2 minute read

2.2 Spelling

Next Article
3.6 Eindopdracht

3.6 Eindopdracht

Je leert:

• werkwoorden vervoegen;

• persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen;

• hoofdletters en kleine letters gebruiken;

• leestekens gebruiken.

Werkwoordspelling

5 Verwarrende werkwoorden

Lees het gedicht.

Verwarrende Werkwoorden

Lopen wordt liep, maar hopen niet hiep. Laten wordt liet, maar praten niet priet. Komen wordt kwam, maar dromen niet dram. Vragen wordt vroeg, maar zagen niet zoeg, Vliegen wordt vloog, maar wiegen niet woog.

Joke van Leeuwen a Waar gaat het gedicht over? b Vind jij werkwoorden vervoegen verwarrend?

Waarom wel of niet?

6 Taal op een verkeersbord a Leg uit wat hier staat. b Is dat ook wat de maker bedoelde? Leg uit.

Lees de tekst op het verkeersbord.

Leerdoelen

7

Persoonsvorm bekijken

Kijk naar de persoonsvormen in de zinnen.

• Ik rijd langzaam naar huis.

• Wij rijden langzaam naar huis.

• Anne rijdt langzaam naar huis.

• Ik reed langzaam naar huis.

Welke twee factoren in de zin hebben invloed op de vorm van de persoonsvorm?

8 Verschillende persoonsvormen

Bekijk het schema in de theorie Werkwoorden vervoegen

Werkwoorden vervoegen

Theorie

Werkwoorden kun je vervoegen. Dat wil zeggen dat je de vorm van het werkwoord aanpast, zodat deze goed past in de zin.

De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Hij bevat veel grammaticale informatie over de zin waar hij in staat. Drie kenmerken hebben invloed op de persoonsvorm:

1 Getal: enkelvoud of meervoud? Het getal van de persoonsvorm is altijd hetzelfde als dat van het onderwerp.

2 Persoon: eerste, tweede of derde persoon? De persoonsvorm staat altijd in dezelfde persoon als het onderwerp.

3 Tijd: tegenwoordige of verleden tijd?

Als je in een zin een of meer kenmerken verandert, dan verandert ook de persoonsvorm. In dit schema zie je de persoonsvormen van het werkwoord lachen getal persoon tijd tegenwoordige tijd verleden tijd enkelvoud eerste persoon ik lach lachte tweede persoon jij (je)/u lacht lachte derde persoon hij/zij (ze)/het lacht lachte meervoud eerste persoon wij lachen lachten tweede persoon jullie lachen lachten derde persoon zij (ze) lachen lachten

Je kunt hij, zij (ze) of het vervangen door andere woorden, zoals mijn broer, de hond van de buren of de sportschoenen a Hoeveel verschillende persoonsvormen kun je maken van het werkwoord lachen? b Wat is de regel voor de persoonsvorm in het meervoud van de tegenwoordige tijd? c Zie je nog meer regelmatigheden in het schema? Noem er drie.

9 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Lees de theorie Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

1 De nieuwe conciërge op school (helpen) bij het plakken van je band.

2 (Bieden) jij echt zo veel voor die lelijke schoenen?

3 De onhandige chef-kok (branden) zijn vingers aan de hete oven.

4 (Geven) u weleens geld aan goede doelen?

5 Jij (verrassen) me soms met je grappige opmerkingen.

6 Zonder problemen (landen) het vliegtuig op de aangewezen landingsbaan.

Theorie

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

In het enkelvoud heeft de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) twee verschillende vormen: de ik-vorm en de ik-vorm + t. De ik-vorm schrijf je achter het onderwerp ik getal persoon vorm dansen worden praten enkelvoud eerste persoon ik-vorm ik dans ik word ik praat tweede persoon ik-vorm + t jij danst jij wordt jij praat derde persoon ik-vorm + t hij danst het wordt zij praat meervoud eerste persoon infinitief wij dansen we worden wij praten tweede persoon infinitief jullie dansen jullie worden jullie praten derde persoon infinitief zij dansen ze worden zij praten

In het meervoud schrijf je de persoonsvorm als infinitief (heel werkwoord).

Soms eindigt de ik-vorm al op een -t, zoals bij ik praat. Je hoeft dan geen tweede -t te schrijven in de tweede en derde persoon enkelvoud. Soms eindigt de ik-vorm op een t-klank, zoals bij ik word. Je schrijft dan in de tweede en derde persoon enkelvoud nog steeds de ikvorm + t: jij wordt, hij vindt

Let op: Staat het onderwerp jij of je achter de persoonsvorm? Dan spreek je geen t uit. Je schrijft de t daarom ook niet. Je schrijft alleen de ik-vorm

Blijf jij? Vind je?

This article is from: