalvormige zakjes. Het Golgiapparaat dient voor de vorming resp. aanvulling van de glycocalix, maar zorgt ook voor de synthese en modificatie van grondstoffen die worden aangeleverd door het endoplasmatisch reticulum. Andere organellen zijn lysosomen (9) en peroxisomen. Celskelet Hiertoe behoren de microtubuli, de daaruit bestaande centriolen (10) en kinetosomen en tevens verschillende celspecifieke filamenten. De centriolen, meestal twee, liggen vaak dicht bij de celkern en vormen samen met het hen omringende plasma, het centroplasma, het centrosoom. Het celskelet zorgt enerzijds voor bewegingen van de cellen, anderzijds voor intercellulaire bewegingsverschijnselen (zie p. 6). Celinsluitsels Hiertoe behoren ribosomen, lipoı¨den (11), glycogeen (12), pigmenten (13), triglyceride en verschillende bestanddelen van het celskelet. Ze bevinden zich in een waterhoudende matrix.