
3 minute read
GRAMMAIRE I – HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD MANUEL § 3
century skills manuel (Fr) / leren (Eng en Du) manuel (Fr) / leren (Eng en Du)
Gebruik § 3 bij het maken van de opdrachten. Leer deze paragraaf daarna.
EXERCICE 11A — RÉVISION
Iconen om differentiatieniveaus aan te geven mannelijk enkelvoud vertaling nakijken nakijken leertip leertip century skills
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Omcirkel de bijvoeglijke naamwoorden in de zin, noteer de woordenboekvorm (mannelijk enkelvoud) en de vertaling.
1 Faire la fête, c’est une bonne façon de rencontrer des gens.
2 Pour les Français, l’anglais et l’allemand sont des langues difficiles.
3 Ma copine a les cheveux blonds.
4 Cette année, j’ai trois nouveaux professeurs.
5 Tu choisis tes informations personnelles.
6 On peut créer une belle page sur Facebook.
EXERCICE 11B — EN ÉTAPES
Iconen om differentiatieniveaus aan te geven
Iconen om differentiatieniveaus aan te geven century skills
1 Lees § 3.2 over de vorming van het vrouwelijk enkelvoud en § 3.3 over de vorming van het meervoud. In welke van bovenstaande zinnen zijn de bijvoeglijke naamwoorden regelmatig gevormd, en in welke zinnen zijn ze afwijkend of onregelmatig gevormd?
Regelmatig: zin Afwijkend / onregelmatig: zin voorbeelden uit § 3.4 eigen voorbeelden a un bel appartement un bel formulier/kopieerblad downloaden formulier/kopieerblad downloaden fragment (frans) b un nouvel hôtel un nouvel c un vieil agenda un vieil dialoog (frans) fragment (frans) dialoog (frans) a een dikke meneer un monsieur b een sportieve leraar un prof c een betere school un lycée d een gevaarlijk advies un conseil a een oude vrouw une dame b drie grote huizen trois maisons c een nieuwe computer un ordinateur d twee Europese landen deux pays
2 In § 3.4 lees je dat beau, nouveau en vieux een speciale vorm hebben voor een mannelijk zelfstandig naamwoord dat begint met een klinker of een stomme h in het enkelvoud. Lees de voorbeelden en bedenk er zelf nog drie. Doe inspiratie op door te bladeren in de woordenlijst achter in je boek of kijk in een woordenboek.
3 In § 3.5 lees je dat bijvoeglijke naamwoorden soms vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord staan. Gebruik de lijst om het Franse bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek te zetten.
4 Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek én in de juiste vorm.
Exercice 11c
Maak de zinnen compleet met behulp van de gegeven woorden.
1 J’ai faim, je vais acheter deux kleine broodjes
2 Ma copine a un jonge hond


3 Le prof nous a donné des moeilijk huiswerk
4 Mon grand-père est un oude man
5 Cet été, j’ai lu quelques Engelse boeken
Pour cette fête, il me faut deux witte T-shirts
Sophie joue au tennis. C’est une sportief meisje
8 En juillet, Paul fera un lange reis
Exercice 11d
Bekijk de oude man met de dikke buik en het lange meisje met te kleine schoenen. Beschrijf beide personen in vijf korte zinnen. In elke zin moet minimaal één bijvoeglijk naamwoord voorkomen, op de juiste plek en in de juiste vorm.
68 ans ou sur le site.
Faites l’exercice 11F à la page 92 ou sur le site.
Faites l’exercice 11G à la page 92 ou sur le site.
Faites le quiz sur Socrative pour voir ce que vous savez sur ce sujet.
A2
DOEL: je kunt een briefje of e-mail schrijven aan een correspondentievriend(in) waarin je iets over jezelf vertelt.
EXERCICE 12 — MISE EN ROUTE
Par quels mots peut-on se décrire ? Complétez le schéma avec les mots que vous connaissez. parties du corps vêtements hobbies les cheveux le T-shirt jouer au foot
EXERCICE 13 — MISE EN ROUTE ~ VOCABULAIRE améliorer | correspondre | nul | oublié | passe-temps | préfère | me présente | rencontrer | rester en forme | en seconde
Complétez les phrases à l’aide des mots donnés. Utilisez le contexte. Ensuite traduisez les mots en néerlandais.
1 Je voudrais avec un garçon français.
2 Mon frère est au lycée Blaise Pascal.
3 On va au cinéma ce soir ? On peut se devant la gare.
4 Je suis en maths, mais fort en histoire.
5 Mon favori est faire du shopping.
6 Ma correspondante veut écrire en anglais, mais moi, je le français.
7 Je : je m’appelle Sophie et j’ai dix-sept ans.
8 Pour , je fais du sport trois fois par semaine.
9 Je fais un stage en Angleterre pour mon anglais.
Ma mère n’a pas acheté de pain, elle a
EXERCICE 14 — MISE EN ROUTE ~ GRAMMAIRE
Placez les adjectifs avant ou après le substantif et mettez-les à la bonne forme.
1 Je suis une fille et j’ai les cheveux . Engels, blond
2 J’habite dans une maison dans un village. groot, klein
3 Mon petit ami habite dans un appartement dans un immeuble. oud, mooi
4 À l’école, mes matières sont le français et l’histoire. lievelings-
5 Hier soir au fast-food, j’ai vu une actrice ! beroemd