Naamgeving van kerken
Groninger Kerken
September 2025
Gewelfschilderingen Noordbroek


Woord vooraf
Met het eind van de zomer in zicht biedt deze aflevering van Groninger Kerken de lezer een gevarieerd perspectief op het kostbare bezit van de Stichting. Uit de verschillende bijdragen blijkt duidelijk: kerken zijn veel meer dan alleen monumenten. Ze verbinden ons met immateriële aspecten van het verleden, houden dat – of de herinnering daaraan – soms zelfs levend.
Op verschillende plaatsen in Groningen en ook wel elders in Nederland is men, of in elk geval was men tot voor kort bekend met het op het eerste gehoor wonderlijke begrip ‘ijzeren koe’. Paul Brood is in de achtergrond hiervan gedoken en ontdekte dat het om een gebruik gaat dat tot in de middeleeuwen terugreikt en was bedoeld om de priester en later de predikant te verzekeren van een economische basis voor de uitoefening van zijn geestelijk ambt.
Op een andere manier speelt het verleden een rol in Martin Hillenga’s verkenning van de naamgeving van kerken. In de afgelopen twee decennia is aan nogal wat kerken die voorheen enkel ‘hervormde kerk’ werden genoemd, het middeleeuwse patrocinium teruggegeven, maar daarbij, zo laat hij zien, heeft men de historische werkelijkheid soms onbedoeld geweld aangedaan. Verder maakt hij duidelijk dat ook in recentere perioden patronen in de naamgeving van kerken zijn vast te stellen.
Tjitske Zuidema toog voor haar reeks interviews naar de kerk van Noordbroek, waar zij op de steigers hoog in de gewelven Aafje Bouwhuis en Nanon Journée liet vertellen over hun op dat ogenblik bijna afgeronde restauratiewerkzaamheden aan de schilderingen. De aardbevingsschade maakte dat herstel urgent. De beide restauratoren leggen uit dat het niet alleen om de direct zichtbare scheuren gaat, op zichzelf al ernstig genoeg, maar dat door de bevingen hele geschilderde oppervlakken dreigen los te komen van hun ondergrond. Hun restauratiewerk brengt ons in de directe actualiteit van het werk van Groninger Kerken: inspectie en herstel zijn een nooit eindigende cyclus.
Tijdens een recent verblijf in Griekenland raakte Auke van der Woud gefrappeerd door de manier waarop de omgang met wat als heilig wordt beschouwd tot op de dag van vandaag zichtbaar doorwerkt in het dagelijks leven van veel Grieken. In zijn column reflecteert hij op het verschil in betekenis van de kerken daar en bij ons. Waar hier het aspect van erfgoed vrijwel altijd overheerst, zijn de kerkgebouwen daar nog steeds ruimten waar het heilige wordt ervaren.
Voor zijn onlangs verschenen boek Tijd is een leeuwerik reisde journalist Hilbrand Rozema langs, zoals de ondertitel daarvan aangeeft, ‘de rafelranden van Nederland’. Zo overnachtte hij in de kerk van ’t Zandt. Ook tijdens een recent herhaalde tocht door de omgeving stelde hij vast dat de hersteloperaties als gevolg van de gasbevingen – haast ongemerkt – veel petite histoire wegpoetsten en de continuïteit ruw afbraken. Deze observatie verbindt hij in zijn bijdrage ‘Vergeten is ballingschap, herinneren verlossing’ aan het verdwenen Joodse leven in de mediene, een actueel thema aan het eind van het jaar waarin uitgebreid stilgestaan werd bij ’80 Jaar Vrijheid’.

Kees van der Ploeg voorzitter redactie

Patty Wageman directeur
Inhoud
Pagina 6
IJzeren koeien in Groningen, Drenthe en Friesland
Paul Brood
Het gouden kalf is een bekend fenomeen, maar wat te denken van een ijzeren koe? Die laatste term heeft geen Bijbelse oorsprong, maar herinnert aan de tijd dat pastoors (en later predikanten) met het boerenbedrijf deels in hun inkomen moesten voorzien.
Pagina 15
‘Laurentius has left the building’
Wie tegenwoordig door Groningen toert, kan het idee krijgen dat de Reformatie nooit heeft plaatsgevonden: veel middeleeuwse kerken dragen weer de naam van hun katholieke beschermheilige. Wat zijn de achtergronden van dit (recente) fenomeen?
Pagina 30
Column: Oude
Griekse kerken
Auke van der Woud
Soms zie je juist vanaf een grote afstand de eigen omgeving scherp: ‘Oude Griekse kerken hebben een andere sfeer, die is niet geseculariseerd en esthetisch, zoals hier.’

Pagina 33
Geen
‘laatste’ oordeel
Tjitske Zuiderbaan
Ruim een jaar lang stonden de steigers in de kerk van Noordbroek. De schilderingen in wat wel eens ‘de Sixtijnse kapel van het Noorden’ wordt genoemd, zijn gerestaureerd.
Pagina 40
Vergeten is ballingschap, herinneren verlossing
Hilbrand Rozema
‘Het is in de Mariakerk zo stil dat ik dat zo laat: deze stilte is niet te verbeteren, zelfs niet met een lied.’ Een overnachting in ’t Zandt leidde tot bespiegelingen over ruw verstoorde continuïteit en het verdwijnen van petite histoires

Gewelfschildering in de Groninger Martinikerk van de patroonheilige van de kerk, de Heilige Martinus van Tours, omstreeks 1480. Foto Duncan Wijting.

IJzeren koeien in Groningen, Drenthe en Friesland
Paul Brood
Wie zich met kerkelijke geschiedenis bezig houdt, op lokaal of regionaal niveau, zal de term ‘ijzeren koe’ vast wel eens zijn tegengekomen. Een merkwaardig begrip op het eerste gezicht, want een koe kan nooit van ijzer zijn. Een onderzoekje in literatuur en archieven maakt veel duidelijk.
Bij zijn aantreden in Tinallinge in 1870 verbaasde dominee Reneke Lohman Janssonius zich erover dat hij van de kerkvoogden een ‘som gelds’ in handen kreeg, die men de ijzeren koe noemde. Waar het gebruik vandaan kwam wist hij ook niet: hij verwees zijn opvolger ds. Themmen de Lange – die hiernaar in 1906 naar informeerde – maar naar de oude papieren.1
Toch was er over de ijzeren koe al eens geschreven. In de jaren veertig van de negentiende eeuw verschenen er zowel in de Groninger Volks-Almanak als in de Drentsche Volksalmanak korte artikelen over. 2 Ook de Drie Podagristen, een drietal jonge Drentse
intellectuelen, schreven in 1843 over de ijzeren koe, ‘… aan de pastorij behoorende. Men verstaat onder die benaming een zekere som gelds, die door de kerkvoogden aan den predikant wordt ter hand gesteld bij zijn komst in de gemeente, maar die door deze of zijn erven weder moet uitgekeerd worden, ingeval hij vertrekt, zijn ambt neerlegt of overlijdt.’ 3
De koe is dus geen koe, maar een som geld waarvan een predikant het vruchtgebruik had. Bij zijn vertrek moest hij het geld wel weer teruggeven aan de kerkelijke gemeente of doorgeven aan zijn opvolger. Maar hoe oud is het begrip, waar kwam het voor en tot hoe lang?

Landschap met vee in de omgeving van Groningen. Pentekening door Jan Ensing, 1840. Collectie Groninger Archieven.
Dominee en boer
Van de verkondiging van Gods woord en de geestelijke zorg van parochianen en lidmaten konden pastoor en dominee niet leven. De plattelandsgeestelijken hadden er dan ook vaak een landbouwbedrijfje bij. De zogenoemde pastoriegoederen konden een behoorlijke omvang hebben. Dominee Jacobus Albertus had als predikant in Eenrum in het begin van de negentiende eeuw de beschikking over twee buitentuinen, een bleekveld en 37 jukken land (ongeveer 18 hectare).4
De pastorie was dan ook vooral een boerderij.
De zeventiende-eeuwse pastorie in Garmerwolde bestond bijvoorbeeld, zoals de meeste in de
Ommelanden, uit een woonhuis met schuur. Het woonhuis telde vier kamers en een studeerkamer boven de kelder. Daarnaast bezat het een keuken, een melkkelder, een karnvertrek en zolders. In de schuur was naast ruimte voor hooi plaats voor veertien koeien en vijf paarden. In de boomgaard stond een keur aan vruchtbomen.
Hoe moeilijk de keuze tussen boer en dominee was bewijst ds. Hermannus Klimp (1869-1944), geboren in Hellum, maar later predikant in het Drentse Norg. Hij hing na verloop van tijd zijn toga aan de wilgen en werd fulltime boer.

Een van de eersten die aandacht besteedde aan het fenomeen ijzeren koe, was dominee Pieter Boeles (1795-1875) van Noorddijk. Hij schreef hierover een bijdrage in de Groninger Volks-almanak van 1845. Boeles' grafmonument is nog steeds te vinden op het kerkhof van Noorddijk. Foto Peter de Kan / collectie RKD.

De kerk van Noordwolde omstreeks 1910, met rechts de pastorieboerderij. Eind jaren twintig maakte die plaats voor nieuwbouw. Collectie Groninger Archieven, foto P.B. Kramer.

‘De pastorie was dan vooral ook een boerderij’

‘Deze geldsom draagt den naam van ijzeren koe’ Honderd jaar na de artikelen in de almanakken besteedt een bijdrage in het Groninger landbouwblad van 1948 opnieuw aandacht aan de ijzeren koe.5 Wanneer de predikant geen middelen had om zich als boer te vestigen, gaf de gemeente hem twee melkkoeien in bruikleen. Wanneer een koe doodging, zorgde de gemeente voor een nieuwe. Zo betaalde de kerkelijke gemeente van Noorddijk in het jaar 1674 de som van 85 daalders en 12 stuivers voor twee koeien ‘in plaets van de oude, zo verstorven zijn’. Maar toen in 1688 een nieuwe predikant beroepen werd, waren de koeien inmiddels van ijzer: ‘betaelt 78 Daelder wegens aenkoop van 2 melkkoeijen, so an de pastorije als ijseren koeijen sullen verblijven, ende bij het vertreck offte versterff van gemelte pastor sal deselve dese 78 Daelder wederom an de Kercke moeten betalen, ofte in plaetse van dien twee goede koeijen aen de kercke leveren.’
Volgens de auteur van dit artikel ‘de schoolmeester van Rottum, Jacob Tilbusscher’ (1876-1958) waren er ijzeren koeien in Engelbert, Kropswolde, Nuis, Niebert, Sellingen en Vlagtwedde. In Woldendorp zouden aan de pastorie al in 1589 maar liefst vier ijzeren koeien verbonden zijn geweest. In Houwerzijl en Vliedorp hoorden de ijzeren koeien bij de kosterij. De ijzeren koe in Vliedorp, die een waarde had van 18 Emder guldens, dateerde zelfs al uit 1575. In Sellingen kreeg de dominee ook de beschikking over een stuk bouwland, dat dan ook de ‘ijzeren akker’ heette. 6
Van de beschikbaarstelling van ijzeren koeien werden ook akten opgemaakt. Zo verklaarde Pompejus Heydanus, predikant te Noorddijk, in 1706 schriftelijk van kerkvoogd W. Wiechers twee melkkoeien ontvangen te hebben. Hij beloofde bij het beëindigen van zijn diensttijd te Noorddijk op zijn beurt twee koeien terug te geven.7
Deze ijzeren koeien maakten deel uit van het predikantsinkomen. Want gelukkig hoefden zij niet alleen van de koeien te leven. Wie bijvoorbeeld het overzicht van de pastoor van het Drentse Schoonebeek bekijkt, constateert dat hij opbrengsten had van bouw- en weiland, pachten, broden, geldrenten en twee ijzeren koeien. 8
Helmer Molema schrijft in zijn Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19de eeuw (1895):
‘Op enkele plaatsen in Westerwolde, o.a. te Sellingen en op vele plaatsen in Drente werd (of: wordt) aan den predikant bij zijne komst in de gemeente eene zekere som gelds ter hand gesteld, onder verplichting om die, bij zijn vertrek, aan de kerkvoogdij terug te betalen, die dan vervolgens in handen van den nieuwen predikant overging; ingeval van overlijden hadden de erfgenamen daarvoor te zorgen. Deze geldsom heet ijzeren koe, en verschilt in bijna iedere gemeente. Zoo bedroeg zij te Gasselte ƒ 400, te Ruinen ƒ 120 en elders nog weer minder.’ 9
Borger bezat nog in de twintigste eeuw een ijzeren koe van 200 gulden en Gasselte en Schoonebeek van 400 gulden. De ijzeren koe van Schoonebeek werd al in 1720 vermeld. De nieuwe predikant Lankhorst noteerde dat ijzeren koeien vanouds in Schoonebeek geen geldsom waren, maar ‘twee stuks horenvee, als de leeraar bij zijn komst in die gemeente in bezit nam’. Bij zijn vertrek of overlijden diende hij deze ‘in natura of althans soortgelijke stukken vee den hem opvolgenden leeraar achter te laten’. De ijzeren koe van Roswinkel heeft tot 1956 bestaan. Ook voor sommige kosters gold een dergelijke regeling. In Borger moest een vertrekkende koster 37,50 gulden achterlaten voor zijn opvolger, in Emmen 45 gulden. Niet alleen in Groningen en Drenthe, ook in Friesland was de ijzeren koe een bekend fenomeen. In 1888 gaf de Groningse hoogleraar J. Reitsma een lijst van de inkomsten uit kerkelijke goederen uit, die dateerde uit de jaren 1580-1581.10 Een belangrijke constatering is dat de ijzeren koe al voor de Hervorming bestond. Veelzeggend is Reitsma’s vaststelling over de inmiddels hervormde kerk: ‘Al wat zij vroeger bezat, moet niet alleen in denzelfden staat en onaangetast haar eigendom blijven, maar nu voortaan besteed worden tot den opbouw en het onderhoud van den nieuwen toestand van zaken, die voor de vervallene in plaats getreden is.’ Daartoe behoorde ook de ijzeren koe, in oorsprong een levend dier, maar het is logisch, aldus Reitsma, ‘dat al spoedig het levend dier door een namaaksel van ijzer vervangen werd’.
De ijzeren koe als begrafenisritueel
In Gelderland schijnt de ijzeren koe een andere achtergrond te hebben gehad. In de Geldersche Volksalmanak van 1887 schrijft A. Aarsen over de ijzeren koe te Elspeet. Wanneer in de parochie iemand overleed, moest de familie aan de pastoor vóór de begrafenis een levende koe schenken. Naar gelang de goedheid van de familie mocht dat ook een os, een flink kalf of een overeenkomend geldbedrag zijn. Daarmee was aan de eer voldaan en zorgde de pastoor voor een eervolle begrafenis. Voldeed de familie niet aan deze plicht, dan vergezelde een ijzeren koe de stoet naar de laatste rustplaats, natuurlijk tot schande van de familie en hoon binnen de parochie. Volgens Aarsen zorgde de angst voor de ijzeren koe eeuwenlang voor een belangrijk deel van het inkomen van pastoor en later predikant.
Dit Veluwse gebruik komt dichtbij een overlevering uit Friesland. In de pastorie van Britswerd werd een ijzeren koe bewaard, die bij een begrafenis voor of achter het lijk werd aangesleept. De nabestaanden moesten namelijk aan de geestelijke een levende koe schenken en de ijzeren koe was daarvan kennelijk het bewijs. In 1947 schreef de Friese predikant en historicus Jacob Jetses Kalma over het raadsel van de ijzeren koeien.11 Op grond van de literatuur die hij gelezen had, constateert hij dat de ijzeren koeien inderdaad een deel van het predikantsinkomen kunnen zijn,



Jacobus Albertus Uilkens (1772-1825) was predikant in Lellens en Eenrum en werd in 1815 de eerste hoogleraar Landhuishoudkunde aan de Groninger Academie. Theologiestudenten waren verplicht de colleges voor dit vak twee jaar te volgen. Op de gedachtenisprent uitgegeven na zijn overlijden, zijn tal van allegorische verwijzingen naar de landbouw te zien. Collectie Groninger Archieven.
Groningen
Engelbert
Houwerzijl
Kropswolde
Noorddijk
Nuis
Friesland
Allingawier
Britswerd
Drogeham
Hempens
Huizum
Niebert Kollum
Onstwedde
Miedum
Sellingen Oudwoude
Tinallinge Poppingawier
Vlagtwedde
Vliedorp
Woldendorp
Surhuizum
Wijns
Westergeest
maar ook een begrafenisritueel. Ds. Hermannus Wesselius, die begin negentiende eeuw predikant in Huizum was, zegt: ‘In gevalle de overledene iets ten voordeele der kerk of geestelijkheid besproken had, wierd een yzeren koe, voor zijn lyk [naar] de begravinge gesleept.’ Mogelijk zijn het mystificaties die teruggaan op de Friese geschiedschrijver Christianus Schotanus (1603-1671), die schrijft dat hij stukken van de ijzeren koe gezien had in zijn jeugd in de pastorie van Britswerd – dus niet het gebruik zelf!
Juridische aspecten
Waren de ijzeren koeien wettelijk geregeld? Zowel de Groningse als de Drentse kerkelijke verordeningen uit de zeventiende en achttiende eeuw (de ‘kerkordes’) bepaalden dat de kerkvoogden dienden te zorgen voor het predikantsinkomen. Hoe zij dat moesten doen, werd in het midden gelaten.
Waren er dan geen wettelijke regelingen? Toch wel, maar in wat later tijd. De Code civil, het Franse burgerlijk wetboek dat tot 1838 in Nederland van kracht is geweest, bevatte bepalingen die sterk lijken op de gang van zaken met ijzeren koeien. De artikelen 1821-1826 gaan over bail à cheptel, veeverpachting. Contractueel werd vastgelegd dat het gestorvene moest worden vervangen en dat getal en waarde gelijk dienden te blijven. In ons eigen Burgerlijk Wetboek, dat in 1838 van kracht werd, ontbrak deze veeverpachting. De verklaring daarvoor was dat de verpachting van de veestapel sterk aan de Franse gewoonten was verbonden. In Nederland kwam dat nauwelijks voor, aldus de commentator.12 Niet alleen in Frankrijk, ook in Duitsland kwam veeverpachting voor. Het bewijs daarvan ligt in een mooi Duits gezegde: eisernes Vieh stirbt nicht. De ijzeren koe heeft veel gelijkenis met de moderne zakelijke overeenkomst verbruikleen. Hiermee wordt juridisch bedoeld het uitlenen van goederen met de afspraak dat de uitlener evenveel goederen van gelijke waarde of soort terug krijgt. Zo’n overeenkomst ligt bij een verbruikbare soortzaak als waarvan hier
Drenthe
Borger
Emmen
Gasselte
Roderwolde
Roswinkel
Ruinen
Schoonebeek
sprake is het meest voor de hand. Tenminste: als je het als een zelfstandige overeenkomst, los van de context beschouwt. Bijzonder is dan wel dat bij ijzeren koeien geen rente of andere tegenprestatie betaald hoeft te worden. Speelt hier nog de oeroude afkeer van de kerk om rente te berekenen een rol?
De ijzeren koe als rechtsfiguur stamt duidelijk uit een tijd dat pastoors en predikanten nog hun eigen toga moesten ophouden als ze aangesteld werden in kerkelijke gemeenten die weinig kapitaalkrachtig waren. In de opsomming ontbreken immers gemeenten als Groningen stad en Appingedam, in Friesland de Friese steden en in Drenthe steden als Assen, Coevorden en Meppel. Dat in het geïsoleerde en door moerassen omgeven Roswinkel de ijzeren koe nog tot 1956 voorkwam, is veelzeggend.
Waar ‘graasden’ ijzeren koeien?
Koning Willem I haalde de band tussen kerk en staat nauwer aan en regelde in 1816 de organisatie van het bestuur der Hervormde Kerk. De koning werd oppertoezichthouder, welke taak hij delegeerde aan provinciale colleges van toezicht. Het beheer van de kerkelijke goederen en inkomsten werd opgedragen aan de kerkvoogdijen van de gemeenten. Dus ook het inkomen van de predikant.13
Zeggen de overzichten van kerkelijke goederen, die het college van toezicht verzamelde, dan ook iets over de ijzeren koeien? De conclusie uit het archiefonderzoek is dat in de ‘staten van kerkelijke goederen’ heel weinig ijzeren koeien vermeld worden. Ook bij de plaatsen in Groningen, Friesland en Drenthe, die in de bovengenoemde literatuur worden genoemd, wordt van ijzeren koeien nauwelijks gewag gemaakt. Vermoedelijk werden ze dus niet als vaste inkomsten van de predikant beschouwd. Dat wordt bevestigd in een lijst van de kerk te Roderwolde van 1827, waarin de ijzeren koe ‘rustend kapitaal’ wordt genoemd, dus geen directe inkomstenbron. Op deze wijze lukte het daarom niet een compleet overzicht van de ijzeren koeien te krijgen. We volstaan met de vermeldingen in de literatuur.

Conclusie
In de noordelijke provincies was de ijzeren koe een bekend fenomeen. Sinds de middeleeuwen kreeg de pastoor en na de Hervorming de predikant een som geld waarvan hij het vruchtgebruik had. In oorsprong was dat natuurlijk geen geld, maar een of twee levende koeien. Immers, pastoor en predikant waren tegelijk ook boer onder de boeren. Bij zijn vertrek moest hij de koeien en later het geld teruggeven aan de kerkelijke gemeente of doorgeven aan zijn opvolger. Vooral in de plattelandsgemeenten was het gebruik van de ijzeren koe wijdverspreid en bleef dat tot in de twintigste eeuw. Een wettelijke regeling was er niet. Daarnaast heeft er onder dezelfde naam een begrafenisritueel bestaan, waarbij een ijzeren koe in de stoet werd meegevoerd.
Met dank aan
De auteur is dank verschuldigd aan René Flach, Martin Hillenga, Jelle Jansen, Fokko Oldenhuis en Meindert Schroor voor hun adviezen en tips.
Noten
1 Groninger Archieven, 729 Hervormde gemeente Tinallinge, inv.nr. 20.
2 Drentsche Volksalmanak 1842, 1843, 1844; Groninger Volks-Almanak 1845.
3 Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door drie podagristen (Leeuwarden 1974).
4 IJ. Botke, Jacobus Albertus Uilkens 1772-1825 (Groningen 1984).
5 Groninger Landbouwblad, 16 oktober 1948. De auteur vertelt niet waar hij de geciteerde archiefstukken vond.
6 J.E. Muntinga, Het landschap Westerwolde. Een landbouwkundige studie (Groningen 1945) 46.
7 Groninger Archieven, 1532 Hervormde gemeente Noorddijk, inv.nr. 46.
8 Het voorbeeld van Schoonebeek komt uit J.S. Magnin, Overzigt der kerkelijke geschiedenis van Drenthe (Groningen 1855).
9 Het citaat komt uit de handschriftversie van de aanvulling op Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19de eeuw (1887). Het

Over de auteur
Dr. Paul Brood is rechtshistoricus en publiceert over historische onderwerpen, met een nadruk op Noord-Nederland. Vóór zijn pensionering was hij archivaris in respectievelijk Drenthe, Groningen en het Nationaal Archief in Den Haag.
nooit uitgegeven manuscript uit 1895, aanwezig in de universiteitsbibliotheek van Leiden, is raadpleegbaar via de elektronische Woordenbank van de Nederlandse Dialecten’ (eWND): https://ewnd.ivdnt.org/boeken/lijst
10 J. Reitsma, Register van de geestelijke opkomsten van Oostergo, volgens de opgave daarvan in de dorpen van dit kwartier gedaan aan de Commissarissen der Staten van Friesland in 1580-1581 (Leeuwarden 1888).
11 J.J. Kalma, ‘It riedsel fan de “ïjzeren kij”’, It Heitelân 25 (1947) 251-255.
12 C. Asser, Nederlandsch Burgerlijk Wetboek, vergeleken met het Wetboek Napoleon (’s-Gravenhage/Amsterdam 1838), paragraaf 778.
13 De archieven van de provinciale colleges worden bewaard in resp. de Groninger Archieven, Tresoar en het Drents Archief. De inventarissen van deze archieven zijn in te zien via archieven.nl.
‘Laurentius
has left the building’
Het gaan en komen van namen voor kerken
Martin Hillenga

Middeleeuwse kerken zijn zonder calamiteit als aanleiding zelden nieuwswaardig. Maar in december 2024 berichtten tal van media, waaronder zelfs de NOS: ‘Komend jaar worden de kerken van Eenrum, Saaxumhuizen, Westernieland en Den Andel weer terug gedoopt naar hun oorspronkelijke middeleeuwse namen.’ Goed beschouwd was dit initiatief helemaal niet zo opmerkelijk. De trend om de voormalige patroonheiligen weer te omarmen begon al decennia geleden. Wie tegenwoordig door Groningen toert, kan zelfs het idee krijgen dat de Reformatie nooit heeft plaatsgevonden.
Die ‘middeleeuwse namen’ zijn geënt op de namen van heiligen. Naar katholieke opvatting hebben zij een speciale status, verkregen door hun standvastig geloof en voorbeeldige levenswijze. Veelal zijn het martelaren die voor hun overtuiging zijn gestorven. In de hemel kunnen ze bidden voor gelovigen en voorspraak vragen bij God om invloed uit te oefenen op het leven op aarde. Hun levens, die een voorbeeldfunctie hebben, zijn beschreven in vitae Heiligen worden te hulp geroepen bij gevaar of ziekte, of ze moeten hiertegen juist bescherming bieden. Iedere heilige, vaak herkenbaar aan zijn of haar attributen, heeft een eigen ‘werkterrein’. Bovendien hebben ze hun eigen gedenkdag, in de meeste gevallen hun sterfdag. Bij de wijding van een kerkgebouw werd de bescherming ervan toevertrouwd aan een patroonheilige. Zijn of haar naam was dan ook aan de kerk verbonden, het ‘patrocinium’. Soms bezat de kerk een reliek van deze heilige, maar ook kon het patrocinium aanleiding zijn om die te verwerven. Het enige bewaard gebleven schrijntje uit Groningen waarin relieken bewaard werden, is dat van de kerk van Warffum.1 Patrocinia kunnen door de tijd heen veranderen. Soms verdwijnt een patroonheilige om plaats te
maken voor een andere, ook kunnen nieuwe patronen worden toegevoegd. Een wijding aan meerdere heiligen tegelijkertijd heet dan een ‘dubbelpatrocinium’. De Groninger Akerk is hiervan een voorbeeld. Bij de bevestiging in 1247 van de verheffing van de kapel tot parochiekerk heette deze gesticht te zijn ‘ter ere van God, zijn moeder Maria en sint Nicolaas en alle heiligen’. Nicolaas werd als patroonheilige nog in 1332 genoemd, daarna was alleen nog maar sprake van de Onze Lieve Vrouwe- of Mariakerk. 2
Reformatie
Na de Reformatie in 1594 werd Groningen overwegend calvinistisch en was het gedaan met de bijzondere status van heiligen. Lange tijd heerste de idee dat radicaal gebroken werd met het katholieke verleden en dat de Beeldenstorm zich in een gematigder vorm herhaalde. De bijbehorende populaire beeldspraak is maar al te bekend. Gewelfschilderingen zouden bijvoorbeeld meteen verdwenen zijn ‘onder dikke lagen witkalk’ en altaarstenen zouden hun verdere leven – letterlijk – slijten als vloertegel of drempel. Inmiddels is wel duidelijk dat de Reformatie helemaal geen harde breuk betekende maar als een vrij geleidelijk proces verliep. Pastoors werden



↖ Gewelfschildering van Sint-Catharina in de kerk van Bierum. De heilige is herkenbaar aan haar attribuut, het rad waarop ze gemarteld werd om haar geloof af te zweren. Foto Duncan Wijting.
↑ Reliekschrijntje afkomstig uit de kerk van Warffum, daterend uit de late twaalfde eeuw (met oudere onderdelen). Op de metalen strips staan onder meer de namen van de apostelen en de heiligen Liudger, Fabianus en Sebastianus, Cosmas en Damianus, Stefanus en Nicomedes. Mogelijk bevatte de schrijn kleinere relieken, zoals botsplinters. Collectie Groninger Museum, foto Heinz Aebi.
← Een deel van een heiligenkalender in een getijdenboek van het klooster van Thesinge, 1515. Iets onder het midden staat, bij de feestdag van 10 juli, ‘die soeven broeders’ met in rood de toevoeging ‘patronen to tesinge’. Deze zeven broeders waren zoons van de Heilige Felicitas. Tot de verwerving van dit handschrift in de late jaren tachtig was het patrocinium van het Thesinger klooster onbekend. Collectie Universiteitsbibliotheek Groningen.
bijvoorbeeld niet met pek en veren de kerk uitgejaagd. Van 75 Groninger parochies is bekend wie daar voor de Reformatie pastoor was. Van hen stapten 25 over naar de nieuwe religie en werden de eerste predikant ter plaatse, vier deden dat mogelijk en 46 deden dat niet. 3 De jezuïetenpater Franciscus Mijleman, die vanaf 1639 in de Groninger Ommelanden in het geheim bijeenkomsten hield, noteerde in 1664 in het handschrift ‘Ommelands eer’ welke overblijfselen van het oude geloof hij onder ogen had gekregen tijdens zijn tochten – vermomd als veekoopman – door de provincie. Over de kerk van Uithuizermeeden schreef hij: ‘De kerck aldaer is gewijed op den naam van de heilige moeder Gods, Maria’. Op het orgel moest volgens Mijleman tot 1641 een Mariabeeld hebben gestaan: ‘Ick heb noch over 23 jaeren op ’t orgel aldaer gesien staen een holten gesneden Onse-LieveVrouw-beeld, geschildert met straelen om ’t hooft’. Datzelfde jaar bezocht hij de voormalige kloosterkerk van Thesinge. Daar zag hij de oude koorzetels van de priesters nog staan – ‘swaer van holt uitgesneden nae gewoonte’ – en ‘onder het heilige sacramentshuisjen een engel uitgehouwen uit zark, uutvliegende, in sijne handen houdende dit opschrift. “Hic servatur verum corpus natum de Maria virgine” [Hier wordt het ware lichaam, geboren uit de Maagd Maria, bewaard].’ 4
Geleidelijk aan zouden de zichtbare herinneringen aan het katholieke verleden uit de kerken verdwijnen. Dat gold niet voor een aantal aspecten van het dagelijks leven en zakelijk verkeer. Voor de data waarop landhuren moesten worden voldaan (vastgelegd in ‘beklembrieven’) bleven gewoon de namen van heiligendagen in gebruik, zoals Sint-Gregorius (12 maart), Sint-Jan (24 juni) en Sint-Bartholomeus (24 augustus). Ook de gilden van ambachtslieden in de stad Groningen beeldden in de zeventiende en achttiende eeuw hun oude schutspatronen nog af op attributen zoals gildepenningen. Als symbool, dus zonder religieuze functie of betekenis, deden in deze tijd enkele nieuwe afbeeldingen van heiligen hun entree in een protestants geworden kerk. Zo is Sint-Hippolytus gegraveerd op de avondmaalsbeker van Middelstum uit 1656. Als hartschild van het wapen Alberda-Lewe staat hij daar voor de heerlijkheid Middelstum. Uit mogelijk dezelfde tijd dateert een houten beeld van hem in de Middelstummer kerk. Zelfs op de avondmaalsbeker van Meedhuizen was in 1639 ruimte voor de voormalige schutspatroon ‘S. Lowwerens’ (Sint-Laurentius). Hij is afgebeeld met in zijn handen als attributen een palmtak en het rooster waarop hij gemarteld werd.5 ‘Kennelijk werd Laurentius nog altijd beschouwd als de patroon van het dorp Meedhuizen, waarbij de katholieke associaties in de loop van de tijd waren vervaagd’, concludeert kerkendeskundige Justin Kroesen. Datzelfde zou ook kunnen gelden voor Westerlee, waar boven de toegang van de in 1776 herbouwde kerk Sint-Joris te zien is, en Winschoten waar een afbeelding van Sint-Vitus in 1773 een plek kreeg op de nieuwe torenklok, tussen de woorden SINTE FIET. 6

Gipsafgietsel in de kerkmuur van Usquert van een wapenschild van Ludolf Heerma en Bele Sickinghe, bewoners van de borg Holwinde. Heerma was collator van de kerk, ondanks het feit dat hij katholiek was. Het originele schild staat op de sluitsteen van de grafkelder en is tegenwoordig niet meer zichtbaar. In deze kelder is ook pater Mijleman bijgezet. Foto Edwin Rittersma.


Penning van het schoenmakersgilde in de stad Groningen, met een afbeelding van Sint-Crispinus. Deze heilige, afkomstig uit een welgestelde Romeinse familie, vluchtte in de derde eeuw met zijn broer Crispinianus vanwege de christenvervolging naar het Franse Soissons, waar hij de kost verdiende als schoenmaker. Uiteindelijk ontkwamen beide broers ook daar niet aan vervolging. Collectie Groninger Museum.

Sint-Joris (Georgius) boven de toegang van de kerk van Westerlee, met aan zijn voeten de draak die hij volgens de overlevering gedood zou hebben. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.


De avondmaalsbeker uit 1639 van Meedhuizen met een afbeelding van Sint-Laurentius. Collectie Groninger Museum, foto Marten de Leeuw.



Het bescheiden kerkgebouw van Wedde, hier gefotografeerd omstreeks 1900, werd aangeduid als ‘Grote kerk’ nadat in 1911 in Wedderheide een kleine evangelisatiekapel was gesticht. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De evangelisch-lutherse kerk aan de Vissersdijk in Winschoten, bijgenaamd het ‘Chocoladekerkje’. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto A.J. van der Wal.
Het Witte Kerkje van Grootegast. In de negentiende eeuw is de eenvoudige zeventiende-eeuwse zaalkerk ingrijpend verbouwd, waarbij deze het huidige uiterlijk kreeg. Foto Duncan Wijting.
‘Na
verloop van
tijd werd vaak zelfs
vergeten welke schutspatroon aan een kerk verbonden was geweest.’
Protestantse kerken
Bij de berichtgeving in december 2024 ging uitgerekend het Katholiek Nieuwsblad de mist in. Dat schreef:
‘Na de Reductie van Groningen in 1594, toen prins Maurits de stad Groningen innam, werden de stad en de Ommelanden (wat nu de provincie is) protestants. De kerken kregen een nieuwe, protestantse naam en kruisen en heiligenbeelden werden verwijderd. Daarnaast werden ook de interieurs wit geschilderd.’ 7
Die laatste mededelingen over het kerkinterieur zijn inmiddels wel weerlegd en die ‘nieuwe, protestantse naam’ betekende in de praktijk veelal geen naam, hoewel dat wel weer van een calvinistische soberheid getuigt. Na verloop van tijd werd vaak zelfs vergeten welke schutspatroon aan een kerk verbonden was geweest. Ook Mijleman vergiste zich een enkele maal, inmiddels een halve eeuw na de Reformatie. Aan Huizinge verbond hij bijvoorbeeld Sint-Georgius als kerkpatroon, terwijl dat in werkelijkheid Sint-Johannes was, in Usquert meende hij dat de kerk aan Jacobus gewijd was, terwijl dat Petrus en Paulus moesten zijn. In de grotere plaatsen in de provincie handhaafde een aantal namen van kerken zich daarentegen wel na de Reformatie. De Maartens- of Martinikerk in de stad Groningen bleef naar de patroonheilige genoemd (hoewel die ook wel werd aangeduid als Grote Kerk), evenals de Vituskerk in Winschoten en de Nicolaikerk in Appingedam. Het voorvoegsel ‘Sint’ verviel doorgaans wel. Bij de naamgeving van nieuwe protestantse kerken speelde vooral pragmatisme een rol. Een naam was nodig om kerken te onderscheiden van de al bestaande kerkgebouwen in hun omgeving. Dat was vooral in steden het geval. Doorgaans maken windrichtingen in deze tijd deel uit de naam, dus de locatie van de nieuwbouw. De eerste voor de protestantse eredienst gebouwde kerk in de stad Groningen werd daarom de Noorder- of Nieuwe Kerk (1664), ter onderscheiding van de Maartenskerk en een tweede grote stadskerk in het westen van de stad. Die was na de Reformatie wel een deel van haar naam ‘Onze Lieve Vrouwe ter A’ kwijtgeraakt en stond sindsdien eenvoudigweg bekend als ‘Akerck’. 8
Pas in de negentiende eeuw en vroege twintigste eeuw werden namen in toenemende mate een noodzaak.9 Als gevolg van kerkscheuringen en afsplitsingen, beginnend bij de Afscheiding van 1834, groeide het aantal kerken. Ook hier was in de stad de urgentie voor een naam groter. Windstreken speelden hier nogmaals een rol. De stad Groningen kreeg een hervormde Oosterkerk (1924), en gereformeerde Noorder- (1920), Zuider- (1901), Wester- (1906) en Oosterkerken (1927-1929). Een bijzonder fenomeen in veel dorpen is het ontstaan van kleine kapellen van de hervormde evangelisatie naast de bestaande hervormde kerk, vooral in het oosten van de provincie. De stichting daarvan maakte een informele aanduiding in het spraakgebruik nodig om onderscheid te kunnen maken, alleen ‘hervormde kerk’ en ‘gereformeerde kerk’ was veelal niet meer afdoende was. K. ter Laan geeft daarvan een illustratie in zijn Nieuw Groninger Woordenboek (1929), als voorbeelden bij het begrip ‘Aan de kerk weezn = lidmaat zijn’: Hai is aan Grode Kerk; aan Ofgeschaaidn Kerk, aan ’t Lutje Kerkje.’ 10 Zelfs een bescheiden kerkgebouw als dat van Wedde kreeg het predicaat ‘Grote kerk’ nadat in 1911 een evangelisatiekapel in Wedderheide was opgericht. Daarnaast ontstond in de volksmond een veelheid aan bijnamen voor kerkgebouwen. De remonstrantse kerk aan de Coehoornsingel in Groningen stond bekend als de ‘Bontjassenkerk’ vanwege de sociaaleconomische positie van de meeste gemeenteleden.11 Dezelfde reden zal gegolden hebben voor de aanduiding van de doopsgezinde vermaning in Noordhorn als Riekeluuskerkje. 12 Aan de Meeuwerderweg heette de baptistenkerk ook wel de ‘Schipperskerk’ vanwege het aantal schippers dat ’s zondags in Groningen bleef liggen en hier ter kerke ging – begin jaren zeventig was er nog een ‘schippersbank’ in de kerk aanwezig.13 De evangelisch-lutherse kerk in Winschoten droeg de bijnaam Chocoladekerkje – of op z’n Gronings Sukkeloadekerkje – omdat er tijdens kermissen chocolademelk geschonken werd als alternatief voor alcoholica.14 In Onstwedde heette de christelijk gereformeerde kerk in de volksmond ook wel Pepermuntkerk vanwege de lange diensten waarbij pepermunt doorgegeven werd – de naam komt ook elders veelvuldig voor.15 Ten slotte leidde

in enkele gevallen het uiterlijk van de kerk ook tot een informele naam of bijnaam, die uiteindelijk de ‘officiële’ naam kon worden. Zo heet de kerk van Grootegast het ‘Witte kerkje’ nadat het gebouw in de negentiende eeuw van een pleisterlaag werd voorzien. Een grotere variatie in naamgeving deed zich vooral na de Tweede Wereldoorlog voor, toen het aantal kerkstichtingen aanvankelijk gelijke tred hield met de bevolkingsgroei. Daarin zijn landelijk een aantal trends aan te wijzen – tussen haken staan in het volgende illustratieve voorbeelden uit de stad Groningen. Tot circa 1965 hebben de Hebreeuwse namen de overhand (Refajahkerk), ook komen er nieuwe naamtypen op: heilsfeiten (Opstandingskerk), vernoemingen naar personen uit het Nieuwe Testament en benamingen voor Christus (Immanuelkerk en Goede Herderkerk). In de naam wordt soms ook gesymboliseerd waarvoor de kerkgemeente wil staan (De Hoeksteen, Open Hof).16 Het waren niet alleen nieuwe kerken die een naam kregen, ook bestaande gebouwen kregen een benaming met meer zeggingskracht. Om nu eens een voorbeeld van buiten de stad aan te halen: in Bedum werden de gereformeerde Oosterkerk (1878) en Noorderkerk (1938) na verbouwingen in 1966 omgedoopt tot Maranathakerk en Goede Herderkerk.
Uitdragen
Nu we toch iets van de middeleeuwen zijn afgedwaald, kan een extra stapje er ook nog wel bij. Op de website Refoweb ontspon zich in 2014 een interessante discussie naar aanleiding van de vraag ‘Heeft jouw kerkgebouw een naam en welke namen vind je mooi voor een protestants kerkgebouw?’ De kwestie houdt op deze online ‘christelijke jongerencommunity’ vaker de gemoederen bezig. Het onderstaande is een verkorte weergave:
De in 1937-1938 naar een ontwerp van Egbert Reitsma gebouwde gereformeerde Noorderkerk te Bedum, in 1966 omgedoopt tot Goede Herderkerk. Collectie Groninger Archieven.
Symbolen uit het regionale katholieke verleden maakten in de negentiende en vroege twintigste eeuw hun opwachting in tal van gemeentewapen. Het rad en zwaard in het wapen van de gemeente Noorddijk, vastgesteld in 1920, verwijzen naar de Heilige Catharina aan wie het klooster Selwerd was gewijd. Na de opheffing van de gemeente per 1 januari 1969 verhuisde het wapenbord van het gemeentehuis naar de Stefanuskerk. Foto Peter de Kan.
̓ De Immanuëlkerk vind ik zelf de mooiste naam. God met ons, rijker kan het eigenlijk niet.
̓ Wat wil je hier mee suggereren? Ik ben zelf lid van de GG en hoewel onze kerk geen Immanuëlkerk heet, is Immanuël toch elke zondag aanwezig in de prediking.
̓ Dat is nu juist de vraag, als Immanuël wel elke zondag aanwezig is in de prediking, waarom krijgen dan maar weinig kerken de naam Immanuëlkerk?
̓ Omdat veel evangelische gemeenten al die naam dragen en twee kerken met dezelfde naam in dezelfde stad verwarrend is..? ��
̓ Ongetwijfeld, maar als ik heel eerlijk ben kan de naam van een kerk mij niet zo bijster veel schelen.
̓ Mij kan het wel wat schelen, omdat je met een naam iets uitdraagt.17
Bij nader inzien is de dialoog veelzeggend en ook een nuttige invalshoek voor het hoofdonderwerp van deze bijdrage. Waarom zou je eigenlijk een kerk een naam geven als die geen functioneel nut heeft of verbonden is aan de geloofspraktijk uitgeoefend in het gebouw? Want dat is het geval bij het herintroduceren van in onbruik geraakte middeleeuwse patrocinia. Deze opvallende trend begon in de tweede helft van de vorige eeuw. Het is erg lastig om precies aan te geven wanneer precies en in welk tempo. Zelfs het moment van naamsverandering van individuele kerken is al lastig exact vast te stellen. H.C. van der Jagt besteedde al aandacht aan het fenomeen in zijn proefschrift uit 1973 over de naamgeving van protestantse kerkgebouwen. Hij liet het bij een korte signalering en schreef het verschijnsel vooral toe aan de ‘historische belangstelling van de predikant’ of ‘geïnteresseerde andere personen’.18

Dat zijn inderdaad vaak de initiatiefnemers, maar het zegt nog weinig over de achtergronden.
Het volgende is een poging tot verklaring, waarbij de verschillende componenten vooral in samenhang gezien moeten worden. Soms heeft het ene argument meer gewicht, dan weer het andere, afhankelijk van de lokale omstandigheden. Hier komt vooral de concluderende zin van de discussie op Refoweb om de hoek kijken. ‘Mij kan het wel wat schelen, omdat je met een naam iets uitdraagt’, maar wat wordt er dan uitgedragen en in welke behoefte voorziet dat?
Band met het verleden
De naamswijzigingen hebben, zoals Van der Jagt al signaleerde, ongetwijfeld te maken met historische interesse. De belangstelling voor regionale geschiedenis kende in de laatste decennia van de vorige eeuw een bloeitijd, die niet losgezien kan worden van een voortschrijdende schaalvergroting en een hang naar nostalgie en groepsvorming. Ook de vorm van historische interesse veranderde. Die werd meer visueel en gericht op (gebouwd) erfgoed.19 Vooral in een tijd van gemeentelijke herindelingen verscheen de ene na de andere dorps- of gemeentegeschiedenis, en daarin wordt meestal ook royale aandacht gegeven aan kerken. Dat geldt ook voor de reeks boerderijenboeken die in dezelfde periode verscheen. 20 Het middeleeuwse, katholieke gebruik van de gebouwen werd in deze tijd ook weer zichtbaar door de naoorlogse golf aan kerkrestauraties. Daarbij kwamen vaak schilderingen en zaken die herinnerden aan het katholieke verleden weer in het zicht, na soms eeuwenlang bedekt geweest te zijn. Duidelijk is dat de adoptie van een nieuwe naam regelmatig samenviel met de ingebruikname van de herstelde kerk. De protestantse gemeente van Bellingwolde
meldt bijvoorbeeld op haar website: ‘Vanaf Pasen 1995 zijn alle ere-diensten in de Magnus-kerk. Deze naam is weer in gebruik genomen na de restauratie van 1991; tot die tijd sprak men van de “Grote Kerk” en soms van “Boeren-kerk”.’ 21 Illustratief is het krantenbericht dat in 2004 verscheen naar aanleiding van de ingebruikname van de gerestaureerde kerk van Tinallinge:
‘Een muurschildering van een gekruisigde Jezus. Eeuwenoude graffiti van Spaanse soldaten. De restauratie van de Nederlands hervormde kerk in Tinallinge bleek letterlijk en figuurlijk een reis door de tijd.’
Een van de kerkvoogden liet bij die gelegenheid aan de journalist weten:
‘Een andere vondst is de naam van de kerk. “Een amateur-historicus heeft ontdekt dat de kerk ooit ’Onze Lieve Vrouwe Kerk’ heeft geheten. Daarom is er nu een naambordje op de muur aangebracht. Vind ik mooi: een katholieke naam voor een protestantse kerk. Iemand heeft de kerk al een protolieke kerk genoemd.”’ 22
Een naam voorziet mogelijk ook in een lacune, want de hervormde kerken waren – afgezien van hun informele bijnamen – veelal naamloze uitzonderingen geworden in een gevarieerd kerkelijk namenlandschap. Kerken werden daarnaast steeds meer de ‘huiskamer’ van het hele dorp, zeker nadat kerkgemeentes ze overdroegen aan Groninger Kerken (opgericht in 1969) en plaatselijke commissies invulling gingen geven aan breder cultureel gebruik. Een ‘eigen’ heilige is een manier om zowel de kerk als het dorp een gezicht en een identiteit te geven. Als de kerken wel voor de eredienst in


Interieur van de kerk van Bierum in 1934 en de tegenwoordige situatie. De kleurrijke afwerking met schilderingen kwam aan het licht tijdens de naoorlogse restauratie. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en foto Duncan Wijting.



gebruik bleven, bestaat er tegenwoordig minder huiver voor heiligen dan in de tijd van een strikte verzuiling. Ook wanneer de erediensten daarentegen gestaakt zijn, blijft de kerk een plek waar iets hogers beleefd kan worden, op een wijze die ‘meer [is] dan een herinnering aan een bijbelse God. Meer en anders’ – aldus kerkenonderzoeker Regnerus Steensma.23 Het gevoel verbonden te zijn aan het verleden in een oud gebouw draagt daaraan bij. Eeuwenoude gewelven nodigen nu eenmaal meer uit tot contemplatie en spiritualiteit dan een systeemplafond. Enkele kerken voorzien in deze behoefte. Daar zijn stilteplekken aanwezig en in bijvoorbeeld de Mariakerk van Oosterwijtwerd kan een kaarsje gebrand worden bij een Maria-icoon. Recent is daar de plaatsing van een kerstgroep en inmiddels zijn ook al Mariabeelden gesignaleerd in de kerken van ’t Zandt, Zeerijp en Wirdum.
Voor alle motieven, of ze nu werelds of geestelijk zijn, geldt dat met de herintroductie van de heiligennaam ogenschijnlijk een band met het verleden wordt hersteld, al is die natuurlijk vooral cosmetisch omdat er geen sprake is van continuïteit. Kerken gaan ook een belangrijke rol spelen in cultuur- of bezinningstoerisme. Zo start sinds 2008 het Jacobspad naar Santiago de Compostella – over ‘eeuwenoude pelgrimsroutes en herstelde kerkenpaden’ – bij de negentiende-eeuwse (katholieke) Jacobuskerk in Uithuizen, biedt de Stichting Pelgrimeren in Groningen verdiepende wandeltochten aan en kan in Bedum de Walfridustocht gelopen worden. Ook is er de Maria Lichtmis Winterwandeltocht langs de kerken van ’t Zandt, Leermens, Eenum en Zeerijp onder het motto ‘Onder de grote hemel. Over eindeloze landerijen. Verdrijft de duisternis’. Wandelaars worden onder andere getrakteerd op lokale lekkernijen als Ainmer Doemkes en Leermster Krombekken.
Schildering van een gekruisigde Christus in de kerk van Tinallinge, weer in het zicht sinds de restauratie van de kerk. Foto Bureau Brauns.
Routebord van het in 2008 geopende Jacobspad. De jacobsschelp is een symbool van Sint-Jacobus de Meerdere en werd/wordt door pelgrims naar Santiago de Compostella ook wel als herkenningsteken gedragen. Foto S.J. de Waard.
Zandstenen hoofd van Jacobus de Meerdere, afkomstig van de SintWalburgkerk in de stad Groningen, vijftiende eeuw. De apostel draagt op zijn hoed een jacobsschelp. Collectie Groninger Museum, foto John Stoel.
Tot slot is de kerk van Wildervank door de uitzonderingspositie een opvallend voorbeeld van historische naamgeving. Vanaf 2007 zorgt de Stichting Wildervanck-Wildervank daar voor een culturele invulling van het kerkgebouw nadat dit aan de eredienst was onttrokken. Omdat de kerk van 1659-1687 dateert, kon vanzelfsprekend geen beroep gedaan worden op een heiligennaam. Het werd Margaretha Hardenbergkerk, naar de echtgenote van de zeventiende-eeuwse vervener Adriaan Geerts Wildervanck. 24 Sindsdien gebruikt de PKN-gemeente de voormalige gereformeerde kerk van Wildervank, die nu ‘Grote Kerk’ wordt genoemd - een aanduiding die, historisch gezien, juist karakteristiek is voor hervormde kerken.
Verwarring
Een uitputtend overzicht van alle Groninger kerken en hun patrocinia is te vinden in Heiligen en heren . Studies over het parochiewezen in het Noorden van Nederland vóór 1600, het in 2013 verschenen levenswerk van Otto Roemeling (1937-2017). Op zoek naar de vaak vergeten patroonheiligen gebruikte hij verschillende bronnen: archivalia, muur- en gewelfschilderingen, afbeeldingen op klokken en pastoorszegels – deze het liefst in combinatie, om een zo groot mogelijke zekerheid te krijgen. 25 Uiteindelijk lukte het hem de patroonheiligen van twee derde van alle Groninger kerken te identificeren. Voordat dit boek was verschenen, ontbrak voor Groningen een uitgebreid of betrouwbaar overzichtswerk. Het overgrote deel van de patrocinia was onbekend: meer dan 150 van de ongeveer 180 parochies vertoonden een witte vlek. 26 In hun zoektocht naar de lokale vergeten kerkpatroon werden kennelijk nogal wat onderzoekers niet begeleid door Sint-Christoffel. Ze namen tenminste
onderweg de nodige verkeerde afslagen om op een onjuiste eindbestemming te belanden. Een aantal kerken droeg daarom tijdelijk, of draagt nog steeds, een verkeerde of betwistbare naam. Hieronder volgen wat voorbeelden uit een langere reeks. De kerk van Uithuizen wordt bijvoorbeeld Jacobikerk genoemd sinds de restauratie in de jaren 1972-1977. In een achttiende-eeuws boekwerk duikt de naam van de apostel Jacobus verbonden aan de kerk van Uithuizen voor het eerst op. Latere onderzoekers herhaalden deze aanname. In afbeeldingen op enkele pastoorszegels zagen zij hiervoor een bevestiging, evenals in een gewelfschildering ontdekt tijdens de restauratiewerkzaamheden. Roemeling toonde echter overtuigend aan dat de werkelijke patroonheilige Dionysius was, de eerste bisschop van Parijs die omstreeks 250 door een heidense bevolking werd gedood (en daarna zijn afgeslagen hoofd weer oppakte). 27 Op de eerder als bewijs aangevoerde zegels draagt de afgebeelde persoon veelal een staf en mijter – een bisschop was Jacobus echter niet. Andere zegels tonen onomstotelijk het afgehouwen hoofd van Dionysius met bisschopsmijter. Een overtuigend bewijs vond Roemeling in het archief van de bisschoppen van Utrecht. Een stuk uit 1552 maakt melding van de ‘ecclesie sti. Dionisii de Vuythuysen’. Ook Mijleman schreef in 1664 al: ‘De kerck van Uuthuijsen is getimmert op den naem van de heilige Dyonisius’. Volgens hem had ‘het gesneden holten beeld van de heilige Dionysius met sijn afgehouwen hooft in den hand’ bovenop het altaar gestaan; dat lag inmiddels ‘versmeten’ op de gewelven. De namen Jacobikerk en Dionysiuskerk worden nu enigszins verwarrend naast elkaar gebruikt – op het bord bij de ingang prijkt nog de oude nieuwe naam. Voor de naamsvariant Jacobikerk zal tot slot gekozen zijn om onduidelijkheid ten aanzien van de katholieke Jacobus de Meerderekerk te voorkomen. Al in de negentiende eeuw werd Petrus als patroonheilige genoemd van Zuidbroek, maar het is onduidelijk op welke gronden dat eigenlijk gebeurde. De pastoors- en eerste predikantszegels laten echter Augustinus zien. Die voornaam kwam rond 1600 ook opmerkelijk veelvuldig voor in het dorp. 28 De naam Petruskerk is inmiddels zo ingeburgerd geraakt, dat het haast ondoenlijk is om een wijziging door te voeren.
In Holwierde werd aanvankelijk Nicolaas omarmd als naamgever van de kerk, maar in 2003 veranderde de naam in Stefanuskerk: Nicolaas bleek een verkeerde keuze omdat hij de beschermheilige was van een in de zestiende eeuw verdwenen kapel bij Watum, even buiten het dorp. 29 Deze kapel zorgde al eerder voor verwarring. Toen in 1969 een draglinemachinist tijdens werkzaamheden aan de zeedijk de stoffelijke resten van vijf personen aantrof, gingen de gedachten meteen uit naar de nadagen van de Tweede Wereldoorlog. In april 1945 was in de omgeving van Holwierde zwaar gevochten. De Duitse Sicherheitsdienst oefende er bovendien terreur uit door landbouwer Gerard Elema neer te schieten en diens boerderij




Hoogwatum in brand te steken. De evacués die er gehuisvest waren, groeven gedwongen hun eigen graf maar werden uiteindelijk niet geëxecuteerd:
‘Houdt dit verband met de moord op de vijf mensen. Niemand weet het. Was het een joodse familie? (…) Waren het gijzelaars die door de vluchtende Duitsers zijn vermoord? Of hebben NSB’ers zich vergrepen aan hun landgenoten? Het blijven slechts vraagtekens, ondanks verwoede pogingen van de rijkspolitie een tip van de sluier over de dood van vijf mensen op te lichten.’ 30
De politie gaf de zaak in handen van archeologen nadat was gebleken dat de menselijke resten eeuwenoud waren. Een opgraving bracht niet alleen de fundamenten van de Nicolaaskapel aan het licht, maar ook zo’n 120 begravingen op het bijbehorende kerkhof. 31
↑ De Petruskerk van Zuidbroek, mogelijk gewijd aan Augustinus. Foto Duncan Wijting.
← Naambordje op de kerktoren van Uithuizen. Foto archief Groninger Kerken.
↖ Een recent in de kerk van ’t Zandt geplaatst Mariabeeld. Foto Anjo de Haan.
↙ Schildering van een heilige in de kerk van Uithuizen, doorgaans geïdentificeerd als Jacobus de Meerdere. Deze toeschrijving is onzeker. Alle apostelen kunnen met een boek of schriftrol worden afgebeeld, een attribuut dat specifiek naar Jacobus verwijst ontbreekt hier. Foto archief Groninger Kerken.
De Oosterwijtwerder kerk draagt de naam van Maria, in lijn met wat Mijleman schreef: ‘de kerck is op d naem vd H Moedr Gods gewied’. De jezuïetenpater stond in het dorp uitgebreid stil bij de Maria-bedevaart waarvan hier tot in de zeventiende eeuw sprake was. 32 Een bron uit de late vijftiende eeuw spreekt echter van ‘par. eccl. S. Vincentii Oesterwydwert’ – Sint-Vincentius dus. Onduidelijk is of Maria later een (tweede) patroonheilige werd, of dat Mijleman op basis van de bedevaart aannam dat zij ook schutspatroon van de kerk was geweest. In Leermens ligt de zaak nog complexer. De Donatuskerk daar werd verondersteld te zijn gewijd aan Donatus van Reims. In een vijftiende-eeuws misboek, gebruikt in de Leermster kerk, ontdekte historicus en sinoloog Kees Kuiken dat de patroonheilige op 7 augustus werd herdacht. Dat is de naamdag van Donatus van Arezzo en niet die van zijn naamgenoot

uit Reims, wiens dag op 14 oktober valt. Gelukkig kan in Leermens de schroevendraaier voor een bordjeswissel in de gereedschapskist blijven. 33
Terug naar het begin
De groep kerken die hun middeleeuwse naam terugkreeg, zal eind 2025 met vier zijn uitgebreid. Dirk Molenaar van de protestantse gemeente WinsumHalfambt, tevens actief lid van de plaatselijke commissie van de Eenrumer kerk, liet in december van het vorige jaar aan RTV Noord weten:
‘Op 25 juli wordt de kerk van Saaxumhuizen weer de Jacobuskerk, op 15 augustus wordt de kerk van Westernieland weer de Mariakerk en tot slot gaan we op 6 december de kerk van Den Andel weer omdopen tot de Nicolaaskerk. Maar we beginnen dus op 20 januari in Eenrum met de Fabianus- en Sebastianuskerk.’ 34
Voor het omdopen is telkens gekozen voor de feestdag van de bewuste heilige. Het patrocinium van die laatste kerk was lange tijd onbekend. ‘Ondanks naspeuringen van verscheidene personen is het tot nu toe niet gelukt te achterhalen aan welke heilige de Eenrumer kerk toen werd gewijd, ondanks dat het gebouw bijna 400 jaar diens naam heeft gedragen’, schreef Molenaar nog in het geschiedenisboek over Eenrum dat kort voor de millenniumwisseling verscheen. 35 Toch dook, waarschijnlijk kort na 2000, ineens de naam van Laurentiuskerk op. Mogelijk kwam deze heilige als plausibele kandidaat in beeld omdat hij prijkte op het zegel van het Halfambt, het gebied waartoe Eenrum behoorde. Laurentius’ attribuut, een rooster, maakte sinds 1911 eveneens deel uit van het gemeentewapen van Eenrum. Het sneuvelde in
De Sebastianus en Fabianuskerk van Eenrum, ten tijde van het maken van deze foto in 2014 nog de Laurentiuskerk.
Sint-Augustinus afgebeeld op het zegel van Samuel Neytz, predikant van Zuidbroek van 1604 tot 1612. Collectie Groninger Archieven.
Zegel uit 1400 van het Halfambt, met de beeltenis van SintLaurentius. Collectie Groninger Archieven.
1990 toen als gevolg van de gemeentelijke herindeling een nieuw wapen voor De Marne werd ontworpen. Een kwart eeuw na zijn entree heeft Laurentius nu zijn plaats weer moeten afstaan aan twee heiligen die vaker samen worden genoemd en vereerd. Om Molenaar weer aan het woord te laten:
‘Vroeger dachten we dat die namen alleen betrekking hadden op de klok, daar staan ze namelijk op, maar uit onderzoek is duidelijk geworden dat Fabianus en Sebastianus ook de oorspronkelijke naam van de kerk was.’ 36
Zo stierf de arme Laurentius in 258 niet alleen de marteldood in Rome, maar bijna achttienhonderd jaar later ook een stille dood in Eenrum.

Over de auteur Martin Hillenga studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen met als specialisatie volkskunde (Europese etnologie). Hij publiceert regelmatig over de cultuurgeschiedenis van Noord-Nederland.
Met dank aan
De auteur dankt Jur Bekooy voor de door hem verstrekte informatie.

1 Elizabeth den Hartog, ‘Een bijzonder schrijntje uit Warffum’, Groninger Kerken 40 (2023) nr: 2, 6-14.
2 Otto Roemeling, ‘Mariapatrocinia in de provincie Groningen’, Groninger Kerken 27 (2010) nr. 1, 56-60, daar 57-58.
3 O.D.J. Roemeling, ‘De provincie Groningen en haar eerste predikanten’, in: G.L. Meesters e.a. (red.), Voorouders en hun werk (Amsterdam 1971) 186-200.
4 A. Pathuis, ‘Het handschrift “Ommelands eer” van Pater Franciscus Mijleman S.J., missionaris der Ommelanden 1639-1667’, in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 7 (1965) 1-110.
5 Justin Kroesen, ‘Iconografie van de Groninger avondmaalsbeker in de zeventiende en achttiende eeuw’, Groninger Kerken 22 (2005) nr. 4, 97-104. De beker wordt hier abusievelijk gedateerd op 1693.
6 M.D. Ozinga, De Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst VI, 1 Oost-Groningen (’s-Gravenhage 1940) 227.
7 https://www.kn.nl/nieuws/lokaal/vier-groningse-kerken-krijgen-naruim-400-jaar-hun-katholieke-naam-terug/ (gezien 4 juli 2025).
8 Jan van den Broek, ‘Over de kerk aan de A en haar naam’, Groninger Kerken 39 (2022) nr. 4, 29-32.
9 H.C. van der Jagt, De naamgeving van de protestantse kerkgebouwen in Nederland vanaf de Reformatie tot 1973 (Utrecht 1973).
10 K. ter Laan, Nieuw Groninger Woordenboek (Groningen/ ’s-Gravenhage 1929) 6.
11 https://www.remonstrantsekerkgroningen.nl/algemeen (gezien 11 juli 2025). Zie ook: J. van Zuthem, Harde grond. Kerkelijke verhoudingen in Groningen, 1813-1945 (Assen 2012) 141-142.
12 Van der Jagt, Naamgeving, 209.
13 Ibidem, 206-207.
14 Ibidem, 255.
15 Hierover ook: M. Hillenga, ‘Zandlopers, (zak)horloges en zachtjes doorgeven: iets over instrumenten tegen pastorale breedsprakigheid’, Groninger Kerken 38 (2020) nr. 4, 122-127.
16 Van der Jagt, Naamgeving, 191.
17 https://forum.refoweb.nl/viewtopic.php?t=28474 (gezien 11 juli 2025).
18 Van der Jagt, Naamgeving, 198, 202.
19 M. Duijvendak, ‘In de sporen van Gruno en Beno. Ontspanning, eigenheid en historisch besef in het historisch verenigingsleven’, Historisch Jaarboek Groningen (2005) 91-104.
20 IJnte Botke, ‘Steeds groter, steeds dikker, steeds mooier: een halve eeuw boerderijenboeken in Groningen, 1952-2002’, Historisch Jaarboek Groningen (2003) 107-126.
21 https://bellingwolde.protestantsekerk.net/welkom_op_de_site_van_ onze_gemeente/ (gezien 30 juni 2025).

22 Frank von Hebel, ‘Tinallinge opent eerste protolieke kerk’, Dagblad van het Noorden, 6 maart 2004. Met de ‘amateur-historicus’ wordt historicus Redmer Alma bedoeld.
23 R. Steensma, ‘Nieuwe spiritualiteit in een oude kerk: ervaringen van bezoekers in Zeerijp’, Groninger Kerken 29 (2012) 16-17; dezelfde, ‘Minder religie en meer cultuur. Het hedendaagse gebruik van de stichtingskerken’, Ibidem, 13-15.
24 M.A.W. Gerding, ‘(Wildervanck), Adriaan Geerts’, in: J.D.R. van Dijk en W.R. Foorthuis (red.), Vierhonderd jaar Groninger Veenkoloniën in biografische schetsen (Groningen 1994) 260-265.
25 O.D.J. Roemeling, Heiligen en Heren. Studies over het parochiewezen in het Noorden van Nederland vóór 1600 (Leeuwarden 2013). Aanvullende informatie verzameld door Roemeling is te vinden op www.corpusroemeling.nl, voor een toelichting hierop: J.A. Mol en G. de Langen, ‘Met heiligen en heren langs middeleeuwse parochiekerken: Otto Roemelings gegevensbestand voor Groningen en Drenthe tot omstreeks 1640’, Groninger Kerken (2019) 87-101.
26 Roemeling, Heiligen en heren, 49-50.
27 O.D.J. Roemeling, ‘Van Uithuizen naar Saint-Denis: niet Jacobus maar Dionysius patroonheilige van de kerk van Uithuizen’, Groninger Kerken 18 (2001) nr. 2, 48-51.
28 www.corpusroemeling.nl, s.v. Zuidbroek.
29 Bedenkingen tegen het Nicolaas-patrocinium werden o.a. al uitgesproken in P.N. Noomen, ‘Middeleeuwse bezitsverhoudingen in Noordoost-Fivelgo’, in: E. de Boer e.a. (red.), Het Bierumer Boerderijenboek. Een bijdrage tot de geschiedenis van NoordoostFivelgo (Scheemda 1996) 59-82, daar 78 noot 10.
30 ‘Vijfvoudige moord uit laatste rumoerige oorlogsdagen. Nog geen licht in drama achter zeedijk’, Leeuwarder Courant, 7 juni 1969
31 J.W. Boersma, ‘Het kerkhof van Hoogwatum en de kapel van Watum’, Groningse Volksalmanak (1974-1975) 198-208.
32 F.J. Bakker en R.W.M. van Schaïk, ‘Oosterwijtwerd: O.L. Vrouw’, in: P.J. Margry en C.A.M. Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland. Deel I: Noord- en Midden-Nederland (Amsterdam/ Hilversum 1997) 623-624.
33 Kees Kuiken, ‘Leermens herdacht: memoriecultuur in Fivelgo vóór 1594’, Groninger Kerken 31 (2014) nr. 2, 33-40.
34 https://nos.nl/regio/groningen/artikel/584016-groninger-kerkenkrijgen-middeleeuwse-namen-terug (gezien 30 juni 2025).
35 D.M.J. Molenaar (red.), Eenrum (Eenrum 1999) 64.
36 Zie noot 34.
Column
In april stond ik in Thessaloniki bij het graf van Dimitrios. Hij was een hooggeplaatste militair in het Romeinse leger, een christen die zijn geloofsovertuiging actief uitdroeg. Volgens de overlevering werd hij daarom in 307 gedood.



Thessaloniki, de kerk van Agios Dimitrios. In de vijfde eeuw werd hier een driebeukige basilica gebouwd, die na een brand in de zevende eeuw door een veel grotere vijfbeukige basilica werd vervangen. Het huidige gebouw is een reconstructie van de zevendeeeuwse basilica, die in 1917 door de grote stadsbrand zwaar werd beschadigd. Foto Ymkje de Jong.
Thessaloniki, de crypte van de Agios Dimitrioskerk: de resten van een Romeins badhuis dat in het begin van de vierde eeuw voor de christelijke eredienst werd ingericht. Foto Ymkje de Jong.
Oostum, de dertiende-eeuwse kerk. De laatste diensten vonden plaats na de Tweede Wereldoorlog. In 1972 begon een restauratie. Bedoeling was toen nog dat de kerk een uithof van het Groninger Museum zou worden, een plan dat afketste. Oostum was de eerste kerk in de provincie die een profane bestemming werd toegedacht. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto Kris Roderburg.
Zes jaar later bepaalde keizer Constantijn dat christenen vrij waren om hun geloof te belijden. Daarna ontstond een hiërarchisch georganiseerde christelijke kerk, met bisschoppen en concilies die besloten hoe christenen hun geloof moesten belijden, en er kwamen kerkelijke leiders die vochten om de macht. Het Grote Schisma dat in 1054 plaatsvond was er een gevolg van, de splitsing van de christenheid in een Rooms (Romeins) katholieke kerk onder leiding van een paus in Rome en een Oosters-orthodoxe kerk onder leiding van een paus (patriarch) in Constantinopel (het huidige Istanbul). Oude geschiedenissen schoten door mijn hoofd. Dimitrios stierf in een Romeins badhuis, je loopt nu in de gerestaureerde overblijfselen. Ze vormen de crypte van de Agios Dimitrios, de kerk die kort na 313 op zijn sterfplek is gebouwd en rond 640 door een veel grotere basiliek werd vervangen. Dimitrios wordt daar nu al ruim anderhalf duizend jaar vereerd. Mensen naderen zijn stoffelijke resten eerbiedig en ze slaan een kruisje, sommigen knielen, kussen de tombe en slaan opnieuw een kruis. Pasen wordt massaal beleefd, met oeroude sociale en godsdienstige rituelen. Op Goede Vrijdag volgde ik het Byzantijnse lijdensverhaal, Psaltiko toon Pathoon, de televisie zond het uit vanuit de Agios Dimitrios. De eeuwenoude monofone muziek is heilig, alleen gewijde priesters mogen de tekst zingen. Het zijn woorden uit een ver verleden, een taal die niet meer wordt gesproken, het smartelijke lied richt zich direct tot het hart. In de Griekse kerken brengen de priesters om middernacht het Licht van Jeruzalem. Even later branden alle kaarsjes van de mensen die in de bomvolle kerk en op het bomvolle kerkplein staan, Paaszondag is begonnen, men groet elkaar: Christos anesti, Christus is opgestaan, en antwoordt alithos anesti, hij is waarlijk opgestaan.
Oude Griekse kerken, overvol beeltenissen van heilige beschermers, genezers, profeten, geloofshelden en apostelen. Jezus en zijn moeder Maria staan op de ereplaats. De kerk van Panagia Acheiropoiitos, in 448 gebouwd, is het oudste christelijke heiligdom van Thessaloniki. Maria is ‘panagia’, ‘heiliger dan allemaal’. De zeer oude icoon voorin de kerk is ‘acheiropoiitos’, volgens de overlevering niet door mensenhand gemaakt. Men is daar muisstil, er wordt hoogstens even gefluisterd. Weer een paar straten verder staat de Panagia toon Chalkeoon (Onze Lieve Vrouwe van de Kopersmeden), het gebouw is duizend jaar oud. Om er te komen moet je van het trottoir via een stenen trap een meter of vijf, zes afdalen: het gebouw staat op het straatniveau dat de stad in de Byzantijnse tijd had. Die tijd begon in het jaar 395, toen de stad al bijna zevenhonderd jaar oud was; ze werd in 315 v.C. door de zwager van Alexander de Grote gesticht. Het huidige centrum van de stad staat bovenop vele meters puin, resten van indrukwekkende beschavingen en gebouwen die door Doriërs, Romeinen, Gothen, Noormannen, Slaven, Saracenen, Turken en aardbevingen zijn verwoest. Ze lieten allemaal hun sporen na. Dwars door het centrum loopt een brede kaarsrechte
verkeersader, de Egnatia. Precies daaronder ligt de Romeinse heerbaan, in de Oudheid de hoofdweg tussen Italië en het Nabije Oosten en Azië. Dat is nu ook het tracé van de metro. De bouw van de tunnel betekende een langdurige kolossale archeologische opgraving. In twee metrostations wandelen de reizigers door ruïnes van de onderaardse stad naar buiten.
De Romeinse weg: de apostel Paulus moet er hebben gelopen. Hij bracht zijn geloof rond het jaar 50 via Thessaloniki naar Europa en schreef brieven naar de Thessalonicenzen, zijn volgelingen in de stad die veel te verduren hadden. Oude verhalen buitelden in april door mijn hoofd. Ook van Homerus. Vanaf de boulevard zijn bij helder weer de besneeuwde toppen van de Olympus te zien, het paleis van Zeus, de wolkenschudder, de Allerhoogste. De adelaar was zijn heilige attribuut. De Byzantijnen namen dat symbool van de hoogste macht over, voor het wereldlijke en het kerkelijke gezag: daarom kreeg de adelaar twee koppen. Bij veel Griekse kerken hangt de gele (gouden) Byzantijnse vlag met die heilige vogel van Zeus.
De reis door Griekenland was voor mij ook een reis door de tijd. De oude Groninger kerken waren nooit ver weg, ze ontstonden ooit uit dezelfde mediterraanse christelijke eredienst, maar ontwikkelden zich totaal anders dan hun Grieks-orthodoxe familie. Onze oude kerken zijn in ‘monumenten’ veranderd. Erfgoedspecialisten maken de dienst uit. Oude Griekse kerken hebben een andere sfeer, die is niet geseculariseerd en esthetisch, zoals bij ons. Daar zijn geen rouwborden en grafzerken waarmee aardse heersers aandacht voor zichzelf vroegen, geen culturele activiteiten, geen toeristische routes om kerken bestaansrecht te geven. Een oude Griekse kerk is een ‘I.N.’, Ieros Naos, ‘heilige tempel’. Devotie die daar al minstens drieduizend jaar oud is. De naos bestond immers al in de Griekse Oudheid: de plaats in de tempel waar de machtige god aanwezig was.

Over de auteur
Auke van der Woud (1947) was hoogleraar architectuurgeschiedenis en is schrijver van boeken over de steden, het platteland en de mensen in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw.
Geen ‘laatste’ oordeel
Tjitske Zuiderbaan

Het team restauratieschilders op de steiger. Van links naar rechts: Anne Rupert, Aafje Bouwhuis, Nanon Journée, Lynn van Rijnsoever, Jasmijn Krol. Niet op de foto: Daniël Oudman en Trees Knaapen.. Foto Janna Bathoorn.
Van vlak onder de hoge meloengewelven klinkt gelach op van vrouwenstemmen. Bij aankomst op de bovenste steiger blijkt er een samenkomst te zijn met een feestelijk tintje. Een lid van het team restauratoren gaat trouwen en ze wordt door de anderen verrast met fotogebak en cadeautjes. Dit kenschetst de sfeer waarin er het afgelopen jaar is gewerkt aan de restauratie van de gewelfschilderingen in de kerk van Noordbroek, de ‘Sixtijnse kapel van Groningen’. Teamspirit. Christoforus, Adam en Eva, Sint-Maarten, de zondeval en de doop van Jezus zijn voor verder verval behoed.
En dat is maar goed ook, vindt kunsthistoricus Kees van der Ploeg. ‘Het is veel helderder geworden. Er zijn veel schilderingen uit verschillende perioden, maar het is een compleet programma.’ Zo is er een duidelijk patroon te onderscheiden in de volgorde van schilderingen in Noordbroek: via zondeval en doop, Christoforus en evangelisten, naar de twee Christusbeelden: eerst de oordelende Christus, daarachter boven het altaar de Man van Smarten.
Sint-Maarten
Een primitief figuur met stok in de hand, op zijn ‘Peter de Wits’ getekend, zorgde voor hoofdbrekens bij het team restauratoren en Kees. ‘Zou het Sint-Maarten kunnen zijn? Maar dan wel afgebeeld als de Romeinse officier die zijn mantel deelt met de bedelaar aan de stadspoort van Reims. Naast het mannetje is tot aan de rib nog voldoende ruimte voor een tweede figuur, de bedelaar. Wat er op het eerste gezicht als een schild uitziet, is dan de mantel, en de stok moeten we dan als zwaard zien. In het meest oostelijke schipgewelf bevindt zich een afgesloten gewelfring met een voorstelling van een gemijterde heilige. Zou dát Sint-Maarten kunnen zijn als de bisschop die hij later werd? Het primitieve figuurtje is overschilderd geweest, dus zou het kunnen dat ze de heilige naar de gewelfring hebben verhuisd? En was hij wellicht de patroonheilige van de kerk van Noordbroek?’ Vragen die nooit volledig beantwoord kunnen worden.
Adam en Eva kwijt
Aafje Bouwhuis en Nanon Journée zijn de projectleiders van deze restauratie. Eerder werkten ze al aan de kerken van Middelstum en ’t Zandt. Wat is er anders aan Noordbroek? ‘Het is allemaal groter. Er is een ander handschrift. Meer gelaagdheid waardoor het complexer is. Soms moeten we twee lagen tegelijk vastzetten. De pleisterlaag uit 1350 zit voor een groot deel onder die uit 1488. Veel dingen zitten hier verborgen. Zoals bij dat mannetje. Zijn mantel zit voor de helft nog onder de vijftiende-eeuwse rankschildering.’ In de jaren zeventig, tijdens de vorige restauratie, is bewust gekozen om de helft van die mantel in het zicht te brengen. Dat besluit respecteren de huidige restauratoren. ‘In 1480 is de hele kerk overpleisterd. Misschien was er toen al veel weg of beschadigd. Er is geen garantie dat overal nog heelhuidse schilderingen onder zitten. Als je nu wat weghaalt van Het Laatste Oordeel of van Adam en Eva, kán er een schitterende schildering uit 1350 onder zitten, maar dan ben je Adam en Eva wel voorgoed kwijt.’ Door dit verlies van het huidige beeld weerstaat het team de verleiding om verder te kijken. Bij ‘Sint-Maarten’ zie je nu die twee tijdlagen naast elkaar. Eerlijker, vinden ze dat.
Speelruimte
Sinds augustus 2024 is het team waarvan Daniël Oudman, Lynn van Rijnsoever, Anne Rupert, Jasmijn Krol en Trees Knaapen deel uitmaakten aan het werk in de kerk van Noordbroek. Het is Aafje en Nanons grootste project in Groningen tot nu toe. Ze ‘deden’ eerst

deel van de
in de
in
het koor, vervolgens het transept en nu is het schip net af. Later komen ze terug voor de onderkant. Het fijne aan zo’n groot project vinden ze de speelruimte. Zo konden ze de mortel, een essentieel materiaal bij elke kerkrestauratie, verder ontwikkelen. In ’t Zandt maakten ze hier al een begin mee. Toen gebruikten ze deze hotmixed lime -mortel vooral in de diepte, in de scheuren in het metselwerk. Nu hebben ze hem doorontwikkeld tot een goede pleisterlaag.
Chemici
‘We hebben veel proeven gedaan. De samenstelling van de mortel let nauw hier, van oudsher is het een dunne laag van kalk en schelpen met weinig zand. Die oorspronkelijke laag uit 1350 imiteren we. Ook voor de sfeer; een dunne pleisterlaag geeft meer sfeer dan dikke cementmortel. Op plekken waar we de cementmortel hebben vervangen, zie je nu mooi de welving van die bakstenen eronder. We wilden zo veel mogelijk kalk in de mortel krijgen en dat betekent onderzoek doen.’ Als ware chemici experimenteerden ze met de verhouding kalk, zand en water. Uiteindelijk kwamen ze uit op één deel kalk en twee delen zand/schelp, in de ongebluste fase, voordat er water is toegevoegd. ‘In de gebluste fase zet die kalk nog uit, dus dan krijg je toch bijna een één op één mortel. Dan is er nog het verschil tussen nat en droog blussen. Bij droog blussen (ook met water) houd je een poederig mengsel over, waaraan je later water toevoegt om het smeerbaar te maken. Nat blussen geeft een natte substantie.’
Reis door de technieken
Nadat ze de theorie in de praktijk brachten, ontdekten Aafje en Nanon dat droog blussen een net iets stevigere kristalstructuur geeft. ‘We zijn toen hierop overgestapt. Hoe langer je de mortel laat staan, hoe beter. Na veertig dagen heb je bij droog blussen de beste kwaliteit. Er zit minder spanning in het muuroppervlak en het vochttransport verloopt soepeler. Daarom stoppen we zo veel mogelijk kalk in de mortel. Kalk neemt vocht op en voert het ook snel af. Hoe meer kalk, hoe gezonder de muur blijft. Nog een voordeel van zo’n groot project. Je maakt een reis door de technieken. Het was heel leuk om die kans te krijgen en dat Groninger Kerken erachter staat dat je kwaliteit ontwikkelt.’
Gelaagd croissantje
Van het woord ‘mijnbouwschade’ krijgen de restauratoren jeuk. ‘Het is altijd zo gericht op de scheuren, want die zijn zichtbaar. Een schildering op een pleisterlaag heeft soms de gelaagdheid van een croissantje; als je het door elkaar rammelt vallen er stukken af. Dat manifesteert zich dus niet per se als scheur, maar stukken met schilderingen erop ben je wel voor altijd kwijt. Het is onjuist dat de beoordeling van mijnbouwschade wordt opgehangen aan louter scheuren.’ In de kerk van Huizinge was al duidelijk geworden dat scheuren niet allesbepalend zijn, die hadden ze daar amper. Maar het pleisterwerk zat wel allemaal los. Ook in Noordbroek zijn nauwelijks scheuren, maar is wel sprake van veel onthechting.


‘We hebben de schadecommissie een pleitbrief geschreven om de schade anders te beoordelen. Meer met een percentage schade. In de pleisterlaag van de jaren zeventig zitten minuscule haarscheurtjes.
Daar gebeurt niets mee bij een beving, maar ze tellen wel mee voor de schadebeoordeling, terwijl boven in het gewelf de pleister naar beneden komt.’ De commissieleden hebben de brief goed opgepakt. Ze hebben de steigers beklommen en de echte schade van dichtbij kunnen zien.
Toch is het aantal scheuren wel geteld. Restauratiestucadoor Daniël Oudman heeft deze vervolgens aangepakt.
Hoofden- en handenspecialisatie
Wat Aafje en Nanon opviel aan de gewelfschilderingen was dat de handen en het gezicht van onder meer Christophorus sterk en afwijkend van kleur zijn.
Een retouche uit de laatste restauratie?
Van dichtbij stelden ze echter vast dat het origineel was. ‘Wellicht zijn de handen en hoofden door iemand anders geschilderd. Of heeft de schilder zelf later deze details beter uitgewerkt. Of heeft hij extra bindmiddel gebruikt waardoor de verf steviger is dan de verf voor de gewaden en de bloemen bijvoorbeeld. Het is bekend dat sommige schilders alleen kleden of bloemen deden.’
Plextol
Als restaurator heb je niet alleen met het origineel te maken, maar ook met eerdere restauraties. In de jaren zeventig heeft Helmer Hut uit Beerta drie jaar lang in zijn eentje de kerk van Noordbroek onder handen genomen. ‘Hij gebruikte materialen die toen vooruitstrevend waren en geschikt werden geacht. Zo werd er veel plextol gebruikt, een synthetische lijm. Nu kom je dat liever niet tegen in het werk omdat het product niet thuishoort in een kalkomgeving. Helmer is een paar keer komen kijken naar het werk van zijn opvolgsters. ‘Het is mooi dat je de informatie aan elkaar doorgeeft, dat gebeurt niet altijd,’ vinden Aafje en Nanon. Ondanks het hergebruik van de oorspronkelijke technieken blijft onderhoud altijd nodig. ‘Zeker in oude gebouwen. Bij lekkage gaan dingen kapot, daar doe je niks aan. Door materialen te gebruiken die dichter bij de oorspronkelijke liggen, bescherm je de kerk beter.’
‘Als restaurator heb je niet alleen met het origineel te maken, maar ook met eerdere restauraties.’

Pagina 36:
Schilderingen van de Zondeval en de Doop in de Jordaan. Foto Janna Bathoorn.
Pagina 38:
Een engel met tekstbanderol. Uit de samenhang van de schilderingen op dit gewelf valt op te maken dat het om het symbool van de evangelist Mattheüs moet gaan. De tijdens de restauratie aangevulde delen zijn gearceerd. Dat is vanaf de kerkvloer voor de toeschouwers niet zichtbaar. Foto Janna Bathoorn.
Pagina 39:
De heilige Christophorus op het schipgewelf, links is de kluizenaar uit de legende afgebeeld. Helemaal rechts is nog juist een deel van een decoratieve tekstband zichtbaar, met daarin de naam van een van de schilders: ‘[TH]OMAS / FECIT / DE NORDA’. Foto Janna Bathoorn.

Opgeschoven Christus Er is Kees nog iets opgevallen aan de schilderingen. ‘Naast Het Laatste Oordeel staat ook een heilige met een bisschop en een kromstaf met een mannetje ernaast dat iets in zijn hand heeft. Zijn kop ziet er net zo uit ziet als die in het gewelf. Misschien hebben ze hetzelfde model nog een keer gebruikt. Het Laatste Oordeel is altijd symmetrisch met Christus in het midden en links en rechts heiligen. In Noordbroek is Christus opgeschoven vanwege de rib in het gewelf. Naast Maria als voorbidster houd je een plek over, daar staat deze bisschop, zou dat ook Sint-Maarten zijn? Maar dan blijft dat mannetje aan zijn voeten wel een probleem. We sluiten niet uit dat er een samenhang is door de lagen heen, dat wil zeggen dat men bij een nieuwe laag in elk geval gedeeltelijk aansluiting bij de voorgaande decoratieperiode heeft gezocht.’
Ook is volgens Kees duidelijk geworden dat Helmer Hut destijds zeer zorgvuldig heeft gewerkt. ‘Buitengewoon terughoudend en goed gedocumenteerd. Omdat de kerk voordien verwaarloosd was, zat er veel vocht in de muren en zout, wat zeer schadelijk is. Dat vocht is nog altijd niet geheel verdwenen. De bevingsschade is weliswaar weggewerkt, maar die is er wel degelijk. De grond heeft zich nog niet gezet, dus de bevingen zijn nog niet voorbij. De kerken blijven in de gevarenzone.’
Toch kan Het Laatste Oordeel er weer een tijdje tegenaan.

Over de auteur Tjitske Zuiderbaan (tekstjes@outlook.com) was tot haar pensionering in 2021 werkzaam op het kantoor van Groninger Kerken. Ze schrijft regelmatig interviews en human interest-artikelen, onder meer voor Groninger Kerken en Terebinth; van dat laatste tijdschrift is ze ook redacteur.
Vergeten is ballingschap, herinneren verlossing
Hilbrand Rozema
De toegangsdeur van de Mariakerk van ’t Zandt. Foto Hilbrand Rozema.

Van veel Friezen zegt men dat ze ‘Frysk om utens’ zijn; ze wonen dan hun leven lang in Brabant of in Amerika maar zijn nog Fries. Ik ben een Groninger ‘om utens’, een Groningse Sallander op de Veluwe.
En vanuit de verte voel ik me thuis in mijn oudste Heimat. Ik zoek er naar continuïteit en familiesporen. En naar het verdwenen Joodse dorpsleven.
Hier ergens moet het zijn. Voor de tweede keer in een jaar fiets ik driftig heen en weer door ’t Zandt. Het dorp is niet ingewikkeld, Hoofdstraat, Molenweg, maar waar is huisnummer 191? Kijk ik erlangs? Ik zoek naar twee bakstenen aan weerszijden van de voordeur. Twee doodgewone, rode, Groningse bakstenen. Waarom? Omdat er letters en cijfers in gekrast zijn. Precies honderd jaar geleden krasten Abraham van Hoorn en Sara Bamberg als nieuwe trotse huiseigenaren ‘19.A.vH’ en S.B.25’ in de stenen. Maar ook nu vind ik ze niet. Zou het huis soms al tegen de vlakte zijn, spatnieuw weer opgebouwd, vanwege gasbevingsschade?
De hersteloperaties vanwege bevingsschade poetsten, vrees ik, veel petite histoire, lokale geschiedenis en dorpsgeheugen weg. In Hellum, tussen Siddeburen en Schildwolde, was ik nét te laat om nog de oude slagerij te bezoeken van de familie Bollegraaf. De oorzaak? Gasbevingsschade. Ik ‘erfde’, om het zo maar te noemen, enkele levendige herinneringen aan deze familie, van mijn grootmoeder Dietje Keizer (1924-2025). Geboren in Siddeburen, kende zij Ellie en Trui Bollegraaf als leeftijdsgenoten. ‘Knappe wichter’, zei ze. ‘Ik zie ze nog zo voor me.’ Op de website Joods Monument zijn ze te vinden, met kleine onscherpe fotootjes.
Marga Minco en Groningen
En in Amsterdam staan hun namen op het Namenmonument. Je kunt ze lezen vanaf de straat, want ze staan op de buitenste muur, het dichtst bij het trottoir en de voetgangers, bovenaan.
Mijn oma verloor de laatste jaren het zicht in haar ogen, maar zij zag Ellie en Trui nog scherp voor zich. En ze kon nog lang over Joods Siddeburen en Hellum vertellen; ze werd honderd en overleed in juni 2025. In mijn nieuwe boek Tijd is een leeuwerik. Reizen langs de rafelranden van Nederland vertel ik onder meer enkele verhalen over Joods Groningen. Zodra je je erin gaat verdiepen, voel je fantoompijn. Elk dorp had enkele gezinnen, vaak familie van elkaar.In ’t Zandt waren dat de Van Hoorns. Onder hen ook Grietje van Hoorn, de moeder van schrijver Marga Minco (1920-2023). Grietje verhuisde voor de oorlog naar Brabant. Marga kwam als kind logeren bij haar Groningse ooms en tantes – en ze reisde in de oorlog nog eens af naar ’t Zandt, nu om een doopbewijs voor haar moeder los te krijgen. De hervormde dominee Heringa leek daarin mee te gaan. Maar zijn ouderlingen weigerden. Minco beschreef het later zo:
‘Het zijn dus geen protestanten?’ vroeg de tweede ouderling. ‘Het is niet te bewijzen’, zei de dominee. ‘Hoe kunnen we dan zo’n verklaring geven?’ ‘’t Is niet juist’, zei de eerste. ‘Ik heb u al gezegd dat we het zouden doen om iemand te helpen’, zei de dominee. - ‘Wat niet waar is, is niet waar’, zei de tweede ouderling. ‘’t Is ja of nee’, zei de dominee. ‘Nee’, zei de eerste, ‘zoiets kunnen we niet ondertekenen.’
Op 7 mei 1943 zijn haar ouders vermoord in Sobibor. In ’t Zandt staat bij de Mariakerk een gedenkzuil met de namen van omgekomen dorpsgenoten, de Joodse en niet-Joodse samen.


← Een provisorische slaapplek in de kerkbanken van ’t Zandt. Foto Hilbrand Rozema.
↑ Het koor van de Mariakerk, met in de vloer overwegend zeventiende- en achttiende-eeuwse grafzerken. Foto Anjo de Haan.
→ Het oorlogsmonument voor de kerk van ’t Zandt. Foto Anjo de Haan.
→ Het monumentje voor Annette Katan in de kerk van Zeerijp. Op de boekrol staat haar haar trieste oorlogsgeschiedenis beschreven. In de vitrine ligt verder een haarlok van Annette, lange tijd bewaard door haar onderduikgeefster mevrouw Bosker. Foto Anjo de Haan.
Pelgrim in ’t Zandt
Mijn fietstocht voert me van Loppersum over Zeerijp naar ’t Zandt. Die zandrug doet me denken aan een Waddeneiland, langgerekt, in een zee van akkerland. Dat komt vast ook omdat je via een wit schelpenpad, het Lissebonsepad, de bult op fietst. Je snapt waarom je eigenlijk ‘op Zaandt’ moet zeggen.
Mijn andere grootmoeder, Frouke Kort (1908-1998), groeide op aan de Terhornseweg, iets buiten ’t Zandt. Haar ouders woonden later in het dorp, hun graven zijn er nog. En haar broer Pieter (1923-1945) staat vermeld op die gedenkzuil, bij de Mariakerk. Hij kwam op 25 april 1945 om bij een geallieerd bombardement op het Duitse Waddeneiland Wangerooge, waar hij dwangarbeider was. Hij is niet teruggevonden.
Mijn beide grootmoeders groeiden op in arme, in elk geval krappe, omstandigheden. Vlees op tafel was zeldzaam. Overgrootvader Albertus Kort (1880-1968) was een paardenman, hij verzorgde de paarden van boer Huizinga, aan de Terhornseweg. Hij is in elk geval één keer met zijn baas naar de paardenmarkt in Zuidlaren geweest. Bij het handjeklap op die markt werd nog tot diep in de twintigste eeuw hardop afgeteld in het Jiddisch, ook door de niet-Joodse handelaars. Misschien nu nog wel, door een enkeling? Een mens kan altijd hopen. Later, toen mijn grootmoeders opgroeiden, verbeterde hun levensstandaard wel – zoals het met heel Nederland geleidelijk beter is gegaan. In de eerste decennia van de twintigste eeuw was de verzuiling nog sterk. Maar ik mag graag denken dat mijn gereformeerde grootmoeders, Dietje en Frouke, de Joden in hun dorpen wel kenden, bij hen kochten,
hen groetten en met hen spraken. Dat kan haast niet anders, zoveel mensen woonden er immers niet.
Oma Dietje vertelde dat sommige Bollegraafs uit Hellum en Siddeburen weleens bij hen thuis ‘achter de deur’ kwamen. Bekend zijn verhalen over het aansteken van het licht op vrijdagen door een niet-Joodse buur. Soms gingen deze contacten tussen buren, dorpsgenoten, nog iets verder over de geloofsgrenzen heen. Op ’t Zandt kreeg Lien Nap (1921-2017) verkering met de Joodse Eduard. Diens vader Abraham van Hoorn was ertegen, maar draaide bij toen Liens vader het goedvond. Dat is te lezen in een onschatbaar boek, dat ik bij me heb.
Ik zet mijn fiets naast de Mariakerk, een oude bekende: in september 2024 liep ik een pelgrimspad. Toen ik langs de kerk kwam, werd ik uitgenodigd om er die nacht te slapen. ‘Wat? In de kerk?’ Ja hoor, geen probleem. De vrijwilligster haalde beddengoed voor me. Ik was de eerste die in de banken mocht slapen, zei ze. Ik kreeg de grote, antieke sleutel. Een heerlijke ervaring. Het idee om deze route te kiezen en als pelgrim door het landschap van mijn moeder te wandelen, was opgekomen toen ze in 2024 ernstig ziek werd. Corry Kruizenga (Overschild, 1948) is overleden op 14 mei 2025. En nu is het een jaar later, zomaar. Het is in de Mariakerk zo stil dat ik dat zo laat: deze stilte is niet te verbeteren, zelfs niet met een lied. Ik ga in het koor zitten, en lees over Lien en Eduard. Zij is nog met hem meegefietst, naar station Loppersum. Ze zouden elkaar niet meer terugzien. Hun verhaal staat in Namen in steen (2015). Dat boek bevat een ware schat aan biografische gegevens over alle Joodse


inwoners van ’t Zandt. De auteurs, G. Snaak en B. van Dam, leggen het complete verdwenen netwerk bloot van Joods dorpsleven, vertakt tot in de wijde omtrek. Mensen krijgen zo hun verhalen en gezichten terug, het wemelt van de foto’s. En je voelt weer scherp: al die gewone, goede mensen zijn hier weggehaald.
Hoe oneerlijk!
In het koor van de Mariakerk kijk ik naar het late middaglicht. Het rimpelt over de vloer, als over de bodem van een aquarium. Het licht trilt over de zware grafstenen, die zijn getooid met hoge reliëfs van letters, namen, trotse familiewapens en symbolen. Het sierwerk op de grafplaten ziet eruit alsof het erop gespoten is door een ontspoorde banketbakker, die zijn baksels daarna gitzwart heeft geglazuurd. Die hardstenen platen in het koor van de Mariakerk verslijten in geen eeuwen. Hoe oneerlijk is het verdeeld! De arbeiders, kleermakers, koosjere slagers, veehandelaars en kruideniers van Joodsen huize verlieten Groningen in veewagons via Nieuweschans. Ze kregen een graf in de lucht – en hun leven in deze dorpen is nu spoorlozer dan dat van rijke boeren en edellieden uit 1600 en 1700. Soms staat ook van hen iets gekrast in steen. Dunne letters, vage sporen. Zoals de voorletters van Abraham en Sara in ’t Zandt. Het contrast met de grafplaten, vol vertoon van standsbesef, rijkdom en eigendunk, is fors. Gelukkig zijn er ook Joodse begraafplaatsen, gekoesterd en respectvol onderhouden. Daar rusten de ouders en grootouders van de weggehaalde mensen. En enkele overlevenden, van later datum.
Armoedekerkjes
Ik loop de kerk uit en fiets verder, denk na over rangen en standen, rijkdom en armoede. En klassenstrijd. De kleine, roodbakstenen synagoges van het Noorden (Winschoten, Nieuweschans) doen me sterk denken aan de kleine, kale arbeiderskerkjes van de Afgescheidenen: die strenge eenkennigheid in vorm en inhoud, het apart staan. Er zit Groningse koppigheid in, vasthoudendheid, gerichtheid op het Woord, zowel bij Joden als gereformeerden. Maar ook hechting, wortels en thuis-zijn.
De gereformeerde kerken zijn de kerken van mijn jeugd. De graven van veel oudere voorouders liggen in en rond de prachtige, middeleeuwse baksteenreuzen van ’t Zandt, Eenum, Loppersum en Leermens. Deze godshuizen zijn de ‘oudere broers’ van die baksteenkerkjes, gebouwd van het kopergeld van gelovige arbeiders. En de oudere broers van de kleine, Groningse synagoges, had ik nu bijna geschreven –maar dat kan niet, ’t is natuurlijk precies andersom, de synagoge is de oudere broer van de kerk.
Wat ik in Groningen zoek en vind, is continuïteit. Die is te vinden in oude cultuurlandschappen. En in de rode baksteenjuwelen van Groninger Kerken. Die zullen er over vele eeuwen nog staan. En dat kan troostend zijn. Maar daarbuiten liggen tegelijkertijd ook andere sporen: van geweld, radicale breuken, gedwongen afscheid en moord, amputaties van het dorpsgeheugen en het sociale weefsel. In Zeerijp komen in mijn beleving die twee uitersten bij elkaar: de eeuwenoude dorpshistorie, de monumentale kerk die grote namen herdenkt – en tegelijk, aan de muur, het ontroerende monument voor Annette Katan (16),

Een in 2017 onthuld gedenkteken op de plaats van een voormalige bushalte aan de Molenweg in Zeerijp. Vanaf hier is Annette Katan in 1943 na te zijn verraden, weggevoerd naar Westerbork. Uit dat kamp was ze een jaar eerder samen met haar moeder ontsnapt. Foto Anjo de Haan.
een meisje uit Den Haag. Ze dook onder op het boerderijtje van de familie Bosker, maar werd na verraad opgepakt.
Haar verhaal is te lezen op een boekrol. Ernaast zie je een nis in de muur; daarin staat een bont beschilderd en verguld houten schildje met het wapen en de naam van Rengers, het fameuze jonkersgeslacht, gevolgd door de afkorting ‘etc. etc.’ Dat laatste is wrang-grappig; het komt wat opgeblazen en gearriveerd over, een soort vermoeidheid met de eigen hoge status, zo van: pfff, de mensen kennen ons wel, we hebben zoveel titels en namen, te veel om op te noemen. Gelukkig lezen we nu ook de naam van Annette Katan.
Kaatje Cohen
Nog een geweldig boek, om hier even te noemen: Pauline Broekema schreef Benjamin. Een verzwegen dood , over de socialist Benjamin Broekema (1904-1942) uit Warffum. Hij en de zijnen spraken vanzelfsprekend de streektaal. In totaal schreef hij veertig toneelstukken, tientallen korte verhalen, een dichtbundel en een streekroman. Benjamin geeft ‘een boeiende schildering van het vooroorlogse joodse leven in Groningen’ en een ‘indringend portret van een idealist met een grote liefde voor zijn streek: het vlakke, majestueuze Hogeland’. Benjamin was verknocht aan zijn land, zijn moedergrond, die uitzichten, die wijde blik. Net als ik. In mijn woonplaats Ede, in Gelderland, staat op het Namenmonument de spreuk ‘Vergeten is ballingschap, herinneren is verlossing.’ Daar hoort het noemen van de namen bij. Ik hoop dat iemand op tijd die bakstenen met de letters van Abraham en Sara in de Hoofdstraat van ’t Zandt gaat redden, of al heeft gered. Soms valt er ineens weer licht op Joods Groningen.
Mijn vriend Hans Werkman (86) uit Amersfoort, die Groninger, biograaf en dichter is, werkt nu aan een biografie van Kaatje Cohen (Loppersum, 25 november 1908 – Auschwitz, 6 maart 1944). Hans liep in zijn woonplaats Amersfoort, een straat bij zijn huis vandaan, tegen een struikelsteen aan met haar naam erop. Het bleek te gaan om de Kaatje uit Garrelsweer, die zijn vader nog goed had gekend. Sinds deze ontdekking werkt Werkman aan een boek over deze onbekende, gewone landgenoot, een alleenstaande, Joods-Groningse onderwijzeres uit Garrelsweer. Daar zie ik naar uit. Want vergeten is ballingschap, herinneren is verlossing.

Over de auteur Hilbrand Rozema (Groningen, 1971) is dichter en journalist bij het Nederlands Dagblad In juni verscheen bij uitgeverij Noordboek Tijd is een leeuwerik. Reizen langs de rafelranden van Nederland . Zijn dichtbundel Paradijs (1998) kreeg een nominatie voor de C. Buddingh’prijs voor debutanten. In 2023 en 2024 is hij met interviews genomineerd voor een journalistieke prijs, De Tegel. Rozema woont in Ede en is getrouwd met Petra Potters.
Groninger Kerken Jaargang 42, aflevering 3 – September 2025
Het tijdschrift GK verschijnt vier keer per jaar en wordt gelezen door 6000 donateurs.
Aan dit nummer werkten mee
Janna Bathoorn, Paul Brood, Martin Hillenga, Peter de Kan, Hilbrand Rozema, Auke van der Woud en Tjitske Zuiderbaan.
Kernredactie
drs. Redmer Alma, drs. Inge Basteleur, Margreet Eriks, dr. Kees van der Ploeg, drs. Patty Wageman, Carla Wilts
Redactieraad
prof. dr. Sabrina Corbellini, drs. Ada van Deijk, prof. dr. Titus Eliens, dr. Andrew Irving, dr. Anneke Mulder-Bakker, Jan Oldenhuis, dr. Stefan van der Poel, dr. Mans Schepers, Albert Erik de Winter
Grafisch ontwerp
Thansk Creatief ontwerpbureau
Raad van toezicht
mr. Riksta Zwart voorzitter, ir. Errit Bekkering, prof. dr. Nelleke IJssennagger - van der Pluijm, prof. dr. Bert Scholtens, ing. Ralph Steenbergen MRE
Advertenties
Marlies Voorma 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl
Auteursinstructies
Wij nodigen auteurs uit die bijdragen willen leveren op het gebied van kerkgeschiedenis, kunst, architectuur en cultuurhistorie met betrekking tot religieus erfgoed. Meer informatie: groningerkerken.nl/tijdschrift
Eindredactie
drs. Martin Hillenga
Redactiesecretariaat redactiesecretariaat@groningerkerken.nl
Drukwerk
MarneVeenstra, Groningen
Beschermheer van de stichting
mr. drs. René Paas Commissaris van de Koning in de provincie Groningen 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl groningerkerken.nl
GK is een uitgave van Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen
GK thuis ontvangen?
Donateurs die jaarlijks minimaal €25 bijdragen, ontvangen het tijdschrift vier keer per jaar. Je kunt kiezen voor de papieren of digitale uitgave. Voor wie lezen lastig is, het tijdschrift is ook als luisteruitgave beschikbaar. Meer informatie: groningerkerken.nl/tijdschrift



















BRAILLE GESPROKEN
GROOTLETTER
DIGITAAL
De CBB zet de Bijbel en andere lectuur om in verschillende leesvormen (gesproken vorm, grootletter en braille). Zo kunt u blijven lezen, ook als het zicht minder wordt.
Bent of kent u iemand die niet goed kan lezen?
Kijk dan eens naar onze collectie op www.leesbutler.nl of vraag onze gratis catalogus aan via de klantenservice (klantenservice@cbb.nl / 0341 56 54 77).
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl
Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud
De Stelling 5
9774 RB Adorp
Tel. (050) 306 12 79
mob. 06 22 42 31 61
info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl
Voor kompleteschoonmaakservice!
O A.:
- SCHOLEN, KANTOREN ETC
- GLAZENWASSERIJ
- TAPIJTREINIGING
- KUNSTSTOF REINIGING
- BETONREPARATIE
- GEVELREINIGING
- NEVELSTRALEN
- GRAFFITI VERWIJDEREN
- IMPREGNEREN(MUREN)
- KUNSTSTOF VLOEREN
- GIETVLOEREN
- COATINGVLOEREN
- ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG
www.holstein-restauratie.nl



Monumentaal timmer werk.




is onze KRACHT
Schildersbedrijf W. Dijkema


Industrieweg 33 9781 AC Bedum T (050) 301 25 00 E info@groenwerf.nl WWW.GROENWERF.NL Dàt


Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!

Hoofdweg 25 9795 pa Woltersum (050) 302 15 55 www.bouwbedrijfpot.nl vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver
Mense Ruiter Orgelmakers bv
Rijksweg 167 9792 PD Ten Post 050-3010550
Rijksweg 167 9792 pd Ten Post t 050 301 05 50 info@menseruiter.nl
Nijverheidstraat 13 4261 TK Wijk en Aalburg 0416-561790 info@ruiter-rossum.nl • ruiter-rossum.nl

Sinds 1965 Glas- en schilderwerken Restauratie- en imitatietechnieken
Vloer- en wandafwerking Onderhoudswerken
Duinkerkenstraat 37, 9723 BP Groningen (050) 599 57 70 | info@corbuist.nl | www.corbuist.nl

0595 492242
info @ deschreef.nl
www.deschreef.nl

handmatige belettering in natuursteen
advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën
restauratiewerk

GEDENKSTENEN | EERSTE STENEN | GEVELSTENEN | RELIËFS | GRAFMONUMENTEN | NAAMBORDEN Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe! H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg

Schildersbedrijf W. Dijkema
Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67
Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen
Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
De Schilder, de beste vriend van je huis
Adverteren in Groninger Kerken?
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl
met werk uit
Groningen
Paramaribo Teheran
14 okt 23 nov info & tickets via Akerk.nl
