Blok
Hoofdstuk
1
Week
Les
1
2 Spreken/luisteren -Woordenschat
Leerdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
De leerlingen leren/oefenen: Luisteren • luisteren naar een verhaal. • een verhaal navertellen. Woordenschat • de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
• Zet les 2 klaar op het digibord. • Preteaching: Laat de leerlingen de doelwoorden van les 1 nog een keer bekijken, lezen en eventueel opschrijven in hun woordenschrift. Laat de leerlingen het verhaal uit les 1 nog eens beluisteren en bekijken op de computer.
• • • • •
Blok
Hoofdstuk
1
1
Les
2
digibord werkschrift, blz. 2 – 3 maatschrift, blz. 2 – 3 taalschrift woordenschrift
Spreken/luisteren -Woordenschat 4
Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen.
Wat leer je? Wat oefen je? Luisteren • Je leert luisteren naar een verhaal.
aquarium
•
•
Het past precies in je hand.
ansichtkaart
•
•
Dit is de onderkant.
een handvol
•
•
Hier zit een riem aan vast.
de bodem
•
•
Grote bak met goudvissen.
de halsband
•
•
Dit stuur je naar familie of vrienden.
• Je leert een verhaal navertellen. Woordenschat • Je oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
1
Luister naar het verhaal. Maak de vragen. Zet een rondje om het goede antwoord. 1 Wie doet de deur open? tante Jet / Tanja 2 Welk dier zit bij Devi op schoot? de hagedis / Krieko 3 Wie gooit een balletje naar Robbie? Paul / Emre 4 Welk dier is geen huisdier? de parkiet / de hamster / de schildpad / de dinosaurus 5 Waar legt Paul de graankorrels? in het bakje / op de bodem 6 Wat vindt Emre onder de kast? een ansichtkaart / een mobieltje
2
5
Wat gebeurt er in het verhaal? Maak de zinnen af. 1 Tanja gaat op bezoek bij
tante Jet
.
2 Er zijn nog drie kinderen op bezoek, namelijk 3 Paul gooit het balletje op en
Devi, Paul en Emre
3
Robbie vangt het in zijn bek
spinnen
3 Het pak melk moet je goed dichtdoen.
afsluiten
4 Robbie blaft naar Paul.
keft
5 Het meisje maakt haar haren netjes.
borstelt
. .
Hoe gaat het verhaal verder? Zet een rondje om het goede woord.
uitlaten
6 Een hond moet je buiten laten lopen.
1 Tante Jet krijgt een goed / slecht / leuk bericht. Waarom denk je dat?
kwispelen
2 Als je een poes aait, gaat ze zacht brommen. .
zegt niets / houdt haar handen voor haar ogen
6
Ze wordt spierwit en ze houdt haar handen voor haar ogen .
2 Hoe zal het verhaal verdergaan? Schrijf het in je schrift.
1 De hondjes bewegen hun staart heen en weer. .
4 In de emmer zit een voorraad graankorrels voor de parkiet 5 Tante Jet wordt spierwit en
Welk woord past bij de zin? Schrijf het erachter. Kies uit: keft – kwispelen – spinnen – uitlaten – afsluiten – borstelt
Te beoordelen door de leerkracht.
Kies drie plaatjes uit opdracht 4. Bedenk bij elk plaatje een zin. Schrijf de zinnen in je schrift.
Te beoordelen door de leerkracht.
2
3
Blok
Hoofdstuk
1
1
Les
2
Spreken/luisteren -Woordenschat
4
Werkschrift blz. 2 – 3
Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen.
Wat leer je? Wat oefen je? Luisteren • Je leert luisteren naar een verhaal. • Je leert een verhaal navertellen. Woordenschat • Je oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
1
Luister naar het verhaal. Waar of niet waar? Zet een kruisje in het goede rijtje. waar 1 2 3 4 5 6
2
X
X X
Tanja gaat op bezoek bij Er zijn nog drie kinderen, namelijk Paul gooit het balletje op en In de emmer zit een voorraad In het aquarium
• • • • •
• • • • •
a b c d e
Wat is er gebeurd? Zet een rondje om het goede woord.
een handvol
de bodem
de halsband
•
•
•
•
niet waar
•
X X X
Dit is de onderkant.
•
Het past precies in je hand.
•
Hier zit de riem van de hond aan vast. 5
Wat gebeurt er in het verhaal? Trek lijnen. 1 2 3 4 5
3
Tante Jet doet de deur open. De hagedis zit bij Devi op schoot. Emre gooit een balletje naar Robbie. De hamster, de schildpad en de dinosaurus zijn huisdieren. Paul legt de graankorrels op de bodem. Emre vindt een ansichtkaart onder de kast.
de ansichtkaart
Robbie vangt het in zijn bek. tante Jet. Devi, Paul en Emre. zwemt een goudvis. graankorrels voor de parkiet.
6
1 Tante Jet krijgt een goed / slecht bericht.
Welk woord past bij de zin? Zet het nummer van de zin ervoor. 1 De hondjes bewegen vrolijk hun staart heen en weer.
6
uitlaten
2 Als je een poes aait, gaat ze zacht brommen.
4
keft
3 Het pak melk moet je goed dichtdoen.
1
kwispelen
4 Robbie blaft naar Paul.
3
afsluiten
5 Het meisje maakt haar haren netjes.
5
borstelt
6 Een hond moet je buiten laten lopen.
2
spinnen
Maak een woordparaplu in je schrift. 1 Zet het woord het huisdier bovenaan. 2 Welke dieren passen eronder? Gebruik de woorden uit les 1.
2 Dat kun je aan haar zien. Ze wordt spierwit / rood.
•
Dit stuur je naar familie of vrienden.
het huisdier
3 Tante Jet zegt niets / hoera.
de goudvis …
4 Wat kan er gebeurd zijn? Schrijf vier antwoorden in je schrift.
de parkiet …
de schildpad …
Te beoordelen door de leerkracht. 7
Wat is je lievelingsdier?
de hamster …
(de hagedis) …
Te beoordelen door de leerkracht.
1 Kies een huisdier uit opdracht 6. 2 Schrijf het woord in je schrift. 3 Maak een tekening van het dier. 2
10
3
Maatschrift blz. 2 – 3
1