( OVER ) LEVEN IN EUROPA SE

DIT KATERN BEREIDT VOOR OP SE 2024 EN DAARNA
DIT KATERN BEREIDT VOOR OP SE 2024 EN DAARNA
Auteurs
Honne-Marij van den Bunder en Alice Peters
Eindredactie
Daphne Ariaens
De Geo voor de bovenbouw havo en vwo wordt geschreven door een auteursteam: Daphne Ariaens, Honne-Marij van den Bunder, Ger Gerits, Freek Jutte, Katie Oost en Alice Peters
Dit leeropdrachtenboek is van jou. Je gebruikt het samen met de digitale omgeving. Je kunt er aantekeningen in maken en ermee werken zoals jij wilt. Het boek blijft van jou.
Colofon
Vormgeving en opmaak
HollandseWerken / Marc Freriks, Zwolle
Cartografisch tekenwerk en grafieken
EMK, www.emk.nl
Fotoresearch
Daliz, Linsie Spaans, Den Haag
Bureauredactie
Text & Support / Marjon Koolen, Beusichem
Taallandschap / Ellen Kremers, Deventer
Over de omslagfoto Kerkjes met blauwe koepels op het Griekse eiland Santorini in de Egeïsche Zee.
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals – met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken. We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd. Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie.
Samen leren vernieuwen.
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 06 95566 8 Editie 7, druk 1, oplage 9, 2025 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2022
Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AI-training en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Methodeoverzicht
Havo-pakket, leerjaar 4
978 90 06 90924 1
De Geo LRN-line (CE 2025 e.v.) online + boek 4 havo 3 themakaternen: Arm en rijk, (Over)leven in Europa en Systeem aarde
Losse themakaternen voor havo (online + boek)
978 90 06 26211 7
De Geo LRN-line (SE) online + boek havo (Over)leven in Europa
978 90 06 90931 9
De Geo LRN-line (CE 2025 e.v.) online + boek havo Arm en rijk
978 90 06 26212 4
De Geo LRN-line (CE 2025 e.v.) online + boek havo Systeem aarde
978 90 06 26213 1
De Geo LRN-line (CE 2025 e.v.) online + boek havo Brazilië
978 90 06 26214 8
De Geo LRN-line (CE 2025 e.v.) online + boek havo Wonen in Nederland
Volledig digitaal
978 90 06 90940 1
Leerlinglicentie De Geo LRN-line online 4/5/6 havo/vwo
978 90 06 90941 8
Docentlicentie De Geo LRN-line online 4/5/6 havo/vwo
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Dit leeropdrachtenboek gebruik je samen met de digitale leeromgeving. Dit boek is van jou persoonlijk. Dus je mag er dingen in markeren en erin schrijven en je kunt het ook na dit schooljaar nog gebruiken.
Hoofdstukken
De hoofdstukken in dit boek bestaan uit de volgende onderdelen.
Start
Elk hoofdstuk begint met een Start. Hiermee oriënteer je je op de lesstof. In de Start staat ook een overzicht van de hoofden deelvragen die in dat hoofdstuk aan bod komen.
Theorie
Na de Instaptoets volgen er meerdere paragrafen. Een paragraaf begint met theorie. Deze theorie bevat de leerstof die je moet kennen voor je examen. Om je te helpen bij het leren, zijn in de theorie de volgende tekens gebruikt:
hoofdzaak: waarover gaat de tekst?
opsomming van verschillende punten
voorbeeld of extra uitleg
Instaptoets
Na de Start kun je de Instaptoets maken. Hiermee herhaal je wat je over het onderwerp hebt geleerd in de onderbouw.
Opdrachten
In elke paragraaf maak je verschillende soorten opdrachten. Bij sommige opdrachten staan symbolen zodat je in één oogopslag weet wat je nodig hebt om die opdracht te maken.
WAT HEB JE NODIG OM EEN OPDRACHT TE MAKEN? atlas vaardigheid Basisboek internetverbinding samenwerking
De atlasopdrachten kun je maken met de Grote Bosatlas of met Alcarta. De eerste kaarttitel verwijst naar de Grote Bosatlas. De verwijzing naar de kaart in Alcarta staat er tussen haakjes achter. Als een kaart van de Grote Bosatlas alleen online staat, staat er dit symbooltje achter.
In het overzicht van de begrippen staan alle begrippen uit het hoofdstuk met de bijbehorende definitie. De blauwe begrippen moet je kennen voor het examen. De zwarte begrippen zijn belangrijk voor het begrijpen van de theorie en ken je meestal al uit de onderbouw.
De deelvragen van de opdrachten zijn gelabeld. Welke labels dat zijn, zie je aan het eind van elke paragraaf. Als je de opdrachten gemaakt hebt en de antwoorden hebt nagekeken, weet je in welke soort opdrachten je goed bent en welke soort je nog meer moet oefenen.
onthouden 1a, 1b, 1c, 2a, 2b, 3a, 8a, 8b, 8c begrijpen 3c, 5a, 5b toepassen 3b, 3d, 4a, 4b, 4c, 4d, 5c, 5e, 6a, 6b, 6c, 6d, 6e, 6f, 6g, 7a analyseren 4e, 4f, 5d, 5f, 7b, 7c, 7d evalueren 8d creëren -
In sommige paragrafen ga je op een andere manier aan de slag. Aan de hand van een aantal praktische opdrachten ga je actief aan het werk met een onderzoeksvraag. Bij zo’n Anders actief-paragraaf staat dit symbool . Als een hoofdstuk een Anders actief-paragraaf heeft, is er geen Keuzemenu
Keuzemenu
In het Keuzemenu kun je kiezen uit verschillende onderwerpen. Door het maken van een menu verdiep je je in een deel van de leerstof. Je oefent met de kennis, de inzichten en de vaardigheden die je in een hoofdstuk hebt opgedaan. Aan het begin van ieder menu vind je informatie over de soort opdracht.
Finish
Elk hoofdstuk bevat een leeroverzicht. Dit leeroverzicht bestaat uit een overzicht van de hoofdvraag, de deelvragen, de leerdoelen en de vaardigheden en werkwijzen die je in het hoofdstuk hebt geoefend.
Examentraining
Een hoofdstuk eindigt met twee examenopgaven waarmee je oefent op eindexamenniveau. Na iedere eerste examenopgave van een hoofdstuk vind je de antwoorden op de vragen en uitleg over hoe je elke vraag had moeten aanpakken. Aan het einde van het boek staat nog een examenopgave die over het hele thema gaat.
Achter in het boek staat het overzicht van Vaardigheden en werkwijzen. In dit overzicht staat een omschrijving van alle geografische vaardigheden en werkwijzen die je moet beheersen voor het examen.
Alles wat in de boeken staat, vind je ook in de digitale leeromgeving. Je kunt er alle opdrachten maken en nakijken. Ook staat daar alle theorie die je nodig hebt voor het maken van de opdrachten. Behalve het materiaal uit de boeken vind je online ook nog:
- het complete Basisboek
- de onlineversie van Alcarta
- oefentoetsen bij ieder hoofdstuk
- extra examenopgaven (met uitwerking)
Landbouw speelt een grote rol in de economie van Europese landen. In dit hoofdstuk lees je in paragraaf 1.1 over het belang en de ontwikkeling van de landbouw. Paragraaf 1.2 gaat over de gevolgen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de Europese Unie. Paragraaf 1.3 gaat in op de Europese landbouwsector in de wereldhandel. Hierbij komt ook de rol van de WTO aan bod. Ten slotte wordt in paragraaf 1.4 de rol van duurzaamheid in de landbouwsector nader bekeken. Hierbij komt ook de voedselafdruk ter sprake.
Hoofdvraag
Hoe heeft de landbouw in Europa zich ontwikkeld en wat was hierin de rol van de EU en de WTO?
1 Welke actoren zijn er bij de landbouw betrokken en welke rol spelen zij?
2 Wat is het belang van de landbouw voor Nederland?
3 Wat is het GLB en waarvoor dient dit beleid?
4 Wat zijn de gevolgen van het GLB voor Nederland en de rest van de Europese Unie?
5 Wat is de WTO en welke invloed heeft de WTO op de landbouw in Europa?
6 Wat zijn de gevolgen van de WTO-afspraken voor de landbouw in Europa en daarbuiten?
7 Welke rol speelt duurzaamheid in de landbouw?
8 Welke invloed heeft de voedselafdruk bij het ontwikkelen van toekomstscenario’s in de landbouw?
Opdracht Hoofd- en deelvragen 1
Lees de Inleiding en de hoofdvraag en de deelvragen van dit hoofdstuk.
a Noteer alle woorden uit de hoofd- en deelvragen die je niet kent onder elkaar. Zoek de betekenis op en noteer die erachter.
b Lees vaardigheid 12 Veranderen van ruimtelijk schaalniveau in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen. Hoe wordt er in dit hoofdstuk ingezoomd en uitgezoomd?
c Op welk schaalniveau wordt het GLB uitgevoerd?
Opdracht 2
Databoeren
Bekijk de openingsfoto van het hoofdstuk en het filmpje online.
a Noem twee voordelen van het gebruik van data in de landbouw.
b Noem twee nadelen van het gebruik van drones in de landbouw.
c Leg uit dat databoeren passen bij duurzame landbouw.
a Teken uit je hoofd zo nauwkeurig mogelijk de kaart van Europa. Denk goed na over de grootte van de landen. Zet ook de hoofdsteden erbij.
b Controleer je kaart met een klasgenoot en vul zo nodig je kaart aan.
c Geef de landen van de Europese Unie een aparte kleur.
d Controleer je antwoorden met behulp van de atlas.
Vraag 1
Koppel de begrippen aan de juiste omschrijvingen, bijvoorbeeld: A - 1.
A tuinbouw 1 het verbouwen van één product
B monocultuur 2 een boerenbedrijf dat doet aan veeteelt én akkerbouw
C veeteelt 3 het houden van dieren voor bepaalde producten, zoals vlees, melk, eieren, wol en huiden
D akkerbouw 4 het verbouwen van voedselgewassen en niet-eetbare gewassen op stukken grond
E gemengd bedrijf 5 een vorm van akkerbouw, met speciale tuinbouwgewassen, zoals groente, fruit en bloemen
Vraag 2
Iemand doet twee uitspraken:
I Gebieden met weinig bebouwing en veel open ruimte heten landelijke gebieden of platteland.
II In landelijke gebieden zijn landbouw, natuur en recreatie de drie belangrijkste grondgebruikers. Welke uitspraak is goed?
A Uitspraak I is goed en uitspraak II is fout.
B Uitspraak I is fout en uitspraak II is goed.
C Beide uitspraken zijn goed.
D Beide uitspraken zijn fout.
Vraag 3
Vul het juiste begrip in bij de volgende omschrijvingen. Kies uit: specialisatie – intensivering – mechanisatie –schaalvergroting
a Boer Karels verbouwt alleen nog maar suikerbieten. Zijn runderen heeft hij allemaal verkocht.
b Boer Van Es heeft zijn tuinbouwbedrijf nooit uitgebreid, maar kweekt inmiddels wel drie keer zo veel paprika’s als toen hij begon.
c Boerin Stam heeft het bedrijf van haar buurman overgenomen. Daardoor heeft zij nu honderd schapen meer.
d Boer De Reuver weet nog goed dat zijn vader de allereerste tractor kocht. Daarvoor deden ze alle klusjes op de boerderij met de hand.
Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
het ruilen van akkers en weilanden, zodat elke boer zijn kavels aaneengesloten heeft en zo dicht mogelijk bij zijn boerderij, dat werkt veel efficiënter
Vraag 5
Streep de foute woorden door in de volgende tekst. Tijd en ruimte krimpen. De absolute / relatieve afstand is kleiner geworden. Wij kunnen voedselproducten kopen van over de hele wereld: een goed voorbeeld van mondialisering / industrialisering. Met enorme zeeschepen worden deze producten aangevoerd, waar dit vroeger nog met veel kleinere schepen ging. Door deze schaalvergroting / specialisatie zijn de vervoerskosten per product sterk gedaald. De factor afstand speelt een steeds kleinere / grotere rol bij het vervoeren van producten.
Vraag 6
a Waarom is het belangrijk om de voedselproductie per hectare en per dier te verhogen als je kijkt naar W1?
b Noem een nadelig gevolg van de verhoging van de voedselproductie per hectare en per dier.
c Noem het verband tussen W1 en W2.
Groei van de wereldbevolking. W1
x 1 miljard mensen
Afrika Azië
Europa
Zuid-Amerika
Noord-Amerika
Oceanië
Voetafdruk van verschillende continenten en de wereld. W2
Noord-Amerika
Oceanië
Europa
Zuid-Amerika
Azië
Afrika 1,7 5,0 4,5 3,0 1,6 1,5 1,0
a Door welke twee problemen wordt de vrije wereldhandel belemmerd?
A door invoerrechten en subsidies
B door productie en consumptie
C door import en export
D door centrum en periferie
b Noem twee economische machtsblokken in de wereld.
Vraag 8
Streep de foute woorden door in de volgende tekst. Economische machtsblokken als de Europese Unie zijn gunstig / ongunstig voor de eigen bewoners en gunstig / ongunstig voor de landen erbuiten. Om deze situatie te verbeteren, wordt er tussen landen vergaderd via de World Trade Organization (WTO). Daar wordt afgesproken om zo veel mogelijk tariefmuren / grenzen tussen landen af te schaffen. Dit is gunstig / ongunstig voor landen in de periferie.
FIGUUR Robots plukken producten, maar geven ook inzicht in de rijpheid van de producten en de hoeveelheid die op een bepaald moment geoogst moet worden.
Het is heel belangrijk dat we ons voedsel op een andere manier gaan produceren. In 2050 is de wereldbevolking volgens schatting gegroeid naar 10 miljard mensen. Met de huidige technieken hebben we dan vier keer de aarde nodig. Nieuwe landbouwtechnieken, waarbij gebruik wordt gemaakt van robots, kunnen in de toekomst zorgen voor een hogere voedselproductie en een efficiënter gebruik van bestrijdingsmiddelen en natuurlijke hulpbronnen zoals water. Nieuwe manieren van oogsten, zoals het plukken van paprika’s en het telen op afstand worden met de inzet van deze robots mogelijk gemaakt.
Er is in de loop van de jaren veel veranderd in de landbouw. Het beeld van boeren die dieren houden of gewassen telen op akkers is al lang niet meer volledig. De keten van boer tot consument is steeds langer geworden. Landbouw omvat alle
leveranciers (van eindproducten)
activiteiten in de complexe productieketen van planten en dieren tot de consumptie ervan (figuur 1.3). Er zijn steeds meer belanghebbenden, of actoren, bij het productieproces betrokken. Naast de actoren uit figuur 1.3 zijn dat ook nog overheden en internationale organisaties.
Boeren zorgen voor de primaire productie van alle landbouwproducten, zoals melk, rundvlees of tomaten. Deze voedselproductie is in de loop van de jaren steeds meer geïndustrialiseerd. De meeste boerderijen zijn fabrieken geworden, waar op grote schaal en met machines een hoge productie gehaald wordt. De term boerderij (figuur 1.4) is vervangen door de term boerenbedrijf (figuur 1.7).
De bedrijven die zorgen voor alle activiteiten in het proces na de productie door de boeren, heten samen agribusiness De agribusiness houdt zich bezig met de opslag, verwerking, distributie en marketing van de landbouwproducten. Voorbeelden hiervan zijn Nestlé en Unilever.
Iedere dag gebruiken 2 miljard mensen een Unileverproduct. Deze levensmiddelenfabrikant produceert onder andere de merken Lipton, Knorr, Unox, Blue Band en Conimex. Met de verkoop van deze voedingsmiddelen wordt een omzet behaald van meer dan €50 miljard per jaar.
Het leven op de boerderij, zoals dat gangbaar was tot het begin van de jaren 1960 in het Friese Midlum, is te zien in het Openluchtmuseum in Arnhem.
Overheden zoals gemeenten, provincies, rijk, EU en internationale organisaties, zoals de World Trade Organization (WTO) stellen regels en wetten op waar de hele keten zich aan moet houden. Ook controleren ze elkaar en de andere actoren, en ze brengen voedingsadviezen uit aan consumenten.
Consumenten bepalen wat ze wel en niet kopen en spelen daarmee een grote rol in de voedselproductieketen. Maar vergeet niet dat de boodschappen die wij doen, worden beïnvloed door de reclames van de bedrijven in de agribusiness en van overheden (figuur 1.5).
Bij het kopen van producten in de supermarkt worden consumenten beïnvloed door reclame.
Na de Tweede Wereldoorlog produceerden boeren vooral voor de lokale markt. Het platteland zag er in grote delen van Europa nog net zo uit als in de negentiende eeuw (figuur 1.4).
Er waren veel gemengde bedrijven waar boeren aan akkerbouw en veeteelt deden. De agrarische productie vond plaats op het land in de directe omgeving van het boerenbedrijf, waarbij de productie afhankelijk was van de grond (figuur 1.6).
Dit heet grondgebonden landbouw. De oogst was voor eigen gebruik of werd lokaal verkocht. Daarnaast stond de akkerbouw grotendeels in dienst van de veeteelt. Het voer dat nodig was voor het vee werd verbouwd op het aangrenzende land van de boerderij. De zelfvoorzieningsgraad van gebieden was groot.
In 1957 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. Deze economische samenwerking begon met zes landen (zie figuur 1.13). De belangrijkste drijfveer hiervoor was om te voorkomen dat er in de toekomst nog voedseltekorten en hongersnoden zouden zijn, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er werden twee kerndoelen afgesproken:
- De Europese burgers moeten kunnen beschikken over voldoende en betaalbaar voedsel.
- De Europese boeren moeten een redelijke levensstandaard krijgen met een stabiel inkomen.
De EEG begon in de jaren 1960 met het Europese landbouwbeleid van de huidige EU.
Landbouw op zandgronden in de negentiende eeuw.
Het boerenleven en daarmee het boerenbedrijf is sinds de jaren 1960 erg veranderd. De landbouw is tegenwoordig steeds minder afhankelijk van de natuur, bijvoorbeeld door de teelt in kassen (figuur 1.9) en het houden van vee in stallen. Dit heet niet-grondgebonden landbouw. Boerenbedrijven moeten flink investeren in machines en technologie. De concurrentie is groot waardoor het noodzakelijk is om te blijven investeren. Het terugverdienen van zo’n investering kan jaren duren. Niet iedereen kiest voor zo’n onzekere toekomst. Het aantal boerenbedrijven is in zeventig jaar tijd sterk afgenomen.
Boerenbedrijven zijn miljoenenbedrijven. Je weet vaak niet wat je ziet als je een boerenbedrijf binnenstapt: robots melken de koeien, boeren krijgen via een speciale app bericht als er iets aan de hand is met een van hun dieren of met de planten, en landbouwmachines rijden en vliegen zelfstandig over de akkers.
Binnen de Europese Unie werken in de landbouwsector en agribusiness in totaal ongeveer 40 miljoen mensen. Maar het inkomen in de landbouwsector ligt zo’n 40% lager dan in de overige sectoren. Om boeren te voorzien van een redelijk inkomen gaat bijna 59 miljard euro van de EU-begroting naar landbouw (figuur 1.10). Dat is een derde van het totale budget.
Landbouw is sterk weersafhankelijk. In de toekomst zullen door klimaatverandering de weersomstandigheden nog extremer worden. Mede daardoor is de landbouwsector ook financieel gezien een kwetsbare sector. Te droge perioden of juist te natte grond kunnen ervoor zorgen dat oogsten mislukken. Als er dan schaarste optreedt, zal de prijs van landbouwproducten stijgen. De vraag is of consumenten bereid zijn een veel hogere prijs te betalen.
Pixelteelt (figuur 1.8) is een vorm van landbouw waarbij het land efficiënt wordt ingedeeld in kleine vakjes van ongeveer één bij één meter voor het verbouwen van verschillende gewassen. Uitgangpunt is dat de gewassen die naast elkaar verbouwd worden elkaar versterken en daardoor betere groeimogelijkheden hebben. Per vakje wordt vastgesteld of de plantjes voldoende water hebben en of ze aangetast worden door insecten. Computerprogramma’s berekenen precies wat de juiste aanpak is voor elk afzonderlijk gewas.
Het lukt niet voor elke boer om het bedrijf rendabel te houden. Dit komt door de langere keten van boer tot consument waarbij het geld dat wij uitgeven aan voedsel over veel actoren verdeeld moet worden. Gemiddeld komt van elke euro die wij uitgeven aan voedsel zes cent bij de boer terecht. Tegelijk moeten boeren en alle andere bedrijven in de agribusiness steeds vaker concurreren op continentale en mondiale schaal.
Daarnaast moeten boeren tegenwoordig duurzaam en milieuvriendelijk produceren. De productie mag niet ten koste gaan van de bodem en de biodiversiteit. Om efficiënt te kunnen blijven produceren, moeten boeren beschikken over actuele informatie wat betreft de vraag naar bepaalde producten, landbouwtechnologie en landbouwbeleid. Zo kunnen ze op tijd een afweging maken welke investeringen nodig zijn om aan de eisen van de overheid en de wensen van de consument te voldoen.
plattelandsontwikkeling:
€ 14,18 miljard
afzetbevordering:
€ 2,37 miljard
inkomenssteun:
€ 41,43 miljard
Deelvragen
1 Welke actoren zijn er bij de landbouw betrokken en welke rol spelen zij?
2 Wat is het belang van de landbouw voor Nederland?
Opdracht
Lees Uitdaging voor de toekomst en bekijk figuur 1.2. Bekijk het filmpje online.
a Waarom zijn er in de landbouw van de toekomst robots nodig? Noteer twee redenen en licht ze kort toe.
b Leg uit hoe de inzet van robots kan zorgen voor:
- een hogere productiviteit
- een efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen
- een efficiënter gebruik van bestrijdingsmiddelen
c Het neemt af, maar nog steeds wordt er menselijke arbeid ingezet op boerenbedrijven. Bedenk twee redenen waarom dat nog altijd gebeurt.
De landbouw is populair in Nederlandse uitdrukkingen.
a Noteer de betekenis van de volgende uitdrukkingen:
- een graantje meepikken
- goed geboerd hebben
- in goede aarde vallen
- het paard achter de wagen spannen
- te veel hooi op je vork nemen
b Bedenk samen een nieuwe uitdrukking over landbouw. Noteer ook de betekenis.
Lees Ontwikkelingen in de landbouw en bekijk de figuren.
a In W3 staat de hele productieketen van tomaten. Welke actoren laten de cijfers 1 t/m 4 zien? Je mag een actor meerdere keren gebruiken.
b De overheid is niet apart vermeld in W3, maar speelt bij vrijwel iedere schakel een rol, bijvoorbeeld bij de klant. Welke rol speelt de overheid bij die schakel?
c Leg uit waarom het koopgedrag van consumenten een grote rol speelt in de voedselproductieketen. Uit welke figuur in de theorie kun je dat afleiden?
De productieketen van tomaten. W3
toeleverancier1
glastuinder2
detailhandelhoreca
groothandel 3 4
klant
Opdracht Landbouw vroeger en nu 4
a Wat is de definitie van landbouw in dit hoofdstuk?
b Ben je volgens die definitie als vakkenvuller of pizzabezorger ook werkzaam in de landbouw? Leg je antwoord uit.
c Lees Het boerenleven tot begin jaren 1960 en bekijk de figuren. Noem drie kenmerken van het leven op een boerderij tot begin jaren 1960.
d Wat wordt bedoeld met de industrialisatie van de voedselproductie? Leg je antwoord uit met behulp van figuur 1.7.
Opdracht 5
Bekijk W4.
Wereldsalade
a Wat wordt bedoeld met de mondialisering van de voedselproductie? Leg je antwoord uit aan de hand van figuur W4.
b Welke producten voor de salade komen niet uit Nederland?
c Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen
Beredeneer vanuit de fysische, economische en sociaalculturele dimensie waarom niet alle producten uit Nederland afkomstig zijn.
Opdracht 6
Boer in de eenentwintigste eeuw
Lees Boer in de eenentwintigste eeuw en bekijk de figuren.
Bekijk en lees ook W5.
a Leg het verschil uit tussen grondgebonden en niet-grondgebonden landbouw. Licht je antwoord toe met twee figuren uit de theorie.
b Noem twee kenmerken die horen bij boeren in de eenentwintigste eeuw.
c W5 is een fragment uit het stripverhaal ‘Het vreugdevuurfeest’ over het boerenleven. Lees het stripverhaal online. Is je mening over het boerenleven na het lezen van het verhaal veranderd? Geef aan waarom wel/niet.
d Is er toekomst voor jonge boeren? Licht je antwoord toe.
Tarwe
Frankrijk, Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk
Sla Limburg, Noord-Holland, Noord-Brabant
Tonijn
België, Verenigd Koninkrijk, Vietnam, Indonesië, Frankrijk
Avocado
Zuid-Afrika, Chili, Peru, Israël, Spanje, Frankrijk
Tomaat
Zuid-Holland, Noord-Brabant, Limburg
Olijfolie
Spanje, Italië, Duitsland, België, Marokko
Een fragment uit het stripverhaal ‘Het Vreugdevuurfeest’, een publicatie van de EU om een beeld te vormen van het boerenleven in de eenentwintigste eeuw.
Sinaasappel
Zuid-Afrika, Spanje, Egypte, Marokko, Zimbabwe
Sjalot of ui Flevoland, Zeeland
Komkommer
Noord-Brabant, Limburg, Zuid-Holland
Feta of witte kaas Griekenland, Duitsland
Wijnazijn
Italië, Duitsland, Frankrijk, België, Finland
Spek Duitsland, België, Denemarken
Opdracht Financiële steun 7
Lees Financiële steun en bekijk figuur 1.8 en 1.10.
a Gebruik figuur 1.10. Hoeveel bedroeg de inkomenssteun in 2019?
b Welk aandeel had de inkomenssteun in de totale financiële steun in 2019?
c Waardoor zijn sommige boeren afhankelijk van inkomenssteun? Noem drie argumenten.
d Boeren moeten steeds vaker investeren in landbouwapparatuur om te voldoen aan duurzaamheids- en milieueisen. Geef hiervan een voorbeeld. Licht je antwoord toe.
Opdracht Nettobetalers en netto-ontvangers 8 Gebruik W6 en W7.
a Wat kun je aflezen in W6 voor Nederland en Polen?
b Hoeveel geld per inwoner moet Nederland betalen aan de EU?
c Hoeveel geld per inwoner ontvangt Polen uit de EU?
d Vind je de verschillen tussen de twee landen terecht?
Licht je antwoord toe met een atlaskaart op het kaartblad
Europa - Economie of het kaartblad Aarde - Economie (Wereld - Economie en voeding).
Nettobetalers en netto-ontvangers. W6
Nederland
Duitsland
Denemarken
Zweden
Oostenrijk
Frankrijk
Italië
Finland
Ierland
Spanje
Cyprus
België
Slovenië
Malta
Portugal
Roemenië
Tsjechië
Slowakije Griekenland
Polen
Litouwen
Bulgarije
Kroatië
Estland
Hongarije
Letland Luxemburg
Bbp per inwoner in Nederland en Polen in 2019. W7
inwoner,
onthouden
1a, 4a, 4c, 6b begrijpen 1b, 1c, 2a, 3b, 3c, 4b, 4d, 6a, 7c, 7d toepassen 3a, 5a, 5b, 5c, 7a, 7b, 8b, 8c, 8d analyseren 6d, 8a evalueren 6c creëren 2b
Deze hypermoderne stal is volgens de bedenkers ervan het antwoord op de vraag: ‘Als een koe haar eigen stal ontwerpt, hoe ziet die er dan uit?’ De mest wordt er opgehaald met een robot, tot verbazing van de koeien. De koeien hebben veel ruimte met veel groen. Verder past de stal goed in het landschap. En door het direct afvoeren van urine en mest stoten de dieren minder schadelijke stoffen uit. Deze stal laat goed zien wat er in slechts zestig jaar tijd is veranderd in de Europese landbouw. Europa is de motor achter deze snelle ontwikkelingen.
1958
start EEG:
- zes landen
- één interne markt
Veranderingen Europees landbouwbeleid in vogelvlucht.
1962 - 1968
- één gemeenschappelijk landbouwbeleid start EEG: Verdrag van Rome
opbouw GLB: markt- en prijsbeleid
beleid gericht op:
- productiviteitsverbetering - inkomenssteun boeren - prijsstabilisatie - voedselzekerheid - redelijke voedselprijzen
1968 - 1992
leidend tot:
- grote overschotten - handelsconflicten - hoge budgetlasten EU - productiebeperkingen van importeur naar exporteur
In 1962 startten de zes lidstaten van de EEG (figuur 1.13) met het Europese landbouwbeleid met de titel Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Figuur 1.12 geeft een overzicht van het beleid en aanpassingen in de afgelopen zestig jaar.
Een belangrijke maatregel was de invoering van productiesubsidies, waarbij boeren voor ieder product dat ze leverden, een geldbedrag ontvingen van de EEG. Aangemoedigd door deze subsidies verhoogden de boeren in de EEG hun productie: na de magere jaren 1940 en 1950 lagen de winkels weer vol met betaalbare etenswaren. De sleutel tot dit succes was specialisatie: de boeren kozen voor veeteelt óf akkerbouw.
Zo brachten ze hun productiekosten omlaag en de opbrengst omhoog. Gemengde bedrijven verdwenen.
randvoorwaarden & eisen
- kwaliteitseisen aan product
vorm van steun
prijssteun per product:
- invoerrechten - uitvoersubsidies
- kwaliteitseisen aan product
prijssteun per product:
- invoerrechten - uitvoersubsidies - beperking van omvang productie
1992 - 1999
van productiesubsidie naar inkomenssubsidie
beleid gewijzigd in:
- prijsdaling producten - inkomenssteun per hectare of dier op basis van productie in verleden
- vrijwillige randvoorwaarden door lidstaten inzake milieu en landschap
- bedragen per dier of per hectare
- per product per regio verschillend niveau
2000 - 2013
van inkomenssubsidie naar bedrijfstoeslag
bedrijfstoeslagen:
- 13 nieuwe lidstaten in Centraal- en Zuid-Europa - alle toeslagen per bedrijf gebundeld - toeslagen overdraagbaar - beëindiging quota
- verplichte randvoorwaarden voor goede landbouw- en milieupraktijken
- één bedrijfstoeslag
› in bedrag per hectare › gebaseerd op verleden
› per bedrijf verschillend
- sinds 2000 uitbreiding met fonds voor plattelandsontwikkeling -
2014 - 2020
naar gelijke toeslag per lidstaat of regio
gelijke hectaretoeslagen:
- van verschillen tussen bedrijven naar gelijke toeslagen per lidstaat of regio's - mogelijkheid overhevelen max. 15% budget toeslagen naar plattelandsbeleid
- vormen van vergroening als extra randvoorwaarden
- gelijke hectaretoeslagen voor alle bedrijven - subsidies voor duurzaam gebruik van natuur, water en landschap, innovatie en steun aan jonge boeren
2021 - 2027
Nationaal Strategisch Plan GLB
kern nieuwe GLB:
- meer vrijheid voor de lidstaten - voorwaarden steun boeren op niveau lidstaat - versterken aandacht voor klimaat en milieu
- versterkte duurzaamheidseisen basissteun -
- extra aandacht voor klimaat en milieu
- basisinkomenssteun voor duurzaamheid
- aanvullende inkomenssteun voor ecoregelingen
- 30% plattelandsontwikkeling voor klimaat, milieu
Middellandse Zee
1.13
EU-lidstaten en jaar van toetreding.
1.15
Aantal landbouwbedrijven, bedrijfsgrootte en agrarische beroepsbevolking.
Landarbeiders werden vervangen door machines (figuur 1.14).
Dit proces heet mechanisatie. Op korte termijn was dit een dure investering, op de lange termijn juist kostenbesparend.
Naast het verlagen van de productiekosten moest ook de opbrengst omhoog. Dit gebeurde door intensivering van veeteelt en akkerbouw. De productie per hectare en per dier ging hierdoor omhoog.
De bio-industrie is een voorbeeld van specialisatie en intensivering in de landbouw. Bij deze vorm van specialisatie richten boeren zich op een dier, bijvoorbeeld kippen of varkens.
Het aantal vierkante meters per dier is klein en alles draait om een zo efficiënt mogelijke productie.
Mechanisatie.
Door het landbouwbeleid veranderde ook het Europese platteland. De boerenbedrijven werden gemiddeld steeds groter. Het proces, waarbij bedrijven steeds groter worden met als doel lagere productiekosten en een hogere opbrengt per hectare, heet schaalvergroting. Een gemiddelde varkensboer had in 1990 zo’n 500 varkens. In 2020 waren dat er gemiddeld 3.400.
Alleen de grote boerenbedrijven kunnen de dure machines, bestrijdingsmiddelen en kunstmest betalen die nodig zijn om de concurrentie met andere Europese boeren aan te gaan. Het aantal boerenbedrijven is in Nederland sinds 1990 gehalveerd. Schaalvergroting leidt dus tot bedrijfsbeëindiging (figuur. 1.15). Ierland
Door de mechanisatie en intensivering ging de landbouwsector meer nadenken over het efficiënt bewerken van het land. Het ruilen van grond tussen boeren, aanpassingen van het landschap door het rechter maken van percelen en slootjes en een betere afwatering maakten een efficiëntere inrichting van het landschap mogelijk. Het opnieuw inrichten van landbouwgrond om opbrengsten te vergroten heet ruilverkaveling
Veel boeren hielden een groter stuk land over, omdat veel kleine boeren tijdens het ruilverkavelingsproces waren uitgekocht. Figuur 1.16 laat zien wat ruilverkaveling in de praktijk betekent: voor de ruilverkaveling (A) telde dit gebied bij Ballum op Ameland 3.620 percelen en 119 boeren. Nu (B) zijn er nog maar 219 percelen en 3 boeren over.
Het GLB blijkt begin jaren 1970 té goed te werken. De boeren produceren zo veel dat er flinke overschotten ontstaan. Er wordt zelfs gesproken over boterbergen en melkplassen. Niet zo vreemd: hoe meer je als boer produceert, hoe meer geld je verdient, want de overheid betaalt voor alle geleverde producten. De ontstane situatie kost de overheden van de EEG-landen miljarden: zij betalen voor al die overschotten.
Daarom moesten de productie van de boeren en de vraag van de consumenten beter op elkaar worden afgestemd. Er kwamen quota: een boer mag maar een maximale hoeveelheid gewas of dierlijk product produceren. Gaat een boer over zijn quotum heen, dan krijgt hij een fikse boete (figuur 1.17).
In 1993 werd in Maastricht de Europese Unie (EU) opgericht (figuur 1.13), de opvolger van de EEG. Het aantal lidstaten was inmiddels al uitgebreid naar twaalf. De belangrijkste reden voor de uitbreiding van de Europese Unie is het bevorderen van vrede, democratie en welvaart.
Een voordeel van de uitbreiding is de grotere interne markt De landen die onder de Europese Unie vallen vormen samen een gemeenschappelijke markt, waarbij er vrij verkeer is van goederen, diensten, kapitaal en personen. Op deze manier kunnen Europese landen gemakkelijker en goedkoper met elkaar handelen.
Voor landen buiten de EU wordt handel juist moeilijker en duurder. Zij betalen hoge invoerrechten als ze hun producten in de EU willen afzetten. Bedrijven in de EU die hun producten binnen de eigen interne markt afzetten, worden hierdoor beschermd. Een ander woord voor deze bescherming is protectie. Zo blijven producten binnen de eigen markt altijd goedkoper dan producten uit het buitenland.
Daarnaast worden boeren gestimuleerd om agrarische producten te exporteren. Als ze producten uitvoeren naar landen buiten de EU ontvangen ze hiervoor uitvoersubsidie Een negatief effect hiervan is dat landbouwproducten zelfs onder de kostprijs kunnen worden verkocht buiten de EU. Dat heet dumping.
De productiesubsidies en quota zijn inmiddels opgeheven. Het laatste quotum op suiker is in september 2017 vervallen. Door de nieuw ingeslagen weg is de marktwerking en concurrentie tussen boeren uit de afzonderlijke landen binnen de EU toegenomen.
Agrarische bedrijven die de concurrentiestrijd met hun collega-EU-boeren verliezen zijn aangewezen op inkomenssubsidie. Ze ontvangen financiële steun als aanvulling op het eigen inkomen. Om daarvoor in aanmerking te komen, moeten bedrijven voldoen aan strenge regels op het gebied van dierenwelzijn, milieu en voedselveiligheid.
Vooral nieuwe lidstaten lijken het in eerste instantie moeilijk te hebben. Veel van de nieuwkomers, zoals Polen (EU-lid sinds 2004), moeten aan het begin van de eenentwintigste eeuw de eerste stappen op het gebied van intensivering, schaalvergroting en specialisatie nog zetten.
De Poolse landbouw is er best goed uitgekomen. De agrarische export steeg binnen tien jaar na toetreding met miljarden euro’s per jaar. Ongeveer de helft van de boerenbedrijven in Polen heeft hiervan geprofiteerd. De andere helft is (noodgedwongen) gestopt: de boeren zijn naar de stad getrokken of ze leven in relatieve armoede, hopend op voldoende inkomenssubsidie van de EU.
Het opheffen van de productiesubsidies en de hoge eisen aan inkomenssubsidie, hebben niet alleen economische gevolgen voor de landbouwsector. Doordat sommige boeren het hoofd niet meer boven water kunnen houden, loopt het platteland leeg, lokale winkels verliezen hun inkomsten, voorzieningen verdwijnen en landschappen worden niet meer onderhouden.
Het GLB is sinds de start in 1962 verschillende keren aangepast vanwege hoge kosten en onbedoelde effecten op het gebied van milieu (figuur 1.12). Het vernieuwde landbouwbeleid (sinds 2014) kent drie belangrijke pijlers: economie, natuur en milieu, en leefbaarheid. Deze drie pijlers moeten zo goed mogelijk met elkaar in evenwicht zijn.
Voldoende betaalbaar voedsel en een stabiel inkomen voor boeren blijven kerndoelen. De vraag naar voedsel zal tot 2050 naar verwachting stijgen met 50%. Dat betekent dat de komende jaren de productie nog flink omhoog moet. Daarnaast is er ook aandacht voor financiële steun van jonge boeren en de steun op maat die nodig is voor individuele lidstaten.
Om deze achteruitgang tegen te gaan richt de EU zich sinds 2000 op plattelandsontwikkeling. Hieronder vallen alle maatregelen om het Europese platteland leefbaar te houden. Voorbeelden van initiatieven die Europese steun krijgen, zijn:
- het starten van een boerderijwinkel voor verkoop van lokale en ambachtelijke producten (figuur 1.18);
- het verbeteren van de lokale infrastructuur, zoals de aanleg van fiets- en wandelpaden;
- het bevorderen van plattelandstoerisme, zoals recreatieve activiteiten (figuur 1.19) of kamperen bij de boer.
Bij de herinrichting van plattelandsgebieden wordt steeds vaker aandacht besteed aan de landschappelijke kwaliteit: de mate waarin een landschap gewaardeerd wordt op basis van natuurlijke en culturele kenmerken. Er wordt gekeken naar:
- gebruikswaarde: is het gebied geschikt om te wonen en te werken?
- belevingswaarde: hoe wordt het landschap ervaren door de mensen die er wonen en de mensen die het platteland bezoeken?
- toekomstwaarde: hoe worden aanpassingen aan de ontwikkelingen in de landbouw en aan andere menselijke activiteiten in goede banen geleid?
De Europese landbouw moet verduurzamen. Hierbij moet de kwaliteit en veiligheid van het voedsel goed in de gaten worden gehouden. De landbouwproductie mag niet meer ten koste gaan van natuur en milieu. Er moet efficiënter worden omgegaan met hulpbronnen als water, voer en kunstmest, en er moet meer aandacht zijn voor lucht- en waterkwaliteit en biodiversiteit (figuur 1.20). Omdat aandacht voor natuur en milieu geld kost, krijgen boeren inkomenssteun als ze aan verduurzaming doen.
Leefbaarheid is de derde pijler van het vernieuwde landbouwbeleid. Het tegengaan van de ontvolking van plattelandsgebieden en het verdwijnen van werkgelegenheid zijn ook de komende jaren belangrijke aandachtspunten. Het beleid waarbij de landschappelijke kwaliteit en plattelandsontwikkeling op de agenda staan, wordt voortgezet.
Deelvragen
3 Wat is het GLB en waarvoor dient dit beleid?
4 Wat zijn de gevolgen van het GLB voor Nederland en de rest van de Europese Unie?
Opdracht Koeientuin 1
Lees Koeientuin en bekijk de foto. Bekijk W8.
a Wat is er beter aan deze hypermoderne stal dan aan andere stallen? Noteer drie verbeteringen.
b Bij welke actor hoort Europa, de motor achter dit soort verbeteringen?
c Ook de consument speelt een grote rol bij de verschuiving van de aandacht van de productiehoeveelheid naar de productiewijze. Leg uit welke rol wij als consumenten spelen bij deze verschuiving.
Opdracht De invoering van het GLB 2
Lees Gemeenschappelijk landbouwbeleid en bekijk de figuren.
a Wanneer is het GLB ingevoerd?
b Leg in je eigen woorden uit wat het GLB is.
c De productie per hectare van Nederland en veel andere Europese landen hoort bij de wereldtop. Leg uit welke rol de productiesubsidies hierin gespeeld hebben.
d In figuur 1.12 kun je onderscheid maken tussen een periode die vooral is gericht op productie en een periode die naast productie ook is gericht op duurzaamheid, milieu en leefbaarheid.
Geef aan welke periode vooral gaat over productie en welke periode ook gaat over duurzaamheid, milieu en leefbaarheid.
Opdracht Gevolgen van het GLB 3
a Vul W11 in. Geef voor ieder begrip aan hoe dit de productiekosten verlaagt en de opbrengst verhoogt.
b Lees W9 en W10. Welk begrip moet er op de lijntjes ingevuld worden om de tekst kloppend te krijgen?
c Gebruik figuur 1.15. Vanaf welk jaar is het proces van schaalvergroting het meest zichtbaar? Licht je antwoord toe.
d Bekijk figuur 1.16. Leg het verband uit tussen ruilverkaveling en schaalvergroting.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Zantinge. W9
‘Onze strategie voor de toekomst is meer melk per koe produceren, dus.
En meer in het groot gaan inkopen, samen met andere boeren. Wetenschappelijk onderzoek helpt, bijvoorbeeld naar gras- en maisrassen die meer opbrengen en toch minder kunstmest vragen.
En we gaan voor : meer koeien.’
Varkensboer Hendrikx. W10
‘In de jaren 1980 werd de productie van ons bedrijf begrensd met een
Er waren te veel varkens en er was te veel mest bijgekomen doordat iedere boer sterk was gaan uitbreiden. En dan te bedenken dat we bij mijn vader thuis drie koeien, vijf varkens en nog wat kleine akkers met bieten en tarwe hadden staan. Een dus.
Tegenwoordig hebben mijn zoon en ik ruim duizend varkens en geen akkers of andere dieren meer.
We zijn ons dus gaan .’
Opdracht Grenzen aan de groei 4
Lees Grenzen aan de groei en bekijk figuur 1.12.
a Waarom kun je het GLB in de jaren 1970 en 1980 ‘té succesvol’ noemen? Gebruik in je antwoord het begrip productiesubsidie.
b Leg uit hoe een quotum een overschot kan tegengaan. Gebruik in je uitleg de woorden vraag en aanbod
c Waarom leidt inkomenssubsidie minder snel tot overschotten dan productiesubsidie?
W11
Gevolgen voor productiekosten en opbrengst.
Begrip Lagere productiekosten
specialisatie
mechanisatie
intensivering schaalvergroting
Opdracht Europese samenwerking 5
Lees De rol van de Europese Unie en Inkomenssubsidie Gebruik figuur 1.13 en de atlas.
a In welke geografische richting heeft de Europese samenwerking zich uitgebreid?
b Zijn de volgende stellingen juist of onjuist? Licht je antwoord toe met kaarten uit de atlas.
I Polen en Tsjechië (lid sinds 2004) hebben een grotere groei van de handel / groei van het bruto regionaal product dan Nederland (lid sinds de oprichting).
II Polen (lid sinds 2004) en Portugal (lid sinds 1995) hebben een hoger percentage werkenden in de landbouw dan Nederland (lid sinds de oprichting).
c Welke (groepen) landen uit figuur 1.13 zullen de meeste economische steun krijgen van de Europese Unie?
Licht je antwoord toe vanuit de economische dimensie met een atlaskaart.
Opdracht
Interne markt en uitbreiding 6
a Lees W12. Was de uitbreiding van de EU met Polen voor boer Karsemeijer een voor- of een nadeel?
b Bekijk nog een keer figuur 1.13. Sinds 2004 zijn er twee keer zo veel boeren in de EU. Welke voor- en nadelen had de toetreding voor Poolse boeren? Gebruik het begrip interne markt in je antwoord.
Melkveehouder Karsemeijer, Nederland. W12
‘Wat ik dacht toen we hoorden dat de EU flink zou worden uitgebreid? Dat het wel los zou lopen. De ontwikkeling op het platteland loopt daar toch wel zo’n jaar of dertig achter. We konden die concurrentiestrijd toen ook makkelijk winnen met onze Nederlandse topmelk. Tegenwoordig ligt het anders. Ze hebben het kunstje daar inmiddels ook geleerd, geholpen door geëmigreerde Nederlandse boeren overigens. En het voordeel van produceren in Polen is de ruimte die je hebt voor grote landbouwbedrijven. Je ziet het bij varkenshouderijen. Die verdwijnen steeds vaker vanuit Nederland naar Polen.’
Hogere opbrengst
c Lees W13. Vind je het terecht dat boeren subsidies krijgen?
Licht je antwoord toe met twee argumenten voor en twee argumenten tegen. Gebruik in je antwoord bij een van de argumenten voor en een van de argumenten tegen het begrip protectie
Verwende Europese boeren?
Alle lidstaten betalen een bijdrage aan de EU. De meeste van die miljarden gaan naar de landbouw: zo’n 40% van het totale Europese budget. Wist je dat het GLB iedere EU-burger daardoor € 0,30 per dag kost? Veel mensen vragen zich daarom af waarom de landbouw, net als de meeste andere economische sectoren, niet zonder al die overheidssteun kan.
Het antwoord is volgens de EU eigenlijk best logisch. Boeren produceren een basisbehoefte, namelijk voedsel, en dat is niet makkelijk. Het werk is fysiek zwaar en kost veel tijd: de meeste boeren beginnen heel vroeg met werken en zijn pas laat in de avond klaar. Daarbij investeer je als boer in zaadjes die pas maanden of zelfs jaren later geoogst kunnen worden en dan pas geld opleveren. Ook zijn boeren overgeleverd aan de genade van de markt (stijgende en dalende prijzen), en aan het weer: het is te droog, te nat, te koud, te warm ... En dan heb je nog allerlei ziekten die ertoe kunnen leiden dat al jouw tijd, energie en geld in rook opgaan.
Steun aan boeren zorgt er niet alleen voor dat wij over voldoende voedsel beschikken. De steun helpt ook bij zaken als milieubescherming, dierenwelzijn, een leefbaar platteland en veilig voedsel van een hoge kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit en belangen. W14
Landschappelijke Economisch belang Sociaal belang Ecologisch belang Cultureel belang kwaliteit
verstedelijking infrastructuur afwisselend landschap draagvlak bereikbaarheid eigenheid
erfgoed gelijkwaardigheid gezonde ecosystemen
gezonde leefomgeving imago burgerinitiatieven
locatiekeuze rust en ruimte schoon milieu verbondenheid verscheidenheid water in balans
Ontwikkeling GLB-uitgaven. W15
Opdracht Landschappelijke kwaliteit en beleid 7
Lees Plattelandsontwikkeling
a Bij de herinrichting van plattelandsgebieden wordt steeds vaker aandacht besteed aan de landschappelijke kwaliteit.
Naar welke drie dingen wordt vooral gekeken? Zet ze in de eerste kolom van W14.
b Zet de woorden die onder de tabel staan op de juiste plek in W14.
c Om het platteland leefbaar te houden, wordt er Europese steun gegeven. In de tekst worden verschillende initiatieven genoemd die vanuit de EU financiële steun ontvangen. Schrijf deze voorbeelden onder elkaar en zet erachter hoe deze in te passen zijn in je eigen omgeving / provincie.
Opdracht 8
Naar een nieuw landbouwbeleid
Lees Naar een nieuw landbouwbeleid
a Bekijk W15. Hoe zie je de overgang van productiesubsidies naar inkomenssubsidies?
b Welke pijler van het nieuwe landbouwbeleid is het meest van toepassing op figuur 1.20?
c Bekijk nog een keer W15. Welk gegeven past het beste bij de derde pijler van het nieuwe landbouwbeleid ‘leefbaarheid’?
d Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen en bekijk figuur 1.12.
Per periode komen in figuur 1.12 een of meerdere dimensies aan bod. Bespreek met een klasgenoot welke dimensies per periode centraal staan en waarom.
jaar plattelandsontwikkeling andere marktmaatregelen uitvoersubsidies gekoppelde steun directe steun ontkoppelde steun (onafhankelijk van geproduceerde hoeveelheid) marktgerelateerde uitgaven
onthouden 1a, 2a, 7a begrijpen 1b, 2b, 2c, 3a, 3b, 4a, 4c, 6a toepassen 1c, 3d, 4b, 5a, 5c, 6b, 7b, 7c, 8b, 8c analyseren 2d, 3c, 5b, 8a evalueren 6c, 8d creëren -
In Beuningen bij Nijmegen staat een kippenstal waar kippen alleen gevoerd worden met reststromen. Er hoeft geen mais of graan geïmporteerd te worden voor de kippen. Het kippenvoer bestaat uit voedsel dat mensen niet kunnen of willen eten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om stro, suikerbietenpulp of tarwegries. Reststromen kunnen op deze manier via kippenvoer omgezet worden in voedselproductie voor mensen. Door de inzet van deze reststromen blijft er meer land beschikbaar voor de productie van bijvoorbeeld mais of tarwe die wel geschikt zijn voor consumptie door de mens. Het bedrijf wil graag de visie over het opzetten van een efficiënt voedselsysteem wereldwijd verspreiden.
De handel in landbouwproducten tussen de EU en de rest van de wereld is enorm (figuur 1.23). Binnen de Europese Unie is Nederland toonaangevend. Na de Verenigde Staten is ons land de grootste landbouwexporteur ter wereld. De landbouwgoederen die verhandeld worden, bestaan uit primaire agrarische producten zoals appels, bloemen, bloembollen, tomaten en varkens en (verwerkte) secundaire agrarische producten, zoals chocolade, bewerkingen van groente en fruit, frites en kaas.
Ongeveer twee derde van de Nederlandse export in agrarische producten vindt plaats binnen de interne markt van de EU. De rest van de handel heeft een exportbestemming buiten Europa. Daarnaast importeert Nederland iets minder dan de helft uit landen buiten de EU (figuur 1.22).
Landbouwproducten die Nederland binnenkomen, worden voor een deel meteen doorgevoerd naar andere landen binnen de EU. Een gedeelte van de producten wordt in Nederland eerst verwerkt tot halffabricaten of eindproducten, voordat ze worden doorgevoerd. Nederland verdient het meeste geld aan landbouwproducten die afkomstig zijn uit Nederland (figuur 1.24) of de landbouwgoederen die hier bewerkt worden (figuur 1.25). Amsterdam heeft de grootste cacaohaven ter wereld.
Jaarlijks worden er een miljard kilogram cacaobonen ingevoerd, vooral afkomstig uit West-Afrika. Een kwart van deze cacaobonen wordt direct doorgevoerd naar het achterland van Europa. De overige cacaobonen worden in de Zaanstreek verwerkt tot halffabricaten (cacaopoeder en cacaoboter) of eindproducten (chocolade).
0 5 10 15 20 x € 1 miljard
handel in landbouwproducten in 2020 naar regio.
Cacaobonen bestemd voor productie van cacaopoeder, cacaoboter en chocolade worden geoogst in Ivoorkust.
De WTO is een internationale handelsorganisatie die toeziet op eerlijke concurrentie in de wereldhandel (figuur 1.26). Ieder land moet een eerlijke kans krijgen om zich op economisch gebied te ontwikkelen. Zo kan er vrijhandel ontstaan. Dat betekent dat er vrij verkeer is van goederen en diensten tussen verschillende landen.
Alle 27 EU-lidstaten zijn lid van de WTO. Vanuit de gedachte ‘samen staan we sterk’ worden de EU-landen bij onderhandelingen vertegenwoordigd door de EU. De EU is bij die onderhandelingen voor zo veel mogelijk vrijhandel, ook in de landbouwsector.
- Als één land gunstige handelsvoorwaarden krijgt, gelden die voorwaarden ook voor alle andere landen.
- Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen buitenlandse producten en eigen producten.
- Tarieven moeten vast zijn, want dat geeft zekerheid en zorgt voor vertrouwen.
- Oneerlijke handelspraktijken als uitvoersubsidies en dumping zijn niet toegestaan.
1.26
Basisregels van de WTO.
De EU wil dat Europese boeren de concurrentiestrijd met boeren over de hele wereld aankunnen, zonder al te veel geldsteun.
In 2013 werden uitvoersubsidies op landbouwproducten afgeschaft. Dit zorgde ervoor dat producten niet langer gedumpt werden. Het Europese landbouwbeleid van de EU werd hierdoor rechtvaardiger en zorgde voor eerlijkere concurrentie op de wereldmarkt.
De interne markt van de EU wordt wel nog steeds beschermd door invoerrechten. Sinds 1993 zijn alle douaneformaliteiten voor de binnengrenzen afgeschaft. Voor producten die van buiten de EU ingevoerd worden, bestaat er een gemeenschappelijk buitentarief. Het afgesproken tarief kan per product
verschillen. Landen buiten de EU betalen hoge bedragen om hun landbouwproducten in de EU te mogen verkopen. Met sommige (groepen) landen heeft de EU handelsverdragen afgesloten. Hier gaan vaak jarenlange onderhandelingen aan vooraf, aangezien ieder land zijn concurrentiepositie wil behouden of versterken (figuur 1.27).
Meer vrijhandel heeft voor- en tegenstanders en levert een aantal ingewikkelde vraagstukken op die de komende jaren een rol spelen (figuur 1.28 t/m 1.32):
- Leidt meer vrijhandel tot meer concurrentie voor de landbouw in de EU en tot een grotere afzetmarkt?
- Gaan vrijhandel en verduurzaming van de landbouw samen of niet?
- Zal meer vrijhandel de welvaart binnen de EU en in de wereld beter verdelen, of juist niet?
productgroep
overige
levensmiddelen
zuivel
varkensvlees
alcohol en tabak
oliën en veevoeder
gevogelte rundvlees
groenten en fruit
overige gewassen
suiker
Europese Unie douane-unie, EER en Turkije handelsovereenkomst van kracht goedgekeurd, maar nog niet bekrachtigd in onderhandeling onderhandelingen, maar nog geen akkoord geen handelsovereenkomst
Kopers die producten afnemen bij boerencoöperaties met het Fairtradekeurmerk zijn verplicht een minimumprijs te betalen. Deze minimumprijs moet de boeren in staat stellen de kosten voor duurzame productie te dekken. Deze handelsvoorwaarde is er om de boeren te beschermen als de wereldmarktprijs daalt. Als de wereldmarktprijs lager is dan de minimumprijs, wordt ten minste de minimumprijs betaald. Als de wereldmarktprijs hoger is dan de minimumprijs, ontvangen de coöperaties uiteraard de hogere wereldmarktprijs. Het Fairtradekeurmerk fungeert dus als vangnet dat zekerheid biedt. x € 1 miljoen
Productgroepen met de grootste exportpotentie voor EU-lidstaten.