Tijdschrift Groninger Kerken Maart 2024

Page 1

Groninger Kerken

Maart 2024

Resten roestige rails Uilen in en om de kerk Dominee Frans Koppius Ciclotrama in Akerk

Binnenzijde: De kerk van Eenum op de afgegraven wierde. Foto Duncan Wijting.

Voorzijde: Uil op het gietijzeren toegangshek van het kerkhof van Nieuwolda. Foto Duncan Wijting.

Woord vooraf

‘De kerk is het geschiedenisboek van het dorp’ is een gevleugelde uitspraak. Nergens kun je zo dicht bij het verleden komen als in oude kerken. De omringende kerkhoven en begraafplaatsen horen daar zeker bij. Grafstenen vertellen oneindig veel grote en kleine geschiedenissen.

Bij Groninger Kerken ontstond enkele decennia geleden al het besef dat de directe omgeving onderdeel was van de geschiedenis van de kerk. Binnen dit ‘ensemble-denken’ kwam ook aandacht voor pastorieën, kerkterreinen met funerair erfgoed en het omringende groen. Fauna was in dit ensemble lange tijd een wat blinde vlek, zeker wat aandacht daarvoor in het tijdschrift van de stichting betreft. Wie de jaargangen van de afgelopen vier decennia doorbladert, mist daarin aandacht voor ecologische aspecten, terwijl kerken toch méér zijn dan alleen cultuurhistorie.

Vanuit deze gedachte veranderde twee jaar geleden de redactionele opzet van Groninger Kerken . Een redactieraad adviseert nu over aspecten die in de volle breedte verbonden zijn met ons bezit. Wij zijn dan ook verheugd dat ecoloog Albert-Erik de Winter, lid van deze redactieraad, in deze voorjaarsaflevering letterlijk en figuurlijk nieuwe terreinen verkent met zijn bijdrage over ransuilen.

Martin Hillenga laat in zijn artikel zien dat het niet vanzelfsprekend is dat zaken uit het verleden ook meteen een plek krijgen in een ‘geschiedenisboek’. Rondom kerken zijn nog resten smalspoor te vinden die herinneren aan een van de grootste ingrepen in het landschap in de negentiende en vroege twintigste eeuw: de commerciële afgraving van wierden. De onopvallende objecten vertellen een groot verhaal, maar de onbekendheid daarmee maakte dat ze geleidelijk aan zijn – en worden – opgeruimd.

Dat de kerk een geschiedenisboek is, kan in de bijdrage van Harm Veldman haast letterlijk worden genomen. Hij besteedt aandacht Frans Koppius (1809-1851), de jonggestorven predikant van Fransum en Den Ham die publiceerde over de oudste geschiedenis van de kerstening en de kerken in Groningen. Aan Koppius hebben we bovendien te danken dat twee manuscripten van voor de geschiedschrijving van Groningen belangrijke kloosterkronieken bewaard bleven.

De verschijning van het Bloomsbury Handbook of Religion and Heritage in Contemporary Europe is het uitgangspunt van de column van Todd Weir, hoogleraar Geschiedenis van het christendom en de moderne cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij laat zien dat in een boek niet alleen kennis en inzichten worden vastgelegd, maar dat dit vervolgens ook de basis kan zijn voor een nieuwe omgang met erfgoed. Veelzeggend heet zijn bijdrage dan ook ‘Cultureel erfgoed is tweerichtingsverkeer’.

Al deze draden komen samen in het interview dat Tjitske Zuiderbaan had met de Braziliaanse kunstenaar Janaina Mello Landini. Met Ciclotrama heeft zij in de Akerk haar eerste solo-expositie in Nederland: ‘In deze serie probeert Landini haar fascinatie voor oneindigheid uitdrukking te geven. Ze ontrafelt alle draden en zet ze vast op van tevoren berekende plekken in de ruimte. Met dit proces verandert ze de beleving van de ruimte.’

De redactie wenst u veel leesplezier met deze voorjaarsaflevering.

Kees van der Ploeg voorzitter redactie

Patty Wageman directeur

Dit kwartaal in Groninger Kerken

Pagina 6

Sporen rond de kerk

Resten roestige rails op kerkterreinen herinneren aan een van de grootste ingrepen in het landschap in de afgelopen eeuwen: de afgraving van wierden.

Pagina 16

Uilen in en om Groninger kerken

Kerkterreinen zijn niet alleen cultuurhistorisch interessant, maar ook in ecologisch opzicht.

‘Roestbomen’ zijn van belang als rustplek voor ransuilen.

Pagina 28

Dominee Frans Koppius

De in 1851 jong gestorven predikant van Den Ham en Fransum wijdde een deel van zijn leven aan de bestudering van de oudste Groninger geschiedenis.

Pagina

Tweerichtingsverkeer

Van wie en voor wie is cultureel erfgoed eigenlijk? Todd Weir belicht dit in zijn column over een recent verschenen handboek en een nieuw internationaal project.

Ciclotrama

De Akerk is het podium voor de betoverende kunst van de Braziliaanse kunstenaar Janaina Mello Landini.

Afgraving van de wierde van Niehove. Om de grond te kunnen afvoeren, is een opvaart vanaf het Niehoofster diep gegraven. Collectie Groninger Archieven (1986-13512).

37
Pagina 40

Sporen rondom de kerk

Waarom roestige rails toch

cultuurhistorische waarde hebben

Martin Hillenga
6
Smalspoorrails aan de zuidkant van het kerkhof van Westeremden, bovenaan de steilkant van de wierde. Foto Duncan Wijting.

Sommige zaken vallen nooit op, maar heb je ze eenmaal gezien, dan springen ze ineens veel vaker in het oog. Zo staan rondom het kerkhof van de Andreaskerk van Westeremden ijzeren staven die dienen als afrasteringspalen. Eén staaf fungeert zelfs als ‘trapleuning’ langs de afdaling naar de voet van de wierde. Op meer plekken in de provincie zijn ze te vinden, veelal in de omgeving van kerken. De restanten smalspoor – want dat zijn het –herinneren aan een opmerkelijke periode in de geschiedenis van het wierdenlandschap.

Wierden, in Friesland aangeduid als terpen, zijn vanaf de zesde eeuw voor het begin van de jaartelling opgeworpen om mens en dier bescherming te bieden tegen hoog water.1 De kunstmatige woonheuvels zijn een belangrijk landschapskenmerk van het noordelijk kustgebied. Een deel daarvan, Middag-Humsterland in het noordwesten van Groningen, afficheert zich tegenwoordig zelfs als ‘oudste cultuurlandschap van Nederland’ – soms zelfs van Europa. 2 Er zijn ook argumenten om juist het tegenovergestelde te beweren en de streek te betitelen als een van de jongste Groninger landschappen.

Flauwe glooiing

Een misschien wat flauwe, maar wel veelzeggende anekdote kan dienen als aanloop naar die laatste bewering. Enkele jaren geleden stond ik op het station van Warffum op de trein te wachten, toen op het perron twee medereizigers – overduidelijk een dagje ‘uit’ – hun blik richtten op de hoge bult in de verte, aan de overzijde van het spoor, en zich hardop afvroegen of dat wellicht een wierde zou kunnen zijn. Het object van hun hun interesse betrof de met gras begroeide voormalige vuilstort van Usquert, die 25 meter boven het vlakke maaiveld uitsteekt... 3 Ze hadden zojuist het Openluchtmuseum Het Hoogeland bezocht, waren daar door de archeologische presentatie geïnformeerd over de geschiedenis van wierden, maar hadden zich tegelijkertijd helemaal niet gerealiseerd dat ze op dat moment bovenop eentje stonden.

7

Door hun flauwe glooiing over een soms groot oppervlak zijn de meeste ‘echte’ wierden nu eenmaal niet meteen herkenbaar. Eigenlijk springen ze nog het meest in het oog als ze door hun steile kanten ineens boven hun omgeving uitsteken. Die abrupte hoogteverschillen zijn het resultaat van wierdeafgravingen op industriële schaal. In een eeuw tijd verdween van de oorspronkelijk ongeveer zevenhonderd Groninger wierden de helft gedeeltelijk of zelfs geheel.4 De afgravingen lieten daarnaast tal van – infrastructurele – sporen na in de omgeving. Het wierdenlandschap zoals we dat nu kennen, is eigenlijk dus van vrij recente datum.

Meststof

Wierden en terpen werden vanaf het eind van de achttiende eeuw afgegraven om de aarde als meststof te kunnen gebruiken. Als een van de pioniers geldt Johannes Douwes uit Indijk. De Friese boer bemestte zijn akkers met de grond – ‘eene hand breed dik’ – van enkele door hem aangekochte terpen, waarna onkruid verdween en ‘Klaver en Raygras’ daarvoor in de plaats kwamen.5

Vanaf het midden van de negentiende eeuw is sprake van exploitatie van wierden op haast industriële schaal. Aan meststoffen was grote behoefte bij de ontginning van veengebieden en schrale zandgronden in Drenthe, Friesland en de Groninger Woldstreek. In stoomtreinvaart kwam de ene na de andere wierde ‘aan snee’.

De afgegraven wierdegrond werd met kruiwagens vervoerd naar binnenschepen. Daarvoor was het soms nodig om een bestaande waterweg aan te passen, door ze te voorzien van een laadsteiger of zwaaikom waarin de tjalken konden manoeuvreren. Op enkele plaatsen werd een opvaart of een apart haventje voor de ‘moddervaarders’ gegraven, zodat die met hun schepen zo dicht mogelijk bij de wierde konden komen. 6

Ook op de plaats van bestemming vonden in een enkel geval infrastructurele werken plaats. Landbouwer Hindrik de Haan liet in 1866-1867 vanaf het Schildmeer een kanaal graven om wierdegrond te kunnen aanvoeren naar zijn boerderij en landerijen aan de zuidkant van Hellum.7 De aarde was afkomstig van de wierde Oldersum tussen Winneweer en Ten Post. 8 Over deze Haansvaart dichtte de Hellumer predikant Petrus Zuidema bij het 25-jarig bestaan ervan:

Voor dat ’t kanaal er nog niet was

Was Hellum deels gelijk moeras

Waar bijna niets wou groeien

Deels was het hoog en dorre grond

Waar men geen fleur of leven vond

Wel d’Erica wou bloeien.

Maar ’t oude is voorbijgegaan

En ’t nieuwe heeft zich voorgedaan

Zo schoon als niet tevoren

Voor heid’ en struik nu ’t malsche gras

En op ’t eens zo kale moeras

Golft nu het weligst koren.

↑ Het westelijk deel van de wierde van Oostum in 1908. De afgraving hiervan begon in 1913. Foto P.B. Kramer, collectie Groninger Archieven (818-11950).

↑ Oostum na de afgraving van de wierde, jaren ’20. De steilkant is nog onbegroeid. Collectie Groninger Archieven (1173-129).

↗ Afgraving van de wierde van Marsum in 1903, gezien vanuit het noordoosten. Op de voorgrond wordt met kruiwagens en schoppen de grond in een koftjalk geladen. Op de achtergrond staat de Mauritiuskerk. Foto W.F. Pastoor, collectie Groninger Archieven (818-9399).

→ De villa Mentheda in Middelstum met op de achtergrond de Hippolytuskerk, omstreeks 1900. Voor de bouw werd de wierde van de voormalige borg Mentheda door J. Vinhuizen afgegraven. Collectie Groninger Archieven (818-9813).

↓ Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 15 augustus 1897.

8

↑ Afgraving van de wierde van Westeremden aan de zuidzijde van de kerk. Naast het smalspoor ligt een loopplank voor het 'karrejong' en het paard. Foto W.F. Pastoor, collectie Groninger Archieven (2138-5609).

↗ Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 1919. Een deel van de Westeremder wierde belandde dus op voormalige veengrond in Zuidwest-Drenthe.

↗ De afgraving in Westeremden is afgelopen, het smalspoor wordt te koop aangeboden. Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 1933.

↗ Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 13 februari 1913. Het smalspoor voor de afgraving van de wierde van Oosterwijtwerd werd geleverd door architect en aannemer Oeds de Leeuw Wieland uit Loppersum.

→ ‘Voor trammen geopend’. Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 16 april 1926.

← Afgraving van de westelijke wierde van Wirdum, omstreeks 1916. De kerk heeft hier nog de door Oeds de Leeuw Wieland in 1878 ontworpen dakruiter. Foto W.F. Pastoor, collectie Groninger Archieven (818-18225).

Smalspoor

Het graven van een opvaart was veelal niet meer nodig door de opkomst van smalspoor. Ook wierden die verder van een waterweg waren gelegen, konden hierdoor gemakkelijker in exploitatie worden genomen.

Smalspoor is een spoorbaan met een geringere breedte dan de 1435 mm van normaalspoor.9 Bij de wierdeafgravingen waren verschillende maatvoeringen in de rails in gebruik, met als meest reguliere – op basis van oude foto’s en advertenties – breedtes van of rond de 700 mm. Meer specifiek kan voor deze toepassing (grondtransport) gesproken worden van industrie- of veldspoor. Vergeleken met normaalspoor had smalspoor een aantal voordelen. De spoorstaven (rails) met daartussen dwarsliggers van geperst metaal, konden gemakkelijk gelegd worden. Soms waren deze al voorgemonteerd. Door het relatief lage gewicht was geen grondbed van zand en/of grind nodig. Daarom konden de rails ook gemakkelijk worden verplaatst. De geringe breedte van het spoor maakte bovendien scherpere bochten mogelijk dan bij normaalspoor.

De oudste concrete aanwijzing dat smalspoor bij de afgraving van een wierde c.q. terp is gebruikt, dateert uit 1872. De gemeente Baarderadeel (Friesland) ontving dat jaar het verzoek van een aantal heren om ‘tot afgraven van een hun toebehoorende terp op Reverd, een paardenspoor te mogen aanleggen langs de bermen van den kunstweg, waarbij het paard den kunstweg kan houden’.10 Het eerste bericht uit Groningen is van veel later datum. De gemeente Ten Boer gaf in 1895 de exploitanten van een ‘wierde of terp, liggende bij eene boerenbehuizinge’ toestemming om ‘rails langs de bermen des wegs’ te leggen ‘om daarop den grond te vervoeren.’11

Dat smalspoor in Groningen mogelijk later dan in Friesland algemene ingang vond, lijkt ook te spreken uit het levensbericht van Jakob Vinhuizen van de hand van Geert Aeilco Wumkes, predikant van Zeerijp in de jaren 1901-1906. Wumkes schrijft daarin over de aankoop van de Menthedawierde in Middelstum door Vinhuizen in 1890:

‘Vinhuizen werd kooper met het doel de wierde te doen afgraven. Tot nu toe placht men de terpaarde te vervoeren met kruiwagens, maar vooruitstrevend als hij was, gebruikte hij kipkarren op rails. De afgraving geschiedde zeer diep, zoodat er weinig meer overbleef dan een modderpoel. Toen het plan ruchtbaar werd, dat dit bouwterrein zou dienen voor een landhuis, zei men spottend: “Koop liever een ark en laat die er in drijven.”’12

Werkwijze

Een wierdeafgraving begon doorgaans met het graven van een diepe sleuf in de wierde. Op de bodem hiervan kwamen de rails te liggen, vlak tegen de steile wand van de wierde. De aarde daarvan werd verticaal afgestoken en belandde in zo dichtbij mogelijk geplaatste kipkarren. De gravers probeerden met steken van hun schop een zo groot mogelijke brok grond per keer in een kar te storten.

11

De sleuf werd steeds breder door het trapsgewijs afgraven van een ‘klamp’, een strook wierdegrond van een à anderhalve meter, zodat ook de rails regelmatig moesten worden verplaatst. Dit opschuiven (‘knippen’) gebeurde door een grote ijzeren staaf onder het spoor te steken en vervolgens de schouder er onder te zetten.13

De kipkarren of lorries met afgegraven wierdegrond werden voortgetrokken door paarden. Deze liepen, begeleid door de ‘bakjemenner’ of ‘karrejong’, uiteraard naast de rails om niet te struikelen over de dwarsliggers. Omdat wierdenafgravingen jaren konden duren, was dit ook voor de trekdieren routinewerk. Eenmaal uitgespannen bij de laadplaats, liepen ze soms zelfstandig terug naar de afgraving om daar aan een nieuwe ronde te beginnen.

Naast paardentractie kwamen omstreeks de eeuwwisseling ook locomotieven in gebruik. In krantenadvertenties werd een enkele maal een oproep gedaan voor een machinist om wierdegrond te vervoeren, zoals bij de afgravingen in Oosterwijtwerd (1913) en Wierhuizen (1918).14 In Friesland kreeg de Dekematerp bij Britsum zelfs de officieuze benaming Stoomterp als gevolg van het gebruik van een locomotief bij de exploitatie.15

Vanwege de hoge opbrengsten van de grond is op enkele plaatsen tot vlakbij de bebouwing op het hoogste punt van de wierde gegraven. In Eenum kon het in 1917 kennelijk zelfs uit om de oude pastorie af te breken om de ondergrond af te kunnen voeren. De gravers kwamen daar zo dicht bij de kerktoren, dat de verzakking daarvan verergerde. Een ingrijpende verstevigingsoperatie was daarom in 1976 nodig.16 In Oostum werd vanaf 1913 het westelijk deel van de wierde afgegraven. Uit vrees voor verzakking van de kerk liet de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg de afgraving enige tijd stilleggen.17

Zoals voor het vervoer van wierdegrond per schip soms infrastructurele ingrepen in het landschap nodig waren, gold dat ook voor het transport over rails richting de laadplaats. Van architect Oeds de Leeuw Wieland uit Loppersum is bekend dat hij betrokken was bij de bouw van twee bruggen (in Garrelsweer en Wirdum) over de opvaarten naar de wierde. Ook legde hij in opdracht smalspoor aan in onder meer Oosterwijtwerd, Leermens en Eenumerhoogte; in die laatste plaats was mogelijk zelfs sprake van een tunneltje onder de Kinkhornsterweg waardoor de rails liepen (vergelijkbaar met de situatie zoals die nu nog te zien is in Oostum, zie de foto op pagina 11).18

Afloop

Tijdens de Eerste Wereldoorlog beleefde de afgraving van wierden nog een laatste hoogtepunt omdat de invoer van kunstmest uit het buitenland toen niet mogelijk was. Daarna raakte de exploitatie van wierden op zijn retour. Toch werd op sommige plaatsen nog gegraven tot in de Tweede Wereldoorlog. ‘Koopt nu terpaarde. Wegens gebrek aan paarden wordt de terp v.d. zomer gesloten’ luidt een advertentietekst met betrekking tot de Eenumer wierde uit 1942.19

De paardenvordering door de bezetter was niet de hoofdreden voor het staken van de afgravingen. ‘Het zal U bekend zijn, dat men, ten gevolge van het gebrek aan kunstmest, den laatsten tijd in toenemende mate is overgegaan tot het gebruik van terpaarde voor verbetering van cultuurgronden’, schreef in 1943 president K.J. Frederiks van de Rijksdienst voor het Nationale Plan (de voorloper van de Rijksplanologische Dienst). 20 De dienst legde daarom verregaande beperkingen op aan de afgravingen en kondigde een ‘Terpenplan’ aan. Dit deed hij om landschappelijke en stedenbouwbouwkundige redenen:

‘De terpen en wierden zijn ook uit een landschappelijk oogpunt van belang, aangezien zij een karakteristiek onderdeel vormen van het landschapsbeeld in Uwe gewesten, waar in sommige gedeelten vrijwel elk dorp, elk kerkje, somtijds haast elke boerderij op een groote of kleine terp is gebouwd, waardoor deze objecten in het bizonder naar voren komen en een geheel van groote bekoring opleveren.’

Ook zouden wierden gespaard moeten blijven zodat toekomstige generaties archeologen in staat zouden zijn ‘zich niet slechts uit de literatuur, doch ook uit eigen aanschouwing een beeld te vormen van de woonwijze onzer voorouders, die periode na periode, laag na laag, haar sporen heeft nagelaten.’

Roestlaagje

Vanaf 1964 zijn terpen en wierden gefaseerd aangewezen als rijksmonument. Op dit moment heeft Groningen 170 wierden die bescherming genieten door hun monumentale status. Een onderzoeksrapport van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uit 2018 inventariseert op welke gronden de aanwijzing tot stand kwam en signaleert ook welke onevenwichtigheden hierin zitten. De samenstellers pleiten voor meer aandacht voor wat ze de ‘wierdebiotoop’ noemen: de samenhang met landschappelijke en historisch-geografische elementen in de periferie, zoals bebouwing, valgen (bouwlanden aan de wierderand), kerken- en lijkenpaadjes, ossengangen en waterwegen. 21

De resten smalspoor die na de afgravingen in de omgeving van de wierde achterbleven en daar een tweede leven kregen als afrasteringspalen, zouden ook in dit ensemble betrokken moeten worden. Ze zijn nu onder meer nog te vinden rondom het kerkhof van Westeremden, langs de Pastorieweg in Eenum, ten westen van de kerk van Ezinge aan de Torenstraat en bij de voormalige wierde Wierhuizen. Net als de meer klassieke landschapselementen van vóór de afgravingen, verdienen ze ook ‘eigen aanschouwing’ door toekomstige generaties. Vooralsnog wordt de waarde van de veelal wat roestige objecten nog niet onderkend en dreigt het gevaar dat ze door terreineigenaren achteloos worden opgeruimd, wat in de loop van de tijd ongetwijfeld al op grote schaal gebeurd is.

12

← Kipkarren op het oostelijk deel van de Oostumer wierde. Het smalspoor liep naar de laadplaats aan het Reitdiep. Foto P.B. Kramer, collectie Groninger Archieven (2138-5837).

↓ Toen in 1913 het westelijk deel van de wierde van Oostum in exploitatie kwam, moest onder de hoge grindweg een tunneltje worden aangelegd om de grond via smalspoor naar het Reitdiep af te kunnen voeren. De onderdoorgang, ten noordwesten van de kerk, is er nog steeds. Foto Duncan Wijting.

↓ Afgraving van de wierde van Eenum in 1917. In het weggetje naar de kerk ligt een ‘viaduct’ waar de lorries met wierdegrond onderdoor konden rijden. De straat heet tegenwoordig IJzerbaan (de oude benaming voor spoorweg), mogelijk als herinnering aan het gebruik van smalspoor. Foto W.F. Pastoor, collectie Groninger Archieven (818-3127).

13

Dat niet onderkennen is mogelijk het gevolg van een al te arcadisch beeld van een in feite jong cultuurlandschap, of dan op zijn minst een oud landschap met een jong aanzien. De vroegste geschiedenis van de wierden geniet door archeologisch onderzoek meer aandacht, en als gevolg daarvan mogelijk ook meer waardering. Een begrip als ‘wierdentijd’, dat aan dat vroegste verleden is verbonden, is bovendien niet vrij van allerlei misinterpretaties en onevenwichtigheid. Archeoloog Mans Schepers en waterbouwkundige Bas Borsje schrijven daarover in een recente publicatie: ‘in de beeldvorming leeft te sterk het beeld dat ergens rond 1100, even na de lunch, het Groningerland was ingedijkt en de wierdentijd was afgelopen.’22

De commerciële afgravingen zijn al helemaal een onderbelicht thema in de wierdengeschiedenis – veel weten we bijvoorbeeld nog niet over de fasering in de tijd en de organisatie. Destructie en waardering, of zelfs bescherming, zijn bovendien moeilijk te verenigen termen. Misschien is het veelzeggend dat het ‘herstel’ van afgegraven wierden door ze aan te vullen met baggerslib – zoals in Englum, Wierum, Krassum en Valcum begin deze eeuw gebeurde – amper kritische geluiden opleverde van landschapsbeschermers en erfgoedhoeders, integendeel. 23 Maar de grootschalige aantasting van wierden, met de nu nog zichtbare relicten – zoals steilkanten, laadplaatsen aan waterwegen en resten smalspoor – is nu eenmaal een van de lagen in de wierdegeschiedenis en geen ontsporing daarvan.

Over de auteur Martin Hillenga studeerde geschiedenis in Groningen met als specialisatie volkskunde (Europese etnologie). Hij werkt als zelfstandige en publiceert regelmatig over het verleden van Noord-Nederland. Ook is hij eindredacteur van Groninger Kerken .

Noten

1 Een recent overzichtswerk is Ben Westerink, Wierdenlandschap (Gorredijk 2022).

2 Onder andere Museum Wierdenland in Ezinge (www.wierdenland.nl ). Overigens tooien ook de Maasheggen, een landschap langs de Maas tussen Vierlingsbeek en Batenburg, zich met het predicaat ‘oudste cultuurlandschap van Nederland’.

3 ‘Informatiebord bij voormalige stortplaats Usquert onthuld’, Eemskrant, 24 juni 2022.

4 R.H.J. Klok, ‘Terps: who cares?’, Berichten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 29 (1979) 459-489.

5 Goffe Jensma en Egge Knol, ‘Op zoek naar de juiste methode. Wierdenarcheologie in de negentiende eeuw’, in: E. Knol, W. Prummel en A.C. Bardet (red.), Professor van Giffen en het geheim van de wierden (Veendam/Groningen 2005) 34-49.

← De afgraving van de wierde van Eenum was in 1917 genaderd tot de oude pastorie. Dat gebouw verdween kort daarop. Let op het voorgemonteerde raamwerk smalspoor (rails met dwarsliggers) rechts tegen de steilwand.

Foto W.F. Pastoor, collectie Groninger Archieven (818-3136).

→ Een spoorstaaf aan de Ossengang, de rondweg van de afgegraven wierde van Toornwerd. Deze kan afkomstig zijn van de afgravingen, maar ook van de tussen Toornwerd en Middelstum gelegen steenfabriek

Labor. Die had van 1925-1968 een ‘kleilijntje’ waarmee afgegraven (‘afgetichelde’) klei werd vervoerd.

Foto Bureau Brauns.

6 Wicher Kerkmeijer, ‘Moddervaarders. Wierdegrondschipperij in Groningen en Friesland’, Stad & Lande. Cultuur-historisch tijdschrift voor Groningen 15 (2006) nr. 1, 21-25.

7 Ruud Drent, De Haansvaart, haar sluis en haar dwarskanalen, Bie ’t Schildt 4 (2004) nr. 1, 27-32; P. Zuidema, ‘Op de 25-jarige Haansvaart’, Bie ’t Schildt 4 (2004) nr. 1, 33.

8 De wierde Oldersum wordt in archeologische literatuur ook wel aangeduid als ‘Straatwegterp’ omdat over de locatie later de rijksweg (N360) kwam te liggen.

9 Henk Sluijters, Smalspoor in bedrijf (Zutphen 1998); verdere informatie geeft o.a. de website www.industriespoor.nl (met een aparte pagina gewijd aan terpafgravingen).

10 Franeker Courant, 1 augustus 1872. Reverd ontbreekt op de huidige topografische kaart, maar was een terp in de omgeving van Huins.

11 Nieuwsblad van het Noorden, 21 augustus 1895.

12 G.A. Wumkes, ‘Levensbericht van J. Vinhuizen (27 april 1858 – 6 april 1931)’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1931, 156-163.

13 Het volgende op basis van J.J. Delvigne, De wierde van Ezinge op de schop (Ezinge 1994) 27-30 en ‘’t Wiergat in Westeremden’, Nieuwsblad van het Noorden, 30 september 1975.

14 Nieuwsblad van het Noorden, 13 februari 1913 resp. 15 maart 1918.

15 www.industriespoor.nl/Terpafgravingen.htm

16 Ton van der Werf, ‘Restauratie in Eenum: “Ei van Columbus”’, Nieuwsblad van het Noorden, 4 september 1976.

17 ‘Verslag der Prov. Groningsche Archeologische Commissie’, Groningsche Volksalmanak 1926, 176-191, daar 186; Verslag der Prov. Groningsche Archeologische Commissie (1928) 7.

18 Reint Middel en Reint Wobbes, Oeds de Leeuw Wieland. Leven en werk van een Lopster architect (Bedum 2005) 40-41, 114-115; Nieuwsblad van het Noorden, 4 maart 1914 [Oostum].

19 Advertentie, Nieuwsblad van het Noorden, 25 juni 1942.

20 ‘Rijksdienst voor het Nationale Plan. Bescherming terpen en wierden in de provincies Groningen en Friesland’, Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw 24 (1943) nr. 7/8, 93. Hierover ook: G. van Haaff, ‘Veertig jaar wettelijke bescherming van archeologische monumenten’, in: P.A.M. Zoetbrood e.a., Uit balans. Wordingsgeschiedenis en analyse van het bestand van wettelijk beschermde archeologische monumenten (Amersfoort 2006) 17-25.

21 J. van Doesburg en J. Stöver, Terpen en wierden: verleden, heden en toekomst. De omgang met rijksbeschermde terpen en wierden in de archeologische monumentenzorg. Rapportage Archeologische Monumentenzorg 251 (Amersfoort 2018).

22 Mans Schepers en Bas Borsje, ‘Living Dikes voor de “erfvijand van eeuwen”: Groningers en de kust in een diachroon perspectief, Groniek (2021) nr. 228/229, 334-349, daar 343.

23 Voor potentiële aanvulling met baggerslib zijn eind jaren negentig circa 85 wierden aangewezen. Voor overwegingen en achtergronden zie: Henny Groenendijk en Jan Meijering, ‘Afgegraven en weer aangevuld: herstel van Groninger wierden, dijken en essen’, Historisch Jaarboek Groningen 6 (2006), 26-40. Overigens is de afgegraven wierde van Oostum in het Interbellum deels al aangevuld met baggerslib uit het Reitdiep, om instorting van de steilkant, met gevaar voor de bebouwing, te voorkomen: T. [= J. Tilbusscher, ‘Ter Verpoozing. Oostum bij Garnwerd’, Nieuwsblad van het Noorden, 10 december 1932.

Uilen in en rondom Groninger kerken

Een inventarisatie van ransuilen

Albert-Erik de Winter
16

De uil is een van de vogelsoorten die onlosmakelijk verbonden is met kerken en hun directe omgeving. Zowel in symboliek als in levende vorm kan deze vogel worden waargenomen op diverse kerkterreinen en dodenakkers in de provincie Groningen.

Dit artikel beschrijft de resultaten van een onderzoek naar het voorkomen van de ransuil en winterroestplaatsen (roestbomen) op kerkensembles. Daarnaast wordt ingegaan op enkele andere waarnemingen van uilen in en rond Groninger kerken.

↑ Gewelfschildering van een uil in het koor van de kerk van ’t Zandt. In het belendende gewelf is, mogelijk als pendant in de betekenis, een pelikaan afgebeeld. Foto Duncan Wijting.

→ Een uil gezeten op een zwijn. Illustratie in een getijdenboek in 1491 vervaardigd in het klooster Feldwerd. In het Oude Testament en in enkele bestiaria worden uilen, net als varkens, als onreine dieren gekwalificeerd. Collectie Museum Benoît-de-Puydt, Bailleul.

← Ransuil met zijn kenmerkende oorpluimen en oranje ogen. De kleur van de ogen geeft aan dat het hier om een uilensoort gaat die vooral in de ochtend- en avondschemering actief is. Uilen met gele ogen zijn grotendeels nachtactief, die met zwarte ogen zijn echte nachtjagers. Foto Albert-Erik de Winter.

17

↑ Het kerkhof van Leermens met een potentieel als roestplaats geschikte taxusboom. Foto Omke Oudeman.

→ Ransuil in een taxusboom te Uithuizen Foto Albert-Erik de Winter.

Tussen uilen en kerken bestaat in cultuurhistorisch opzicht al een lange relatie. In verschillende Groninger kerkgebouwen zijn afbeeldingen van de vogels te zien in gewelfschilderingen, onder andere in Middelstum, Holwierde en ’t Zandt. De betekenis van de vogels hierin is niet altijd eenduidig. Ze kunnen ornamenteel zijn, maar mogelijk moeten ook uilen geïnterpreteerd worden vanuit het beeld dat middeleeuwse bestiaria van ze schetsen. Bestiaria – van het Latijnse bestia , dier of beest – zijn geïllustreerde handschriften die een overzicht geven van bestaande en mythologische dieren. Het gaat daarbij vooral om hun theologisch-allegorische betekenis. Het genre had een grote invloed, verspreiding en ouderdom; de handschriften gaan veelal terug op de vroegchristelijke Physiologus, ontstaan in de tweede-vierde eeuw.

In veel bestiaria komt de uil voor als een dier dat verlaten plekken opzoekt, actief is in de nacht en het daglicht schuwt. Dit leidde mede tot een negatieve duiding: de uil verbergt zich voor het licht van Christus en de Verlossing. Sommige middeleeuwse auteurs legden daarom het verband tussen Joden, die Christus

niet erkennen, en uilen; de uil werd zo een antisemitisch symbool. Illustratief voor deze negatieve interpretatie zou de aanwezigheid van een uil in een gewelf in de kerk van ’t Zandt kunnen zijn. Die is daar afgebeeld tegenover een pelikaan, een vogel die – volgens de bestiaria – haar jongen zou voeden met bloed uit eigen borst, nadat ze uit de dood waren opgewekt. De pelikaan is daarmee overduidelijk een Christussymbool. Het uiterlijk van uilen droeg ook bij aan hun negatieve beeld. Door hun dikke verenkleed werden ze geassocieerd met acedia (vadsigheid, luiheid) en luxuria (wellust), twee van de Zeven Hoofdzonden. De oorpluimen gaven uilen ten slotte, door de gelijkenis met hoorntjes, een demonisch voorkomen.1

Zonder deze negatieve connotaties spelen uilen een rol in latere funeraire symboliek als nachtdieren die kunnen zien in de duisternis. De uil komt voor in onder andere de gietijzeren toegangshekken van de begraafplaatsen in Schildwolde, Nieuwolda en Vierhuizen. Daarnaast zijn op onder meer de begraafplaats van Pieterburen en de Zuiderbegraafplaats in Groningen grafmonumenten met uilensymboliek te vinden.

Roestbomen: hulst en taxus

Twee boomsoorten op Groninger dodenakkers die in de winter groen blijven, zijn in het bijzonder van belang voor de ransuil als roestplaats: hulst en taxus. ‘Roest’ betekent volgens het etymologisch woordenboek zoveel als ‘hoenderstok’, zowel in het Oudsakisch als Oudengels komt het woord hrōst voor. Het Engelse rooster voor haan hangt hiermee overduidelijk samen.

De hulst (Ilex aquifolium) is een groenblijvende boomsoort die van nature voorkomt in Nederland. De soort kan bijna overal worden aangetroffen, maar groeit van nature vooral op vrij arme en vochtige bodems in het oosten van ons land. De hulst draagt donkerrode bessen. Volgens het volksgeloof zou de hulst bescherming bieden tegen blikseminslag en kwade krachten. Omdat de hulst altijd groen blijft en

hierdoor onaantastbaar lijkt te zijn voor de wisseling van de seizoenen, is de boom het symbool van het leven midden in de winter. Vandaar ook dat hulst een rol speelt bij midwintergebruiken zoals de kerst- en nieuwjaarsviering.

De taxus ( Taxus baccata), ook wel venijnboom genoemd is een traag groeiende boomsoort die behoort tot het geslacht van de coniferen (Coniferae). Aan de groene boom groeien helderode bessen. Alle delen van de boom bevatten het hoogst giftige taxine. Er zijn diverse voorbeelden bekend van landbouwhuisdieren die dood bij taxusbomen zijn gevonden na het eten hiervan. Taxusbomen kunnen hoge leeftijden bereiken. Uit Engeland en Frankrijk zijn exemplaren bekend van meer dan 2000 jaar oud. Vanwege deze lange levensverwachting is de taxus, als

symbool voor het eeuwige leven, vaak aangeplant op kerkterreinen. Daarnaast zouden de giftige taxusbomen in vroegere tijden herders en landbouwers hebben ontmoedigd hun vee op kerkhoven te laten grazen. Ook aan taxus werd mogelijk een bijzondere betekenis toegekend. Van de circa twintig objecten met runeninscripties die in Noord-Nederland zijn gevonden bij de commerciële wierdenafgravingen eind negentiende, begin twintigste eeuw, zijn er vier van taxushout. De bekendste is een stukje taxushout uit de wierde van Westeremden, met de tekst ‘Op deze heemstede blijft het geluk’, en aan de andere zijde ‘Wimovaeh bezit deze’ (Wimovaeh is mogelijk een voornaam). Een andere hand voegde hieraan toe: ‘Door de ijf zal het omhoog groeien’ – ijf is een oude benaming voor taxus.

Ransuilen en roestbomen

Dit onderzoek richt zich juist op die omgeving van de kerk. Kerkhoven en begraafplaatsen worden vooral gewaardeerd vanwege hun funeraire en cultuurhistorische betekenis, aangaande dood, rouw, de manier van begraven en grafsymboliek. Maar ook zijn deze terreinen in ecologisch opzicht, als leefgebied van tal van planten diersoorten, vaak interessant. 2 Oud monumentaal groen, stenige milieus en rust zorgen ervoor dat deze landschapselementen vaak kleine natuuroases zijn die bruisen van het leven.

Groninger Kerken bezit ruim honderd kerken en meer dan zestig kerkhoven die doorgaans groen zijn ingericht met veel oude bomen en groenblijvers zoals taxus, hulst en/of thuja. Vooral in de winterperiode, wanneer de loofbomen geen blad meer dragen, zijn deze bomen van betekenis als rustplaats (ook wel aangeduid als roestplaats) voor de ransuil.

De ransuil (Asio otus) is te herkennen aan zijn hoekige kop met rechtopstaande oorpluimen. De iris van het oog is oranje. De vogel heeft een slanke lichaamsbouw en is aan de bovenzijde bruin, met donkerbruin en grijs gemarmerd. Aan de onderzijde is de vogel geelbruin

met donkerbruine gerafelde lengtestrepen. De ransuil is 31-37 cm lang en heeft een spanwijdte van circa 86-98 cm. De oorpluimen bij de ransuil hebben niets met zijn gehoor te maken: de ooropeningen van uilen bevinden zich namelijk aan de zijkant van de kop. Ransuilen kunnen worden aangetroffen in parken, houtwallen en (naald)bossen. De soort komt voor in grote delen van Europa, Azië en Noord-Amerika. Het aantal broedparen in Nederland wordt in de periode 2018-2020 geschat op 2200-3000. 3

De ransuil heeft de gewoonte om bij winterdag in groepen in groenblijvende bomen en struiken te slapen (‘roesten’). De grootte van deze groepen kan variëren van één of enkele exemplaren tot enkele tientallen uilen. De roestbomen kunnen soms jaren achter elkaar worden gebruikt. Voor bescherming van de ransuil is het van belang om te weten waar deze roestbomen zich bevinden zodat deze in stand gehouden kunnen worden.

Om inzicht te krijgen waar op kerkensembles van Groninger Kerken ransuilen en winterroestplaatsen aanwezig zijn, is in de winterperiode 2022-2023 een inventarisatie uitgevoerd op deze terreinen.4

19
‘Braakballen, uitwerpselen en de aanwezigheid van veren rond groenblijvende bomen kunnen de aanwezigheid van ransuilen verraden.’

Inventarisatiemethode

Tussen 5 december 2022 en 22 februari 2023 zijn 86 (kerk-) terreinen die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van Groninger Kerken eenmalig bezocht en geïnspecteerd op de aanwezigheid van roestbomen en ransuilen. Hierbij is ook gelet op sporen van de ransuil, zoals (verse) veren, braakballen en uitwerpselen. Naast de aanwezigheid van ransuilen en roestbomen is gekeken naar groenblijvende bomen die in potentie geschikt lijken te zijn als winterroestboom voor de ransuil.

Een overzicht van de (kerk)terreinen waar roestbomen en ransuilen is weergegeven in figuur 1 en de kaart op de pagina's 24-25. Alle ransuilwaarnemingen zijn ingevoerd in de database van www.waarneming.nl. Tevens zijn de gegevens gedeeld met de Werkgroep Ransuilen Groningen.

Resultaten inventarisatie

Tijdens deze inventarisatie zijn winterroestplaatsen met ransuilen aangetroffen op zeven van de 86 bezochte terreinen. In totaal zijn hierbij zestien ransuilen geteld. Het aantal waargenomen ransuilen varieerde van minimaal één per terrein (Uithuizen en Garnwerd) tot maximaal vier per terrein (Baflo en Middelstum). De geografische ligging van de (kerk)terreinen waar de ransuil is waargenomen, is weergegeven in figuur 1. Onderstaand volgt een korte beschrijving van de kerkterreinen waar roestbomen en ransuilen aangetroffen zijn:

Baflo

Het kerkensemble van de Laurentiuskerk is sinds 16 oktober 2015 in eigendom bij Groninger Kerken. Op 23 december 2023 zijn in de groenstrook rond het kerkterrein vier ransuilen waargenomen. De vogels hielden zich op in loofbomen nabij een iel thujaboompje.

Garnwerd

In een oude zuilvormige taxusboom voor de Ludgerkerk is op 30 december 2022 een ransuil waargenomen. Tijdens een eerder bezoek aan dit terrein op 28 december 2012 is in deze bomen ook al een ransuil waargenomen.5

Kiel-Windeweer

De winterroestplaats betreft hier een oude thuja achter de pastorie (De Amshoff). Tussen het dichte groen konden op 28 december 2022 twee ransuilen worden waargenomen. Onder de boom lagen ‘verse’ braakballen (53 stuks), die doen vermoeden dat in deze boom meerdere ransuilen aanwezig zijn. In december 2013 zijn in deze boom ook al waarnemingen gedaan van de ransuil. Ook toen was het vermoeden dat in de boom een aantal uilen aanwezig was, die eveneens door de dichte tak- en bladbezetting niet konden worden waargenomen. Het aantal uilen dat gebruik maakt van deze roestboom zou beter vastgesteld kunnen worden door in de avondschemering bij de boom te gaan staan posten en tellen hoeveel uilen uitvliegen.

Middelstum

Op 25 december 2022 zijn in een hulstboom op dit terrein minimaal vier ransuilen waargenomen. Doordat ook deze boom een dichte tak- en bladbezetting bezit, kon niet goed worden vastgesteld of dit de enige ransuilen waren. Een bezoek in de avondschemering waarbij uitvliegende uilen geteld worden zou ook hier overwogen kunnen worden. Noemenswaardig is dat in de periode 1980-1990 in deze boom, en in de taxusbomen in het aangrenzende Asingapark, ook al ransuilen zaten. Destijds ging het om enkele tientallen vogels.6

Uithuizen

Op 26 december 2022 werd in een taxusboom bij de Dionysiuskerk een ransuil waargenomen.

20

Westerkwartier

Het Hogeland

Baflo

Uithuizen

Eemsdelta

Middelstum

Garnwerd

Woltersum

Groningen

MiddenGroningen

Uitwierde

Kiel-Windeweer

Veendam

Pekela

Oldambt

Drieborg

Westerwolde

Uitwierde

Op 27 december 2022 zijn in een hulstboom op het kerkhof van Uitwierde twee ransuilen waargenomen. In het verleden zijn ook in deze hulstboom wel vaker ransuilen gezien.

Woltersum

In een solitaire taxusboom op het kerkhof zijn op 24 december 2022 twee ransuilen waargenomen. Ook in deze boom zijn in het verleden wel vaker ransuilen gesignaleerd.7

Drieborg

Drieborg is geen kerkterrein maar een pastorie/leerkamer en bekend als dominee Aderhuis. Sinds 2019 is de locatie in eigendom van Groninger Kerken. In het kader van de winterroestplaatseninventarisatie is dit terrein bezocht op 6 januari 2023. Ransuilen zijn hier toen niet waargenomen. Ook verse sporen (braakballen en uitwerpselen) die duiden op de aanwezigheid van de ransuil zijn toen niet gezien. Van januari tot maart 2020 werden in hoogstamfruitbomen van deze pastorietuin echter wel met enige regelmaat ransuilen (maximaal zeven exemplaren) waargenomen.

Stadskanaal

21
Figuur 1: Terreinen waar winterroestplaatsen van de ransuil zijn waargenomen

Vergelijking met eerder uitgevoerde inventarisatie

De inventarisatie in 2022-2023 volgt op een eerdere inventarisatie die in de periode 2012-2013 is uitgevoerd op 65 kerkterreinen van Groninger Kerken. Tijdens dit onderzoek zijn op vier terreinen ransuilen aangetroffen waarbij in totaal zes ransuilen zijn geteld. Tijdens de inventarisaties in 2022-2023 zijn 86 kerkterreinen onderzocht. Op zeven terreinen zijn waarnemingen gedaan van de ransuil. In totaal zijn zestien ransuilen gezien. In figuur 2 zijn de gegevens van beide inventarisaties als vergelijking naast elkaar gezet.

Tijdens de eerste telling in 2012-2013 waren winterroestplaatsen en ransuil ook al present op de kerkterreinen van Garnwerd, Kiel-Windeweer en Woltersum. Tijdens deze inventarisatie zijn ook ransuilen waargenomen in de zuilvormige taxusbomen op het kerkhof bij de Andreaskerk in Westeremden. Tijdens de inventarisatie in 2022-2023 zijn hier echter geen ransuilen aangetroffen. Ook zijn geen sporen (veren, braakballen en/of uitwerpselen) gevonden die duiden op de recente aanwezigheid van de ransuil.

De waarnemingen op de kerkterreinen van Baflo, Middelstum, Uithuizen, Uitwierde en Drieborg zijn nieuw ten opzichte van de voorgaande inventarisatie.

Van Uithuizen (taxusbomen) en Uitwierde (hulstboom) is in 2012-2013 al aangegeven dat deze beplantingen kansrijk zijn voor ransuil.

De waarnemingen van winterroestplaatsen en ransuilen op de (kerk)terreinen van Baflo, Middelstum en Drieborg zijn nieuw. Deze terreinen zijn tijdens de eerste inventarisatie in 2012-2013 niet onderzocht.

De reden dat nu meer terreinen zijn onderzocht dan in 2012-2013, heeft te maken met het gegeven dat Groninger Kerken de afgelopen tien jaar veel terreinen verworven heeft. Gericht onderzoek op deze ‘nieuwe’ terreinen heeft geleid tot de vondst van een aantal nieuwe roestbomen en ransuilen. De toename in zowel aantal roestbomen als aantal uilen zegt echter niets over de wijze waarop de ransuilenpopulaties zich de afgelopen tien jaar hebben ontwikkeld op de terreinen van Groninger Kerken. De ransuil is een vogelsoort die als kwetsbaar is opgenomen op de rode lijst van broedvogels. Uit landelijke broedvogelgegevens blijkt dat de trend van ransuil de laatste twaalf jaar negatief is met een significante afname van minder dan 5% per jaar. Zowel voor broedvogels als niet-broedvogels is de staat van instandhouding van ransuil in Nederland zeer ongunstig. 8

Aantal ransuilen

Aantal terreinen met ransuil

Onderzochte terreinen

Figuur 2: Vergelijking 2012/2013 met 2022/2023
0 2012/2013 2022/2023 10 60 20 70 30 80 40 90 50 22
← Braakballen en veer van een ransuil bij een roestboom in Uithuizen. Foto Albert-Erik de Winter. ↑ Ransuil bij winterdag in een loofboom in Usquert. Foto Albert-Erik de Winter. ↑ Uil op het gietijzeren toegangshek van de naast de kerk van Schildwolde gelegen begraafplaats ‘De Uilenhof’. Foto Albert-Erik de Winter.

Ensembles van Groninger Kerken geschikt voor ransuilen

Bijzonderheden

Baflo — 4 ransuilen

Aanwezig in groenstrook rond kerkterrein.

Den Ham

Klimop in bomen mogelijk geschikt als roestplaats.

Engelbert

Groenblijvers (o.a. den, taxus en thuja) op overgang kerkhof naar begraafplaats mogelijk interessant als winterroestplaats.

Garmerwolde

Bomen met klimop aan westkant kerkhof/ begraafplaats mogelijk geschikt als roestplaats.

Garnwerd — 1 ransuil

Meerdere oude taxusbomen op kerkhof. Hier tijdens inventarisatie 2012/2013 ook ransuil waargenomen.

Kiel-Windeweer — 2 ransuilen

Minimaal twee ransuilen waargenomen in oude thuja achter de Amshoff. Vogels zijn moeilijk te zien vanwege dichte bladbezetting thuja. Waarschijnlijk bevat deze locatie meer ransuilen. Onder boom 53 ‘verse’ braakballen geteld. In deze boom tijdens inventarisatie 2012/2013 ook ransuil waargenomen.

Kloosterburen

Hulst op kerkhof is op lange termijn geschikt als roestboom.

Kropswolde

Spar en taxus op kerkhof op lange termijn mogelijk geschikt als roestboom.

Leermens

Geschikte taxusboom maar geen ransuil of sporen van ransuil waargenomen.

Marum

Meerdere groenblijvers. Op termijn geschikt als winteroestplaats.

Middelbert

Klimop in bomen en hulst op overgang kerkhof/ begraafplaats mogelijk geschikt als winterroestplaats.

Middelstum — 4 ransuilen

In hulst naast kosterwoning (kerkpad 3). Minimaal 4 ransuilen. Ransuil is slechts waarneembaar vanwege dichte bladbezetting hulst. Eind jaren ’80 en begin jaren ‘90 van de vorige eeuw zaten in deze boom - en in de taxusbomen in het aangrenzende Assingapark - ook ransuilen. Groepsgrootte destijds enkele tientallen vogels [eigen waarnemingen A.E de Winter].

Midwolde

Meerdere taxussen en hulstbomen aanwezig die geschikt zijn als winterroestplaats.

Nuis

Twee taxussen en één kleine thuja. Mogelijk geschikt als winterroestplaats voor ransuil.

Opwierde

Spar op kerkhof op termijn mogelijk geschikt als winterroestplaats.

Oude Pekela

Zeer geschikt terrein voor de ransuil met veel oude groenblijvers waaronder thuja, taxus en hulst. Geen waarnemingen gedaan van de ransuil.

Pieterburen

In Domies Toen en bij theeschenkerij zijn taxusbomen aanwezig die op termijn geschikt kunnen zijn als roestboom. Deze bomen zijn nu nog te klein.

Scheemda

Kleine hulst op kerkterrein op lange termijn mogelijk geschikt als roestboom.

Thesinge

Op kerkhof staan enkele taxusbomen die op termijn in potentie geschikt zijn als roestboom voor ransuil.

Tolbert

Twee oude hulstbomen op kerkterrein.

Uithuizen — 1 ransuil

Ransuil aanwezig in taxusboom bij toegang tegenover Albert Hein. Tijdens inventarisatie 2012/2013 al aangegeven dat dit terrein ogenschijnlijk geschikt is voor ransuil.

Uithuizermeeden

Geen geschikte winterroestplaatsen aanwezig. Wel mooi oud boombestand met loofbomen.

Uitwierde — 2 ransuilen

Twee exemplaren aanwezig in hulst. Hier in 2011 ook al waargenomen.

24

Westerkwartier

Usquert

Oude taxusbomen op kerkterrein geschikt als roestboom. Hulst in tuin naast kerk waarin op 29 december 2012 vier ransuilen zijn waargenomen, is verdwenen.

Visvliet

Oude taxusboom, potentiële roestboom.

Westeremden — Gereformeerde kerk

Grote taxusboom aanwezig. Deze heeft potentie als roestboom. In boom geen ransuilen waargenomen.

Westeremden — Andreaskerk

Ransuil verdwenen. Tijdens inventarisatie in 2012/ 2013 zijn in taxusbomen op kerkhof twee ransuilen waargenomen. Tijdens de inventarisatie in 2022/2023 zijn deze ransuilen niet meer waargenomen. Ook in de taxusboom bij De Weem geen ransuilen gezien.

Groningen

Het Hogeland

MiddenGroningen

Eemsdelta

Veendam

Wittewierum

Geen geschikte winterroestplaatsen aanwezig. Recent zijn oude bomen (essen) van dit terrein verwijderd en zijn nieuwe bomen aangeplant.

Woltersum — 2 ransuilen

Ransuil (2 ex.) in solitaire taxusboom op kerkhof. In het verleden zijn in deze taxusboom wel vaker ransuilen gezien (mededeling André Eijkenaar, Landschapsbeheer Groningen).

Drieborg — ds. Aderhuis

In hoogstamfruitbomen achtertuin in 2019 nog minimaal 7 ransuilen aangetroffen. Tijdens bezoek 6 januari 2022 geen ransuil gezien. Ransuilen worden ook wel gezien in haagbeuken aan de Dominee B.J. Aderstraat gezeten.

Terrein geschikt, ransuil en geschikte winterroestplaatsen (groenblijvers) aanwezig

Terrein ogenschijnlijk geschikt, ransuil niet aanwezig, geschikte winterroestplaatsen (groenblijvers) wel aanwezig

Pekela

Oldambt

Stadskanaal

Westerwolde

Terrein ongeschikt, momenteel geen ransuilen of geschikte winterroestplaatsen (groenblijvers) aanwezig

Volledig ongeschikt in verband met de afwezigheid van geschikte winterroestplaatsen (groenblijvers)

a
an s
a
i
e
i e r u m
e wo
r
t g
n h B e e r t a N o ordb r o e k S a p p e m e e r K i e l - W i nd e w e e r O u d e P e k e l a T h e s in g e O v e r s c h i l d L e e r m e n s To o r n w e r d S ti t s w e r d A do r p K l e i n - W e t s in g e G a r n w e r d O o s t u m F r an s u m D en H a m Z u ur d i j k U l r u m H o r n h u iz e n K l o o s t e r b u r e n W i e r h u iz e n P i e t e r b u r e n E e n r u m T i n a ll in g e B a fl o W e h e - d en Ho o r n d N i e h o v e N i e z i j l G r ij p s k e r k G r o o t e g a s t Doezum No o r dw i j k N u i s N i e b e r t M i d wo l d e M a r u m Le t t e l b e r t V i s v l i e t O b er g u m W e s t e r w i j t w e r d S o l w e r d Ui t w i e r d e K r e w e r d O o s t e r n i e l a n d Uit h u iz e n Uit h u izermeeden Uit u izermeeden U s qu e r t B r e e d e S a a x u mh u iz e n D en A nd e l A W e s t e r n i e l a n d W o l t e r s u m L op p e r s u m
G r o n in g e n L e e g k e r k F e e r w e r d D en H o r n To l b e r t V i e r h u iz e n Z u i d wo l d e N i e u w S c h e e m d a O p w i e r d e W i r d u m O o s t e r w i j tw e r d E e n u m G o d l i n z e G a rs t h u iz e n W e s t e r e m d e n M id d e l s t u m H e v e s k e s N i e u w B e e r t
O u d e s c h
M i d wo l d
S c h e e m d a Zuidbroek K r o p s wo l d e W
t t
w
G a r m e r wo l d
M id d e l b e r t
Noordlaren E n g e l b e r
S l o c h t e r e
Drieborg
25

Verdwenen roestbomen

Tijdens de eerste telling in 2012-2013 zijn ook bij een thuja op het kerkhof van Adorp sporen gevonden van ransuil (braakballen en uitwerpselen). Dit zelfde geldt voor een hulstboom nabij de Petruskerk (maar wel buiten dit kerkensemble) in Usquert waarin eind december 2012 minimaal vier ransuilen werden gezien. Tijdens de inventarisatie in 2022-2023 bleek dat beide bomen verdwenen zijn, de reden hiervan is onbekend. Voor de bescherming van de ransuil is het van belang dat roestbomen zoveel mogelijk behouden blijven. Op basis van de Omgevingswet (tot 31 december 2023 Wet natuurbescherming) zijn roestplaatsen van ransuilen ook wettelijk beschermd.

Overige uilenwaarnemingen

Tijdens de winterroestplaatseninventarisatie in 20222023 zijn op de ensembles van Groninger Kerken alleen waarnemingen gedaan van de ransuil, andere uilensoorten zijn niet aangetroffen. Uit het recente verleden zijn echter wel waarnemingen bekend van andere uilensoorten op terreinen van Groninger kerken. Voor de volledigheid worden deze hieronder genoemd.

Oehoe (Bubo bubo)

De oehoe werd op 1 december 2016 waargenomen in een dikke oude es naast de Petruskerk in Usquert. Deze sterk op de ransuil gelijkende vogel, maar dan alleen veel groter, heeft de hele dag in deze boom vertoefd. De volgende dag was de oehoe weer verdwenen.

Kerkuil (Tyto alba)

Op initiatief van de kerkbeheerders van Garnwerd en Fransum zijn in samenwerking met de Kerkuilenwerkgroep Groningen in 2019 kerkuilkasten geplaatst in beide kerken. De kast in de kerk van Fransum is tot op heden niet gebruikt. In de uilenkast in de toren van de Ludgerkerk in Garnwerd heeft in 2020 wel succesvol een uilenpaar gebroed en jongen grootgebracht. Nadien is de kast echter ingenomen door een kauwenpaartje (Corvus monedula), waardoor het hier slechts bij één broedgeval is gebleven. Voor zover bekend betreft dit het enige kerk(toren)broedgeval in Groningen sinds jaren.

Het nu voorlaatste kerkuilenpaar heeft voor zover we weten jarenlang gebroed in de toren van de Bartholomeuskerk in Noordlaren.9 In deze kerktoren staat nog steeds een kerkuilenkast, maar de kerkuil ontbreekt, zo blijkt uit navraag bij de koster/kerkbeheerder, mevrouw Hanneke Ossenkoppele.

Vrijwel alle Groningse broedparen van de kerkuil broeden de laatste decennia in boerenschuren.10 Een belangrijke oorzaak daarvoor zijn dorpsuitbreidingen. Het op en neer vliegen tussen kerktorens en agrarisch gebied, voedselgronden voor de kerkuilen, kost door de toegenomen afstand te veel energie. Ze wijken daarom uit naar dichterbij gelegen broedlocaties. Op het Groninger platteland zijn weliswaar nog tal van landelijk gelegen kerken die ogenschijnlijk aan geschikte voedselgronden grenzen, maar vaak zijn de torens daarvan hermetisch afgesloten.

Tot slot

Bovenstaand overzicht is bij lange na niet volledig en slechts een momentopname van hetgeen tijdens de veldbezoeken op de bezochte kerkterreinen en dodenakkers is gezien. Naast de in dit artikel beschreven ransuilwaarnemingen zijn uit het recente verleden in ieder geval ook nog waarnemingen bekend van de kerkterreinen van Den Ham, Warffum en Zuurdijk evenals van de algemene begraafplaatsen in Groningen (Selwerderhof), Winschoten (Hofstraat) en Delfzijl (Julianalaan).

Over de auteur

Albert-Erik de Winter is werkzaam als beleidsmedewerker ecologie bij de provincie Fryslân en auteur van Rust, Oud Groen en Stenige biotopen. Natuur op kerkhoven en begraafplaatsen in Groningen, deel 16 van de kerkhovenreeks van Groninger Kerken.

Met dank aan

André Eijkenaar, Hanneke Ossenkoppele en Hein Zeevalking voor het verstrekken van gegevens over de kerkuil, Hinko Talsma voor vervaardigen van de kaart (figuur 1) en Leo Stockmann die een eerdere versie van dit verslag voorzag van commentaar.

26

Noten

1 Regnerus Steensma, ‘Enige opmerkingen over de samenhang tussen de thematiek van middeleeuwse muur- en gewelfschilderingen en hun plaats in het kerkgebouw’, Jaarboek voor liturgie-onderzoek 6 (1990) 223-254; I. Langemeijer, ‘De schilderingen in de koorgewelven van de Nederlandse hervormde kerk in ’t Zandt’, Groninger Kerken 5 (1988) nr. 3-4, 83-90; Cato van Paddenburgh, ‘De uil als symbool voor joden en antisemitisme in middeleeuwse bestiaria’. Bachelorscriptie Kunstgeschiedenis, Universiteit van Utrecht (2013).

2 A.E. de Winter, ‘Natuur op Groninger kerkhoven en begraafplaatsen’, Vakblad Natuur, Bos en Landschap 9 (2015) nr. 2, 14-17.

3 Zie: www.sovon.nl

4 A.E. de Winter, Inventarisatie winterroestplaatsen van de ransuil op terreinen van Groninger Kerken in 2022-2023, Usquert, 15 december 2023.

↑ Oehoe in een oude boom naast de Petruskerk van Usquert, waargenomen op 1 december 2016. Een dag later was de uil vertrokken naar een onbekende bestemming. Foto Albert-Erik de Winter.

← Kerkuilen in de uilenkast in de toren van Garnwerd, september 2020. Foto Hein Zeevalking.

5 A.E. de Winter, Inventarisatie winterroestplaatsen van de ransuil op kerkterreinen van de Stichting Oude Groninger Kerken. Uithuizen, 15 februari 2013. Zie: www.groningerkerken.nl/downloads/ Slaapplaatseninventarisatie_Ransuil__def._.pdf

6 Eigen waarneming Albert-Erik de Winter.

7 De Winter, Inventarisatie (zie noot 4).

8 R. Foppen en R. Vogel, Staat van instandhouding van soorten van de Vogelrichtlijn zonder instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden Sovon-rapport 2022/81 (Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen 2022).

9 De Winter, ‘Natuur’ (zie noot 2).

10 Bron: Kerkuilenwerkgroep Groningen; De Winter, ‘Natuur’ (zie noot 2).

Dominee Frans Koppius te Den Ham wist veel over de oudste Groninger kerken

Het interieur van de kerk van Fransum, 1941. Frans Koppius hield zijn leerrede vanaf de bakstenen preekstoel. De kerkbanken zijn bij een naoorlogse restauratie opgeruimd. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

28

De belangstelling voor regionale geschiedenis en cultuur kwam in de negentiende eeuw op in kringen van onderwijzers en predikanten. De jong gestorven Frans Koppius (1809-1851), hervormd predikant van Den Ham en Fransum, was een van hen. Hij bestudeerde en beschreef de opkomst van het christendom in het Noorden vanuit de eigentijdse theologische denkbeelden van de Groninger Richting. Ook danken we aan Koppius dat de kloosterkroniek van Emo en Menko in Groningen bewaard bleef.

Ruim 180 jaar geleden rondde dominee Frans Koppius een onderzoek af naar De duizendjarige vestiging der Christelijke Godsdienst in deze landstreek. Hij hield er in de kerk van Fransum een ‘Geschiedkundige Leerrede’ over op de tweede pinksterdag, 8 juni 1840. Een klein jaar later verscheen deze als ‘blaauwboekje’ in druk. Het was een bijzonder geschrift. Het tijdschrift Boekzaal der Geleerde Wereld van 1842 schreef erover met een ietwat terughoudende waardering: ‘Men moet deze rede zeker niet voor eene eigenlijke leerrede houden en als zoodanig beoordelen, daar zij eigenlijk eene historisch christelijke gedenkrede is en alzoo aanleiding geeft tot nuttige gevolgtrekkingen en christelijke opwekkingen.’ Daarmee was het boekje raak getypeerd. Wie was eigenlijk deze predikant die tijd had om een breed onderzoek in te stellen naar de start van het christendom en de gevolgen daarvan in de meest noordelijke Lage Landen?

29

Frans Koppius

Frans Koppius werd in 1809 geboren in de pastorie van dr. Wibrandus Johannes Koppius (1774-1859), predikant in Klein Midlum, in Oost-Friesland net over de grens bij Nieuweschans. Zijn moeder heette Arnolda Gezina Speckman (1784-1846); zij was de dochter van ds. Petrus Speckman die onder meer aan Eelde en aan Krewerd was verbonden. Zijn geboortejaar 1809 viel in de tijd dat keizer Napoleon zeggenschap had over grote delen van Europa. Ook bestond er geen grens tussen het Nederlandse en een deel van het Duitse grondgebied. Sterker nog: OostFriesland was dit departement van het Koninkrijk Holland, met Lodewijk Napoleon als koning. Kerkelijk bestonden er al eeuwenlang nauwe banden tussen Oost-Friesland en Nederland.

Het gezin verhuisde nog in 1809 naar Noorddijk, dichtbij de stad Groningen, vanwaar het drie jaar later naar Blijham, bij Winschoten, vertrok. Daar bleef W.J. Koppius tot 1856 predikant. In 1826 was de zeventienjarige Frans, de oudste en zeer intelligente zoon, vanuit Blijham theologie gaan studeren aan de Academie van Groningen. Het onderwijs in de bijbelse theologie werd toen verzorgd door de hoogleraren Eelco Tinga, die in 1828 overleed, en zijn opvolger Joan F. van Oordt. Verder doceerde daar Annaeus Ypeij kerkgeschiedenis, en gaven Theodorus A. Clarisse en na hem Petrus Hofstede de Groot colleges in dogmatische vakken. Het gebeurde regelmatig dat de colleges gegeven werden in een woonkamer van de hoogleraar – het aantal studenten was toen niet hoog.

Groningse theologie

De theologische visie van de Groninger hoogleraren was die van het verlicht supranaturalisme, dat wil zeggen dat men uitging van de opvatting dat er boven de natuur een God stond, die een groot plan had tot verheffing van de mensheid via opvoeding en onderwijs. Daarin had de kerk een leidinggevende taak. Over verzoening van zonden door het kruisoffer van Christus wilden de docenten het liever niet hebben. Later werden dit de ingrediënten van de theologie van de Groninger Richting. Van enige binding aan de gereformeerde belijdenis was men zeer afkerig. En alles wat Hendrik de Cock in Ulrum in 1834 deed met zijn Afscheiding van de Hervormde Kerk was in hun ogen zeer verwerpelijk en moest worden geblokkeerd. Dat poogde koning Willem I dan ook, maar hij had nog een ander blok aan zijn been: de revolutie van de Belgen in 1830.

De Tiendaagse Veldtocht

De opstand van de Belgen was een bittere tegenvaller voor Willem I. Hij had gehoopt dat de verenigde Nederlanden ook een verenigde kerk zou krijgen. Zijn dromen daarover gingen nu de mist in. In 1831 deed Willem nog een verwoede poging de Belgen tot zijn orde te roepen. Het Noord-Nederlandse leger, versterkt met inderhaast opgeroepen compagnieën student-soldaten, diende door een vlotte inval het tij te keren. Bij het legertje van de Groningse en Franeker ’flankeurscompagnie’ was

ook Frans Koppius ingedeeld. Maar toen na de mislukking van deze veldtocht – door internationale druk – de meeste soldaten weer naar huis konden, moest student Koppius wegens ziekte lange tijd in een Brabants hospitaal blijven.

Predikant en gemeenten

In 1833 legde Frans Koppius zijn doctoraalexamen af, waarna hij in mei van dat jaar bij het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen het proponentsexamen deed en toegelaten werd tot de dienst van de prediking. Op 22 september 1833 werd Koppius verbonden aan de gecombineerde gemeenten van Den Ham en Fransum. Zijn vader bevestigde hem in zijn dienst.

Beide gemeenten telden samen ongeveer vijfhonderd leden, verspreid over een groot gebied. In en bij Fransum woonden ongeveer 170 leden. In 1840 stonden er vlakbij de kerk slechts twee huizen voor in totaal twintig personen. De andere leden van het kerspel Fransum woonden in de ruime omgeving met 27 huizen en boerderijen ongeveer 150 mensen. De meesten hadden hun werk in de agrarische sector. Fransum had zelf nooit een dominee gehad, meestal werkte men samen met Den Ham. Overigens had men in Den Ham ooit over een kapel beschikt, die gebouwd was door de monniken van het klooster van Aduard. De latere stenen kerk verrees – vermoedelijk op dezelfde plek – na 1555 en kreeg in 1633 een toren. Toen de kerk in 1729 werd herbouwd, gebruikte men bouwmateriaal van de middeleeuwse kerk. Dit is in de onderste muurdelen nog herkenbaar.

Frans Koppius bleef studeren, vooral regionale geschiedenis, zoals ook zijn in 1836 overleden collega Nicolaus Westendorp te Sebaldeburen en Losdorp had gedaan. Op 27 september 1850 promoveerde Koppius aan de universiteit van Groningen tot doctor in de letteren; hij verdedigde zijn (in het Latijn gestelde) proefschrift over de geschiedenis van de cisterciënzerabdij van Aduard: Specimen Theologicum continens Vitas et Gesta Abbatum Adwerdensium . De kroniek van deze abdij had hij gekregen van de familie Clant Bindervoet, bewoners van de Hanckemaborg te Zuidhorn. Na zijn dood werd het handschrift door zijn vader geschonken aan de Groningse Universiteitsbibliotheek, evenals het oorspronkelijke manuscript van de kroniek van Emo en Menko, abten van het klooster Bloemhof in Wittewierum, dat Koppius in 1837 op een veiling had verworven.

Frans Koppius bleef – ondanks veel ziekte –verbonden aan Den Ham en Fransum; hij bewoonde de weem (pastorieboerderij) zuidelijk van de kerk. Het eigenlijke boerenwerk zal hij aan medewerkers hebben overgelaten. Op 4 december 1851 overleed hij, 42 jaar jong en ongehuwd gebleven. Zijn naam is in Den Ham niet vergeten: de kerk staat aan de Koppiusweg. Een jongere broer, Wibrandus Johannes (*1823), volgde hem op in de twee gecombineerde gemeenten, waar hij tot zijn emeritaat in 1895 zou blijven. Hij overleed in 1902 te Zuidhorn. De graven van beide broers bevinden zich op het kerkhof van Den Ham.

30

↑ De kerk van Den Ham gezien uit het noordoosten. Foto Duncan Wijting.

← Wibrandus Joannes Koppius (1774-1859) was predikant in Ter Apel, Anloo, Zutphen, Peize, Klein Midlum en – van 1812 tot zijn emeritaat in 1856 – Blijham. Zijn drie zoons werden ook dominee. Collectie Groninger Archieven.

↓ De kerk van Fransum gezien uit het zuidoosten. Foto Duncan Wijting.

Hoe begon de christelijke kerk in Nederland? Waarom koos Koppius voor een studie over duizend jaar kerk in Nederland? Hij schreef in zijn Voorrede:

‘De aanleiding tot het uitgeven dezer leerrede, ligt in het gewigtig onderwerp, hetwelk zij behandelt. Ik sprak dezelve, behoudens eenige veranderingen die ik er naderhand in maakte, op den tweeden Pinksterdag dezes jaars, te Fransum uit. Het kwam mij echter voor, dat zij voor een grooter publiek en voor eenen langeren tijd, nuttig konde en behoorde te wezen. Gebeurtenissen toch, als de duizendjarige vestiging der Christelijke Godsdienst, zijn te groot van aard, te gezegend van gevolgen, te belangrijk en opwekkend voor elken Christen, dan dat zij, spoedig na de enkele godsdienstoefening die eraan gewijd was, zouden worden uit het oog verloren.’

Na deze algemene toelichting over het waarom van de uitgave van het boekje, volgt een uiteenzetting die meer ingaat op het historische aspect. Hierin blijkt hij veel belang te stellen in het beschrijven van regionale geschiedenis, speciaal die van Groningen, Drenthe en Oost-Friesland. Daaruit is af te leiden dat het onderwerp duizend jaar christendom juist gekozen is omdat omstreeks 840

in de noordelijke regio’s van de Lage Landen een begin gemaakt is met de bouw van kapellen. Veel eerder al was in de meer zuidelijke regio’s Willibrord met zijn assistenten actief geweest, ook had Bonifatius er een paar jaar zijn stem laten horen. Maar na het overlijden van Willibrord in 739 was het een tijd stil gebleven in de noordelijke contreien. En dat bleef zo toen men vernam dat Bonifatius in 754 bij Dokkum was vermoord. Enkele decennia later predikte de niet zo bekende Angelsaksische missionaris Willehad rond 770 vanuit Dokkum in Friesland en Drenthe – en wellicht was hij de eerste evangelieprediker in de stad Groningen. Hij werd de eerste bisschop van Bremen, van 787 tot zijn dood in 789. Na Willehad kreeg de meer bekende Liudger (742-809) – uit Friese ouders geboren – door zijn samenwerking met Karel de Grote (742-814) omstreeks 800 veel mogelijkheden voor verkondiging aan de veelal nog heidense bevolking in Noord- en Oost-Nederland en in de aangrenzende gebieden in Duitsland. Als centrum koos hij de Westfaalse stad Munster; Liudger werd daar bisschop. Hij wordt wel gezien als de voltooier van het missiewerk van Willibrord en Bonifatius in Noordwest-Europa. Maar met al deze feiten hebben we nog niet het door Koppius gekozen moment van rond 840 in beeld.

↑ Voorin de kroniek van het klooster Bloemhof (Wittewierum) zit een schenkingsbrief van dominee Wibrandus Joannes Koppius. Hij schrijft hierin onder andere dat zijn zoon Frans lucratieve aanbiedingen tot aankoop van buitenlandse wetenschappers en bibliotheken afsloeg, omdat hij vond dat de kroniek in Groningen bewaard moest blijven. Collectie Universiteitsbibliotheek Groningen, foto Dirk Fennema.

← Omslag en titelpagina van de Geschiedkundige Leerrede (1841). Het ‘blauwboekje’ van tachtig pagina’s verscheen bij de uitgeverij Wed. J.C. Spits in de Herestraat tegenover het Koude Gat te Groningen. De prijs was één gulden. Collectie Groninger Archieven.

→ De abtenkroniek van Aduard, in een afschrift uit het begin van de zeventiende eeuw. Frans Koppius gebruikte dit exemplaar voor zijn dissertatie. Collectie Universiteitsbibliotheek Groningen, foto Dirk Fennema.

Het Christendom is ‘allervoortreffelijkst’

Zijn leerrede opent de dominee van Den Ham en Fransum met een hoge kwalificatie van de christelijke religie zoals die hier in de achtste en negende eeuw verkondigd werd: die was namelijk ‘voortreffelijk’ en voor iedereen ‘zigtbaar in de weldadige verbeteringen die zij tot stand bragt’. Koppius stelt:

‘Reeds in het huiselijk leven is zulks – bij vergelijking met het heidendom – zigtbaar; naardemaal zoo wel de vrouwen als ook kinderen, in hunne natuurlijke regten zijn hersteld en de menschheidvernederende slavenhandel heeft opgehouden.’

Het klinkt als een oud visioen van Koppius als we lezen over ‘inrigtingen die heilzaam voor de samenleving zijn’, namelijk: ‘de verzorging der armen, der weduwen, der weezen, der ouden van dagen, der bedelaars, der gevangenen, der kranken; voorts de bevordering van matigheid, nijverheid en andere algemeen nuttige dingen.’ En Koppius noteert ook een grote vooruitgang in het zedelijke en godsdienstige leven. Het heidendom kende veel goden, men was bijgelovig, maar die verschijnselen maakten plaats voor de kennis van de enige ware God, de Schepper en Onderhouder van het leven – en dat ‘in de

volkomenheid waarin Christus dat heeft geopenbaard.’

Hier klinkt onmiskenbaar de stem van een discipel van de Groninger Richting. Immers, christendom brengt zedelijke verheffing die als ‘weldadig’ voor de maatschappij wordt bestempeld. Toch besefte Koppius wel dat er nog veel te verbeteren viel: ‘Zij zoude het nog veel meer hebben kunnen doen, bijaldien men haar meer innig en meer van harte had aangenomen en nageleefd.’

Humsterland

Koppius’ studie spitste zich vooral toe op de noordelijke gebieden van ons land. Niet alleen passeren de bekende evangeliepredikers de revue, ook gaat het over indijkingen en de grondsoorten waarop de landbouwers hun agrarische werkzaamheden moesten verrichten. Zuidhorn en Noordhorn kregen aandacht; de predikant vermeldde op pag. 53: ‘Betrekkelijk Zuidhorn en Noordhorn moet niet vergeten worden dat de zoogenaamde “gaste” of “garste”, tusschen de beide dorpen gelegen, waarschijnlijk het eerst is bewoond; en dat bij de verdere bebouwing en bevolking, de Zuider en Noorderhoek dier hoogte, den naam Zuidhorn en Noordhorn bekwamen.’ Een overlevering werd ook nog aangehaald: deze hoogte was ooit een eiland. De zee reikte ver in het land.

Uitgebreid kwam het Humsterland in beeld, en daarin drie kleine nederzettingen die uitgroeiden tot ‘karspels’, ofwel ‘parochiën’ met de namen zoals we die vandaag nog kennen. Die kerkdorpen zouden allemaal ontstaan zijn in de negende eeuw, nadat eerst de Friese prediker Liudger zijn verkondiging van het Evangelie heeft laten horen. Het was die kerkhistorische gebeurtenis die Koppius in gedachten had toen hij het over de duizendjarige vestiging van het Christendom had.

Vanaf dat moment werden in de kleine nederzettingen kapellen gebouwd (van hout), later kwamen daar stenen kerkgebouwen voor in de plaats. Kerstening ging hand in hand met sociaal-economische ontplooiing. De kerk diende als ‘gangmaker’ van een nieuw tijdperk. De nieuwe samenleving vond haar eenheid en samenhang in het christelijk geloof waar de kerk steeds over sprak. In de negentiende eeuw heerste een sterk besef dat de kerk diende als ‘het cement van de samenleving’. Daarom moest de eenheid van het christendom zo goed mogelijk bewaard blijven.

Kerstening

Koppius bracht ook in beeld hoe de heidense Friezen in de noordelijke regio van veel bijgeloof werden bevrijd. Toch was dat niet een doorslaand succes: veel heidense gebruiken bleven in stand, ook toen de keizer, eerst Karel de Grote en na hem Lodewijk de Vrome, die verboden hadden. Met het bekende Verdelingsverdrag van Verdun in 843 kregen de Friezen te maken met Lotharius – deze zou zijn Friese onderdanen hebben beloofd dat zij hun oude godsdienst terugkregen. Maar dat schijnt slechts gedeeltelijk te hebben plaats gevonden. Er werden in plaats van de heidense feestdagen nieuwe, christelijke feestdagen ingevoerd, om mogelijke ontevredenheid van de bevolking te voorkomen. Koppius vermeldt de volgende:

1. Het Odigersfeest van 10 september, genoemd naar Odiger of Otger, die als Engelse missionaris-martelaar om het leven kwam en begraven zou zijn in de St. Maartenskerk van Groningen. In Groningen gold 10 september lange tijd als betaaldag – of de dag voor uitbetaling van rente of het betalen van belastingen.

2. De Bonifatiusdag van 5 juni, gevierd in Dokkum met grote plechtigheden ter herdenking van de martelaar en gelegenheid voor het bezichtigen van een aantal relikwieën.

3. De Walfridusdag die op 22 juni viel; Walfridus had in de regio Bedum geleefd en was – volgens Koppius –in 837 bij een inval van de Noormannen om het leven gebracht. Deze christen had veel verbeteringen in de maatschappij aangebracht, iets waarvan de in 1252 in de regio Hunsingo beschreven rechtsorde, genaamd de ‘Sinte Walfrethes frethe’, duidelijk getuigt. De vrede, hier bedoeld, was gedurende een etmaal van kracht tijdens de algemene gerichtsdag van Hunsingo. De naam van Walfridus werd sinds die tijden in hoge ere gehouden en veel locaties dragen zijn naam. Na de Reformatie raakte hij enige tijd in vergetelheid. Het is mede ds. Koppius geweest die hem weer voor het voetlicht heeft geplaatst.

Opvallend is dat Koppius de kerstening van Noord-Nederland zich in de achtste/negende eeuw laat voltrekken. Inmiddels is de wetenschappelijke stand van zaken wel dat dit proces veel langer geduurd heeft, zeker tot in de twaalfde eeuw. De vitae – heiligenlevens – van (lokale) heiligen speelden in deze tweede ‘dieptekerstening’ een grote rol, als voorbeelden voor een christelijk leven. Zo komt ook Walfridus in beeld. Koppius dateert Walfridus te vroeg, levend in de negende eeuw, terwijl dat de tiende/elfde eeuw zou moeten zijn.

Naast genoemde veranderingen in de godsdienstige praktijken schonk Koppius aandacht aan het onderwijs, dat in het voetspoor van de kerstening volgde, speciaal dat aan de Latijnse Scholen en de eerste periode van onderricht op een hogeschool of universiteit. Het was niemand minder dan de kerkvader Augustinus (354430) die in de studie van de artes liberales, dat wil zeggen de vrije kunsten, een tweedeling had aangebracht: de vakken grammatica, logica/dialectica en retorica moest men eerst aanleren, ook omdat ze in de praktijk van het leven veel betekenden. Vervolgens diende men de vier andere vakken, aritmetica, geometria, musica en astronomia, als een tweede trap te nemen, waarna men voldoende voorbereid was om universitair onderricht te ontvangen.

Vereniging van alle protestantse kerken?

Als een soort afronding en climax gaf Frans Koppius in 1849 een nieuwe brochure uit over wat we vandaag ‘de protestantse oecumene’ kunnen noemen: De vereeniging der Protestanten in Nederland en enkele stappen daartoe, een bescheiden woord tot al zijne geloofsbroeders. Het werd uitgegeven door C.M. van Bolhuis Hoitsema in Groningen. Het geschrift besloeg 43 bladzijden en kostte 50 cent.

Koppius begint zijn betoog met de uitroep: ‘Merkwaardig is het verschijnsel dat de vereeniging der Protestanten de voortreffelijkste godgeleerden, de schranderste staatsmannen en de welwillendste leeken, zoo niet vruchteloos, dan toch met gering gevolg, drie eeuwen door heeft bezig gehouden.’ Koppius wijst op uiteenlopende oorzaken voor het mislukken van bedoelde vereniging: te weinig verdraagzaamheid, de polemiek ten aanzien de dogma’s, de kracht van de vooroordelen en de rol van persoonlijke of plaatselijke belangen. En de vraag bekroop Koppius meer dan eens of het wel wenselijk zou zijn het protestantisme te verenigen. Na overweging van alle voors en tegens koos de predikant van Den Ham en Fransum toch voor een oproep om die vereniging opnieuw na te streven. Protestanten horen toch bij elkaar?

Nu heeft Koppius best geweten dat zijn ideaal van een brede protestantse oecumene niet echt nieuw was, en dat al in de eeuw van de Reformatie pogingen waren ondernomen om tot meer eenheid te komen. Toch vond hij het zeer de moeite waard om het ideaal weer nieuw leven in te blazen. Dat paste goed in de positieve sfeer van een ‘verlichte’ theologie en kerk. Al decennialang zweefde dat ideaal in de hoofden en harten van vele hooggeplaatsten, onder wie niemand minder dan koning

34

↑ Overlijdensbericht in de Groninger Courant van 12 december 1851.

← Frans Koppius was een van de 117 Groninger studenten (onder wie 83 theologen) die in 1830-1831 als vrijwillig flankeur naar het zuiden trokken om de Belgische opstand neer te slaan. In 1831 werden de studenten-soldaten, zonder slag te hebben geleverd, weer gedemobiliseerd, waarna ze hun studie hervatten. Collectie Groninger Archieven.

↓ Aan de broers Frans en Wibrandus Johannes herinnert de Dominee Koppiusweg in Den Ham. Foto Duncan Wijting.

Willem I. En het is niet ondenkbaar dat ds. Koppius hier ook kennis van genomen had. Willem I was vóór 1813 tijdens zijn gedwongen verblijf in Duitsland beïnvloed door een kerkelijk eenheidsstreven: vanuit de verlichte theologie oefende dat al vanaf de achttiende eeuw grote invloed uit op kerk en theologie in Nederland, niet het minst in Groningen. Die nieuwe theologie was erop gericht de scherpe kantjes van het christelijk geloof af te halen, waardoor er veel meer consensus, ofwel een brede eenheidsreligie, zou ontstaan. Die consensus fungeerde als het hierboven al genoemde ‘cement van de samenleving’. Daarom was het zo spijtig – om geen ander woord te gebruiken – dat er juist in de eerste helft van de negentiende eeuw twee grote afscheidingen plaatsvonden: eerst die van de Belgen in 1830, en kort daarna ook van de Afgescheidenen met ds. Hendrik de Cock. Dat waren ontwikkelingen die niet strookten met de eenheidsvisie van koning Willem I. Deze ging er dan ook met stevig geweld tegenin, overigens zonder positieve resultaten te boeken. Maar moest het ideaal van kerkelijke vereniging nu maar begraven worden?

De tegenstem van ds. J.G. Liernur Het is deze eenheidsgedachte die bij ds. Johannes George Liernur (1797-1868), predikant bij de Evangelisch Lutherse Kerk in Haarlem, een tegenstem ontlokte. Hij had in 1843 een overzicht samengesteld van de Geloofsbelijdenissen der onderscheidene godsdienstige gezindten . Hierin tekende hij een soort boven-confessionele eenheid tussen rechtzinnige en vrijzinnige kerken. Vanuit dat inzicht publiceerde hij in 1849 zijn mening in een Open Brief getiteld De vereeniging der Protestanten in Nederland . Hierin tekende hij bezwaar aan tegen de ‘oecumenische’ ideeën van Koppius, want de door hem gewenste vereniging was niet nodig. Er bestond immers geen haat meer tussen lutheranen en gereformeerden. En wanneer het ideaal van Koppius wel realiteit zou worden – en daarin speelden ook de remonstranten een positieve rol – dan zouden velen dat ervaren als een opgelegd juk, waardoor het separatisme in de hand gewerkt zou worden. Daarmee doelde Liernur op afsplitsingen als die van de afgescheidenen en de baptisten in de jaren dertig en veertig. Laat elk kerkgenootschap in vrede leven naast een ander genootschap; die welwillendheid zou meer vruchten afwerpen dan een gedwongen vereniging.

‘Vooruitgang wordt door Koppius gezien als een wezenlijk kenmerk van de doorwerking van het christendom.’

Liernur schreef: ‘Eene zachte wrijving der denkbeelden (zoals die vaak bij de verschillende kerkgenootschappen voorkomt) is te verkiezen boven bestendig huizelijk krakeel’. Zeker als de eenheid van de kerken van bovenaf wordt opgelegd. Vrijheid was voor de Haarlemse predikant een hooggewaardeerd goed. Liernurs stem kreeg bijval: van een vereniging van protestanten in Nederland kwam in de negentiende eeuw niets terecht. Toch bleef de ‘oecumenische gedachte’ wel leven. Later hebben progressieve voormannen in het Nederlandse protestantisme er stevig aan gewerkt, al werd de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948 geen organisatie met een sterke hiërarchie, maar juist een met een tamelijk los verband.

Over de auteur

Harm Veldman werd in 1942 te Bedum geboren. Hij diende vanaf 1965 in het lager onderwijs te Assen en werd in 1973 verbonden aan het Gomaruscollege te Groningen, waar hij geschiedenis en staatsinrichting doceerde. Zijn doctoraalscriptie (RUG) werd als boek uitgegeven onder de titel De beeldenstorm in Groningen. Reformatorische vrijheidsbeweging in Stad en Ommelanden (Goes 1990). Na zijn pensionering promoveerde hij in 2009 aan de Theologische Universiteit te Kampen op het proefschrift Hendrik de Cock – biografie en theologie

Ter afsluiting

De visie van Koppius op het begin van het christelijk geloof in Noord-Nederland wordt gekenmerkt door de beeldvorming over de gevolgen ervan voor de samenleving. De verkondiging van de verzoening van de zonden door Christus komt nauwelijks in beeld. Dogmatische thema’s houden hem nauwelijks bezig. Het gaat bij hem om zaken als kerkbouw, maatschappelijke verbeteringen en goed onderwijs – en dit dan speciaal voor de hogere standen. Vooruitgang wordt door Koppius gezien als een wezenlijk kenmerk van de doorwerking van het christendom.

Honderd jaar voor de vorming van de Wereldraad van Kerken was het vooral de nuchterheid van iemand als ds. Liernur die de realiteitszin van veel Nederlanders meer aansprak dan het idealisme van ds. Frans Koppius. Zijn visie op de kerk en de toekomst van de samenleving was optimistisch en idealistisch, overigens goed passend in het geestelijk klimaat dat zich liet beheersen door opvattingen over ‘verheffing en zedelijke verbetering van de mensheid via opvoeding en onderwijs’. Kerkelijke eenheid leek bij Koppius een afgedwongen zaak, maar ds. Liernur toonde zich daar tamelijk beducht voor.

Geraadpleegde literatuur

– J.A. Bornewasser, ‘“Het credo – geen rede van twist”. Ter verklaring van een koninklijk falen (1826-1829)’, in: J.A. Bornewasser, Kerkelijk verleden in een wereldlijke context (Nijmegen 1989) 113-148.

– W. Duinkerken, Sinds de Reductie in Stad en Lande van Groningen, 2 dln. (Bedum 1991-1992).

– Th.A. Favié, ‘Liernur, Johan George’; in: Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme I (Kampen 1978) 311-312.

– F. Koppius, Duizendjarige vestiging der Christelijke godsdienst in deze landstreken (Groningen 1841).

– Jaap van Moolenbroek en Hans Mol (red.) m.m.v. Jakob Loer, De abtenkroniek van Aduard. (Hilversum/Leeuwarden 2010).

– Remi van Schaïk, ‘Een samenleving in verandering: de periode van de elfde en twaalfde eeuw’; in: M.G.J. Duijvendak e.a. (red.), Geschiedenis van Groningen. Deel I Prehistorie – Middeleeuwen (Zwolle 2008) 125-167.

36

Cultureel erfgoed is tweerichtingsverkeer

37
Column

Op dinsdag 23 januari

2024 hield het Centrum voor Religie en Erfgoed van de Rijksuniversiteit Groningen een symposium rondom de lancering van The Bloomsbury Handbook of Religion and Heritage in Contemporary Europe. De bijeenkomst luidde ook een nieuw Europees project over het religieuze erfgoed van minderheden in.

Met genoegen overhandigden wij Patty Wageman een exemplaar van de publicatie als erkenning voor de centrale rol die Groninger Kerken speelde in beide projecten. Tijdens een van mijn eerste vergaderingen als directeur van het Centrum voor Religie en Erfgoed ontmoetten mijn collega’s en ik in april 2017 ouddirecteur Peter Breukink. Met de gebruikelijke twinkeling in zijn ogen suggereerde Peter dat het geweldig zou zijn als wij een van zijn ambities konden helpen verwezenlijken, namelijk een wetenschappelijke conferentie die samenviel met het lustrum van Groninger Kerken en de opening van de Schoolkerk. We gingen akkoord en samen met Lieke Wijnia, nu hoofdconservator van het Museum Catharijneconvent, organiseerden we een internationale conferentie genaamd ‘Religious Heritage in a Diverse Europe’, die in juni 2019 in de remonstrantse kerk in Groningen werd gehouden.

Vanwege de hoge kwaliteit van de bijdragen, besloten we een state-of-the-art handboek samen te stellen dat zou worden uitgegeven door Bloomsbury Publishing, toonaangevend op het gebied van erfgoedstudies. Met 46 hoofdstukken van vooraanstaande internationale wetenschappers, beleidsmakers en erfgoedbeoefenaars, waaronder Inge Basteleur van de Groninger Kerken, is dit handboek nu gratis online beschikbaar.

The Bloomsbury Handbook of Religion and Heritage in Contemporary Europe (472 pagina’s) is voor €168,95 verkrijgbaar bij de uitgever of boekhandel (Gebruik de kortingscode ‘GLR AR9’ om 35% te besparen op bloomsbury.com/9781350251380).

Via www.bloomsburycollections.com kan de publicatie gratis worden gedownload.

38

De verbeelding van Pinksteren in de Schoolkerk in Garmerwolde: ‘Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze moedertaal horen?’ Foto Roelof Bos.

Over de auteur

Todd H. Weir is hoogleraar Geschiedenis van het christendom en de moderne cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was van 2017-2023 directeur van het Centrum voor Religie en Erfgoed. Weir publiceerde verschillende boeken, waaronder recentelijk Red Secularism: Socialism and Secularist Culture in Germany 1890 to 1933 (Cambridge University Press 2023).

De conferentie in 2019 leidde ook tot nieuwe projecten geïnspireerd op de inspanning voor inclusief erfgoed die wij delen met Groninger Kerken. Deze inzet sluit aan bij de nieuwe richting op het gebied van het Europese erfgoed, zoals uiteengezet in het Verdrag van Faro (2005). De Raad van Europa stelde daarin een nieuw raamwerk voor erfgoedbeleid voor, dat de focus verlegde van gebouwen en objecten naar mensen en hun waarden. Het Verdrag vestigt het recht van alle inwoners van Europa om deel te nemen aan cultureel erfgoed. Participatie houdt niet eenvoudigweg in dat men zich bezighoudt met reeds bestaand geautoriseerd erfgoed: het omvat eerder de actieve ‘identificatie, studie, interpretatie, bescherming, instandhouding en presentatie van het cultureel erfgoed’ en ‘publieke reflectie en debat over de kansen en uitdagingen die het cultureel erfgoed vertegenwoordigt.’

Hierdoor is cultureel erfgoed tweerichtingsverkeer. Gevestigde erfgoedinstellingen, zoals musea en kerkenstichtingen, hebben de plicht om de participatie van minderheden en uitgesloten gemeenschappen te stimuleren. Tegelijkertijd hebben deze gemeenschappen het recht om hun eigen erfgoed te ontwikkelen en dit onder de aandacht van het bredere publiek te brengen. Deze ambitie maakt erfgoed tot een sleuteldomein waarin Europeanen kunnen deelnemen aan het democratische leven, gemeenschappelijke waarden kunnen creëren en maatschappelijke betrokkenheid kunnen stimuleren.

Hoewel voortrekkers binnen grassroot-organisaties, musea en universiteiten zich bewust zijn van de noodzaak om erfgoed inclusief te maken, ontbreekt het hun vaak aan de vaardigheden en middelen om dit te verwezenlijken. Om aan deze behoefte tegemoet te komen, initieerde het Centrum een nieuw project, genaamd European Pathways to Minority Religious Heritage (Miretage), dat in september 2023 werd gefinancierd door het Erasmus Plus-programma voor volwasseneneducatie. De komende drie jaar onderzoeken we hoe religieus erfgoed van minderheden kan worden onderwezen als een co-creatieve activiteit tussen erfgoedinstellingen, creatieve organisaties en minderheidsgemeenschappen. Daarbij werken we samen met partners van Storytelling Center Amsterdam, de Universitat Autònoma de Barcelona, het Moslim Archief Rotterdam, KU Leuven, Future for Religious Heritage Brussel, en Mozaika en La Xixa, beide Barcelona.

We zien ernaar uit om onze nauwe banden met de Groninger Kerken voort te zetten, of het nu gaat om het opleiden van toekomstige generaties erfgoedprofessionals of het vinden van nieuwe methoden om erfgoedwerk met gemeenschappen nieuw leven in te blazen.

39

Kunst ontrafeld

Het zijn geen willekeurige draden en touwen waaruit de boomachtige structuren bestaan.

Kunstenaar Janaina Mello Landini (1974) ontrafelt touwen tot een veelvoud aan subtiele draadjes die ze doelbewust met spijkers of afplakband aan vloer, muur, of plafond bevestigt. Wat bomen lijken, kunnen echter net zo goed aderen zijn, zenuwbanen of netwerken in een computer.

Achter al haar werken zit een onderzoekende nieuwsgierigheid naar de wereld om haar heen.

Tjitske Zuiderbaan

Landini werd in 1974 geboren in São Gotardo, Minas Gerais in Brazilië. Een stadje met zo’n 40.000 inwoners op acht uur rijden van São Paulo waar ze tegenwoordig woont en werkt. In haar geboorteplaats waren geen culturele voorzieningen als theaters en musea. Kunst was er niet voorhanden. Toch wilde Landini kunstenares worden. Mede door het gebrek aan voorbeelden in São Gotardo keurde haar moeder dit af. ‘Ze kon zich niet voorstellen dat je van kunst kon leven, kunstenaar was geen beroep. Studeren aan de universiteit werd wel gestimuleerd. Al van kinds af aan ging ik op bouwplaatsen kijken om het groeiproces van de bouw te bekijken, een studie architectuur lag daarom voor de hand.’

Van architectuur naar kunst

Toch was het haar moeder die haar uiteindelijk een zetje in de artistieke richting gaf. ‘Vijf jaar na mijn architectuurstudie aan de Federal University of Minas Gerais stuurde mijn moeder me een krantenknipsel over de kunstacademie aldaar. Die zocht zij-instromers met een bepaald studieniveau. In 2004 meldde ik me aan en werd ik geselecteerd.’ Ze ging beeldhouwen studeren, maar verliet de opleiding voortijdig omdat ze aan het werk kon in Museum Inhotim in Belo Horizonte. Hier assisteerde ze gerenommeerde kunstenaars bij locatiegebonden kunstprojecten. ‘We bouwden bijvoorbeeld een heel gebouw en vervolgens het kunstwerk erin. Zo kon ik mijn architectuurstudie inzetten. Ik werkte met de beste

De installatie van het werk Floating, speciaal gemaakt voor het koor, met behulp van assistenten van Landini, studenten van Minerva en vrijwilligers van de Akerk. Foto Duncan Wijting.

41

Achter de naaimachine met op de achtergrond het rugschot van de kerkbanken voor burgemeesters, raad en notabelen. Foto Chantal Verhoeckx.

kunstenaars van de wereld van dat moment. Dat was de échte academie. Leven en werken met dit soort grote namen.’ In 2009 had ze haar eerste eigen expositie van een groot project op locatie.

De invloed van internet

In 2013 verhuisde Landini naar São Paolo. ‘Nadat ik in 2015 exposeerde in een bekende galerie in de stad ging het helemaal los! Ik werd gespot op internet en sindsdien krijg ik verzoeken uit alle windstreken,’ vertelt ze enigszins verbaasd. Het succes van haar projecten lijkt haar te overvallen. ‘Dit kunnen verzoeken zijn van particulieren, maar ook opdrachten voor in de openbare ruimte. Mijn werk zit in de Franse nationale collectie en ik heb een vertegenwoordiger in het Midden-Oosten. Ik weet niet wat er was gebeurd wanneer ik in de jaren 90 was begonnen, vóór het internettijdperk.’

Uniek

Gedreven door nieuwsgierigheid verdiept Landini zich in wiskundige abstractie, cartografie, architectuur, wetenschap en de kennis van de natuur. Uniciteit is een terugkerend thema, net als oneindigheid. ‘Een mens is uniek en kan alleen zijn eigen leven leiden en niet dat van een ander. Elk mensenleven is hierdoor anders. Je ervaart het door je eigen ogen. We kunnen alleen onszelf echt kennen, de ander nooit helemaal. Wel zijn levens met elkaar verbonden. Een gemeenschap vormt een uniciteit. Maar elk uniek mens kan niet alleen leven. Je eet brood van de bakker, je draagt kleren van de kleermaker. We zijn allemaal verbonden.’ Die connectie probeert de kunstenares tot uiting te brengen in haar werk, met touw als medium. ‘En ook dat touw is een uniciteit. Net als elke ontrafelde draad waaruit het touw bestaat, een uniciteit op zich is. Na de allerlaatste draad bestaat er alleen nog oneindigheid.’

Weefselcyclus

In 2017 nam ze deel aan de Textiel Biënnale in Museum Rijswijk. En nu heeft ze haar eerste solo-expositie in Nederland in de Akerk in Groningen. De installatie Floating, die ze hiervoor maakte in het hoogkoor valt binnen de reeks Ciclotrama . Dit zelfbedachte woord is een samenvoeging van cyclus (ciclo) en weefsel (trama). In deze serie probeert Landini haar fascinatie voor oneindigheid uitdrukking te geven. Ze ontrafelt alle draden en zet ze vast op van tevoren berekende plekken in de ruimte. Met dit proces verandert ze de beleving van de ruimte.

Achter de zon aan

Naast Floating presenteert Landini een overzicht uit deze en andere series van 2016 tot nu. Wat inspireerde haar om Floating te maken? ‘Alles volgt de zon in een spiraalvormige beweging. Met hedendaags materiaal vertel ik het verhaal van de kerk, van alle mensen die hier gebeden hebben en zijn samengekomen om zich te verbinden met iets waarin ze geloofden. Al de draden samen in een spiraal gedraaid, verbeelden het idee van tijd en ruimte. We draaien niet alleen maar om de zon, we bevinden ons altijd op een andere plek in de ruimte. Het idee van tijd kristalliseert terwijl ik het werk maak. De tijd die verbonden is met de gebruiksgeschiedenis van dit gebouw, waarbij het doek waaraan de draden zijn bevestigd het heden vertegenwoordigt.’

Wat werken in een kerk anders maakt dan op andere plekken in de openbare ruimte, is onder meer die gebruiksgeschiedenis. ‘Alleen al de hoogte is niet normaal in publieke ruimtes. Het kerkelijk licht dat van achter de installatie komt. Zo mooi. De zon die door de ramen valt, het is bijna magisch.’

De Braziliaanse kunstenaar Janaina Mello Landini. Met Ciclotrama in de Akerk heeft ze haar eerste solo-expositie in Nederland. Foto Duncan Wijting.

Vrijwillige kunststudenten

Om de installatie in elkaar te zetten, werkt Landini met vrijwilligers. Twee van hen nam ze mee uit Brazilië. ‘Zij kennen mijn werkwijze, ik hoef ze weinig te vertellen. Dat scheelt tijd.’ In Groningen werkt ze ook met vrijwilligers van Minerva, de kunstacademie. Die meten de draden af, 25 meter per draad, en wikkelen ze met een boormachine om kartonnen klosjes. ‘Hun handen zijn bezig, maar hun geest is vrij. Het is belangrijk dat ze alleen kunnen zijn met hun gedachten. Ze mogen ook praten of muziek luisteren, zolang hun handen maar bezig zijn.’ Vervolgens bevestigen ze de draden aan het doek dat uiteindelijk boven in het hoogkoor komt te hangen.

In gesprek met het materiaal

Alles heeft Landini van tevoren berekend en tot en met de voorbereiding heeft ze het onder controle. Daarna begint het creatieproces waarbij het kunstwerk zijn vorm krijgt. Dat wordt gekenmerkt door een andere gemoedstoestand. ‘Het is intens. Mensen willen helpen, maar het gaat om mij en het materiaal. Het is mijn gesprek met het materiaal, ik moet het overtuigen om te doen wat ik wil en tegelijkertijd op details letten, zoals de spanning, de draaiing. Dit moet ik steeds in mijn achterhoofd houden. Het is een meditatief en vloeiend proces. Ik maak een strakke planning om problemen te voorkomen, maar die komen er sowieso. Daar ga ik vervolgens flexibel mee om. Maquettes maak ik alleen om de spanning van de draden, draaiingen en hoeken te berekenen.’

Een werk uit de serie Ciclotrama
43
Foto Chantal Verhoeckx.

Filosofie en wiskunde

Landini baseert haar werk niet alleen op ideeën van door haar bewonderde filosofen zoals de Franse Gilles Delueze en Félix Guattari. Ook is ze geïnspireerd door het wiskundig principe van de differentiaalrekening. ‘Een groot probleem los je op door het in kleine problemen op te breken, die je afzonderlijk oplost om uiteindelijk het hele probleem te tackelen. Hoe klein het kleinste probleem ook is, oneindigheid is altijd groter.’ Uit fascinatie en respect voor die oneindigheid bezit ze een telescoop. Ze is er trots op dat ze bepaalde sterren herkent en kan lokaliseren. Daarnaast leest ze uit pure belangstelling over nieuwe ontdekkingen op wetenschappelijk gebied. Zo intrigeert de kennis van de natuur haar, over de schimmeldraden die ondergronds communiceren. Daar kunnen wij van leren, denkt ze. En al die kennis leidt tot een nieuw hoofdstuk in haar oeuvre.

‘En ook dat touw is een uniciteit. Net als elke ontrafelde draad waaruit het touw bestaat, een uniciteit op zich is. Na de allerlaatste draad bestaat er alleen nog oneindigheid.’ Foto Chantal Verhoeckx.

Over de auteur Tjitske Zuiderbaan (tekstjes@outlook.com) was tot haar pensionering in 2021 werkzaam op het bureau van Groninger Kerken. Ze schrijft regelmatig interviews en human interest-artikelen, onder meer voor Groninger Kerken en Terebinth; van dat laatste tijdschrift is ze ook redacteur. Recent verscheen van haar hand Dij schrift, blift. Schrijversgraven in de provincie Groningen .

Meer informatie

Werk van Landini bevindt zich onder meer in het Museu de Arte do Rio (MAR), Musée des Arts Décoratifs Parijs, Fondation Carmignac en the BIC collection.

Ciclotrama is nog tot en met 23 juni 2024 te zien in de Akerk in Groningen. Voor openingstijden en entreeprijzen zie: www.akerk.nl.

De tentoonstelling werd mogelijk gemaakt door: Mondriaan Fonds, Stichting Beringer Hazewinkel, Vimar1991 en een fonds dat anoniem wenst te blijven.

44

Groninger Kerken

Jaargang 41, aflevering 1 – Maart 2024

Groninger Kerken is een uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken. Donateurs die jaarlijks minimaal € 25 betalen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u donateur worden? Neem dan contact met ons op of raadpleeg de website.

Kernredactie

drs. R.H. Alma

drs. I. Basteleur

dr. C.P.J. van der Ploeg

drs. P. Wageman

C. Wilts

Eindredactie

drs. M. Hillenga

Redactieraad

prof.dr. S. Corbellini

drs. A. van Deijk

prof.dr. T.M. Eliëns

dr. A.J.M. Irving

dr. A.B. Mulder-Bakker

J.F. Oldenhuis

dr. S. van der Poel

dr. M. Schepers

A.-E. de Winter

Grafisch ontwerp

Jochem.studio

Drukwerk

MarneVeenstra, Groningen

Raad van toezicht

mr. R.A.M. Zwart, voorzitter

dr. E.A.M. Bulder, vice-voorzitter

ir. P.E. Bekkering

drs. C.J. Kool

ing. R.K. Steenbergen MRE

Beschermheer van de stichting

mr. drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen

Advertenties

Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van Groninger Kerken.

Contact- en redactieadres

Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen

050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl

Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud (POM).
ISSN 0169-3719
UW RESTAURATIE IN VERTROUWDE HANDEN 02-03-2024 26-05-2024 De kerkelijke kunst van HENDRIK ANTONIUS TER REEGEN (1892-1973)
VERNIEUWEN GEEFT ENERGIE BGDD.NL
Heerdweg 5 | 9981 TA Uithuizen | 0595 435 678 www.sietsemabouw.nl | info@sietsemabouw.nl | sietsemabouw Sietsema aannemersbedrijf MET LIEFDE EN PASSIE ONDERHOUDEN WIJ ONS ERFGOED
212f.nl W W W K I J L S T R A B R O U W E R N L Paul&Albert paul-albert.com KLO E K E KERKE N van D e Ploeg 9 DEC 2023 26 MEI 2024 www.wierdenland.nl
Studio 212 Fahrenheit
B O U W E N E N R E S T A U R E R E N ook aardbevingsschade kunnen wij vakkundig herstellen KK www.dijkstradegraaf.nl info@dijkstradegraaf.nl tel: 0511-408272 BOUWBEDRIJF DIJKSTRA DE GRAAF ENGWIERUM BOUWBEDRIJF DIJKSTRA BUTENDYKSWEI 9132 Tel: Fax: info@dijkstradegraaf.nlwww.dijkstradegraaf.nl DE GROOT VUURSTEEN Restauratie van natuursteen & historisch beton Handgehakt letterwerk www.degrootvuursteen.nl 0654942339 VERANTWOORD RESTAUREREN VUUR STEEN
Groen in goede handen Industrieweg 33 9781 AC Bedum T (050) 301 25 00 E info@groenwerf.nl WWW.GROENWERF.NL Dàt is onze KRACHT Kaskingenweg 14D 9723 JL Groningen 050 2100 194 06 2688 8044 info@tomfeith.nl www.to mfeit h.nl

De Stelling 5

9774 RB Adorp

Tel. (050) 306 12 79

mob. 06 22 42 31 61

info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl

Voor kompleteschoonmaakservice!

O A.:

- SCHOLEN, KANTOREN ETC

- GLAZENWASSERIJ

- TAPIJTREINIGING

- KUNSTSTOF REINIGING

- BETONREPARATIE

- GEVELREINIGING

- NEVELSTRALEN

- GRAFFITI VERWIJDEREN

- IMPREGNEREN(MUREN)

- KUNSTSTOF VLOEREN

- GIETVLOEREN

- COATINGVLOEREN

- ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG

HOLS TEIN restauratie architectuur

www.holstein-restauratie.nl

w a a r n e m e

h e r k e n n e n

o n t w e r p e n

r e a l i s e r e n &

o p l e v e r e n

b e h o u d e n

n
Sebastiaankerk te Bierum
Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud ZEEMAN v.o.f. Net dat beetje meer!

handmatige belettering in natuursteen

advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk

0595 492242

info @ deschreef.nl

www.deschreef.nl

GEDENKSTENEN | EERSTE STENEN | GEVELSTENEN | RELIËFS | GRAFMONUMENTEN | NAAMBORDEN

Schildersbedrijf W. Dijkema

Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67

Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

Gebruik vanaf 1 april de kortingscode KRA8SZ3 voor 20% korting

De Schilder, de beste vriend van je huis

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!

vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!

H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg

Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

Mense Ruiter Orgelmakers bv

Rijksweg 167 9792 pd Ten Post t 050 301 05 50

info@menseruiter.nl

Hoofdweg 25 9795 pa Woltersum

(050) 302 15 55

www.bouwbedrijfpot.nl

Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67

Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK

vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!

vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!

H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg

Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

Adverteren in Groninger Kerken?

Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl

van
W. Dijkema
De Schilder, de beste vriend
je huis Schildersbedrijf
in natuursteen
en
van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk
@ deschreef.nl
GEDENKSTENEN | EERSTE STENEN | GEVELSTENEN | RELIËFS | GRAFMONUMENTEN | NAAMBORDEN
handmatige belettering
advies bij
uitvoering
0595 492242 info
www.deschreef.nl
17 februari --------- 23 juni
via
Akerk 17 februari --------- 23 juni
Akerk 17 februari --------- 23 juni
Info en tickets tentoonstelling
Akerk.nl
Info en tickets tentoonstelling via Akerk.nl
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.