Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Plasma-eiwitten
klein. Het overgrote deel van de zuurstof wordt door de erytrocyten vervoerd. Koolstofdioxide wordt – als wa-
In het bloedplasma is een groot aantal eiwitten aanwe-
terstofcarbonaat – juist voornamelijk via het bloedplasma
zig. Je noemt ze plasma-eiwitten. Ze worden voorna-
vervoerd. Lucht bestaat voor ongeveer 80% uit stikstof
melijk door de lever aangemaakt. Plasma-eiwitten heb-
(N2). Stikstof doet weliswaar niet mee in de stofwisse-
ben, net als de opgeloste elektrolyten, een watermantel
lingsreacties in je lichaam, maar diffundeert wel naar het
om zich heen, waardoor ze een colloïd-osmotische
bloedplasma.
waarde (COW) veroorzaken. De KOW en COW samen bepalen de osmotische waarde van het bloed. De plasma-eiwitten ondersteunen de bufferwerking van de
Tijdelijk aanwezige stoffen
elektrolyten en dragen bovendien in grote mate bij aan
In het bloedplasma zitten allerlei stoffen die tijdelijk en in
de viscositeit (stroperigheid) van het bloed. Bij ernstig
meer of mindere mate aanwezig zijn. Dit zijn onder meer
voedselgebrek zijn plasma-eiwitten een reservevoorraad
de voedingsstoffen (glucose, vetzuren en aminozuren),
brandstof voor het lichaam. Bijvoorbeeld bij chronische
afkomstig uit het spijsverteringskanaal. Ook afbraakpro-
ondervoeding worden de plasma-eiwitten omgezet in
ducten van de stofwisseling, op weg naar bijvoorbeeld de
glucose. Drie belangrijke soorten plasma-eiwitten zijn:
nieren voor verwijdering, zijn tijdelijk aanwezige stoffen,
albumine, globulinen en de stollingsfactoren.
evenals hormonen en vitaminen (uit de voeding of aan-
Bijna de helft van alle plasma-eiwitten bestaat uit
gemaakt in het lichaam).
albumine. De colloïd-osmotische waarde en de bufferende werking worden dan ook vooral door dit plasmaeiwit bewerkstelligd. Globulinen zijn een verzameling plasma-eiwitten met uiteenlopende functies. Er zijn meerdere typen: alfaglobulinen (α-globulinen), bètaglobulinen (β-globulinen) en gammaglobulinen (γ-globulinen). De alfa- en bètaglobulinen hebben een transportfunctie. Ze kunnen onder andere suikers, vetten, ijzer, vitaminen en hormonen binden. De gammaglobulinen, ook wel immunoglobulinen (antistoffen) genoemd, spelen een belangrijke rol bij de immuniteit van het lichaam. Stollingsfactoren spelen een rol bij de eerder beschreven
Bloedplasma bestaat uit water, opgeloste zouten,
plasma-eiwitten, bloedgassen en tijdelijk aanwezige
stoffen.
Belangrijke zouten in het bloedplasma zijn: natrium,
kalium, chloor, calcium, magnesium en waterstof
carbonaat.
De zuurgraad van het bloed is 7,4. Deze waarde
wordt constant gehouden (homeostase) door de
pH-buffer waterstofcarbonaat.
Belangrijke groepen plasma-eiwitten zijn: albumine,
globulinen en stollingsfactoren.
Dus:
hemostase. Een van de stollingseiwitten is fibrinogeen, het voorstadium van fibrine, dat uiteindelijk zorgt voor het ontstaan van het stolsel. Bloedplasma waaruit fibrinogeen is verwijderd heet bloedserum. Bloedserum wordt gebruikt voor bloedtransfusies.
6.7
Uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht
De belangrijkste functie van het circulatiestelsel is de
Bloedgassen
uitwisseling van stoffen tussen het bloed en het weefselvocht, waardoor het inwendige milieu van de weef-
In het bloedplasma komen de bloedgassen voor: zuur-
selscontinu ververst wordt. De uitwisseling gebeurt via de
stof, koolstofdioxide en stikstof. Zuurstof lost niet goed
dunne wanden van de capillairen.
op in bloedplasma en de hoeveelheid is dan ook erg
129
!