IJsbreker+ | deel 4 | NT2 | ThiemeMeulenhoff

Page 1

Met IJsbreker+ leer je Nederlands. Je leert de taal om in Nederland te kunnen wonen, werken en studeren. Met dit deel 4 van IJsbreker+ bereid je je voor op het Staatsexamen I en op een mbo-opleiding. Je werkt van niveau A2 tot niveau B1. Je kunt met IJsbreker+ veel zelf werken. Er zijn veel oefeningen op het online leerplatform. Je luistert er naar teksten en bekijkt video’s, je oefent online met woorden, met regels van de taal en spelling en je oefent met verstaan en nazeggen. In het boek oefen je vooral met lezen, spreken en schrijven. Dat doe je met andere cursisten en met de docent. Zo krijg je alles onder de knie!

Nederlands voor volwassen anderstaligen

Nederlands voor volwassen anderstaligen

Nederlands voor volwassen anderstaligen Leren en werken in Nederland A2 - B1

Leren en werken in Nederland A2 - B1

IJsbreker+ bestaat uit 4 delen. Bij dit boek hoort het leerplatform nt2plus.nl

DEEL 4

3205_NT2_Cover_IJsbreker+D4.indd All Pages

DEEL 4

A2 – B1

In samenwerking met de Afdeling Nederlands als tweede taal van de Vrije Universiteit in Amsterdam.

9 789006 978278

13/06/19 15:35


IJsbreker werkboek deel 4.indd 1

17/10/19 09:42


deel 4 Nederlands voor anderstaligen A2 - B1

IJsbreker werkboek deel 4.indd 1

17/10/19 09:42


COLOFON Didactisch concept Het didactisch concept van IJsbreker+ is ontwikkeld door Fouke Jansen van Taal & Educatie in samenwerking met VU-NT2. Auteurs Fouke Jansen, Hinke van Kampen, Titia Boers. Herziening IJsbreker+ deel 4 is de opvolger van IJsbreker Plus Op Koers. Auteur van de herziene editie is Fouke Jansen. Redactie Lizet Penson, PenTaal Tekst en redactie, Sibculo Basisontwerp serie NT2+ Studio Fraaj, Rotterdam Vormgeving en opmaak Hannie van den Berg Grafische Vormgeving en DTP, Houten Fotografie Peter Bak - omslagfotografie Isis Vaandrager - styling t.b.v. de omslagfotografie Zie verder illustratieverantwoording op bladzijde 359 Online platform Enigmatry, Rotterdam Bij alle uitgaven van IJsbreker+ hoort een online leerplatform: www.nt2plus.nl Klantenservice uitgeverij ThiemeMeulenhoff 033 - 448 3700

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl Dit boek wordt op twee manieren geleverd: - boek plus voucher: ISBN 978 90 06 97827 8 - boek plus licentie: ISBN 978 90 06 31263 8 Tweede druk, derde oplage, 2020 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2018 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten ten regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die des­ondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 2

17/10/19 09:42


INHOUD

05

HOOFDST UK 1

39

HOOFDST UK 2

75

HOOFDST UK 3

109

HOOFDST UK 4

145

HOOFDST UK 5

181

HOOFDST UK 6

215

HOOFDST UK 7

249

HOOFDST UK 8

289

HOOFDST UK 9

324

IJsbreker werkboek deel 4.indd 3

Twee weten meer dan één

Goed gepland

Veilig en wel

Elke stem telt

Een ogenblik, alstublieft

Zonder geld kom je nergens

De eerste indruk

Rekenwerk

Op de werkvloer Antwoorden

17/10/19 09:42


Leeswijzer In het boek staan bij de oefeningen kleine plaatjes. De plaatjes zeggen wat je moet doen of hoe je iets moet doen. Veel plaatjes komen terug in het online gedeelte van IJsbreker+.

Deze oefeningen doe je samen met de docent.

Deze oefeningen doe je zelfstandig (alleen of met een groepje).

Deze opdrachten doe je online.

Hier oefen je met lezen.

Hier oefen je met luisteren.

Hier oefen je met kijken en luisteren.

Hier oefen je met spreken. Spreken doe je in tweetallen of in groepjes.

Hier oefen je met schrijven.

Je gaat naar een video kijken met de docent en de groep.

Je gaat naar een audiofragment luisteren met de docent en de groep.

Bij deze oefening krijg je een werkblad van de docent.

Deze opdrachten doe je buiten de klas of buiten de school.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 4

17/10/19 09:42


HO OF DST UK 1

Twee weten meer dan één Dit hoofdstuk gaat over samenwerken.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 5

17/10/19 09:42


6

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

INTRO

Intro

1

Beantwoord de vragen. 1 Met wie heb je welk contact? Kruis aan. collega’s of mensen uit mijn klas vrienden • Wie zie je thuis?   • Wie zie je op school of op het werk?   • Wie zie je in de stad?   • Wie bel je op?   • Met wie zit je op Facebook?   • Met wie praat je op WhatsApp?  

IJsbreker werkboek deel 4.indd 6

familie      

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

INTRO

7

2 De titel van dit hoofdstuk is ‘Twee weten meer dan één’. Waar denk je aan bij deze titel?

3 Op school en op het werk moet je vaak samenwerken. Wat vind jij het belangrijkste van samenwerken? Kruis twee antwoorden aan.  Het werk gaat sneller.  Het is gezelliger.  Je kunt elkaar helpen.  Je kunt samen problemen oplossen.  Je kunt van elkaar leren.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 7

In dit hoofdstuk: • oefen je om met een groepje mensen te praten;

• • •

krijg je tien tips om samen te werken; krijg je informatie over soorten vragen bij studieteksten; luister je naar een gesprek over problemen op een stage.

17/10/19 09:42


8

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

Les 1

Met de docent

1

Lees tekst 1 één keer en beantwoord de vraag. Over wie praat Ahad het meest? a over de mensen in zijn klas b over zijn docent c over zijn vriend Ali

IJsbreker werkboek deel 4.indd 8

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

9

Tekst 1

Het is gek om weer naar school te gaan

1

5

10

15

20

Het verhaal van Ahad Vandaag is het een jaar geleden dat ik hier op school kwam. In het begin vond ik het wel gek om weer naar school te gaan, het was zo lang geleden. Maar iedereen zit in hetzelfde schuitje, dus dat went al gauw. Wat ik leuk vind aan mijn klas? De mensen komen overal vandaan; sommigen zijn nog geen twintig, a ­ nderen al dik in de dertig, zoals ik. Er wordt veel gelachen in de les, de sfeer is ­ontspannen. In de pauze ga ik vaak even met Ali praten. Dat is een vriend van me die in een andere klas zit. Dan kan ik heel even in mijn eigen taal praten, over de laatste nieuwtjes uit ons land of over onze families. In de les mogen we alleen maar Nederlands praten. Hoe meer Nederlands je praat, hoe s ­ neller je het leert, zegt de docent. Er zijn wel meer van die regels hier op school: we moeten bijvoorbeeld onze telefoons uitzetten in de klas. Dat kan ik wel begrijpen, maar stel dat er nou eens wat ergs gebeurt thuis? Dan wil je dat toch meteen weten? Nou ja, echt streng zijn de meeste docenten ­ elukkig niet. Want het gebeurt natuurlijk toch regelmatig dat iemand vergeet g dat ding uit te doen en dan gebeld wordt in de les. Ali en ik wonen in hetzelfde flatgebouw en onze kinderen spelen met elkaar. We komen veel bij elkaar over de vloer. Hij is handiger dan ik, hij helpt me vaak met klussen in huis. Vorig weekend hebben we samen een computer­ tafel in elkaar gezet. Dat was lachen.

woorden ontspannen het nieuwtje streng uitdoen het flatgebouw handig

IJsbreker werkboek deel 4.indd 9

vaste verbindingen en idioom in het begin in hetzelfde schuitje zitten dik in de dertig bij elkaar over de vloer komen in elkaar zetten

17/10/19 09:42


10

HOOFDSTUK 1

2

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

Lees tekst 1 nog een keer en beantwoord de vragen. 1 Wat vindt Ahad leuk op school? Noem twee dingen.

2 Wat vertelt Ahad over Ali? Noem drie dingen.

3 Er is een regel over Nederlands spreken in de les. Welke regel is dat? Maak de zin af.

Je mag

.

4 Waarom is die regel gemaakt, denk je?

5 Welke regel is er voor mobiele telefoons op school? Maak de zin af.

Je moet

.

6 Bedenk zelf waarom die regel is gemaakt.

7 In regel 13 staat: ‘... stel dat er nou eens wat ergs gebeurt thuis.’ Wat betekent deze zin? a Er is thuis iets ergs gebeurd. b Er kan thuis iets ergs gebeuren. 8 In regel 15 en 16 staat: ‘Want het gebeurt natuurlijk toch regelmatig dat iemand vergeet dat ding uit te doen.’ Wat is ‘dat ding’?

3

Zoek de volgende woorden in tekst 1. Waar verwijzen ze naar? – sommigen (regel 5)  – dan (regel 8)  – we (regel 18)

IJsbreker werkboek deel 4.indd 10

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

4

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

11

Lees tekst 2 één keer en beantwoord de vragen. 1

Over wie praat Natashja het meest? a over haar docenten b over de meisjes op haar vorige school c over haar vrienden en vriendinnen

2

Hoe vindt Natashja het op het mbo? a leuk b moeilijk c vervelend Tekst 2

Ik heb geluk gehad met mijn klas 1

5

10

15

20

Het verhaal van Natashja Ik ben in september op het mbo begonnen en ik vind het geweldig hier. Vooral die relaxte sfeer: je mag bijvoorbeeld best even een b ­ roodje eten of wat drinken in de klas. Daar doen de meeste docenten niet ­moeilijk over. En ik heb geluk gehad met mijn klas, allemaal sympathieke mensen. Ik kan met iedereen goed ­opschieten. Dat was op mijn vorige school wel anders. Toen zaten er een paar van die vervelende meiden bij mij in de klas. Die meisjes liepen altijd over iedereen te roddelen. En ze hadden alleen maar kritiek, ze zeiden nooit eens wat positiefs. Die hoef ik dus echt niet meer te zien. Hoeveel vrienden en vriendinnen ik heb hier op school? Nou, in mijn klas zitten er al een stuk of zes met wie ik heel veel samendoe. We zitten in de pauzes bij elkaar en na school appen we elkaar. Als ik uit school kom, pak ik wat uit de koelkast, zet een muziekje op en dan kijk ik op mijn telefoon wie er online is. Ik zit zeker twee uur per dag op mijn telefoon. Natuurlijk doe ik ook nog wel wat anders, hoor. Ik ga elke week naar fitness, met Annabel. En als ik geld heb, ga ik op zaterdag winkelen met een vriendin; dan pakken we de trein naar Amsterdam. We zijn op zaterdagavond een paar keer uitgegaan met de hele klas, dat was echt super. Toen kwamen we ook nog een docent tegen in een café.

woorden geweldig het geluk sympathiek roddelen positief

IJsbreker werkboek deel 4.indd 11

de muziek opzetten de fitness super

vaste verbindingen en idioom moeilijk doen over geluk hebben met goed kunnen opschieten met iemand kritiek hebben

17/10/19 09:42


12

HOOFDSTUK 1

5

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

Lees tekst 2 nog een keer en beantwoord de vragen. 1 Wat vindt Natashja van haar klas?

2 Wat betekent: ‘En dan kijk ik wie er online is.’? a Dan kijk ik wie er op internet zit. b Dan kijk ik van wie ik een mail heb gekregen. 3 Hoelang zit Natashja elke dag op haar telefoon? a precies twee uur b twee uur of meer dan twee uur 4 Wat doet Natashja nog meer in haar vrije tijd? Noem twee dingen.

Taalwijzer Woordgroepen (1) Vandaag is het een jaar geleden dat ik hier op school kwam. Dat is een vriend van me die in een andere klas zit. Ik ben in september op het mbo begonnen. Toen heb ik maar een gevulde koek genomen. De paarse woorden in de zin horen bij elkaar. Dus: een jaar geleden, in een andere klas etc. Als je een zin wilt begrijpen, moet je weten welke woorden bij elkaar horen.

6

Lees de zinnen. Welke woorden horen bij het vetgedrukte woord? Onderstreep deze woorden. Voorbeeld: Dan kan ik even in mijn eigen taal praten. ➔ Dan kan ik even in mijn eigen taal praten. 1 2 3 4

IJsbreker werkboek deel 4.indd 12

Dan praten we over de laatste nieuwtjes. Ali en ik wonen in hetzelfde flatgebouw. Dat was op mijn vorige school wel anders. Kan iemand me een paar euro lenen?

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

13

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 1 en tekst 2.

Online staat een luistertekst. - Tekst 3 In de kantine

Maak de online oefeningen bij tekst 3.

Met de docent

7

Luister nog een keer naar tekst 3 en beantwoord de vragen. 1 Als Nana wegloopt, zegt Suzan iets over Nana. – Wat zegt ze?

– Wat vind je van haar opmerking?

2 Suzan heeft kritiek op haar docent Nederlands. – Welke kritiek heeft ze? Noem twee dingen. – Wat vind je van die kritiek?

8

Werk met drie andere cursisten. Beantwoord de vragen. 1 Jullie zitten met een groepje cursisten of collega’s te praten in de kantine. Waar kun je over praten?

Over

Over

Over

2 Er komt een collega of cursist de kantine binnen. Je wilt dat hij of zij bij jullie komt zitten. Wat vraag je?

3 Je moet weer aan het werk of naar de les. Wat zeg je tegen de andere mensen?

9

Werk met drie andere cursisten. Voer een gesprekje van ongeveer vijf minuten. Drie cursisten zitten aan een tafel. De vierde cursist komt er later bij. Eén van de cursisten gaat weg tijdens het gesprek. Gebruik de zinnen die je bij oefening 8 hebt opgeschreven.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 13

17/10/19 09:42


14

HOOFDSTUK 1

10

11

LES 1

Met de groep. Eén groepje voert het gesprek voor de groep. De andere cursisten kijken en luisteren. Ze beantwoorden de vragen. 1 2 3 4 5

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

Waarover hebben de cursisten gepraat? Deed iedereen mee aan het gesprek? Ging het gesprek goed? Of was het vaak stil? Wat zeiden de cursisten toen de vierde cursist erbij kwam? Wat zei de cursist die eerder wegging?

Beantwoord de vragen. 1 Wat vind je van de mensen op school? Zijn ze aardig?

2 Hoe oud zijn ze ongeveer? Net zo oud als jij, ouder of jonger?

3 Zijn er veel regels? Waarover gaan die regels bijvoorbeeld?

4 Maken de mensen vaak een praatje met elkaar?

5 Roddelen ze over elkaar?  6 Zie je ze ook na school?

12

Schrijf een tekst van ongeveer tien zinnen over de sfeer op jouw school. Gebruik de vragen en antwoorden van oefening 11. Je mag ook over een vorige school schrijven. Voorbeeld Op mijn vorige school had ik het niet zo naar mijn zin. De meeste mensen waren aardig, maar wel veel jonger dan ik. De regels waren een beetje streng. Je mocht bijvoorbeeld alleen in de kantine iets eten. Een appel eten op de gang mocht niet eens. De sfeer in de klas was niet echt gezellig. De mensen werkten hard, maar maakten niet zomaar een praatje met elkaar. Ik heb nooit iemand horen roddelen. Na school ging iedereen snel naar huis. We deden eigenlijk nooit wat samen.

Controleer je tekst: – Heb je alle vragen van oefening 11 gebruikt? – Heb je ongeveer tien zinnen geschreven? – Staat duidelijk in de tekst of je de sfeer goed vindt of niet goed vindt?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 14

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

13

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 1

15

Lees het berichtje van Yousef en schrijf een berichtje terug.

Hoi Richard, Tijd geleden! Heb je zin om vrijdagavond samen wat te gaan eten in de stad? Zou leuk zijn! 09:07 ✔✔

Schrijf een berichtje terug. Jij bent Richard. Je wilt niet met Yousef gaan eten. Je hebt geen zin, maar dat wil je niet schrijven. Bedenk een excuus.

Controleer je mail: – – – –

14

Heb je een goed excuus bedacht? Heb je duidelijk gezegd dat je niet meegaat? Heb je het aardig gezegd? Weet je niet hoe je het aardig moet zeggen? Vraag het aan een andere cursist.

Zit je wel eens op Instagram? Ja? Laat dan aan een andere cursist zien hoe Instragram

werkt. Heb je een vraag over sociale media? Vraag een andere cursist of die je wil helpen.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 15

17/10/19 09:42


16

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

Les 2

Met de docent

1

Bekijk tekst 4 en beantwoord de vragen. 1 Waar komt de tekst vandaan? a uit een krant b uit een studieboek 2 Welke tip gaat over doorwerken?  3 Welke tip gaat over reageren op kritiek?  4 De titel van het hoofdstuk ‘Twee weten meer dan één’ komt uit deze tekst (bij tip 7). Lees tip 7. Kijk nog eens naar vraag 2 van oefening 1 van de Intro. Wat was je antwoord? Beantwoord de vraag nog een keer. Is je antwoord hetzelfde?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 16

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

2

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

17

Probeer tekst 4 in zes minuten te lezen. Zoek nog geen nieuwe woorden op. Tekst 4

Tien tips voor een goede samenwerking Tip 1 Houd je aan de afspraken en regels Afspraken en regels kun je vergelijken met regels in het verkeer: als iedereen zich eraan houdt, loopt het verkeer het beste. Dat geldt ook voor samenwerking: iedereen weet waar hij aan toe is en wanneer hij wat moet doen. Als je je niet aan de afspraken houdt, breng je anderen in de problemen. Tip 2 Werk door Je staat samen voor een klus. Als iedereen doorwerkt, is de klus het snelst gedaan. Mensen balen ervan als de een veel meer moet doen dan de ander. Dan werk je namelijk niet echt samen. Tip 3 Zeg wat je dwarszit Als je je ergert aan iets of iemand, werk je niet prettig. Daarom kun je maar beter zeggen waaraan je je ergert. Tip 4 Roddel nooit over collega’s Roddelen is mensen ‘zwart maken’ als ze er niet bij zijn. Als je roddelt ben je onbetrouwbaar, want je zegt niet rechtstreeks tegen de ander wat je dwarszit. Tip 5 Sta open voor kritiek Als je samenwerkt probeer je samen oplossingen te bedenken. Dat betekent dat je kritiek kunt krijgen. Iemand anders vindt bijvoorbeeld dat je iets op een andere manier moet doen. Denk daarover na en ga er niet meteen tegenin. Misschien heeft die andere persoon wel gelijk. Tip 6 Houd rekening met anderen Mensen verschillen. Iedereen is bijvoorbeeld verschillend opgevoed. Houd daar rekening mee, dan verloopt de samenwerking prettiger.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 17

17/10/19 09:42


18

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

Tip 7 Kom met ideeën Er is een spreekwoord: ‘Twee weten meer dan één’. Zo is het ook met samen­ werken. Door na te denken over je werk en met een idee te komen, wordt het werk beter. Tip 8 Probeer anderen te helpen In een team werk je niet alleen. Juist door elkaar te helpen, voelen mensen dat ze niet alleen staan, maar in een team werken. Tip 9 Geef anderen complimenten Mensen werken prettig als ze te horen krijgen wat ze goed doen. Geef dus niet alleen kritiek, maar ook complimenten. Tip 10 Beloof geen dingen die je niet waar kunt maken Een ander helpen is perfect, maar beloof geen dingen die je niet waar kunt ­maken. Als mensen verwachten dat je ze helpt, maar je doet het niet, dan vinden ze dat vervelend. Bron: Studieboek over samenwerken en communiceren op het werk.

woorden vergelijken doorwerken balen zich ergeren merken onbetrouwbaar rechtstreeks

3

openstaan verschillen opvoeden waarmaken perfect beloven verwachten

vaste verbindingen en idioom weten waar je aan toe bent iemand in de problemen brengen het zit me dwars zich ergeren aan iemand zwart maken ergens tegenin gaan

Lees tekst 4 nog een keer en lees de voorbeelden hieronder. Bij welke tips horen de voorbeelden? Zoek de woorden die je niet kent op in het woordenboek. 1 Tom werkt in een garage. Het is erg druk in de garage. Zijn collega neemt vaak te lang pauze. Dat vindt Tom vervelend. Hij zegt tegen zijn collega: ‘Kun je wat eerder terugkomen van je pauze? Er is zoveel werk.’

Voorbeeld bij tip

2 Tom vindt het lekker om naar muziek te luisteren als hij werkt. Hij weet dat zijn collega Achmed harde muziek erg vervelend vindt. Daarom zet Tom de muziek altijd zacht.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 18

Voorbeeld bij tip

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

19

3 Niloufar werkt niet graag samen met Maha, ze heeft een hekel aan Maha. Niloufar zegt tegen een andere collega: ‘Ik vind die Maha toch zo vervelend. En heb je gezien wat voor rare jas ze vandaag aanhad?’

Voorbeeld bij tip

4 Maha heeft het erg druk. Haar collega vraagt haar: ‘Kun je me straks misschien even helpen? Ik weet niet hoe ik alles op tijd klaar moet krijgen.’ Maha moet even ­nadenken en zegt dan: ‘Ik zou je graag willen helpen, maar ik heb zelf ook zoveel te doen. Sorry, dat lukt niet.’

4

Voorbeeld bij tip

Lees de volgende situaties. Kijk daarna in tekst 4 en beantwoord de vragen. 1 Je werkt met een collega bij een bakker. Jullie m ­ oeten samen koekjes inpakken. Je collega kijkt naar je handen en zegt: ‘Moet je eens naar je handen kijken, man. Die zijn hartstikke vies. Wil je zo koekjes gaan inpakken?’ Wat is de beste reactie volgens de tekst? Omcirkel het goede antwoord. a Ik heb geen zin om mijn handen te wassen. Ik reageer niet op wat mijn collega zegt. b Ik vind zijn kritiek niet leuk, maar ik zeg niks. Ik lach een beetje naar hem. Ik ga mijn handen wassen. c Ik was mijn handen niet. Ik zeg tegen mijn collega: ‘Jij hoeft die koekjes toch niet op te eten?’

Bij welke tip heb je het antwoord gevonden?

2 Je werkt met een collega bij een bakker. Jullie moeten samen koekjes inpakken. De zakjes voor de koekjes gaan steeds kapot, ze zijn te dun. Wat kun je het beste doen volgens de tekst? Omcirkel het goede antwoord. a Ik ben een beetje boos, maar ik zeg niks. Dit is mijn probleem niet. b Ik zeg tegen mijn collega: ‘Wat een stomme zakjes. De baas heeft zeker de ­goedkoopste gekocht.’ c Ik zeg tegen mijn baas: ‘Ik wou u nog wat zeggen. De zakjes voor de koekjes zijn te dun, ze gaan steeds kapot.’

Bij welke tip heb je het antwoord gevonden?

Online

IJsbreker werkboek deel 4.indd 19

Maak de online oefeningen bij tekst 4.

17/10/19 09:42


20

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

Met de docent

5

Kijk en luister naar tekst 5, de video ‘Bijna klaar’. Beantwoord de vragen. 1 R osa zegt aan de telefoon: ‘U wilt zich nog inschrijven? Voor de cursus februari /  maart?’ Ze kijkt Karin aan. Wat doet Karin dan?

2 Hans komt binnen en vraagt naar verslagen.

– Karin zegt dat ze het druk heeft. Hoe kun je zien dat ze het druk heeft?

– Karin vraagt heel beleefd aan Hans of hij de verslagen bij Josefien wil halen.

Wat zegt ze precies?

3 Hans komt voor de tweede keer binnen.

– Waarom moet Karin hem toch helpen?

– Karin vraagt: ‘Kan het een halfuurtje wachten?’ Hoe laat Hans zien dat hij niet kan wachten?

4 Hans is weer weg. De telefoon gaat.

6

– Rosa wil nu echt doorwerken. Wat gaat ze doen?

– Wat vindt Karin daarvan?

Lees de tips voor een goede samenwerking uit tekst 4. Beantwoord de vragen. Tip 1 Houd je aan de afspraken en regels. Tip 2 Werk door. Tip 3 Zeg wat je dwarszit. Tip 4 Roddel nooit over collega’s. Tip 5 Sta open voor kritiek. Tip 6 Houd rekening met anderen. Tip 7 Kom met ideeën. Tip 8 Probeer anderen te helpen. Tip 9 Geef anderen complimenten. Tip 10 Beloof geen dingen die je niet waar kunt maken.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 20

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

21

1 Vind je dat Rosa en Karin goed samenwerken? Leg je antwoord uit.

2 Vind je dat Hans en Karin goed samenwerken? Leg je antwoord uit.

Taalwijzer Idioom 1 Het kind zit op de vloer te spelen. 2 Ali en Ahad komen vaak bij elkaar over de vloer. 3 Ik heb een zwart T-shirt gekocht. 4 Je moet je collega’s niet zwart maken. In zin 2 heeft ‘de vloer’ een andere betekenis dan in zin 1. In zin 2 betekenen de ­woorden ‘bij elkaar over de vloer komen’: bij elkaar op bezoek komen. In zin 3 heeft ‘zwart’ een andere betekenis dan in zin 4. In zin 4 betekenen de ­woorden ‘je collega’s zwart maken’: slechte dingen vertellen over je collega’s. Zo’n groepje woorden dat samen een speciale betekenis heeft, noemen we idioom. Soms staat de betekenis van het idioom in het woordenboek. Soms kun je de ­betekenis raden. Online kun je met idioom oefenen.

7

Onderstreep de woorden van het idioom in de zinnen. 1 idioom: in hetzelfde schuitje zitten Het was gek om weer naar school te gaan. Maar iedereen zit in hetzelfde ­schuitje, dus dat went gauw. 2 idioom: goed kunnen opschieten met Ik heb geluk gehad met mijn klas, allemaal leuke mensen. Ik kan met iedereen goed opschieten.

8

Zoek de betekenis van het idioom van oefening 7 op in het woordenboek. Bij welke woorden heb je de betekenis gevonden? Schrijf de betekenis op.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 21

17/10/19 09:42


22

HOOFDSTUK 1

9

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

Lees de zinnen. Wat betekenen de vetgedrukte woorden? 1 Zeg wat je dwarszit. Als je je ergert aan anderen, werk je niet prettig. a Zeg wat je fijn vindt en wat je niet fijn vindt. b Zeg wat je vervelend vindt. 2 Houd je aan afspraken en regels. Afspraken en regels kun je vergelijken met regels in het verkeer: als iedereen zich eraan houdt, loopt het verkeer het beste. Dat geldt ook voor samenwerking: iedereen weet waar hij aan toe is. a Iedereen weet waar hij naartoe moet. b Iedereen weet wat de regels en afspraken zijn.

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 5, de video ‘Bijna klaar’.

Met de docent

10

Beantwoord de vragen. 1 Waar krijg je wel eens een compliment voor? 2 Bedenk zelf drie complimenten.  3 Wat zeg je terug als je een compliment krijgt?

11

12

Loop door de klas. Geef elkaar complimenten. Zeg iets terug als je een compliment krijgt.

Werk samen. Lees de situaties en geef antwoord op de vragen. 1 J e werkt samen met een collega. Jullie moeten snel een klus af hebben. Een andere collega komt jullie voor de tweede keer storen. Wat kun je zeggen tegen de collega die stoort?  2 Je collega heeft je geholpen met het schrijven van een brief. Je laat hem de brief lezen. Hij zegt: ‘Sorry, maar de brief klopt nog niet helemaal.’ Wat kun je tegen hem zeggen? Wat is een goede reactie?  3 Je kunt niet doorwerken, want je collega zit steeds tegen je te kletsen. Wat kun je tegen hem zeggen?  4 Je collega zegt bijna niks. Hij kijkt verdrietig. Wat kun je tegen hem zeggen? 5 Een collega van je kan heel goed uitleggen. Hij heeft jou iets over de computer ­uitgelegd. Je wilt hem een compliment geven. Wat kun je zeggen?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 22

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

13

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 2

23

Speel situatie 2 van oefening 12 na. Cursist A geeft kritiek. Cursist B reageert op de kritiek. – – – – –

Cursist A zegt dat de brief nog niet klopt. Cursist B reageert. Cursist A vertelt wat zijn kritiek is (bijvoorbeeld: er staat geen datum op de brief). Cursist B reageert. Cursist A maakt een goed einde aan het gesprek.

Beantwoord na de oefening de vraag: Heeft cursist B vriendelijk gereageerd op de kritiek?

Speel de situatie nog een keer. Wissel van rol. 14

Lees, luister en reageer. 1 Een collega probeert een zware doos op tafel te zetten. Luister naar je collega. Wat zeg je tegen hem? 2 Je werkt samen met een collega. Je collega is meestal heel stil, maar vandaag niet. Luister naar je collega. Wat zeg je? 3 Je werkt met een collega in een broodjeszaak. Jullie maken samen broodjes klaar. Een man komt de zaak binnen met een hond. Je collega roept de hond. Luister naar je collega. Wat zeg je? 4 Je hebt gewerkt en je wilt naar huis gaan. Je bent erg moe. Luister naar je collega. Wat zeg je? 5 Je hebt op school een afspraak gemaakt met een andere cursist. Jullie gaan samen een opdracht doen. De andere cursist belt je op. Luister naar de cursist. Wat zeg je?

15

Dictoglos. Luister naar de docent en schrijf een tekst. De docent leest een tekst twee keer voor. Maak bij de tweede keer aantekeningen. Schrijf daarna op wat je hebt gehoord. Gebruik in je tekst zo veel mogelijk de woorden en zinnen die je hebt gehoord.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 23

17/10/19 09:42


24

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

Les 3

Met de docent

1

Bekijk tekst 6 en beantwoord de vragen. 1 Over welke twee soorten communicatie gaat de tekst?

2 Z oek de woorden ‘stem’ en ‘gebaren’ in de tekst. Waar horen ze bij? – stem a bij non-verbale communicatie b bij verbale communicatie – gebaren a bij non-verbale communicatie b bij verbale communicatie

IJsbreker werkboek deel 4.indd 24

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

25

Tekst 6

Verbale en non-verbale communicatie 1

5

10

Verbale communicatie: je maakt met woorden duidelijk wat je bedoelt. Dit is alle communicatie waarbij je woorden gebruikt. Dat kan een gesprek met iemand zijn, een e-mail of een gesprek op WhatsApp. Non-verbale communicatie: je maakt zonder woorden duidelijk wat je bedoelt. Je kunt ook op een andere manier communiceren, zonder woorden. Als je vrolijk kijkt, laat je merken dat je blij bent. Als je knikt, zeg je dat je het ermee eens bent. Zit je onderuitgezakt op de bank, dan laat je zien dat je moe bent. Met non-verbale communicatie maak je zonder woorden duidelijk wat je bedoelt. Dat kan op verschillende manieren.

15

Gezichtsuitdrukking Je kunt vaak aan iemands gezicht zien of hij vrolijk of verdrietig is. Je brengt ­gevoelens over met de manier waarop je kijkt. Vaak doe je dat zonder dat je het wilt. Ook blozen is een voorbeeld van non-verbaal gedrag.

20

Gebaren Als je praat, maak je vaak gebaren met je handen, je armen of je gezicht. Veel van die gebaren hebben weinig betekenis. Je gebruikt ze om je woorden meer kracht te geven. Sommige gebaren hebben wel een duidelijke betekenis. Bijvoorbeeld zwaaien.

25

30

35

40

IJsbreker werkboek deel 4.indd 25

Communicatie is alles waarmee we anderen iets duidelijk kunnen maken. Dit kan op verschillende manieren.

Stem Mensen die boos zijn, gaan vaak harder ­praten. Als je iets liefs tegen iemand zegt, praat je meestal juist wat zachter. Als je boos of opgewonden bent, ga je meestal sneller praten dan wanneer je dat niet bent. Ook je ademhaling verandert dan vaak. Meestal adem je dan ook sneller. Als je het vervelend vindt om iets te vertellen, ga je langzamer praten. Lichaamshouding De manier waarop je zit, staat of loopt, geeft vaak veel informatie over hoe je je voelt of wat je bedoelt. Zonder dat je het zelf weet, maak je vaak gebruik van je hele ­lichaam. Als je tijdens een gesprek op het puntje van je stoel zit, laat je merken dat het gesprek belangrijk voor je is.

17/10/19 09:42


26

HOOFDSTUK 1

45

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

Oogcontact Als je steeds de andere kant ­opkijkt in een gesprek, kan iemand denken dat je niet ­geïnteresseerd bent of dat je iets niet wilt vertellen. Maar het voelt meestal ook niet prettig als je iemand de hele tijd aankijkt.

50

Je communiceert voortdurend met andere mensen, ook al weet je het soms niet. Alles wat je doet of zegt, heeft betekenis. Zelfs als je zelf niet eens weet wat je doet. Let daarom altijd goed op de reacties van de ander, niet alleen op de verbale maar ook op de non-verbale.

2

woorden de communicatie

blozen

communiceren vrolijk knikken onderuitzakken verdrietig overbrengen het gedrag

de kracht de stem opgewonden de ademhaling het lichaam voortdurend de reactie

vaste verbindingen en idioom gebruikmaken van op het puntje van je stoel

Lees tekst 6 nog een keer. Beantwoord de vragen. 1 In de tekst staat: ‘Non-verbale communicatie: je maakt zonder woorden duidelijk wat je bedoelt.’ Wat staat er na de dubbele punt (:)? a de betekenis van de woorden ‘non-verbale communicatie’ b een voorbeeld van non-verbale communicatie 2

IJsbreker werkboek deel 4.indd 26

Welke woorden horen bij de foto bij tekst 6 op blz. 25? a gebaar b gezichtsuitdrukking c spreeksnelheid d stemvolume

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

3

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

27

Werk samen. Bespreek de vragen. 1 Zoek de volgende woorden op in tekst 6. Lees het stukje tekst erbij ook nog een keer. Vertel elkaar of laat elkaar zien wat de woorden betekenen. – gezichtsuitdrukking – gebaren – stem – lichaamshouding – oogcontact 2 In de tekst staat: ‘Zit je onderuitgezakt op de bank, dan laat je zien dat je moe bent.’ (regel 10-11) Hoe ga jij zitten als je moe bent? Laat het elkaar zien. Wat denk je: zit je onderuit­- gezakt? In de tekst staat ook: ‘Als je tijdens een gesprek op het puntje van je stoel zit, laat je merken dat het gesprek belangrijk voor je is.’ (regel 39-40) Hoe ga jij zitten als je een belangrijk gesprek met iemand hebt? Laat het elkaar zien. Is dat ook op het puntje van je stoel? 3 Als iemand boos is, kun je dat zien en horen. Waaraan kun je bijvoorbeeld horen dat iemand boos is? Zoek het antwoord in de tekst. Bedenk zelf nog een ander ­antwoord. 4 In de tekst staat: ‘Sommige gebaren hebben wel een duidelijke betekenis. Bijvoorbeeld zwaaien.’ (regel 25-26) Bedenk met elkaar nog meer gebaren die betekenis hebben. Hebben de gebaren dezelfde betekenis voor jullie?

Online

IJsbreker werkboek deel 4.indd 27

Maak de online oefeningen van tekst 6.

17/10/19 09:42


28

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

Met de docent

Leren en studeren Vragen bij studieteksten (1) Als je een opleiding volgt, moet je vaak vragen bij teksten beantwoorden. De vragen helpen je een tekst te begrijpen. Er zijn verschillende soorten vragen.

1 Vragen waarbij je het goede antwoord moet kiezen uit een rijtje antwoorden. Je kunt het antwoord in de tekst vinden.

Bijvoorbeeld vraag 2 van oefening 1: Zoek de woorden ‘stem’ en ‘gebaren ’ in de tekst. Waar horen ze bij?

stem

a bij non-verbale communicatie

gebaren

b bij verbale communicatie a bij non-verbale communicatie b bij verbale communicatie

2 Vragen waarbij je het antwoord niet kunt kiezen, maar zelf moet opschrijven. Je kunt het antwoord in de tekst vinden.

Bijvoorbeeld vraag 1 van oefening 1: Over welke twee soorten communicatie gaat de tekst?

3 Vragen waarbij je zelf een antwoord moet bedenken. Je kunt het antwoord niet in de tekst vinden. De tekst kan je vaak wel helpen om een antwoord te bedenken. Bijvoorbeeld vraag 2 van oefening 3: In de tekst staat: ‘Zit je onderuitgezakt op de bank, dan laat je zien dat je moe bent.’ (regel 10-11) Hoe ga jij zitten als je moe bent? Laat het elkaar zien. Wat denk je: zit je onderuit­gezakt?

4

Werk samen. Bekijk alle vragen van oefening 1, 2 en 3. Bespreek de volgende vragen. 1 Op welke vragen kun je het antwoord in de tekst vinden? 2 Op welke vragen moet je zelf een antwoord bedenken? Helpt de tekst je om het antwoord op deze vragen te bedenken? Probeer je antwoord uit te leggen.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 28

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

5

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

29

Werk samen met twee andere cursisten. Bespreek de vragen. 1 Iemand gaat blozen. Wat kan dat betekenen? 2 Iemand gaat sneller ademhalen. Wat kan dat betekenen? 3 Iemand kijkt je niet aan als je met hem praat. Wat kan dat betekenen? 4 Iemand kijkt steeds op zijn horloge terwijl je met hem praat. Wat kan dat betekenen? 5 Wat doet de vrouw op de foto? Wat betekent dat?

6

Werk samen met twee andere cursisten. Bespreek de vragen. 1 Hoe groet jij mensen? Welke mensen geef je een kus? Hoeveel kussen geef je? Waarom doe je dat? 2 Welke mensen geef je een hand? Waarom geef je ze geen kus? Of geef je een kus en een hand? 3 Raak je mensen aan als je praat? Zo ja, wat doe je dan? 4 Wie raak je aan als je praat? Wie raak je niet aan?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 29

17/10/19 09:42


30

HOOFDSTUK 1

7

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

Werk samen met twee andere cursisten. Je krijgt kaartjes van de docent. Welk gebaar hoort bij het kaartje? Cursist A leest zijn kaartje en maakt een gebaar. De andere cursisten raden wat het gebaar betekent. Cursist B leest zijn kaartje en maakt een gebaar. De andere cursisten raden wat het gebaar betekent etc. Lees om de beurt je kaartje en maak een gebaar. De andere cursisten raden wat het gebaar betekent. Op de kaartjes staan de zinnetjes: – Je bent gek. – Kom maar hier. – Ik ben moe, ik wil gaan slapen. – Het kan me niets schelen. – Ik vind dit lekker. – Rustig maar! – Hoe laat is het? – Dat mag niet! – Wat zeg je? Ik kan je niet goed verstaan.

8

Werk samen met twee andere cursisten. Lees de situaties en bespreek de vragen. Situatie 1 John werkt in een winkel. Hij heeft ruzie met zijn baas. Je kunt aan zijn gezicht goed zien dat hij boos is. Hij zegt ook bijna niets tegen de klanten. Wat vind jij? a Klanten mogen zien dat John boos is. b Klanten mogen niet zien dat John boos is. Waarom vind je dat?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 30

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 3

31

Situatie 2 Sara werkt in een verpleeghuis. Sara praat tegen alle bewoners hard, dan kan iedereen haar verstaan. Veel ouderen vinden dat fijn, want zij kunnen niet meer zo goed horen. Maar sommige bewoners vinden dat heel vervelend. Zij kunnen goed horen. De oude meneer Jansen heeft haar al eens gezegd dat ze zachter moet praten. Wat vind jij? a Sara mag zo hard praten als ze wil. Oudere mensen moeten niet klagen. b Sara moet zachter praten tegen de mensen die goed horen. Waarom vind je dat? Situatie 3 Jessica heeft een collega die Max heet. Max staat altijd erg dicht bij haar, als hij met haar praat. Jessica vindt dat vervelend, ze probeert elke keer wat verder van hem weg te gaan staan. Wat vind jij? a Max moet beter kijken naar Jessica. Jessica laat merken dat ze het niet fijn vindt. b Max mag staan waar hij wil. Dit is Jessica’s probleem. Waarom vind je dat?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 31

9

Kijk op straat, in winkels of op tv naar gebaren. Welke nieuwe gebaren zie je? Wat betekenen ze, denk je?

17/10/19 09:42


32

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 4

Les 4

Zelfstandig

1

Bekijk tekst 7 goed en beantwoord de vragen. 1 Hoe heten de twee jongens die vertrouwensstudent zijn?

2 Met wat voor problemen kun je naar een vertrouwensstudent gaan? Schrijf er twee op.

3 Wat voor opleiding doen de vertrouwensstudenten? a vmbo b mbo

IJsbreker werkboek deel 4.indd 32

17/10/19 09:42


HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 4

33

Tekst 7

Een luisterend oor

1

5

10

15

20

25

30

Liefdesverdriet, geldproblemen, problemen thuis of wil je gewoon een luisterend oor? Studenten kunnen met veel zaken rondlopen waarover ze graag met iemand praten. Op sommige s ­ cholen kunnen studenten daarvoor terecht bij een ­vertrouwensstudent. Daan (19) en Rida (20) zijn vertrouwens­studenten op hun ROC. Naast hen zijn er nog vijf meisjes vertrouwensstudent. De meisjes hebben het wel wat drukker tijdens hun spreekuur dan Daan en Rida. Dat komt doordat jongens vaak stoer willen zijn en ook het liefst hun problemen zelf oplossen, denkt Daan. Meisjes delen hun problemen makkelijker, maar dan wel het liefst met andere meisjes. Daan en Rida krijgen wel jongens op hun spreekuur, die problemen hebben met hun m ­ entor, of die praktische vragen hebben over hun studie. Bij de meisjes komen soms ernstige v­ er­halen los, over depressies bijvoorbeeld. Vertrouwensstudent Sammie (19) schrok ervan. ‘Het zijn echt volwassen problemen.’ Docente Willems: ‘Onze school is in de loop der jaren steeds groter geworden, waardoor studenten zich vaker anoniem en ook onveilig voelen.’ Vertrouwensstudenten kunnen het gevoel van veiligheid vergroten. Zij zijn zelf studenten en begrijpen de situatie daarom soms beter. De vertrouwensstudenten leren in een training hoe ze met problemen moeten omgaan. Niet iedereen is geschikt om vertrouwensstudent te zijn. Zo moet je bijvoorbeeld zelf niet met allemaal problemen rondlopen. Je moet goed kunnen luisteren en anderen willen helpen. Daan en Rida zijn vertrouwensstudent geworden omdat ze het leuk vinden om te helpen. En ze leren er zelf ook van. Daan: ‘Tijdens de cursus leer je dat je geen vooroordelen mag hebben. Je moet zonder vooroordeel naar iemand luisteren.’ Ze vinden het niet moeilijk de problemen van anderen los te laten. Rida: ‘Ook dat hebben we op de cursus geleerd. Na een gesprek gaat de knop om en ben je weer bezig met jezelf.’ Als ze zelf problemen hebben, bespreken ze die vaak onder elkaar. Vera (22): ‘Vrienden hebben altijd een oordeel. Als ik tegen een vriendin zou zeggen dat ik zwanger was, zou zij ‘eigen schuld’ zeggen. Daan, Rida en Sammie zouden gewoon naar me luisteren.’

35

40

Een goede vertrouwensstudent: – kan een geheim bewaren, – heeft een stabiel karakter, – kan goede, duidelijke vragen stellen, – kan goed luisteren, – wil niet elk probleem zelf oplossen, – kan zich in een ander verplaatsen. Bron: bewerking van een artikel uit Trouw.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 33

17/10/19 09:42


34

HOOFDSTUK 1

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

woorden de liefde de leerling stoer de mentor de depressie onveilig 2

LES 4

het vooroordeel loslaten het oordeel de schuld het geheim stabiel

zich verplaatsen in vaste verbindingen en idioom in de loop der jaren de knop gaat om onder elkaar

Lees tekst 7 en beantwoord de vragen. 1 Er zijn vijf meisjes en twee jongens die vertrouwensstudent zijn. Krijgen Daan en Rida veel meisjes op hun spreekuur? a Ja, want meisjes delen hun problemen gemakkelijk. b Nee, want meisjes praten het liefst met meisjes. c Nee, want meisjes vinden Daan en Rida te stoer. 2 Studenten voelen zich vaker anoniem en onveilig op school. (regel 19) Hoe komt dat? 3 Maken vertrouwensstudenten de school veiliger? a Ja, de school wordt veiliger als je meer praat over problemen. b Nee, de school wordt niet veiliger, maar de leerlingen kunnen zich veiliger voelen. 4

Wat leren de vertrouwensstudenten op de cursus? Omcirkel twee antwoorden. Ze leren … a dat het leuk is om anderen te helpen. b om de problemen weer los te laten. c om zonder vooroordelen te luisteren.

5 Met wie praat Vera het liefst als ze problemen heeft? Waarom? 6 In regel 4-5 staat: ‘Op sommige scholen kunnen studenten daarvoor terecht bij een vertrouwensstudent.’ Wat betekent deze zin? a Op sommige scholen kunnen jongeren naar een vertrouwensstudent gaan. b Op sommige scholen kunnen jongeren vertrouwensstudent worden.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 34

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 1

3

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 4

35

Zoek de volgende woorden in tekst 7. Waar verwijzen ze naar? – hen (regel 9)  – hun (regel 14)  – zij (regel 20)  – dat (regel 30)

Zelfstandig

Taalwijzer Er en daar Rida zit op een ROC. Hij is daar vertrouwensstudent. ‘daar’ = op het ROC Ik zit sinds september op het mbo. Ik vind het daar erg leuk. ‘daar’ = op het mbo Je kunt de school per bus bereiken. Bus 5 stopt er vlakbij. ‘er’ = de school Rachid loopt stage in een restaurant. Het is er altijd druk. ‘er’ = in een restaurant • ‘daar’ en ‘er’ verwijzen naar een plaats.

4

Waarnaar verwijst ‘er’ of ‘daar’? Onderstreep die woorden. 1 Op het ROC kun je verschillende mbo-opleidingen doen. Je kunt er bijvoorbeeld de opleiding voor kok doen. 2 De school heeft een grote parkeerplaats. Je kunt er gemakkelijk je auto kwijt. 3 De school heeft een eigen restaurant. Daar kun je tussen de middag eten. 4 In het restaurant is een grote keuken. Ze kunnen er voor wel honderd mensen koken. 5 De vis op de menukaart komt van de markt. Daar haal je de lekkerste vis.

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 7.

Online staat een luistertekst. - Tekst 8 Goed dat ik je zie

IJsbreker werkboek deel 4.indd 35

Maak de online oefeningen bij tekst 8.

17/10/19 09:43


36

HOOFDSTUK 1

5

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 4

Werk samen. Bespreek de vragen. Ze gaan over tekst 7. 1 In de eerste regel staat: Liefdesverdriet, geldproblemen, problemen thuis of wil je gewoon een luisterend oor?’ Wat wordt bedoeld met ‘een luisterend oor?’ Wat denk je? 2

In de tekst staan eigenschappen van een goede vertrouwensstudent: – kan een geheim bewaren, – heeft een stabiel karakter, – kan goede, duidelijke vragen stellen, – kan goed luisteren, – wil niet elk probleem zelf oplossen, – kan zich in een ander verplaatsen. Welke drie dingen vind je het belangrijkst? Leg ook uit waarom je dat vindt.

3 In welke beroepen moet je goed kunnen luisteren en goed vragen kunnen stellen? 6

Werk samen. Met wie praat je over welke situatie? Met je mentor, een docent, je stagebegeleider, een vriend, vriendin, man of vrouw? Lees eerst goed de situaties door. Probeer je antwoord bij elke situatie uit te leggen. 1 Je haalt slechte cijfers voor de toetsen. Je weet niet zo goed waarom. 2 Je hebt een kind dat ziek is. Het huilt ’s nachts. Je bent moe op school. 3 Je loopt stage. Je moet stage en school met je huishouden thuis combineren. Dat is te druk. 4 Je kunt je slecht concentreren op je huiswerk. De tv staat in jouw huis erg hard. 5 Je hebt ruzie met je man (vrouw). Hij (zij) praat al twee dagen niet meer met je. 6 Je weet niet wat je na de cursus moet doen: werk zoeken of een opleiding doen. 7 Je loopt stage. Je kunt niet goed opschieten met je baas daar. 8 Je wordt gepest op school. Je weet niet hoe je moet reageren.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 36

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 1

7

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 4

37

Werk samen. Je wilt een afspraak met je mentor maken. Je belt hem op. Lees de oefening eerst goed door. Cursist A is de leerling. – Noem je naam en achternaam. – Zeg dat je graag een afspraak wilt maken. – Vraag wanneer het kan. – Vertel kort waarover je wilt praten. Kies een situatie van oefening 6. – Bedank de mentor en maak een eind aan het gesprek. Cursist B is de mentor. Je wordt gebeld. – Neem de telefoon op met je naam en achternaam. – Reageer op de vragen van de leerling. – Doe een voorstel voor een dag en een tijd. – Vraag waar de leerling over wil praten. – Maak een eind aan het gesprek. Beantwoord na de opdracht de vragen: – – – –

Hoe ben je het gesprek begonnen? Hoe heb je het gesprek gestopt? Heb je duidelijke vragen gesteld? Heb je ‘u’ gezegd tegen de mentor?

Doe het gesprek nog een keer. Cursist A is mentor, cursist B is leerling. 8

Werk samen. Bespreek samen kort wat er gebeurd is met Rachid op zijn stageadres en wat Rachid kan antwoorden op de mail van mevrouw Jansen. Bij het maken van de online oefeningen heb je geluisterd naar tekst 8 ‘Goed dat ik je zie’. Je hoorde daar Rachid en mevrouw Jansen. Bespreek samen kort wat er gebeurd is met Rachid op zijn stageadres. Lees dan de mail van mevrouw Jansen. Bespreek samen wat Rachid kan antwoorden. Nieuw bericht

Aan...

Rachid@gmail.com

Onderwerp:

afspraak begeleider

Beste Rachid, Ik heb gebeld naar het restaurant, maar je begeleider is er niet. Hij is tot eind volgende week op vakantie. Wat zullen we doen? Je kunt niet nog langer wegblijven. Heb jij een idee? Misschien kunnen we een afspraak met iemand anders maken? Schrijf maar wat je het liefste wilt. Ik hoor graag van je. Met vriendelijke groet, Mevrouw Jansen

IJsbreker werkboek deel 4.indd 37

17/10/19 09:43


38

HOOFDSTUK 1

9

TWEE WETEN MEER DAN ÉÉN

LES 4

Je bent Rachid. Je schrijft een antwoord aan mevrouw Jansen. Je schrijft wat je het liefste wilt en waarom je dat wilt. Controleer je mail: – Heb je boven de mail ‘Beste mevrouw Jansen’ gezet? – Heb je ‘u’ geschreven? – Heb je Rachid onder de mail gezet? – Staat duidelijk in de mail wat je wilt en waarom je dat wilt? Nieuw bericht

Aan... Onderwerp:

IJsbreker werkboek deel 4.indd 38

MJansen@roc.nl Re: afspraak begeleider

17/10/19 09:43


H OOF DST UK 2

Goed gepland Dit hoofdstuk gaat over het kiezen van een opleiding en het plannen van je werkzaamheden.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 39

17/10/19 09:43


40

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

INTRO

Intro

1

IJsbreker werkboek deel 4.indd 40

Beantwoord de vragen. Kies één of meer antwoorden. Je kunt ook zelf iets opschrijven. 1

Wat wil je doen na de cursus Nederlands? a een opleiding volgen b gaan werken c voor de kinderen zorgen d voor mijn (schoon)ouders zorgen

e

2

Is het belangrijk voor jou om na de cursus Nederlands diploma’s te halen? a Ja, dan heb ik meer kans op werk. b Ja, dan kan ik leuker werk doen. c Ja, dan kan ik mijn werk beter doen. d Nee, Ik heb al genoeg diploma’s. e Nee, dat duurt me te lang. f Nee, ik heb geen diploma nodig voor het werk dat ik wil doen.

g

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

IJsbreker werkboek deel 4.indd 41

GOED GEPLAND

INTRO

41

In dit hoofdstuk: • schrijf je een tekst over je schoolervaring en werkervaring; • lees je hoe je werk of een opleiding kunt kiezen die bij je past; • beantwoord je vragen bij studieteksten; • ga je een werkopdracht plannen.

17/10/19 09:43


42

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 1

Les 1

Online Online staat een luistertekst. - Tekst 1 Ik wil graag als ingenieur gaan werken

Maak de online oefeningen bij tekst 1.

Zelfstandig Lezen 1

Bekijk tekst 2 en beantwoord de vragen. 1 Uit hoeveel stukjes bestaat de tekst?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 42

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

2

Wat staat er boven elk stukje? a een naam b een vraag c een woord

3

Waar gaat de tekst over? a Over hoe je een opleiding of baan kunt kiezen die bij je past. b Over de verschillende vakken van een opleiding.

4

Waar komt de tekst vandaan? a uit een folder van een ROC b van internet

LES 1

43

Hoe weet je dat?

Tekst 2

Omdat kiezen een vak is BEROEPSOPLEIDINGEN HOME | OPLEIDINGEN | BEROEPSGROEPEN

1

5

10

Welk beroep past bij je? Om te weten wat voor opleiding je wilt gaan doen, kun je natuurlijk informatie verzamelen over allerlei opleidingen. Maar soms weet je het dan nog niet. Het lijkt wel of elke opleiding nadelen heeft. De opleiding duurt te lang, is te ver weg, of je kunt er moeilijk werk mee vinden. Wil je een advies? Begin eens op een andere manier en stel jezelf eerst een paar vragen. Welke manier van werken vind ik eigenlijk prettig? Welke eigenschappen heb ik? Hoe zit ik in elkaar? Met dit artikel willen we je op weg helpen. Hoe zit jij in elkaar? Wat doe je eigenlijk het liefst in je vrije tijd? Uitslapen? Tja, die opleiding bieden we niet. Maar even serieus. Je zou wel eens kunnen kijken in welke beroepen er in ploegen gewerkt wordt. Vooral in de Techniek komt dat vaak voor. Of in de Detailhandel.

15

Doe je iets creatiefs en heb je daar plezier in? Houd je ervan om dingen te maken? Of om mensen mooi te maken? Dan zou je toch eens met de mensen van Mode of Uiterlijke verzorging moeten gaan praten. 20

IJsbreker werkboek deel 4.indd 43

Ben je graag vaak buiten, zomer en winter? In de Bouw bijvoorbeeld, in de Installatietechniek, of bij de Groenvoorziening vind je heel veel beroepen waar je regelmatig in de frisse lucht zit. Dat geldt trouwens ook voor een vertegenwoordiger. Die reist veel voor zijn werk.

17/10/19 09:43


44

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 1

Heb je het liefst heel veel mensen om je heen, vaak mensen die je nog nooit eerder ontmoet hebt? Misschien heb je wel een commercieel talent en zou je de Handel of het Toerisme in moeten gaan. Dan ontmoet je elke dag nieuwe mensen. Of een baan in de gezondheidszorg. Dan heb je ook de hele dag mensen om je heen.

25

Heb je geduld? Er zijn beroepen waar die eigenschap heel belangrijk is. Als je met mensen omgaat, bijvoorbeeld in de Horeca, in de Handel of in het Onderwijs. Of als je met kinderen of oude mensen werkt. Dan is het zaak om rustig te kunnen blijven, ook als dingen niet snel genoeg gaan.

30

35

Houd je ervan als elke dag anders is? In beroepen via de opleidingen Beveiliging, Handel of in het Toerisme heb je over afwisseling niet te klagen. Elke dag is anders. Bij Beveiliging is het ook nog vaak spannend. 40

Doe je graag ‘iets met kinderen’ of help je anderen graag? Dan wordt het gemakkelijk, want dan is bijvoorbeeld Kinderopvang of de Zorg iets voor jou. Je kunt natuurlijk ook op een school gaan werken. 45

Doe je graag aan sport? Opleidingen als Beveiliging maar ook de Zorg doen daar veel aan. Voor beroepen in de Beveiliging en Zorg moet je namelijk gezond zijn en weten hoe je je lichaam goed gebruikt. Die beroepen vragen namelijk veel van je lichaam.

50

Meer weten? Wil je meer weten over een beroep of over een opleiding? Ga dan eens kijken op een ROC of kijk op internet. Elke decaan en elke docent kan je vertellen welke eigenschappen je nodig hebt voor een bepaalde opleiding. Ook kun je informatie krijgen over de duur van de opleiding, de vakken en de beroepen waarin je kunt gaan werken.

55

woorden verzamelen het nadeel stellen de eigenschap het artikel bieden serieus voorkomen

IJsbreker werkboek deel 4.indd 44

de vertegenwoordiger reizen het geduld de afwisseling de decaan bepaalde de duur

vaste verbindingen en idioom op weg helpen in elkaar zitten om je heen hebben het is zaak om te klagen hebben over

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

2

GOED GEPLAND

LES 1

45

De titel boven een stukje van de tekst noemen we ‘een kopje’. Het kopje van het eerste stukje tekst is: ‘Welk beroep past bij je?’ 1 Wat is jouw antwoord op die vraag?  2 Wat is het kopje van het tweede stukje tekst?

3 Wat betekent die vraag, denk je?

3

Lees de kopjes boven de andere stukjes en beantwoord de vragen. 1 Op welke vragen is jouw antwoord ‘ja’?

2 Welke beroepen of opleidingen passen dan bij jou, volgens de tekst?

3 Klopt dat ook?  4 Over welk beroep of welke opleiding zou je meer willen weten?

5 Waar staat wat je dan moet doen?

4

Lees de titel van tekst 2. Wat betekent de titel? a Je leert kiezen op school. b Kiezen is moeilijk.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 45

17/10/19 09:43


46

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 1

Taalwijzer Inversie – – – –

In Bulgarije werkte ik als ingenieur. In mijn eigen land werkte ik lange tijd in de werkplaats van mijn familie. Daarom zou ik in Nederland graag een eigen bedrijf willen beginnen. Misschien moet ik daarvoor eerst een opleiding doen.

In de zinnen hierboven is ‘ik’ het onderwerp. De persoonsvorm staat op de tweede plaats. Het onderwerp staat meteen achter de persoonsvorm. Er staan een of meer andere woorden op de eerste plaats. • Dus: staat het onderwerp niet op de eerste plaats? Dan staat het onderwerp achter de persoonsvorm. Dit heet inversie. Let op: de eerste plaats is niet hetzelfde als het eerste woord. Op de eerste plaats ­kunnen meer woorden staan:

5

1e plaats 2e plaats 3e plaats persoonsvorm onderwerp

rest van de zin

In Bulgarije In mijn eigen land

als ingenieur. lange tijd in …

ik ik

Lees de zinnen. Onderstreep de woorden die op de eerste plaats staan. 1 2 3 4

6

werkte werkte

Daarom zou ik in Nederland graag een eigen bedrijf willen beginnen. Misschien moet ik daarvoor eerst een opleiding doen. Ook kun je informatie krijgen over de duur van de opleiding. Met dit artikel willen we je helpen.

Onderstreep het onderwerp in de zin. Hebben de zinnen inversie of niet?

1 2 3 4 5

IJsbreker werkboek deel 4.indd 46

Misschien heb je wel een commercieel talent. Die opleiding bieden we niet. Je kunt hier informatie krijgen over de opleiding. Volgend jaar begin ik met een opleiding Autotechniek. Elke docent kan je wel iets vertellen over de opleiding.

wel     

geen inversie     

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

7

GOED GEPLAND

LES 1

47

Maak de zinnen af. Let op de plaats van het onderwerp en de persoonsvorm. 1 Morgen  2 Om twaalf uur  3 Misschien  4 In mijn land van herkomst  5 Elke dag

Taalwijzer Tijd en plaats

tijd plaats Ik woon een half jaar in Nederland. Ik ben Ik werkte

drie weken geleden lange tijd

naar een fabriek hier in de buurt gegaan. in de werkplaats van mijn familie.

• Zinnen maken: eerst komt de tijd en dan de plaats.

8

Zet de woorden in de goede volgorde. 1 al drie jaar – Peter – in een pizzeria – werkt .

2 gewoond – Mijn ouders – hebben – dertig jaar – in Istanbul .

3 jullie – ook – Gaan – volgende week – naar het feest ?

4 ’s nachts – opeens – Mijn kind – naar het ziekenhuis – moest .

IJsbreker werkboek deel 4.indd 47

17/10/19 09:43


48

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 1

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 2.

Zelfstandig

9

Werk samen. Lees de zinnen hieronder. Wat vind jij belangrijk? Zeg ook waarom je dat belangrijk vindt. Vind je andere dingen belangrijk? Schrijf het op. Wat vind jij belangrijk bij het kiezen van een beroep? Waarom? a Ik vind het belangrijk om veel geld te verdienen. b Ik vind het belangrijk om genoeg geld te verdienen voor mijn gezin. c Ik vind het belangrijk dat ik het beroep leuk vind. d Ik vind het belangrijk dat ik kan laten zien wat ik goed kan. e Ik vind het belangrijk dat ik snel werk kan vinden. f

Ik vind het belangrijk dat mijn familie tevreden is met mijn beroep.

g h Ga naar twee andere cursisten. Wat vinden zij belangrijk? Waarom? 10

Werk samen. Lees de beroepen hieronder. Welk beroep zou je het liefst willen hebben? Welk beroep zou je nooit willen hebben? Maak een lijst. Schrijf het beroep dat je het liefst wil hebben, bovenaan. Schrijf het beroep dat je nooit zou willen hebben helemaal onderaan de lijst. Schrijf de andere beroepen op de plaatsen ertussen. Vertel elkaar waarom je een beroep op die plaats zet. kok vuilnisman automonteur verpleegkundige secretaresse bakker ober winkelmedewerker schilder medewerker kinderopvang

IJsbreker werkboek deel 4.indd 48

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

11

GOED GEPLAND

LES 1

49

Werk samen. Lees de vragen en bespreek jullie antwoorden. Zijn er vragen waarop jullie het antwoord niet weten? Bespreek samen waar je die ­antwoorden kunt vinden. Of aan wie je die vragen kunt stellen. 1 Wat voor opleiding of werk wil je na de cursus Nederlands gaan doen? 2 Kun je na deze cursus Nederlands meteen naar de opleiding? Of moet je eerst nog een andere cursus doen? 3 Kun je na deze cursus Nederlands meteen aan het werk? Of moet je eerst nog a ­ ndere diploma’s halen? 4 Heb je diploma’s uit je eigen land? Zijn die ook in Nederland geldig? 5 Wat moet je goed kunnen in het Nederlands voor het werk of voor de opleiding die je wilt doen? a schrijven b lezen

c d

luisteren spreken

6 Kun je dat al goed? 7 Is het moeilijk of makkelijk om werk te vinden dat je graag wilt? 8 Wat voor papieren moet je aan de bank laten zien als je geld wilt lenen voor een eigen bedrijf?

12

Beantwoord de vragen. Schrijf de antwoorden op. 1 Hoe lang ben je in je eigen land naar school geweest?  2 Heb je in je eigen land gewerkt? Wat voor werk heb je gedaan? Hoe lang?

3 Werk je in Nederland? Of heb je in Nederland gewerkt?

4 Wat voor werk of opleiding wil je in Nederland gaan doen?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 49

17/10/19 09:43


50

HOOFDSTUK 2

13

GOED GEPLAND

LES 1

Schrijf een tekst over jezelf van ongeveer tien zinnen. Schrijf wat je voor opleiding en werk gedaan hebt. En schrijf wat je wilt gaan doen na de cursus Nederlands. Gebruik je antwoorden bij oefening 12. Lees eerst het voorbeeld. Voorbeeld Ik ben Hu Choy. Ik ben 23 jaar. Ik kom uit China. Ik heb negen jaar op school gezeten in China. Ik heb vijf jaar in de stoffenzaak van mijn broer gewerkt in China. In Nederland wil ik ook in een winkel gaan werken. Ik ga na de cursus Nederlands eerst een opleiding Handel doen. De opleiding duurt twee jaar. Daarna hoop ik snel een baan te vinden.

Controleer je tekst: – – – –

Is de tekst duidelijk? Heb je de voltooide tijd en de verleden tijd gebruikt? Hebben de zinnen een onderwerp? Staat de persoonsvorm op de goede plaats?

Praktijk 14

Kijk naar oefening 11. Op welke vragen wil je graag een antwoord? Zoek het antwoord op de website van een ROC in jouw buurt. Of ga naar de decaan of studiebegeleider op school. Op welke vragen heb je een antwoord gevonden? Schrijf ze op. vragen antwoorden

IJsbreker werkboek deel 4.indd 50

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 2

51

Les 2

Met de docent

Kijk en luister naar tekst 3 , de video ‘Welke opleiding kies jij?’ en beantwoord de vragen. 1

1 Wat weet je over Mounier? Vul in:

Naam:

Leeftijd:

Opleiding:

Niveau:

Mounier

2 Op welke plekken zie je Mounier in de video? Schrijf er drie op.

3 Hoeveel vragen krijgt Mounier?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 51

17/10/19 09:43


52

HOOFDSTUK 2

2

GOED GEPLAND

LES 2

Kijk en luister naar de eerste vraag aan Mounier. Beantwoord de vragen. 1 Wat is de eerste vraag aan Mounier? 2 Wat is zijn antwoord op deze vraag? Er zijn meer antwoorden goed. a Hij heeft stage gelopen. b Hij is naar een informatiemarkt gegaan op een ROC. c Hij heeft met zijn oom gepraat. d Hij heeft op internet gezocht naar opleidingen. e Hij heeft dezelfde opleiding gekozen als zijn broer. 3 Wat heeft hem het meest geholpen? Kies nu ĂŠĂŠn antwoord.

3

4

Welke eigenschappen heb je volgens Mounier nodig bij deze opleiding?

1

2

Kijk en luister naar de tweede vraag aan Mounier. Beantwoord de vragen. 1 Wat is de tweede vraag aan Mounier?

2 Wat heeft Mounier gedaan om informatie over de opleiding te krijgen?

3 Wat had hij beter kunnen doen?

4 Wat had hij volgens jou nog meer kunnen doen?

4

Kijk en luister naar de derde vraag aan Mounier. Beantwoord de vragen. 1 Wat is de derde vraag aan Mounier?

2 Wat is zijn antwoord op deze vraag?

Stageplek 1:

Stageplek 2:

Stageplek 3 en 4:

3 Wat is Mounier aan het doen als hij achter de balie zit? a Hij zit op zijn werk. b Hij doet zijn praktijkopdracht.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 52

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 2

53

4 Mounier vertelt dat hij een ‘rollenspel’ moet doen. Wat vertelt hij daarover?

5

Geef een voorbeeld van een rollenspel bij een andere opleiding, bijvoorbeeld Zorg en Welzijn of Autotechniek.

Kijk en luister naar de vierde vraag van de video. Beantwoord de vragen. 1 Wat is de vierde vraag aan Mounier?

2 Wat voor sporten doet Mounier?

Passen die bij zijn opleiding, vind je? Zeg ook waarom je dat vindt.

3 Welke vraag stelt Mounier aan zijn stagebegeleider? Welk antwoord krijgt hij?

vraag:

antwoord:

4 Wat wil Mounier na zijn opleiding gaan doen?

5 Denk je dat de opleiding Beveiliger goed bij Mounier past? Waarom denk je dat?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 53

Ja / nee, want

17/10/19 09:43


54

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 2

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 3.

Zelfstandig

6

Bekijk tekst 4 en beantwoord de vragen. 1 Wat is de titel van de tekst?  2 Welke namen zie je in de tekst?

3 Hoe kun je de namen snel vinden in de tekst?

4 Hoe oud zijn de moeder en de kinderen?

De moeder

De kinderen

jaar jaar,

jaar,

jaar

5 Hoe kun je de leeftijden snel vinden in de tekst?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 54

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 2

55

Tekst 4

Onze kinderen leren twee talen 1

5

10

15

20

Ziba (32) komt uit Iran. Een aantal jaren geleden v­ luchtte ze naar Nederland. In Nederland ontmoette ze Frank en met hem is ze getrouwd. Nu hebben ze drie kinderen: Aref (5), Diba (3) en Neda (1). De kinderen groeien op in Nederland en moeten in ieder geval goed ­Nederlands leren. Toch vindt Ziba het belangrijk dat haar kinderen ook Farsi leren spreken. ‘Farsi is mijn moedertaal, dus in die taal wil ik met mijn kinderen p ­ raten. Het voelt heel vreemd om in een andere taal met ze te praten. Bovendien wil ik ook dat ze met hun familie in Iran kunnen praten.’ Ziba en haar man hebben er van tevoren goed over nagedacht. Zou het niet te moeilijk voor de kinderen zijn om twee talen te leren? Was het niet te ambitieus? Vanaf hun geboorte spreekt Ziba uitsluitend in het Farsi tegen haar kinderen en Frank in het Nederlands. Hij is de enige die geen Farsi spreekt. Daarom spreken ze Nederlands als ze met z’n allen zijn. De oudste van de kinderen zit nu op de basisschool en leert daar ook Nederlands. ‘Hij praat nu vaak thuis tegen mij ook in het Nederlands,’ zegt Ziba. ‘Ik versta wel Nederlands, maar ik spreek het niet heel goed. Ik blijf daarom Farsi tegen hem praten. Ook omdat ik niet wil dat hij slecht Nederlands leert van mij. Als de middelste ook naar de basisschool gaat, zal het nog moeilijker worden, want dan praten ze samen vast ook vaak Nederlands’. Ziba doet er in ieder geval alles aan om de kinderen Farsi te leren. Ze leest dagelijks voor het slapen gaan boekjes in Farsi voor. En de kinderen skypen elke week even met opa en oma in Iran. In de auto op weg naar school luisteren ze naar liedjes in het Farsi. De kinderen zingen hard mee vanaf de achterbank. ‘Als de kinderen ouder zijn, zullen ze beter Nederlands spreken dan Farsi, maar ik hoop dat ze ook Farsi blijven begrijpen. Ik denk dat ze later blij zullen zijn dat ze tweetalig zijn opgevoed.’

woorden vluchten van tevoren ambitieus uitsluitend de enige de basisschool de middelste

IJsbreker werkboek deel 4.indd 55

dagelijks het geval voorlezen het liedje de achterbank zingen opvoeden

vaste verbindingen en idioom op school zitten in ieder geval op weg naar

17/10/19 09:43


56

HOOFDSTUK 2

7

GOED GEPLAND

LES 2

Lees tekst 4 en beantwoord de vragen. 1 Waarom wil Ziba haar kinderen Farsi leren?

2 Ziba en Frank hebben er goed over nagedacht of ze hun kinderen twee talen gingen leren. Waarom?

3 Wanneer en met wie spreken de kinderen Nederlands en Farsi?

4 Wat doet Ziba om haar kinderen Farsi te leren? Schrijf drie dingen op.

8

Zoek de volgende woorden in de tekst. Waar verwijzen ze naar? 1 ze (regel 2) 2 het (regel 8) 3 ze (regel 11) 4 ze (regel 16) 5 ik (regel 23)

IJsbreker werkboek deel 4.indd 56

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 2

57

Met de docent

Taalwijzer Alinea’s Een leestekst bestaat vaak uit verschillende stukjes. Een nieuw stukje begint op een nieuwe regel. Zo’n stukje noemen we een alinea. De informatie in een alinea hoort bij elkaar.

9

Kijk naar tekst 4 en beantwoord de vragen. 1 Hoeveel alinea’s heeft tekst 4? 2 Bij welke regel begint de tweede alinea? 3 Bij welke regel begint de vierde alinea? 4 Welke alinea’s gaan over het oudste kind van Ziba en Frank? 5 In welke alinea staat waarom Ziba het belangrijk vindt dat haar kinderen Farsi leren?

Taalwijzer Vaste verbindingen – – – –

De kinderen moeten in ieder geval goed Nederlands leren. Ziba doet er alles aan om de kinderen Farsi te leren. In de auto op weg naar school zingen ze liedjes. Ik kwam erachter dat ik me niet goed had voorbereid.

We noemen deze groepjes woorden ‘vaste verbindingen’. Het is handig om deze vaste verbindingen goed te leren. Dan kun je ze gebruiken als je schrijft of praat. Vaak hoort er een voorzetsel bij de vaste verbinding: in ieder geval op weg naar er alles aan doen erachter komen Leer het voorzetsel goed. Dat helpt je om goede zinnen te maken. Je moet dus weten dat je schrijft ‘Hij zit op school’ en niet ‘Hij zit in school’. Online kun je oefenen met vaste verbindingen.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 57

17/10/19 09:43


58

HOOFDSTUK 2

10

GOED GEPLAND

LES 2

Welk voorzetsel hoort bij de vaste verbinding? Kijk goed in de zin en schrijf het voorzetsel op. 1 Je hebt geluk met die nieuwe baan!

geluk hebben

2 Doe toch niet altijd zo moeilijk over dat geld.

moeilijk doen

3 Is het nog goed gekomen met je opleiding?

goed komen

4 Milan klaagt de hele tijd over de regen in Nederland.

klagen

5 Zet jij die kast even in elkaar?

elkaar zetten

6 Zijn jullie al op weg naar Frankrijk?

weg zijn

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 4.

Met de docent

11

Lees, luister en reageer. 1 Je bent thuis. Je moest eigenlijk naar school maar je bent niet gegaan. Je had geen zin. De telefoon gaat. Het is je docent. Luister en geef antwoord. 2 Je kind heeft een slecht cijfer voor Nederlands. Je wilt met de docent praten. Bel de docent op. Stel jezelf voor. Vraag of je een afspraak kunt maken. Zeg ook waarom. Luister eerst.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 58

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 2

59

3 Je werkt als beveiliger in een grote winkel. Een student van de opleiding Beveiliging belt je op. Hij wil weten wat voor werk je precies doet. Kijk naar de informatie. Luister en geef antwoord.

Taken beveiliger: – klanten welkom heten, – helpen bij het openen en sluiten van de winkel, – controlerondes lopen, – letten op winkeldiefstal.

4 Je hebt vanochtend een gesprek met je stagebegeleider. Daarom kun je niet naar school. Bel de school op. Zeg dat je niet komt vanochtend en waarom niet. Luister eerst en geef je boodschap door. 12

Werk samen met drie cursisten. Bespreek de vragen. Bespreek de vragen daarna met de hele groep. 1 2 3

Vind jij diploma’s belangrijk? Waarom? Stel, je hebt geen diploma’s. Hoe kun je dan toch laten zien wat je kunt? Zijn diploma’s in jouw land belangrijk om werk te vinden? Ja? Wat voor soort diploma’s zijn belangrijk? Nee? Wat is dan wel belangrijk?

Wil je weten wat jouw diploma waard is in Nederland? Kijk dan op de website voor ­internationale diplomawaardering.

13

Dictoglos. Luister naar de docent en schrijf een tekst. De docent leest een tekst twee keer voor. Maak bij de tweede keer aantekeningen. Schrijf daarna op wat je hebt gehoord. Gebruik in je tekst zo veel mogelijk de woorden en zinnen die je hebt gehoord.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 59

17/10/19 09:43


60

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 3

Les 3

Met de docent

1

Kijk naar tekst 5 en beantwoord de vragen. 1 Waar komt de tekst vandaan?  2 Weet je wat een planning is? Nee? Zoek het op in het woordenboek als je het niet weet. Je kunt ook in de tweede zin van tekst 5 kijken.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 60

Een planning is

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 3

61

Tekst 5

Werken volgens planning 1

5

10

Op het werk wordt vaak met een planning gewerkt. In een planning staat wat er gedaan moet worden en wanneer. De leidinggevende maakt meestal de planning. Het doel van een planning is dat het werk je zo min mogelijk tijd kost zodat je al je werk a ­ fkrijgt. Bij het maken van een planning zie je ook ­meteen of je te veel werk in een te korte tijd moet doen. Je kunt dan op tijd hulp inroepen. Bij het maken van een goede planning zijn een goede volgorde en een tijdsplanning van de werkzaamheden van groot belang. Waarom? – Je kunt niet alle werkzaamheden op hetzelfde moment uitvoeren. Je zult dus een goede volgorde moeten maken. Wat doe je eerst en wat daarna, enzovoort. – Als het werk op een bepaalde tijd klaar moet zijn, moet je weten met welke werkzaamheden je moet beginnen. Je moet ook weten hoeveel tijd het kost om een taak uit te voeren. Soms kun je ook twee taken tegelijkertijd uitvoeren. Als je bijvoorbeeld aard­ appels moet koken en je hebt deze op het vuur staan, dan heb je even tijd om iets anders te doen, bijvoorbeeld de tafel dekken. Dat scheelt weer tijd.

15

20

25

30

Bij het maken van een planning is het belangrijk je af te vragen: – Wat moet er vandaag of deze week allemaal gebeuren? – Wanneer kan ik het beste deze taken uitvoeren? Houd ook rekening met de wensen van klanten en collega’s. – Hoeveel tijd kost iedere taak? – Wanneer moeten bepaalde werkzaamheden klaar zijn, bijvoorbeeld het middageten? – Kan ik twee werkzaamheden tegelijk doen (bijvoorbeeld de voorraadkast opruimen en opschrijven welke boodschappen er gekocht moeten worden)? – Wat is de meest logische volgorde om de werkzaamheden uit te voeren? Het is logischer om eerst de aardappels te schillen en op het vuur te zetten en dan pas de salade te maken. – Met wie kun je eventueel samen de werkzaamheden uitvoeren en wanneer heeft die persoon daar tijd voor? – Houd bij je planning ook rekening met pauzes en andere werkzaamheden van collega’s (stofzuigen terwijl je collega staat te bellen, is niet echt prettig). Uit een studieboek voor de opleiding Welzijn

woorden de planning de hulp inroepen de volgorde het belang uitvoeren tegelijkertijd

IJsbreker werkboek deel 4.indd 61

het vuur dekken zich afvragen de wens de voorraad logisch schillen

vaste verbindingen en idioom zo min mogelijk tafel dekken op het vuur zetten

17/10/19 09:43


62

HOOFDSTUK 2

2

GOED GEPLAND

LES 3

Lees regel 1 t/m 9 van tekst 5 en beantwoord de vragen. 1 Welke twee dingen staan er altijd in een goede werkplanning?

2 Wie maakt de werkplanning meestal?

3

Lees de hele tekst en beantwoord de vragen. 1 Waarom is een goede werkplanning belangrijk? Omcirkel de drie goede antwoorden. a Het werk kost dan minder tijd. b Je krijgt het werk op tijd af. c Het werk wordt leuker. d Je ziet het eerder als je te veel werk hebt. 2 In de tekst wordt gepraat over ‘taken’. Welk ander woord voor ‘taken’ wordt ook in de tekst gebruikt? a planning b volgorde c werkzaamheden 3 Zoek de volgende woorden op in de tekst. Welk werkwoord hoort erbij? – hulp (regel 7) – werkzaamheden (regel 11) – tafel (regel 17) – aardappels (regel 15/16) – aardappels (regel 28)

4

Lees de tweede alinea van tekst 5 (vier zinnen). Welke zinnen hebben inversie?

Online

IJsbreker werkboek deel 4.indd 62

Maak de online oefeningen bij tekst 5.

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 3

63

Met de docent

Leren en studeren Vragen bij studieteksten (2) Als je een opleiding volgt, moet je vaak vragen bij teksten beantwoorden. De vragen helpen je een tekst te begrijpen. In Leren en studeren in hoofdstuk 1 heb je ­verschillende soorten vragen gezien. Bij veel vragen in studieboeken moet je zelf een antwoord ­opschrijven. Zulke vragen beginnen vaak met de volgende woorden: Geef twee redenen waarom … Beschrijf … Waardoor komt het dat …? Noem twee oorzaken … Wat is ...? Geef voorbeelden van … Voorbeelden: 1 Geef twee redenen waarom een werkplanning belangrijk is. 2 Beschrijf wat jij doet als je je werk niet op tijd afkrijgt. 3 Waardoor kan het komen dat het werk niet klaar is? Noem twee oorzaken. 4 Hoe kun je twee dingen tegelijkertijd uitvoeren? Geef een voorbeeld. Soms moet je bij een vraag dus één, twee of drie antwoorden geven. Je hebt de vraag pas goed gedaan als je op alles een antwoord hebt gegeven. Lees de hele vraag dus goed. Een kort antwoord is meestal niet goed. Vaak moet je een paar z­ innen ­opschrijven. Je moet dus niet alleen goed kunnen lezen maar ook goed kunnen ­schrijven. Op sommige vragen kun je het antwoord duidelijk in de tekst vinden. Soms staat het antwoord wel in de tekst maar niet zo duidelijk. Dan moet je de tekst goed lezen. En soms staan de antwoorden helemaal niet in de tekst. Dan moet je de antwoorden zelf bedenken.

5

Lees de vraag en de antwoorden. Welk antwoord is het beste? 1 De vraag is: Geef twee redenen waarom een werkplanning belangrijk is. Antwoord 1: Dan weet je wanneer het werk af moet zijn. Antwoord 2: Met een goede werkplanning kost het werk minder tijd. En je ziet snel of je te veel werk hebt.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 63

Welk antwoord is het beste? Waarom?

17/10/19 09:43


64

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 3

2 De vraag is: ‘Beschrijf wat jij doet als je je werk niet op tijd afkrijgt.’ Antwoord 1: Ik vraag eerst aan een collega of die me kan helpen. Als dat niet kan, probeer ik wat sneller te werken. Als het toch niet lukt, vertel ik het aan mijn ­leidinggevende. Dan weet die precies wat er aan de hand is. Ik denk dat dat ­belangrijk is. Antwoord 2: Ik krijg heel vaak mijn werk niet af. Maar daar kan ik ook niets aan doen. Er is altijd te veel werk. En ik ga echt niet elke dag overwerken. Welk antwoord is het beste? Waarom? 3 De vraag is: ‘Waardoor kan het komen dat het werk niet klaar is? Noem twee oorzaken.’ Antwoord 1: Als je het werk niet in de goede volgorde doet, kost het werk meer tijd. Soms heb je gewoon te veel werk. Antwoord 2: Ik heb mijn werk meestal wel af. Maar mijn collega niet. Welk antwoord is het beste? Waarom? 4 De vraag is: ‘Hoe kun je twee dingen tegelijkertijd uitvoeren? Geef een ­voorbeeld.’ Antwoord 1: Het is beter om één ding tegelijk te doen. Antwoord 2: Je kunt bijvoorbeeld een salade maken als de aardappels staan te koken.

6

Kijk naar oefening 5 en beantwoord de vragen. 1 Op welke vragen kun je het antwoord in tekst 5 vinden?

Op de vragen

.

2 Op welke vragen moet je zelf een antwoord bedenken?

7

Op de vragen

.

Werk samen. In tekst 5 staat: ‘Wat is de meest logische volgorde om de werkzaamheden uit te voeren?’ Lees de zinnen hieronder. Bespreek samen: is het een logische volgorde? Omcirkel het goede antwoord.

logisch 1 Eerst de kamer stoffen en dan de kamer opruimen.  2 Eerst thee zetten en dan een cake bakken.  3 Eerst de auto wassen en dan de ramen van de auto wassen.  4 Eerst de vakken vullen en dan de vakken schoonmaken. 

IJsbreker werkboek deel 4.indd 64

niet logisch    

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

8

GOED GEPLAND

LES 3

65

Werk samen. In tekst 5 staat waar je aan moet denken bij een goede werkplanning. Lees de volgende situaties. Waar heeft de medewerker niet aan gedacht? 1 De medewerker wil de kantine stofzuigen. Maar het is lunchpauze en de kantine zit vol. 2 Het vlees is gaar maar de aardappels staan nog maar net op het vuur. 3 De was zit in de wasmachine. De medewerker zit te wachten tot de was klaar is om de was op te hangen. 4 Het is half elf: koffiepauze. Maar de koffie is nog niet klaar. 5 Je moet zware kratten vanuit het magazijn naar de winkel tillen. Dat kun je niet alleen. Maar je collega is net met ander werk bezig.

9

Werk samen. Lees de situaties. Bespreek samen de vragen: Wat doe je? Wat zeg je? Situatie 1 Je zit in het kantoortje met een klant te bellen. In het kantoortje staat ook de koffie­ machine. Twee collega’s komen binnen. Ze pakken koffie en staan te praten en te lachen. Je kunt de klant niet goed verstaan. Wat doe je? Wat zeg je? Situatie 2 Je zit met een collega brieven in enveloppen te stoppen. De enveloppen moeten voor twaalf uur naar de postkamer. Het is al half twaalf. Je baas loopt steeds binnen en vraagt of jullie even iets voor hem willen doen. Je collega zegt steeds ja. Maar nu krijgen jullie de post niet op tijd in de postkamer. Wat doe je? Wat zeg je? Situatie 3 Je werkt in een café. Je collega gaat steeds naar één tafeltje toe, neemt de bestelling op, haalt de drankjes en brengt daarna de drankjes naar de ene tafel. Dan gaat hij naar het volgende tafeltje. Het duurt heel lang. De mensen in het café moeten heel lang wachten. Wat zeg je? Wat doe je?

10

Werk samen. Je krijgt van de docent het werkblad bij hoofdstuk 2. 1 Lees de opdracht op het werkblad. 2 Bedenk eerst samen een oplossing. Bedenk bijvoorbeeld wat het belangrijkste is. 3 Voer een gesprekje. Let op: maak een goed begin en een goed einde aan het ­gesprek. Oefen het gesprek een paar keer. 4 Speel het gesprek dan voor de groep.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 65

17/10/19 09:43


66

HOOFDSTUK 2

11

GOED GEPLAND

LES 3

Werk samen met drie andere cursisten. Lees de situatie. Je zit op een school. Elke woensdag maakt een groep leerlingen een snack voor bij de lunch. De snack wordt verkocht in de kantine tijdens de lunchpauze aan leerlingen en docenten. Deze week is jullie groep aan de beurt. Bedenk wat je gaat maken en maak een planning. Regels: – De snack mag niet duurder zijn dan € 1,50. – Er komen ongeveer vijftig mensen een snack eten. – In de keuken van de school staan een fornuis, een koelkast, een oven en een magnetron. Die mag je gebruiken. – De lunchpauze is van 12.00 uur tot 13.30 uur.

Luister eerst naar het audiofragment online. Wat gaan deze studenten maken? Hoe plannen ze dat? Vul het schema voor ze in.

Wat moet er gedaan worden?

Wanneer?

Wie doet het?

Wat is er nodig?

Bedenk nu wat jullie gaan maken en hoe jullie dat gaan doen. Bespreek de vragen. 1 Wat gaan jullie maken? 2 Wat moet er gedaan worden? 3 Wanneer moet het gebeuren? 4 Wie doet wat? 5 Waar moeten jullie goed op letten? 6 Wat voor spullen hebben jullie nodig? Zijn die er of moet je spullen meenemen? Je kunt zinnen gebruiken als: • Zullen we …? • Maar … • We kunnen toch ook … • Hoeveel tijd kost het om … • Doe jij dan … • Je moet wel …

IJsbreker werkboek deel 4.indd 66

Zullen we iets warms of iets kouds gaan maken? Maar dat is wel duur. We kunnen toch ook plastic bakjes nemen? Hoeveel tijd kost het om de soep te maken? Doe jij dan boodschappen? Je moet wel alle bonnetjes bewaren.

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

12

LES 3

67

Maak nu een planning. Schrijf de werkzaamheden van oefening 11 op in het schema.

Wat moet er gedaan worden?

13

GOED GEPLAND

Wanneer? (dag en tijd)

Wie doet het?

Wat is er nodig?

Met de groep. Ieder groepje vertelt hun plan aan de hele groep. Vertel: – wat jullie gaan maken; – hoeveel het kost; – hoeveel tijd het ongeveer kost om het te maken.

14

Bespreek daarna met de groep welk plan het beste is. Welk groepje gaat het plan ook uitvoeren?

Beantwoord de vragen. 1 Is het gelukt om een goede planning te maken bij oefening 12? Nee? Waarom niet? Noem twee oorzaken.

2 Beschrijf wat jij gedaan hebt. 3 Heeft iedereen ongeveer evenveel werk gedaan? Geef voorbeelden.

4 Hoe was de samenwerking binnen jouw groepje? Geef twee redenen waarom het wel óf niet goed ging. Kijk nog even naar de regels over samenwerken in hoofdstuk 1, tekst 4.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 67

17/10/19 09:43


68

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 3

Praktijk 15

Houd een interview met iemand die werkt over de planning op zijn of haar werk. Vraag bijvoorbeeld: 1 Krijg je een planning of moet je zelf een planning maken? 2 Haal je de planning altijd? Krijg je je werk af? 3 Krijg je problemen als je de planning niet hebt gehaald? 4 Vind je het prettig om met een planning te werken? Waarom wel of niet? Werkt de persoon die je interviewt niet met een werkplanning? Stel dan de volgende vragen: 5 Hoe weet je wat je voor werk moet doen en wanneer je werk klaar moet zijn? 6 Zijn er wel eens problemen omdat je geen werkplanning hebt? Schrijf een kort verslag van het gesprek. Begin het verslag met: • de naam van de persoon; • •

IJsbreker werkboek deel 4.indd 68

de plaats waar hij werkt; het werk dat hij doet.

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 4

69

Les 4

Online

Online staat een luistertekst. - Tekst 6 Nu ben ik aan de beurt

Maak de online oefeningen bij tekst 6.

Zelfstandig

1

Bekijk tekst 7 en beantwoord de vragen. 1 Over hoeveel mensen gaat de tekst? 2 Waar kun je snel informatie over de mensen vinden?

2

IJsbreker werkboek deel 4.indd 69

Tekst 7 is lang maar niet moeilijk. Probeer de tekst in tien minuten te lezen. Probeer wel goed te begrijpen waar de tekst over gaat. Zoek nog geen woorden op.

17/10/19 09:43


70

HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 4

Tekst 7

Ik zorg voor mijn gezin én voor mijn klanten 1

5

10

Naam: Mebrat Haille Leeftijd: 47 Geboren in: Eritrea Verhuisd naar Nederland in: 2015 Werkt per week: _____ uur Opleiding: begint binnenkort met de A-opleiding ‘Zorgen voor anderen zit in de familie. Mijn dochter volgt een opleiding tot verpleegkundige. Zij heeft mij op het idee van de Thuiszorg gebracht. Mijn werk kan ik goed combineren met de zorg voor mijn zoontje. Ik help oudere en zieke mensen bij het huishouden. Dat doe ik vijftien uur per week, als hij op school zit. Het bevalt goed, vooral de afwisseling. Veel van mijn klanten zijn buitenlanders. Soms spreken zij nog slechter Nederlands dan ik! Elkaar begrijpen valt niet altijd mee. Om de taal beter te leren spreken, krijg ik binnenkort meer Nederlandse klanten.’

15

20

25

30

35

40

Naam: Fatma Gor Leeftijd: 33 Geboren in: Turkije Verhuisd naar Nederland in: 2009 Werkt per week: _____ uur Opleiding: B-opleiding ‘Werk en zorg combineren levert geen problemen op. Als ik werk – 28 uur per week – blijven mijn kinderen over op school of zorgt mijn man voor ze. Ik heb met Thuiszorg geregeld dat ik in de zomervakantie zes weken vrij ben. Na de A-opleiding ben ik snel doorgegaan met B, zo enthousiast was ik. Ik help klanten bij de verzorging, bijvoorbeeld bij het wassen of eten koken. Op mijn verzoek werk ik niet bij Turken. Iedereen kent iedereen. Ik probeer op deze manier mijn privéleven te beschermen. Zeker omdat mijn beroep in de Turkse gemeenschap vaak wordt bestempeld als ‘vies werk’. Maar eigenlijk doe ik niets anders dan zij thuis, maar dan professioneel.’ Naam: Ndongo Touré Leeftijd: 29 Geboren in: Mali Verhuisd naar Nederland in: 2016 Loopt stage bij Philips per week: _____ uur Opleiding: administratief medewerker ‘Ik heb in Mali een goede opleiding gehad. Helaas kon ik met die opleiding niet in Nederland aan de slag. Vorig jaar heb ik de opleiding Taal & Administratie gevolgd. Dit jaar loop ik 32 uur per week stage bij Philips. Tijdens mijn stage leer ik vooral veel over tempo maken, samenwerken en hoe je onverwachte problemen moet oplossen. Na mijn stage wil ik graag nog de opleiding tot boekhoudkundig medewerker volgen. Maar dan moet mijn Nederlands

IJsbreker werkboek deel 4.indd 70

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

GOED GEPLAND

LES 4

71

wel beter worden. Daarom volg ik nu twee avonden per week een cursus Nederlands. Ik werk ook nog twee avonden in een restaurant om wat bij te verdienen. De consequentie is wel dat ik dus niet zoveel tijd over heb voor mijn vrouw en kinderen. Soms neem ik een ­middag vrij en dan haal ik de kinderen van school. Mijn vrouw doet thuis bijna alles alleen. Daar klaagt ze wel eens over. Ik zeg dan, ja, nu is het is even heel zwaar, maar straks heb ik een goedbetaalde baan. Daar doe ik het voor.’

45

woorden de verpleegkundige opleveren overblijven enthousiast de verzorging het verzoek de gemeenschap privé

professioneel het tempo onverwacht de consequentie vaste verbindingen en idioom dat zit in de familie op een idee brengen

problemen opleveren op mijn verzoek aan de slag stage lopen problemen oplossen tijd over hebben voor

Waar gaan de verhalen in tekst 7 vooral over? Probeer dat in één of twee zinnen te zeggen.

4

Hoeveel uren werken de mensen in tekst 7? Schrijf het op in het lijstje met gegevens boven elk stukje.

5

Lees tekst 7 nog een keer. Zoek de woorden die je niet kent op in het woordenboek.

3

Online

Maak de online oefeningen bij tekst 7.

Zelfstandig

6

Werk samen. Vertel elkaar hoe je toekomst eruitziet. Stel vragen als je iets niet begrijpt. Vertel bijvoorbeeld: 1 Zorg je voor je kinderen, je ouders of je schoonouders? Moet je dat nog lange tijd doen? 2 Wat wil je gaan doen? Hoe wil je dat bereiken? 3 Hoeveel tijd heb je om een opleiding te doen? 4 Heb je iemand nodig die op je kinderen past?

IJsbreker werkboek deel 4.indd 71

17/10/19 09:43


72

HOOFDSTUK 2

7

GOED GEPLAND

LES 4

Werk samen. Lees de situaties. Voer twee gesprekken. Maak een goed begin en een goed einde aan het gesprek. Voer elk gesprek twee keer; na de eerste keer wissel je van rol. Situatie 1 Cursist 1: Je moet vandaag werken, maar je kind is ziek. De buurvrouw kan over een halfuurtje komen oppassen. Je komt dan een uur te laat op je werk. Bel naar je werk en vertel wat er aan de hand is. Vertel ook hoe je het probleem hebt opgelost. Cursist 2: Je bent op je werk. Een werknemer belt op. Luister naar haar of zijn verhaal en geef antwoord. Situatie 2 Cursist 1: Je bent op je werk. Je begeleidt mensen die een opleiding doen in het bedrijf. De telefoon gaat. Luister en geef antwoord. Cursist 2: Je doet een opleiding voor Beveiliging. Je docent heeft een leerbedrijf voor je gevonden. Bel het bedrijf op. Stel jezelf voor. Zeg dat je graag een afspraak wilt maken. Vraag wanneer het kan. Beantwoord na de oefening de volgende vragen: 1 Gingen de gesprekken goed? Was alle informatie duidelijk? 2 Maakten jullie een goed begin en einde aan de gesprekken? Hoe begonnen de ­gesprekken en hoe eindigden de gesprekken? 3 Doe de oefening nog een keer als jullie niet helemaal tevreden zijn.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 72

17/10/19 09:43


HOOFDSTUK 2

8

GOED GEPLAND

LES 4

73

Lees de situatie. Schrijf een briefje aan je leidinggevende. Situatie Op je werk mag je in de zomer drie weken achter elkaar vakantie opnemen. Je wilt dit jaar graag vijf weken vakantie opnemen omdat je voor het eerst in vier jaar naar je ­familie gaat. Schrijf een briefje aan je leidinggevende: – vraag of je in de zomer vijf weken vakantie mag opnemen; – zeg waarom je dat wilt; – schrijf een datum boven de brief; – begin de brief met ‘Beste’ en een naam; – schrijf een groet en je naam onder de brief. Controleer je brief: – heb je ‘u’ geschreven? – is je vraag duidelijk?

9

Welke regels zijn er op jouw werk of stage over vakantie en vrije dagen? Beantwoord de vragen. Stel de vragen aan iemand op je werk of stage. 1 Welke dagen moet je verplicht vrij nemen? 2 Hoeveel vrije dagen heb je in een jaar? 3 Hoeveel vrije dagen mag je achter elkaar opnemen? 4 Tegen wie moet je het zeggen als je een vrije dag of vakantie wil?

Hoe lang van tevoren?

Voor deze speciale situaties kun je extra vrije dagen (verlof) krijgen: – als je gaat verhuizen – als je gaat trouwen – als je een kind hebt gekregen – voor een begrafenis van een familielid 5 Wil je weten hoeveel vrije dagen je in speciale situaties krijgt? Vraag het op je werk of stage. Of zoek op internet.

IJsbreker werkboek deel 4.indd 73

Welke informatie heb je gevonden?

17/10/19 09:43


Met IJsbreker+ leer je Nederlands. Je leert de taal om in Nederland te kunnen wonen, werken en studeren. Met dit deel 4 van IJsbreker+ bereid je je voor op het Staatsexamen I en op een mbo-opleiding. Je werkt van niveau A2 tot niveau B1. Je kunt met IJsbreker+ veel zelf werken. Er zijn veel oefeningen op het online leerplatform. Je luistert er naar teksten en bekijkt video’s, je oefent online met woorden, met regels van de taal en spelling en je oefent met verstaan en nazeggen. In het boek oefen je vooral met lezen, spreken en schrijven. Dat doe je met andere cursisten en met de docent. Zo krijg je alles onder de knie!

Nederlands voor volwassen anderstaligen

Nederlands voor volwassen anderstaligen

Nederlands voor volwassen anderstaligen Leren en werken in Nederland A2 - B1

Leren en werken in Nederland A2 - B1

IJsbreker+ bestaat uit 4 delen. Bij dit boek hoort het leerplatform nt2plus.nl

DEEL 4

3205_NT2_Cover_IJsbreker+D4.indd All Pages

DEEL 4

A2 – B1

In samenwerking met de Afdeling Nederlands als tweede taal van de Vrije Universiteit in Amsterdam.

9 789006 978278

13/06/19 15:35


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.