Groninger Kerken
Juni 2025
De verdwenen kerk van Lutjegast
Ambacht voor uitsterven behoed
Faeröer en Noord-Nederland
Kerken in middeleeuws Westerwolde


Juni 2025
De verdwenen kerk van Lutjegast
Ambacht voor uitsterven behoed
Faeröer en Noord-Nederland
Kerken in middeleeuws Westerwolde
Een middeleeuwse kerk bovenop de wierde.
Dit beeld is zo verbonden met Groningen, haast ‘iconisch’ om een modewoord te gebruiken, dat je bijna zou vergeten dat de provincie ook heel andere landschappen heeft. De ondergrond van deze zomeraflevering van Groninger Kerken is dan ook een andere dan doorgaans: geen klei maar zand en veen. Kerken in twee geografische uitersten, het Westerkwartier en Westerwolde, staan nu eens centraal.
Onder de vele oude kerken in Groningen neemt die van Lutjegast een heel bescheiden plaats in – de naam van het dorp impliceert het al bijna. Hendrik Oudman, door vele jeugdherinneringen met Lutjegast verbonden, laat zien dat onder en rondom de huidige kerk een interessante, veel oudere geschiedenis schuilgaat. Zijn nauwgezet speurwerk heeft allerlei wetenswaardigheden naar boven gehaald, waardoor nu ook begrijpelijk is waarom we in een kerk uit 1877 zo’n mooie inrichting met een aantal veel oudere elementen tegenkomen.
Restauraties kunnen het niet stellen zonder ambachtelijk bekwaamheden. Vroeger spraken die vanzelf, maar tegenwoordig worden de beoefenaren ervan steeds zeldzamer. Gelukkig zijn er af en toe nog mensen die gegrepen worden door de oude technieken en zich deze eigen maken. Peter Jan Brouwers, opgeleid en werkzaam als meubelmaker, legt aan Tjitske Zuiderbaan uit wat hem aantrekt in het restaureren van oud meubilair en hoe hij zich daarin heeft bekwaamd. Inmiddels wordt hij ook bij restauratiewerkzaamheden van Groninger Kerken ingeschakeld.
In haar column denkt Nelleke IJssennagger-van der Pluijm, kenner van de Vikingen en de middeleeuwse geschiedenis van de landen rond de Noordzee, vanuit haar tijdelijke standplaats op de Faeröer eilanden na over de waarde van erfgoed in een sterk veranderde wereld. Ze benadrukt hoe belangrijk het is daarover kennis te blijven verzamelen en die vooral ook uit te dragen.
Westerwolde is van alle gevarieerde landschappen die ons gewest vormen, waarschijnlijk het minst bekende. In dit tijdschrift is de streek evenmin vaak aan de orde geweest, wat ook hiermee zal samenhangen dat Groninger Kerken daar geen kerk of toren bezit. Historisch gezien is Westerwolde altijd een eigenaardig, betrekkelijk geïsoleerd gebied geweest, dat in veel opzichten uit de pas loop met de ontwikkelingen in de kustgebieden. Henny Groenendijk en Remi van Schaïk laten in een doorwrocht artikel met een veelheid van argumenten zien dat de middeleeuwse kerken van Westerwolde moeten worden begrepen in deze eigen context van kerkelijke, politieke en vooral ook landschappelijke factoren.
Deze aflevering biedt de lezer weer veel nieuwe informatie. Zo op de drempel van de zomer valt er echter niet alleen veel te lezen, want het seizoen leent zich er ook toe om erop uit te trekken en de kerken, waarvan er vele gastvrij geopend zijn, zelf te bezoeken en zich te verbazen over hun gevarieerde rijkdom.
Kees van der Ploeg voorzitter redactie
Patty Wageman directeur
Pagina 6
Hendrik Oudman
In Lutjegast verdween in 1877 de middeleeuwse kerk. Her en der is te lezen dat een brand de oorzaak was. De echte reden voor de ondergang is verrassender: een nest met spreeuweneieren en de tragische dood van een dertienjarige jongen.
Pagina 17
Tjitske Zuiderbaan
‘Het liefst wilde ik gewoon timmeren.’ Deze constatering zette student kunstgeschiedenis Peter Jan Brouwer ertoe zich te specialiseren als meubelmaker en -restaurator. Voor Groninger Kerken verricht hij regelmatig werkzaamheden en houdt zo ook een ambacht in stand.
Pagina 21
Nelleke IJssennagger-van der Pluijm
Het echte Hoge Noorden ligt ver boven Groningen. Een onverwachte historische link tussen het Faeröerse eiland Streymoy en Noord-Nederland leidde tot een actuele observatie: ‘Diplomatie en wetenschap hebben elkaar dus harder nodig dan ooit tevoren, en hier ligt een mooie taak voor erfgoed, van legende tot kerkgebouw.’
Henny Groenendijk en Remi van Schaïk
De kerken in het Oost-Groningse Westerwoldse hebben een heel andere ontstaansgeschiedenis dan die in het noordelijk kustgebied. De afwijkende landschappelijke ontwikkeling speelt daarbij een belangrijke rol. De auteurs komen tot nieuwe bevindingen, door bronnen opnieuw tegen het licht te houden.
Hendrik Oudman
Waterverfschilderij van de oude kerk van Lutjegast, in 1908 gemaakt door B. Bueninck naar een oudere tekening. Collectie Groninger Archieven.
De ‘Torenkerk’ van Lutjegast, met een opvallende spits, dateert van 1877. Haar voorganger was een van de laatste middeleeuwse kerken in Groningen die zijn afgebroken. Van dat gebouw is slechts één afbeelding bekend. De auteur van dit artikel, oudLutjegaster en uit zijn jeugd zeer vertrouwd met de huidige kerk, schetst een completer beeld van het verdwenen kerkgebouw aan de hand van archiefbronnen en familieoverlevering.
Beweerd wordt dat de middeleeuwse kerk van Lutjegast verdween na een brand. Dat kan dan geen grote brand geweest zijn, want de preekstoel en banken bleven gespaard; ze hebben een plek in het tegenwoordige kerkgebouw. Klopt dat verhaal dan eigenlijk wel, net zoals meer verhalen rond deze middeleeuwse kerk?
Van de oude kerk bestaat een schilderij uit 1908 van Bernardus Bueninck. Hij maakte het op basis van een ouder voorbeeld, een tekening van W. van der Veen uit de jaren zestig van de negentiende eeuw. Wat meteen opvalt, is dat de zadeldaktoren nogal klein is in verhouding met de rest van het gebouw. Toch was deze – in 1706 gemeten van de grond tot de bovenste steen – 67 voet hoog, ruim 20 meter.1 De afgebeelde ramen zijn waarschijnlijk niet oorspronkelijk middeleeuws. In 1805 vond een aanbesteding plaats om deze te vergroten. 2
De middeleeuwen
Wanneer de kerk op het hoge kerkhof werd gebouwd, valt niet te zeggen. Opvallend is dat de kerk en de pastorie ingeklemd lagen tussen twee Hijlema-boerderijen: Hijlema Bolstede ten oosten en Hijlema Bolheem ten westen. Hijlema Bol(groot)heem was waarschijnlijk iets voornamer dan de andere boerderijen in Lutjegast. In veel Friese en Groningse dorpen stond vlak bij de kerk het (steen)huis van een voorname familie. In Lutjegast was dat de familie Hijlema. Vermoedelijk heeft deze familie een boerderij, Ooster Hijlema, geschonken voor de bouw van de kerk en de pastorie. 3
Het meeste wat wij over de kerk weten, heeft betrekking op herstel en verbouwingen. Een akte uit 1459 bevat afspraken tussen de abt van Gerkesklooster, de meiers (pachters) van de twee voorwerken (grote kloosterboerderijen) Hilmahuis en Visvliet, alsmede de buren (ingezetenen) van Lutjegast.
Gedenksteen boven de toreningang, aangebracht bij de herbouw van de kerk in 1877. Foto
De meiers kregen de volgende rechten: vrij gestoelte in de kerk van Lutjegast, stemrecht bij de priesterkeuze en een voogd bij het klooster ten behoeve van de kerk. Daartegenover stond dat elke meier jaarlijks twee dagen moest timmeren wanneer onderhoud aan de kerk, de ‘nye Hiligen husen’ (huizen van de geestelijken) of het ‘Hinkema huus’, dat vereiste. Verder moesten de meiers net als andere kerspellieden renten betalen.4
De onderhoudsbepaling duidt op een vergroting van de kerk en de bouw van extra huizen voor de geestelijken.5 Het kan zijn dat het koor met verhoogd dak toen is gebouwd. Verder is de akte uit 1459 een onduidelijke en vreemde overeenkomst. Onduidelijk, omdat de tekst suggereert dat de zes met name genoemde personen meiers waren. Twee van hen bekrachtigden de overeenkomst met hun zegel. Zij moeten de collatoren en kerkvoogden zijn geweest. Eigenerfden (grondeigenaren) dus en geen meiers. Dit vermoeden wordt bevestigd door een mededeling uit 1695. Ook toen werden er zes collatoren genoemd bij de verkiezing van Jan Wessels tot koster en schoolmeester. 6 In beide gevallen zal dit zestal de andere Lutjegaster belanghebbenden hebben vertegenwoordigd. De overeenkomst is vreemd omdat beide voorwerken Hilmahuis en Visvliet tot het kerspel Visvliet behoorden. De vraag is dan ook of deze overeenkomst ooit is uitgevoerd. Over deze afspraken is verder niets bekend. Alleen de akte is om wat voor reden dan ook bewaard gebleven. Het volgende kan het geval zijn geweest. Bij een overeenkomst van 1426 was de abt van Gerkesklooster verdere expansie ontzegd op de Ruigewaard, globaal het gebied tussen Grijpskerk, Visvliet, Munnekezijl en Kommerzijl.7 Als de meiers van beide voorwerken in Lutjegast gingen kerken, was er in de Visvlieter kerk extra ruimte voor de Ruigewaardster boeren. Zodoende kon de abt invloed uitoefenen. In dezelfde tijd bouwde Nicolaas Grijp zijn kapel te Grijpskerk. 8 Daardoor was er geen noodzaak voor de Ruigewaardster boeren om naar Visvliet te gaan. De overeenkomst werd niet verder uitgevoerd met gevolg dat Lutjegast met een te grote kerk bleef zitten. Logisch was om het koor af te schutten toen dat na de Reformatie niet meer gebruikt werd, voor zover dit schot er in de katholieke tijd al niet was in de vorm van een koorhek om het heilige gedeelte van de kerk af te schermen.9
↓ De kerk van Lutjegast gefotografeerd vanaf ongeveer hetzelfde punt als op het schilderij van Bueninck en vanuit de tuin van de tegenovergelegen voormalige pastorie. Foto's Peter de Kan.
↑ Het interieur met tegen de oostwand de preekstoel. Het aanwezige zeventiende en achttiende-eeuws meubilair is afkomstig uit het vorige, middeleeuwse kerkgebouw. Foto Peter de Kan.
↑ De borg Rikkerda, nieuw gebouwd door Bernard Johan Prott. Omdat hij kinderloos stierf, vererfde Rikkerda op zijn derde echtgenote. Zij was een weduwe De Hertoghe van Feringa en zo kwam het huis in deze familie. In 1828-1829 werd Rikkerda afgebroken. Afbeelding uit de rand van de ‘borgenkaart’ van Th. Beckeringh, 1781. Collectie Groninger Archieven.
↓ De tegenover de kerk gelegen voormalige hervormde pastorie. Het pand is in 1902-1903 herbouwd. Voor het achterdeel, de keukenuitbouw, lijken oude stenen herbruikt te zijn. Volgens een mededeling uit 1668 was de pastorie de boerderij Ooster Hijlema. Foto Peter de Kan.
Groot onderhoud
Groot onderhoud was omstreeks 1616 nodig. De Lutjegasters vroegen de Staten van Stad en Lande dringend om geld voor hun kerk. Bij een fikse regenbui moesten de gemeenteleden tot de ‘encklauwen’ (enkels) door het water lopen – lekker fris met al die lijken onder vloer. Verder was een balk naar beneden gevallen en was er een balk bij de toren gescheurd. Kortom, dat betekende een heel nieuw dak waarvoor geld ontbrak. In 1616 gaven de Staten van Stad en Lande hiervoor 300 gulden. Dat geld drukte de import-Lutjegaster en militair ambtenaar Assuerus Hoendrix, die op Hijlema Bolheem woonde en collator was, achterover.10 Betalen deed hij niet. Het kerspel Lutjegast diende in 1636 de vordering in bij de verkoop van Hoendrix’ goederen. Hoe dan ook is de kerk gerepareerd.11 In 1640 werd het uurwerk aangebracht, voorzien van de namen van raadsheer H. van Heeck kerkvoogd, pastor R. Weemhof en Claes Janties, kerkvoogd. Hendrik van Heeck, raadsheer van de stad Groningen, was
geen onbekende in Lutjegast: hij was de schoonzoon van Assuerus Hoendrix. De dagelijkse zorg voor het uurwerk was de taak van de schoolmeester. Hij moest zorgen dat het gesmeerd liep. Dit alles is gedocumenteerd door dominee Alstorph die van 1684 tot zijn emeritaat in 1737 predikant te Lutjegast was.12
Wat kaartjes vertellen
Van het koor van de kerk zijn twee kaartjes bewaard gebleven. Ze zijn getekend op basis van een verdwenen origineel uit 1641; de aftekening uit het midden van de achttiende eeuw is wat netter dan het exemplaar uit 1678. Zij geven een gedetailleerd beeld van de aanwezige gestoelten, graven en ramen. Tussen beide kaartjes zit weinig verschil. Het moeten kopieën zijn van een tekening van Jan Heddes, schoolmeester van Lutjegast en ook secretaris van de grietenij WesterdeelLangewold. Hij stelde in 1641 tevens een lijst op van gebruikers van Lutjegaster kerkeland. De kaartjes geven dus de toestand van het koor omstreeks die tijd weer.13
← Kaartje van ‘’t choor van Lutkegast met glasen, legersteden ende gestoelten’. De plattegrond, aanwezig in een dossier van de Hoge Justitiekamer uit 1753, is een kopie van het uit 1641 daterende origineel. Collectie Groninger Archieven.
↙ Kopie uit 1678 van het kaartje dat de Lutjegaster schoolmeester Jan Heddes in 1641 maakte voor zijn klauwboek. Collectie Historisch Centrum Limburg.
→ Portret van kolonel Bernard Johan Prott, in 1678 geschilderd door David Sijmons. Prott was commandant van de vesting Bourtange toen in 1672 de bisschop van Munster binnenviel. Hij hield stand en sloeg een poging tot omkoping af. Voor zijn standvastigheid werd hij geldelijk beloond. In 1675 vestigde hij zich in Lutjegast. Collectie Groninger Museum, foto Marten de Leeuw.
↓ Wapen en helmteken van Prott op het voorpaneel van de zeventiendeeeuwse preekstoel. Foto Peter de Kan.
↘ Herengestoelte met op de huif de wapens van Daniël de Hertoghe van Feringa (1713-1774) en Anna Habina Tjarda van Starkenborgh (1730-1799), bewoners van Rikkerda. Tegenover het gestoelte staat, aan de noordwand van de kerk, de voormalige bodenbank. Foto Peter de Kan.
Graven van de familie Hazenberg op het kerkhof ten oosten van de kerk. Jan Hendriks Hazenberg kwam in 1872 om het leven toen hij door de vermolmde zoldering van de oude kerk zakte. Foto Peter de Kan.
Gedenkbord ter herinnering aan de legging van de eerste steen door Petrus Zuidema, predikant in Lutjegast van 1875-1879. Foto Peter de Kan.
Omdat de nieuwe kerk kleiner was dan de oude, kwam het verhoogd koor met daaronder de grafkelder buiten de kerkmuren te liggen. De kelder is nog steeds herkenbaar als een bult op het kerkhof, ten oosten van de kerk. Foto Peter de Kan.
De kaartjes zijn interessant omdat zij de ‘bankcrisis’ tussen de eigenaren van de Sappema- en Wattema-boerderij noemen. Die was na circa honderd jaar nog niet vergeten. Maar wat die was geweest, wist Jan Heddes niet. Bij de plattegrond tekende hij aan: ‘Sapma ende Wattema hebben oock bij olts questie gehad om ’t vrouwen gestoelte hoet aflopen is weet ik niet’. Wij weten dat na ruim vijfhonderd jaar wel. In de kerk stond aan de zuidzijde van het altaar van de heilige Antonius de Wattemabank, een vrouwengestoelte. Meit Sappema, boer in de Westerhorn op de Sappemaheerd (nu houthandel Miedema) plaatste eigenmachtig een bank tegen de Wattemabank aan. Dat zinde de eigenaren van de Wattemaheerd, die tevens Meits (land)buren waren, niet. Na Meits dood smeten zij de bank de kerk uit. Het eind van het liedje was dat de rechter bepaalde dat de Sappemabank niet herplaatst hoefde te worden.14 Meits bank is dus niet het Sappemagestoelte dat op de kaartjes staat. De kaartjes geven ook aan dat een ‘schuttinge’ (wand) het koor scheidde van de rest van de kerk. Bij het groot onderhoud eind achttiende eeuw – zie verderop – moest een schot achter door de kerk komen van de vloer tot aan de ‘souder’ (zolder). Tevens moest er een kozijn met een boog komen voor twee deuren. Nu is het aardige dat het zeer net getekende kaartje twee deuren met een boogkozijn toont. Dat betekent dat het schot op het kaartje uit 1641 compleet vernieuwd werd. Het koorgedeelte gebruikte men dus niet, hetgeen inhoudt dat getekende banken nutteloos waren. Op de kaartjes zijn ook twee graven van Hoendrix getekend. Hier moet later de zoon van Assuerus zijn begraven. Deze Jan Hoendrix woonde en overleed evenals zijn vader te Lutjegast. Hij stierf voor 3 oktober 1660, want toen werd zijn boerderij in Lutjegast verkocht. Uitdrukkelijk werd bepaald dat Hoendrix’ graf op het koor buiten de verkoop viel.15
In 1675 kwam overste Prott naar Lutjegast. De militair, bekend van de verdediging van de vesting Bourtange tijdens de inval van de bisschop van Munster drie jaar eerder, vestigde zich op Rikkerda. Hij kocht in 1699 dit graf. Het lag ten noorden van de graven van de heer Wuiterus.16 Dit klopt precies met de kaartjes. Dit graf was nodig voor de toegang naar een te bouwen grafkelder op de plek waar de pastoors ooit hun rustplaats hadden.
Onderhoud in later jaren
Met tussenpozen werd groot onderhoud aan de kerk gepleegd. Dominee Alstorph schrijft in het kerkenboek dat in 1713 twee (van de drie) schilden van het koordak werden vervangen en van nieuwe leien voorzien.17 In 1792 en 1793 gaf mevrouw De Hertoghe, eigenaresse van de borg Rikkerda en (administrerend) kerkvoogdes, opdracht tot groot onderhoud aan de kerk en pastorie. Het bestek en de rekeningen zijn bewaard gebleven. Afgaande op dit bestek lag het accent op het interieur: er kwamen zeven nieuwe banken en de oude banken moesten worden bijgewerkt en – zoals hiervoor al beschreven – diende het schot tussen koor en schip vernieuwd te worden, evenals de zolder. De preekstoel moest opnieuw opgesteld worden en voorzien van een nieuwe vloer. Verder dienden balken met stopverf gedicht te worden, scheuren binnen in de kerk moesten opgevuld worden met kalk en stenen en vervolgens afgewerkt met kalk. Verder noemt het bestek nieuwe pannen en lood bij de toren. Dat suggereert geen groot dakherstel, maar dat was het wel. In maart 1793 kwamen er ruim negenhonderd rode pannen. Al zou een deel daarvan voor de pastorie gebruikt zijn, dan nog. Ook werden blauwe pannen geleverd. Afgaande op het schilderij
↗ Stenen van de oude kerk hergebruikt in de toren. De opname is gemaakt in 2018.
Foto Hidde Feenstra.
↑ Het in 1911 door Van Oeckelen uit Haren gebouwde orgel. De bouw werd gefinancierd door Udo Bronsema (1840-1911) en diens echtgenote Antje Hoogeveen (1850-1930). De plaquette met hun namen wordt nu bedekt door een recent tekstbord. Foto Peter de Kan.
→ De grafsteen van Prott onder de preekstoel. Deze zal in de oude kerk de toegang tot de grafkelder hebben afgesloten. Bij de nieuwbouw in 1877 is de steen op een nieuwe plek herlegd, maar een hardnekkig verhaal wil dat dat deze nog steeds de entree naar de buiten de kerk gelegen kelder afdekt.
Foto Peter de Kan.
↘ Plaquette in de zuidmuur van de kerk links van de ingang, in 1953 aangebracht ter herinnering aan de Abel Janszoon Tasman, ontdekker van Tasmanië en Lutjegasts bekendste inwoner. Even hardnekkig als onjuist is het verhaal dat Tasman geboren werd op de Tassemaheerd.
Foto Peter de Kan.
van Bueninck waren deze hoogstwaarschijnlijk bestemd voor het koor.18 De leien waar dominee Alstorph het over had, werden kennelijk (grotendeels) vervangen. De kerk kon weer een tijd(je) mee. Maar in 1842 was zij er opnieuw slecht aan toe. Extra geld was nodig voor groot onderhoud op termijn. Dat gold met name voor de zolder. In 1848 waarschuwden de kerkvoogden het College van Toezicht andermaal. De kerkvoogden verkochten in 1856 vijf grazen medenland onder Grijpskerk. De koopprijs van 750 gulden wilden zij aanwenden voor het repareren van de kerk en pastorie. De kosten daarvan waren begroot op ƒ 576,75. Zelf had de kerk 190 gulden voor onderhoud in 1857. Gedeputeerde Staten, die toestemming moest geven, gingen niet akkoord en adviseerden een hoofdelijke omslag.19 Kortom, groot onderhoud bleef uit, want in 1859 schrijven de kerkvoogden droogjes dat de kerk en pastorie naar gelang der middelen behoorlijk zijn onderhouden. Groot onderhoud is zonder extra geld niet mogelijk. In 1870 is het weer het zelfde verhaal. 20 En dan gebeurt er in 1872 iets dramatisch. De dertienjarige Jan Hendriks Hazenberg wil spreeuweneieren zoeken in de kerk. Hij klimt door een raam, loopt over de zolder, zakt door een vermolmde plank en is – zoals de krant schreef – ‘meteen een lijk’. 21
De nieuwbouw
Dit ongeval zal de aanzet zijn geweest voor de bouw van een nieuwe kerk. In 1875 werd P. Zuidema predikant in Lutjegast. Hij zette vaart achter de herbouwplannen. Eerst moest het geld geregeld worden voor het ontwerp van architect en provinciaal opzichter
van de waterstaat A. Schotanus uit Zuidhorn. 22 Vervolgens kon op 29 december 1876 de aanbesteding plaatsvinden. 23 Het werk werd gegund aan de laagste inschrijver, J. Pijnacker uit Kollum voor 8970 gulden. Begin 1877 begon de afbraak van de oude kerk, op 30 april legde dominee Zuidema de eerste steen en voor 16 oktober was het werk klaar en goedgekeurd. 24
Niet alle sporen van de oude kerk zijn uitgewist. Grafzerken liggen versneden in de ingang met daartussen de in stukken gezaagde rode altaarsteen. 25 Het herengestoelte en de bodenbank staan tegenover elkaar in de kerk. De erven van Edzard Unico de Hertoghe verkochten in 1828 de borg Rikkerda inclusief de kerkbanken aan Berend Hayes Harkema, die de banken, bevattende 24 zitplaatsen, doorverkocht aan de kerk. 26 Onder de herplaatste preekstoel ligt de grafzerk van Prott. Deze siersteen lag vroeger op de kelder. 27 Het verhaal dat de steen nu nog steeds toegang geeft tot de grafkelder buiten de kerk is onwaarschijnlijk. De grafkelder bestaat ook nog als heuvel aan de oostzijde van de kerk. Van mijn grootvader Hendrik Oudman (1869-1957) is het verhaal dat de timmerlieden tijdens de bouw mensen tegen betaling in de grafkelder lieten. Van kerkelijke zijde werd dit verboden, al dan niet op verzoek van de collator jonkheer E.W. Alberda van Menkema wiens grootmoeders familie, De Hertoghe van Feringa, in de kelder was bijgezet. Het is de vraag of zijn oom, Hemmo Hylco Nauta de laatste bewoner van Rikkerda illegaal een laatste rustplaats in de kelder vond, een verhaal dat in later tijd af en toe de kop opstak. Deze overleed op 11 maart 1829; vanaf 1 januari van dat jaar was het verboden om in kerken te begraven. Toch gebeurde het nog wel eens, al dan niet met ontheffing.28 Er is van Nauta geen graf bekend in Veendam – waar zijn echtgenote begraven is – of elders, maar dat betekent niet automatisch dat hij in Lutjegast begraven is. En daarbij komt: was er in de kelder nog plek? Alleen de timmerlui in 1877 zullen het met zekerheid geweten hebben.
De toren en de klok
In het begin hebben wij met het introduceren van de torenkerk het spits afgebeten en nu komen wij aan het einde van ons historisch rondje om de kerk terug bij de toren. Daarin zijn stenen van de oude kerk verwerkt. Het lijkt op het eerste gezicht een fragment van een oude muur, maar het gaat om een nieuwe muur gemetseld van stenen van de oude kerk. 29
Van mijn grootvader is het verhaal dat hij hoog in de toren klom en de boerderijen in de Stadspolder, in 1877 ook in aanbouw, kon zien. In deze toren hangt een naoorlogse klok, die in mijn jeugdjaren stipt om 8, 12 en 6 uur geluid werd door kosteres Jantje Laanstra. De vorige klok stamde niet uit 1640, zoals websites zeggen, maar uit 1726 en had als opschrift: ME FECIT CIPRIANVS CRANS. ENCHVISAE A. 1726 en verving het in 1610 gegoten klokje dat gescheurd was. Daarop stond: GREGORIUS GREGORI. M.F. 1610. 30 Daarvoor moet er nog een andere klok geweest zijn, want in 1576 riep de schatbeurder de Lutjegasters op onder klokgelui om te komen of geld te sturen. 31
Om een lang verhaal kort te maken
Na de totstandkoming van de PKN-gemeente in 2006 gebruikte men aanvankelijk zowel de gereformeerde als de hervormde kerk van Lutjegast. Dit was te duur. Besloten werd om voor de Torenkerk van de hervormde gemeente een andere bestemming te zoeken. Uiteindelijk is de kerk, zonder het kerkhof, in 2020 gekocht door de Gereformeerde Kerk te Grootegast, een afscheiding van de Vrijgemaakte Kerk. In dit artikel is het verhaal rechtgezet dat de oude kerk als gevolg van een brand verdween. Ook is er meer duidelijkheid over de klokken; overigens is de achttiende-eeuwse kerkklok tijdens de oorlog door de bezetter geroofd. En wat het verhaal over de grafkelder betreft: het plafond vertoonde een gat, dat telkens provisorisch met aarde dichtgemaakt werd. Indien het gat inmiddels niet ‘grondiger’ gerepareerd is, kan – als het weer openvalt – met een kijker eens vastgesteld worden of Nauta er nu wel of niet is bijgezet. En dat zonder toestemming of betaling.
Over de auteur Hendrik Oudman (1953) is gepensioneerd jurist, historicus en oud-Lutjegaster. Hij werkte bij de Hengelosche Bierbrouwerij, de HES (heao) Rotterdam en Rijkswaterstaat. Hij publiceerde onder andere, met Hidde Feenstra, Een vergeten plattelandselite.
Eigenerfden in het Groninger Westerkwartier van de vijftiende tot de zeventiende eeuw (2004).
Noten
1 Groninger Archieven (vanaf nu: GrA), tg. 124 Burgerlijke stand, retro-acta, inv.nr. 270, kerkenboek Lutjegast, 175.
2 Ommelander Courant, 19 maart 1805; Groninger Courant, 22 maart 1805.
3 H. Feenstra en H.H. Oudman, Een vergeten plattelandselite. Eigenerfden in het Groninger Westerkwartier van de vijftiende tot de zeventiende eeuw (Leeuwarden 2004) 325.
4 Tresoar, Klooster Jerusalem nr. 126. PVC nr. 10597. Het olde Hiligen huus (pastorie?) viel expliciet buiten de onderhoudsplicht. Van het Hinkema huus is niets bekend.
5 In Lutjegast waren omstreeks 1500 drie priesters. R.H. Alma, ‘Schattingen en jaartax 1498-1516’, Gruoninga 46 (2001) 166-193, daar 177.
6 GrA, tg. 124, inv.nr. 270, kerkenboek Lutjegast, 169v.
7 Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, Groot placaat - en charterboek van Vriesland. Deel 1 (Leeuwarden 1768) 469 (10469).
8 R.H. Alma, ‘De Ruigewaard’, Gruoninga 50 (2005) 191-230, daar 224.
9 Justin E.A. Kroesen, ‘Voorreformatorische koorhekken in Nederland’, Jaarboek voor liturgie-onderzoek 21 (2005) 129-157.
10 Hoendrix was ‘monstercommissaris’, een inspecteur bij het leger of de vloot die toezag op soldaten of scheepsvolk en moest nagaan of alle manschappen in behoorlijke orde aanwezig waren, en ze daarbij in welke vorm ook aan hun plicht herinnerde. In wezen een soort personeelsfunctionaris.
11 Het verzoekschrift wordt volgens aantekeningen in de marge geschat op voor 1650. Groninger Archieven, tg. 2 Ommelander Archieven, inv. nr. 1020; Groninger Archieven, tg. 136 Hoge Justitiekamer, inv.nr. 1331 blz. 214v (1636).
12 GrA, tg. 124, inv.nr. 270, 169v en 175.
13 De afschriften van een door Jan Heddes geschreven clauwboekje zijn te vinden in: Historisch Centrum Limburg, tg. 16.1117 Kasteel Baarlo te Maasbree, inv.nr. 549. Het nette kaartje is opgenomen in GrA, tg. 136, inv.nr. 2580. Jan Heddes vermeldt bij het hoofdstukje ‘Lutkegast’ dat hij school aan huis hield.
14 Uitvoeriger beschreven in: Feenstra en Oudman, Een vergeten plattelandselite, 438.
15 GrA, tg. 136, inv.nr. 1354, 372.
16 GrA, tg. 623 Menkemaborg en Dijksterhuis, inv.nr. 909.
17 GrA, tg. 124, inv.nr. 270, kerkenboek Lutjegast, 175. Het koor was driezijdig gesloten.
18 GrA, tg. 258 Hervormde gemeente Lutjegast, inv.nr. 5.
19 Archief NH Gemeente Lutjegast (digitaal aanwezig bij de schrijver), koopovereenkomst 26 april 1856 ext. 24 juni 1856 nr. 21 en brief G.S. 27 augustus 1857.
20 GrA, tg. 175 Provinciaal College van Toezicht, inv.nr. 496 inzake berichten aan het College van Toezicht in 1842, 1848 en 1870. Voor 1857 en 1859 het archief NH Gemeente Lutjegast.
21 Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche Courant, 9 mei 1872.
22 GrA, tg. 175, inv.nr. 65, zie brieven 4/4 en 218/212.
23 Idem, brief 4/4.
24 GrA, tg. 175, inv.nr. 195. Brief van 16 oktober 1877. Zie ook brief van 15 oktober 1877.
25 Zie voor de teksten op de zerken o.a. Redmer Alma, ‘De Navorscher', Groninger kerken 22 (2005) 21-22.
26 W.J. Formsma, R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pathuis, De Ommelander borgen en steenhuizen (2e druk; Assen en Maastricht 1987) 239; Archief NH Gemeente Lutjegast, brief van 15 oktober 1830. De koopprijs bedroeg 10 gulden alsmede de afkoop van twee kleine grondpachten die de eigenaren van Rikkerda jaarlijks moesten betalen aan de pastorie.
27 Vriendelijke mededeling dr. H. Feenstra
28 Martin Hillenga, ‘Vijf over twaalf, Heimelijke bijzettingen in Groninger kerken’, Groninger Kerken 40 (2023) nr. 3, 6-21.
29 Vriendelijk mededeling dhr. P. Poelman te Lutjegast, gepensioneerd timmerman.
30 Zie noot 12.
31 GrA, tg. 136, inv.nr. 499. Studiezaal copieboek XI blz. 50.
Het lijkt best een logische stap, van student kunstgeschiedenis naar meubelrestaurateur. Zo verliep de carrière van Peter Jan Brouwer althans. Zijn interesse in de kunstgeschiedenis bracht de geboren Drent naar de Rijksuniversiteit Groningen, tegen het advies van zijn vader.
Deze zag altijd al een meubelmaker in zijn zoon. Na het behalen van zijn bachelor moest Peter Jan zijn vader gelijk geven. Hij werkte inderdaad liever met zijn handen dan met zijn hoofd.
‘Ik ging nadenken over wat ik eigenlijk met mijn studie kon, maar de museale wereld trok me niet en ik had ook geen zin in lesgeven. Het liefst wilde ik gewoon timmeren.’ Hij begon met houten meubels maken en volgde gedurende twee jaar de opleiding aan het Hout- en Meubileringscollege in Amsterdam. ‘Om rond te kunnen komen in het meubelmakersvak moet je met machines werken. Daar lag mijn hart niet helemaal. Ik werk liever met de hand, op ambachtelijke wijze, zoals gebruikelijk in het restauratievak.’ Hij noemt zichzelf dan ook ‘klassiek timmerman’.
Van deuvels en zwaluwstaartjes Naast het ontwerpen en fabriceren van meubels ging Peter Jan zich steeds meer bezighouden met restauratie. Dat hield automatisch meer timmerwerk in, iets wat hij als kleine jongen al machtig mooi vond. Ambachtelijk werken is echter tijdrovend en moeilijk om een goede boterham mee te verdienen. Toch koos hij voor deze manier van werken. ‘Ikeakastjes zitten met deuvels in elkaar en vroeg of laat trek je de laatjes met zo’n soort verbinding kapot. Daarom maak ik liever de ouderwetse zwaluwstaartverbindingen in de lades. Bij deze hoekverbinding zaag je in de ene hoek een gat in de vorm van een zwaluwstaart en aan de andere hoek zaag je juist een uitsteeksel in dezelfde vorm. Je kunt je voorstellen dat je dat door die vorm niet zomaar kapot trekt. Voor mij staat de zwaluwstaart symbool voor ambachtelijke houtbewerking.’ Aan de beitels waarmee hij de verbindingen maakte, is hij zeer verknocht. Die gebruikt hij het meest en hij kocht ze toen hij stage liep bij Meubelatelier Momentum in Amsterdam.
Opvolging
Peter Jans loopbaan als restaurateur kreeg een boost toen hij in contact kwam met Yvonne Nijlunsing, ervaren meubelrestaurateur en lid van de meubelcommissie van Groninger Kerken. Yvonne zocht
iemand aan wie ze haar kennis kon overdragen en die op termijn haar werk kon overnemen. De vakbroeders maakten kennis en al de volgende dag togen ze samen naar de Fraeylemaborg in Slochteren waar Yvonne de opdracht had gekregen grote kussenkasten te restaureren. Toen zij het vak leerde van Hero Mulder was háár eerste project ook daar.
Meubelcommissaris
Ook Peter Jan is lid geworden van de meubelcommissie, nadat hij door Yvonne was geïntroduceerd. Met zijn 36 jaar is hij veruit het jongste lid. ‘Het is een groep mensen vanuit verschillende disciplines, die samen op excursie naar de oude kerken gaan en dan het meubilair onderzoeken en taxeren en waar nodig herstellen. We doen onderzoek naar ouderdom, of het origineel is of geknutseld. Wie de maker is kan Yvonne door de handtekening (stijl van houtbewerking) nagenoeg feilloos vaststellen. Freerk Veldman, ook lid van
‘Het liefst wilde ik gewoon timmeren’
de commissie weet het vaak te achterhalen via de archieven, een andere manier van duiden. Juist die verscheidenheid aan disciplines maakt dat je vanuit meerdere invalshoeken kijkt. Zo ontdek je hoe oud een meubelstuk is, wie het gemaakt heeft, soms ook wie het gerestaureerd heeft en met een beetje geluk leer je het verhaal achter het stuk kennen en kun je het binnen de juiste context restaureren.’
Lijm versus constructie
Peter Jan was al vroeg geïnteresseerd in oude technieken en boeken over houtconstructies. ‘Zelfs als je weet hoe iets in elkaar hoort te zitten, weet je niet of het over honderd jaar nog bestaat. De enige manier om te weten hoe duurzaam een constructie is, is door naar oude meubels te kijken. Hoe zitten die in elkaar, hoe is de staat ervan na zoveel jaar. Zo toets je de theorie. Je ontdekt soms fouten die de oorzaak zijn van verval. Ook fouten in restauratie, vooral toen men lijm ging gebruiken. Vroeger was de lijm nog niet zo goed. Stukken die met houtconstructies in elkaar zitten, zijn meestal vrij moeiteloos uit elkaar te halen en daardoor makkelijker te restaureren dan moderne meubels. Modern gelijmd meubilair kun je bijna
niet meer deconstrueren zonder het kapot te maken.’ Vroeger produceerde men duurzamer. Met de juiste techniek kan een meubelmaker zonder lijm, maar het kost meer tijd. Ook worden de oude technieken niet meer onderwezen. Stagiairs vinden het niet meer nodig om ze te leren. Computers en machines nemen het werk over. Het zijn vooral de oudere hobbyisten die nog wel graag met hun handen werken.
Pur in de kuif
Peter Jan streeft ernaar om van Yvonne en de meubelcommissie de kennis over te nemen die anders verloren dreigt te raken. Door het restauratiewerk zelf leert hij de oude snijders kennen en hoopt hij ze mettertijd ook te kunnen hérkennen. ‘In de kerk van Wirdum heb ik het kuifstuk van een herenbank half uit elkaar gehaald. Dat bleek gerepareerd met pur en kit. Ik mocht houtsnijwerk bijmaken en zo heb ik een deel van de kaak van een leeuw gesneden. Richard Meulenbeek heeft onder meer de tandjes bijgemaakt.’ Om dit soort klussen te kunnen doen, heeft Peter Jan een tekencursus gevolgd bij de Klassieke Academie in Groningen. Ook deed hij een meubelrestauratiecursus.
In de werkplaats staan tal van middeltjes om hout bij te kleuren of af te werken. Sommige zijn nog afkomstig van Nijlunsings leermeester Hero Mulder, overleden in 1994. Omdat etiketten onleesbaar zijn geworden, is ruiken de enige manier om de inhoud vast te stellen. Foto Janna Bathoorn.
Restauratie van het hek dat herplaatst wordt om het grafmonument van Rudolf Huinga in de kerk van Uithuizermeeden. Foto Janna Bathoorn.
Mooi onderhoud
Vanuit een duurzaamheidsidee vindt Peter Jan het belangrijk om dingen uit het verleden te onderzoeken. ‘Iedereen wil iets nieuws creëren, omdat dit interessanter is om te vertellen. Imposanter dan te zeggen dat je een oude kast hebt gerestaureerd. Er zit zo veel schoonheid in oude kasten, die vertellen over kwaliteit, omgaan met moderne problemen als lijm, over het gebruik van oude verbindingen. Het is niet echt sexy om onderhoud te doen, maar ik ervaar er juist veel moois in. Alleen al de geschiedenis van een meubelstuk.’
Ondanks dat stagiairs niet meer geïnteresseerd zijn, merkt Peter Jan toch een herwaardering van vakmanschap. Binnen de particuliere sector valt hier echter geen droog brood mee te verdienen. Hij is voor zijn inkomen dan ook grotendeels aangewezen op het cultureel erfgoed. Gelukkig vindt hij het fantastisch om in de kerken te werken. ‘De sfeer en de stilte en dan die interieurs te mogen conserveren.’ En dan ’s avonds lekker de beitels slijpen. Als het aan hem ligt gaat het ambacht van meubelrestaurateur nog lang niet verloren.
Over de auteur Tjitske Zuiderbaan (tekstjes@outlook.com) was tot haar pensionering in 2021 werkzaam op het kantoor van Groninger Kerken. Ze schrijft regelmatig interviews en human interest-artikelen, onder meer voor Groninger Kerken en Terebinth; van dat laatste tijdschrift is ze ook redacteur. Recent verscheen van haar hand Dij schrift, blift. Schrijversgraven in de provincie Groningen .
Column
De desolate ruïnes van de kerken van Kirkjubøur op het Faeröerse eiland Streymoy, herbergen een onverwachte link met Noord-Nederland.
Het enige echte monumentale erfgoed op de Faeröer, vormt een tastbare herinnering aan het verhaal van de Friezen op de eilandengroep. Nelleke IJssennagger-van der Pluijm
Volgens lokale legenden, overgeleverd in zogenaamde kvađi en andere gezongen verhalen, kwamen heidense Friezen al rond 800 naar het meest zuidelijke eiland en bleven daar tot de pest in de veertiende eeuw zijn intrede deed. Een van hun belangrijkste daden is het vermoorden van een geestelijke in de gebouwen van Kirkjubøur, maar ook op andere manieren heeft hun aanwezigheid een onuitwisbare indruk achtergelaten. Zo zijn ze onderdeel geworden van het immateriële erfgoed dat nog elke dag gekoesterd wordt.
Dit verhaal van de Friezen op de Faeröer wekte al vroeg interesse van wetenschappers in Nederland. Interesse allereerst vanwege de contacten tussen de Faeröers en de Friezen, maar steeds vaker ook vanwege de vraag hoe legendevorming en ander immaterieel erfgoed zicht verhoudt tot het materiele erfgoed, zoals die monumentale ruïnes, en tot het karakteristieke landschap. De laatste jaren wekt het historische verhaal de interesse van vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en het openbaar bestuur in beide regio’s.
Wat bindt ons eigenlijk sinds die historische gebeurtenissen, vragen zij zich af. Wat kunnen we ook nu van elkaar leren, door opnieuw kennis met elkaar te maken en kennis uit te wisselen? En waar kunnen we samen optreden in uitdagingen waar kleinere regio’s en taalgemeenschappen vandaag de dag voor staan, binnen onze koninkrijken en binnen Europa? De wetenschappelijke interesse in het erfgoed bevindt zich nu in het goede gezelschap van diplomatieke interesse, aanleiding voor een gezamenlijke hernieuwde kennismaking.
Op het eerste oog zijn ze misschien tegenstrijdig, de wetenschap en de diplomatie. Wetenschap wordt vaak vertaald als de vaststelling van feiten, diplomatie als strategische onderhandeling en het vinden van compromissen. Wetenschap mag nooit een compromis zijn en over feiten valt niet te onderhandelen, maar mét feiten wel. Of beter gezegd met kennis, en met het begrip dat zaken vaak complex zijn en verschillende perspectieven kennen.
Wetenschap is kennis maken. Kennis over geschiedenissen, culturen, talen, verbindingen en processen. Diplomatie is kennismaken. Kennis maken met standpunten, contexten, historische gevoeligheden, belangen en culturen. Beide vormen van ‘kennismaking’ vragen een doorlopende investering, zodat de kennis paraat is als deze nodig is. Want kennis kun je pas uitwisselen als deze er is. Daar zijn zowel wetenschap als diplomatie voor nodig.
De afgelopen weken werd voor iedereen pijnlijk duidelijk hoe de twee velden van elkaar afhankelijk zijn. We zien voorbeelden van politieke en beleidskeuzes, die de vrijheid van wetenschap en compromisloosheid van feiten onder druk zetten. Het laat zien hoe zowel de wetenschap als de diplomatie kwetsbaar zijn, wanneer het niet meer draait om kennismaking maar om andere belangen. Diplomatie en wetenschap hebben elkaar dus harder nodig dan ooit tevoren, en hier ligt een mooie taak voor erfgoed, van legende tot kerkgebouw.
Erfgoed is opgebouwd uit feiten én uit compromissen over wat doorgegeven wordt en wat niet. Het heeft de potentie democratisch te zijn en is in elk geval veelstemmig. Maar bovenal is het dé ingang tot geschiedenissen, culturen, contexten, mensen en hun perspectieven. Erfgoed is wat ons bindt en ons context geeft. Het opent het gesprek over wat wij van waarde vinden en willen doorgeven.
Als wetenschapper op diplomatiek werkbezoek op de Faeröer, dwalen al wandelend langs de indrukwekkende kust mijn gedachten af van de kliffen, via de oude Friezen naar oude Groninger kerken. De realisatie, dat we erfgoed nodig hebben als we kennis met elkaar willen blijven maken, en plekken en verhalen van betekenis als drager hiervan, voelt tastbaarder dan het lange tijd is geweest.
Over de auteur Nelleke IJssennagger-van der Pluijm is directeur-bestuurder van de Fryske Akademy en bijzonder hoogleraar cultuurhistorie van het zuidelijk Noordzeegebied in de Vroege Middeleeuwen en Vikingtijd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij is lid van de Raad van Toezicht van Groninger Kerken. Andere toezichthoudende rollen heeft zij bij Stichting Nootstroom en het Ritske Boelema Gasthuis.
Henny Groenendijk en Remi van Schaïk
1. De ‘kerkheuvel’ van Vriescheloo gezien vanuit het zuiden, 1939. De heuvel was een restant van een veenpakket met daarin grondsporen van de verdwenen middeleeuwse kerk. Rechts op de achtergrond is de huidige, uit 1717 daterende kerk van het dorp nog juist zichtbaar. Collectie Groninger Instituut voor Archeologie.
De kerken in Westerwolde hebben een heel andere ontstaansgeschiedenis dan die in het kustgebied van de Lauwers tot de Eems. Daarbij speelt ook de afwijkende landschappelijke ontwikkeling een belangrijke rol. In dit artikel worden de opvattingen van archeologen, bouwhistorici, historisch-geografen en historici kritisch tegen het licht gehouden door hun bronnen opnieuw te analyseren. Hieruit resulteren nieuwe bevindingen, waarin de bouwgeschiedenis van de kerken een van de stukjes van deze historische legpuzzel vormt.
Betrouwbaarheid van vermeldingen in geschreven bronnen
Aan het gebruik van de oudste schriftelijke bronnen voor de Westerwoldse geschiedenis, zonder uitzondering afkomstig uit de archieven van de abdij Corvey in het oosten van Nedersaksen, zitten opmerkelijk veel voetangels en klemmen. De oudste zijn enkel in latere afschriften bewaard gebleven en sommige zijn zelfs regelrecht vervalst.1 De onderscheiden kerspelen Onstwedde, Wedde, Vriescheloo, Vlagtwedde en Sellingen, alle vallend onder het bisdom Osnabrück, worden in 1316 voor het eerst in een nauwkeurig gedateerd en betrouwbaar document vermeld (afb. 2) De plaatsnaam Onstwedde, evenals de gebiedsnaam Westerwolde, vindt als enige al vermelding in een goederenlijst van de abdij Werden uit de tiende eeuw. Over de status van de nederzetting wordt daarin niets gezegd. Natuurlijk zijn de kerspelen en daarmee hun kerken ouder dan 1316. Die kerken staan echter vermeld in ofwel onbetrouwbare ofwel niet precies te dateren documenten. De kwestie van de kerken in Westerwolde, welke dat zijn en wanneer vermeld, is in 1966 door Leesch opgehelderd. De lijst met de vijf parochiekerken, waarvan de abdij Corvey de patronaatsrechten bezat en waartoe ook die van Westerwolde behoorden, dateert niet van ca. 1150, zoals lange tijd gedacht, maar van na 1290 en vóór 1424, en blijkt een latere invoeging in het Liber Vitae van Corvey. 2 Dit is een omstreeks 1158 tot stand gekomen boekwerk voor liturgisch gebruik, voorzien van kostbare verluchting (afb. 3). Het handschrift kreeg door opname van een lijst van sinds 822 ingetreden monniken en een verbroederingslijst naast het omvangrijke Pontificale antiquum , een nogal complex karakter. Dat is nog versterkt door de vele toevoegingen in de dertiende
en veertiende eeuw. Aangezien het Pontificale als liturgisch boek, voorbehouden aan een bisschop, zo’n substantieel deel van de codex uitmaakt, zal dit boekwerk een plek gehad hebben op het altaar of in de sacristie. Wibald, abt van Corvey (1146-1158) en ook Stavelot, had namelijk in 1154-1155 van de paus een rangverhoging tot bisschop gekregen en daar hoorde een Pontificale bij. Het Liber Vitae is dus geen administratief document, hoewel de vervaardiging ervan wel past in een onder abt Wibald ingezette reorganisatie van het administratief beheer. De kerkenlijst is in deze luxe codex een vreemde eend in de bijt. Hoe die lijst tot stand kwam en waarop die teruggaat, is volstrekt onduidelijk. Een lijst in een later afschrift, teruggaand op een dertiende-eeuws, niet bewaard exemplaar, vermeldt de vijf kerken niet. Ook in latere afschriften van dit afschrift ontbreken de Westerwoldse kerken. Hun vermelding lijkt alleen in deze vermoedelijk veertiende-eeuwse lijst voor te komen.
Leesch verwijst opmerkelijkerwijs niet naar een andere bron, de Traditiones Corbeienses. Die behelst een overzicht van goederen- en kerkenschenkingen aan de abdij, waarvan Eckhardt in 1970 stellig meent dat dit bewijst dat er dankzij een schenking van koning Lodewijk de Duitser (806-876) al in ca. 875/876 kerken in Westerwolde zouden zijn, ook al werd niet gespecificeerd waar. 3 Menigeen bestempelde dat als een pure mystificatie. Niettemin drong Eckhardts aanname door tot in lokale publicaties over Westerwolde. Heel terecht uitte Buursma in 1995 twijfel aan de mogelijkheid dat er in Westerwolde al vóór 1000 kerken waren, zij het zonder een suggestie te kunnen doen omtrent hun werkelijke ouderdom.4
In de veertiende en vijftiende eeuw claimde Corvey de patronaatsrechten over de kerken daar te bezitten, maar waarop en hoever gingen die rechten terug?
↑ 2. Oorkonde van het verdrag dat de landschap Westerwolde sloot met de bisschop van Munster in 1316. Collectie Landesarchiv NordrheinWestfalen, Munster.
↗ 3. Het Liber Vitae van het klooster Corvey uit 1158. Collectie Landesarchiv NordrheinWestfalen, Munster.
→ 4. Kaart van dorpen met boerenhoeven die volgens de elfde-eeuwse Heberol leveranties moesten verrichten aan de Corveyer domeincentra van Meppen I (groen), Meppen II (zwart), Lathen (rood) en Lotten (blauw). Ontwerp Remi van Schaïk, tekening E. Bolhuis, Groninger Instituut voor Archeologie.
Feit is dat Corvey vanaf de late elfde eeuw de greep op zijn verafgelegen bezittingen kwijtraakte en dat pogingen van achtereenvolgende abten in de twaalfde eeuw het tij te keren, faalden.5 Dat kan maar tot één conclusie leiden. Corvey had in wezen toen al zijn directe bemoeienis met het verre, excentrische Westerwolde verloren. De boerenbedrijven en verplichte leveranties, waarop de abdij getuige de mooie, bewaard gebleven Heberol (register van verplichte afdrachten) in de elfde eeuw nog kon rekenen, waren terechtgekomen bij regionale aanzienlijken (afb. 4). Over kerken spreken elfdeeeuwse bronnen niet. Wat nog resteerde, waren de
Wieste
benoemingsrechten van pastoors, maar ook die zouden uiteindelijk – maar dan zitten we al in de vijftiende eeuw – terechtkomen bij de hoofdelingenfamilie Addinga, die vanaf 1391 feitelijk in Westerwolde de scepter zwaaide. De beleningen door Corvey aan lieden uit deze familie in die vijftiende eeuw zijn een duidelijke aanwijzing voor de flinterdunne rol die voor Corvey nog was weggelegd.
Na deze analyse van de meer traditionele schriftelijke historische bronnen brengen we nu achtereenvolgens de zeggingskracht van patrocinia-onderzoek, de archeologische en bouwhistorische bevindingen en de weergave op cartografische bronnen in stelling.
5. De besproken middeleeuwse kerken van Westerwolde, onderscheiden naar zandWesterwolde (geel) en zijn randvenen. Bewerking E. Bolhuis, Groninger Instituut voor Archeologie. 0
km
De patrocinia van de Westerwoldse kerken Het onderzoek naar de patrocinia (patroonheiligen) leidt tot eendere bevindingen als die over de schriftelijke bronnen en voedt de twijfel over een al te sterke en ook vroege greep van Corvey op kerken in Westerwolde. Corvey heeft in een heel aantal plaatsen elders, maar meestal wel dichter bij zijn centrale hoven, patronaatsrechten over al bestaande of net gestichte kerken verworven. Het eigen Vitus-patrocinium werd in een vroege fase als het ware overgeplant, ook al is erop gewezen dat de oudste Vituskerken in Saksen juist niet op Corvey teruggaan, maar op de abdijen St. Denis en Fulda. 6 Dat wordt nu aangenomen voor Meppen in 834, maar ook voor bijvoorbeeld Twiste, Goddelsheim, Löningen, Barnstorf a/d Hunte en Billerbeck. Het Vitus-patrocinium van Winschoten is evenals dat van de Oldehove in Leeuwarden echter wel degelijk aan Corvey te koppelen. St. Vitus in Winschoten is in dit verband natuurlijk het meest interessant. Daarover verderop meer.
In Westerwolde is een Vitus-patrocinium opmerkelijk genoeg helemaal niet te vinden. Dat lijkt reden te meer aan te nemen dat daar niet Corvey de drijvende kracht is geweest achter kerkstichting of parochievorming, maar dat vanuit de dorpsgemeenschappen reeds eigen kerken waren gesticht, mogelijk door aanzienlijke grondbezitters. De kerk van Onstwedde blijkt in 1391 gewijd aan St. Jacobus de Meerdere, maar het is onbekend of dat altijd zo is geweest. Meppen kende het St.-Vituspatrocinium, maar lijkt dat niet te hebben overgedragen aan Onstwedde, gesteld dat het een eigenkerk van Meppen zou zijn geweest. Die van Vriescheloo was gewijd aan St. Nicolaas, zij het pas aantoonbaar in 1523/24. Voordien kende ze mogelijk een ander patrocinium. Ook de kerk van Vlagtwedde was in 1402 waarschijnlijk aan Nicolaas gewijd. De patrocinia van Wedde en van Sellingen zijn helemaal niet bekend.7
Na deze wat onbevredigende conclusies over de betrouwbaarheid van de historische bronnen en de vage datering blijft de vraag of archeologische en/of bouwhistorische bevindingen ons meer houvast bieden.
De Westerwoldse kerken archeologisch en bouwhistorisch bezien
Een aantal middeleeuwse kerken in Westerwolde en wijde omgeving is bouwhistorisch onderzocht, een enkele ook archeologisch. We maken onderscheid naar enerzijds zand-Westerwolde, het kerngebied dat in de vroege middeleeuwen vanuit het Emsland is ge(her)koloniseerd en dat we als esdorpenlandschap kennen, en anderzijds de hoogveengordel daaromheen, sinds de twaalfde eeuw in rap tempo ontgonnen en resulterend in opstrekkende heerden (langgerekte percelen, lintvormige bebouwing). Het voormalige hoogveengebied ter noord- en noordwestzijde van Westerwolde zag in de late middeleeuwen een enorme ontginningsdrift met een navenante uitbouw van de kerkelijke structuur. Stagnatie trad hier pas op toen zich de oostelijke Dollardboezem vormde. Onder de Dollardklei, in de zone nu aangeduid als ‘Vennen’, ligt menige verdronken parochiekerk. Tot de zandgroep
‘In Westerwolde is een Vitus-patrocinium opmerkelijk genoeg helemaal niet te vinden.
Dat lijkt reden te meer aan te nemen dat daar niet Corvey de drijvende kracht is geweest achter kerkstichting of parochievorming.’
rekenen we Onstwedde, Vlagtwedde, Sellingen en Wedde, tot de hoogveengroep Houwingaham, Bellingwolde, Vriescheloo en Blijham. Vriescheloo, oorspronkelijk een -loo vestiging aan de Aa, beschouwen we ten tijde van de kerkstichting als een veenontginning. 8 Winschoten en Ulsda, op solitaire keileembulten in het veen, krijgen aparte aandacht (afb. 5). Het navolgende overzicht geeft de bevindingen in bovengenoemde volgorde weer.
Zand-Westerwolde
De middeleeuwse parochiekerken van Wedde, Onstwedde, Vlagtwedde en Sellingen spelen een cruciale rol in de discussie over de oudste kerkstichtingen. Toch is er weinig fundamenteel onderzoek naar gedaan, met uitzondering van Sellingen.9
Onstwedde Het dorp is strategisch gelegen op een uitloper van een grote keileemopduiking bij de samenvloeiing van Pagediep en Mussel Aa. Daarbinnen neemt de omgrachte kerk een randligging in die we in Westerwolde vaker tegenkomen. Vaak is gewezen naar Onstwedde, in de Werdense goederenlijsten pars pro toto voor Westerwolde, als Westerwoldes oudste kerkstichting.10 Sommigen maken dat ook op uit de vroegste, veertiende-eeuwse parochielijst en uit de oorkonde van 1316, waarin Onstwedde als eerste wordt genoemd. Toch is Onstwedde van het Westerwoldse vijftal de grote onbekende. In haar huidige vorm gaat de bakstenen kerk niet verder terug dan de tweede helft van de vijftiende eeuw, de toren tot de veertiende eeuw.11 We zijn hier geheel aangewezen op bouwhistorische waarnemingen. Het zet ons aan het denken dat, indien Onstwedde in de oudste bronnen van het klooster Werden zou samenvallen met Westerwolde, bij die van Corvey alleen sprake is van Westerwolde, zonder nadere specificatie van parochiekerken. Vóór de oudste gespecificeerde parochielijst is slechts sprake van ‘alle kerken in Westerwolde’. Voor Corvey waren de afzonderlijke parochies lange tijd kennelijk van onvoldoende belang.
Vlagtwedde De kerk ligt op een zandrug aan de noordkant van het dorp tegen het dal van het Veelerdiep. Ozinga dateerde de kerk in de tweede helft van de dertiende eeuw, terwijl sommigen zelfs een kern van tufsteen vermelden. Wij achten dat laatste onbewezen.12 De kerk was wel de plek waar volgens het Landrecht van 1567 (niet de versie van 1470) door de richter van Westerwolde recht gesproken werd. De middeleeuwse bakstenen kerk was blijkens de restauratie in 1975/76 slechts een bescheiden bouwwerk. De kerk had een toren, die in 1531 afgebroken zou zijn.13
Sellingen De kerk ligt op een rivierduin waaromheen een oude Eemstak slingert, en neemt ten opzichte van het dorp een uiterste randpositie in. Het kerkinterieur onderging in 1972/1973 voorafgaand aan een restauratie archeologisch onderzoek op verscheidene niveaus. De eenbeukige bakstenen kerk, in haar huidige vorm van omstreeks 1300, had een voorloper die eveneens in baksteen was opgetrokken, kenbaar aan het verloop en de opvulling van funderingssleuven, die niet corresponderen met de huidige kerk. De eerste bakstenen kerk kan maar weinig ouder zijn dan de tweede, concludeerde Halbertsma.14 Tot welke bouwfase de vele aangetroffen grafkuilen behoren, is niet zonder meer uit te maken, want er speelt meer. De grafkuilen met menselijke skeletten, zonder bijgiften, in rugligging, hoofd in het westen, zijn christelijk van signatuur, maar bevinden zich óók buiten de contouren van de opeenvolgende baksteenkerken. Bovendien ‘verloopt’ hun oriëntatie geleidelijk van WNW-OZO in het westen tot nagenoeg W-O in het oosten (afb. 6) 15 Dit kan het gevolg zijn van afwijkingen in het aardmagnetisme tijdens de verschillende bouwfasen, maar het is ook mogelijk dat de kwestie van de ‘oosting’ (de gerichtheid op het oosten al naargelang het jaargetijde of de naamdag van de patroonheilige) een rol speelt.16 Een afdoende verklaring hiervoor kunnen wij niet geven. Toch wijst de positie van de zogenaamde uitbraaksleuven van de eerste kerk niet op een
heroriëntatie. Omdat aanwijzingen voor houten staanders ontbreken en tuf niet is aangetroffen, rijst de vraag of naast het huidige, blijkbaar verbouwde kerkgebouw nóg een (oudere) kerk heeft gestaan. Zonder kennis van de bodem buiten de kerkmuren valt die vraag niet beantwoorden, maar dat hier een ouder kerkhof ligt, hebben ook anderen al terecht geconcludeerd.17 Niettemin zien wij de geleidelijke draaiing in oriëntatie niet als een overgang van heidens naar christelijk omdat een sociale stratificatie ontbreekt: de doden liggen ongekist in eenvoudige grafkuilen, handen gevouwen of armen gekruist.18 We volstaan met de constatering dat het kerkhof van voor de baksteenbouw eventueel ouder is dan de dertiende eeuw.
Wedde Het dorp ligt op een uitgestrekt rivierduin langs de Westerwoldse Aa met de kerk in uiterste noordelijke randligging. De bakstenen kerk stamt volgens waarnemingen aan het schip uit het tweede kwart van de dertiende eeuw. Tuf ontbreekt. Onderzoek naar een veronderstelde houten voorloper moest tijdens de restauratie van 1975 om veiligheidsredenen achterwege blijven.19
Al deze kerken liggen aan de rand van het esdorp, pal tegen het beekdal. Deze positie lijkt een prominente plek in de ruimtelijke ordening van het esdorp, maar kan evengoed een marginale positie betekenen, omdat de behuisde erven op het moment van de kerkstichting geen ruimte meer lieten. In dat geval volgt de randligging uit de toewijzing van een beschikbaar stukje grond buiten de boerenerven en zal de kerkstichting door een lokale aanzienlijke zijn geïnitieerd. Hier zij tegelijk gewezen op het vertekende verspreidingsbeeld van boerenerven, vaak ontleend aan het oudste kadaster. In sommige Westerwoldse esdorpen bleek na archeologisch onderzoek de
laatmiddeleeuwse spreiding daarvan af te wijken, lees: ruimer te zijn. Overigens verandert dat in de onderzochte situaties niets aan de randligging van de kerk. Tussen dorp en beekdal ontbrak verder iedere expansiemogelijkheid.
De randveenzone van Westerwolde In het veen volgde men een ander ontginningsen occupatiepatroon. Het recht van opstrek was een concurrerende ontginning die zich snel heeft voltrokken en waar men het benodigde welstandsniveau voor een kerkstichting eerder bereikte. Toch kwam de kerk ook hier soms in ‘overhoeken’ terecht, bezette dus niet per se een prominente plaats in de nederzetting. De oorspronkelijke heerdenbreedte en het opstrekkende karakter ervan liet daarentegen meer ruimte voor kerk en kerkhof. 20 Voor zover traceerbaar in de Oost-Groningse randveenzone waren de kerkhoven er inderdaad ruimer bemeten dan op het zand.
6. Gecombineerde opgravingsplattegrond van het interieur van de kerk van Sellingen (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1972/3). De geleidelijke draaiing in de oriëntatie van de grafkuilen en hun oversnijding door de koormuur duidt op een oudere begraafplaats. Tekening A. van Pernis. Bewerking E. Bolhuis, Groninger Instituut voor Archeologie.
Houwingaham De kerk, de enige die niet behoorde tot het bisdom Osnabrück maar dat van Munster, is gesticht op hoogveen dat toen minstens drie meter dik was. De nabijheid van het zeegat betekende, dat het dorp vroeg te maken kreeg met overstromingen. Onder bijna 2 m Dollardklei bracht een bodemscan de fundering van de kerk haarscherp in beeld, bestaande uit een zestiental bakstenen stiepen. Mogelijk bezat de kerk een losstaande bakstenen toren, getuige fors muurwerk dat in de jaren 1930 is waargenomen. Van tuf is geen spoor aangetroffen. Deze relatief grote zaalkerk zal heel veel bakstenen hebben gevergd. Houwingaham moet een welvarende veennederzetting zijn geweest, getuige ook twee steenhuizen met een identieke funderingswijze. Of de afwijkende bouwtrant verband houdt met het bisdom waaronder Houwingaham ressorteerde, durven we nog niet te zeggen. We dateren de kerk globaal in de dertiende eeuw (afb. 7a - 7b) 21
Bellingwolde De eerste parochiekerk stond in de Bellingwolder Vennen, nog maar onlangs herontdekt op 800 m hemelsbreed van de huidige, uit het midden van de vijftiende eeuw daterende Magnuskerk, die in het bewoningslint staat. De oorspronkelijke locatie vertoont baksteenpuin en mortelresten maar geen tuf; nadere gegevens over gebouw en fundering ontbreken.22 De grootte van het kerkterrein is afgeleid van de grootte van het perceel met het toponiem ‘Het oude kerkhof’ (afb. 8)
Vriescheloo A.E. van Giffen verwachtte in 1939/40 in de ‘kerkheuvel’ van Vriescheloo in de Vrieschelooër Vennen een ronde kerk à la de Groningse St. Walburg aan te treffen, maar groef een eenbeukige bakstenen kerk op waaraan nogal is gesleuteld (afb. 9). Van Giffen typeerde het als een vijftiende-eeuwse plattegrond. Halbertsma kwam tot een op zijn vroegst dertiendeeeuwse datering. Molema daarentegen plaatste de oudste fase op grond van de insnoering tussen schip en koor in de tweede helft van de twaalfde eeuw. 23
● Piket met locatie positie
Grens onderzoeksgebied
7a. Bodemscan van de fundering van de verdronken kerk van Houwingaham, in 1993 aangetroffen onder ca. 2 m Dollardklei. Kennelijk zijn tijdens de afbraak de bakstenen stiepen waarop het gebouw stond in het veen achtergebleven. RAAP Archeologisch Adviesbureau.
Aangezien tuf op de locatie ontbreekt, houden wij echter als vroegst mogelijke bouwdatum veiligheidshalve het tweede kwart van de dertiende eeuw aan. Wij denken dat deze locatie in de Vrieschelooër Vennen de eerste kerk was in het Westerwoldse kerspel ‘Loo’ (zoals vermeld in 1316), alias ‘Vresschenlo’ (vermeld in de lijst 1290-1424).
Blijham Minder is bekend van de eerste parochiekerk van Blijham, gelegen in de Blijhamster Vennen op hemelsbreed ca. 600 m van de huidige kerk, die uit 1783 stamt. Die oudste kerk lijkt behoord te hebben bij de opstreknederzetting en niet tot De Heemen, die als vroegste ontginning vanuit Winschoten wordt beschouwd. 24 Vanwege het Dollardgevaar is deze bakstenen kerk naar hogere grond verplaatst, vermoedelijk na 1478 maar vóór 1590. 25 Deze tweede kerk, gebouwd met bakstenen van de eerste, is uiteindelijk op dezelfde locatie in 1783 vervangen door de huidige, derde kerk.
Het is onze indruk dat de bloei van de randveennederzettingen en de snelle uitbouw van de kerkelijke organisatie met eigen kerkgebouwen niet tot verschillen in bouwsubstantie heeft geleid ten opzichte van de langzame ontwikkeling in zand-Westerwolde. Beide zones maakten gebruik van eenvoudige zaalkerken.
Kerken in Winschoten en Ulsda
De situatie te Winschoten en Ulsda is ingewikkeld, maar niet te veronachtzamen in dit Westerwoldse overzicht. Verwacht mag worden dat beide keileemopduikingen, omringd door veen, reeds in de Karolingische periode bewoning kenden, ook al is het strikte archeologische bewijs nog niet geleverd. Gelijksoortige opduikingen als die van Wagenborgen en Wilderhof brachten al wel tiende-eeuws aardewerk aan het licht, maar in Winschoten dateert het oudst aangetroffen aardewerk vooralsnog uit de latere middeleeuwen. 26 Bovendien liggen beide locaties nabij samenvloeiingen van beken, een onmiskenbaar strategisch voordeel.
De verdronken nederzetting Houwingaham ligt in een plas-drasgebied dat grenst aan een waterbergingsgebied bij Nieuweschans. De kade volgt de contouren van het terrein waar onder de Dollardklei kerk en kerkhof nog liggen. Foto Mark Schuurman/Anderbeeld.nl.
→ 8. De locatie van de eerste kerk van Bellingwolde tekende zich in 2015 westelijk van het bewoningslint af als een venige laagte in de Dollardklei. Dit kerkterrein lag net als dat van Vriescheloo vermoedelijk op een veenbult die later is afgegraven. Foto Henny Groenendijk.
↑ 9. De ‘kerkheuvel’ van Vriescheloo tijdens het archeologisch onderzoek in 1939/40. Vrijgelegd is de fundering van een eenvoudige bakstenen zaalkerk, gelegen op een veenrestant dat de tand des tijds had doorstaan (zie ook afb. 1). Collectie Groninger Instituut voor Archeologie.
↓ 10. Detail met beide kerken in Winschoten op de gewestkaart van Jacob van Deventer, 1543. Bron: C. Koeman, Gewestkaarten van de Nederlanden door Jacob van Deventer 1536-1545 (1994).
← 11. Geologische en Agronomische Kaart van Winschoten, 1851, detail. De Garst en de hoogte met de Marktpleinkerk
Winschoten - I & II Het huidige geheel bakstenen kerkgebouw op de Markt (Winschoten-II), dat St. Vitus als patrocinium heeft, dateert van omstreeks 1275 en heeft een losstaande toren uit de dertiende eeuw. Zestiende-eeuwse documenten gewagen echter van afbraak van een andere kerk. Die kerk, in 1543 aangeduid als ‘die olde kerck mit den toorn’ (Winschoten-I) en nog vereeuwigd door de bekende cartograaf Jacob van Deventer op een gewestkaart van 1545, moet ouder zijn dan de Marktpleinkerk en kan zomaar vroegromaans zijn geweest (afb. 10) 27 Waar die exact stond, is archeologisch nimmer uitgemaakt. Aannemelijk is het Sint-Vitusholt ten zuidwesten van Winschoten, en wel nabij De Garst, een keileembult die we beschouwen als Winschotens oudste bewoningskern (afb. 11).28 Er valt wat voor te zeggen de locatie te zoeken op het punt waar de Hofstraat op de weg Sint Vitusholt uitkomt. Aangezien daar blijkens het gerechtsprotocol van 1658 sprake is van een pastorie als belending (‘achter S. Vitus holt naest an de pastorie gelegen’), kan dit erop wijzen dat die kerk daar in de buurt stond. 29 De hoge Garst was gescheiden van de hoogte waarop de laat-dertiendeeeuwse kerk verrees, door de Olde Rensel, een watertje dat later noordelijk van Winschoten is geleid. De Garst en het omringende Zuiderveen vormden zo de oudste parochie. 30 De bewoningskern rond de kerk met rondom gelegen kerkhof won in de loop van de dertiende eeuw aan belang en ging een eigen parochie vormen: dit heeft omstreeks 1275 tot de bouw van de huidige Marktpleinkerk geleid.
Onbekend is welk patrocinium die oudste kerk heeft gekend, de suggestieve naam Sint Vitusholt westelijk van De Garst ten spijt. Blijft evenwel staan, dat een kerk van Winschoten ontbreekt in de veertiende-eeuwse Corveyer kerkenlijst, waarin ook de Westerwoldse kerken voorkomen (en evenmin in andere vergelijkbare lijsten). De abt van Corvey pretendeerde in 1474 wèl de voogdij over de (!) kerk van Winschoten te hebben en die al meer dan honderd jaar aan de hoofdelingenfamilie Addinga te hebben beleend.31 Het valt niet uit te sluiten dat Corvey pas bij de stichting van de nieuwe kerk in 1275 bemoeienis heeft gekregen met Winschoten en bij die gelegenheid het Vituspatrocinium heeft geïntroduceerd. Wij denken dat Roemeling dat indertijd juist heeft gezien.
Ulsda De parochiekerk van Ulsda lag eveneens op een keileembult, maar van veel geringere omvang dan die van Winschoten. De ligging bij de samenvloeiing van Pekel Aa en Westerwoldse Aa stroomafwaarts van Winschoten is echter uitermate strategisch. De kerklocatie was lange tijd ongewis tot burgemeester Vasbinder van Bellingwolde in 1955 muurwerk opgetrokken van ‘kloosterstenen’ documenteerde. Dit werd aan de kerk toegeschreven vanwege het toponiem ‘Oude kerkhof’ en de vondst van een menselijk schedelfragment. In 2007 leverde een veldverkenning nog een aanwijzing met de vondst van een ornamentele baksteen (afb. 12). 32 De maten van het opgaande muurwerk zijn onbekend, maar de kerk heeft twee
torens bezeten en dat niet alleen: mogelijk was er ook tuf toegepast, wat uit het volgende mag blijken. Het lot van Ulsda was sterk verbonden met de vorming van de Dollardzee. In 1462 werd de parochie Ulsda samengevoegd met Beerta, aangezien Ulsda zelf was ondergelopen en de kerk buiten gebruik was geraakt. Omstreeks 1505 werd ze afgebroken. De stenen van de grote toren en een aanzienlijk muurrestant hebben gediend voor de bouw van de tweede Beertster kerk (1506), waarvan de noordmuur tufsteen bevat (afb. 13)! Zo beschouwd kan Beerta’s noordmuur een nagalm zijn van de Ulsder kerk. Bellingwolde kreeg ook afbraakmateriaal, ditmaal van de kleine toren, hetgeen suggereert dat de Ulsder kerk geen kleintje was. 33 Wat de toepassing van tuf in Ulsda’s kerk betreft, blijft de bewijsvoering dun. Wel valt er nog iets bijzonders op te merken. Ulsda zal gezien het -wide suffix (Olswyda, Ulswida) een relatief oude nederzetting zijn – ouder dan de omringende veennederzettingen –en als zetel van een seendgericht een centrumfunctie binnen de landschap Reiderland hebben vervuld. Daarvoor heeft Knottnerus de nodige argumenten aangedragen. 34 Het zou dan ook goed kunnen dat het zegel van Reiderland een ietwat geromantiseerde verbeelding van de Ulsder kerk bevat. Daarop is immers een forse kerk met een grote en een kleine toren weergegeven (afb. 14). In 2011 liet Knottnerus nog in het midden of dat zegel de kerk van Reide, Ulsda of Winschoten-Sint-Vitusholt afbeeldde. Bij nader inzien lijkt die van Ulsda met twee torens de beste kaarten te hebben, omdat Sint-Vitusholt gezien de weergave op de gewestkaart van Van Deventer afvalt. Over die van Reide of Reiderwolde is geen zinnig woord te zeggen. De Ulsder kerk zou dan net als die van Midwolda voor het Oldambt, Sebaldeburen voor Langewold en Oldehove voor Humsterland symbool hebben gestaan voor het landschapszegel. 35
In de westelijke Dollardboezem maken de kerkopgravingen van Scheemda en Midwolda inzichtelijk hoe buurnederzettingen een volstrekt verschillend parcours konden volgen. 36 De dertiendeeeuwse, bakstenen parochiekerk van Scheemda kampte met verzakking van de fundamenten waarvan men zich tijdens de bouw geen rekenschap had gegeven. Dat leidde al binnen een eeuw iets verderop tot herbouw, met inbegrip van een aantal aanpassingen zoals een losstaande toren. Een aanvankelijke misslag werd hier snel en doeltreffend ongedaan gemaakt. De dertiendeeeuwse bakstenen kerk van Midwolda daarentegen verrees op een stabiele zandrug en het buitengewone ontwerp veronderstelt dat hier een ervaren bouwteam aan het werk is geweest. De kerk met haar vier torens op de hoeken moet de Ulsder kerk als symbool voor het landschapszegel verre in de schaduw hebben gesteld. Tufsteen lijkt in Scheemda alleen secundair te zijn verwerkt; sporen van een houten voorloperkerk zijn niet aangetroffen. In de agrarische veennederzettingen van Noordoost-Groningen hebben houten kerken vermoedelijk ontbroken, wat op zich een opmerkelijk verschil met de situatie in Oostfriesland zou zijn. 37
12. Deze halfronde en 8 cm dikke vormsteen van roodbakkende klei lag in 2007 in Ulsda tussen ander middeleeuws baksteenpuin en was vermoedelijk vermetseld in de Ulsder kerk. Rondstaven werden in de noordelijke baksteengotiek veelvuldig toegepast aan kerkportalen, gewelfbogen en vensters. Foto Henny Groenendijk.
13. De noordgevel van de kerk van Beerta, met in het muurvlak rondom het dichtgezette portaal op willekeurige wijze verwerkte tufsteen. Nota bene: de natuurstenen profielen van de dichtgezette rondboogopening dateren uit de periode rond 1500 en zijn uitgevoerd in Bentheimer steen. Foto Edwin Rittersma.
Parochiekerk en bisdom
Landschapplijke ligging
Bellingwolde
Type nederzetting Bouwhistorisch onderzoek
Osnabrück hoogveengordel agrarische veennederzetting
Archeologisch onderzoek Bouwmateriaal Omvang hoofdgebouw
veldverkenning 2014 baksteen, XIII onbekend
Blijham Osnabrück hoogveengordel agrarische veennederzetting baksteen, XIII onbekend
Houwingaham Munster hoogveengordel agrarische veennederzetting
fundering 1993; kerkhofcontour 1998/99 baksteen, XIII ca. 35 x 13 m
Onstwedde Osnabrück grote pleistocene opduiking esdorp restauratie 1981/84 baksteen, XIII? 33,5 x 11 m
Sellingen Osnabrück rivierduin Ruiten Aa esdorp restauratie 1972/73 opgraving interieur 1972/73 baksteen, XIII 22,5 x 9 m
Ulsda Osnabrück pleistocene opduiking in veengebied vroegmiddeleeuwse bewoningskern? opmetingen 1955; veldverkenning 2007 baksteen (+tuf?), ouder dan XIII? onbekend
Vlagtwedde Osnabrück rivierduin Ruiten Aa esdorp restauratie 1975/76 baksteen, XIII 25 x 9 m
Vriescheloo Osnabrück hoogveengordel agrarische veennederzetting
opgraving kerkheuvel 1939/40; veldverkenningen baksteen, XIII 22 x 10 m
Wedde Osnabrück rivierduin Westerwoldsche Aa esdorp restauratie 1975 baksteen, XIII 22 x 7 m
Winschoten-I onbekend pleistocene opduiking
vroegmiddeleeuwse bewoningskern? later veennederzetting onbekend onbekend
Winschoten-II Osnabrück pleistocene opduiking agrarische veennederzetting, later marktplaats baksteen, XIII 44 x 11 m
Tabel 1: Alfabetisch gerangschikt overzicht van de middeleeuwse parochiekerken in Westerwolde c.a. met hun landschappelijke kenmerken, de bisdommen waartoe ze behoorden en enkele bouwtechnische kenmerken.
→ 14. Natekening van het landschapszegel van Reiderland 1276, waarschijnlijk enigszins geromantiseerd, voorstellende de kerk van Ulsda. Bron: P.J. Blok e.a. (eds.), Oorkondenboek Groningen en Drente I (1895) pl. V, 3.
↓ 15. Overzichtskaart van (voormalige) tufstenen kerken in de provincie Groningen. Bron: H.G. de Olde (2003), bewerking door Richard Bos, Leeuwarden.
Uithuizen Usquert Warffum
Eelswerd
Vierhuizen
Eenrum Leens
Klein Maarslag
Baflo
Doezum
Marum Oldekerk
Kantens Holwinde
Garsthuizen Godlinze Bierum
Holwierde ’t Zandt
Winsum Middelstum Westeremden
Sauwerd
Groot Wetsinge Noordhorn Zuidhorn
Hoogkerk Niekerk
Stedum Bedum
Leermens Uitwierde Zeerijp Loppersum Tjamsweer
Wittewierum
Noord wolde
Zuidwolde
Groningen
Noordlaren
Termunten Farmsum
Hellum Siddeburen
Schildwolde Noordbroek
Kerken met oorspronkelijk tufsteenwerk; soms (deels) bij restauratie vervangen; soms mogelijk secundair verwerkt; sommige kerken geheel of gedeeltelijk bepleisterd.
Kerken met secundair gebruikt tuf: afkomstig van een tufstenen voorganger, of van elders afkomstig.
Niet meer bestaande kerken: afgebroken en niet herbouwd of nieuwbouw zonder gebruik tuf.
Plaatsen waar in geringe mate tuf is aangetroffen; het bestaan van een voorgaande tufstenen kerk kan hieruit niet worden afgeleid.
Beerta
kerken met oorspronkelijk tufsteenwerk; soms (deels) bij restauratie vervangen; soms mogelijk secundair verwerkt; sommige kerken geheel of gedeeltelijk bepleisterd
De ‘kwestie’ van het bouwmateriaal Architectuurhistoricus Ozinga (1902-1968) en archeoloog Halbertsma (1920-1998) hebben zich, ieder vanuit hun discipline, het hoofd gebroken over de vijf oudste parochiekerken van Westerwolde, zoals die opduiken in de Corvey-lijst die, dachten zij nog, van omstreeks 1150 dateerde. De huidige kerken moesten wel een houten voorloper hebben gekend. Halbertsma zag het ontbreken van tufsteen zelfs als aanwijzing dat de toepassing van baksteen direct volgde op de houtbouwfase. Met deze aanname is niets mis, ware het niet dat de Corvey-lijst van veel later datum is. Dat haalt Halbertsma’s Westerwoldse speurtocht onderuit. Zo bleef zijn onderzoek te Sellingen in dit opzicht vruchteloos, maar dat deed zijn geloof aan een houtbouwfase in Sellingen, evenals in Wedde en Vriescheloo, niet wankelen. Hij had het verschijnsel immers ook waargenomen in de kerken van Rolde, Sleen, Peize, Zuidlaren en Noordlaren. 38 Niettemin blijft de hout-tuf-baksteensuccessie in de kerkenbouw de gemoederen bezighouden. De Olde gaf een zeer gedetailleerd overzicht van de toepassing van tuf aan Groninger kerken, waarbij Westerwolde blanco bleef (afb. 15). Van der Ploeg wijst op het kostenaspect van bouwen in tuf, waardoor veel kerken in de Friese landen tot in de dertiende eeuw nog van hout waren, toen baksteenbouw al opgeld deed. 39 Haiduck toonde aan dat bouwen met tuf regionale modes volgde en slechts een korte periode besloeg, in het Duitse kustgebied van circa 1150 tot 1200. Aan de benedenloop van de Eems stimuleerde de aanwezigheid van geschikte klei al kort na 1200 de productie van baksteen.40 De toepassing van baksteen in onze streken is inmiddels scherper te dateren: de mening heeft postgevat dat de baksteenarchitectuur in Friesland en Groningen niet vóór circa 1230 van start kan zijn gegaan.41 Regionale voorkeur en beschikbaarheid van grondstoffen kunnen nog steeds verschil maken. Daarnaast vertonen ook de funderingstechnieken landschapsgebonden trekken. In het Oost-Groningse en Oostfriese randveengebied, waar het laatmiddeleeuwse steenhuis een goed onderzochte objectcategorie is, paste men in het veen uitgegraven funderingssstroken met ingespoeld zand toe (slempgoten), wanneer het pleistocene zand binnen bereik lag. Dat geldt onverkort voor kerkfunderingen, zoals vastgesteld in Scheemda, Midwolda en Vriescheloo.42 Uitzondering hierop vormt Houwingaham, waar men zich voegde naar de bijzondere bodemomstandigheden. Hier moet een zeer ervaren bouwploeg hebben gewerkt.
Cartografische bronnen
Voor ons doel is feitelijk alleen de oudste weergave van het gebied op de in 1545 voltooide gewestkaart van Jacob van Deventer relevant (afb. 16). Alle andere zijn van aanmerkelijk latere datum en staan te ver af van de middeleeuwse werkelijkheid. We spiegelen ons daarbij aan wat Versfelt eerder over de kerken van het Oldambt heeft geconstateerd.43 Op de gewestkaart van Friesland zijn ook Stad en Lande en Westerwolde, alsmede
‘Op deze gewestkaarten staan de dorpen aangegeven door de afbeelding van de plaatselijke kerk.’
Drenthe vertegenwoordigd. Op deze gewestkaarten staan de dorpen aangegeven door de afbeelding van de plaatselijke kerk. Voor Noord-Holland, Drenthe en het Oldambt is vastgesteld dat die afbeeldingen in hoge mate met de toenmalige werkelijkheid overeenstemmen. In het cartografische onderzoek waarin ook andere, latere kaarten betrokken zijn, doen zich natuurlijk wel problemen voor die verband houden met latere verbouwingen, branden of andere calamiteiten. Ook is het een probleem dat niet altijd duidelijk is of er klokkentorens of klokkenstoelen worden weergegeven. Voor Westerwolde in ruime zin proberen we het procedé van Versfelt toe te passen en lopen de weergave dorp voor dorp langs in dezelfde volgorde als in de voorgaande paragraaf.
De kerk van Onstwedde (door Van Deventer thorns genoemd) is weergegeven als een eenbeukig schip met aangebouwde toren, voorzien van een hoge naaldspits, precies zoals die er vandaag de dag nog is en zoals door Ozinga beschreven (afb. 17.1) 44
Vlagtwedde (weddelaech op de kaart) toont een eenbeukige kerk, die op het moment van opmeting slechts een dakruiter lijkt te hebben. Niet vreemd, want een klokkentoren zou in 1531 afgebroken zijn (afb. 17.2).45
Sellingen (sellick op de kaart) kende een eenbeukige kerk. Vermoedelijk is er een vrijstaande houten klokkenstoel getekend, zoals die er tot het begin van de negentiende eeuw nog heeft gestaan (afb. 17.3).
Bij Wedde is in dit geval is de kerk moeilijk te onderscheiden van het pal daarvoor getekende Huis te Wedde en de om de kerk heen getekende bomen. Maar het lijkt toch om een eenbeukige kerk te gaan met een koorsluiting. Schip en koor zijn pas sinds de oorlogsschade in 1666 onder één zadeldak gebracht. Er lijkt geen klokkentoren te zijn getekend (afb. 17.4).
17. De Westerwolder dorpen, aangegeven met een afbeelding van de plaatselijke kerk, op de gewestkaart ‘Frieslandt’ (Noordoost-Nederland) van Jacob van Deventer, 1543. Bron: C. Koeman, Gewestkaarten van de Nederlanden door Jacob van Deventer 1536-1545 (Alphen
De kerk van Houwingaham was al geruime tijd verdwenen en is derhalve niet door Van Deventer ingetekend.
De kerk van Bellingwolde is getekend als eenbeukig schip met waarschijnlijk recht gesloten koor onder één dak, een eenvoudige zaalkerk. Daarnaast waarschijnlijk een vrijstaande houten klokkenstoel. Dit moet de tweede kerk uit de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn; de eerste zal toen al afgebroken zijn geweest. (afb. 17.5).
De kerk van Vriescheloo (Vrieslo) is getekend als een eenbeukig schip met naar het lijkt aangebouwde klokkentoren met zadeldak. Aangezien deze kerk niet meer bestaat en in 1717 op een andere plaats vervangen werd door de huidige, zijn we volledig aangewezen op Van Giffens archeologisch onderzoek. Die heeft evenwel geen spoor van een klokkentoren aangetroffen, ofschoon het opgravingsvlak ruim genoeg was. Heeft Van Deventer het hier wel juist gezien?
De tweede kerk van Blijham (Blijenham) lijkt getekend als eenbeukig schip met mogelijk halfrond koor, naar het schijnt onder één dak, en daarnaast waarschijnlijk een vrijstaande houten klokkenstoel, zoals in Vlagtwedde en Sellingen. Aangezien die kerk verdwenen is en de huidige van 1783 dateert, hebben we geen referentiemateriaal (afb. 17.6)
Winschoten-I (afb. 10) is indertijd door Versfelt al bekeken. Aangezien deze kerk in 1543 werd
afgebroken, maar tijdens de terreinopname er blijkbaar nog stond, is er geen enkele andere bron om deze weergave te beoordelen.46
Ulsda kon uiteraard niet ingetekend worden, omdat de kerk toen al was afgebroken.
Een regionaal-vergelijkend perspectief: Drenthe en Emsland Welk beeld doemt op wanneer we het aangrenzende Zuidoost-Drenthe en het Duitse Emsland ook in ogenschouw nemen? We hebben dat elders al gedetailleerd en onder bijvoeging van opgravingsplattegronden besproken voor Emmen, Aschendorf en Meppen.47 We willen daaraan nog Roswinkel toevoegen, maar bepalen ons tot de concluderende bevindingen. Emmen is de oudste kerkstichting. Ze dateert uit het midden van de negende eeuw, was uitgevoerd in hout en eenbeukig. Deze kerk onderging tweemaal een verbouwing in hout, om in de vroege dertiende eeuw te worden vervangen door een driebeukig bakstenen exemplaar. Tuf ontbreekt. De oudste graven dateren uit de eerste helft van de negende eeuw en hun positie en grafbijgiften duiden ze als ‘vroeg-christelijk’. Emmen vormde een regionaal machtscentrum in de vroege middeleeuwen en de kerk had allure. Verspreid in Drenthe zijn meer houten kerken uit de vroege fase van het christendom gedocumenteerd. Bij een aantal is tuf toegepast. Daarmee vergeleken was zand-Westerwolde mede door zijn afzijdige ligging geen ‘klein Drenthe’. Emmen viel, evenals het hiernavolgende en minder belangrijke Roswinkel, onder het bisdom Utrecht.
De kerk van het tegen Westerwolde aanliggende Roswinkel is van geheel andere orde. Ze dateert van voor 1395, maar is al in 1759 afgebroken en van de bouwsubstantie is niets bekend. Roswinkel is een veennederzetting, waarschijnlijk gesticht door boeren die tijdens de Dollardinundaties in de late dertiende of vroege veertiende eeuw hun heil zo ver zuidwaarts zochten, aangezien de veengordel in noordelijk Westerwolde al geheel was gekoloniseerd.48 In Emsland eisen de kerken van Aschendorf en Meppen, beide aan de Eems, onze aandacht op. Beide vielen onder het bisdom Osnabrück. In de tweede helft van de negende eeuw verrees in Aschendorf een houten kerk, waarin volgens het opgravingsverslag vijf bouwfasen zijn onderscheiden, om in de tweede helft van de dertiende eeuw plaats te maken voor een bakstenen exemplaar. Tuf ontbreekt. De status van doopkerk positioneert Aschendorf als vroeg regionaal machtscentrum. Het patrocinium St. Amandus is buitengewoon interessant, omdat dit wel wijdverspreid is in middeleeuws Vlaanderen, maar in Duitsland nauwelijks wordt aangetroffen. De kerk van Meppen is nog ouder dan de St. Amandus, eveneens een doopkerk die in 834 als
Noten
1 Henny A. Groenendijk en Remi van Schaïk, ‘Isolated and backward Westerwolde (Groningen, The Netherlands)? A confrontation of archaeological and historical data from the Middle Ages in a wider geographical context’, Palaeohistoria 61/62 (2019/2020) 273344, specifiek 288-299. Wat daar gedocumenteerd besproken is, wordt hier niet nogmaals geannoteerd. Hetzelfde geldt voor het nadien verschenen overzichtswerk van Jochem Abbes e.a. (red.), Landschapsbiografie 2 van Westerwolde (Assen 20222).
2 Wolfgang Leesch, ‘Das Corveyer Pfarrsystem’, in: Kunst und Kultur im Weserraum 800-1600. Ausstellung des Landes Nordrhein-Westfalen Corvey 1966, I Beiträge (Munster 1966) 43-76, aldaar 43-44, 69-72. Paul Noomen, ‘Middeleeuws Westerwolde’, in: Abbes e.a. (red.), Landschapsbiografie, 102-123, aldaar 107, gaat ervan uit dat de lijst uit de twaalfde eeuw dateert en dat de niet nader gespecificeerde kerken in Westerwolde er in de veertiende eeuw bijgeschreven zijn, maar dat strookt niet met eerder gepubliceerd codicologisch onderzoek van resp. E. en K.-H. Krüger.
3 Karl August Eckhardt, Studia Corbeiensia (Aalen 1970) 310 sub § 645.
4 Albert Buursma, Geschiedenis van Westerwolde. IV De kerken (Groningen 1995) 18.
5 Westerwolde wordt in de 451 bewaard gebleven brieven van abt Wibald (1146-1157) in tegenstelling tot de Oldehove in Leeuwarden niet vermeld! Vgl. Martina Hartmann (ed.), Das Briefbuch Abt Wibalds von Stablo und Corvey (Hannover 2012).
6 Hedwich Röckelein, Reliquientranslationen nach Sachsen im 9. Jahrhundert. Über Kommunikation, Mobilität und Öffentlichkeit im Frühmittelalter (Stuttgart 2002) 87.
7 Noomen, ‘Middeleeuws Westerwolde’, 107, beschouwt de kerk van Onstwedde als een dochter van Meppen en een eigenkerk van Corvey. Die kerk mag dan vermoedelijk wel de oudste van Westerwolde zijn, dat bestempelt haar nog niet tot een eigenkerk van Corvey. Zijn suggestie dat de kerk van Sellingen Margaretha als patrocinium zou kunnen hebben gehad, mist grond.
basilica te boek staat en na 836 aan St.Vitus wordt gewijd, toen de missiepost Meppen aan het klooster Corvey kwam. In het eerste kwart van de dertiende eeuw volgde een verbouwing tot romaanse kerk, opgetrokken in blokken zandsteen. Of deze zandstenen kerk een houten voorloper verving, is ook uit recent onderzoek nog niet duidelijk.49
In de gebieden die direct aan Westerwolde grensden, oostelijk Drenthe en westelijk Emsland, zien we een lokale elite die in een vroege fase het christendom omarmt om haar eigen macht te vestigen en uit te breiden en overgaat tot kerkstichting. Dat is het fenomeen van de ‘eigenkerk’. Dit werd voor Emmen en Aschendorf vastgesteld. Voor Westerwolde was dit nog niet opgemerkt, maar onzes inziens zou dat zeker voor de kerk van Onstwedde kunnen gelden. Of dat ook geldt voor de andere zand-Westerwoldse kerken is vooralsnog een hypothese. Isenberg, die vooral in het Ruhrgebied veel onderzoek heeft gedaan, benadrukt dat tot ver in de twaalfde eeuw eigenkerken werden gesticht. Die vertonen een vrijwel identieke, eenschepige plattegrond, een bouwschema dat omstreeks 1200 in onbruik raakte.50
Het ontbreken van tuf in Westerwolde is beslist
8 H. Groenendijk e.a., ‘Terug naar Vriescheloo (Gr.)’, Paleo-aktueel 22 (2011) 65-74.
9 Voor de bouwhistorische dateringen: M.D. Ozinga, De Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, VI,1 Oost-Groningen (’s-Gravenhage 1940).
10 Laatstelijk nog in Ruut Wegman en Marlies Sanders, 'Atlas van kerspelen en marken', in: Landschapsbiografie, 372-545, aldaar 438.
11 Ozinga, Oost-Groningen, 107-108; corpusroemeling.nl/Onstwedde.
12 Datering: Ozinga, Oost-Groningen, 215-216. Alleen Halbertsma vermeldt tufsteen, maar komt er later niet op terug, vgl. H. Halbertsma, ‘Sellingen’, Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 72:10 (1973) 99-100, aldaar 99 met Idem, ‘Wedde’, ibidem 76:1 (1977) 34. Niettemin heeft menigeen dit kritiekloos overgenomen. Wij volgen in dezen H.G. de Olde, ‘Tufstenen kerken in Groningen’, Groninger Kerken 19 (2002) 4-30, aldaar 10, die tufsteen onaannemelijk acht, en het restauratieverslag van P.L. de Vrieze, aangehaald in: C.J. Wegman en R.M.A. Wegman, Westerwolders en hun woningbezit van 1568-1829, II Het dorp Vlagtwedde 1 (Wierden 1993) 340-343. Een waarneming uit 2000 door B.J. Harding aan de rand van het Vlagtwedder kerkhof bracht wel baksteen, maar geen tufsteen aan het licht (e-mail d.d. 18.12.2022).
13 Rechtspraak: Wegman en Sanders, ‘Atlas’, 473. Toren: Wegman en Wegman, Vlagtwedde, 340-343.
14 Halbertsma, ‘Sellingen’, 99.
15 Veldtechnicus A. van Pernis constateert in het opgravingsverslag dat de oriëntatie van de graven verschillend is. Wij komen door het combineren van opgravingsplattegronden tot de conclusie dat het een geleidelijke draaiing betreft. Archief RCE, Amersfoort nr. 1992-057.
16 Harry de Olde, ‘De oosting van middeleeuwse kerken’, Groninger Kerken 14 (1997) 51-64 en 85-94.
17 corpusroemeling.nl/Sellingen.
18 Eén graf vertoont een dode in zijligging, maar die positie kan een lichamelijke oorzaak hebben. Tijdens de opgraving van 1972-1973 is geen skeletmateriaal geborgen.
opmerkelijk gezien de toepassing in het Nederlandse en Duitse kustgebied, zoals door Haiduck in kaart is gebracht.51 De recentere inventarisatie door De Olde heeft evenwel uitgewezen dat het gebruik van tuf in het Groningerland niet beperkt is tot de kustzone, maar ook in het pleistocene achterland wordt aangetroffen. Veronderstelde problemen met moeilijk begaanbare transportroutes waren blijkbaar niet doorslaggevend. In aansluiting op hetgeen we eerder over bisdomvorming en ontwikkeling van landsheerlijkheid naar voren gebracht hebben, zijn we geneigd de mate van greep van de bisschoppen op hun landsheerlijke territorium voor Utrecht hoger in te schatten dan die voor Osnabrück, juist vanwege de aanhoudende conflicten met de abdij van Corvey.52
In het voorafgaande hebben we proberen duidelijk te maken dat in Westerwolde en directe omgeving nog geen oudere dan dertiende-eeuwse kerken zijn ontdekt. Een voorlopige conclusie is wel dat de vijf parochiekerken in Westerwolde, genoemd in 1316, niet per se ouder zijn dan die in de veengordel rondom. De maatvoering is evenmin significant anders;
19 Ozinga, Oost-Groningen, 218-219; Halbertsma, ‘Wedde’, 34; corpusroemeling.nl/Wedde.
20 E. Wassermann, Aufstrecksiedlungen in Ostfriesland. Ein Beitrag zur Erforschung der mittelalterlichen Moorkolonisation (Göttingen 1985) 109-110.
21 Voor de ontdekking van de kerklocatie: Henny Groenendijk en Wolfgang Schwarz, ‘Onder de Dollardklei’, in: H. Elerie, W. Foorthuis en K. Siderius (red.), Grenzeloos. De identiteit van het landschap in de Eems Dollard Regio (Groningen 1993) 70-71. Voor het latere nederzettingsonderzoek in 1998/99: Henny Groenendijk en Rolf Bärenfänger, Gelaagd landschap. Veenkolonisten en kleiboeren in het Dollardgebied (Bedum 2008) 66-70. Voor de torenlocatie: Privé-archief Vasbinder (Bellingwolde z.j.) nr. 87.
22 Zie: Jan Huizing, ‘Het oude kerkhof van Bellingwolde eindelijk gevonden’, Historisch Jaarboek Groningen (2015) 115-118. Zie ook: corpusroemeling.nl/Bellingwolde, waar terecht is geconstateerd dat bij Ozinga, Oost-Groningen, 30, sprake is van verwarring met Houwingaham. De oorspronkelijke kerk, die in 1438 werd verwoest en afgebroken, stond er niet meer; vgl. ook Wegman en Sanders, ‘Atlas’, 388 en 391. Voorts: Henny Groenendijk, ‘Archeologie’ in: Abbes e.a. (red.), Landschapsbiografie, 70-99, aldaar 97-98.
23 A.E. van Giffen, ‘Historische objecten (De oude kerkheuvel te Friescheloo)’, Verslag van het Museum van Oudheden te Groningen 1938/1939, 93-100; Halbertsma, ‘Sellingen’, 99, en Jan Molema, ‘De opgravingen op het kerkhof van het verdronken dorp Scheemda’, Palaeohistoria 32 (1990) 247-270, aldaar 257.
24 Wegman en Sanders, ‘Atlas’, 403.
25 Wegman en Sanders, ‘Atlas’, 401. Een dertiende-eeuwse baksteen van onder de vloer van de huidige kerk zou nog van de eerste kerk afkomstig zijn, zie Groenendijk, ‘Archeologie’, 98.
26 Voor Wagenborgen: H. Groenendijk, ‘Nu ook vroegmiddeleeuws aardewerk uit Wagenborgen’, Historisch Jaarboek Groningen (2001) 135-136. Voor Wilderhof: H.A. Groenendijk, ‘Schervenvondst
alleen Onstwedde is een uitbijter met 33,5x11 m. In de veengordel valt Houwingaham op met buitenmaten van 33x13 m. De maatvoering van de kerkhoven is wel duidelijk anders: die in de esdorpen is beperkt van omvang, die in de veengordel ruimer bemeten ten gevolge van de geheel andere nederzettingsstructuur.
We komen tot de slotsom dat de vijf Westerwoldse kerspelen, zoals genoemd in 1316, een graad van organisatie bezitten die in een tijdsbestek van enkele eeuwen uitgekristalliseerd moet zijn. Concrete kerken komen pas tevoorschijn in de kerkenlijst van na 1290. Bezittingen van de abdij Corvey in Westerwolde, zonder nadere plaatsbepaling, zijn in ieder geval aanwijsbaar in de elfde eeuw, maar kerken of patronaatsrechten van kerken worden dan niet genoemd. In de veengordel rondom Westerwolde voltrok zich de uitbouw van een kerkelijke structuur sneller. De agrarische veennederzettingen lijken ‘aus einem Guss’ geconcipieerd (grootte van het ontginningsblok, snelheid van ontginning), maar verschillen in welvaart zijn niet te veronachtzamen, vergelijk de grote parochiekerk van Houwingaham en de nabijgelegen steenhuizen met hun geldverslindende fundering met de eenvoudige kerk van Vriescheloo. Toch zien
bouwput Wolthuis, Wilderhof (gem. Slochteren)’, Intern rapport BAI RUG (1989). Voor Winschoten: J. Molema, ‘De middeleeuwse kerk van de veenontginningsnederzetting Midwolda’, in: Karel Essink (red.), Stormvloed 1509. Geschiedenis van de Dollard (Groningen 2013) 75-94, aldaar 76. Voor Winschotens zuidelijke expansie in de middeleeuwen: H. Groenendijk, ‘Oude bekenden: Winschoten en Pekela’, Stad en Lande 1:1 (1992) 8-11.
27 Zie H.J. Versfelt, ‘De kerken van het Oldambt in 1545’, Groninger Kerken 18 (2001) 4-17, aldaar 15. Opmetingen voor deze kaart zullen al enkele jaren vóór 1545 zijn verricht. De relevante gewestkaart van Jacob van Deventer is uitgegeven door C. Koeman, Gewestkaarten van de Nederlanden door Jacob van Deventer 1536-1545 (Alphen aan den Rijn 1994) Blad 4 Friesland, 1559 (6).
28 corpusroemeling.nl/Winschoten.
29 Met dank aan R. Jalink te Winschoten (e-mails d.d. 28-12-2023 en 10-1-2024), mede onder verwijzing naar diens ‘Die Olde kercke mit den Toorn', Oud-Winschoten nr. 8 (2002) 12-16. De akte d.d. 30-03-1658 in: Groninger Archieven, tg. 731 Gerechten in het Oldambt, 1596-1811, inv.nr. 7381, akte 381. Jan Koers, ‘De Oldambtster kerken’, in: Harm van der Veen e.a. (red.), Het Oldambt. Mensen en landschap door de eeuwen heen, VI (Scheemda 2001) 6, gewaagt van de ‘Westerkercke’, vermeld in 1559, maar de bron hiervan is niet traceerbaar.
30 Op deze landschappelijke tweedeling en de aanwijzingen voor een aparte, oudere parochie werden we 6 juni 2023 geattendeerd door O.S. Knottnerus en R.M.A. Wegman.
31 Groenendijk en Van Schaïk, ‘Isolated’, 304.
32 Privé-archief Vasbinder, nrs. 23, 30 en 32. Zie ook: H.A. Groenendijk, ‘Willem Vasbinder, burgemeester van Bellingwolde (1946-1965) en zijn betekenis voor de streekarcheologie’, Groningse Volksalmanak 1990, 135-145. ‘Veldverkenning’. Intern rapport GIA RUG, d.d. 19.09.2007; er zijn alleen baksteenfragmenten aangetroffen, geen tuf.
33 corpusroemeling.nl/Ulsda.
we in de aanvankelijk succesvolle, systematische veenontginningen rondom Westerwolde geen kerken waarin tuf is toegepast. Houten voorlopers zien we er evenmin, maar die zul je er ook niet gauw terugvinden, aangezien dergelijke lichte constructies op houten liggers bij afbraak eenvoudig werden opgenomen. Dat we in zand-Westerwolde geen houten voorlopers kennen, betekent nog niet dat ze daar hebben ontbroken. Als we de meer traditioneel ingestelde Westerwoldse zandboer ook voor de middeleeuwen als maatstaf nemen, zal men pas laat tot eventuele verstening van houten kerken zijn overgegaan. Onstwedde blijft wat ons betreft de grootste kanshebber als oerparochie te worden beschouwd, gezien de vroegste vermelding in de goederenlijsten van Werden, de primaire positie in de veertiende-eeuwse opsommingen en het formaat van de kerk, ook al stamt die pas uit de vijftiende eeuw.
In Drenthe en in Emsland verschenen wel vroege kerken. Hier lijkt een ander aspect door te schemeren: dat van Westerwoldes perifere ligging, gezien vanuit zuidoostelijk perspectief, de missiepost Meppen, het klooster Corvey en het bisdom Osnabrück. Westerwolde ‘hing er een beetje bij’. Nee, dan had de bisschop van Utrecht zijn zaken in Drenthe en Groningen beter op orde.
Over de auteurs
Henny Groenendijk (h.a.groenendijk@rug.nl) studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht en prehistorie in Leiden. Hij werkte in Hannover, Groningen, Amersfoort en weer Groningen, van 1991 tot 2015 als provinciaal archeoloog en van 2009 tot 2019 als bijzonder hoogleraar Archeologie en Maatschappij aan de RUG. Sindsdien is hij gastonderzoeker bij het Groninger Instituut voor Archeologie.
Remi van Schaïk (r.w.m.van.schaik@rug.nl) studeerde geschiedenis in Nijmegen en Gent, werkte in Nijmegen, Arnhem, Rotterdam en Groningen en nam deel aan opgravingen in Nijmegen en Bedum. Hij doceerde laatstelijk (1995-2015) geschiedenis en handschriftenkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.
34 https://nl.wikipedia.org/wiki/Ulsda (gezien 12-12-2023). Dank aan de auteur desbetreffend, Otto Knottnerus, met wie we in 2023 uitvoerig delibereerden over o.a. de relaties Winschoten en Ulsda.
35 Otto Knottnerus, ‘Verdronken dorpen’, Groninger Kerken 28:1 (2011) 3-8, aldaar 3 (bijschrift zegel). Daarmee wordt de door één onzer eerder in navolging van Van Lengens publicaties uit 2003 en 2004 geuite opvatting, dat het om de Heilig Grafkerk, symbool voor het Hemelse Jeruzalem zou gaan, gecorrigeerd. Vgl. Remi van Schaïk, ‘Imago. De beeldtaal van middeleeuwse corporatieve zegels uit Groningen’, Historisch Jaarboek Groningen (2012) 6-23, aldaar 9-11.
36 Molema, ‘De opgravingen’ en Idem, ‘De middeleeuwse kerk’.
37 Hermann Haiduck, Beginn und Entwicklung des Kirchenbaus im Küstengebiet zwischen Ems- und Wesermündung bis zum Anfang des 13. Jahrhunderts (Aurich 1992), Verbreitungskarte I.
38 Uitlatingen van Halbertsma in: ‘Sellingen’, 99, en ‘Wedde’, 34.
39 De Olde, ‘Tufstenen kerken’, 4-30, met nalezing in Groninger Kerken 20 (2003) 15-19. Kees van der Ploeg, ‘Late Romanesque Architecture and Sculpted Decoration in Medieval Frisia’ in: Jacques Toussaint (red.), Pierres-papiers-ciseaux. Architecture et sculpture romanes (MeuseEscaut) (Namen 2012) 157-176, aldaar 157.
40 Haiduck, Beginn, 47-53. Hij herhaalt dat in zijn Die Architektur der mittelalterlichen Kirchen im ostfriesischen Küstenraum (Aurich 2009) 49.
41 Karel Emmens, ‘De oudste Friese baksteen. Een heroriëntatie op de introductie en vroege toepassing van baksteen in Friesland en Groningen’ in: Thomas Coomans en Harry van Royen (red.), Medieval Brick Architecture in Flanders and Northern Europe: The Question of the Cistercian Origin (Gent 2008) 73-114.
Meest recent: Barbara Perlich en Gabri van Tussenbroek, ‘Mittelalterlicher Backstein in den Niederlanden (1160-1300)’ in: Ernst Badstübner, Dirk Schumann en Tilo Schöfbeck (red.), Der frühe Backsteinbau zwischen Ostsee und Alpen (Berlijn 2024) 30-56, aldaar 37-45.
42 Molema, ‘De opgravingen’ en Idem, ‘De middeleeuwse kerk’.
43 Versfelt, ‘De kerken’.
44 Zie ook Wegman en Sanders, ’Atlas’, 440.
45 Wegman en Wegman, Vlagtwedde, 340-343.
46 Versfelt, ‘De kerken’, 15.
47 Groenendijk en Van Schaïk, ‘Isolated’, 306-308, met daar genoemde studies, waarvan die van Den Hengst (2013) voor Emmen en Robben (2016) voor Aschendorf de belangrijkste zijn.
48 corpusroemeling.nl/Roswinkel; Groenendijk en Van Schaïk, ‘Isolated’, 326.
49 Claudia Maria Melisch, Ausgrabungen auf dem ehemaligen Kirchof der St. Vitus Kirche in Meppen, Jahrbuch des emsländischen Heimatbundes 67 (2021) 69-82.
50 Gabriele Isenberg, ‘Die Entstehung und Entwicklung der Kirchenlandschaft im Ruhr-Hellweg-Raum’, in: Stefan Pätzold en Reimund Haas (red.), Pro cura animarum. Mittelalterliche Pfarreien und Pfarrkirchen an Rhein und Ruhr (Siegburg 2016) 45-58, aldaar 57-58.
51 Haiduck, Beginn, 53-66 met spreidingskaart 3. Overigens zijn soms partikels tuf bij archeologisch onderzoek aangetroffen, zoals bij Vriescheloo en Nieuweschans, maar die lijken afkomstig uit vulmateriaal van baksteenconstructies in zogenaamd kistwerk.
52 Groenendijk en Van Schaïk, ‘Isolated’, 299-301.
Het tijdschrift GK verschijnt vier keer per jaar en wordt gelezen door 6000 donateurs.
Aan dit nummer werkten mee
Janna Bathoorn, prof. dr. Henny Groenendijk, Peter de Kan, Hendrik Oudman, dr. Remi van Schaïk, prof.dr. Nelleke IJssennagger - van der Pluijm, Frans de Vries, Tjitske Zuiderbaan
Kernredactie
drs. Redmer Alma, drs. Inge Basteleur, Margreet Eriks, dr. Kees van der Ploeg, drs. Patty Wageman, Carla Wilts
Redactieraad
prof. dr. Sabrina Corbellini, drs. Ada van Deijk, prof. dr. Titus Eliens, dr. Andrew Irving, dr. Anneke Mulder-Bakker, Jan Oldenhuis, dr. Stefan van der Poel, dr. Mans Schepers, Albert Erik de Winter
Grafisch ontwerp
Thansk Creatief ontwerpbureau
Raad van toezicht
mr. Riksta Zwart voorzitter, ir. Errit Bekkering, prof.dr. Nelleke IJssennagger - van der Pluijm, dr. Bert Scholtens, ing. Ralph Steenbergen MRE
Advertenties
Marlies Voorma 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl
Auteursinstructies
Wij nodigen auteurs uit die bijdragen willen leveren op het gebied van kerkgeschiedenis, kunst, architectuur en cultuurhistorie met betrekking tot religieus erfgoed. Meer informatie: groningerkerken.nl/tijdschrift
Eindredactie
drs. Martin Hillenga
Redactiesecretariaat redactiesecretariaat@groningerkerken.nl
Drukwerk
MarneVeenstra, Groningen
Beschermheer van de stichting
mr. drs. René Paas Commissaris van de Koning in de provincie Groningen 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl groningerkerken.nl
GK is een uitgave van Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen
GK thuis ontvangen?
Donateurs die jaarlijks minimaal €25 bijdragen, ontvangen het tijdschrift vier keer per jaar. Je kunt kiezen voor de papieren of digitale uitgave. Voor wie lezen lastig is, het tijdschrift is ook als luisteruitgave beschikbaar. Meer informatie: groningerkerken.nl/tijdschrift
BRAILLE GESPROKEN
GROOTLETTER
DIGITAAL
De CBB zet de Bijbel en andere lectuur om in verschillende leesvormen (gesproken vorm, grootletter en braille). Zo kunt u blijven lezen, ook als het zicht minder wordt.
Bent of kent u iemand die niet goed kan lezen?
Kijk dan eens naar onze collectie op www.leesbutler.nl of vraag onze gratis catalogus aan via de klantenservice (klantenservice@cbb.nl / 0341 56 54 77).
131, 3850 AC Ermelo Paul Krugerweg 39, 3851 ZH
Adverteren in Groninger Kerken?
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl
Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud
De Stelling 5
9774 RB Adorp
Tel. (050) 306 12 79
mob. 06 22 42 31 61
info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl
O A.:
- SCHOLEN, KANTOREN ETC
- GLAZENWASSERIJ
- TAPIJTREINIGING
- KUNSTSTOF REINIGING
- BETONREPARATIE
- GEVELREINIGING
- NEVELSTRALEN
- GRAFFITI VERWIJDEREN
- IMPREGNEREN(MUREN)
- KUNSTSTOF VLOEREN
- GIETVLOEREN
- COATINGVLOEREN
- ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG
www.holstein-restauratie.nl
0595 492242
info @ deschreef.nl
www.deschreef.nl
handmatige belettering in natuursteen
advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën
restauratiewerk
GEDENKSTENEN | EERSTE STENEN | GEVELSTENEN | RELIËFS | GRAFMONUMENTEN | NAAMBORDEN Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67
Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen
De Schilder, de beste vriend van je huis
Adverteren in Groninger Kerken?
H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg
Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl