Leerkrachtgebonden Extra instructie/differentiatie Startopdracht combinatiegroep De leerlingen maken de startopdracht op het printblad. Ze leg gen de relatie tussen het hele werkwoord en de vervoeging van het werkwoord in de zin. Hiermee bereiden ze zich voor op de uitleg over de werkwoorden.
LE S INHOUD
Denken
U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten. 20
Introductie • Ga naar het digibord en volg de stappen. Tik op ‘Introductie’ en doe de oefening. Weten de leerlingen nog wat enkelvoud en meervoud is? • Bespreek kort de leerdoelen met de leerlingen.
Doen
Instructie • Bespreek aan de hand van het uitlegblokje het telwoord. Dit is nieuw voor de leerlingen. Benadruk het verschil tussen heel precies en minder precies. Tik op ‘Instructie’ en doe de oefening. • Bespreek wat werkwoorden zijn (herhaling groep 4). Kies een werkwoord en schrijf het hele werkwoord op het digibord. Schrijf er een zin mee in een vervoeging. Laat de leerlingen het werkwoord benoemen. Benoem (zonder de termen te noemen) kort het verschil tussen sterke (klankveranderende) werkwoorden en zwakke (klankvaste) werkwoorden. Bijvoorbeeld: lopen – liep – gelopen (sterk) en leven – leefde – geleefd (zwak). • Bespreek de opdrachten in het leerlingenboek. 20 1 2 3
4
5 6
Terugkijken
5
Instructie NT2 Laat leerlingen voorbeelden geven van telwoorden uit hun moedertaal. Hoe tel je tot 10? Opdracht 1 en 2 Taalzwak Laat een taalzwakke leerling deze opdrachten samen met een taalsterke leerling maken. Laat de taalsterke leerling de verschillende deelhandelingen benoemen. Opdracht 3 Taalsterk Laat taalsterke leerlingen bij elk nummer minimaal drie werk woorden extra in hun schrift schrijven.
Opdrachten leerlingenboek De leerlingen zoeken het telwoord in de zin. De leerlingen schrijven de telwoorden in de zin. Daarbij letten ze op de context en oefenen ze met de verschillende telwoorden. De leerlingen leggen de relatie tussen iets wat je doet en het werkwoord dat daarbij hoort. (Wat kun je doen met een pen? Schrijven.) Ze schrijven het hele werkwoord in hun schrift. De leerlingen geven aan welke woorden uit de woordslang werk woorden zijn. Hiermee laten ze zien dat ze het verschil tussen werkwoorden en andere woorden kennen. De leerlingen geven het hele werkwoord van de werkwoordsvormen in de zinnen. De leerlingen oefenen met werkwoordsvervoegingen. Reflectie • Controleer of de leerdoelen behaald zijn aan de hand van enkele vragen. Weten de leerlingen nu wat een telwoord is? En het hele werkwoord? • Tik op ‘Reflectie’ en doe de oefening.
Afsluitopdracht combinatiegroep De leerlingen maken de afsluitopdracht op het printblad. Ze herkennen de telwoorden in de zinnen en maken met deze telwoorden nieuwe zinnen.
41