Grammatica
1
Opdracht 2 T 2 T2
B I I
1 Schrijf de werkwoorden van de zinnen van opdracht 1 op. 2 Schrijf achter elk werkwoord de bijbehorende werkwoordsvorm. 3 Maak met het werkwoord verlaten de volgende zinnen: a een zin waarin verlaten een infinitief is; b een zin waarin verlaten een voltooid deelwoord is; c een zin waarin verlaten een persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud is. 4 Wat valt je op aan de schrijfwijze van het werkwoord? 5 Hoe kun je bewijzen dat je bij 3 a t/m c de goede zinnen hebt gemaakt? Opdracht 3
T1
B
1 Het bouwplan van het werkwoord geven bestaat uit vier delen. a Is deze uitspraak goed of niet goed? b Leg je antwoord uit. 2 Het bouwplan van het werkwoord zingen bestaat altijd uit twee delen. a Is deze uitspraak goed of niet goed? b Leg je antwoord uit. 3 Het bouwplan van het werkwoord afpakken bestaat altijd uit vier delen. a Is deze uitspraak goed of niet goed? b Leg je antwoord uit. wat is de handeling? = werkwoordelijk gezegde
wie voert de handeling uit? = onderwerp
wie/wat is nodig bij de handeling? = lijdend voorwerp
wie is de ontvanger? = meewerkend voorwerp
1.4 Zinsontleding – Bijvoeglijke bepaling Opdracht 4 T1
B
1 Schrijf de volgende zinnen onder elkaar op. Sla na elke zin een regel over. a De eigenaar heeft de boete na de rechtszitting betaald. b De boze eigenaar heeft de hoge boete na de rechtszitting betaald. c De boze eigenaar van de sportauto heeft de hoge boete voor de snelheidsovertreding na de rechtszitting betaald. 2 Verdeel de zinnen in zinsdelen. 3 Benoem de zinsdelen. 4 a Zijn de toegevoegde woorden in de zinnen b en c aparte zinsdelen? b Om welke reden zijn deze woorden toegevoegd? 5 Is er verschil in betekenis tussen de zinnen?
20
ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 20
5/01/16 10:23