Groninger Kerken
September 2023
September 2023
Tijdens de herfstachtige zomerweken zal het meermaals bekroonde boek Het lied van de ooievaar en de dromedaris van de Groninger schrijfster Anjet Daanje veelvuldig gelezen zijn.
Tijd, de dood en de soms fragiele grens tussen fictie en werkelijkheid spelen daarin een grote rol. Ook in deze najaarsaflevering van Groninger Kerken komen ze herhaaldelijk aan bod, zowel gepland als onvoorzien.
‘Wat ik wel weet is dat wij zelf het belangrijkste bestanddeel van de Tijd zijn. Ga maar na hoe de Tijd is opgebouwd. (…) heden wordt omringd door verleden en toekomst, en beide zijn fictief, het verleden bestaat alleen in je herinnering, de toekomst alleen in je verbeelding. Je kunt een woord enkel uitspreken omdat de eerste lettergreep zich nog in je geheugen bevindt terwijl je tong de laatste vormt. Je verstand knoopt verleden en heden aan elkaar tot een gestage stroom die richting toekomst vloeit, herinnering en verbeelding maken de Tijd tot wat hij lijkt te zijn’ – zo luidt een van de beeldende observaties van Daanje.
De dood werd ongewild een rode draad voor dit herfstnummer. Zo kwam Peter Breukink (1952-2023) na een kortstondige ziekte op 4 juli jongstleden ‘uit de tijd’, nog maar drie jaar na zijn pensionering. In een ‘In Memoriam’ blikken we terug op hoe hij zich met niet aflatende energie tot het einde toe inzette voor de stichting.
Harry de Olde (1933-2012), lange tijd bestuursvoorzitter van Groninger Kerken, had, zo blijkt, een fascinatie voor kerken en gebruiken rondom de dood. André Troost en Johanne Vonk, werkzaam bij de Groninger Archieven, schetsen een beeld van hem als onderzoeker en auteur, op basis van zijn recent voor het publiek beschikbaar gemaakte archief. De Olde huldigde de opvatting dat het verleden zo objectief en precies mogelijk moest worden beschreven, in de woorden van de Duitse historicus Ranke ‘wie es eigentlich gewesen’ (‘zoals het werkelijk was’). Dat bracht hem soms in een lastig parket, omdat de tijd zijn onderzoek inhaalde. De Olde’s archief levert een bron aan informatie en kennis op voor toekomstige onderzoekers.
Dat de dood in het verleden veel meer dan vandaag de dag zichtbaar aanwezig was in het dagelijks leven, beschrijft onze eindredacteur Martin Hillenga in de bijdrage ‘Vijf over twaalf’. Hij gaat dieper in op hoe de traditie van bijzettingen van overledenen in de kerk in enkele gevallen sterker was dan de wet. Beeldend beschrijft hij geheime, nachtelijke bijzettingen van de adel. Ook roept hij de sfeer op van erbarmelijke omstandigheden in de kerk als een epidemie bijvoorbeeld zijn tol eiste en honderden mensen hun laatste rustplaats vonden onder de kerkvloer.
Bij de aanpak van aardbevingsschade in de Mariakerk in ‘t Zandt wordt duidelijk dat terugkeer naar hoe het werkelijk was, niet altijd mogelijk is. Hoe behoedzaam de aanpak ook is, ‘iedere reparatie is verlies van oorspronkelijk materiaal, het wordt nooit meer dan next best ’, volgens Aafje Bouwhuis en Nanon Journée.
In de column ‘De kerk en het landschap’ betoogt Mans Schepers dat de werkelijkheid een kwestie van perspectief is – dat leidt tot een verrassende conclusie. Tot slot is er aandacht voor het Schnitger Festival dat in november zal plaatsvinden.
De kerk van Midwolde uit het zuidoosten. Foto Duncan Wijting.
Pagina 6
Pagina 22
Pagina 25
‘Kennis spreekt, wijsheid luistert’
Pagina 32
Pagina 40
Pagina 43
Gedenksteen op het kerkhof van Pieterburen, in 2006 geplaatst in het kader van een reeks activiteiten rondom de kerk en Domies Toen. Foto Duncan Wijting.
Martin Hillenga
Op het kerkhof van Pieterburen ligt een merkwaardige gedenksteen. Het opmerkelijke zit vooral in het gegeven dat deze de aandacht vestigt op een strafbaar feit: Wilhelmina Jeanne Alberda van Menkema, bewoonster van de borg Dijksterhuis, is in 1845 in de kerk begraven terwijl dit al sinds 1 januari 1829 niet meer toegestaan was. Haar nabestaanden waren niet de enigen die het verbod opvatten als een ‘dode letter’. Bijzettingen in het kerkgebouw vonden vooral kort na de invoering van de wetgeving nog plaats, figuurlijk om vijf over twaalf dus. Dat laatste gold ook in letterlijke zin.
Kerken en de dood kenden tot het verbod een nauwe en nog steeds zichtbare relatie. Op geen enkele andere plek in de semi-openbare ruimte wordt zo nadrukkelijk de aandacht gevestigd op mensen die het tijdelijke met het eeuwige hebben verwisseld. Begraven onder de kerkvloer, in plaats van op het omringende kerkhof, was voorbehouden aan wie dat kon betalen. In veel Ommelander dorpen had de adel bovendien het privilege om onder het koor te worden bijgezet in een eigen familiegrafkelder.1 Nog steeds hangen in heel wat kerkgebouwen rouwborden in het koor die de overledenen en hun voorgeslacht in herinnering houden. Hoogtepunten in de memoriecultuur in Groningen zijn natuurlijk de grafmonumenten in Stedum en Midwolde, beide vervaardigd door beeldhouwer Rombout Verhulst. 2
Juffer Bloemhof
Het ontbinden van de dode lichamen zorgde regelmatig voor overlast. Beeldend is een incident opgetekend door de arts en natuuronderzoeker Johannes le Francq van Berkhey:
‘Toen men in February 1755, in de Martini Kerk te Groningen, een zeker Graf geheel en de daar in liggende Kist een weinig geopend had, sloeg er een Vuurvlam uit de kist, die den doodgraaver het hair en de wolle vezeltjes zyner klederen, verschroeide.’ 3
Waarschijnlijk zorgde een vonkje hier voor het ontbranden van de opgesloten gassen. Dat graven geregeld geopend werden, was noodzakelijk omdat in kerken
veelal meerdere mensen onder een steen lagen. Om ruimte voor een nieuwe kist te maken, moesten soms de oudste begravingen onderin de kuil of kelder verwijderd worden. De grafadministratie van de Akerk vermeldt hieromtrent een praktische observatie:
‘Den 13 januari 1816 is in deze legerstede [= ligplaats, mh] geset H. Schoonbeek twee verdiepings gegraven dus er kan nog een in. Onder is de juffer Bloemhof nog niet vergaan.’ 4
Van meerdere kerken is bekend dat tijdens warme zomers gepreekt werd met open ramen, of dat deze zelfs helemaal uit de sponningen waren verwijderd om binnen wat frisse lucht te krijgen. Dat was, volgens overlevering, in Kantens nog niet genoeg na de bijzetting in de grafkelder van de laatste borgheer: tussen schip en koor werd een dik gordijn opgehangen.5
Een’ eeuwigen kerker met zarkdeuren
Om meteen maar misverstanden uit de weg te ruimen: het verbod om in kerken te begraven kwam niet tot stand bij Koninklijk Besluit van 24 mei 1825, zoals op veel plaatsen te lezen is. Ook over de ingangsdatum van de maatregel bestaat her en der kennelijk onduidelijkheid. Het verbod kende bovendien al een lange aanloop, reden genoeg om er hier uitgebreidere aandacht aan te besteden.
In de tweede helft van de achttiende eeuw klonken al kritische geluiden tegen het begraven in kerken. Niet alleen zou dit bezwaarlijk zijn voor de gezondheid –begravingen onder de kerkvloer zorgden met regelmaat voor stankoverlast – , ook waren er ethische bezwaren. Het zou niet passend zijn dat nabestaanden geconfronteerd werden met ‘de verrottingen’ van familie en plaatsgenoten. Zo nam jonker Goosen Geurt Alberda, die in 1788 promoveerde aan de Groninger Academie, in zijn proefschrift de stelling op: ‘Sepulturam cadaverum in urbe juri naturali adversam esse, defendere conabor’ (Ik zal proberen te verdedigen dat het begraven van lijken in de stad in strijd is met het natuurrecht). 6
↑ Dijksterhuis in Pieterburen, met rechts op de achtergrond de kerk. De borg is in 1903 afgebroken. De laatste bewoner was Willemina Jeanne Alberda. Haar erfgenaam Gerhard Alberda bleef op Menkema in Uithuizen wonen en liet het beheer over aan een rentmeester. Olieverfschilderij door J. Stormer, 1860. Collectie Groninger Museum, foto John Stoel.
→ Koperen en zilveren grafkistplaatjes afkomstig uit de grafkelder onder het koor van de kerk van Stedum waarin bewoners van de borg Nittersum werden bijgezet. Na een restauratie van de kelder in 1929 zijn de plaatjes in de kerk opgehangen. Foto Duncan Wijting.
Uit deze tijd dateren dan ook de eerste buitenbegraafplaatsen, met als vroegste het in de duinen gelegen Ter Navolging (1778) in Scheveningen. De Groninger arts Jakob van Geuns was in 1798 een pleitbezorger voor het buiten begraven, hoewel het even zou duren voordat zijn ambitie in het Noorden verwezenlijkt zou worden:
‘Wil men by het graf der zynen zich de vertroostende gedachte hunner zalige verryzenis regt levendig voor den geest brengen, hoeveel geschikter is daartoe eene plaats, onmiddelyk overdekt door den hoogen hemel, gekoesterd door de alles bezielende zon, telkens doorweekt van vruchtbaare regen- en dauwdruppelen, en aan alle kanten omringd van een bloeiende natuur (…) – Hoe veel geschikter is hier toe zulk eene plaats, dan een dof beslooten, noch groei noch bloei vertoonend kerkgebouw, waarin de lyken als in een’ eeuwigen kerker met zarkdeuren, die dikwyls bijna ontelbaar zyn, worden gevangen gehouden.’ 7
‘eene plaats, onmiddelyk overdekt door den hoogen hemel’
Décret Impérial
Uit de Bataafs-Franse tijd dateren de eerste pogingen om het begraven in kerken tegen te gaan. Zo had koning Lodewijk Napoleon in 1808 plannen om het begraven in dorps- en stadskernen te verbieden. Vooruiteenlopend op een wetsontwerp stuurde de verantwoordelijke minister een ‘begraafplaatsen-enquête’ naar kerkvoogdijen, vooral om de kosten van de hele operatie in beeld te brengen. Niet alleen zou de aanleg van begraafplaatsen buiten de bebouwde kom grote financiële gevolgen hebben, ook was niet duidelijk hoeveel inkomsten kerken zouden mislopen als niet meer in de kerk of op het kerkhof begraven mocht worden. Het plan werd door de tijd ingehaald; in Groningen zijn alleen de antwoorden van de kerkelijke gemeenten in het Oldambt bewaard gebleven. 8
Na de inlijving van de Republiek bij het Franse Keizerrijk in 1810 werd ook hier het ‘Décret Impérial sur les sépultures’ (Keizerlijk Gravenbesluit) van 1804 van kracht, maar het is twijfelachtig of dit in de praktijk ook werd gehandhaafd. Na het vertrek van de Fransen stond de soevereine vorst Willem (een jaar later ingehuldigd als koning Willem I) het begraven in kerken op 22 december 1813 ‘tot nader order’ weer toe. In opdracht van de koning onderzocht in 1825 een commissie van
medici en scheikundigen of deze praktijk daadwerkelijk nadelige gevolgen had voor de volksgezondheid. Het gremium oordeelde dat dit inderdaad het geval was.
Van 22 augustus 1827 dateert vervolgens een missive van het ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin een herinvoering van het Franse decreet per 1 januari 1829 werd aangekondigd. Met ingang van die datum waren niet alleen teraardebestellingen in kerkgebouwen verboden, ook zouden alle dorpen van meer dan duizend inwoners over een begraafplaats op geruime afstand van de bebouwde kom moeten beschikken.9
In de stad Groningen was vanaf 1 december 1826 begraven in de kerken al verboden. Reden daarvoor waren de vaak chaotische teraardebestellingen tijdens het woeden van de ‘Groninger ziekte’, vermoedelijk een opeenstapeling van epidemieën die aan maar liefst tien procent van de stadsbevolking het leven kostte. Wanneer meerdere mensen uit een gezin overleden, werd bijvoorbeeld een graf meermaals binnen korte tijd geopend voor een nieuwe bijzetting – geen wenselijke situatie.
In de Akerk werden in 1826 bijvoorbeeld maar liefst 102 lijken begraven. Het jaar erop kwamen de buiten de stadswallen gelegen Noorder- en Zuiderbegraafplaats in gebruik.10
‘Pour
In 1813 ontwierp de Groninger stadsbouwmeester
Jacobus Doornbos (1755-1824) een plan voor twee buiten de stadswallen (‘dans un des Fauxbourg’) aan te leggen begraafplaatsen. In totaal zouden ze ruimte moeten bieden aan 5076 graven.
Opvallend is de scheiding tussen godsdiensten – ‘pour de [sic] differentes religions’ meldt het opschrift op een van de bewaard gebleven plattegronden. In het noorden van de stad, buiten de Boteringepoort, was een begraafplaats voorzien voor de kleinere denominaties: doopsgezinden, lutheranen en joden. In het zuiden, buiten de Herepoort, zouden hervormden en katholieken hun laatste rustplaats moeten vinden op een ruimer opgezette begraafplaats.
Meteen na het vertrek van de Fransen draaide soeverein vorst Willem Frederik Prins van Oranje Nassau, de latere koning Willem I, het verbod om binnen de bebouwde kom te begraven terug. De plannen verdwenen daarna van tafel.
Overigens moet dit onderwerp voor bouwmeester
Doornbos bekende materie zijn geweest: hij was de zoon van een doodgraver.
Situatieschets van de buiten de stadswallen aan te leggen Noorder- en Zuiderbegraafplaats in Groningen, 1826. Collectie Groninger Archieven (1536-6024).
Rouwborden in het koor van de kerk van Pieterburen. De twee borden rechts zijn voor Goosen Geurt Alberda. Het eenvoudige exemplaar, geheel rechts, hing oorspronkelijk aan het sterfhuis en was niet bedoeld voor in de kerk. Foto Duncan Wijting.
Noblesse non oblige Een van de eerste bekende gevallen waar de hand werd gelicht met de nieuwe wetgeving betrof de al eerder genoemde Goosen Geurt Alberda van Dijksterhuis, bewoner van de borg in Pieterburen. Hij overleed in 1830 en werd bijgezet in de grafkelder van de kerk van de Petruskerk. Zijn rouwbord is het jongste in de provincie. In het koor hangen zelfs twee exemplaren die aan hem herinneren, omdat op een later moment ook het eenvoudiger bord dat aanvankelijk bestemd was voor het sterfhuis hier een permanente plek kreeg.11
Een klein raadsel is de op een enkele genealogische website genoemde bijzetting van Hemmo Heilico Nauta in de kerk van Lutjegast. Deze laatste bewoner van de borg Rikkerda overleed op 11 maart 1829. Een gedenkteken voor Nauta ontbreekt in Lutjegast, maar de kerk daar is in 1877 dan ook vervangen door nieuwbouw waarbij mogelijk zerken uit de vloer verdwenen zijn. Nauta’s echtgenote Anna Habbina Alberda van Menkema, een nicht van Goosen Geurt, moet kort daarop naar Veendam zijn verhuisd. Daar stierf hun zoon Unico Allart op 15 september van datzelfde jaar, nog maar elf maanden oud.12 De grafsteen van Anna Habbina is nog steeds aanwezig op het oude kerkhof bij de hervormde kerk. Hier is geen spoor te vinden van een
zerk van haar echtgenoot, evenmin komt hij voor in de – soms lacuneuze – begraafboeken.13 Het is daarom niet ondenkbaar dat Hemmo inderdaad is bijgezet in de kerk van Lutjegast net als enkele voorouders van zijn schoonfamilie, maar dat is niet meer dan speculatie.14
Bijzonderheden over de begrafenis van Nauta ontbreken maar die zijn er wel – al is het in de vorm van overlevering – over illegale bijzettingen in de kerk van Midwolde. Maar liefst driemaal moet de grafkelder daar in een tijdbestek van zes jaar opengegaan zijn voor leden van de familie Von Inn- und Kniphausen, bewoners van de borg Nienoord.15
De eerste keer was dat in 1836 voor de 29-jarige Scato Ludolph, bijgenaamd ‘de kromme / kreupele jonker’. Hij had het ongeluk om achter een van de bijgebouwen van de borg in een beerput te vallen en te verdrinken. Zijn moeder Susanna Elisabeth Alberda van Bloemersma overleed op de een na laatste dag van datzelfde jaar, vader Haro Casper in 1842. Ook zij kregen een plek in de kelder in de kerk. De bijzettingen vonden ’s nachts plaats, begeleid door het licht van fakkels. Een begrafenis bij avond of nacht was altijd al een privilege van de adel, maar in dit geval was mogelijk ook het illegale karakter van het evenement een onderliggende reden. Volgens alweer de
↑ De graftombe in het koor van de kerk van Midwolde, in 1839 getekend door Jan Ensing. De eronder gelegen grafkelder dateert uit hetzelfde jaar als het door Rombout Verhulst vervaardigde monument. Rechts hangt het rouwbord van Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen. Collectie Groninger Archieven (1536-3273).
↗ Deksteen van de grafkelder in de kerk van Midwolde. De wapenspreuk is die van Georg Wilhelm von Inn- und Kniphausen (1635-1709) maar de letters doen recenter aan, evenals de weergegeven rangkroon voor een baron (met zeven parelpunten). Mogelijk is de steen vernieuwd bij het herstel van de grafkelder in 1814. Foto Duncan Wijting.
overlevering waren zelfs alle toegangen tot het landgoed bij deze gelegenheden afgesloten. Enigszins vergoelijkend, daarbij de vinger op de zere plekkend leggend, schreef Anton Mozes, jarenlang rondleider in de kerk van Midwolde: ‘om toch aan de oude traditie te voldoen, waren deze maatregelen noodzakelijk.’ 16
De laatste Von Inn- und Kniphausen die de borg bewoonde, ligt eenzaam begraven buiten de kerkmuren. Zijn grafsteen vermeldt niet meer dan de tekst ‘Nienoord’. Ferdinand Folef (1804-1884) sleet zijn laatste levensjaren in de stad Groningen. Net als zijn broer Scato Ludolph droeg hij een weinig vleiende bijnaam, de ‘dolle jonker’. Dit niet alleen vanwege zijn exorbitante levensstijl, maar ook om het feit dat rondom hem geruchten van brandstichting in de borg circuleerden, kort nadat hij zo goed als de gehele voorvaderlijke portrettengalerij had vernield.
De negentiende-eeuwse bijzettingen in Midwolde spreken kennelijk tot de verbeelding. In 2004 werd de begrafenis van Scato Ludolph tenminste als vorm van living history tot twee keer toe nagespeeld als publieksactiviteit bij de tentoonstelling ‘Met oprechte deelneming’ die dat jaar op Nienoord te zien was. De grafkelder was tijdens de herfstvakantie zelfs geopend voor geïnteresseerden.17
Dat de kelder toegankelijk was zonder bezoekers de stuipen op het lijf te jagen, is te danken aan de kerkrestauratie van 1985-1994 waarbij ook de ondergrondse ruimte
onder handen is genomen. De aandacht ging daarbij vooral uit naar de daar aanwezige koperen grafkistjes, daterend uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw. Ze zijn gebruikt om resten van eerdere begravingen, van voor de aanleg van de kelder, te verzamelen. Historicus Hidde Feenstra publiceerde over de opschriften op deze kistjes.18 Gevraagd naar zijn ondergrondse indrukken en de eventuele aanwezigheid van latere bijzettingen – in het bijzonder van na 1828 – liet hij weten:
‘Het is allemaal al lang geleden en ik moet dus op mijn herinnering afgaan. Inderdaad ben ik destijds ook in de kelder afgedaald. Zoals in de meeste grafkelders was ook hier de aanblik nogal ontluisterend. Er stonden in elk geval twee zinken buitenkisten, die blijkens de spijkertjes langs de randen waarschijnlijk ooit met (zwarte?) stof waren bekleed. De ene was leeg en zou voor de – overigens spoorloos verdwenen – Anna van Ewsum zijn geweest. In de andere bevond zich een hoop verrot hout en ander organisch materiaal. Blijkens de allongepruik aan het hoofdeinde moest zich daar dan G.W. van In- en Kniphuisen, of wat daarvan over was, onder bevinden. (…) Verder stonden in de kelder meen ik nog enkele ingezakte, eenvoudige houten kisten met inhoud en langs de muren een of twee vuilniszakken met botten. (Naar men zei had wijlen Jaap Stienstra daar grote schoonmaak gehouden.) Mogelijk dat onder de nog aanwezige houten kisten die voor de 19e-eeuwse Kniphausens zich bevinden.’ 19
↑ De kerk van Wirdum met grafzerken in het middenpad, 1958. De banken aan weerszijden zijn bij een restauratie omstreeks 1960 opgeruimd. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto G.Th. Delemarre.
← De grafsteen van Folef Ferdinand van In- en Kniphausen op het kerkhof van Midwolde. Foto Duncan Wijting.
→ Grafzerken van Roelf Eijes en Everdina Oudeman in de kerkvloer van Zuurdijk. De landbouwster heeft een ‘sprekend wapen’ dat haar naam verbeeldt: een oude man. Foto Omke Oudeman.
↓ Grafsteen van vrederechter Abraham Buning in Wirdum, waaronder waarschijnlijk ook zijn echtgenote Anna Catharina Marissen is bijgezet. De zerk is bij een restauratie verplaatst van het middenpad naar het koor. Foto Duncan Wijting.
Verder kraaide er geen haan naar
Het was niet alleen de Ommelander adel die het verbod op begraven in de kerk overtrad. Omstreeks 1906 bezocht de Friese predikant Geert Aeilco Wumkes Loppersum, waar ‘den ouden Schenkel, een gemoedelijk grijsaard van 84 jaar’ hem gedetailleerd een wonderlijke geschiedenis uit de doeken deed. ‘Het heden ontging hem en wat hij las bleef hem niet meer bij, maar het verleden stond hem klaar voor zijn geest.’ Wumkes was vooral geïnteresseerd in de edele heerd Bolhuis, ooit de woonplaats van de zestiende-eeuwse kroniekschrijver Abel Eppens. Schenkel had de laatste bewoners van de omstreeks 1843 afgebroken buitenplaats nog gekend:
‘In mijn kinderjaren woonde er Mr. Abraham Buning, vrederechter in het kanton Loppersum, die kwam te sterven in 1826 en in de kerk te Wirdum ligt begraven. De weduwe was zeer mild. Elken winter deelde zij 500 kilo koevet uit onder de armen van het dorp. Zij hield twee manlijke en twee vrouwelijke bedienden, die het o zoo goed bij haar hadden. Ze mochten zooveel vleesch eten als zij wilden en Zondagsavonds werd chocolade gedronken. (…) Zij overleed omstreeks 1843. De familie begeerde, dat haar stoffelijk overschot werd bijgezet naast dat van haar man. Dat was echter tegen de wet. (…) Maar men wist raad. De diaconie en de kerkvoogdij van Wirdum kregen elk 500 gulden. Toen gaven de kerkheeren consent. Eerst had de
begrafenis op het kerkhof plaats. Een paar dagen later werd echter de kist weer opgegraven. We waren met ons tienen van mannen en droegen toen het lijk naar de kerk. Het was middernacht; fakkels brandden; in het middenpad lag het graf open. We lieten de kist zakken. Daarna werd de steen er over gelegd. Na afloop kregen we elk een rijksdaalder en een warm maal in de herberg. Sterken drank mochten we niet gebruiken. Verder kraaide er geen haan naar.’ 20
Het door Schenkel bij benadering genoemde jaartal is te preciseren tot 1841. Toen overleed Anna Catharina Marissen, de weduwe van de vrederechter, op 89-jarige leeftijd. Het feit dat er enkele dagen na haar dood al een steen gereed was, is onwaarschijnlijk. Denkelijk is zij in het graf van haar man bijgezet, zonder ooit een eigen gedenkteken in de kerk te krijgen.
Minder omzichtig gingen in Zuurdijk de nabestaanden van Everdina Oudeman te werk.21 Zij bezat de Hayemaheerd, een van de grootste boerderijen aldaar, en geniet enige bekendheid omdat de Leidse studenten Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp, die in 1823 een reis door Nederland maakten, erop gebrand waren daar een kijkje te nemen. Wat ze zagen, stelde niet teleur. ‘De schuren waren als kerken’, schreef Van Lennep in zijn journaal. De bewoonster was zelfs bereid de heren te ontvangen en rond te leiden door het huis: ‘Na een wijl rustens bracht zij ons in eene kamer, waar alles van heerlijk porcelein en zilverwerk blonk. In de eene hoek stond
een staand kabinetuurwerk met eene klok en verscheidene rollen muziek, waarop zeer lieve waltzen en andere airtjens gezet waren, die zij voor ons aan den gang bracht.’ Alleen van de gastvrouw waren de studenten niet onder de indruk: ‘De eigenares was oud en lelijk, eenvoudig gekleed en den platduitschen tongval zeer onaangenaam sprekende.’ 22 Na haar overlijden in 1834 is Everdina Oudeman gewoon in de kerk begraven, verbod of niet, naast haar in 1809 gestorven echtgenoot Roelf Eijes.
Weigeringen
In een enkel geval waagden nabestaanden de stap om officieel toestemming te vragen voor de bijzetting in een grafkelder. Zo overleed in maart 1837 de negentienjarige rechtenstudent Barthold Ewsum Lewe van Middelstum aan een besmettelijke ziekte. Hij werd begraven op het kerkhof van Toornwerd. Zijn vader Edzard Jacob Baron Lewe van Middelstum, bewoner van de borg Ewsum, verzocht op 10 augustus van dat jaar koning Willem I om de grafkelder in de Middelstummer kerk te mogen blijven gebruiken. Die toestemming kwam er niet, mede omdat de kerkvoogden het ‘niet wenschelijk vonden’ het lijk van de gestorven zoon alsnog over te brengen naar de kerk. 23
Edzard Jacob overleed zelf in 1856 in Meppel, onderweg naar zijn nieuwe woonplaats Ouderkerk aan de Amstel nadat hij juist de borg Ewsum had verkocht. Hij werd eveneens begraven op het Toornwerder kerkhof. Vader en zoon lagen ter plaatse van het koor van de in de
achttiende eeuw afgebrande kerk. Mogelijk werden hun graven bedekt door de zeventiende-eeuwse deksteen van de grafkelder van Middelstum, die ooit in Toornwerd was beland. Die gedachte wordt ondersteund door het feit dat voor Edzard Jacob en Barthold Ewsum een nieuwe gezamenlijke grafzerk werd vervaardigd nadat de deksteen in 1917 teruggekeerd was naar de plaats van herkomst. 24
Unico Allard Alberda van Menkema verzocht in 1851 om zijn zoon Jan Ernst, op negentienjarige leeftijd gestorven, te mogen bijzetten in de kelder van de kerk van Uithuizen. Het Ministerie van Justitie beschikte negatief op het verzoek.20 Een grote verrassing kan dit niet geweest zijn. Het jaar ervoor was tenminste al begonnen met de realisatie van een familiegrafkelder op de begraafplaats van Uithuizen.26 Jan Ernst is hierin als eerste bijgezet.
De laatste (?)
Elk begin heeft het einde in zich besloten. Om die reden belanden we weer in Pieterburen. Daar stierf in 1845 Wilhelmine Jeanne Alberda van Menkema, weduwe van Bernard Lewe van Aduard, ‘na eene langdurige sukkeling’. 27 De laatste illegale bijzetting in de provincie voor zover mij bekend, is in 1950 beschreven door Jan Bijleveld, genealoog en amateurhistoricus. Hij ontleende zijn informatie uit ogenschijnlijk betrouwbare bron:
‘voor 25 j. vertelde mij de toenmalige doodgraver, wiens vader dat werk daar ook had uitgeoefend, hoe mevrouw Lewe met hem en haren werkbaas had afgesproken, dat zij bij dag begraven zou worden op het kerkhof tegen het choor aan, doch dat men in de nacht daarop hare kist zou trekken in het familiegraf door eene opening, die zij reeds had doen maken. Zoo is het ook geschied.’ 28
Volgens Bijleveld was Groningen ‘eene uitzondering’ wat betreft het overtreden van het begraafverbod:
‘Merkwaardig is, dat in dat gewest alleen de hooge aristocratie het bestond, dit verbod, dat daar in 1827 was afgekondigd en nogmaals door de Staten 13 Juli 1830 in extenso geformuleerd, te overtreden.’
Of hij daarin gelijk heeft, weet ik niet – naar andere provincies heb ik in het kader van deze bijdrage niet gekeken. Het feit dat Groningen de enige provincie is waar een clandestiene daad voor de eeuwigheid wordt gememoreerd op een gedenksteen versterkt daarom misschien per ongeluk een vermoeden.
Graag vestig ik daarom tot slot de aandacht op Uithuizermeeden. Daar overleed Onno Tamminga Alberda
← Deksteen van de grafkelder van de Hippolytuskerk van Middelstum. De steen lag van het midden van de 18e eeuw tot 1916 op het kerkhof van Toornwerd. Door inspanningen van wethouder en amateurhistoricus Jacob Vinhuizen verhuisde deze weer naar de oorspronkelijke plaats. Foto Omke Oudeman.
↗ Grafzerk van Edzard Jacob en Bartold Ewsum Lewe van Middelstum op het kerkhof van Toornwerd. De steen is omstreeks 1917 gemaakt door steenhouwer Dirk Wijchgel uit Middelstum. Foto Duncan Wijting / collectie Groninger Archieven (818-9890).
→ Edzard Jacob Lewe van Middelstum (1783-1856). Pasteltekening, toegeschreven aan Wessel Lubbers. Collectie Museum Borg Verhildersum, bruikleen Groninger Museum.
Jan Ernst Alberda van Menkema, in 1851 op negentienjarige leeftijd als student rechten in Groningen gestorven. Postuum portret door J.H. Egenberger, olieverf op doek. Collectie Groninger Museum, foto Arjan Verschoor.
Grafkelder uit 1851 van de familie Alberda van Menkema op de algemene begraafplaats van Uithuizen. Foto’s Afiena van IJken-van Zanten.
→ Gezicht op het koor van de kerk van Uithuizermeeden. Ongeveer drie meter vanaf de koordeur is in 1829 Onno Tamminga Alberda van Rensuma begraven. Foto Duncan Wijting.
van Rensuma (1754-1829) een half jaar na de invoering van het begraafverbod. Zijn vrouw was in 1781 al overleden, nazaten had het echtpaar niet. Voor hem werd een graf gemetseld op het kerkhof, ongeveer op drie meter afstand van de deur van het koor (waaronder de familiegrafkelder). Een klein ‘naamzerkje’ duidde de plek van zijn laatste rustplaats aan. Het opschrift daarvan was binnen een eeuw als gevolg van ‘afschuifeling door de kerkgangers’ al onleesbaar geworden. 29 Inmiddels is het afgesleten steentje zelfs helemaal verdwenen. Het zou een aardige geste zijn om voor iemand die in het algemeen belang de regels naleefde óók eens een steenhouwer aan het werk te zetten.
Over de auteur
Martin Hillenga is historicus en eindredacteur van Groninger Kerken
Met dank aan
Annette Broekhuizen, Hidde Feenstra, Victor Timmer, Johan Waterborg en Afiena van IJken-van Zanten.
Noten
1 Over grafkelders in Groningen: Hidde Feenstra, ‘Het onderaardse rijk van ’s lands regeerders’, Stad & Lande 19 (2010) nr. 4, 14-17; Harry Brouwer, Een grote hoop verrot holt en dog weijnig beenderen. Grafkelders in het Groningerland (Groningen 2016).
2 Zie ook: Redmer Alma, ‘Rouwborden en monumenten. De adellijke dood verbeeld’, in: J. Kroesen en R. Steensma (red.), De Groninger cultuurschat. Kerken van 1000 tot 1800 (Groningen/Assen 2008) 124-134.
3 J. le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland I (Amsterdam 1769) 365.
4 Marlies van Kruining en Marjan Brouwer, Wensch hem, leezer, zachte rust. Begraven in en om de Der Aa-kerk in Groningen door de eeuwen heen (Groningen 2006) 14.
5 Feenstra, ‘Het onderaardse rijk’, 14.
6 Goosen Geurt Alberda, Dissertatio historico-politica inauguralis, qua exponitur, qui fuerint ac dicantur ordines Omlandiae post debilitatum imperium Germanicum in nostra usque tempora (Groningen 1788) 32.
7 Jacob van Geuns, ‘Over het begraaven der lyken in en by de kerken’, Weekblad voor den zoo genaamden gemeenen man (Groningen 1798) nrs. 59-61, 467-486, aangehaald citaat op 475.
8 Harry Perton, ‘Bij elke heerd een legerstede.
De Oldambtster antwoorden op de begraafplaatsenenquête van 1808’, Historisch Jaarboek Groningen (2017) 68-83.
9 Hierover o.a.: Wim Cappers, ‘Restauratie of revolutie? Het debat over het begraven in kerken’, Terebinth 27 (2013) nr. 4, 12-13; J.H.D. Munnik, Handboek voor de plaatselijke besturen in Nederland (Joure 1851).
10 Ulco Kooystra, De scheikunstenaar. De innovatieve wetenschap van de Groningse hoogleraar Sibrand
Stratingh Ez. 1785-1851 (Hilversum 2021) 234-235; W. Baron, ‘Het belang en de welvaart van alle ingezetenen’ Gezondheidszorg in de stad Groningen 1800-1870 (Assen 2006) 292-293.
11 E.A.J. Boiten en IJ. Botke, Goosen Geurt Alberda van Dijksterhuis 1766-1830. Ancien Régime, revolutie, restauratie (Groningen 1981); IJ. Botke, ‘Een “Heerlijk” recht. Goosen Geurt Alberda van Dijksterhuis (1766-1830) in verzet tegen zijn tijd’, Groninger Kerken 28 (2011) nr. 3, 53-61.
12 Gemeente Veendam, Overlijdensregister 1829, aktenummer 116.
13 www.kerkhofveendam.nl.
14 De schoonmoeder van Nauta was Elisabeth Anna de Hertoghe van Feringa (1766-1810), in 1789 getrouwd met Gerhard Alberda van Menkema en Dijksterhuis (1764-1828). De familie De Hertoghe bezat sinds midden achttiende eeuw de borgen Feringa (Grootegast) en Rikkerda (Lutjegast).
15 Deze paragraaf goeddeels op basis van: W.J.J.C. Bijleveld, ‘Het geslacht Von Innhausen und Knyphausen in de Nederlanden, 1645-1884’, Groningsche Volksalmanak (1935) 132-158, daar 148-149.
16 Anton Mozes, Kercke tot Midwolde ende Nienoorht. De geschiedenis van de kerk in Midwolde (eigen beheer; Leek 2004).
17 ‘De uitvaart van de “Kromme Jonker”. Iedereen kan aanschuiven bij herbegrafenis op landgoed Nienoord’, Dagblad van het Noorden, 15 oktober 2004; ‘Geen spijt van bezoek aan grafkelder’, Dagblad van het Noorden, 18 oktober 2004.
18 Hidde Feenstra, ‘De koperen grafkistjes van Midwolde: tekst en uitleg’, Groninger Kerken 12 (1995) 103-107.
19 Email H. Feenstra aan de auteur, d.d. 26 juli 2023. Jaap Stienstra (1923-2017) was medeoprichter van het Nationaal Rijtuigenmuseum. Hij nam het initiatief voor het opknappen van de grafkistjes.
20 G.A. Wumkes, ‘Landelijke memoriën’, Groningen. Tijdschrift voor de volkstaal, geschiedenis, volksleven enz. van de provincie Groningen 1 (1916) nr. 1, 27-29, daar 27.
21 IJnte Botke, Die onder dezen grafzerk ligt. Graf- en gedenkstenen in en om de kerk van Zuurdijk 1773-1885 (Groningen 2003).
22 Aangehaald uit: Jacob van Lennep, ‘Dagboek 1823’. Diplomatische editie door Marita Mathijsen m.m.v. Karin Hoogeland, raadpleegbaar op: https://lennep. resources.huygens.knaw.nl/
23 A.D. Wumkes en E.C.A. Vinhuizen, De Sint Hippolytuskerk te Middelstum 1445-1945 (Leeuwarden 1946) 32.
24 Piet Kooi, ‘De kerk van de heilige Catharina op Toornwerd’, Groninger Kerken 35 (2018) nr. 3, 86-112.
25 Groninger Archieven, Archief Menkema en Dijksterhuis, inv.nr. 270, Ministerie van Justitie aan Unico Allard, 14 augustus 1851.
26 Groninger Archieven, Archief Menkema en Dijksterhuis, inv.nr. 298, Bestek, voorwaarden, tekeningen enz. betreffende een nieuwe grafkelder op het kerkhof te Uithuizen, 1850-1851.
27 Groninger Courant, 25 juli 1845.
28 [W.J.J.C.] Bijleveld, ‘Het verbod tot begraven in kerken en wat Amsterdam er zich van aantrok’, Amstelodamum. Maandblad voor de kennis van Amsterdam 37 (1950) 26-27.
29 J. Vinhuizen, ‘Rensuma te Uithuizermeeden’, Groningsche Volksalmanak (1927) 4-28, daar 22.
Het roept gevoelens van ongemak op wanneer
bij het schrijven van een in memoriam nog teruggegrepen kan worden op de levendige herinneringen aan een eerder, maar dan feestelijk afscheid. Op 4 juli jongstleden overleed Peter Breukink, nog maar drie jaar voorzien van het predicaat ‘oud-directeur’ van Groninger Kerken.
Vanzelfsprekend zijn de schok en verslagenheid na zijn plotselinge heengaan groot. Wie iets meer afstand neemt, ziet dat loopbaan en persoonlijkheid van Peter in hoge mate vervlochten zijn met de ontwikkeling van de stichting die hij van 1987 tot en met 2019 leidde.
Tweesprong
Peter maakte zijn entree op een moment dat de Stichting Oude Groninger Kerken op een tweesprong stond. Dat gevoel werd indertijd ook al onderkend. Het aanstellen van een directeur achtte het vrijwilligersbestuur noodzakelijk, niet alleen om de verworven positie te kunnen behouden maar ook om een volgende stap te kunnen zetten na een tijdperk van ‘elitair activisme’ en het overleven van de in financieel opzicht soms barre jaren tachtig. Hoe verregaand de consequenties van het bestuursbesluit om te professionaliseren zouden zijn, had niet iedereen meteen scherp voor ogen. Enige ambivalente gevoelens roept tenminste een kwestie op die de 34-jarige sollicitant, op dat moment nog werkzaam als adjunct-directeur van het Stedelijk Museum Zutphen en het Museum Henriëtte Polak, in 1987 kreeg voorgelegd. Peter blikte er 32 jaar later op terug in zijn afscheidsinterview: ‘Tijdens het sollicitatiegesprek zorgde een van de bestuursleden voor een penibel moment door op te merken “U spreekt geen Gronings”.’ Van het besef dat de basis van de stichting weliswaar in de provincie lag, maar dat voor de toekomst een grotere actieradius nodig zou zijn, was kennelijk nog niet iedereen doordrongen.
Horizon
Het verkennen van nieuwe wegen, een horizonverbreding zelfs, pakte de nieuwe directeur als speerpunt op. Maar dan allereerst in eigen huis, de basis. Groninger Kerken verhuisde van een vertrouwde omgeving, de benedenverdieping van de woning van architect Lammert Reker aan de Praediniussingel, via een eigen onderkomen aan de Westersingel naar een met meerdere monumentenorganisaties gedeeld kantoor aan de Aweg. Later vond de stichting haar zelfstandige domicilie in de remonstrantse kerk aan de Coehoornsingel. Ondertussen groeide het personeelsbestand gestaag, hoewel de organisatie – in modern jargon – ‘plat’ bleef, met korte lijnen. Het is de vraag of dit Peters meest zorgeloze jaren waren. Het bestuur, in het bijzonder voorzitter Harry
de Olde, gaf er geregeld blijk van grote moeite te hebben om de directeur vrij te laten in zijn inspanningen om aan een koerswijziging vorm te geven. Anderzijds profiteerde Peter op zijn beurt wel weer van al het voorwerk en de grote kennis van De Olde, die tot dan toe in alle geledingen van de stichting ‘nadrukkelijk bescheiden’ aanwezig was: van financiën tot tijdschriftredactie en van bouwcommissies tot relatiebeheer. Voor beiden waren omarmen en loslaten bij tijden problematisch.
Achteraf patronen ontwaren is soms even moeilijk als in de toekomst kijken, maar misschien is het veelzeggend dat de reeks van jaarlijkse kerkovernames tijdens de eerste jaren van Peters directoraat onderbroken werd. De laatste acquisitie was in 1986, het jaar voor zijn aanstelling, en betrof de kerk en pastorie van Kiel-Windeweer. Pas in 1992 vond onder zijn leiding de overname van de kerk van Breede plaats, de 42e in het bezit van de stichting. Het ritme hervatte zich daarna wel snel. Tien jaar later was in Overschild de vijftigste overnameplechtigheid.
Ondertussen was duidelijk dat de door Peter ingezette koerswijziging een juiste was. Het verkrijgen van restauratiegelden was in toenemende mate alleen mogelijk gebleken als het herstel was ingebed in een veel bredere visie op leefbaarheid. Het her- en doorbestemmen van de gebouwen kreeg daarmee minstens net zoveel gewicht als de monumentale waarde ervan. Bovendien moest voor de financiering steeds meer een beroep worden gedaan op bovenregionale bronnen, waaronder Europese gelden.
Ensemble-denken
In alle geledingen waarin Peter voor de stichting actief was, gold hij als een aimabele man die voor iedereen een luisterend oor had. Met ruim zeshonderd vrijwilligers die Groninger Kerken in de afgelopen decennia aan zich bond, was dat geen sinecure. Een hoogtepunt in zijn samenwerking met de vrijwillige medewerkers was wel de deelname aan het televisieprogramma ‘De Restauratie’, waarmee in 2006 ruim 900.000 euro van de BankGiro Loterij werd gewonnen voor de restauratie van de kerk van Vierhuizen.
Behalve vriendelijk en altijd goedlachs, wist Peter Breukink heel goed wat hij wilde, zowel voor ‘zijn’ stichting, als voor het cultureel erfgoed en dan met name de rol die de kerken hierin konden spelen. Tijdens zijn
directeurschap steeg het kerkenbezit uiteindelijk naar 94 kerken. Daarbij moet opgemerkt worden dat de zorgtaak van de stichting zich onder Peters leiding gaandeweg verbreedde. Niet alleen bevinden zich onder de aanwinsten twee synagogen, ook zette hij zich in voor het verkrijgen van de status van rijksmonument voor de Molukse kerk (1960) van Appingedam, vervolgens overgenomen in 2013, en gemeentelijke bescherming voor het eveneens vanuit cultuurhistorisch oogpunt belangwekkende ‘Aderhuis’ in Drieborg.
Beide objecten rekken het begrip ‘Oude Groninger Kerken’, dat de oprichters van de stichting in 1969 voor ogen stond, aanzienlijk op. Deze verruiming past daarentegen uitstekend bij een groeiende waardering van een monument in zijn context. Daarin vervulde de stichting een voortrekkersrol. Peter wist in het beleid bijvoorbeeld al vroeg draagvlak te vinden voor het ensemble-denken, waarbij kerk, kerkhof en pastorie één geheel vormen als onderdeel van de karakteristieke dorpskern.
Zichtbaarheid
Hoewel de instandhouding van dit erfgoed tot op de dag van vandaag een van de pijlers is waarop Groninger Kerken steunt, kreeg in de loop van de tijd ook ‘het wekken van belangstelling ervoor’ als tweede doelstelling steeds meer aandacht. Educatieve projecten, uiteenlopende activiteiten in de kerken en ook het letterlijk openzetten van de deuren waren en zijn van grote waarde in dit bewustwordingsproces. Het project ‘Vijftig kerken open’ in het lustrumjaar 2019 was een ander hoogtepunt voor Peter.
De zichtbaarheid van het erfgoed vergrootte hij door met lotgenoten de Federatie Instandhouding Monumenten op te richten en als eerste de voorzitterstaak op zich te nemen. Dat was niet het enige: hij was ook penningmeester van de Vereniging Beheerders Monumentale Kerken en lid van het landelijk opererende Grote Kerken Overleg. Het zijn alle gremia die zich inzetten voor het beheer en behoud alsmede het gebruik van het cultureel erfgoed in Nederland.
Dat Groningen hierin met zijn unieke kerkenlandschap een bijzondere plaats inneemt, heeft hij als geen ander uitgedragen door mooi vormgegeven publicaties, door het project Op Hoogte Gedacht (kunst op kerkhoven) te initiëren en door de stichting ook te laten aansluiten bij het de internationale koepel Future for Religious Heritage . Het initiëren van het festival Terug naar het Begin, in 2021 verdergegaan als zelfstandige stichting, is eveneens een hoogtepunt uit zijn lange carrière.
Tot slot kon Peter Breukink terugzien op een aantal aanzienlijke schenkingen en legaten, waardoor de organisatie zich kon ontwikkelen van een kleine tot een professionele organisatie, die met recht de status verwierf van Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud. Bij zijn afscheid in 2019 constateerde hij dan ook met tevredenheid: ‘Waar ik nog het meest trots op ben is het gevoel dat de stichting van ons allemaal is.’
Rechtdoor
In en buiten Groningen was Peter een bekende verschijning: rijzig en voorkomend, altijd gekleed in pak, met daarbij onbestemd grijs als voorkeurskleur – een gewiekst camouflagetenue voor iemand met een flexibele, soms haast jongensachtige en speelse geest.
Deze op het eerste gezicht toch wat wonderlijke combinatie is veelzeggend. Hoewel de stichting zich in 1987 op een tweesprong bevond, ging Peter bij nader inzien toch gewoon rechtdoor. Hij wist te omarmen wat Groninger Kerken tot dan toe van waarde maakte en voegde aan een stabiele basis soms baanbrekende vernieuwingen toe (die niet zelden elders navolging kregen). Daarbij bleef hij op zijn hoede voor de waan van de dag en vermeed hij modegrillen.
Continu vernieuwen en je tóch niet vervreemden van de basis lag ook besloten in de afscheidsbijeenkomst voor Peter in december 2019 in de stad-Groninger Akerk. Die begon met een orgelimprovisatie van John Cage (‘As slow as possible’) en eindigde met het rondgaan van schalen Groninger eierballen.
Groninger Kerken is Peter Breukink dankbaar voor wat hij voor de stichting heeft betekend.
‘Kennis spreekt, wijsheid luistert’,
aldus de veelzeggende tekst boven het overlijdensbericht van Harry de Olde (1933-2012). Volgens zoekmachine Google gaan de woorden terug op Jimi Hendrix, een bewering die De Olde, jarenlang actief betrokken bij Groninger Kerken, niet voetstoots aangenomen zou hebben. Zijn onderzoeksarchief, recent door de Groninger Archieven
geïnventariseerd en ontsloten, getuigt hiervan.
Harm Gerrit (Harry) de Olde werd op 24 april 1933 geboren te Vroomshoop en overleed op 11 april 2012 te Groningen. Hij groeide op in een hervormd gezin en studeerde geneeskunde in Groningen. Na zijn studie belandde hij voor zijn specialisatie bij het psychiatrisch ziekenhuis Dennenoord te Zuidlaren. Hij zou er altijd werkzaam blijven, eerst als zenuwarts en vanaf 1981 tot zijn vervroegd pensioen in 1993 als directeur patiëntenzorg.1
In 1977 trad hij toe tot het bestuur van de Stichting Oude Groninger Kerken, van 1981 tot 2002 was hij daarvan voorzitter. Bij zijn afscheid ontving hij de erepenning van de stichting. Als groot pleitbezorger van het religieus erfgoed in de provincie Groningen werd hem al eerder de Monumentenprijs 1985 van het Prins Bernhardfonds toegekend.
Groninger Kerken
De bemoeienis van De Olde met Groninger Kerken ging al verder terug. In 1974 werd hij lid van de redactie voor de losbladige uitgaven van de publicatiebanden, in 1984 voorgezet als het kwartaalblad Groninger Kerken – De Olde werd hiervan redactiesecretaris, een rol die hij tot 1997 vervulde. Hierdoor kregen zijn historische interesses een leidraad en platform. Tijdens zijn studie was hij al archivaris van de studentenvereniging Veri Et Recti Amici (VERA) waar hij lid van was en begin jaren zeventig volgde hij een cursus paleografie bij het Rijksarchief Groningen.
De Olde had een grote interesse in – en kennis van – kerken in het algemeen en in het bijzonder die in Groningen en het Duitse Oost-Friesland. Zijn nagelaten archief, met een omvang van circa vier strekkende meter, getuigt van zijn activiteiten als kenner van kerken en gebruiken rondom de dood. 2 Dit artikel besteedt aandacht aan de werkwijze van De Olde als historisch onderzoeker. Daarbij komen ook de inhoud en bewerking van zijn archief aan bod.
Kenner en verkenner Een veelzeggende opmerking staat in een brief die H. Halbertsma, conservator bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, op 3 november 1976 aan De Olde schreef: ‘Stel dat ik nu dingen ga beweren die achteraf niet houdbaar zijn, of nu reeds kunnen worden ontzenuwd door “kenners” als de heer De Olde, zou dat wel sneu zijn.’ 3 De Olde was inderdaad een kenner en diepgraver, hij ging systematisch te werk en bereidde zich via literatuuronderzoek grondig voor bij het schrijven van artikelen. Niet alleen schreef hij bibliotheken in Nederland aan, maar ook in Engeland en Duitsland. Hij was allergisch voor aannames, wars van dogmatiek en ging puur en alleen voor de feiten. Het adagium van de Duitse historicus Leopold von Ranke (1795-1886) was voor hem een leidraad: ‘wie es eigentlich gewesen’. Volgens Ranke moet een historicus het verleden zo objectief en precies mogelijk beschrijven, zonder een waardeoordeel te vellen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat De Olde de bestaande, door autoriteiten op hun vakgebied geschreven literatuur ook als bronnen beschouwde omdat zij archief- dan wel veldwerk hadden verricht. In 2009 schreef De Olde bijvoorbeeld een korte bijdrage in het Historisch Jaarboek Groningen over de meer dan zevenhonderd jaar oude luidklok in de toren van Stedum.4 Hij baseerde zich voor weergave van het opschrift op een artikel uit 1929 van dominee Meindert Ten Broek in de Groningsche Volksalmanak. Die had, in tegenstelling tot enkele voorgangers die over de klok publiceerden, zelf de toren beklommen om de tekst te noteren: ‘+ XPC + + NOBISCUM + + ETATE +’, hetgeen –met oplossing van de verkortingen – betekent ‘Christus zij met ons tot in eeuwigheid’. De Olde bestudeerde foto's van het vervaagde opschrift en constateerde dat Ten Broek het laatste woord abusievelijk had gelezen als ETATE in plaats van STATE. Omdat dat laatste geen begrijpelijk Latijn opleverde, volgde hij toch de vertaling van Ten Broek. De afwijking weet hij aan
een abuis van de klokgieter of een mankement tijdens het gieten.
Na publicatie ontstond discussie met archeoloog W.A. van Es en latinist H. Schoonhoven. Zij meenden dat er mogelijk STAT zou kunnen staan. Dan zou het opschrift 'Christus nobiscum stat' luiden, oftewel ‘Christus staat aan onze kant’. De Olde liet weten dat zijn oorspronkelijke constatering was bevestigd door 'Redmer Alma, paleografisch onderlegd historicus', maar om toch honderd procent zekerheid te krijgen, gaf hij aan de toren van Stedum zelf te zullen beklimmen om de klok te inspecteren, vergezeld door een fotograaf. In een brief aan Van Es van 29 juni 2010 doet hij verslag van deze exercitie: ‘Er staat dus STATE, het is niet anders. Ik geef nu weer ruim baan aan de latinisten’.5
Het liefst verrichtte De Olde zelf onderzoek ter plaatse voordat hij zich aan een onderwerp waagde. Hij was een veldonderzoeker pur sang, die zich tijd noch moeite bespaarde. Zijn vaste fotograaf, Jan Hovinga uit Zuidlaren, vergezelde hem geregeld tijdens zijn speurtochten op de fiets in het Fries-Groninger gebied en zelfs naar kerken in Denemarken. Daarbij toonde hij vaak interesse voor niches in het studieveld, zoals de mysterieuze groeven die op sommige plekken gevonden worden in kerkmuren, de zogenaamde Riefelungen . 6 Op 2 september 2006 schreef De Olde een brief aan D.J. de Vries van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg over ambachtelijk metselwerk, waarin ook de Riefelungen aan de orde komen. Alleen in Midwolde had hij ze waargenomen:
‘Die in Tolbert zijn dubieus; ze zijn waarschijnlijk resultaat van het op maat hakken van enkele stenen. (…) Ik ben deze zomer weer eens naar Ratzeburg gefietst, waar je er vele honderden kunt aanschouwen. De groeven zijn er aan de stenen van de hele apsis te vinden. (…). Hetzelfde geldt voor de Riefelungen aan de kerk van Mandelsloh (nabij Hannover), die ik deze zomer ook opnieuw bezocht en fotografeerde. (…).
← De (kleine) klok van Stedum, met daarop een opschrift dat aanleiding gaf tot de nodige discussie. Collectie Groninger Archieven, foto Jan Hovinga (3324-106).
→ Grafdeksel, later ook gebruikt als altaarmensa, met slijpgleuven bij de kerk van Wehe. Een van de foto’s uit de verzameling van De Olde rondom Riefelungen. Collectie Groninger Archieven, foto Jan Hovinga (3324-137).
Het is goed dat het onderzoek van bakstenen bouwwerken, niet zoals tot voor kort vooral in kunsthistorische zin, maar nu ook in bouwtechnische en bouwhistorische zin, van de grond komt. Ik wil er graag als “verkenner” mijn bijdrage aan blijven leveren.’ 7
Het dossier tufsteen
Harry de Olde legde van al zijn activiteiten mappen aan. Die voorzag hij van een opschrift en de stukken binnen de map zijn chronologisch gerangschikt. Alle versies van zijn artikelen zijn bewaard gebleven en door de schrijver uiterst nauwkeurig gedocumenteerd.
Het artikel dat De Olde schreef over de tufstenen kerken in Groningen leert ons hoe hij te werk ging: grondig en systematisch. 8 Het dossier toont aan dat hij oog had voor details en gedisciplineerd doorwerkte. Hij beet zich vast in de materie en oefende geduld. Via trial and error construeerde hij een artikel dat in zijn ogen wetenschappelijk verantwoord was.
De Olde’s onderzoek begon met een zoektocht naar relevante literatuur. Vervolgens ordende hij zijn bronnen alfabetisch en maakte hij, zoals hij het zelf noemde, ‘excerpten’. Wanneer hij daaraan begon en hoelang het verzamelen van bronnen duurde, blijkt niet uit de stukken. Mogelijk begon hij er al aan in 1994, het jaar na zijn pensionering. De interesse in tufsteen als bouwmateriaal gaat nog verder terug, tot midden jaren zeventig.9
In het najaar van 2000 zet De Olde de eerste stappen richting openbaarmaking. Op 30 september berichtte hij Regnerus Steensma dat hij bezig was om zich de stof over de tufstenen kerken eigen te maken, ‘zo dat ik er met enig gezag over kan spreken’. Van 4 december dateert een brief aan bouwhistoricus Wiert Berghuis met de mededeling dat hij zich verdiept in de tufstenen kerken ‘zowel theoretisch (o.a. met Haiducks Kirchenarchäologie) als praktisch (waar komt in Groningen tufsteen voor?).’ Berghuis informeerde De Olde vervolgens over de tufsteen in de kerk van Bedum en wees hem
ook op de kennis van Elizabeth den Hartog uit Leiden over tufsteengebruik in Groningen.
Op 14 mei 2001 schrijft De Olde aan Steensma dat hij een recent gehouden lezing gaat bewerken tot een artikel.10 Hij vraagt om zijn ‘oordeel’. Enkele vragen die hij hem stelde: moet ik meer de diepte ingaan, sommige uitweidingen schrappen of heb ik essentiële zaken vergeten? Op 11 juni 2001 krijgt de Olde antwoord van Steensma: ‘Je zou in het begin moeten vertellen wat tufsteen is. Een enkele maal merk ik bij een excursie dat ik te gemakkelijk aanneem dat mensen het verschil met baksteen wel weten. De overgang van hout naar tufsteen komt wel uitvoerig aan de orde, maar de overgang naar baksteen nauwelijks. Je zult wel een samenvatting moeten geven van de discussie over de tijd van de invoering van baksteen. (…) overigens een voortreffelijk verhaal met veel documentatie.’ Steensma werd voor zijn adviezen hartelijk bedankt: ‘Alles wat je hebt opgemerkt, zal ik ter harte nemen. De uitvoering van één wens zal op korte termijn wel boven mijn krachten gaan: dat is een aan redelijke maatstaven voldoende incorporatie van de Friese tufstenen kerken. In Friesland ben ik (tot mijn schande) minder goed thuis dan in Oostfriesland.’
Op 4 oktober 2001 schreef De Olde aan de redactie van Groninger Kerken over zijn twijfel wel bij machte te zijn om grip op dit complexe onderwerp te krijgen:
‘Omdat de gegevens over de tufsteenbouw in Groningen uitermate verspreid, zo niet versplinterd zijn en er over Groningen geen samenhangend, geïntegreerd werk bestaat, heb ik bijna tachtig verschillende bronnen moeten raadplegen. Ik hecht er aan, ze ook te verantwoorden. In de eerste plaats om de eventuele indruk weg te nemen dat ik ‘zomaar wat zeg’, maar anderzijds ook en vooral om de lezers wegwijs te maken en te tonen waar ze iets meer kunnen vinden’.
← De noordgevel van de kerk van Godlinze, waaraan te zien is dat de oorspronkelijke tufstenen kerk in baksteen is verhoogd. Collectie Groninger Kerken, foto Jan Hovinga.
→ Links: De lijst illustraties bij De Olde’s artikel over tufsteengebruik, nog op briefpapier van Dennenoord. Collectie Groninger Archieven (3324-39).
Rechts: ‘Plee’ in de toren van Stedum. Randfenomenen, zoals sanitaire voorzieningen in en rondom Groninger kerken, hadden de belangstelling van De Olde. Tot een samenvattende publicatie kwam het in dit geval niet. Collectie Groninger Archieven, foto Jan Hovinga (3324-148).
Desalniettemin leverde hij een eerste versie van zijn artikel in. De op een ouderwetse typmachine uitgetikte kopij, voorzien van aanvullingen geschreven met vulpen, moest voor verdere verwerking door de ontvangers eerst in een tekstverwerkingsprogramma worden gezet.
Ondertussen ging De Olde onvermoeibaar verder met zijn onderzoek. Hij ontving van archeoloog Tjalling Waterbolk nog aanvullende informatie over de vondsten onder de voormalige Sint-Walburgkerk op het Martinikerkhof, Kees van der Ploeg verstrekte gegevens over Lombardische en Rijnlandse voorbeelden van tufsteengebruik en last but not least schreef De Olde op 16 november 2001 aan redacteur Lydia Wierda ‘ik zal de opmerkingen van Redmer [Alma] nauwgezet lezen en waar nodig verwerken’.
Ook toen tekst en foto’s al een stadium verder waren, dijde het artikel gestaag uit door nieuwe inzichten van de auteur. Op 8 december ontving de vormgever (onder andere) het verzoek:
‘noot 13 aanvullen met (op dezelfde regel): Stephen Heywood, ‘Experimental construction of a round tower of flint’, The Round Tower, 29 (2001) 36-39, doet verslag van de recente bouw van een ronde toren van veldkeien binnen een (waarschijnlijk historisch verantwoorde) mantel van gevlochten tenen, zulks om het uitzakken van de keien te voorkomen. Ook noot 26 zou eigenlijk nog moeten worden aangevuld met enige verwijzingen naar geschriften van Haiduck, die ik eerst nu opmerkte en op waarde schatte. Ook daartoe heb ik een tekst bijgevoegd.’
Zich bewust van het feit dat het inmiddels vijf voor twaalf was, sloot hij af met: ‘Ik hoop dat ik je niet te veel in problemen breng. Met vriendelijke groet, Harry’. Het artikel, maar liefst 27 bladzijden lang en voorzien van 99 voetnoten, verscheen de maand erop in de januari-aflevering van Groninger Kerken
Na gedane arbeid is het doorgaans rusten. Zo niet voor de Olde. Hij hield van 2002 tot 2008 een tournee lezingen, verluchtigd met dia’s, over dit onderwerp. Omvangrijke correspondentie met allerlei personen leidde tussentijds tot een nieuw artikel met aanvullingen, correcties en verbeteringen op eerdere bevindingen: ‘Tufstenen kerken in Groningen, een nalezing’, gepubliceerd in het januarinummer 2003 van Groninger Kerken .
Niet lichtvaardig
De Olde had nog tal van plannen in de steigers staan. Op een lijst uit 2004 staan ‘mogelijke onderwerpen voor Groninger Kerken’, waaronder:
– ‘Graftekens met vrijmetselaarssymbolen. Wellicht samen met Henk Schoonhoven. Erfenis van Pathuis’.
– ‘Kronieken in kerken. Bijvoorbeeld in Lutherse kerk Groningen, Scheemda, in zekere zin ook Harkstede; Middelstum 2 maal. Samenwerking met historicus zou welkom zijn. Fotoverzameling in beginstadium’.
– ‘Plee’s in kerken. In Groningen drie voorbeelden: Harkstede, Stedum, Wittewierum. Analogie met de pisbakken aan kerken, waarover ik vroeger wel eens in ‘De Navorscher’ heb geschreven. Interessante literatuur’.
– ‘Cachotten in torens van kerken. Voorbeelden: Baflo, Oldehove, Zuidbroek, Winschoten, nog alle redelijk intact. Inventarisatie, gevolgd door archiefonderzoek etc’.11
Tot publicatie over deze thema’s kwam het niet, mede door de werkwijze van de onderzoeker. Het archief van De Olde illustreert een bekende uitspraak van de historicus P. Geyl (1887-1966) ‘Geschiedenis is een discussie zonder einde’. Het dossier over tufsteengebruik laat zien
dat in de loop van de tijd nieuwe inzichten verschijnen die eerder onderzoek inhalen. De Olde liep daardoor naar zijn gevoel tegen de grenzen van zijn eigen mogelijkheden aan. Uiteindelijk had de uitspraak van Geyl ook betrekking op hemzelf. In een In Memoriam voor De Olde vatte Kees van der Ploeg dat tactisch samen:
‘Ook nadat hij in 1997 als redactielid was teruggetreden, bleef hij publiceren in Groninger Kerken , maar ook in andere tijdschriften en in boeken. Wel viel het hem moeilijk zich aan te passen aan de tendens tot kortere en niet te zwaar geannoteerde artikelen –beknoptheid zag hij ook in dit opzicht niet altijd als een deugd. Het is de taak van de redactie om enerzijds de wetenschappelijke nieuwswaarde en kwaliteit van de bijdragen in het tijdschrift van de Stichting te waarborgen, maar anderzijds ook een breed publiek van donateurs aan te spreken. De onontkoombare dynamiek om dat evenwicht te bewaren was, zeker naarmate de jaren verstreken, niet altijd meer aan hem besteed.’ 12
De Olde had het eveneens moeilijk met de nieuwerwetse manier van corresponderen. De typemachine was dan inmiddels wel vervangen door Word, maar het duurde tot 2011 voordat hij ging e-mailen. Met jarenlange schrijfervaring was het voor De Olde soms lastig om veranderingen in zijn stijl aan te brengen of correcties daarop te accepteren. Aan provinciaal archeoloog H.A. Groenendijk schreef hij op 28 juni 2011: ‘ik besteed altijd veel zorg aan de interpunctie. Een komma dan wel een dubbele punt of een puntkomma wordt niet lichtvaardig geplaatst. Zo gebruik ik van tijd tot tijd de combinatie komma-gedachtenstreepje , – Dat is geen persoonlijke eigenaardigheid, dezer dagen zag ik dat Louis Couperus het niet zelden meermalen op één bladzijde doet. Het geeft een
‘Waar archiefmedewerkers ook van rillen zijn paperclips, nietjes of – nog erger – plakband.’
voortvloeien uit een zojuist ontvouwde beschrijving of zienswijze aan, met toch een kleine adempauze, en is dus meer dan alléén een komma, maar anderzijds ook zeker geen dubbele punt, zoals H.P. die in plaats ervan meende te moeten aanbrengen. (...)’.' 13
Ook de hem opgevolgde redacteuren van Groninger Kerken ontvingen nog met de regelmaat van een klok een schrijven over door hem gesignaleerde (taalkundige) ontsporingen. In 2006 ontving Justin Kroesen de volgende hartenkreet:
'Zou je als eindredacteur bijzondere aandacht willen geven aan de woordgeslachten? Moest ik in voorgaande nummers al dulden dat nis en piscina mannelijk werden geacht, nu zie ik het bovenaan pagina 34 van het laatstverschenen nummer zelfs met kerk dan wel basiliek gebeuren: maar beide woorden zijn echt vrouwelijk. (Vreemd genoeg bestaat in Nederland anderzijds de neiging, bij onzijdige woorden als bestuur en mannelijke woorden als raad het bezittelijk voornaamwoord haar te bezigen. De verloedering van het Nederlands zullen we wel niet tegen kunnen houden, maar we hoeven haar ook niet te bevorderen’.' 14
Het archief De Olde
Al in 2006 sprak De Olde met de toenmalige rijksarchivaris Jona van Keulen over de schenking van zijn verzameling.15 Na zijn overlijden is dit archief eerst verplaatst naar de Stichting Oude Groninger Kerken, waarna het is overgedragen aan de Groninger Archieven.16
Voordat een archief bruikbaar is voor het publiek, doorloopt het eerst een aantal stappen. Toepassing van artikel drie uit de Archiefwet is het uitgangspunt: archieven in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Materiaal dat nieuw binnenkomt, moet vrij zijn van vuil en stof, dat een voedings-
bron is voor schimmels en ongedierte. Verdacht materiaal gaat in quarantaine om de kans op het uitbreken van een schimmelgolf te beperken. Waar archiefmedewerkers ook van rillen zijn paperclips, nietjes of –nog erger – plakband. Deze ondeugdelijke materialen worden verwijderd. De originele mappen zijn vervangen door zuurvrij omslagpapier. Dit materiaal beschermt het materiaal tegen invloeden zoals licht, luchtvervuiling en vocht. In de dossiers aanwezige foto’s worden afgedekt met zuurvrij papier, omdat er niet uitgewerkte chemicaliën in kunnen zitten die de overige stukken aantasten. Vervolgens plaatsen medewerkers de omgepakte dossiers in zuurvrije archiefdozen.
Medewerkers zetten zich dan aan het inventariseren, dat wil zeggen het ordenen en beschrijven van de inhoud.17 Een belangrijk uitgangspunt daarbij is respect tonen voor de oorspronkelijke aangebrachte orde. De structuur van het door De Olde zelf op onderwerp geordende archief is daarom in stand gehouden door het toekennen van een inventarisnummer per (onderzoeks) dossier. De omschrijvingen van de mappen zijn verwerkt in het database programma Mais-Flexis. Pas dan is het materiaal doorzoekbaar voor onderzoekers.
Het archief van De Olde staat vanaf september 2023 voor de eeuwigheid opgeborgen in een van de depots van de Groninger Archieven, op een plank vlak bij archiefstukken afkomstig van de middeleeuwse kerken waar hij zo gedreven onderzoek naar deed. Het archief is raadpleegbaar via www.groningerarchieven.nl en heeft het toegangsnummer 3324. De lezers van Groninger Kerken zijn bij deze uitgenodigd om hieruit parels op te duiken.
eeuwenoude schildering van het Laatste Oordeel op een loslatende stuclaag – voor dit soort uitdagingen staan de restauratoren van de gewelfschilderingen in de Mariakerk van ’t Zandt. Maar liefst 149 ‘incidenten’ moeten ze daar herstellen. Helaas is Groninger Kerken inmiddels ervaringsdeskundige.
Aafje Bouwhuis en Nanon Journée maakten samen met restauratiearchitect Holstein het plan van aanpak. ’t Zandt is de vijfde kerk waarvan de schilderingen in de gewelven worden hersteld. Garmerwolde, Krewerd, Bierum en Middelstum waren al eerder aan de beurt. Wel heeft de Mariakerk de grootste scheuren van allemaal, een twijfelachtige eer.
‘In ’t Zandt gaat het om herstel van mijnbouwschade,’ wil bouwkundige Jur Bekooy graag even benadrukken. ‘Het is geen restauratie, maar constructief schadeherstel, vaak verward met bouwkundig versterken. We brengen de constructie zo veel mogelijk terug op de oorspronkelijke kracht, zowel cosmetisch als constructief.’
Tweede plaats
Hiertoe worden scheuren opengemaakt en vervolgens zo gerepareerd dat de ondergrond weer in orde is, want alleen met een degelijke ondergrond krijg je een goede afwerking. ‘Van niks naar een kleine scheur duurt lang, van scheurtje naar scheur gaat snel. Door de ondergrond goed te herstellen hopen we op een langere duurzaamheid. Na het constructieve herstel kunnen Nanon en Aafje beginnen met het voorzichtige herstel van de schilderingen. Hoe behoedzaam ook, iedere reparatie is verlies van oorspronkelijk materiaal, het wordt nooit meer dan next best .’
Keihard herstel
Eerder herstel van mijnbouwschades gebeurde met spiraalankers en epoxyhars, een ‘keiharde’ methode die niet echt versterkend werkt, waardoor bij een volgende beving schade ontstaat naast de gerepareerde scheuren. ‘We zien eventuele toekomstige schade het liefst op dezelfde plek, die is toch al vernield. Daarom gebruiken de restauratoren nu mortels van kalkzand, die passen bij de oorspronkelijke constructie. Die “zachte” mortels zetten nog iets uit in de scheur waardoor er een soort oorspronkelijke spanning ontstaat en ze blijven zo dicht mogelijk bij het eigen materiaal.’
↑ Christus als Wereldrechter. Onderdeel van de voorstelling van het Laatste Oordeel die tot stand kwam in twee fasen: rond 1570 zijn de schilderingen uit de eerste helft van de 15e eeuw ‘vernieuwd’. Foto Janna Bathoorn.
← Voorstelling van een sirene c.q. zeemeermin, gefotografeerd tijdens de restauratie begin jaren ’60. De schilderingen kwamen toen van onder een kalklaag tevoorschijn. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
→ Hondje op de dagkant van een venster, 1962. De schildering is indertijd niet gehandhaafd. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto G.Th. Delemarre.
Ondoordringbare lagen
Voordat Aafje en Nanon konden beginnen met het herstel van de schilderingen, werden deze eerst door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gefotografeerd met speciale camera’s. Frustrerend vindt Aafje het dat je met geen enkele techniek door kalk heen kunt kijken. ‘Ook niet met röntgen. Je ziet niets van de gelaagdheid.’ Ze moeten het dus doen met wat ze met het blote oog waarnemen.
Bovendien zijn ze afhankelijk van de keuzes die voorgaande restauratoren hebben gemaakt. ‘In de jaren zestig is de kerk heel serieus gerestaureerd. Het was het eerste project van Jelle Otter en die wilde natuurlijk goede sier maken. Hij heeft het dan ook prima achtergelaten. Alle schilderingen zijn toen blootgelegd en uit die mengelmoes aan periodes moesten ze keuzes maken. Daar een stukje 1500, en daar wat 1300, zo zal het gegaan zijn. Die toen gemaakte keuzes houden we in stand. We vinden nu sporen terug van schilderingen die de selectie niet hebben gehaald. Zo had de nar voordien nog beentjes, zagen we op foto’s van voor de restauratie van 1960-1962.’
Stippellijntjes
Tijdens die restauratie zo’n zestig jaar geleden werd er ook bouwkundig gereconstrueerd. Zo zijn de vensters verkleind tot de oorspronkelijke maat. Daar kwam veel reconstructieverf aan te pas, waar het team nu soms tegenaan loopt. ‘Het is grondig gedaan, maar door alles wat je verandert, verlies je iets. Dagkantschilderingen van bijvoorbeeld een heel mooi hondje zijn verdwenen.’
Maar ook zijn dingen toegevoegd, zelfs nog op een later moment. Een koster of beheerder heeft in de jaren negentig met viltstift stippellijntjes gemaakt om de contouren van een afbeelding te verduidelijken. ‘We hebben met het hele team unaniem besloten dat we dit niet handhaven tijdens deze ronde. Alles wat je toevoegt, doet afbreuk aan de authenticiteit.’
Het hele team bestaat naast Aafje en Nanon uit restauratoren Lynn van Rijnsoever, Anne Rupert en restauratiestukadoor Daniël Oudman. Voor groter afhaalwerk wordt stukadoor Henk Boonstra ingevlogen.
Meerdere kwaden
De restauratoren ontleden de schilderingen eerst om te kijken waaruit de ondergrond bestaat. ‘Veel stucwerk heeft losgelaten, wat niet wil zeggen dat het meteen allemaal naar beneden komt, maar je wilt het zo veel mogelijk vastzetten. Eerdere knalharde vullingen haal je het liefst eruit. Vervolgens injecteren we dat van onderaf. Boonstra heeft als hoofdtaak het injecteren en voegen vanuit de kap om het herstel van de scheuren te completeren. Als je geluk hebt, krijg je ingangen via verwijderde vullingen. Vind je geen ingang, dan laat je het zo. Je maakt het niet kapot, je wilt het juist zo stabiel mogelijk maken. Het is altijd weer kiezen tussen meerdere kwaden.’
‘Is het brood?
Groente of fruit?’
Fruitige bol
Bijzonder aan de kerk van ’t Zandt vindt Aafje de enorme gelaagdheid door de eeuwen heen. ‘Het is interessant om de keuzes uit de jaren zestig te zien. Verder heb je hier, naast de bekende voorstellingen als het Laatste Oordeel, figuurtjes en primitieve kopjes die geen heiligen voorstellen. Wat heeft die nar bijgedragen en die andere figuurtjes, vraag je je dan af.’ Zoals de zeemeermin met ontbloot bovenlijf en een mannelijke figuur met in de ene hand een beker en in de andere een soort harige bol. Heeft die bol een relatie met de drank in de beker? Is het brood? Groente of fruit? De voorstelling doet niet religieus aan. De tekening zelf is verstoord en verkleurd, er valt eer aan te behalen voor de restauratoren. ‘Maak je het rustiger, dan krijgen de tekeningen meer waarde en schoonheid en staat de kwaliteit ervan weer voorop. Zie het als een bloedtransfusie.’
Sleutelbewaardertjes op de steigers
De stichting herstelt de kerk om haar te behouden voor het nageslacht. Daarom betrekken ze datzelfde nageslacht erbij. Leerlingen van OBS De Zandplaat uit ’t Zandt zijn
Sleutelbewaarder en werken samen met vrijwilligers van de plaatselijke commissie. De kinderen komen met de kerstuitvoering en soms lopen ze even binnen in de altijd open kerk. En op 12 juli jongstleden konden alle leerlingen met eigen ogen zien hoe de schilderingen worden hersteld. Ze kregen allemaal een helm op; ze waren tenslotte op een bouwplaats. Onder leiding van Inge Basteleur, projectleider educatie van Groninger Kerken, bekeken ze de werkzaamheden.
← Stukadoor Daniël Oudman vult een scheur met kalk en water. Wiggen houden de scheur op spanning. Foto Janna Bathoorn.
↓ Kleurrijke gewelfsluiting daterend uit de bouwtijd van de kerk, ca. 1275. Foto Janna Bathoorn.
Een man met hoed, kort na de vondst in 1962 en nu opnieuw in restauratie. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto G.Th. Delemarre / foto Janna Bathoorn.
Door kinderen gemaakte tekeningen van incompleet bewaard gebleven schilderingen. Foto Janna Bathoorn
Schoolkinderen uit ’t Zandt verzamelen zich bij de ingang voor de ‘helmpjesrondleiding'. Foto Janna Bathoorn.
Kerk in vorm
‘Wij vinden het belangrijk om ons werk te delen met jonge kinderen. Kerken staan niet alleen bol van verhalen uit de geschiedenis, het zijn ook plekken waar oude ambachten in leven moeten worden gehouden. We willen een jonge generatie laten zien wat het praktisch inhoudt om een kerk in goede vorm te houden. Het restaureren van gewelfschilderingen of het stuken van eeuwenoude muren is zeer specialistisch werk. Op deze laagdrempelige manier zien kinderen hoeveel interessante banen er zijn in de wereld. Ook banen waarbij je met je handen werkt. De restauratoren fungeren dan als rolmodellen.’
Blote zeemeermin
‘De kerk zag er nu natuurlijk totaal anders uit, met grote steigers erin, alle banken waren afgetimmerd en er lag plastic over de grafzerken in het koor. Door de steigers en de afgeschermde meubels in de kerk gingen de kinderen ook heel goed naar de schilderingen kijken. Een jongetje merkte bijvoorbeeld op: “Juf, zie ik dat nou goed? Zit daar een zeemeermin zonder bh?!”’
Omdat sommige schilderingen niet helemaal compleet waren, mochten de leerlingen ze ‘afmaken’. Op papier dan. Een leerzame oefening om ze ervan bewust te maken dat iedereen de schilderingen op zijn eigen manier interpreteert. Ook leerden ze dat Aafje en Nanon onaffe tekeningen niet vanuit hun fantasie voltooien. Zelfs niet wanneer de oorsprong onbekend is.
‘De oudere leerlingen gingen daarna de steigers op – een unieke belevenis. Deze kinderen realiseerden het zich misschien niet zo sterk, maar de volgende kans om de schilderingen van zó dichtbij te bekijken is waarschijnlijk pas over meer dan vijftig jaar.’
Over de auteur
Tjitske Zuiderbaan (tekstjes@outlook.com) was tot haar pensionering in 2021 werkzaam op het bureau van Groninger Kerken. Ze schrijft regelmatig interviews en human interest-artikelen, onder meer voor Groninger Kerken en Terebinth; van dat laatste tijdschrift is ze ook redacteur.
Recent verscheen van haar hand
Dij schrift, blift. Schrijversgraven in de provincie Groningen
Column
Mans Schepers
De kerk van Tinallinge staat op het hoogste punt van de wierde en is omringd door lindenbomen. Linksonder is de (herbouwde) pastorie zichtbaar. Foto Bureau Brauns.
Grote terreinbeheerders en monumenteigenaren maken in hun bezit vaak het onderscheid tussen zogenaamd ‘rood erfgoed’ en ‘groen erfgoed’. Kort door de bocht geformuleerd slaat daarbij het rode erfgoed op gebouwen en groen erfgoed op ‘natuur’. Dit onderscheid is zinvol vanuit allerlei oogpunten, zoals dagelijks beheer en subsidiemogelijkheden. Ook Groninger Kerken werkt op deze manier, bijvoorbeeld met groenexperts die zorg dragen voor de ecologische waarden rondom kerkhoven en kerkpaden, en bouwkundigen die kijken naar het gebouwd erfgoed.
Natuurlijk is de praktijk veel complexer. Groen en rood erfgoed zijn op vele manieren met elkaar verbonden. Bij de beplanting rond de kerken en andere gebouwen in het bezit van de stichting wordt hier rekening mee gehouden. Dat het samenspel van verschillende elementen bij goed beheer leidt tot een situatie waarin het geheel meer is dan de som der delen, is wat in de erfgoedwereld de ‘ensemblewaarde’ wordt genoemd.
Ik zou nog verder uit willen zoomen. De kerken hebben niet alleen te maken met er direct eraan grenzende bijgebouwen, kerkhoven en andere elementen, maar ook met het landschap eromheen. Deze interactie kent allerlei
verschillende vormen, uiteenlopend van haast banaal fysiek, tot institutioneel, tot meer symbolisch-holistisch en emotioneel. Doordat de positie van de kerk in de samenleving constant in beweging is – en de samenleving van zichzelf al –, is dit bovendien aan verandering onderhevig.
Er zijn twee directe fysieke relaties tussen de kerk en het landschap. Allereerst is dit een materiële verbintenis. De meeste Groninger kerken zijn voor het leeuwendeel opgebouwd uit bakstenen. Deze stenen, voor de oudere kerken kloostermoppen, werden gebakken uit lokaal gewonnen klei. Kerken zijn daarmee deels zelf gemaakt uit het
noordelijk kleilandschap, maar de relatie werkt, zij het in beperktere mate, ook de andere kant op. Sporen van baksteenproductie, zoals tichelgaten (laagtes die overblijven op plekken waar op grote schaal klei gewonnen is), zijn ook verbonden met de kerken. De directe landschapslink werkt materieel niet altijd. Klei was in de zandgebieden niet lokaal beschikbaar. Voor het gebruik van hout in de kerkconstructies geldt het tegenovergestelde. De Groninger kleigronden zijn nooit in staat geweest op enige wezenlijke schaal eikenhouten balken te leveren.
Een tweede grote relatie tussen kerken en het landschap is mogelijk nog banaler: de plek van de kerk. Kerken werden niet willekeurig in het landschap geplaatst, maar waren zeker in de Middeleeuwen nog gebonden aan plaatsen die daar geschikt voor waren gemaakt. In de kleigebieden met name op de nog steeds noodzakelijke wierden, in veengebieden op plaatsen waar het veen ontgonnen was en nieuwe nederzettingen werden gesticht.
Op institutioneel niveau speelde de kerk lange tijd een grote rol in het landschap: als machtsfactor, maar ook als landschapsontwikkelaar. Hoewel de kloosters niet de initiatiefnemers zijn geweest tot de Noord-Nederlandse bedijkingen, hebben ze hier wel een bijzonder grote rol in gespeeld. In latere perioden werd deze steeds meer overgenomen door de waterschappen, maar dat betekent niet dat de kerk uit beeld was. Het mededelingenbord van het voormalig waterschap Westerkwartier op de kerk van Oostum is een mooie indicatie van de positie die de kerk hield als centrale plaats in de samenleving.
Over de auteur
Mans Schepers is archeoloog en werkzaam als Universitair Docent bij het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen. In zijn onderzoek staat de interactie tussen mens en omgeving altijd centraal. Door zijn achtergrond in (paleo)ecologisch onderzoek is hij ook bij het kijken naar erfgoed altijd sterk gefascineerd door hoe de verschillende elementen in het landschap in tijd en ruimte samenhangen en elkaar beïnvloeden.
Ik wil hier ook een lans breken voor de kerk als deel van het landschap. Van monumentale gebouwen wordt vaak gesteld dat ze op een bepaalde manier mooi in het landschap liggen. Aan Alexander von Humboldt wordt vaak de definitie van het landschap als ‘Totalcharakter einer Erdgegend’ (‘het totale karakter van een gebied’) toegeschreven. Dat betekent dat je grote uit het landschap oprijzende elementen niet slechts als staande ín het landschap moet waarderen, maar als onderdeel daarvan. Met andere woorden: onze kerken liggen niet in het landschap, ze zijn het landschap.
De kerk van Oostum met mededelingenbord van het waterschap. Foto Duncan Wijting.
Het Schnitgerfestival dankt zijn naam aan Arp
Schnitger (1648-1719), de orgelbouwer uit Hamburg die wel eens wordt getypeerd als ‘de Stradivarius onder de orgelbouwers’. Ook aan Groninger kerken leverde hij tal van instrumenten. Rondom de historische stad-Groninger orgels vinden tijdens het festival tal van voorstellingen, concerten en workshops plaats.
Thema van deze negende editie, gehouden van donderdag 19 tot en met zondag 22 oktober, is ‘Muziek uit de Hanze’. We lichten uit het rijke aanbod twee evenementen nader toe.
Silence of the Tides
De film ‘Silence of the Tides’ (2020) van regisseur Pieter-Rim de Kroon ademt de sfeer van Schnitgers Umwelt , het noordelijke kustgebied met kerken als bakens in het vlakke en lege land. Het Schnitgerorgel (1710) van de Alte Kirche op het Noordfriese eiland Pellworm speelt in de film een belangrijke, sfeerbepalende rol. Waar buiten op het eiland de wind waait, komt binnen in de kerk door wind het orgel, bespeeld door Birgit Wildeman, tot leven en ontstaat er een harmonieuze, uitnodigende sfeer in deze eeuwenoude kerk. Met het instrument verklankt ze de geluiden van het Wad, wind, water, vogels en het verglijden van eb en vloed.
Op zaterdag 21 oktober wordt ‘Silence of the Tides’ vertoond in Forum Groningen, gecombineerd met een activiteit in de Martinikerk. Het programma daar staat onder regie van organist Eeuwe Zijlstra. Verhalenverteller Frank Belt geeft een inleiding over Hanzesteden, de Wadden, kerken en orgels, afgewisseld door spel op het Martiniorgel door Wildeman.
Het volledige en actuele programma is te vinden op www.schnitgerfestival.nl. Hier kunnen ook kaarten voor de voorstellingen worden gereserveerd.
Meer informatie over ‘Kleintje Schnitger’ staat op www.kultuurcentrale.nl en www.schnitgerfestival.nl. Per leerling wordt een bijdrage van 4 euro gevraagd. Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer en begeleiding. Aanmelden kan door een e-mail te sturen naar michelle.corbier@museumaandea.nl met vermelding van de naam van de school en het aantal leerlingen en begeleiders.
Het Schnitgerfestival wordt georganiseerd door Stichting Groningen Orgelstad. Voor Kleintje Schnitger werkt deze samen met Groninger Kerken, Stichting Binnenstadskerken, Erfgoedpartners en Museum aan de A.
Kleintje Schnitger Voor kinderen is het programma ‘Kleintje Schnitger’ ontwikkeld. Dat bestaat uit twee delen. Tijdens een (anderhalf uur durend) bezoek aan de Lutherse kerk in de Haddingestraat wordt een speciaal gemaakte korte animatiefilm vertoond over orgelbouw, Arp Schnitger en de reis over de Waddenzee die de nieuwe orgels van Duitsland naar Nederland maakten. Daarnaast volgen de kinderen in groepjes een proefjescircuit over lucht en geluid en nemen ze, onder leiding van een organist, een kijkje bij het grote orgel.
Het tweede programmaonderdeel is de spannende en kleurrijke voorstelling ‘Polle de orgeljongen’, die op vrijdag 20 oktober in de Akerk wordt uitgevoerd door verteller Frank Belt; Eeuwe Zijlstra speelt daarbij op het beroemde Schnitgerorgel.
Het scholenprogramma is bedoeld voor leerlingen van groep 3 t/m 6 en sluit aan op de vakken geschiedenis, natuur & techniek en muziek. Kinderen maken hierin op een speelse manier kennis met een eeuwenoud instrument dat in onze tijd min of meer verborgen is omdat mensen steeds minder in kerken komen. Ze zien hoe indrukwekkend groot en mooi het orgel eruitziet en krijgen een indruk hoe kundig de orgelbouwers waren dat ze het zo konden bouwen, met alle techniek en onderdelen.
Een uniek aspect van dit programma is dat ook dove of slechthorende kinderen kunnen meedoen. In samenwerking met leerlingen van de Guyotschool is hieraan gewerkt. De animatiefilm is voorzien van gebarentaal en het proefjescircuit waarin je het geluid en de muziek kunt ‘voelen’ is bij uitstek geschikt voor kinderen met een auditieve beperking. Een tolk begeleidt de voorstelling van Polle.
Groninger Kerken is een uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken. Donateurs die jaarlijks minimaal € 25 betalen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u donateur worden? Neem dan contact met ons op of raadpleeg de website.
Kernredactie
drs. R.H. Alma
drs. I. Basteleur
R. Compaan
dr. C.P.J. van der Ploeg
drs. P. Wageman
Eindredactie
drs. M. Hillenga
Redactieraad
prof.dr. S. Corbellini
drs. A. van Deijk
prof.dr. T.M. Eliëns
dr. A.J.M. Irving
dr. A.B. Mulder-Bakker
J.F. Oldenhuis
dr. S. van der Poel
dr. M. Schepers
A.-E. de Winter
Grafisch ontwerp Jochem.studio
Drukwerk
MarneVeenstra, Groningen
Raad van toezicht
mr. R.A.M. Zwart, voorzitter
dr. E.A.M. Bulder, vice-voorzitter
ir. P.E. Bekkering
drs. C.J. Kool
ing. R.K. Steenbergen MRE
Beschermheer van de stichting
mr. drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen
Advertenties
Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van Groninger Kerken.
Contact- en redactieadres
Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen
050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl
van onze kerken hebben de deuren 'los' voor bezoekers. U bent van harte welkom. Kerk open, kom binnen! www.groningerkerken.nl
Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud
De Stelling 5
9774 RB Adorp
Tel. (050) 306 12 79
mob. 06 22 42 31 61
info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl
O A.:
- SCHOLEN, KANTOREN ETC
- GLAZENWASSERIJ
- TAPIJTREINIGING
- KUNSTSTOF REINIGING
- BETONREPARATIE
- GEVELREINIGING
- NEVELSTRALEN
- GRAFFITI VERWIJDEREN
- IMPREGNEREN(MUREN)
- KUNSTSTOF VLOEREN
- GIETVLOEREN
- COATINGVLOEREN
- ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG
www.holstein-restauratie.nl
GEDENKSTENEN |
handmatige belettering in natuursteen advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk
0595 492242 info @ deschreef.nl www.deschreef.nl
Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67
Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen
Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver
0595 492242
info @ deschreef.nl
www.deschreef.nl
handmatige belettering in natuursteen
advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën
restauratiewerk
GEDENKSTENEN | EERSTE STENEN | GEVELSTENEN | RELIËFS | GRAFMONUMENTEN | NAAMBORDEN Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67
Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen
De Schilder, de beste vriend van je huis
Adverteren in Groninger Kerken?
H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg
Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver vertrouw ons ook úw bouwwerk toe!
Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl