Libre Service - Onderbouw - Proefhoofdstuk - La France pays de la mode

Page 1


1 La France, pays de la mode

Frankrijk wordt het pays de la mode, het land van de mode, genoemd. Franse marques als Chanel en Dior zijn heel bekend. Ook internationale ontwerpers van haute couture presenteren hun nieuwe collecties graag in Parijs, bijvoorbeeld tijdens de Fashion Week. Frankrijk is niet alleen toonaangevend voor de haute couture, maar ook voor de prêt-à-porter (confectiekleding).

In deze unité leer je een gesprek voeren met een verkoper in een kledingwinkel. Als jij ooit een keertje gaat shoppen in een Franse kledingzaak, weet jij tenminste zeker dat je ook thuiskomt met wat je wilde hebben. Kleding in de juiste kleur en de juiste maat en voor de juiste prijs. En natuurlijk in de juiste stijl: jouw stijl.

1.1 Leçon 1 | Introduction

Je leert:

1 een eenvoudige tekst of video over mode en kleding begrijpen;

2 een advertentie voor kleding begrijpen;

3 je eigen outfit beschrijven;

4 een gesprek over kleding begrijpen en voeren;

5 een eenvoudig gesprek met een verkoper in een kledingwinkel begrijpen en voeren;

6 een reactie op een online advertentie schrijven; het werkwoord vouloir herkennen en gebruiken; bijvoeglijke naamwoorden herkennen en gebruiken; de getallen 20 tot en met 70 herkennen en gebruiken.

1 Orientation

30 € trente euros 12 € douze euros

je veux il veut

Ça coûte combien ? Ça fait trente euros.

Vragen in de winkel

Prijzen

Hoeveel kost het?

Kledingstukken

Kleuren

kleding kopen

Wat is je maat?

Wat vind je mooi?

le jean la robe les baskets rouge bleu

Bekijk de afbeelding.

Quelle est ta taille ? small, medium, large

joli moche beau

In deze unité leer je een gesprek te voeren met een verkoper in een kledingwinkel.

Bedenk wat je allemaal moet weten en kunnen om kleding te kopen.

2 Les outils

In deze unité leer je woorden die je helpen om een gesprek te kunnen voeren over kleding: kleuren, prijzen (getallen!) en natuurlijk kledingstukken. Ook leer je hoe je kunt vragen om wat je graag wilt. Daar heb je het werkwoord vouloir voor nodig.

Denk samen na over de Franse woorden en zinnen die jullie al kennen.

Welke van deze woorden kunnen jullie gebruiken om in Frankrijk te winkelen?

Schrijf er zoveel mogelijk op.

1.2 Leçon 2 | Le style | Regarder

L eerdoe L en

1

Je leert:

• een video over mode begrijpen;

• je eigen outfit beschrijven;

• het werkwoord vouloir (enkelvoud) gebruiken.

Mise en route

In deze les maak je kennis met de stijl van Parijse jongeren. Je leert vouloir vervoegen in het enkelvoud en je leert de namen van kleuren.

a Faites l'exercice interactif en classe.

b Schrijf op wat jij wilt kopen.

Tu veux faire du shopping ?

Oui, je veux acheter un/une et un/une .

2 Compréhension globale

Je style zegt iets over hoe je jezelf wilt laten zien. Deze video gaat over de stijl van Parijse jongeren. Je ontmoet Rémi en Kevin. Regarde la vidéo Outfit check et réponds aux questions.

a Waarom spreekt de reporter Rémi en Kevin aan?

● Omdat ze een opvallende stijl hebben.

● Omdat ze net uit een kledingwinkel komen.

● Omdat ze onderweg zijn naar de fashionweek.

● Omdat ze bekende jongeren zijn.

b Waar stelt de reporter vragen over?

3 Compréhension détaillée

Regarde la vidéo Outfit check encore une fois et réponds aux questions.

a Welke kledingstukken laten Rémi en Kevin zien?

■ des baskets

■ un chapeau

■ une casquette

■ un collier

■ un costume

■ une cravate

■ un jean

■ une jupe

■ un pantalon

■ une robe

b Ken je de Franse namen voor de kleuren? Combine.

c Wat zegt de reporter over de stijl van Rémi en Kevin?

■ Je kiffe !

■ Qu'est-ce que tu portes ?

■ Tu aimes les couleurs !

■ Vous êtes très stylés !

d De reporter zegt: je kiffe ! Dit woord wordt veel gebruikt in spreektaal onder jongeren.

Wat denk je dat het betekent?

● Ik vind het geweldig.

● Ik vind het lelijk.

● Ik vind het moeilijk.

e Tu aimes la tenue de Rémi ? Vind je de outfit van Rémi leuk?

Oui, j'aime la tenue de Rémi, parce que

Non, je n'aime pas la tenue de Rémi, parce que

f Welke vraag zou jij aan Rémi en Kevin willen stellen?

Stel je vraag in het Frans.

4 Reconstruire

Combine. Maak vijf zinnen door de woorden te combineren. je veux mettre acheter porter un pantalon bleu des chaussettes rouges une casquette des baskets un tee-shirt jaune un joli pantalon

5 Mise en pratique

Travaillez à deux. Décris tes vêtements.

a Beschrijf je eigen kleding aan je klasgenoot.

Noem minimaal drie kledingstukken die je draagt en hun kleur. Schrijf op wat de ander zegt.

Aujourd'hui je porte ...

b Bekijk elkaars antwoorden.

Controleer of de woorden goed gespeld zijn. Verbeter de fouten.

6 Billet de sortie

Décris ta tenue de demain. Schrijf op wat je morgen aan wilt doen.

Noem ten minste drie kledingstukken en twee kleuren.

Demain, je veux

M en U AU CH o IX

Bekijk de video Outfit check met het originele geluid en maak de opdracht.

Je oefent hier vooral verder met globale vragen.

Je oefent hier met vragen op toetsniveau.

Je oefent hier ook met inzichtvragen.

Les outils

7 Vocabulaire

Bestudeer het vocabulaire van leçon 2.

Complète. Zet de woorden op de goede plaats.

Kies uit: Je veux | je mets | noirs | parce que

1 Aujourd'hui, un jean bleu.

2 Mon professeur aime les vêtements .

3 partir à midi.

4 J'aime les couleurs ça me rend de bonne humeur.

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 2.

8 Grammaire

Lees de uitleg Vertellen wat je draagt

Complète. Maak de zinnen af.

1 (Hij wil) mettre des baskets noires.

2 (Jij wilt) toujours acheter des vêtements neufs.

3 (Ik wil) porter un tee-shirt blanc.

Vertellen wat je draagt

Je veux acheter des chaussettes rouges. Ik wil rode sokken kopen.

Je porte un tee-shirt jaune. Ik draag een geel t-shirt.

TH eor I e

Tu veux mettre des baskets. Jij wilt sportschoenen aandoen

Demain, il veut porter un jean bleu. Morgen wil hij een blauwe spijkerbroek dragen

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 2: het werkwoord vouloir

1.3 Leçon 3 | La mode | Lire

L eerdoe L en

Je leert:

• een eenvoudige tekst over mode begrijpen;

• een kort gesprek over kleding begrijpen en voeren;

• het werkwoord vouloir (meervoud) gebruiken;

• het bijvoeglijk naamwoord herkennen.

1 Mise en route

In de vorige les heb je de outfit van Franse jongeren gezien. In deze les ontdek je waarom Frankrijk het pays de la mode wordt genoemd. Je maakt kennis met een paar jongeren die in Parijs wonen. Je leert vouloir in het meervoud vervoegen en je leert het bijvoeglijk naamwoord herkennen.

a Faites l'exercice interactif en classe.

b Waar shop jij graag?

Schrijf op welke winkel(s) je leuk vindt.

J'aime faire du shopping dans les magasins

2 Compréhension globale

Lis le texte Fashion week. Regarde la vidéo Fashion week

a Schrijf vier Franse woorden op die in je opkomen die met stijl en kleding te maken hebben.

b Je ziet veel kleurige kleding.

Schrijf in het Frans vijf kleuren op die je ziet.

Fashion week

Fransen worden vaak geprezen om hun style. Kleding is voor veel Fransen belangrijk omdat het iets zegt over wie je bent. Elk jaar wordt in Parijs de Fashion week georganiseerd. Daar komen heel veel sterren op af!

c Lis les titres du texte La mode. Bekijk de tussenkopjes. Waar gaan de tekstjes over?

TIP

Kijk eens naar de titel en de tussenkopjes voordat je een tekst leest. Dan krijg je alvast een idee waar de tekst over gaat. Dat helpt je om de tekst beter te begrijpen.

LA MODE

On appelle la France le pays de la mode. Il y a de la haute couture pour les stars, mais c'est très cher! Tu veux acheter un nouveau pull rouge ou une belle veste verte ? Heureusement, on trouve aussi des boutiques à petit prix. Voici les blogs de Camille, Mathis et Nathan, qui habitent à Paris, la ville de la mode.

La haute couture –Camille, 13 ans

Mon amie et moi, nous voulons faire du shopping à Paris, mais la haute couture n’est pas une mode pour moi. C’est la mode pour les stars, les acteurs et les actrices célèbres, les princes et les princesses. Chaque robe ou costume est unique, créé pour une seule personne. Les vêtements de haute couture sont très chers. Les créations de Christian Dior ou Yves Saint Laurent, par exemple, sont pour des clients très riches. La haute couture, c’est un art de la mode.

La mode à Paris – Nathan, 14 ans

J'adore la mode à Paris ! Paris est la ville de la mode. Il y a beaucoup de magasins et beaucoup de boutiques. Mon style préféré ? Je porte des styles différents : chic, simple ou original :

Le prêt-àporter –Liam, 13 ans

Moi, j’achète du prêt-à-porter. C’est la mode pour tout le monde. Bien sûr, il y a toutes les tailles : S, M, L, XL ou plus grand ou plus petit. On fabrique les vêtements en grande quantité. Ce sont des vêtements pratiques, modernes et … beaucoup moins chers que la haute couture. J’aime acheter les marques comme H&M, Pull & Bear, Uniqlo, Bershka et New Balance.

Et toi ? Tu as des marques ou des magasins préférés ?

pour une fête, pour aller au collège ou pour faire du shopping avec des copains.

Aujourd'hui, mes amis et moi, nous voulons aller dans des boutiques à petit prix pour chercher une belle chemise bleue. Et des baskets NB blanches !

Tu veux y aller avec nous ? C'est quoi, ton style préféré ?

3 Compréhension détaillée

Lis le texte La mode. Travaillez à deux.

a Camille, Liam en Nathan vertellen over mode.

Combine. Wie zegt wat?

Camille • • La haute couture n'est pas une mode pour moi.

Liam • • Je porte des styles différents.

Nathan • • Moi, j'achète du prêt-à-porter.

b Lis le texte de Camille : La haute couture.

Voor wie is haute couture bestemd?

Choisis la bonne réponse.

● voor mensen die een uniek kledingstuk willen

● voor mensen die goedkope kleding zoeken

● voor mensen die graag hetzelfde dragen als anderen

● voor mensen die in de modeindustrie werken

c Je hebt gelezen over haute couture en prêt-à-porter

Vul de zin aan.

La haute couture est très chère | bon marché, le prêt-à-porter est la mode pour les stars | tout le monde.

d Lis la phrase « La haute couture est un art de la mode. »

Uit welke taal komt het woord 'art'?

e Lis Le prêt-à-porter encore une fois.

Combine. Welk woord past in welke zin?

Le prêt-à-porter à toutes les tailles : • • S, M, L, XL.

On fabrique des vêtements • • en grandes quantités.

f Lis La mode à Paris encore une fois.

Vrai ou faux? Choisis la bonne réponse.

vrai faux

• Paris est la ville de la mode. ● ●

• Nathan n'aime pas le style chic. ● ●

• Nathan veut aller dans des boutiques pas chères. ● ●

• Nathan cherche des chaussures noires. ● ●

g Lis les phrases. Markeer de bijvoeglijke naamwoorden.

1 Ce sont des vêtements pratiques, modernes

2 Je porte des styles différents

3 Je cherche une belle chemise bleue.

4 On y trouve beaucoup de produits différents.

5 C'est pour les acteurs et les actrices célèbres.

h Complète les phrases avec le mot qui manque. Vul de zinnen aan.

Kies uit: très chers | j'aime acheter | ton style préféré | une belle chemise bleue

1 Quand je fais du shopping, des marques comme H&M.

2 Je cherche .

3 Les vêtements Dior, ce sont des vêtements ? Alors, on doit partir.

4 C'est quoi, ton ?

4 Reconstruire

Fais des phrases. Maak drie zinnen met de volgende woorden.

un beau pull vert j'aime aujourd’hui je veux mettre les baskets noires je veux acheter

un pantalon en taille M

5 Mise en pratique

Je zit in de trein naar Parijs met een vriend of vriendin en jullie willen winkelen in de modestad. Jullie sturen hierover een app aan een andere vriend(in).

Écris le message.

Schrijf:

• dat jullie de modestad Parijs willen zien;

• dat je dat wilt omdat de merken beroemd zijn;

• wat je daar wilt doen (shoppen, kijken).

6 Billet de sortie

Beschrijf welk kledingstuk jij zou willen kopen.

Gebruik de volgende woorden : acheter – je veux – een kledingstuk met de kleur

M en U AU CH o IX

Lees de tekst Coco Chanel en maak de opdracht.

Je oefent hier vooral verder met globale vragen.

Je oefent hier met vragen op toetsniveau.

Je oefent hier ook met inzichtvragen.

Les outils

7 Vocabulaire

Bestudeer het vocabulaire van leçon 3.

Combine. Combineer de woorden met de afbeeldingen.

• • la veste chère

• • le style différent

• • la boutique à petit prix

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 3.

8 Grammaire

Je leert hoe je het werkwoord vouloir in het meervoud vervoegt. Lees de uitleg Vertellen wat je wilt kopen.

Vul het ontbrekende deel van de zinnen in.

1 (Wij willen) aller dans un grand magasin.

2 (Jullie willen) mettre une cravate ?

3 (Zij willen) travailler.

TH eor I e

Vertellen wat je wilt kopen

Nous voulons acheter une belle robe. Wij willen een mooie jurk kopen.

Vous voulez des baskets en 40?

Wilt u gympen in maat 40?

Ils veulent aller dans une petite boutique. Zij willen naar een kleine boetiek.

Il achète un beau pull jaune

V erder oe F enen

Hij koopt een mooie gele trui

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 3: het werkwoord vouloir en het bijvoeglijk naamwoord.

1.4 Leçon 4 | Le tissu | Lire

Je leert:

• een eenvoudige tekst over mode en kleding begrijpen;

L eerdoe L en

• de mannelijke en vrouwelijke vormen van het bijvoeglijk naamwoord.

1 Mise en route

2 Compréhension globale

3 Compréhension détaillée

4 Mise en pratique

5 Billet de sortie

M en U AU CH o IX

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder op je eigen niveau: , of

Les outils

6 Vocabulaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 4.

7 Grammaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 4.

Z e LFToe TS

Testen hoe goed je de lesstof beheerst? Ga naar de digitale leeromgeving en maak de zelftoets.

1.5 Leçon 5 | L'industrie | Lire

L eerdoe L en

Je leert:

• een eenvoudige tekst of video over mode en kleding begrijpen;

• het meervoud van het bijvoeglijk naamwoord herkennen en gebruiken;

• de plaats van het bijvoeglijk naamwoord herkennen en gebruiken;

• het werkwoord vouloir herkennen en gebruiken.

1 Mise en route

2 Compréhension globale

3 Compréhension détaillée

4 Mise en pratique

5 Billet de sortie

M en U AU CH o IX

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder op je eigen niveau: , of

Les outils

6 Vocabulaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 5.

7 Grammaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 5.

1.6 Leçon 6 | Le shopping | Écouter

L eerdoe L en

Je leert:

• een eenvoudig gesprek over het kopen van kleding begrijpen en voeren;

• het bijvoeglijk naamwoord gebruiken;

• de getallen 20 tot en met 70 gebruiken.

1 Mise en route

In de vorige lessen heb je geleerd over de kledingindustrie. In deze les maak je kennis met een andere kant van mode en stijl: we gaan shoppen! Je herhaalt de vormen en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord en je leert de getallen van 20 tot en met 70.

a Faites l'exercice interactif en classe.

b [Hier komt nog een afsluitende opdracht bij de Mise en route]

2 Compréhension globale

a Lis le texte Les soldes. Regarde le titre. Welk Engels woord kun je hierin terugvinden?

b Lis le titre de la conversation entre Camille en Mattis Le shopping

Noteer in het Frans of in het Nederlands vijf woorden die bij je opkomen bij deze titel. Denk ook aan wat je in de vorige lessen hebt geleerd.

LES SOLDES

Les soldes, de uitverkoop, is een belangrijk fenomeen in Frankrijk. Op een vaste dag in juni en in januari starten alle winkels de uitverkoop. Niet alleen kledingwinkels, maar ook zaken waar je elektronica kunt kopen, of meubels. Veel mensen staan op de dag dat de uitverkoop begint in de startblokken om hun slag te slaan. Sommige mensen nemen zelfs een vrije dag!

3 Compréhension détaillée

Je kunt vaak een idee van de inhoud van een tekst trijgen door de W-vragen te beantwoorden: Wie, Wat, Waar, Wanneer en Waarom?

Écoute la conversation Le shopping. Regarde l'image.

Scène 1

a Wat vinden Camille en Mattis van winkelen?

Camille est contente parce que c'est les soldes | les vacances

Mattis n'est pas content parce qu' il n'aime pas le shopping | il ne trouve pas de vêtements

b Wat heeft Mattis nodig?

Il a besoin d'une chemise blanche | noire et de nouvelles chaussettes | chaussures

c Welke kleding bekijkt Camille?

Camille aime les robes | tee-shirts en blanc | bleu et vert | violet.

d Mattis vindt een leuk overhemd.

Past het overhemd?

Non, la chemise est trop grande | petite

e Welke maat wil Mattis?

Il veut la taille ...

● trente-six (36)

● trente-huit (38)

● quarante-deux (42)

f Hoeveel kost het overhemd?

La chemise coûte ...

● quinze euros (15 €)

● vingt-cinq euros (25 €)

● trente-deux euros (32 €)

g Hoe betalen Camille en Mattis?

Camille Mattis

• en carte ● ●

• cash ● ●

h Wat vraagt Mattis aan het eind van het gesprek aan Camille?

Hij vraagt ...

● of de ijsjes ook in de uitverkoop zijn.

● of ze naar nog meer winkels kunnen.

● of ze uit eten zullen gaan.

4 Reconstruire

Combine. Maak de juiste combinaties van de getallen.

quinze

vingt-cinq

quarante-deux

trente-six

quarante

trente-huit

trente-neuf

douze

quarante-et-un

5 Mise en pratique

36

15

42

41

12

39

40

25

38

Je bent in een van de grands magasins. Je gaat een gesprek voeren in een winkel. Je wilt een witte spijkerbroek passen, maar je hebt een andere maat nodig. Een verkoper komt naar je toe om te vragen of je hulp nodig hebt. Travaillez à deux. Faites le dialogue. Changez de rôle.

Bonjour, je peux vous aider ? Zeg dat je de witte spijkerbroek wilt.

Il est superbe, non ? Vraag of hij maat M heeft.

Bien-sûr ! Voilà, la taille M. Vraag of je kunt passen.

Oui, les cabines sont là-bas. Vraag hoe duur de spijkerbroek is.

Le jean coûte 49 euros 50. Bedank de verkoper.

6 Billet de sortie

Je bent in een schoenenwinkel en ziet leuke rode gympen, maar niet in jouw maat.

Pose la question. Vraag de verkoper of hij jouw maat heeft.

Gebruik de volgende woorden:

• ik wil

• rode gympen

• heeft u

• maat ...

7 Prononciation

P ronon CIATI on

In het Frans worden woorden vaak met elkaar verbonden. Als een woord dat eindigt op een -s of -x wordt gevolgd door een woord dat begint met een klinker of stomme h, dan wordt de -s uitgesproken als een -z

Écoute et lis.

Selecteer de twee woorden als ze met elkaar verbonden worden. Spreek de woorden na.

1 des livres

2 deux euros

3 tes oncles

4 des cravates

5 les avatars

6 mes amis

7 trois robes

8 les hôtels

M en U AU CH o IX

Kijk naar de video en vul het schema in.

Luister naar de dialogen over kleding en beantwoord de vragen.

Luister naar de dialoog en beantwoord de vragen.

Les outils

8 Vocabulaire

Bestudeer het vocabulaire van leçon 6. Complète. Maak de zinnen af.

1 Je voudrais (de broek passen)

2 Est-ce que vous avez ce (groene trui in maat L) ?

3 J'aime (online winkelen)

4 Nous voulons (bestellen)

des (witte schoenen)

Verder oeFenen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 6.

9 Iets zeggen over iets of iemand

Lees de uitleg Iets zeggen over iets of iemand. Traduis. Vertaal de woorden en zet het bijvoeglijk naamwoord in de goede vorm en op de goede plaats.

1 Alice a mis (een mooie jurk) .

2 Je porte mes (oude schoenen) .

3 Mira a (twee groene tee-shirts) .

4 Ma grand-mère porte des (moderne kleding) .

5 Tu as (een nieuwe rok) ?

Iets zeggen over iets of iemand

Voilà un petit garçon. Kijk, een kleine jongen.

Il est dans un fauteuil confortable Hij zit in een comfortabele stoel.

Il porte une casquette rouge Hij draagt een rode pet. Il a un livre intéressant. Hij heeft een interessant boek.

10 Vertellen wat iets kost

Lees de uitleg Vertellen wat iets kost. Regarde les images et complète les phrases.

THeorIe

TH eor I e

Vertellen wat iets kost

La jolie robe noire coûte cinquante-neuf euros. De mooie zwarte jurk kost 59 euro. La belle veste rouge coûte soixante-dix euros Het mooie rode jasje kost 70 euro

Les nouvelles chaussures blanches coûtent cinquante-cinq euros De nieuwe witte schoenen kosten 55 euro.

Le tee-shirt vert et bleu coûte vingt-et-un euros Het groen en blauwe T-shirt kost 21 euro

11 De getallen

Luister en lees de telwoorden mee.

Telwoorden 20 - 70

TH eor I e

vingt 20 vingt-huit 28 cinquante 50 vingt-et-un 21 vingt-neuf 29 cinquante-et-un 51 vingt-deux 22 trente 30 cinquante-deux 52 vingt-trois 23 trente-et-un 31 soixante 60 vingt-quatre 24 trente-deux 32 soixante-et-un 61 vingt-cinq 25 quarante 40 soixante-deux 62 vingt-six 26 quarante-et-un 41 soixante-dix 70 vingt-sept 27 quarante-deux 42

a Écoute et répète les nombres français.

b Écoute et choisis le nombre correct.

Dis à voix haute les nombres qui restent. Lees de getallen die overblijven hardop.

1 23 / 33

2 45 / 55

3 60 / 70

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 6: het bijvoeglijk naamwoord en de getallen van 20 tot en met 70.

Z e LFToe TS

Testen hoe goed je de lesstof beheerst? Ga naar de digitale leeromgeving en maak de zelftoets.

1.7 Leçon 7 | Acheter en ligne | Parler

L eerdoe L en

Je leert:

• een eenvoudig gesprek over het kopen van kleding begrijpen en voeren;

• het bijvoeglijk naamwoord gebruiken;

• de getallen 20 tot en met 70 gebruiken.

1 Mise en route

2 Compréhension globale

3 Compréhension détaillée

4 Mise en pratique

5 Billet de sortie

M en U AU CH o IX

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder op je eigen niveau: , of .

Les outils

6 Vocabulaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met het vocabulaire van leçon 7.

7 Grammaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 7: het bijvoeglijk naamwoord en de getallen 20 tot en met 70.

1.8 Leçon 8 | Vinted | Écrire

L eerdoe L en

Je leert:

• een eenvoudige tekst over mode en kleding begrijpen;

• een advertentie voor kleding begrijpen;

• een reactie op een online advertentie schrijven.

1 Mise en route

2 Compréhension globale

3 Compréhension détaillée

4 Mise en pratique

5 Billet de sortie

M en U AU CH o IX

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder op je eigen niveau: , of .

Les outils

6 Vocabulaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met het vocabulaire van leçon 8.

7 Grammaire

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de grammatica van leçon 8.

1.9 Leçon 9 | Évaluation

• Je kijkt terug op je werk.

1 Les outils

In deze unité heb je ...

• de Franse getallen tot en met 70 gebruikt.

Geef een voorbeeld van zo'n Frans getal (hoger dan 30).

• het werkwoord vouloir (willen) geleerd.

Je ! Nous

• geleerd dat een bijvoeglijk naamwoord bij vrouwelijk of meervoud een -e of een -s krijgt.

Geef een voorbeeld.

• geleerd dat er bijvoeglijke naamwoorden zijn die een eigen vorm hebben, zoals belle en nouvelle.

Geef een voorbeeld.

• geleerd dat sommige bijvoeglijke naamwoorden achter het zelfstandig naamwoord staan.

Geef een voorbeeld.

• 80 nieuwe woorden gebruikt. Geef een voorbeeld.

2 Evaluation

a Ga eens bij jezelf na. Welke leerdoelen beheers je nu beter dan aan het begin van het hoofdstuk? En als de verkoper jou wat vraagt, zou je dan wat kunnen antwoorden?

1 Ik begrijp eenvoudige teksten over kleding en mode.

2 Ik begrijp een advertentie voor kleding.

3 Ik kan mijn eigen outfit beschrijven.

4 Ik kan een kort gesprek over kleding voeren.

5 Ik kan een eenvoudig gesprek met een verkoper in een kledingwinkel begrijpen en voeren.

6 Ik kan een reactie op een online advertentie schrijven.

b Welke zaken vind jij het belangrijkst om je Frans te verbeteren?

lezen

luisteren

schrijven

uitspraak

woordenschat

c Wat kun je nu vragen in een kledingwinkel?

1.10 Le Manuel

Het onregelmatige werkwoord vouloir

TH eor I e

Vouloir

vouloir willen

je veux ik wil tu veux jij wilt il veut hij wil elle veut zij wil on veut men wil / wij willen nous voulons wij willen vous voulez zij willen, u wilt ils veulent zij willen (m) elles veulent zij willen (v)

Let op

Om iets beleefd te vragen, gebruik je Je voudrais.

Je voudrais un coca, s'il vous plaît. Ik wil graag een cola, alstublieft.

1 Vouloir

Lees de uitleg Vouloir.

a Lees het rijtje, luister naar de uitspraak en zeg na.

Leer het daarna uit je hoofd.

b Je gaat luisteren naar acht zinnen. Welke vorm van vouloir hoor je?

Let op, er blijft één woord over.

elle veut | elles veulent | il veut | ils veulent | je veux | nous voulons | on veut | tu veux | vous voulez

c Kies de juiste vorm van vouloir.

1 Hugo, tu veut | veux inviter tes amis ce weekend ?

2 Nous voulez | voulons aller ensemble à la piscine.

3 Aujourd'hui, je veulent | veux jouer du piano.

4 Lou et Martin, vous ne veux | voulez pas faire les devoirs ?

5 Ce soir, Victor et Nico veulent | veut regarder la télé.

6 Ma mère veut | voulons manger au restaurant demain.

2 Vouloir

Vul de juiste vertaling in.

1 un joli pouf dans votre chambre. (jullie willen)

2 Ma copine et moi, faire de la danse. (wij willen)

3 un blouson noir pour aller à la fête ? Voilà ! (wil jij)

4 aller en vacances à Saint-Tropez. (mijn ouders willen)

5 Pourquoi déménager ? Elle n'aime pas Paris ? (wil jouw vriendin)

6 Madame ? le joli jean modèle slim, s'il vous plaît. (ik wil graag)

3 Vouloir

Maak vijf antwoorden met behulp van de plaatjes.

Antwoord steeds met non. Gebruik het werkwoord vouloir. Gebruik minstens één keer je voudrais

Exemple : Vous voulez un livre ? – Non, nous voulons une tablette.

1 2 3 4 5

M en U AU CH o IX

Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar de digitale leeromgeving.

Herhaal het werkwoord vouloir.

Oefen verder met het werkwoord vouloir

Gebruik het werkwoord vouloir.

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwood zegt iets over personen of dingen.

un grand garçon

een grote jongen un garçon néerlandais

TH eor I e

een Nederlanse jongen un grand garçon néerlandais een grote Nederlandse jongen

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Als een bijvoeglijk naamwoord bij een woord hoort dat vrouwelijk is, dan zie je dat aan de letter -e: J'ai une grande soeur.

Als een bijvoeglijk naamwoord bij een woord hoort dat meervoud is, dan zie je dat aan de letter -s: J'ai deux grands frères.

Als een bijvoeglijk naamwoord bij een woord hoort dat zowel vrouwelijk als meervoud is, dan zie je dat aan de letters -es: J'ai deux grandes soeurs.

Let op:

Als een bijvoeglijk naamwoord al eindigt op een -e, mag daar geen extra -e achter.

un tee-shirt rouge une robe rougee

Als een bijvoeglijk naamwoord al eindigt op een -s, mag daar geen extra -s achter. un garçon français deux garçons françaiss

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Hoofdregel

In het Frans staan de meeste bijvoeglijke naamwoorden achter het zelfstandig naamwoord.

un film intéressant

une voiture bleue deux filles françaises

Uitzonderingen

In een paar gevallen komen bijvoeglijke naamwoorden (net als in het Nederlands) vóór het zelfstandig naamwoord.

un petit chien

une grande maison trois belles chambres

Een paar van deze uitzonderingen zijn:

joli mooi, leuk une jolie fille grand groot un grand acteur petit klein une petite chambre

bon, bonne lekker, goed

une bonne note beau, belle mooi un beau chien nouveau, nouvelle nieuw une nouvelle amie vieux, vieille oud un vieux jean

Bon, beau, nouveau en vieux hebben een eigen vrouwelijke vorm: bonne, belle, nouvelle en vieille

Let op:

Ook in de volgende zinnen met être staan bijvoeglijke naamwoorden.

Jean est grand

Jeanne est grande

Mes chaussures sont rouges.

4 Het bijvoeglijk naamwoord

Lees de zinnen.

Voilà un jean vert.

Voilà deux jeans verts.

Je mange une olive verte.

Je mange des olives vertes.

a Noteer de zelfstandige naamwoorden uit de zinnen.

b Noteer de bijvoeglijke naamwoorden uit de zinnen.

c Wat valt je op aan het woordje vert?

Leg uit waar dit mee te maken kan hebben.

d Vul de zinnen aan.

a Een bijvoeglijk naamwoord dat staat bij een vrouwelijk woord in het enkelvoud, krijgt een

b Een bijvoeglijk naamwoord dat staat bij een mannelijk woord in het meervoud, krijgt een .

c Een bijvoeglijk naamwoord dat staat bij een vrouwelijk woord in het meervoud, krijgt .

e Lees de zinnen nog een keer.

Wat valt je op aan de woordvolgorde in deze zinnen?

f Lees in de uitleg nog een keer de tekst over de vorm van het bijvoeglijk naamwoord. Noteer de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord. Leg uit waarom je die vorm hebt gekozen.

1 Louis porte un jean . (bleu / bleue), want

2 Ma sœur aime la robe . (noir / noire), want

3 Mes frères sont . (sportif / sportifs), want

4 Nous avons une prof . (strict / stricte), want

5 Het bijvoeglijk naamwoord

Lees in de theorie het gedeelte over de plaats van het bijvoeglijk naamwoord. Bekijk ook de animatievideo. Vul het woord op de juiste plaats in.

1 Tu as une chambre ! (jolie)

2 Le prof donne une interro . (difficile)

3 Je mets mes chaussures . (grises)

4 Marie porte un tee-shirt . (beau)

6 Compléter les phrases

Vertaal de woorden achter de zin en vul ze in.

1 Inez va acheter une . (zwarte rok)

2 David est mon . Il a 18 ans. (grote broer)

3 Dans la rue, il y a trois . (groene auto's)

4 Pour la fête, je mets ma . (rode overhemd)

5 Désolé, nous n'avons pas la . (goede maat)

6 Monsieur Dupont est un . (strenge leraar)

7 Il y a des dans le vase. (gele bloemen)

8 Nous avons des . (sportieve ouders) 1.10 Le Manuel 1.10

7

Décrire les articles dans la vitrine

Beschrijf wat je in de etalage ziet. Maak hele zinnen met een bijvoeglijk naamwoord. Beschrijf alle artikelen. Begin met: Dans la vitrine, ...

MenU AU CHoIX

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder op je eigen niveau: , of .

Het telwoord 20-70

Telwoorden 20 - 70

TH eor I e

vingt 20 vingt-huit 28 cinquante 50

vingt-et-un 21 vingt-neuf 29 cinquante-et-un 51

vingt-deux 22 trente 30 cinquante-deux 52

vingt-trois 23 trente-et-un 31 soixante 60

vingt-quatre 24 trente-deux 32 soixante-et-un 61

vingt-cinq 25 quarante 40 soixante-deux 62

vingt-six 26 quarante-et-un 41 soixante-dix 70

vingt-sept 27 quarante-deux 42

8 Het telwoord 20-70 [hier komen opdrachten bij de telwoorden 20-70]

M en U AU CH o IX

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder op je eigen niveau: , of .

1.11 Le Dictionnaire

Vocabulaire Leçon 2 | Le style

Leer en oefen met het vocabulaire van leçon 2.

Vocabulaire FN-NF

V o CABULAI re

bleu blauw la chemise het overhemd vert groen le pull de trui rouge rood la basket de sportschoen orange oranje parce que omdat blanc wit la chaussette rouge de rode sok noir zwart le tee-shirt jaune het gele T-shirt les vêtements (m pl) de kleren aujourd'hui, je porte vandaag draag ik la casquette de pet je veux mettre ik wil aantrekken la robe de jurk il veut porter hij wil dragen la jupe de rok

1 Vocabulaire

[opdracht bij het vocabulaire van leçon 2]

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 2.

Vocabulaire Leçon 3 | La mode

Leer en oefen met het vocabulaire van leçon 3.

V o CABULAI re

Vocabulaire FN-NF chic deftig les vêtements de kleding grand groot beau mooi célèbre beroemd prêt klaar français Frans porter dragen cher duur faire du shopping winkelen tout le monde iedereen je porte un jean bleu ik draag een blauwe grand groot spijkerbroek différent verschillend la boutique à petit prix de goedkope winkel le magasin de winkel le style élégant de elegante stijl connu bekend le grand magasin het warenhuis

2 Vocabulaire

[opdracht bij het vocabulaire van leçon 3]

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 3.

Vocabulaire Leçon 6 | Le shopping

Leer en oefen met het vocabulaire van leçon 6.

Vocabulaire FN

V o CABULAI re

les soldes (m pl) de uitverkoop essayer passen acheter kopen la caisse de kassa ne ... rien niets le vendeur / la vendeuse de verkoper / de verkoopster en ligne online la taille de maat changer veranderen la pointure de schoenmaat couter kosten commander en ligne online bestellen rapide snel j'ai besoin de ik heb nodig la veste het jasje ce n'est pas cher / chère dat is niet duur choisir kiezen je préfère ik heb liever

3 Vocabulaire

Choisis le mot correct.

1 Tu as quelle taille | veste, 38 ? – Non, 40.

2 Les jeans sont en soldes | caisse. Pas 50, mais 40 euros !

3 Je vais au centre-ville pour commander | faire du shopping.

4 10 euros pour une jolie cravate. Ce n'est pas cher | rapide

5 Tu vas acheter | essayer ton jean sur Internet ? – Oui, c'est pratique.

6 Mon frère cherche un pantalon sur la pointure | le site de Menlook.

7 Tu mets | Vous venez ta robe blanche, Anna ?

8 Marc veut choisis | essayer la chemise en taille M.

V erder oe F enen

Ga naar de digitale leeromgeving en oefen verder met de woorden van leçon 6.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Libre Service - Onderbouw - Proefhoofdstuk - La France pays de la mode by ThiemeMeulenhoff - Issuu