Groninger Kerken
September 2024
September 2024
Half september kwam een eind aan de reeks voorstellingen van het muziektheaterstuk ‘De Grote Vloed’, die de Zummerbühne met groot succes in het open land bij Oosterwijtwerd heeft opgevoerd. Hoewel het stuk in het verleden is gesitueerd, zullen de toespelingen op de aardbevingen ten gevolge van de gaswinning de meeste bezoekers niet zijn ontgaan. De middeleeuwse kerk hoog op de wierde was onderdeel van het decor en speelde in sommige scènes zelfs een kleine, maar onmiskenbare rol.
Wat kerken aangaat, is er maar een dunne, misschien wel fictieve scheidslijn tussen decor en speler. In het septembernummer van vorig jaar besteedde archeoloog Mans Schepers in zijn column aandacht aan de relatie tussen kerken en landschap. Een citaat daaruit:
‘Van monumentale gebouwen wordt vaak gesteld dat ze op een bepaalde manier mooi in het landschap liggen. Aan Alexander von Humboldt wordt vaak de definitie van het landschap als Totalcharakter einer Erdgegend (“het totale karakter van een gebied”) toegeschreven. Dat betekent dat je grote uit het landschap oprijzende elementen niet slechts als staande ín het landschap moet waarderen, maar als onderdeel daarvan. Met andere woorden: onze kerken liggen niet in het landschap, ze zijn het landschap.’
De constatering in de laatste zin is het verbindend element tussen de artikelen in deze thema-aflevering ‘Kerken en het landschap’ geworden. Na een kleine Indian summer, is de herfst inmiddels weer begonnen met veel regen en wind – de gebruikelijke gang der seizoenen. Die spelen op een veel grotere tijdschaal de hoofdrol in deze editie van Groninger Kerken . Mans Schepers toetst het beeld van het noordelijke landschap in de vroege middeleeuwen aan de gegevens die het moderne archeologische onderzoek heeft opgeleverd. Dat beeld werd niet alleen in de populaire geschiedschrijving uitgedragen, maar ook in het onderwijs – denk aan de vermaarde schoolplaten van Isings.
Die gegevens blijken nogal eens af te wijken van wat men in de vroege twintigste eeuw op grond van vooral literaire bronnen meende te weten over de aanblik van de kuststreek.
In haar bijdrage plaatst Ydwer Hoekstra vanuit wat korter historisch perspectief de ontwikkeling van het noordelijke landschap in een voortdurend proces van verandering en aanpassing, vanaf de Kleine IJstijd in de zeventiende eeuw tot de tegenwoordige klimaatproblematiek. Daarvan ondervinden nu zowel het landschap zelf als onze oude kerkgebouwen de gevolgen.
Die eeuwen omspannende blik brengt ons vervolgens terug bij de actualiteit, waarop in ‘De Grote Vloed’ wordt gezinspeeld. Dezelfde actualiteit stelt Martin Hillenga aan de orde in zijn bijdrage over de bedreigde biodiversiteit. Die loopt de laatste jaren door menselijk toedoen angstwekkend snel terug, maar hij laat zien dat veel kerkhoven waardevolle enclaves vormen waarin een vaak uiterst gevarieerd leven van planten, bomen, insecten en vogels zich weet te handhaven – vandaar de titel: ‘leve het kerkhof’, met de impliciete boodschap hier zorgvuldig mee om te gaan.
We wensen u veel leesplezier met deze nieuwe aflevering van ons tijdschrift en bevelen u tenslotte graag de veelsoortige activiteiten aan die dit najaar in onze kerkgebouwen gaan plaatsvinden.
Pagina 6
Mans Schepers
De achtste-eeuwse prediker Liudger is een sleutelfiguur in de kerstening van het noordelijk kustgebied. Welk verhaal over het vroegmiddeleeuwse landschap vertelt de beroemde schoolplaat ‘Ludger predikt in de Groninger Gouwen’ (1912) van J.H. Isings? En hoe verhoudt deze geschetste werkelijkheid zich tot wat we weten uit archeologische bronnen?
Pagina 20
Ydwer Hoekstra
Klimaatverandering beïnvloedt het landschap en heeft ook gevolgen voor kerkgebouwen. Een precedent is de Kleine IJstijd, met een dieptepunt tussen de jaren 1560 en 1720. De eerste associatie met dit fenomeen zijn meestal de nostalgische winterlandschappen geschilderd tijdens de Gouden Eeuw, maar deze belangrijkste klimaatafwijking van de afgelopen zesduizend jaar had verregaande invloed op de natuurlijke omgeving en op mensen.
Martin Hillenga
Eeuwenlang was de kerk op meerdere niveaus onderdeel van het landschap. Met een bezit van meer dan honderd kerkgebouwen, zo’n zeventig kerkhoven en -terreinen en een tiental pastorietuinen is Groninger Kerken een van de grotere natuurbeheerders in de provincie. Die rol is nu belangrijker dan ooit.
Mans Schepers
Het Groninger wierdenlandschap zag er in de vroege middeleeuwen heel anders uit dan nu. Kennis van dit landschap is van groot belang voor de religieuze geschiedenis, als toneel van de vroege kerstening door missionarissen als Bonifatius, Walfridus en Liudger.
Een directe band tussen de kerken en de landschapsgeschiedenis is ook nu nog heel evident. Vrijwel alle kerken in het kleigebied staan op wierden, vaak op het hoogste punt. Zeker in die gevallen waar de dorpsvorming om de wierde heen beperkt is of zich niet aan alle kanten van de kerk bevindt, levert dat de bekende schilderachtige, zo niet dramatische, beelden op.
Deze dramatiek is nogal eens verder versterkt door de zogenaamde steilkanten, gevolg van de afgravingen van de wierde voor de vruchtbare grond. In sommige gevallen kwamen de afgravingen tot pal bij de kerk. De steile wanden maken dat de wierde veel abrupter oprijst uit het landschap (afb. 1 en 2)
← 1. De wierde Ezinge ver voor de afgraving, in 1772 op een aquarel door Aert Schouman. Collectie Groninger Museum,
↑ 2. De wierde van Ezinge na de afgravingen. Aan de voet van de steilrand staan nog enkele lorries waarmee wierdegrond is afgevoerd. Collectie Nationaal Archief.
3. Schoolplaat ‘Ludger predikt in de Groninger Gouwen’, 785 door J.H. Isings (1912). Collectie Noordhoff Uitgevers, Groningen.
Wierden zijn opvallende hoogtes in een verder uitgesproken platte vlakte. De kerken erop werken als bakens in het landschap. ‘ The land is so flat I can see the spires of churches I have yet to visit’, aldus Lucy Kehoe van The Guardian in haar recente beschrijving van Het Ziltepad.1 De combinatie van de platheid van het land, de hedendaagse steile wierden en de indringende moderne dijken met de ‘dreigende zee’ daarachter maken het een landschap dat voor bezoekers soms moeilijk te begrijpen is. Een Schotse historicus die een terpopgraving in het Friese kustgebied bezoekt in de late negentiende eeuw, merkt op dat de Friese landen voor de bedijkingen in de volle middeleeuwen ‘swampy marshes’ moeten zijn geweest.2
Landschap van Liudger
Tegelijkertijd kennen we ook beschrijvingen van missionarissen die zich in de vroege middeleeuwen in deze contreien begaven en daarbij beslist de nodige tegenslagen moesten overwinnen (of niet overwinnen, zoals natuurlijk Bonifatius), maar waarbij eigenlijk niet ter sprake komt dat de fysieke gesteldheid van het landschap grote problemen opleverde. Men bewoog zich schijnbaar relatief eenvoudig van wierde naar wierde. In deze bijdrage richt ik me specifiek op het landschap van Liudger. 3
De achtste-eeuwse prediker Liudger wordt breed omarmd als een sleutelfiguur in de kerstening van het noordelijk kustgebied. De eerste kerkstichtingen in het huidige Groningen en Ostfriesland worden met hem in verband gebracht.4 Hedendaagse kerken die met hem verbonden worden, komen voor van Friesland (Balk) tot Oost-Friesland (Norden, Holtgaste) en natuurlijk ook in Groningen (Garnwerd, Oldehove, Niekerk). Als – in Utrecht – geboren Fries staat hij ook wel bekend als de ‘Apostel der Friezen’, maar in Groningen wordt hij toch vooral als ‘Apostel der Groningers’ gezien.5 Natuurlijk was het destijds allemaal onderdeel van de Friese landen. In Noord-Nederland is Liudger een vrij bekende figuur, maar landelijk en in het modernere onderwijs heeft hij
4. De schoolplaat rechts van de meester op een klassenfoto, waarschijnlijk uit de jaren twintig. Collectie Nationaal Onderwijsmuseum, Dordrecht.
het in populariteit moeten afleggen tegen ‘vroegmiddeleeuwse buitenlanders Willibrord en Bonifatius’. 6
De verbinding van Liudger met Groningen volgt allereerst uit de negende-eeuwse hagiografie van Liudger, geschreven door zijn neef Altfridus.7 Hierin wordt melding gemaakt van zijn opdracht zich op een zeker moment te richten op Friesland ten oosten van de Lauwers in onder andere ‘Hugmerchi, Hunusga, Fivilga’. We herkennen hierin de Groninger gouwen Humsterland, Hunsingo en Fivelgo. 8 Elmar Hofman beschreef eerder in dit tijdschrift het voortleven van Liudger in Groningen in de negentiende en twintigste eeuw.9 Een belangrijke rol in het breder verspreiden van Liudgers’ rol in ons gebied speelde de schoolplaat ‘Ludger predikt in de Groninger Gouwen, 785’ (afb. 3). Welk verhaal vertelt de schoolplaat van Isings over het landschap, en de kerk in het landschap, in het Groningen van de vroege middeleeuwen? En hoe verhoudt deze geschetste werkelijkheid zich tot wat we uit archeologische bronnen weten over dit landschap en de manier van leven van de mensen die er woonden?10 Dit stuk is daarmee een verdere landschappelijke aanvulling op eerdere aandacht voor Liudger in Noord-Nederland en een noordelijke pendant van een hoofdstuk over het landschap in zijn geboortestreek.11
De schoolplaat van Isings
De schoolplaat uit 1912 was onderdeel van de serie ‘Schoolplaten voor de Vaderlandsche Geschiedenis’, een beroemde reeks gedetailleerde verbeeldingen van het verleden, waarop ‘altoos eenige kloeke figuren op den voorgrond de aandacht trekken en het geheel belangwekkend maken’.12 Op de hier besproken plaat zijn twee van de meest prominent kloeke figuren Liudger zelf en de Friese bard Bernlef. Het is een van de weinige, en daarmee in Groningen populairste, platen met een expliciet Gronings onderwerp.13 ‘Ie herinnern joe dij geschiedenisploat wel, woar de prediker op n hoogte staait in zien wiede mantel, mit aarms oetstoken noar ’t haaidense volk’, aldus de Groninger dichter Jan Boer in het Nieuwsblad van het Noorden in 1967.14 Overigens merken ook redacteuren van Het Rotterdamsch Parool in 1955 op dat de plaat ‘het nog prima doet’ en dat ze er vroeger in de schoolbanken met plezier naar hebben gekeken.15 In schoolklassen door het hele land zal de plaat aanwezig zijn geweest en aan de muur hebben gehangen (afb. 4). Op moment van schrijven hangt de plaat ook in het klaslokaaltje van openluchtmuseum Het Hoogeland in Warffum.
Bij de schoolplaat is een begeleidende tekst uitgegeven, die naast een beschrijving van de kaart ook enig inzicht biedt in de bronnen die bij de totstandkoming ervan gebruikt zijn (afb. 5). 16 In de tekst lezen we het volgende: ‘Op de teekening staan Ludger en de zijnen op de helling eener terp. Onderaan de heuvel ligt het drassig merenland van de noordelijke gouwen.’ Het is daarmee de oudst bekende historiserende tekening van het Fries-Groningse terpen- en wierdenlandschap waarin het landschap ook echt mede-onderwerp van de afbeelding is.17
De tekst verhaalt verder dat op de wierden tentvormige paalhutten werden gebouwd. Op de achtergrond staat zo’n hut afgebeeld. Naast de hut hangen visnetten te drogen en ligt een ‘eenvoudig vaartuig’ (afb. 6). Volgens Wagenvoort, de schrijver van de begeleidende tekst, zijn de vormen van de hutten en de boot ontleend aan vormen die ‘in ruwen trek’ in aardewerk bewaard waren gebleven. Het is goed om bij de plaat op te merken dat deze tot stand kwam voor de beroemde opgravingen van Albert van Giffen in Ezinge (en op andere plaatsen) in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw en dat ook Pieter Boeles’ standaardwerk Friesland tot de elfde eeuw pas vijftien jaar later verscheen.18 In het (korte) rijtje met gebruikte ‘bronnen voor de teekening’ verschijnen al wel vroege publicaties van (amateur-)archeologen als Jan Hendrik Holwerda en Boeles. Isings lijkt zich aardig in de materie verdiept te hebben. De grootste omissie in de bronnenlijst is het in 1908 verschenen Beschouwing over het tegenwoordige standpunt onzer kennis van de Nederlandsche terpen . 19
Jan Niemeijer, Isings’ biograaf, roemt de mate waarin de historieschilder zich inlas in de materie. Hij beschikte over een uitvoerige bibliotheek en was ook zelf bij opgravingen aanwezig. 20 Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij ook zelf een wierde heeft bezocht. Isings moeite om zich op de hoogte te stellen van bekende kennis is inderdaad prijzenswaardig, maar bij een plaat als deze spelen ook andere overwegingen een rol.
Isings zelf schrijft in 1956 dat een historieschilder altijd strijdt op twee fronten. De kunstenaar en de didacticus lopen elkaar potentieel in de weg. 21 Een recensent van de biografie merkt op dat hierin weinig aandacht is voor de wijze waarop Isings’ schoolplatenwerk aansluit op een ‘negentiende-eeuwse traditie van de historische schilderkunst, waarin theatrale scènes vol heroïek werden opgezet om het nationalisme te voeden’. 22 Dit gegeven moeten we met betrekking tot het wierdenlandschap niet los zien van een lange traditie van dramatisering van de wierdenbewoning. Vaak worden de wierden beschreven in termen van de strijd tegen het water en denken mensen dat het landschap twee keer per dag onder water stond. 23 Tot slot is het nog zo dat de begeleidende boekjes bij de schoolplaten niet door Isings werden geschreven, maar door De Jongh en Wagenvoort (zie ook afb. 6). Bij deze schoolplaat was het Wagenvoort. Het is daarbij interessant dat Isings Wagenvoort kwalificeerde als ‘de minste broeder van de twee’. 24 Ik zal drie aspecten van Liudgers wierdenlandschap hier in wat meer detail bespreken.
Titelpagina van het begeleidende boekje bij de schoolplaat over Liudger. Collectie auteur.
6. Uitsnede (linkerbovenhoek) van de schoolplaat van Isings met daarop een eenvoudige hut, drogende netten, en een klein bootje. Collectie Noordhoff Uitgevers, Groningen.
8. Liudger geneest Bernlef bij Helwerd.
Afbeelding uit W.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in vroeger eeuwen (1898).
Bomen
Opvallend genoeg besteedt het begeleidend boekje weinig woorden aan de enorme eik op de plaat. Hier botst een traditie van het weergeven van voorchristelijke tradities met het streven naar een correcte weergave van het verleden: ‘Onder den krachtigen eik staan een tweetal priesters. […] De priesters zijn in ’t wit gekleed en dragen eiken loofkransen….’25 Over de precieze vorm van godenverering in het Groningen van voor de kerstening weten we weinig. Volgens de Friese archeoloog Herre Halbertsma bestaat er geen reden om aan te nemen dat de gewoontes onder de Friezen heel anders zullen zijn geweest dan in naburige streken. 26 De verering van bomen en bossen is een bekend thema binnen voor- en niet-christelijke religies.
Een veel gebruikte visuele metafoor voor de kerstening van een gebied, of in ieder geval de ineenstorting van heidense godsdiensten, is het omhakken van heilige bomen. Dit beeld is terug te voeren op Willibalds hagiografie van Bonifatius, waarin hij nabij het Duitse Geismar een heilige eik velt. 27 Striptekenaar Skelte Braaksma laat Bonifatius hetzelfde doen in Friesland (afb. 7) 28 Ook in verschillende reconstructietekeningen van het Fries-Groningse terpen- en wierdengebied wordt op deze wijze de komst van het christendom verbeeld en veelal niet expliciet gekoppeld aan Bonifatius. 29 De boom is daarmee in deze context misschien niet zozeer een boom, maar meer de verbeelding van een heidense cultusplaats, of zelfs slechts vooral de heidense cultus.
Het stichten van kerken op dit soort plaatsen past in een oudere traditie en van Liudger is bijvoorbeeld bekend dat hij op Helgoland een kerk stichtte op zo’n locatie. 30 Van Liudger bestaan ook beelden waarin de aanwezige bomen niet, of minder expliciet, aan heidense rituelen te koppelen zijn. Een klassiek voorbeeld is een prent uit de late negentiende eeuw. Deze frequent hergebruikte afbeelding laat zien hoe Liudger de Friese bard Bernlef van zijn blindheid geneest (afb. 8) 31 Dit zou plaats hebben gevonden bij Helwerd, een wierde niet ver ten zuiden van Usquert. Ter plaatse wordt Liudgers aanwezigheid daar nog gememoreerd in een gevelsteen (afb. 9)
Liudger bevindt zich hier in een behoorlijk lommerrijk landschap. Vermoedelijk is dit deels ingegeven door de eerder genoemde hagiografie van Liudger, waarin Bernlef, wandelend vanaf Helwerd, stelt dat hij de bomen van Warffum herkent. 32 Halbertsma, een mooi voorbeeld van iemand die oude teksten, archeologische en landschappelijke kennis met elkaar verbindt, merkt op dat je Warffum lopend vanaf Helwerd weliswaar kunt zien liggen, maar dat de logische weg van Helwerd naar Warffum langs Usquert gaat. 33 Ze trokken dan waarschijnlijk ook niet vanaf Helwerd naar Warffum en toen (weer) naar Usquert, maar keken richting Warffum. 34 Mocht Bernlef vandaag de dag vanaf Helwerd richting Warffum kijken, dan zou de vuilnisbelt bij Usquert beslist het meest in het oog springende landschapselement zijn (afb. 10)
9. De in 1872 gebouwde boerderij Nieuw Helwerd met gevelsteen. Foto Janna Bathoorn
10. De meest logische route van Helwerd naar Warffum liep vroeger en nu via Usquert dat net als Warffum op de rand van een kwelderwal ligt. De blauwgroene delen zijn de lagere gronden. Afbeelding door Sjoerd Kroon.
Volgens Jos Hermans zou 'het kerkje op de heuvel’ het oratorium van Usquert kunnen zijn. 35 In dit gebied zal dat in deze vroege periode waarschijnlijk een houten gebouwtje zijn geweest. 36 Vanuit landschapsperspectief zouden we de heuvel eerder een wierde noemen en kunnen we ook niet helemaal uitsluiten dat de tekenaar dat in dit geval ook daadwerkelijk bedoeld heeft af te beelden.
Liudger figureert ook als prediker tussen de bomen, hier inderdaad voor een houten kerkje, op panelen die nu in de kerk van Niehove te vinden zijn (afb. 11) 37 Zo boomrijk zal het vroegere kustgebied ten tijde van Liudgers missiewerk echter zeker niet geweest zijn. Archeobotanisch onderzoek wijst uit dat het wierdengebied, inclusief de wierden zelf, een boomloze kwelder is geweest. De enige boom waarvan lokaal voorkomen met grote regelmaat kan worden aangetoond, is de vlier. 38 Van eikenverering in welke vorm dan ook, zal in het wierdengebied dan ook geen sprake zijn geweest. 39
Drassig merenland
De begeleidende tekst bij ‘Ludger predikt in de Groninger Gouwen’, 785 heeft het helemaal niet over een kwelderlandschap, maar over een ‘drassig merenland’.40 Hoewel niet uit te sluiten is dat Isings noch Wagenvoort het verschil tussen deze twee ecosystemen begreep, zijn het wel echt wezenlijk andere landschappen, met andere mogelijkheden. De kwelders waaruit het Groninger landschap in deze periode bestond, bevatten beslist drassige delen. De hoogtekaart laat zien dat zich direct nabij Helwerd ook daadwerkelijk een relatief lager
gelegen zone bevindt (afb. 10). Van een ‘merenland’ was echter zeker geen sprake. Grote delen van de hoge kwelder waren bovendien helemaal niet (permanent) drassig. Wierden werden aangelegd op relatief hoge delen van het kweldergebied, zoals kreekruggen of kwelderwallen.
Dat landschap had een heel ander aanzicht dan het landschap zoals geschetst op de schoolplaat en in veel andere beschrijvingen en afbeeldingen van het vroegere wierdengebied. Wie tegenwoordig het buitendijkse kweldergebied bezoekt, zal ook daar kunnen vaststellen dat een aanzienlijk deel van die kwelderlanden in grote delen van het jaar helemaal niet door de vloed bereikt worden. Dat leidt er dan ook toe dat de hogere delen van de kwelder er eigenlijk gewoon uitzien als grasland (en dat is het dan ook gewoon), waarop in de zomermaanden permanent koeien, schapen en paarden staan. Op die hogere delen van de kwelder kun je dan ook prima lopen, net als Liudger deed, zonder natte voeten te krijgen. De wierden waren bij uitzonderlijk hoog water zeker eilanden in een overstroomde kwelder, daarom zijn ze ook opgeworpen, maar dit zal niet het gangbare beeld zijn geweest. Een dergelijk landschap laat Sieger Zuidersma ons dan ook zien voor Niehove, waarbij overigens ook te zien is dat hij buiten de wierde geen bomen plaatst (afb. 12).
Vissen
Op de plaat van Zuidersma is ook een heel ander beeld met betrekking tot de voedselvoorziening te zien dan op de schoolplaat van Isings. Bij Isings zien we een bootje en er hangen visnetten te drogen. Het beeld van het
12. De wierde van Niehove en de directe omgeving ten tijde van Liudger. Tekening Sieger Zuidersma
historische kweldergebied als een gebied dat voortdurend overstroomde, of als een drassig merenland, heeft ervoor gezorgd dat zeker in de negentiende en vroege twintigste eeuw een opvatting bestond van een bevolking die vooral door middel van visvangst aan eten kwam. Dit gegeven is waarschijnlijk sterk beïnvloed door een beschrijving van de wierdenbewoners door de Romein Plinius, waarin hij een beeld schetst van armzalige schipbreukelingen die bij laag tij vissen zoeken op het wad.41
Nu is het ook wel waar dat de bewoners van het gebied aan visvangst deden, maar eigenlijk wijst al het onderzoek uit dat dit een relatief kleine rol speelde. Akkerbouw en veeteelt waren belangrijker, zoals ook op de tekening van Niehove zichtbaar is. Hierin blijkt in het gebied ook nog sprake van aanzienlijke variatie in tijd en ruimte. Zo worden er bij opgravingen in Groningen over het algemeen minder schapen gevonden dan in Friesland en domineren in de vroege middeleeuwen in het wierdengebied andere granen dan in de Romeinse tijd.42
Had Liudger in de late achtste eeuw bij Wijnaldum, in plaats van bij Helwerd gepredikt, dan had hij mensen gezien die op grote schaal aan vogelvangst deden.43
Naar een nieuwe kijk
We beginnen pas recent meer inzicht te krijgen in variatie in tijd en ruimte binnen het wierdengebied. De laatste jaren is een aantal reconstructieplaten verschenen die juist het landschap in de Friese landen in de vroege middeleeuwen laten zien zonder expliciete focus op de kerstening en met verwerking van de nieuwste
‘Van eikenverering in welke vorm dan ook, zal in het wierdengebied dan ook geen sprake zijn geweest.’
inzichten. Een reconstructietekening van het Friese terpengebied op landschapsschaal is gemaakt door Ulco Glimmerveen voor de tentoonstelling ‘Wij Vikingen’ in het Fries Museum.44 De Vereniging voor Terpenonderzoek heeft een tekening laten maken door Fé Pelsmaeker waarin het dorp zelf meer centraal staat (afb. 13 en 14). 45
Een groot verschil tussen deze onder leiding van archeologen gemaakte tekeningen en het werk van Isings is dat het landschap en de mensen het hoofdonderwerp zijn. Bij Isings zijn die toch vooral context voor Liudger. Tegelijkertijd is het jammer dat zo’n wezenlijke ontwikkeling als de verspreiding van het christendom en het ontstaan van vroege kerken op de platen van archeologen bijna helemaal niet terug te vinden zijn. Op de plaat van Glimmerveen is overigens wel een kerk te vinden, subtiel uitgebeeld in de vorm van een kruis op een van de huizen. Verschillen in benadering tussen individuele tekenaars worden deels verklaard door de stand van kennis op moment van productie, maar ook door het verhaal dat mensen willen vertellen. Daarnaast is er tussen afzonderlijke historische wetenschappen nog steeds vaak, maar niet altijd, in aanzienlijke mate sprake van disciplinaire verkaveling.
Het is een interessant gegeven dat in de beschrijvingen van het reilen en zeilen van missionarissen in het terpen- en wierdengebied deze zich fysiek vrij soepel door het landschap bewegen. Eigenlijk past dat prima bij de bevindingen van archeologisch en landschapshistorisch onderzoek. Hoe zou Isings het landschap van Liudger nu hebben afgebeeld? En hoe zouden we kerken (of kapellen) in deze vroege fase door hem willen laten visualiseren?
14. Een dorp in het wierdenlandschap in de vroege middeleeuwen. Tekening Fé Pelsmaeker/Vereniging voor Terpenonderzoek.
Gebouwen die erg ‘kerkachtig’ van vorm zijn, zijn in deze fase als een anachronisme te beschouwen. Waarschijnlijk kon je aan het gebouw zelf nauwelijks zien dat het een kerk was, zoals ook benadrukt door Martin Hillenga en Stefan de Keyser in ‘De kerk als tijdmachine’ (afb. 15) 46 Let in deze plaat ook vooral op de omgehakte boom (eik?) en het vissende figuurtje. Volgens Hans Mol was in deze vroege fase het investeren in het vervangen van een heidense door de christelijke cultus mogelijk belangrijker dan de cultusplaats zelf.47
Kerken staan niet toevallig verspreid in het landschap, maar volgen voor een belangrijk deel een al gelaagde geschiedenis. Die geschiedenis is allereerst fysiek: kerken werden gebouwd op wierden, die op hun beurt al op van nature hogere plekken in het landschap werden aangelegd.48 Die langere geschiedenis kent echter ook een sociaal-economische component. De vroege missionarissen begaven zich niet in een drassig merenland vol vissers, maar in een ontwikkelde agrarische samenleving waarin je je grote delen van het jaar vrij eenvoudig zonder boot van wierde naar wierde kon begeven. Dit zou gevolgen moeten hebben voor onze voorstelling van de kerstening van dit landschap.
Over de auteur
Mans Schepers is universitair docent en hoofd van het archeobotanisch laboratorium van het Groninger Instituut voor Archeologie. Zijn interesse, in onderzoek en samenleving, gaat uit naar de complexe relatie tussen mens en landschap, en tussen cultuur en natuur. Naast de (relatieve) historische feitelijkheden die je daarin kunt betrekken, is hij bijzonder gefascineerd door de discrepantie tussen die feitelijkheden en de verhalen die verteld worden. In woord en beeld.
1 Lucy Kehoe, ‘Walking the Netherlands’ new long-distance Salt Path’, The Guardian, 19 augustus 2024.
2 Robert Munro, ‘Notes of a visit to a terp mound at Aalzum, in North Friesland,Holland’, Proceedings of the Society of Antiquaries of Scotland 23 (1889) 98-105.
3 Afhankelijk van tijd en context komen verschillende schrijfwijzen van zijn naam voor, zoals Ludger, Lüdger, Ludgerus en Liudger. In deze bijdrage gebruik ik in de lopende tekst ‘Liudger’.
4 P.N. Noomen, ‘Kerstening en kerkstichting in Friesland’, Millennium: tijdschrift voor middeleeuwse studies 19 (2005) nr. 1, 61-72.
5 Zelfs al letterlijk in Onze Toekomst, 4 april 1923.
6 Luit van der Tuuk en Leon Mijderwijk, De middeleeuwers. Mannen en vrouwen uit de Lage Landen, 450-900 (Utrecht 2020) aldaar 144.
7 Hier is gebruikgemaakt van de vertaling van I. Onings, De heilige Ludgerus. De levensbeschrijving van Sint Liudger (’s-Hertogenbosch 1937).
8 H. Halbertsma, ‘Liudger in Usquert’, Groninger Kerken 6 (1989) nr. 2, 49-51, merkt op dat Liudger ook echt wel in Middag en niet alleen in Humsterland geweest zal zijn.
9 Elmar Hofman, ‘Liudger in Groningen in de negentiende en twintigste eeuw’, Groninger Kerken 30 (2013) nr. 4, 97-101.
10 Het gaat hier vooral om het landschap. De correctheid van, bijvoorbeeld, afgebeelde kleding of voorwerpen valt buiten de reikwijdte van dit stuk. Zie J.A. Mol, ‘Helwerd; de heilige wierde bij Usquert. De eerste dichter in de volkstaal’, in: W. Blockmans en H. Pleij (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland van prehistorie tot Beeldenstorm (Amsterdam 2007) 74-85, die Liudger ook met aandacht voor het landschap meer in een religieuze context plaatst.
11 D.P. Blok, ‘De historische en geografische situatie van Liudgers geboortestreek Nifterlake’, in: A. van Berkum e.a. (red.), Liudger 742809. De confrontatie tussen heidendom en Christendom in de Lage Landen (Muiderberg 1984) 9-20.
12 Christelijk Schoolblad 20 (1913) nr. 27, 4 juli 1913.
13 Overigens werd de plaat tot 1915 aangekondigd als ‘Eerste Christenprediking in ons Land’ en in 1956 vervangen door ‘Willibrord, de Apostel der Friezen’. Zie Jan A. Niemeijer, J.H. Isings. Historieschilder en illustrator (Kampen 2000) aldaar p. 202.
14 Nieuwsblad van het Noorden, 6 juli 1967; Zie ook Martin Hillenga, ‘‘Kerken gain stainbulten’. De kerk in het werk van de Groninger dichter Jan Boer (1899-1983)’, Groninger Kerken 27 (2010) nr. 2, 67-71.
15 Het Rotterdamsch Parool, 8 oktober 1955.
16 H. Wagenvoort, Ludger predikt in de Groninger Gouwen, 785. Tekst. (Groningen/Den Haag, z.j.).
17 Er zijn wel oudere prenten en schilderijen van wierden en terpen, zie afb. 1 maar deze beelden de situatie uit de tijd van vervaardiging af.
18 P.C.J.A. Boeles, Friesland tot de elfde eeuw (Leeuwarden 1927).
19 J.M. van Bemmelen, Beschouwing over het tegenwoordige standpunt onzer kennis van de Nederlandsche terpen (Leiden 1908).
20 Niemeijer, J.H. Isings, 93.
21 Alfres Kossmann, J.H. Isings. Realist van de verbeelding, (Groningen 1973) aldaar 29; zie ook wederom Niemeijer, J.H. Isings , 93.
22 Karl Catteeuw, ‘Kastanjebomen op het plein. De biografie van illustrator Johan Isings’, Biografie Bulletin 12 (2002) 134-138.
23 Zie hiervoor ook Mans Schepers en Bas Borsje, ‘Living Dikes voor de erfvijand van eeuwen’: Groningers en de kust in een diachroon perspectief’, Groniek 228-229 (2021) 334-349.
24 Kossmann, J.H. Isings , 33.
25 Wagenvoort, Ludger, 15.
26 H. Halbertsma, ‘Het heidendom waar Liudger onder de Friezen mee te maken kreeg’, in: A. van Berkum e.a. (red.), Liudger 742-809. De confrontatie tussen heidendom en Christendom in de Lage Landen (Muiderberg 1984) 21-43.
27 Een goed leesbare Engelse vertaling is van C.H. Talbot, Willibald. The life of Saint Boniface’, in: T.F.X. Noble en T. Head (red.), Soldiers of Christ. Saints and saints’ lives from Late Antiquity and the Early Middle Ages (Londen 1995) 107-140, zie aldaar 126-127.
16. De wierde Helwerd is begin vorige eeuw deels afgegraven en lijkt door de twee kruinen nu een dubbelwierde te zijn. Foto Janna Bathoorn.
28 Skelte Braaksma, Bonifatius en de Friezen (Dokkum 2016).
29 Zie ook de poster bij D. Worst en S. Coppens, Landschapsbiografie van Noardeast-Fryslân (Heerde 2021).
30 Lutz E. von Padberg, ‘Das Christentum als missionierende Religion’, in: C. Stiegemann, M. Kroker en W. Walter (red.), Credo. Christianisierung Europas im Mittelalter (Paderborn 2013) 130-139.
31 Joannes Kronenburg, Neerlands heiligen in vroeger eeuwen (Amsterdam 1898).
32 Onings, Ludgerus
33 Halbertsma, ‘Liudger in Usquert’. Volgens Von Padberg, ‘Christentum’, 136, genas Liudger Bernlef bij Dokkum, maar vanaf daar is het ver lopen naar Warffum.
34 Mol, ‘Helwerd’.
35 H. Schoonhoven, ‘Vita Sancti Liudgeri’, Groninger Kerken 6 (1989) nr. 2, 46-48.
36 Halbertsma, ‘Liudger in Usquert’; Gilles de Langen en Hans Mol, ‘Noormannen en de kerk in de Friese landen’, in: M. Stoter en D. Spiekhout (red.), Wij Vikingen. Friezen en Vikingen in het kustgebied van de Lage Landen (Zwolle/Leeuwarden 2019) 22-41, aldaar 29.
37 Oorspronkelijke verschenen in M. Clobus, …en verdold aalmoal een Knecht mit rood hoar. Geschiedenis van het wierdendorp Niehove, centrum van het Humsterland (Niehove 2003).
38 Mans Schepers et al., ‘A review of prehistoric and early historic mainland salt marsh vegetation in the northern-Netherlands based on the analysis of plant macrofossils’, Journal of Coastal Conservation 17 (2013) nr. 4, 755-773.
39 Interessant in dit licht is ook de korte speelfilm ’De Hemel op Helwerd ’ van Nico van der Wijk en Willem Kroon (2012). De speelfilm speelt zich (correct) voor een groot deel op de kwelder af, maar voor de verwijzingen naar ‘Germaanse goden’ duikt plots een grote eik op.
40 Wagenvoort, Ludge , 9; Halbertsma, ‘Liudger in Usquert’, noemt wel expliciet dat Liudger zich in een kwelderlandschap bevond.
41 Zie voor een analyse van de invloed van het citaat van Plinius M. Schepers, ‘Cancelling Plinius? Reflecties op de rol van het misera genscitaat in de geschiedschrijving van het terpengebied’, De Vrije Fries 103 (2023), 20-35; Zie voor een overzicht van het denken over de voedselvoorziening in het wierdengebied M. Schepers et al., ‘Akkeren op de kwelder’, in: A. Nieuwhof en A. Buursma (red.), Van Drenthe tot aan ’t Wad. Over landschap, archeologie en geschiedenis van NoordNederland. Essays ter ere van Egge Knol (Groningen 2023) 41-52.
42 Zie voor een overzicht van aangetroffen dieren in het gebied W. Prummel en H. Ch. Küchelmann, ‘The use of animals in settlements on the Dutch and German Wadden Sea coast, 600 BC-AD 1500’, in: J. Nicolay en M. Schepers (red.), Embracing the salt marsh: the cultivation and preparation of food in the Dutch-German coastal area. Studies in honour of Annet Nieuwhof (Groningen 2022) 109-127; Zie voor een overzicht van akkerbouwgewassen M. Schepers en K.E. Behre, ‘A meta-analysis of the presence of crop plants in the Dutch and German terp area between 700 BCE and 1600 CE’, Vegetation History and Archaeobotany 32 (2023) 305-319.
43 J. Zeiler, ‘Birds for the Elite? Fowling in the Northern Netherlands in the Roman Period and the Early Middle Ages’, International Journal of Osteoarchaeology 24 (2014) nr. 3, 378-383.
44 Gepubliceerd in Stoter en Spiekhout, Wij Vikingen, 8-9. De plaat is ook te vinden op de website van de Vereniging voor Terpenonderzoek (terpenonderzoek.nl).
45 Gepubliceerd in Van Wierden en Terpen 25 (2021), 12-13. Ook deze plaat is te vinden op de website van de Vereniging voor Terpenonderzoek (terpenonderzoek.nl).
46 Stefan de Keyser en Martin Hillenga, De kerk als tijdmachine (Zwolle 2018)
47 Mol, ‘Helwerd’, 79.
48 Zie ook Mans Schepers, ‘De kerk en het landschap’, Groninger Kerken 40 (2023) nr. 3, 40-42
Klimaatverandering in Noord-Nederland
Ydwer Hoekstra
Klimaatverandering beïnvloedt het landschap. Zo werden in september 2023 scheuren ontdekt in enkele Groninger kerken, onder meer die van Den Ham, Fransum en Oostum. Door langdurige droogte trekt het grondwater zich terug, waardoor ondergrondse klei- en veenlagen inklinken en verzakking dreigt. Dit roept de vraag op wat we nog meer kunnen verwachten in de toekomst. Een manier om hier meer inzicht in te krijgen, is door naar het verleden te kijken. We zien dan dat klimaatverandering niet alleen effect heeft op de natuurlijke omgeving, maar ook op mensen.
↗ 2. De kerk van Den Ham met zettingsschade als gevolg van een te lage grondwaterstand. Ook andere kerken in het NoordelijkWesterkwartier hebben te maken met deze problematiek, zoals die van Fransum en Oostum. Foto’s Duncan Wijting / archief Groninger Kerken.
↓ 1. Gezicht op Hoogkerk met een dichtgevroren Hoendiep 'zo als het zich vertoonde in den jaare 1772'. Jan Bulthuis, gewassen pentekening, 1784. Collectie Groninger Museum.
De huidige opwarming van de aarde is een nieuw fenomeen, maar klimaatverandering in het algemeen is dat niet. In de periode van 1560 tot 1720 vond op het noordelijk halfrond bijvoorbeeld het dieptepunt van de Kleine IJstijd plaats. Dit was een periode waarin het gemiddeld kouder was als gevolg van natuurlijke factoren, zoals onder andere een toename in vulkanische activtiveit en een verminderde zonneactiviteit. Het was de belangrijkste klimaatafwijking van de afgelopen zesduizend jaar, met uitzondering van de huidige opwarming van de aarde.1
De Kleine IJstijd
De winterlandschappen die in de zeventiende eeuw in groten getale werden geschilderd, zijn vaak de eerste associatie die de term Kleine IJstijd oproept bij mensen. Het zijn schilderijen met een hoog nostalgiegehalte, waarin gezellig geschaatst, gesleed en op het ijs gekletst wordt (afb. 3). De realiteit van de Kleine IJstijd was echter veel ingewikkelder dan deze geromantiseerde ‘echte’ winters van weleer.
Klimaat is het gemiddelde weer over een langere periode en tijdens de Kleine IJstijd lagen de gemiddelde
temperaturen een tot twee graden lager dan tegenwoordig (afb. 4). Dit betekende echter niet dat er sprake was van permanente vorst, wat de naam misschien doet vermoeden. In werkelijkheid zorgde de afwijking voor het optreden van grote weersextremen: strenge winters, hete zomers, heftige stormen, buitensporige neerslag en soms juist lange periodes van droogte. 2 Dit had grote gevolgen voor landschappen en hun bewoners. Het in kaart brengen van deze gevolgen en de manier waarop mensen daarmee om zijn gegaan, kan waardevolle inzichten opleveren. Sommige ontwikkelingen die plaatsvonden, zullen velen van ons al bekend voorkomen. De geschiedenis zal zich niet herhalen, maar kan wel inzicht bieden in mogelijke scenario’s en oplossingen.
Noord-Nederland
Onderzoekers die de Kleine IJstijd bestuderen, hanteren vaak een breed perspectief. Ze kijken bijvoorbeeld naar de wereldwijde ontwikkelingen of ze beschrijven wat er op het Europese continent gebeurde. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed startte recent met een onderzoek naar historische klimaatreeksen op landelijk niveau. 3
5. ‘The Great Fire of London’. De brand die woedde van 2 tot 6 september 1666 verwoestte meer dan dertienduizend gebouwen, waaronder 87 parochiekerken. Anoniem schilderij uit circa 1675. Collectie Museum of London.
4. Temperatuurvariatie gedurende de zestiende tot negentiende eeuw. De ononderbroken lijn is de gemiddelde temperatuur van 1900 tot 1950, na het einde van de Kleine IJstijd en vóór het begin van de opwarming van de aarde. Figuur ontleend aan: Maria Waldinger, ‘The Economic Effects of Long-Term Climate Change’, 2282.
De gevolgen van klimaatverandering zijn echter zo complex en plaatsgebonden dat juist een regionaal perspectief heel waardevol kan zijn. Er zijn namelijk veel factoren die meespelen. Ligging, hoogte en bodem zijn van belang, maar ook politieke, economische, sociale en agrarische systemen spelen een rol. Dit artikel werpt daarom een blik op Noord-Nederland in de Kleine IJstijd aan de hand van een aantal illustratieve voorbeelden.
Extreme temperaturen
Een op de drie winters in de zeventiende eeuw kende vorstperiodes. De gemiddelde temperatuur bereikte twee keer een dieptepunt, rond 1600 en rond 1700.4 De kou leverde veel ijsvermaak op en ook Noord-Nederland werd het decor van romantische ijsgezichten. Boer Dirck Jansz. uit St. Annaparochie in Het Bildt schreef in 1608 in zijn dagboek dat het mogelijk was om met paard en slede de Waddenzee over te steken naar Terschelling, iets wat relatief vaak mogelijk was in deze periode.5
Toch bracht de kou niet alleen maar vermaak. De winter duurde soms tot ver in het voorjaar. Hongersnoden en economische crises trokken met enige regelmaat over het Europese continent. In zijn Kronyk van Groningen
en de Ommelanden noteert Henricus Hofsnider over het jaar 1709 dat er strenge vorst was tot in de maand mei en dat de ingezaaide gewassen in de grond doodvroren. Ook mensen vroren dood terwijl ze in bed lagen en, zo schrijft hij, dieren werden als versteend aangetroffen. 6
De Kleine IJstijd bestond niet alleen uit extreem koude winters. Ook zachte winters kwamen voor en soms zelfs hete zomers. De beruchte hete zomer van 1666 is daar een voorbeeld van. Brand was een alomtegenwoordig gevaar, niet alleen in deze periode, maar een combinatie van hitte en droogte maakte het gevaar aanzienlijk groter. Het zorgde er bovendien voor dat branden zich snel konden verspreiden. In 1666 vond de ‘Great Fire of London’ plaats en in Noord-Nederland stond in diezelfde zomer West-Terschelling in brand, waarbij er 350 huizen afbrandden (afb. 5) 7
↑ 6. Gedicht van Titia Brongersma over de veenbrand van 1687. Collectie Universiteitsbibliotheek Groningen.
↗ 7. Gedenksteen in de kerk van Visvliet die herinnert aan de hoge roggeprijzen in 1557. De kostprijs was dat jaar ongekend hoog door het mislukken van de oogst in 1556 als gevolg van langdurige droogte. De import van granen werd bovendien bemoeilijkt door de activiteit van Franse kapers op de Noordzee en in het Waddengebied. Foto archief Groninger Kerken.
→ 8. Fragment van een kaart van Abraham Ortelius uit 1568, met daarop tussen Schiermonnikoog en Rottumoog weergegeven het waddeneiland Bosch. De Allerheiligenvloed (1570) maakte Bosch, dat goeddeels in zee verdween, onbewoonbaar. De Kerstvloed van 1717 betekende een definitief einde voor het eiland. Collectie Groninger Archieven.
Natuurbranden, die tegenwoordig misschien iets van ver weg lijken te zijn, kwamen eveneens voor in Noord-Nederland. Door een combinatie van droogte en harde wind konden er bijvoorbeeld veenbranden ontstaan. Dit waren (natuur)rampen die voor grote verwoestingen zorgden en mensen die in de veengebieden werkten of woonden in levensgevaar brachten. In 1687 stonden de venen van Oost-Groningen in brand (afb. 6) Hoewel het zoute zeewater van de Sint-Maartensvloed nog maar net van het land af was gelopen, was het een extreem droog voorjaar. In combinatie met een harde wind veroorzaakte dit een grote veenbrand. 8 De Groninger predikant Abraham Trommius schreef in 1694:
‘’t is aenmerkelijk, dat […] in sulken korten tijt nae malkander dese Provincie beyde door water ende vyer van Godt wonderbaerlijk is besocht, ende daerdoor uytnemende verzwakt geworden.’ 9
Aanpassing en innovatie
Winters met lange vorstperioden, koude zomers en extreme neerslag hadden regelmatig tot gevolg dat de oogst mislukte. Dit zorgde voor honger, sterfte en economische crisis. In de kerken van Visvliet en van Tinallige zijn nog twee herinneringen aan ongekend hoge graanprijzen van 1557 te vinden. Het waren de hoogste prijzen van de zestiende eeuw. In Visvliet worden de prijzen genoemd op een ingemetselde gedenksteen en in Tinallinge in een tekst die is aangebracht op het orgel (afb. 7) 10
De mensen zaten echter niet lijdzaam stil. De inrichting van het boerenbedrijf maakte in de lange zeventiende eeuw, mede naar aanleiding van deze ontwikkelingen, grote veranderingen door. Boeren in Noord-Nederland hadden veel autonomie in de zeventiende eeuw. Zij mochten het land dat door hen gepacht werd naar eigen inzicht bewerken. Hierdoor waren zij in staat om relatief snel aanpassingen te maken in specifieke omstandig-
heden. Veel van hen pasten de wisselbouw toe, waardoor ze mee konden bewegen met de markt en snel konden reageren op veranderingen.11
Op de akkers werd ook aan de afwatering gewerkt. Op veel plekken in het Noord-Nederlandse zeekleigebied werd in de zeventiende eeuw het microreliëf uitgebreid. Dit zijn kleine hoogteverschillen in de bodem die ervoor zorgen dat het water beter weg kan lopen.12 Daarnaast werden er nieuwe gewassen geïntroduceerd. De aardappel werd bijvoorbeeld voor het eerst in 1640 in Noord-Nederland gepoot, waarna deze in de daaropvolgende eeuw op grote schaal werd geteeld. Dit gewas kon beter tegen koude en natte omstandigheden dan graan.13
Storm aan de noordkust
Als gevolg van de klimaatafwijking van de Kleine IJstijd was er sprake van toegenomen stormachtig weer. Vernietigende winden trokken over de noordelijke Atlantische Oceaan en lieten hun sporen achter in het Noord-Nederlandse kustgebied. Dit soort winden waren van cyclonische kracht en heftiger dan het grootste deel van de stormen in de periode erna. Dit leidde regelmatig tot stormvloeden.14
Bij overstromingen vielen veel doden en gewonden en was er vaak schade aan gebouwen en landbouwgrond. Verzilting van de bodem was nog jarenlang merkbaar en verkleinde de oogstopbrengsten aanzienlijk. Naast honger en crisis was ook landverlies in de kustgebieden een niet zeldzaam gevolg van stormvloeden. Zo verdween het hele Waddeneiland Bosch in zee tijdens de Allerheiligenvloed in de natte herfst van 1570.15 Op een kaart van Abraham Ortelius uit 1568 is het eiland nog te zien, met daarop het dorp Corensant (afb. 8). Na de Allerheiligenvloed was er niets meer over van het eiland dan een onbewoonbare zandplaat. Met de Kerstvloed in 1717 verdween deze voorgoed in zee.16
Polarisatie
Overstromingen waren ingrijpende gebeurtenissen met een zware nasleep. Vaak hadden ze polarisering in de samenleving tot gevolg. Nadat de Allerheiligenvloed in 1570 voor veel leed had gezorgd, werd de vloed uitgelegd als een straf van God voor de Beeldenstorm die vier jaar eerder had plaatsgevonden in de Nederlanden.17 De polarisatie tussen katholieken en protestanten werd daarmee extra op scherp gezet door een natuurramp.
Na de Kerstvloed van 1717 ontstond er eveneens verwijdering tussen stad en platteland in Groningen. Tijdens de vorige grote overstroming, de Sint-Maartensvloed van 1686, had de stad Groningen zich proactief opgesteld. Reddingsacties werden vanuit de stad centraal aangestuurd en in de nasleep van de ramp schoot de stad het plattteland te hulp bij herstelwerkzaamheden. De schade was relatief snel hersteld en de economie was gauw weer op peil.18 Dit was anders met de Kerstvloed van 1717. Bij de herstelwerkzaamheden ging de aandacht van de stad Groningen in eerste instantie uit naar haar bezittingen in het Oldambt. Het stadsbestuur blokkeerde het herstel van de Ommelander dijken voor rekening van de provinciale kas. De werkzaamheden kwamen niet alleen voor rekening van de boeren die voorheen de dijkvakken
9. Een gevelsteen aan de kerk van Metslawier herinnert aan de Allerheiligenvloed van 1 op 2 november 1570. In het Friese dorp verdronken toen ‘1801 mensken’. Foto Hans Mensink.
onderhielden, maar ook landeigenaars met verder van de kust gelegen grondbezit moesten daaraan nu meebetalen. In het Westerkwartier, waar inwoners het hoge bedrag van 22.000 gulden aan herstelkosten moesten opbrengen, werd het onrustig. Er ontstond een opstand, waarbij een groep boeren het huis van Evert Joost Lewe van Aduard, lid van het provinciebestuur, belegerde. De provincie zette daarop militaire krachten in en het draaide uit op een veldslag.19
De Kerstvloed bracht ook veel langetermijngevolgen met zich mee. Uit de zogenaamde ‘Rekwestboeken’ van het Stadsbestuur van Groningen blijkt dat er nog meer dan tien jaar lang verzoekschriften uit de Ommelanden kwamen voor vermindering van huur. De stad Groningen nam echter in eerste instantie geen financiële maatregelen, waardoor de verhoudingen tussen Stad en Ommelanden op scherp kwamen te staan. 20
Kerk en religie in een veranderend landschap Incidenten binnen de geschiedenis, zoals een overstroming, worden vaak als losse gebeurtenissen beschreven en weinig binnen langetermijnontwikkelingen geplaatst. Toch hebben factoren op de achtergrond, zoals klimaat en klimaatveranderingen, een
belangrijke invloed op het verloop van de geschiedenis. De Franse historicus Fernand Braudel noemde deze langetermijnstructuren longue durée: ontwikkelingen die zich over eeuwen (of nog langer) uitstrekken en – bijna ongemerkt – de geschiedenis vormgeven. 21
Ook de geschiedenis van kerken kan vanuit dit perspectief worden bekeken. De meeste kerkgebouwen die vandaag nog in het Groninger landschap staan, hebben de Kleine IJstijd zien gebeuren en ook gevoeld: veelvuldige blikseminslagen, branden, stormen en overstromingen kwamen voorbij. De predikant van Godlinze maakte bijvoorbeeld in de bijbel van de kerk aantekeningen over de Sint-Maartensvloed van 1686, die volgens hem als een kleine zondvloed over het Groningerland stroomde. Hij noteert dat er verteld werd dat de Martinitoren die nacht maar liefst acht voet heen en weer bewogen heeft:
“Men seght, dat door dien starcken wint de Martinitooren te Groningen wel acht voet geroeyt heeft, soodat de toorenwachter niet langer blasen konde en uyt vreese sich beneden gegeven heeft, dat oock de soldaten in de corps de guarde niet langer hebben durven blyven”. 22
‘Overstromingen waren ingrijpende gebeurtenissen.’
← 10. De kerk van Termunten ligt op een wierde achter de zeedijk. Bij de Sint-Maartensvloed van 1686 werden het dorp en het naburige Termunterzijl zwaar getroffen. Volgens het kerkboek verdronken 223 mensen, waaronder dominee Hermannus van Gelderen. Foto Omke Oudeman /Collectie Groninger Archieven.
11. Bord in de kerk van Spijk, aangebracht in 1986 ter herinnering aan de slachtoffers van de Sint-Maartens- en Kerstvloed.
De kerk van het dorp Westernieland zag tijdens de Kerstvloed het dorp om zich heen bijna compleet weggevaagd worden (afb. 12). Vijftig woonhuizen bezweken en van 35 bleef er niets meer over dan een puinhoop. In de kerk stond het water twee meter hoog en het gebouw kon – tijdelijk – niet meer gebruikt worden. Toch bleef de kerk staan. Aan haar oostkant werd het dorp weer opnieuw opgebouwd. Waar de kerk eerst het middelpunt vormde van het dorp, kwam deze nu aan de rand te staan.23 De kerk van Wierhuizen was er zo erg aan toe na diezelfde vloed, dat er niets dan een ruïne overbleef. Deze werd later afgebroken, waarbij de restmaterialen gebruikt werden voor het herstellen van de zeedijk (afb. 14-15) 24
De relatie tussen het christelijke geloof en klimaatverandering is eveneens belangwekkend. Soms was de kerk een toevluchtsoord, niet alleen fysiek, als hoger gelegen stenen gebouw, maar ook geestelijk. Na de Kerstvloed was een van de eerste acties die werden ondernomen het instellen van een vaste biddag. Op nieuwjaarsdag, een paar dagen na de vloed, werd er een plakkaat gepubliceerd. Iedere eerste woensdag van de maand moest er verplicht gebeden worden (afb. 15).
Op zoek naar een zondebok
De kerk speelde nog een andere belangrijke rol bij de maatschappelijke reacties op de gevolgen van klimaatverandering: het aanwijzen van een zondebok. De laatste drie decennia van de zestiende eeuw waren nat en koud. Lange natte perioden volgden elkaar op en de zomers waren koel met soms zelfs sneeuwval. De gemiddelde temperatuur zakte naar een dieptepunt dat rond 1600 bereikt werd. Het was een periode met veel misoogsten. Graan vormde de basis voor het dagelijkse dieet in Europa, maar het is een gewas dat gevoelig is voor koude temperaturen en natte omstandigheden. 25
Deze periode van misoogsten viel samen met het hoogtepunt van de heksenvervolgingen. Ook is er een opvallende relatie tussen de massahysterie rondom heksen en regio’s die kwetsbaar waren voor veranderende weersomstandigheden. Dit wijst erop dat klimaatverandering als een factor kan worden gezien bij de heksenvervolgingen. Deze vrouwen werden als zondebok aangewezen: er werd geloofd dat het een van hun capaciteiten was om het weer te beïnvloeden. 26
Met 54 slachtoffers, voornamelijk vrouwen van een lagere sociale klasse, kende Groningen de meeste heksenverbrandingen van heel Nederland. 27
12. De in oorsprong dertiende-eeuwse kerk van Westernieland doorstond de Kerstvloed, in tegenstelling tot veel van de omringende huizen. Het dorp is na 1717 weer opgebouwd aan de westzijde van het kerkgebouw, waardoor dit nu aan de rand van Westernieland ligt. Foto Omke Oudeman.
13. De waddenkust tussen Pieterburen en Ulrum, met de oude Kerstvloed vernielde zeedijk en de nieuwe dijk. Door de Kaart door landmeter Barent Heijne, 1723. Collectie Historisch Archief Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
14. De kerk van Wierhuizen op een kaart van landmeter H. Teijsinga, 1730. Het gebouw is weergegeven met zichtbare schade als gevolg van de Kerstvloed. Na afbraak van de kerk bleef het kerkhof in gebruik. Daarop staat tegenwoordig, behalve een baarhuisje, het kunstwerk ‘Irréel’ van Meschac Gaba uit Benin. Het stalen frame verbeeldt de Sint-Michaëlskerk in zijn geboortestad Cotonou. Die plaatsnaam betekent ‘aan de doodsrivier’: Gaba heeft daarmee de verbondenheid tussen beide plaatsen en het gevaar van water tot uitdrukking willen brengen. Collectie Groninger Archieven / foto archief Groninger Kerken.
Blik op de toekomst
Zoals eerder gezegd herhaalt de geschiedenis zich nooit: ons landschap en onze samenleving zien er immers heel anders uit dan in de zeventiende eeuw. Toch toont het verleden dat onze omgeving niet eeuwig is en kwetsbaar is voor klimaatveranderingen. Daarnaast laat de geschiedenis zien dat klimaatveranderingen een groot sociaal effect hebben, ook op kerkelijk gebied. Klimaat raakt dan ook aan veel meer aspecten van een samenleving dan in eerste instantie vaak wordt gedacht. Je kunt deze effecten niet altijd van dag tot dag met het blote oog waarnemen, maar ze zijn er wel degelijk. Ook getuigt de geschiedenis ervan dat de mens in staat is zich aan te passen en dat er altijd een wisselwerking bestaat tussen mens en natuur. Wellicht kan dat hoop en inspiratie voor de toekomst bieden.
Over de auteur Ydwer Hoekstra MA studeerde geschiedenis, erfgoed consultancy en landschapsgeschiedenis aan de RUG. Ze is directeur van het Cultuurhistorisch Centrum Oldambt en daarnaast freelance historicus. In haar werk slaat ze een brug tussen wetenschap en maatschappij en onderzoekt ze de rol die de erfgoedsector kan spelen in actuele (ruimtelijke) vraagstukken.
Dit artikel is mede gebaseerd op mijn masterscriptie ‘Tussen mens en natuur: Klimaatverandering in het Noord-Nederlandse kustgebied tijdens de kleine ijstijd, 1560-1720.’ Graag spreek ik mijn dank uit aan dr. J.W. Koopmans voor zijn begeleiding.
Noten
1 Dagomar Degroot, The frigid golden age: Climate change, the little ice age, and the Dutch Republic, 1560-1720 (Cambridge 2018) 2; Dagomar Degroot, ‘Climate change and society in the 15th to 18th centuries’, Wiley Interdisciplinary Reviews: Climate Change 9 (2018) nr. 3, 1-2.
2 KNMI, ‘Kleine IJstijd’, geraadpleegd 15 augustus 2023, https://www. knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/kleine-ijstijd.
3 RCE, ‘De lessen van onze voorouders voor klimaatadaptatie’, geraadpleegd 15 juli 2024, https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/water-en-klimaat/ interviews-en-artikelen/extreem-weer-in-het-verleden-historische-klimaatreeksen-en-de-knmi-klimaatscenarios.
4 Ariane van Suchtelen e.a., Winters van weleer. Het Hollandse winterlandschap in de Gouden Eeuw (Zwolle 2001) 15; Maria Waldinger, ‘The economic effects of long-term climate change: Evidence from the little ice age’, Journal of Political Economy 130 (2022) nr. 9, 2282.
5 Tresoar, toegangsnr. 347, inv.nr. 1182, Dagboek en aantekeningboek van Dirck Jansz., p. 18.
6 Henricus Hofsnider, Kronyk van Groningen ende Ommelanden (Groningen 1743) 275.
7 Jan Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 4, 1575-1675 (Franeker 2000) 607-608.
8 Jan Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 5, 1675-1750 (Franeker 2006) 140; H.O. Feith, ‘Geschiedkundige aantekening over den veenbrand’, in: Verslag van de commissie ter verzorging van de door den veenbrand, op den 11 en 12 junij 1833, ongelukkig geworden ingezetenen van de provincie Groningen, met eene geschiedkundige aanteekening door Mr. H.O Feith (Groningen 1835) 2.
9 Feith, ‘Geschiedkundige aantekening over den veenbrand’ (zie noot 8) 10.
10 Peter Hoppenbrouwers, ‘Juichkreet of uitroep van wanhoop? De herinnering aan het duurtejaar 1557 in twee Groninger kerken’, Groninger Kerken 10 (1993) 137-138.
11 Jan Bieleman, Boeren in Nederland: Geschiedenis van de landbouw, 1500-2000 (Amsterdam 2008) 57-59.
12 Ibidem, 65-66.
13 Philipp Blom, vert. Wil Hansen, De onderwerping. Een geschiedenis van de verhouding van de mens tot de natuur (Amsterdam 2023) 158; Siebrand Krul, ‘Wereldspeler in aardappelen’, Fryslân 3 (2014) 3.
14 Hubert H. Lamb, Climate, history and the modern world (Londen 1997) 218-219.
15 Jan Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 3, 1450-1575 (Franeker 1998) 644.
16 Mariëtte Bosch e.a., red. Stijn van Genuchten, Bosch, een verdwenen eiland. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling (Warffum 2006) 5.
17 Buisman, Duizend jaar weer. Deel 3 (zie noot 15) 653-654.
18 Adam Sundberg, ‘Claiming the past: History, memory, and innovation following the Christmas Flood of 1717’, Environmental History 20 (2015) 247-248.
19 Tonko Ufkes, ‘De Kerstvloed van 1717. Oorzaken en gevolgen van een natuurramp’. Doctoraalscriptie Gescheidenis (Groningen 1984) 47-50.
20 Sundberg, ‘Claiming the past’ (zie noot 18) 246.
21 Donald M. MacRaild en Avram Taylor, Social Theory and Social History (Basingstoke 2004) 58-61.
22 A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden. Teksten, wapens en huismerken van 1298-1814 (Assen 1977) nr. 1311.
23 Kerk Westernieland en Stichting Oude Groninger Kerken, geraadpleegd 3 juli 2024, https://www.kerkwesternieland.nl/; Groninger Archieven, toegangnr. 326, inv.nr. 7, Registers van ontvangsten en uitgaven van de diaconie van Westernieland, 1718-1839, scan 6.
24 Kerhof Wierhuizen en Stichting Oude Groninger Kerken, geraadpleegd 5 augustus 2024, https://www.kerkhofwierhuizen.nl/historie.
25 Buisman, Duizend jaar weer. Deel 3 (zie noot 15) 685; Buisman, Duizend jaar weer. Deel 4 (zie noot 7) 703; Philipp Blom, vert. Wil Hansen, De onderwerping: Een geschiedenis van de verhouding van de mens tot de natuur (Amsterdam 2023) 158.
26 Wolfgang Behringer, ‘Climatic change and witch-hunting: The impact of the little ice age on mentalities’, Climatic Change 43 (1999) 342.
27 Jacqueline Kampman, ‘Heksen in Westerwolde. Terug naar de bron’, Gronings Historisch Jaarboek 1998 (Groningen 1998) 23-30.
Martin Hillenga Eigenlijk is het vreemd: de hokjes die we gebruiken om de wereld een beetje te ordenen, bepalen vervolgens ook weer hoe we die bekijken. Daarbij vallen randfenomenen die in meerdere hokjes passen maar al te gauw buiten het blikveld. Bij Groninger Kerken denken de meeste mensen meteen aan de inzet voor het behoud van monumentale kerkgebouwen. Dat is natuurlijk ook niet vreemd, gezien de naam. Minder bekend is dat de stichting ook een van de grootste natuurbeheerders van de provincie is.
Misschien is het denken in strikt gescheiden categorieën cultuur en natuur een gevolg van onze gegroeide afstand tot de laatste. Tegenwoordig wordt het dagelijks leven niet meer bepaald door de seizoenen en de steeds wisselende bijbehorende flora en fauna. Die verkokerde blik geldt ook voor ons beeld van de kerk in het verleden. Eeuwenlang was die méér dan alleen een gebouw of geestelijk instituut. Op meerdere niveaus was ze onderdeel van het landschap, of een groter ‘ecosysteem’ aan functies.
Zwemmen, zingen, zoemen, koeren Om bij de directe natuurlijke omgeving van de kerk te blijven: de mogelijkheden die deze bood, waren vaak onderdeel van de ‘pastoralia’, de kerkelijke goederen waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de pastoor, later voor de dominee. Kerkdienaren waren voor een deel van hun inkomen afhankelijk van het boerenbedrijf. Een in Groningen bekend fenomeen is de ‘weem’, een combinatie van pastorie en landbouwschuur. Aangenomen wordt dat middeleeuwse pastoors de bewerking van het kerkenland uitbesteedden aan pachters en dat pas na de Reformatie dominees zelf actief waren als boer, als gevolg van een economische achteruitgang van de geestelijkheid. De meeste landbouwschuren bij pastorieën lijken van na de middeleeuwen te dateren.1 Een vak als ‘landhuishoudkunde’ was bovendien tot in de negentiende eeuw onderdeel van een theologische
studie. 2 In de omgeving van de kerk graasde dan ook het vee van de dominee of koster. Een bijzonder geval is Kiel-Windeweer, waar de pastorie met koe- en paardenstallen onder hetzelfde dak zat als de kerk. 3
In veel gevallen leverde een bij de pastorie gelegen appelhof vers fruit. Een viskenij (visvijver), zoals nu nog aanwezig in Slochteren, zorgde er verder voor dat verse vis op tafel kwam. Duiventillen bij de pastorie, op het kerkhof of soms zelfs óp de kerk, zorgden voor vlees. Bovendien bracht de duivenmest het nodige op, omdat deze tot in de achttiende eeuw gebruikt werd als meststof door tabakstelers in de omgeving van Arnhem en op de Veluwe.4 Een opmerkelijk overblijfsel van het benutten van de natuurlijke omgeving is te vinden in Engelbert. De pastoor daar ving in de late middeleeuwen jonge spreeuwen voor in de pastei of soep –de gaten voor de ‘spreeuwenpotten’ zitten er nog in de
↖ De weem (pastorieboerderij) van Westeremden met op de achtergrond de Andreaskerk. De pastorie is in 1912 afgebroken en vanaf de jaren zeventig door kunstschilder Henk Helmantel in oorspronkelijke vorm weer herbouwd. Collectie Groninger Archieven.
← De pastorie van Slochteren met op de voorgrond de ‘viskenij’, een bewaarplaats voor verse vis.Collectie Groninger Archieven.
kerkmuur.5 Oldambtster kerken hadden in de achttiende eeuw inkomsten voor de diaconie uit het ‘iemengeld’ (ieme = Gronings voor bij) dat betaald moest worden voor het plaatsen van bijenkorven in de nabijheid van de koolzaadvelden in de nog jonge Dollardpolders. 6 De voorbeelden van een vergeten, soms ook verdwenen wereld zijn legio.
Beetje boswachter
Groninger Kerken bezit behalve meer dan honderd kerkgebouwen ook zo’n zeventig kerkhoven en -terreinen en een tiental pastorietuinen. Die krijgen dezelfde aandacht als de gebouwen, natuurlijk om heel andere redenen dan in het verleden. Het beheer ligt in het verlengde van de maatschappelijke doelstelling van de stichting. Al vroeg, in de jaren zeventig, kreeg het ‘ensemble-denken’ bij Groninger Kerken voet aan de grond:
↑ Gezicht op Warffum vanuit het noorden, omstreeks 1760 geschilderd door Lambertus Beckeringh. Rechts van de kerk staat de weem, waarvan het dak nog juist boven de bomen uitsteekt. Collectie Groninger Museum, foto Marten de Leeuw.
de directe omgeving is net zo belangrijk als de kerk zelf. Niet alleen vanwege de cultuurhistorische waarden –denk aan funerair erfgoed zoals grafzerken, kerkhofhekken en baarhuisjes – maar ook wegens het belang van flora en fauna. De afzonderlijke terreinen zijn misschien maar postzegels in een groter geheel, maar alles bij elkaar gaat het toch om een groot natuurgebied. In plaats van één groot bos, bezit Groninger Kerken bijvoorbeeld al gauw meer dan enkele duizenden bomen. Daarmee is de stichting ook een beetje boswachter.
Wie topografische afbeeldingen uit de zeventiende en achttiende eeuw bekijkt, ziet dat het Groninger landschap indertijd veel boomrijker was. De ooit meer dan honderd Ommelander borgen – de buitenhuizen van de adel – hadden een groene, parkachtige omgeving. In veel Ommelander dorpen stond een borg bovendien in de directe nabijheid van de kerk op de wierde.
Enkele voorbeelden zijn Bierum (Luingaborg), Middelstum (Asinga) en Stedum (Nittersum). De gebouwen zijn al lang verdwenen, maar de locaties zijn nog herkenbaar door het aanwezige groen, al is dat nu vaak latere aanplant of een reconstructie.7
Door afbraak van de borgen, waarvan inmiddels nog maar een handjevol over is, en voortschrijdende rationalisering van de landbouw vanaf de negentiende eeuw ging veel ‘verticaal groen’ verloren. Ook verdween veel microreliëf, door het egaliseren van akkergronden en de afgraving van wierden. Zo ontstond het clichébeeld van een overwegend leeg en vlak Groninger kleilandschap, dat eigenlijk nog maar van relatief recente datum is. 8
Schrijver Willem Frederik Hermans chargeerde, ongetwijfeld gedreven door zijn afkeer van Groningen na zijn vertrek bij de universiteit, in de roman Onder professoren: ‘Hoe kaal en plat is dit land, waar alleen de bomen in de buurt van boerderijen uit opsteken als bossen schaamhaar.’ 9
Als groene eilandjes bleven ook de kerken en hun omgeving bestaan, alhoewel die niet zelden onder druk stonden. In 1999 startte Groninger Kerken daarom in samenwerking met Landschapsbeheer Groningen het project ‘Kerken in het groen’, waarbij in eerste instantie
vijftig kerkterreinen onder handen werden genomen. Eén daarvan was Noordwijk. Bouwkundige Jur Bekooy van Groninger Kerken vertelde daarover in 2004, bij het begin van de werkzaamheden, in een interview:
‘Toen ik hier voor het eerst kwam dacht ik “wat een asfalt en die kerk staat er toevallig ook nog”. De identiteit van de kerk is zoekgeraakt. Op een foto van voor de oorlog zag ik een smal weggetje, een donkergekleurde kerk en veel bomen. We hopen dat het straks weer zo wordt dat de weg toevallig langs de kerk loopt. Dat gebeurt door de kerk op te knappen, haar oude okergele kleur terug te geven en ook de dakruiter net als vroeger weer donker te schilderen en te voorzien van een lichte wijzerplaat. Maar minstens zo belangrijk is de omlijsting van het kerkhof. (…) Nu is het te veel begraafplaats en te weinig kerkhof. Voorheen stond er een mooi gietijzeren hek omheen en een rij bomen. Die zijn weggehaald voor verbreding van de weg. Straks komt er aan de wegkant weer een hek waar we ook nog een heg langs planten. Aan de achterkant komt een rij leibomen. Het moet een besloten plek worden waar je je thuis voelt.’ 10
Op oude foto’s is niet zelden klimop tegen de kerkmuur zichtbaar, zoals op deze ansicht uit circa 1915. Klimop is niet schadelijk voor moderne stenen of cement, maar wel voor zachtere oude bakstenen en kalkmortel. Bij naoorlogse restauraties verdween deze daarom meestal. Een bezoeker beschreef in 1938 de steunbeur van de Bierumer kerk als ‘een ontzagwekkend stuk metselwerk, begroeid met genoeg klimop om alle Amsterdamsche musschen te herbergen.’ Collectie Groninger Archieven.
De groene omgeving van de kerk van Middelstum op een kaart uit 1825. Op het ‘eiland’ stond de borg Asinga, afgebroken in 1744. De grachten zijn nu goeddeels gedempt, de Grachtstraat herinnert er nog aan. Collectie Groninger Archieven.
De kerk van Noordwijk vóór de Tweede Wereldoorlog, voorafgaand aan de restauratie van 2004-2005 en de tegenwoordige situatie. Foto’s archief Groninger Kerken / Plaatselijke Commissie Noordwijk.
De kerk van Fransum gezien vanuit het zuiden. In het dak van het koor bevindt zich een uilenpan, oorspronkelijk bedoeld om licht en lucht tot de zoldering toe te laten, maar ook door kerkuilen gebruikt als invliegopening. Foto Omke Oudeman.
Oases
Dat thuis voelen geldt niet alleen voor mensen: kerkterreinen zijn oases van rust in een drukke omgeving en daardoor aantrekkelijke schuil- en broedplaatsen voor allerlei diersoorten, bloemen en planten hoeven hier niet te vrezen voor een rigide maaibeleid. Bomen krijgen er de kans oud te worden en bieden onderdak aan vogels. Groenblijvende soorten zoals taxus en hulst zijn geschikt als overwinteringsplekken (‘roestplaatsen’) voor groepen ransuilen. Een enkele vleermuissoort benut boomholtes als zomerverblijf en gebruikt het kerkhof als foerageergebied. Een verscheidenheid aan bloeiende bloemen is aantrekkelijk voor insecten. Paddenstoelen hebben het op veel plekken moeilijk door de overdadige bemesting, maar juist op kerkhoven is een rijkdom aan soorten te
vinden door de onberoerde bodem. Op grafstenen en kerkhofmuurtjes groeien soms zeldzame mossen, korstmossen en varens. Kortom: het kerkhof leeft! 11
De zorg voor deze groene ‘stepping stones’ is hard nodig. Veel soorten hebben hinder van menselijke activiteit zoals uitdijende bebouwing. Neem nu het ‘kerkigste’ dier van allemaal: de kerkuil. Die broedt vandaag de dag bijna niet meer in kerktorens. Door twintigste-eeuwse dorpsuitbreidingen is de afstand tussen torens en akkers en weilanden, waar kerkuilen hun voedsel vinden, te groot geworden. Het steeds op en neer vliegen is voor de vogels eenvoudigweg te uitputtend. De meeste kerkuilen broeden daarom nu in boerenschuren in het landelijk gebied.12
↑ Aanvliegroute voor kerkuilen op de kerkzolder van Fransum. Op de zolder is een nestkast geplaatst. Foto André Eijkenaar.
← Vleermuiskast aan de kerkmuur van Oosternieland. Foto archief Groninger Kerken.
→ Bijenhotel op het kerkhof van Obergum. Foto Jaap Hoekzema.
‘30 by 30’
Een extra reden om zorg te besteden aan de natuur op kerkterreinen is klimaatverandering. Door de drogere en hetere zomers en extremen in neerslag hebben oude inheemse soorten het moeilijk. Bovendien worden ze bedreigd door exoten, die wél goed gedijen onder deze veranderde omstandigheden.
Biodiversiteit is cruciaal in een tijd van klimaatverandering. Hoe diverser de soortenrijkdom in een gebied bestand is, en hoe meer verbindingen er onderling zijn tussen dieren, planten en schimmels, des te beter is dat gebied tegen veranderingen en bedreigingen.
Die onderlinge samenhang is van groter belang dan het aanpassingsvermogen en voortbestaan van een enkele planten- of diersoort in een biotoop. Vergelijk het met een kerktoren: die stort ook niet meteen in als je een steen weghaalt. De stenen in de omgeving vangen de druk wel op, maar die moeten dan wel stevig genoeg zijn. Haal je daarentegen teveel stenen weg, en blijft reparatie uit, dan ontstaat instabiliteit. Met uiteindelijk het risico dat het bouwwerk genadeloos instort.
Met een goede inrichting en beheer bieden kerkterreinen een enorme kans voor meer biodiversiteit. Met Landschapsbeheer Groningen ontwikkelde Groninger Kerken daarom recent het programma ‘Biodiversiteit op kerkhoven en begraafplaatsen’. Dit is – in alle bescheidenheid – een bijdrage aan de doelstelling ’30 by 30’ die in 2022 gesteld werd op de Biodiversiteitsconferentie van de Verenigde Naties: wereldwijd moet in 2030 van de natuur op land en op zee 30 procent beschermd zijn.
Eeuwen en seizoenen
Een tiental kerkhoven is geselecteerd voor deelname. Afgelopen voorjaar ging na een uitgebreide soorteninventarisatie het project van start, onder meer in Thesinge.13 De plannen voor deze locatie zijn bijzonder omdat ook de cultuurhistorie van de locatie erin is verwerkt: het kerkhof ligt op het voormalige kloosterterrein, het huidige kerkgebouw is een restant van een veel grotere kloosterkerk.
Voor het beplantingsschema vormden de manuscripten die de nonnen van Thesinge in de middeleeuwen hebben vervaardigd een inspiratiebron. In de randversieringen van de handschriften komen onder andere dag- en nachtkoekoeksbloem, viooltjes en kluwenhoornbloem (een eenjarige uit de anjerfamilie) voor. Straks groeien die ook weer op het kerkhof. Bovendien worden door de aanplant van afwisselend bloeiende bollen de contouren van het omstreeks 1600 verdwenen klooster weer zichtbaar gemaakt.
‘Voor
vormden middeleeuwse manuscripten een inspiratiebron.’
De kerk van Thesinge met het omringende kerkhof. Het kerkgebouw is een restant van het benedictijnerklooster Germania. Foto Duncan Wijting.
Verder is bij een aantal bomen klimop aangeplant. De opvatting dat die de boom zou verstikken, is even gangbaar als onjuist: klimop is onschadelijk en vormt juist een mooie schuil- en voedselplek voor insecten en vogels. Die kunnen, net als egels, ook terecht in de gecreëerde takkenril. Op het kerkhof komen ook nog nieuwe bomen. De aanplant daarvan zal in een tweede fase in dit najaar en de winter plaatsvinden. Want de seizoenen, die bestaan nog steeds.
Over de auteur Martin Hillenga studeerde geschiedenis in Groningen. Hij is eindredacteur van Groninger Kerken.
Noten
1 Kees Kuiken, ‘Middeleeuwse pastorieën in Groningen: een inleiding’, Groninger Kerken 29 (2012) nr. 4, 81-88.
2 David Bos, In dienst van het Koninkrijk. Beroepsontwikkeling van hervormde predikanten in negentiende-eeuws Nederland (Amsterdam 1999) 110. Over predikantstraktementen en kerkengoederen zie ook: J. van Zuthem, Harde grond. Kerkelijke verhoudingen in Groningen, 1813-1945 (Assen 2012).
3 Jan Battjes en Hans Ladrak, ‘Rook uit de toren. De bouwgeschiedenis van de kerk en pastorie van Kiel-Windeweer’, Groningen Kerken 20 (2003) nr. 1, 5-14.
4 Teun Juk, ‘Duiventillen bij Groninger kerken en pastorieën, het voorbeeld Oldenzijl’, Groninger Kerken 14 (1997) nr. 4, 121-126.
5 Jan Battjes en Hans Ladrak, ‘Spreeuwensoep’, Groninger Kerken 24 (2007) nr. 3, 91-92.
6 A. Pathuis, Een hoofdstuk uit de geschiedenis van Noordbroek. Wat opschriften vertellen (z.p., z.j.) 3-4; zie ook de artikelen ‘Steeds meer bijen in Beerta’ en ‘De verflauwde imegeld-traditie in de Beerta’ op de weblog van historicus Harry Perton: www.groninganus.nl.
7 Reinder Reinders e.a. (red.), De atlas van Beckeringh. Het Groninger landschap in de 18de eeuw (Zwolle 2016). Zie ook de recent verschenen ‘Inventarisatie borgbiotopen Groningen’ (2024), over de samen hang tussen borgcomplexen en het cultuurhistorisch landschap: https://kwaliteitsgidsgroningen.nl/projecten/groninger-borgbiotopen.
8 Jan Folkerts, ‘De mythe van de leegte’, Noorderbreedte (2014) nr. 3, 30-32; Martin Hillenga, ‘Sporen rondom de kerk: waarom roestige rails toch cultuurhistorische waarde hebben’, Groninger Kerken 41 (2024) nr. 1, 6-15.
9 W.F. Hermans, Onder professoren (4e druk; Amsterdam 1977) 172.
10 ‘De identiteit van deze kerk is zoekgeraakt’, Dagblad van het Noorden, 30 augustus 2004.
11 Hierover: Albert-Erik de Winter, Rust, oud groen en stenige biotopen. Natuur op kerkhoven en begraafplaatsen in Groningen (Groningen 2015); Miriam van der Waart, ‘Groen cultureel erfgoed. Tegenwind wordt weer wind mee’, Groninger Kerken 38 (2021) nr. 1, 17-20.
12 Albert-Erik de Winter, ‘Uilen in en rondom Groninger kerken. Een inventarisatie van ransuilen’, Groninger Kerken 41 (2024) nr. 1, 16-27.
13 Irene Lantman en Manon Ploeger, ‘Beheerplan Thesinge. Biodiversiteit op kerkhoven en begraafplaatsen’. Rapport Landschapsbeheer Groningen (Groningen 2023)
Het magazine Groninger Kerken is een uitgave van Groninger Kerken.
Donateurs die jaarlijks minimaal €25 bijdragen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u ook donateur worden? Neem dan contact met ons op of kijk op onze website voor meer informatie.
Kernredactie
drs. R.H. Alma
drs. I. Basteleur
dr. C.P.J. van der Ploeg
drs. P. Wageman
C. Wilts
Eindredactie
drs. M. Hillenga
Redactieraad
prof.dr. S. Corbellini
drs. A. van Deijk
prof.dr. T.M. Eliëns
dr. A.J.M. Irving
dr. A.B. Mulder-Bakker
J.F. Oldenhuis
dr. S. van der Poel
dr. M. Schepers
A.-E. de Winter
Grafisch ontwerp
Thansk
Drukwerk
MarneVeenstra, Groningen
Raad van toezicht
mr. R.A.M. Zwart, voorzitter
ir. P.E. Bekkering
drs. N.L. IJssennagger - van der Pluijm ing. R.K. Steenbergen MRE
D. Obi Ogugua, trainee ATANA
Beschermheer van de stichting
mr. drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen
Advertenties
Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van Groninger Kerken.
Contact- en redactieadres
Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen
050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl
Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud (POM).
Bijzondere projecten die een duwtje in de rug goed kunnen gebruiken
Kerk Noordbroek
Restauratie unieke schilderingen uit de 14e en 15e eeuw
Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud
De Stelling 5
9774 RB Adorp
Tel. (050) 306 12 79
mob. 06 22 42 31 61
info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl
O A.:
- SCHOLEN, KANTOREN ETC
- GLAZENWASSERIJ
- TAPIJTREINIGING
- KUNSTSTOF REINIGING
- BETONREPARATIE
- GEVELREINIGING
- NEVELSTRALEN
- GRAFFITI VERWIJDEREN
- IMPREGNEREN(MUREN)
- KUNSTSTOF VLOEREN
- GIETVLOEREN
- COATINGVLOEREN
- ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG
www.holstein-restauratie.nl
Adverteren in Groninger Kerken?
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl
Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver
0595 492242
info @ deschreef.nl
www.deschreef.nl
handmatige belettering in natuursteen
advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën
restauratiewerk
GEDENKSTENEN | EERSTE STENEN | GEVELSTENEN | RELIËFS | GRAFMONUMENTEN | NAAMBORDEN Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67
Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen
De Schilder, de beste vriend van je huis
Adverteren in Groninger Kerken?
H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg
Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl