Groninger Kerken December 2021
Engelen in Loppersum
De stovenzetster
Ramenredders Ballast & Bonekamp
Kerken vanuit de verte
Man gezeten in een kerkbank in de hervormde kerk van Ulrum. Zijn voeten rusten op een plaatstoof. Collectie Groninger Archieven, foto S.J. Bouma (818-21261).
December feestmaand
Nu de coronamaatregelen net zijn aangescherpt, is het op het eerste gezicht misschien wat eigenaardig erover te beginnen, maar de feestelijkste maand van het jaar is aangebroken wanneer u deze aflevering van Groninger Kerken ontvangt.
Bij kerstmis horen engelen, en in de kerk van Loppersum zijn ze in grote aantallen aanwezig. Andrew Irving wijdt er zijn eerste bijdrage in ons tijdschrift aan. Vanuit zijn specialisme – de middeleeuwse liturgie – legt hij verhelderende verbanden met de theologie en de devotionele praktijk van die dagen, waardoor de schilderingen in een breed cultuurhistorisch kader verschijnen.
een roemrijke regionale dynastie, die het ver heeft geschopt: Occa Ripperda.
In de wintermaanden is het moeilijk de kerkgebouwen te verwarmen. In het verleden had men daarvoor een individuele oplossing in de vorm van stoven. Martin Hillenga belicht dit verdwenen fenomeen, dat in een tijd van energieschaarste en klimaatproblemen misschien een technologisch gemoderniseerde terugkeer verdient.
Anders dan vorig jaar, toen met het oog op de pandemie niets in en om de kerken kon doorgaan, zijn er dit jaar wel activiteiten mogelijk, zij het met de nodige beperkingen. Activiteiten en ander nieuws over de stichting delen wij met u in de digitale nieuwsbrief die u onlangs voor het eerst hebt ontvingen. We wensen u daarbij en bij het lezen van deze december-aflevering van Groninger Kerken veel genoegen.
In de toren van Garmerwolde wordt permanent aandacht aan feesten besteed. Deze presentatie, die een Europese bekroning heeft ontvangen, was in opzet gericht op kinderen, maar volwassenen blijken er ook veel genoegen aan te beleven. Inge Basteleur licht de betekenis van de feesten nader toe in het gesprek dat ze voerde met de drie burgemeesters van Groningen die de toren bezochten. Gebrandschilderd glas hoort per traditie bij kerken. Veel voorbeelden zijn in Groningen niet bewaard gebleven, en daarom verdient wat er nog wel is, behoedzame zorg. Irma Ballast en Rens Bonekamp zijn daarin specialisten. Enthousiast vertellen zij Tjitske Zuiderbaan over de problemen die zij tegenkomen en de oplossingen die ze bedenken, zoals bij de onlangs door hen herstelde ramen in de kerk van Losdorp. Redmer Alma stuit bij zijn onderzoek regelmatig op interessante maar weinig bekende figuren uit de Groninger geschiedenis. Deze keer belicht hij het leven van een telg uit
De column wordt deze keer verzorgd door Marieke van Schijndel, directeur van Museum Catharijneconvent in Utrecht, dat een belangrijke samenwerkingspartner voor onze stichting is.
Wij wensen u naast veel leesplezier ook het beste voor 2022!
Kees van der Ploeg voorzitter redactie
Patty Wageman directeur
Dit kwartaal in Groninger Kerken Pagina 6
Engelachtige ruimten Pagina 13
De stovenzetster Pagina 22
Column: Een beetje verliefd Pagina 25
Drie burgemeesters in de Schoolkerk Pagina 30
De ramenredders van Ballast & Bonekamp Pagina 36
Kerken vanuit de verte
Zandloper en ouroboros, een slang die in zijn eigen staart bijt en symbool voor de cyclische aard van de natuur. Detail van een glas-in-loodraam in de kerk van Losdorp, 1937. Foto Duncan Wijting.
Engelachtige ruimten Andrew J.M. Irving
1. Geboorte van Christus, of Aanbidding van Christus door Maria en engelen, gewelfschildering in de noorderkapel van de Petrus- en Pauluskerk, Loppersum, eind vijftiende eeuw. Foto Duncan Wijting.
7
Het is een en al gedwarrel van engelen in de laat-vijftiendeeeuwse schildering van de Geboorte van Christus op het gewelf van de noorderkapel in de Petrusen Pauluskerk in Loppersum. Niet minder dan zeven engelen zweven geruisloos in en om de bouwvallige stal die bestaat uit ruwe stammen en half-ingestorte baksten muren, om getuige te zijn van de heilige geboorte.
Drie engelen komen van rechts aangevlogen en buigen zich vol devotie naar voren (afb. 1). De twee op de voorgrond zijn feestelijk in rode koorkappen gehuld en de modieuze kapsels golft over hun kragen. Zij richten hun blik op het nieuwgeboren kind. Een derde engel, half binnen en half buiten de stal, leidt met zijn gevouwen handen de blik van de toeschouwer naar de Maagd Maria, wier serene gelaat het middelpunt van het tafereel vormt. Bovenaan zijn nog twee engelen geschilderd. Zij zwaaien hun wierookvaten heen en weer. Het lijkt of ze uit de hoogte naar beneden duiken, als aangedreven door een hemelse voortbeweging, zoals de beweging in het gewaad van de rechter engel suggereert. De engel aan de linkerzijde, vlakbij Maria, zweeft half binnen en half buiten de stalruimte. Met zijn linkerhand hanteert hij behendig het wierookvat, met zijn rechterhand maakt hij een gebaar naar de Maagd. In aanbidding zingt hij haar toe. Ten slotte zweven twee engelen als boerenzwaluwen in de krappe ruimte tussen de balken van de stal om een erekleed achter de knielende Maagd op te houden. Te midden van al dit geklapwiek van engelen knielt Maria in rustige zelfbeheersing, haar hoofd lichtjes gebogen, haar rechterhand geheven om het eerbewijs van de engelen in ontvangst te nemen. Met haar linkerhand gebaart ze naar haar pasgeboren Kind dat, naakt en bijna onbetekenend van nederigheid, plat op de tegelvloer ligt. Vanuit een aanbouw voor de os, de ezel en de kribbe kijkt Jozef, leunend op zijn hooivork, van links door de afbrokkelende muur met een blik van verbijstering in de geheiligde ruimte.
8
Engelen in het bijbelse kerstverhaal Engelen spelen een voorname rol in de evangelieverhalen over Christus’ jeugd, vooral in het evangelie van Lucas. De engel Gabriël brengt de aankondiging aan de Maagd Maria over (afb. 2). Hij bericht de verschrikte en aanvankelijk in twijfel verkerende jonge vrouw dat ze een zoon zal baren, Jezus: ‘Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd’ (Lucas 1: 26-38). In hetzelfde evangelie staat de beschrijving van de nachtelijke verschijning van de engel des Heren aan de herders in de velden rond Bethlehem om het goede nieuws aan te kondigen van de geboorte van de Messias (Lucas 2: 8-12). Dit pastorale tafereel is ongetwijfeld bedoeld om eraan te herinneren dat Koning David eens een herder in de buurt van Bethlehem was.1 Het wordt afgesloten door de verschijning van een hele legerschaar aan engelen die God prijzen: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft’ (Lucas 2: 12-14). Maar, voordat de herders op weg gaan naar de stal om het heilige Kind te vinden, zijn de engelen al teruggekeerd naar de hemel. In het verhaal van Lucas was, zoals de Ierse dichter William Yeats (1865-1939) het eens heeft geformuleerd, de heilige geboorte van het ‘onbeheersbare geheimenis op de beestenvloer’ engelloos.2 Waarom dan heeft de kunstenaar in Loppersum hier zoveel engelen geplaatst? Waarom zweven ze allemaal rond de stal?
Engelen als misdienaren De gewaden van de engelen, de zwaaiende wierookvaten en het kleed dat als teken van eer achter de Maagd wordt opgehouden, suggereren een mogelijke interpretatie. De schildering kan worden begrepen vanuit een afbeeldingstraditie die in de veertiende en vijftiende eeuw wijdverspreid was. Deze traditie sloot aan bij een al lang bestaand theologisch verband tussen de vleeswording van Christus in Bethlehem – in de middeleeuwen gewoonlijk vertaald als het ‘Huis van Brood’ – en de Eucharistie.3 In de Lopster Geboorte ontbreken sommige beeldelementen die vaak worden gebruikt om deze associatie te verduidelijken, zoals de visuele gelijkstelling van de kribbe met een altaar, die al in romaanse manuscript-illustraties en wat later in kathedraal-sculptuur voorkomt (afb. 3, 4).4 Soms zijn ook korenschoven afgebeeld, en die verwijzen niet alleen naar het voer van de dieren of de ondergrond waarop het kind ligt, maar ook naar het eucharistische brood zelf, zoals te zien in de Geboorte / Aanbidding van de Herders op Hugo van der Goes’s Portinari-altaarstuk (1476-1479).5 Zo zinspeelt de zorgvuldig bedachte enscenering van engelen in liturgische kleding rond de Maagd, gebarend naar de vleesgeworden Christus die als de hostie op het altaar vlak op de grond ligt, op de viering van het misoffer (afb. 5).6 De engelen dienen hier om de ruimte van de stal als een heiligdom af te bakenen, maar tegelijkertijd vormen ze met
2. Aankondiging aan Maria, gewelfschildering in de noorderkapel van de Petrus- en Pauluskerk, Loppersum, eind vijftiende eeuw. Foto Duncan Wijting.
9 ← 3. Geboorte (boven) en Aanbidding der Wijzen (beneden), illustratie in het Bernward-evangeliarium, 1015, Hildesheim, Dommuseum, Domschatz 18, fol. 18r. Foto CKD, Radboud Universiteit Nijmegen.
↑ 5. De Aanbidding der Herders, middendeel van het Portinari-altaarstuk door Hugo van der Goes, ca. 1475, olieverf op paneel, 253 x 304 cm, Florence, Galleria degli Uffizi. Foto Wikimedia Commons.
4. Maria als Troon der Wijsheid (boven), de Voorstelling in de Tempel (midden) en de Geboorte (onder), rechter boogveld van het westportaal van de kathedraal van Chartres, ca. 1145. Foto: Wikimedia, Creative Commons.
10
hun liturgische kleding de verbinding tussen het ongeziene hemelrijk en de geboorte in de aardse stal. Met Jozef turen we door de muur van rode bakstenen, net zoals de middeleeuwse kerkganger naar de consecratie en elevatie van de hostie op het altaar keek door openingen in de gemetselde koorafscheiding of door het koorhek. Het lied van de engelen De functie van engelen is niet alleen het overbrengen van goddelijke boodschappen, maar ook het scheppen van een soort van gewijde tussenruimte, zoals we ook zien in het beroemdste van alle engelenliederen die bij de Geboorte horen, het Gloria in excelsis Deo. Onderzoekers hebben er al lang geleden op gewezen dat het taalgebruik van Lucas’ tweeregelige loflied van de engelenschaar (Lucas 2:14) karakteristiek Semitisch is.7 Nog afgezien van de omstandigheid dat de engelen de herders natuurlijk in de volkstaal toespreken, is het waarschijnlijk dat dit bijbelse tweeregelige vers met zijn sterke nadruk op de verlossende vrede voor de rechtvaardigen, al rondging in joods-christelijke kringen als een liturgische toejuiching van mensen voordat Lucas het engelen in de mond legde.8 Hoe dan ook, al heel vroeg werden deze twee regels gebruikt als inspiratie en als begin van de langere liturgische hymne waarmee christenen van uiteenlopende tradities bekend zijn. Als liturgisch gezang komt het Gloria in excelsis Deo al voor in een verzameling liturgische teksten, bekend als de Apostolische Constituties, die aan het eind van de vierde eeuw in Syrië is ontstaan. Hierin figureert het als ochtendhymne.9 Als de laatste van een reeks niet-bijbelse oden die het psalter besloten, werd het gedicht gekopieerd
in een belangrijk vijfde-eeuws Grieks bijbelmanuscript, de Codex Alexandrinus.10 Het valt te betwijfelen of de instelling van het Gloria aan het begin van de mis in het Latijnse westen werkelijk aan paus Telesphorus (ca. 130) valt toe te schrijven, zoals gesuggereerd wordt in het Liber pontificalis, maar dit geeft wel aan dat toen deze tekst in het midden van de zesde eeuw werd geredigeerd, het gebruik ervan als openingshymne van de pauselijke mis in Rome toen al als een oude traditie werd beschouwd.11 In de Romeinse liturgie mocht de hymne oorspronkelijk alleen in aanwezigheid van de bisschop worden gebruikt, waarbij de priesters het Gloria alleen met Pasen mochten aanheffen.12 Aan het eind van de elfde eeuw werd het vrijgegeven voor gebruik op alle feestdagen, ongeacht wie als celebrant optrad. Alleen in de vastenperioden voor Kerstmis en Pasen werd het weggelaten, en dat maakte de terugkeer van het engelengezang bij de Kerstnachtmis des te aangrijpender. De liturgische uitvoering van het Gloria ordende ook de liturgische ruimte. Tegen het eind van de negende eeuw was het reeds gebruik geworden dat de celebrant en zijn assistenten zich naar het oosten wendden tijdens het zingen van de hymne. Met de zelfverzekerdheid eigen aan een bisschop-theoloog, verklaarde Amalarius van Metz, liturgisch commentator uit de Karolingische tijd, dat dit zo was omdat de engelen in het verhaal van Lucas ‘naar het oosten toe zongen’. In een nogal ingewikkelde uitleg vol allegorieën, gaat Amalarius dan verder te verklaren dat ‘de toren van de kudde’ – of ‘Toren van Ader’ – waarop de profeet Micha zijn voorzeggingen over de aanstaande verlossing had gericht (Micha 4:8), in feite kon worden geïdentificeerd met een bepaalde toren ‘ongeveer duizend passen ten oosten
11
Van links naar rechts: 6. Loppersum, koorsluiting: een gevleugelde leeuw als symbool van de evangelist Marcus aan de voeten van Sint-Hiëronymus, ca. 1530. Foto Duncan Wijting. 7. Loppersum, westelijke koortravee: bazuinende engel bij de voorstelling van het Laatste Oordeel, ca. 1530. Foto Duncan Wijting. 8. Loppersum, laatste gewelf voor de koorsluiting: luit spelende engel, ca. 1530. Foto Duncan Wijting.
van de stad Bethlehem’. Precies hier, zo meenden middeleeuwse exegeten in navolging van Hiëronymus, hadden de herders hun kudden geweid.13 Veel fundamenteler is echter dat de ruimte die in het engelengezang wordt voortgebracht, niet zozeer een bepaalde richting heeft, maar dat deze de gehele kosmos omvat: de glorie is voor God in de hemelen, en de vrede betreft hen die God op aarde liefheeft. In het bijbelverhaal, maar ook in de liturgieviering die hiervan de echo is, vestigt het gezang een kosmos in evenwicht, op passende wijze aangekondigd door de engelen die bemiddelen tussen het hemelse en het aardse, tussen het inwendige van de stal in Loppersum en de ruimte daaromheen. Het allerzoetste engelengezang – het Sanctus Deze kosmische dimensie van de engelenzang wordt misschien duidelijker in het zingen met ‘engelen en aartsengelen, de tronen en machten, en de gehele hemelse heerschaar’, zoals verwoord ter inleiding van het Sanctus. Dit is onderdeel van het eucharistische gebed, zoals dat al sinds de derde eeuw in de misvieringen is overgeleverd.14 In aansluiting op het gezang van serafs in de hemelse visioenen van Jesaja en Johannes (Jes. 6:3; Openb. 4:8) verenigt het liturgisch zingen hemel en aarde: alles is ‘vol van uw glorie’. Dante beschreef dit als het allerzoetste gezang – ‘dolcissimo canto’ – van de engelen.15 De engelen in aanbidding op de Geboorte van het Portinari-altaarstuk door Hugo van der Goes dragen koorkappen waarvan de zomen zijn geborduurd met de woorden Sanctus, Sanctus, Sanctus.16 Op deze wijze worden thema’s uit visioenen, uit de vleeswording en uit de Eucharistie
met elkaar gecombineerd. De koorkappen van de engelen in Loppersum mogen dan niet uit zulke fijne weefsels zijn gemaakt, maar zelfs dan is het niet moeilijk in te zien dat in de ruimte tussen de engelen in de Lopster stal het refrein van Jesaja’s engelen weerklinkt en dat de engelen boven het slapende Kind elkaar ‘Heilig’ toeroepen. In de liturgische ruimte wordt het hemelse gezang vaak weergegeven met behulp van afbeeldingen van de Vier Levende Wezens: serafs met de gedaanten van een mens, een leeuw, en os en een adelaar. Volgens een eeuwenoude christelijke traditie vertegenwoordigen deze vier gevleugelde dieren de vier evangelisten. Ook verwijzen ze naar het gezang van de serafs bij Jesaja (Jes. 1:6), Ezechiël (Ez. 1:18, 10:14) en Johannes (Openb. 4:8) en markeren ze tegelijkertijd de ruimte binnen de kerkmuren als hemels. Dikwijls zijn deze voorstellingen zorgvuldig in overeenstemming met de architectonische structuur van het kerkgebouw aangebracht: op een rij twee aan twee op een apsismozaïek (bijvoorbeeld in de apsis uit de late vierde eeuw van S. Pudenziana in Rome), op een triomfboog (S. Apollinare in Class in Ravenna, zesde eeuw), op de hoeken onder een koepel (de pendentieven van de oostelijke koepel van de S. Marco in Venetië, twaalfde eeuw) of op het boogveld boven de kerkingang (bijvoorbeeld Saint-Pierre, Moissac, 11151130). In Loppersum zijn de vier gevleugelde wezens geschilderd binnen cirkelvormige bladranken op de gewelfvelden van de koorsluiting; de leeuw (afb. 6) en de adelaar onder de H. Hiëronymus, de os en de mensfiguur onder de H. Augustinus. Hier benadrukken zij dat de leer van de kerkvaders op het evangelie is gefundeerd, maar zo vlakbij het altaar heiligen zij ook deze ruimte onder hen.
12
Op het gewelf bij de ingang van het koor zijn in Loppersum rond 1530 nog twee engelen geschilderd. Zorgvuldig gekleed in albe en amict en met gekruiste stola blazen zij ieder op langgerekte muziekinstrumenten, die wat lijken op alpenhoorn (afb. 7). Zo’n blaasinstrument verwijst naar de eindtijd: het geluid hoort bij de aankondiging van de algehele opstanding van de doden en van het Laatste Oordeel, dat op de noordmuur van deze zelfde koortravee is geschilderd. Op deze manier markeert dit paar van bazuinende engelen niet alleen een ruimtelijke overgang, van schip naar koor, maar ook een overgang in termen van tijd, van het hier en nu naar het einde der tijden. Voor de menselijke toeschouwer is wat hier op het spel staat ontzagwekkend, maar er is ook nog een andere engel in Loppersum. Boven in het westelijk gewelfveld van de laatste travee voor de koorsluiting kijkt deze opvallend sereen op ons neer, terwijl hij zachtjes zijn luit stemt (afb. 8). We hebben de hemel bereikt.
Over de auteur Dr. Andrew Irving is docent Religie en Cultureel Erfgoed aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde in Auckland (Nieuw-Zeeland) en aan de University of Notre Dame (Verenigde Staten). Na zijn studie liturgie aan het Departement Theologie rondde hij zijn masters en doctoraat in Middeleeuwse Studies aldaar af aan het Medieval Institute. Zijn onderzoek richt zich op de materiële aspecten van liturgische manuscripten, in de vroege tot hoge middeleeuwen.
Vertaling: Kees van der Ploeg
Noten 1
Raymond Brown heeft betoogd dat Lucas, door de verwijzingen naar
7
Ursprung und seine Entwicklung’, Stimmen aus Maria-Laach 73 (1907)
van ‘Toren van de Kudde’ overdraagt van Jeruzalem/Sion op Beth-
43-62; recenter: Birger Olsson, ‘The Canticle of the Heavenly Host
lehem, terwijl deze voordien door de profeet Micha (4:8) werd geasso-
(Luke 2.14) in History and Culture’, New Testament Studies 50 (2004) 147-166, aldaar 149.
cieerd met het herstel van het Koninkrijk, en in sommige vroege joodse bronnen (Targum Pseudo-Jonathan) met de geboorte van de Messias.
2 3
8
gemeenschap van joodse christenen die waren beïnvloed door de
Biblical Christmas Stories. Matthew 2 and Luke 2 (Collegeville 1978) 21-22.
vroomheid van de Anawim (de armen van de Heer): Raymond E. Brown,
‘… uncontrollable mystery on the bestial floor’: William Butler Yeats,
The Birth of the Messiah: A Commentary on the Infancy Narratives in the
‘The Magi’, Poetry 4/2 (1914) 60.
Gospels of Matthew and Luke, 2de ed. (New York 1992) 346-355.
In de Latijnse theologische literatuur vinden we deze interpretatie van
9
Grote een gemeenplaats te worden in de theologische verklaring van
dl. 3, 112-113. 10
de plaats van Christus’ geboorte. Zie: Kristen van Ausdall, ‘Art and the Eucharist in the Late Middle Ages’, in A Companion to the Eucharist in
London, British Library, MS Royal 1 D. vii, fol. 44 (vijfde eeuw; mogelijk uit Alexandrië).
11
Liber pontificalis 9.1; ed. Louis Duchesne, Le Liber pontifcalis
the Middle Ages, ed. Ian Christopher Levy, Gary Macy en Kristen van
(Parijs 1886), dl. 1, 129; vert.: The Book of Pontiffs (Liber Pontificalis):
Ausdall (Leiden 2012) 541-617, aldaar 560-566.
The Ancient Biographies of the First Ninety Roman Bishops to AD 715,
Bijvoorbeeld in het Bernward-evangeliarium, Hildesheim, Dommuseum,
ed. en vert. Raymond Davis, 2de ed. (Liverpool 2000) 4.
Domschatz 18, fol. 18r (in 1015 gemaakt voor de St.-Michaelsabdij in
12
Hildesheim), waar de kribbe overduidelijk aan een draagaltaar herinnert. Symbolik von Altar und Patene’, in Mullus. Festschrift für Theodor Klauser,
Over het liturgisch gebruik van het Gloria zie: Josef Andreas Jungmann, Missarum sollemnia: Eine genetische Erklärung der römischen Messe
Vgl. Alphons A. Barb, ‘Krippe, Tisch und Grab. Ein Versuch zur Form-
(Wenen 1948), dl. 1, 429-445. 13
Amalarius, Liber officialis 3.8.2; in: Amalarii episcopi Opera liturgica
Jahrbuch für Antike und Christentum. Supplement 1 (Münster 1964) 17-27.
omnia, ed. Jean Michel Hanssens, Studi e Testi 139 (Città del Vaticano
Chartres: Adolf Katzenellenbogen, The Sculptural Programs of Chartres
1948), dl. 2, 286-287; vert.: Amalar of Metz, On the Liturgy, vert. Eric
Cathedral, New York / Londen 1959, 7-15.
6
Apostolische Constituties 7. 47. 1; in: Les Constitutions apostoliques, ed. Marcel Metzger, Sources Chrétiennes 320, 329, 336 (Parijs 1988-1987),
Chromatius van Aquileia, om via Isidorus van Sevilla en Gregorius de
5
Brown veronderstelt dat de verzen bij Lucas zijn ontstaan in een
Zie: Raymond E. Brown, An Adult Christ at Christmas: Essays on the Three
het woord Bethlehem al in de vierde eeuw bij Hiëronymus, Ambrosius en
4
Vgl. Clemens Blume, ‘Der Engelhymnus Gloria in excelsis Deo. Sein
de herders en naar Bethlehem als de ‘stad van David’, de aanduiding
Knibbs, Dumbarton Oaks Medieval Library (Cambridge MA 2014), dl. 2, 59.
Galleria degli Uffizi, Florence. Zie: M.B. McNamee, ‘Further Symbolism
14
in the Portinari Altarpiece’, The Art Bulletin 45/2 (1963) 142-143.
15
Dante, Commedia divina. Paradiso, Canto 26, l. 67.
M.B. McNamee, ‘The Origin of the Vested Angel as a Eucharistic Symbol
16
McNamee, ‘Further Symbolism’ (zie noot 5) 143.
in Flemish Painting’, The Art Bulletin 54/3 (1972) 263-278.
Bryan D. Spinks, The Sanctus in the Eucharistic Prayer (Cambridge 1991) 61.
De stovenzetster
13
‘Voor al die koude voeten, lijd ik het meeste kou’ Martin Hillenga
August Allebé, ‘De stovenzetster’, ook wel bekend onder de titel ‘Nadagen’. Olieverf op paneel, 1863. De vrouw, die een kelderwoning verlaat, heeft in haar linkerhand een vuurtest, rechts draagt ze een ketel. Mogelijk verkocht ze ’s morgensvroeg heet water aan mensen die het haardvuur in huis ’s nachts doofden. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
14
De kerkgang kon vroeger een behoorlijke fysieke beproeving zijn, zeker in de wintermaanden. De banken waren dan niet alleen hard, maar ook koud. Enige verlichting – of beter gezegd verwarming – bood in dat geval een stoofje. Toen kachels langzaamaan hun intrede deden in kerken, verdween met de stoof ook het aloude beroep van stovenzetter. Of misschien is stovenzetster historisch correcter. Vooral vrouwen worden geassocieerd met deze activiteit. De stoof is weliswaar niet meer dan het lijdend voorwerp in deze bijdrage, toch kan het waarschijnlijk geen kwaad om eerst even uitgebreid stil te staan bij dit object. Het hoort immers al enkele generaties niet meer tot de vertrouwde huisraad. Doorgaans is een stoof een gedeeltelijk open houten kistje met een doorboorde dekplaat waarop de voeten geplaatst kunnen worden. Door de gaten aan de bovenkant komt de warmte van gloeiende kooltjes of turf, die in een ‘test’ – een metalen of aardewerken kom – in de stoof geplaatst worden. Stoven komen voor in verschillende uitvoeringsvormen. Behalve vierkant of rechthoekig zijn ze ook wel rond of ovaal, de opening voor de test kan voorzien zijn van een schuif of deurtje. Een eventueel hengsel maakt de stoof gemakkelijker draagbaar. Ook hier geldt: de uitvoering ervan hangt vaak nauw samen met de welstand van de eigenaar, en het gegeven of de stoof voor gebruik binnensdan wel buitenshuis bedoeld was. Verplaatsbare warmte Een stoof was één van de voorwerpen in het huishouden die warmte verplaatsbaar maakten, net zoals de kruik, beddenpan, boltstoof en lollepot dat deden. De laatste, een stenen vuurpot, gebruikten vrouwen tot het begin van de negentiende eeuw om hun benen en onderlichaam te verwarmen. Ze plaatsten deze, wanneer ze zaten, onder hun lange rokken om zo geen warmte verloren te laten gaan. Ook de stoof werd veelal op deze manier toegepast. Zo’n extra persoonlijke warmtebron was eerder noodzaak dan luxe. Dat alle vertrekken in huis verwarmd kunnen worden, is nu heel vanzelfsprekend maar was dat niet tot ver in de negentiende eeuw. De meeste huizen hadden slechts één vuurplaats in de keuken. Die diende om op te koken en om het vertrek te verwarmen, hoewel de meeste hitte van
het keukenvuur meteen door de schoorsteen verdween. Alleen de huizen van welgestelde mensen hadden meerdere kamers met een haard. Niet voor niets hieven overheden een belasting als haardsteden- of schoorsteengeld, vooral in tijden van crisis of oorlog. Om de wintermaanden te doorstaan, was het daarom zaak om ook binnenshuis altijd goed gekleed te zijn en waar mogelijk gebruik te maken van individuele verwarming. ‘Hundertweise aufgepflantzt’ In de kerk werd goed gezorgd voor zowel de predikant als kerkelijke en wereldlijke ambtsdragers. Een flink aantal preekstoelen was voorzien van voetverwarming, net als de notabelen- en herenbanken. De gewone kerkgangers moesten daarentegen maar zorg dragen voor hun eigen comfort.1 Voor de lijfelijke verwarming konden ze een stoof meenemen van huis, of eventueel dienstpersoneel deze taak laten verrichten. In 1855 klaagde de dominee van de stadGroninger Nieuwe Kerk bij de kerkenraad over lastige dienstmeisjes die de viering van het Avondmaal verstoorden als zij ‘de stoven harer meesteressen moeten halen.’ 2 Het meenemen van een eigen stoof gebeurde soms met brandstof in de test, hoewel reizen met gloeiende kolen of turf niet zonder gevaren was. In de krant is tenminste regelmatig sprake van ongelukken met een stoofje onderweg, zoals in dit bericht uit 1864: ‘De 70jarige jufvrouw te Groningen, wier mouw, bij ’t gaan naar de kerk, vlam vatte door ’t vuur van de stoof die zij droeg, is aan de bekomen brandwonden overleden.’ 3 De koster verkocht daarom ’s winters brandstoffen voor de meegebrachte stoven, ook bood hij die te huur aan. In enkele gevallen kon bij hem een eigen stoof in bewaring gegeven
15
Jan Josef Horemans, ‘Vrolijk gezelschap’, olieverf op doek, ca. 1750. De buigende man plaatst een vuurof lollepot onder de rokken van de vrouw. Overigens: de platte aanduiding ‘pot’ voor lesbienne gaat terug op de lollepot. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
Een plaatstoof in de kerk van Westerwijtwerd. Foto Duncan Wijting.
16
Overigens lijkt het uitbundig gebruik van voetstoven in de kerk een overwegend Nederlands gebruik te zijn.
Mahoniehouten kerkstoof met op het dekblad het wapen Alberda. De zilveren hengsel is vervaardigd door de stad-Groninger zilversmid Hendrik Willem van Giffen, 1807-1809. Collectie Groninger Museum, foto’s Heinz Aebi.
Drie testen van aardewerk, gevonden in de gracht rondom de voormalige borg Luinga in Bierum. Collectie Groninger Museum, foto Arjan Verschoor.
17
worden. Voor het begin van de zondagsdienst werden door de koster de stoofjes gevuld met brandstof en klaargezet voor de kerkgangers. Overigens lijkt het uitbundig gebruik van voetstoven in de kerk een overwegend Nederlands gebruik te zijn. Een populaire reisgids als de Baedeker maakte er tenminste tot het eind van de negentiende eeuw regelmatig melding van in de vaste rubriek ‘Eigenthümlichkeiten’: ‘Den holländ. Frauen sind die Fusswärmer oder Feuerstübchen [stoofjes] ganz unentbehrlich, mann sieht sie namentlich in Kirche hundertweise neben einander aufgepflanzt.’ 4
Bekendmaking van het Groninger stadsbestuur over het gebruik van kolen in vuurpotten (testen) voor verwarming in kerken, 1810. Kolendampen zorgden regelmatig voor ademhalingsmoeilijkheden bij kerkgangers. Collectie Groninger Archieven.
Stovenzetster Het klaarzetten van de stoven gebeurde in kleine kerkelijke gemeentes meestal door de koster zelf. In steden, met een veelvoud aan kerkgangers, had hij daarbij doorgaans assistentie van omwonenden van de kerk. Die namen hem deze klus soms zelfs volledig uit handen. Het ‘stovenzetten’ was een mooie bijverdienste voor mensen die het niet zo breed hadden. Een vorm van sociale hulp dus, misschien zelfs wel informele armenzorg. Vooral oudere vrouwen hielden zich hiermee bezig, getuige de – overwegend literaire en kunstzinnige – bronnen. Misschien is het ook veelzeggend dat het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal alleen het woord ‘stovenzetster’ heeft opgenomen en het mannelijke equivalent daarvan ontbreekt. Datzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor de gedetailleerde beroepentelling van 1899, die onderdeel was van de volkstelling. De stovenzetster deelt daar een kolom met andere vrouwelijke beroepen als stremster (pijpenfabriek), strengenmaakster (fabriek van kaarsenpitten) en stroppenmerkster (tabaksfabriek).5 ‘Als andren rustdag houden’ Een treffende impressie van de zondagse werkzaamheden geeft W.J. van Zeggelen in zijn gedicht ‘De StovenzetsterPlaatsbewaarster’ uit 1855.6 Daarin laat hij een oudere dame een klaagzang afsteken over haar bezigheden. De eerste regels ervan luiden: ‘Geen mensch kan ’t ooit begrijpen Wat lastpost mij bezwaart, Als andren rustdag houden, Dan werk ik als een paard. Bij zomerdag is ’t draaglijk, Maar ’s winters is ’t een sjouw, Voor al die koude voeten Lijd ik het meeste kou. Kerk in, kerk uit met stoven, Acht, negen op elkaar; En ’k ben geen kwaje meid meer Geen meid van twintig jaar!’
Alexander Hugo Bakker Korff, ‘Stovenzetster-plaatsbewaarster’. Tekening, ca. 1860. Collectie Lakenhal, Leiden
18
De titel van het gedicht illustreert dat het zetten van stoven niet zelden gecombineerd werd met een andere officieuze kerkelijke functie, die van plaatsbewaarster. Haar taak was het om toezicht te houden op de gehuurde of besproken zitplaatsen in de kerkbanken, zodat iedereen voor aanvang van de dienst – meestal tijdens de voorlezing – op de juiste plek belandde. De stovenzetster-plaatsbewaarster maakte tijdens de nazang een ronde door de kerk gemaakt om een kleine geldelijke beloning voor haar inspanningen te incasseren: ‘En eer de nazang eindigt, Dan draaf ik langs de rij, En ’k houd (’t is wel niet stichtend, Maar ’t moet zoo) handje bij. Toch wil ik vrienden blijven Met de eigenaars - dat ’s klaar; ’t Meest voel ’k mijn vriendschap leven Bij kermis en nieuwjaar.’ De stovenzetster had de naam goed geïnformeerd te zijn over het wel en wee van de kerkgangers. Tijdens de werkzaamheden kwamen haar tenslotte de nodige flarden van gesprekken en roddels ter ore. Van Zeggelen dichtte daarover: ‘Door jaren ondervinding Vatte ik zoo wat den draad, En ken ’k mijn klantjes beter Dan heel de kerkeraad.’ Dit gegeven klinkt nog door in de woorden van een journalist van het Nieuwsblad van het Noorden, die in 1922 – niet zonder ironie – schreef over de veelvoud aan speculaties over de route die koningin Wilhelmina zou afleggen tijdens haar bezoek aan de stad Groningen: ‘Intusschen houdt een nicht van onze dienstbode, die goede kennis heeft aan een stovenzetster en dus haar berichten wel uit de eerste hand heeft, vol, dat de Koningin met man en dochter naar de Nieuwe Kerk zal gaan, omdat Zij daar gepromoveerd is tot doctor in de Nederl. Letteren. ’t Zou wel waar kunnen zijn, maar als ik lieg, doe ’k het in commissie en ik noem er mijn zegslieden bij.’ 7 De stovenzetster was in 1853 zelf even het brandpunt van de publieke belangstelling. In de aanloop naar de Wet op de kerkgenootschappen bracht een Kamerlid het voorstel in dat toestemming van de koning nodig moest zijn voordat ‘vreemdelingen’ een kerkelijke functie mochten bekleden. Jacob van Lennep dichtte daarover ‘Klacht eener stoovenzetster’, waarin een vrouw uit Kleef zich zorgen maakt over de toekomst van haar broodwinning.8 Het eerste en laatste couplet ervan luiden:
Ik wist nog van den Prins geen kwaad, Ik bracht, te vreden met mijn staat, Mijn stoofjes aan de Dames rond; Ik gaf tot klachten nimmer grond, En oogstte met gerusten zin Op Nieuwejaar mijn fooitjes in, En oefende, door niets gestuit, Mijn kerklijke bediening uit. (…) ’k Raak mooglijk dus, door haat of nijd, Eerlang nog mijn bediening kwijt, Tot ongerief en bitter leed Der Dames, die ik steeds voldeed. Wie weet, of ’k door die mooie wet Niet nog de grens word uitgezet! Och! wat niet soms de beste man Zijn naaste al leeds beroknen kan! Retour Voetstoven raakten aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw bij kerkgangers op hun retour. Kerken werden op grote schaal voorzien van kachels, in navolging van woonhuizen en openbare gebouwen.9 Daarmee stierf langzaamaan ook het beroep van stovenzetster uit. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog zag een emeritus-predikant vanwege de brandstofschaarste een heropleving van de kerkstoof in het verschiet liggen. Alleen de veranderde mode was volgens hem daarbij een beperkende factor: ‘Nu de centrale verwarming buiten werking gesteld wordt, zal men de vrouwen weer ter kerke zien tijgen met de sierlijk bewerkte kerkstoof, die met haar glimmend opgepoetst koper als curiositeit in de kast te pronk stond en die nu ineens weer tot gebruiksvoorwerp is gepromoveerd. Jammer alleen, dat onze vrouwen van dit meubel niet meer het volle profijt kunnen trekken, dat de langgerokte kerkgangsters van vroeger er uit hebben gehaald.’ 10 De uitgesproken verwachting kwam ook uit. Een voorbeeld uit het gedenkboek van de gereformeerde kerk van Wetsinge-Sauwerd: ‘De kerk moest het doen met tien brandstofbonnen. Kerkgangers die een warme stoof klaargezet wilden hebben, moesten daarvoor zelf een brandstofbon inleveren of iedere zondag een turf meenemen. Later was er helemaal geen brandstof meer. Evenals vroeger konden alleen van huis meegebrachte stoven nog voor warme voeten zorgen.’ 11 Toen na de bevrijding de brandstofschaarste oploste, verdween ook de stoof even gauw weer uit de kerk.
Interieur van de kerk van Hellum, omstreeks 1900. Links van het middenpad staat een aantal stoofjes. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De sacristie aan de noordzijde van de Martinikerk, tot in het begin van de vorige eeuw in gebruik als ‘vuur- en stovenhok’. De doorgang tussen kerk en sacristie was dichtgezet om brandgevaar tegen te gaan. F.H. Bachg, olieverf op doek, 1900-1920. Collectie Groninger Archieven (1536-3431).
20
Groen Toch maakt de persoonlijke verwarming in kerken recent weer een revival door. Als onderdeel van duurzaamheidsmaatregelen wordt steeds vaker gekozen voor het verwarmen van de individuele bezoeker, in plaats van het hele gebouw. In Bierum zijn bijvoorbeeld bij de laatste restauratie panelen onder de kerkbanken geplaatst, verwarmd met groene stroom.12 In zekere zin is daarmee de cirkel rond. Het tijdschrift De Amsterdammer (voorloper van de Groene Amsterdammer) schreef in 1913:
Fragment uit de beroepentelling van 1899.
‘De nieuwere wetenschap ruimt heel wat curiositeiten uit oude dagen op, en zoo staan dan zelfs de klassieke stovenzetsters in de protestantsche kerken op de nominatie om voor goed te worden afgeschaft, indien er maar hier en daar een kerkeraad gevonden wordt, modern genoeg, om de electriciteit in het bedehuis toegang te verleenen.’ De verslaggever verwees in het artikeltje naar een kerk in Neurenberg, waar de stoven elektrisch verwarmd werden: ‘Nu niet meer zooals vroeger het dampende kooltje, dat in combinatie met pepermunt en eau-de-cologne (uit een kristallen flesch met gouden dop) tot het bouquet van geuren der kerkruimte behoorde.’ Zoals dat vaak gaat met nieuwe techniek, wierp hij een blik op de toekomst vanuit oude en vertrouwde patronen. Dat voor verwarming een manuele inspanning nodig was, in het bijzonder van een vrouwenhand, was voor de schrijver nog een vanzelfsprekendheid: Eén druk thans op een knopje en in de nikkelen voetwarmer, die den groenaarden test verving, is de verwarming ontstoken, en de stovenzetster is... electricienne geworden.’ 13
De grote ‘wereldtentoonstelling’ van 1903 presenteerde Groningen als moderne stad, een centrum van techniek en de derde handelsstad van Nederland. Dit affiche legde daarentegen de nadruk op wat aan het verdwijnen was. Collectie Groninger Archieven (1986-6946).
Over de auteur Martin Hillenga (m.hillenga@gmail.com) studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, met als specialisatie volkskunde. Zijn interesse gaat uit onder meer uit naar ‘kleine geschiedenissen’, vooral wat betreft het dagelijks leven in het verleden.
21
Nieuwjaarswenschen In het gedicht ‘De Stovenzetster-Plaatsbewaarster’ legt W.J. Van Zeggelen zijn protagoniste de woorden ‘’t Meest voel ‹k mijn vriendschap leven / Bij kermis en nieuwjaar’ in de mond. De feestdagen rondom de jaarwisseling waren vroeger al de gelegenheid bij uitstek om iemand een extra fooi toe te stoppen, net zoals dat tegenwoordig nog gebeurt met bijvoorbeeld krantenbezorgers. Beoefenaars van marginale beroepen konden hun inkomen in de moeilijke en dure wintermaanden nog iets vergroten door voor een paar centen nieuwjaarswensen te verkopen. Deze gedrukte liedbladen lijken in de negentiende eeuw in opkomst te zijn bij verschillende beroepsgroepen, zoals lantaarnopstekers, porders (die ’s morgens mensen tegen betaling wekten) en straatveegsters. Van enkele stad-Groninger kerken bleven nieuwjaarswensen van stovenzetters bewaard, zoals deze van de Akerk met een stichtelijke boodschap voor 1907. Twee oudere rijmen van de stovenzetters van de Martinikerk zijn meer prozaïsch, met verwijzingen naar hun dienstverlening: ‘Gelijk de gloed van onze stoven, Den voet verwarmend, dringt naar boven: Dat zoo dit jaar, bij elke preek, De woorden U de borst ontgloeijen Die van de sprekers lippen vloeijen, En maken u het harte week.’
Nieuwjaarswens van de stovenzetters van de stadGroninger Akerk, 1907. Collectie Groninger Archieven (2329-8-1).
(1874) ‘Wij dienaars in Martinikerk Wij wenschen zegen op uw werk In ’t Jaar, waarin we U thans begroeten, De leeraar stichte uw hoofd en hart En schenke u kracht in vreugd en smart Wij blijven zorgen voor uw voeten.’ (1877)
Noten 1
2
Voor de materiële aspecten van stoven in Groninger kerken zie: Harry G.
8
Marita Mathijsen, ‘Het uitwendige schrijverschap. Jacob van Lennep als
de Olde, ‘Warm onder de voeten: stoven voor de Groninger dominee en
publieke figuur’, De negentiende eeuw 38 (2014) nr. 3, 133-143; J. van
zijn toehoorders’, Groninger Kerken 24 (2007) nr. 3, 72-76.
Lennep en J. ter Gouw, De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (Amsterdam 1867-1869) dl. II, 130-131.
Evert Westra, Kerk voor Jan Rap en zijn maat. Geschiedenis van de Nieuwe- of Noorderkerk te Groningen (Groningen 1983) 160.
9
Meindert Stokroos, Verwarmen en verlichten in de negentiende eeuw
3
Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 20 maart 1864.
(Zutphen 2001); C.A. van Swigchem, T. Brouwer en W. van Os, Een huis
4
Pieter R.D. Stokvis, ‘Het “Baedeker” beeld van Nederland van ca. 1840
voor het Woord. Het protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900 (’s-Gravenhage/Zeist 1984).
tot 1914’, Maatstaf 27 (1979) nr. 12, 21-28. Het gebruik kwam regionaal beperkt voor in Duitsland, vooral in het noorden. De voetstoof heette
10
‘Komen de stovenzetsters terug? Herinneringen van een emeritus’,
11
J.G. Bakker, Geschiedenis rondom een jubilerend kerkgebouw (1898-1998).
De Noord-Ooster, 16 november 1940.
daar Feuerkieke of kortweg Kieke. 5
Raadpleegplaag op www.volkstellingen.nl.
6
Opgenomen in: W.J. van Zeggelen, De dichtwerken (Rotterdam 1886) 205-206.
7
Kerkgebouw Gereformeerden Wetsinge-Sauwerd 100 jaar (z.p. 1998) 23. 12
Christiaan Velvis, ‘Duurzamer krijg je ze niet’, Groninger Kerken 38 (2021) nr. 2, 28-33.
‘Los en vast’, Nieuwsblad van het Noorden, 26 augustus 1922. 13
‘Stoofjes’, De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 8 juni 1913.
22
Column Een beetje verliefd Marieke van Schijndel
De aartsengel Gabriël kondigt Maria, geknield voor een bidstoel, de geboorte van Jezus aan. Gewelfschildering in de kerk van Garmerwolde. Foto Duncan Wijting.
23
Toen ik in 2010 directeur van Museum Catharijneconvent werd, was ik direct onder de indruk van het succesvolle project Feest! Weet wat je viert. Educator Anite Haverkamp had dit zo goed bedacht, dat ik het doodzonde vond dat alleen kinderen in de regio Utrecht via het laagdrempelige haakje van de feestdagen met elkaar in gesprek gingen over religie, identiteit en gemeenschap en leerden over het religieuze erfgoed dat ons land rijk is. Hoe goed en prachtig Feest! ook was gemaakt: wij kwamen er al snel achter dat basisscholen niet bereid waren om ver te reizen. Wanneer we alle kinderen van Nederland wilden bereiken, moesten we wel gaan samenwerken!
De drie wijzen uit het Oosten bezoeken met geschenken de geboortestal. Let op de ster van Bethlehem. Gewelfschildering in Garmerwolde. Foto Duncan Wijting.
24
Samenwerken zit in het DNA van Museum Catharijneconvent, dus wij vonden die voorwaarde op voorhand helemaal niet erg. En wij zagen al snel – naast vele praktische voordelen zoals het verkleinen van reisafstand – ook een inhoudelijke meerwaarde. Tenminste, wanneer we onze samenwerkingspartners zouden kiezen op onderscheidenheid, inhoudelijke gedrevenheid en intenties. Wanneer dat goed zit, ontstaat enthousiasme dat verder rijkt dan van te voren gedacht. Dan word je een beetje zakelijk verliefd op elkaar, en wanneer het in de basis klopt dan komt uit die verliefdheid ook een goed huwelijk voort.
Bij het schrijven van deze column naderen we de adventstijd. U leest deze column misschien wel bij de kerstboom. Het is verbazingwekkend te bedenken dat Nederlanders vaak niet weten dat kerst een feest is van de overgang van een oude orde naar een nieuwe, een feest van licht en hoop, een feest van de geboorte van een kindje dat – of je het nou leuk vindt of niet, gelovig bent of niet – de wereld zou veranderen. En dat de aankondiging van de geboorte van Jezus ook is opgetekend in de Koran. En is het erg dat mensen dat vaak niet weten? Ja, dat is heel erg. Want wanneer je niet weet wat je viert, dan heeft kerst weinig betekenis.
Museum Catharijneconvent heeft inmiddels een langjarige, liefdevolle relatie met de Stichting Oude Groninger Kerken. Of het nu gaat om de vier Groningse kerken in het Grootste Museum van Nederland, de inhoudelijke samenwerking rond het roerende erfgoed, of Feest!: het is steeds een genot om de gedreven collega’s uit Groningen te treffen. In de stichting hebben wij een partner gevonden die risico’s niet uit de weg gaat, die een geweldige toren in Garmerwolde inrichtte, die ons uitdaagt om over de grenzen te kijken van de eigen discipline en het eigen gelijk. En dat laatste doet Groninger Kerken zelf ook. Wij werken binnen Feest! inmiddels samen met negen organisaties – van het Openluchtmuseum Arnhem, tot aan het Tropenmuseum in Amsterdam, van het Limburgs Museum in Venlo tot aan Villa Zapakara in Paramaribo – en pre-corona bereikten we samen 190.000 kinderen in schoolverband en met hun families.
Ik wens u een betekenisvolle kerst toe en een gezegend 2022, waarbij ik van harte hoop dat wij allen over de grenzen van het eigen gelijk durven te kijken. Dat wij ruimte geven aan de rijkdom van religie in ons land. Dat wij ons blijvend laten inspireren door het religieus erfgoed. En wilt u dat al tijdens kerst: bezoek dan de kerstprogrammering of de tentoonstelling Maria Magdalena in Museum Catharijneconvent, of – uiteraard – een van de prachtkerken in Groningen.
Wij vormen met elkaar een crazy quilt. Dit is een term van professor Saras Sarasvathy. Zij is hoogleraar ondernemerschap aan Darden University in de Verenigde Staten. Zij onderzoek wat ondernemers succesvol maakt. Een van de succesfactoren is het op gevoel kiezen van bijzondere samenwerkingspartners, waarbij iedereen de ruimte krijgen. Dus niet een breiwerk waarin je jezelf kwijt raakt, maar een lappendeken aan kleurrijke organisaties en persoonlijkheden. De feest-locaties zijn geen dependances of franchisenemers. Op alle plekken ziet Feest! er anders uit. Onze partners laten hun eigenheid zien en dragen zo bij aan het collectief. En het zijn uiteindelijk de mensen Feest! maken. Zoals Inge Basteleur van Oude Groninger Kerken, die als pilot in the plane (nog een term van Sarasvathy) zorgt dat we nieuwe horizonnen verkennen.
Over de auteur Drs. Marieke van Schijndel MBA is sinds 2010 directeur van Museum Catharijneconvent. Na een studie theaterwetenschap aan de Universiteit Utrecht en bedrijfskunde in Canada werkte zij bij de HKU, als cultuurambtenaar bij OCW en was adjunctdirecteur van de voorloper van het Mondriaan Fonds. Ze heeft nevenfuncties bij het Restauratiefonds en Donatus. Foto Marco Sweering.
‘Best een beetje zonde van die Beeldenstorm’ Drie burgemeesters in de Schoolkerk Inge Basteleur
De ambtsketen van de kinderburgermeester, met op het medaillon de Sint-Maartenkerk zoals die afgebeeld staat op het 13e-eeuwse stadszegel van Groningen. Foto Sake Elzinga.
25
De ‘groenman’ in het middelste gewelf: half mens, half plant. Dergelijke figuren worden ook wel ‘fratskop’ genoemd. Ze herinneren de kerkgangers aan goed en kwaad, deugd en ondeugd. Foto Elmer Spaargaren.
Hoog bezoek in Garmerwolde: drie burgemeesters van Groningen bezochten de Schoolkerk. Burgemeester Koen Schuiling, kinderburgemeester Floor en loco-kinderburgemeester Milou. In februari 2020 opende hier de eerste Schoolkerk van Nederland, met een verticale tentoonstelling in de toren. Het is een plek waar leren over, met en door het kerkgebouw centraal staan, evenals dialoog. Het afgelopen voorjaar won het project een prestigieuze European Heritage Award / Europa Nostra Award in de categorie Educatie.
De kinderburgemeester is aangesteld door de gemeente Groningen om kinderen een stem te geven in de Groningse politiek en ze mee te laten denken en praten over wat zij belangrijk vinden. Garmerwolde maakt sinds de herindeling van 2019 ook deel uit van de gemeente. Het bezoek aan de Schoolkerk was een van de laatste activiteiten van Floor voor het einde van haar ambtstermijn. Inmiddels heeft ze de ambtsketen overgedragen aan haar opvolger. We gingen met de burgemeesters in gesprek om hun ervaring met deze bijzondere plek te delen. Eeuwenoud en splinternieuw Het bezoek begint in de kerk, waar zestiende-eeuwse gewelfschilderingen eeuwenoude verhalen vertellen. Er zijn fragmenten te zien uit het leven van Maria en Jezus, de scenes verbeelden onder meer gebeurtenissen rondom Kerst en Pasen. Maar je ontdekt er ook fantasiefiguren. In de kerk liggen VR-brillen klaar – splinternieuw. Ze werken als een verrekijker omdat ze de gewelfschilderingen dichterbij halen.
27
Floor: Ik vond die VR-bril heel cool, dat je alles van bovenaf kon bekijken. Je was aan het zweven en de tekeningen kon je heel groot zien. Er stond soms ook een tekst bij, dan zag je wat het was. Bijvoorbeeld de groenman. Vanaf de grond kun je de tekeningen ook wel zien, maar door die bril zie je het heel groot. Milou: Ja, dan zie je echt de neus. Schuiling: K nap hè, dat ze met een paar lijntjes, want hoeveel lijntjes zijn het nou, een heel mooie tekening gemaakt hebben. Al die prachtige fresco’s in de kerk hebben een interessant verhaal om over na te denken. Want hoe kan dat nou, dat ik dat in de ene kerk wel zie en in andere niet. En ik zie maar een stukje, die tekening moet ergens doorgelopen hebben. Dat heeft natuurlijk met de Beeldenstorm te maken. Dat heb je misschien weleens gehoord op school, maar nu kun je dat zíén. In Nederland is meer dan de helft van de mensen nietgelovig. Het is dus niet vanzelfsprekend dat kinderen van huis uit kennis meekrijgen van geloven of van religieuze
ontwikkelingen in de geschiedenis. Voor veel jongeren is de Beeldenstorm daarom een ingewikkeld onderwerp. F: Op school stelde iedereen heel veel vragen bij de les over de Beeldenstorm. Ze hadden het ook over een bespreking in de struiken omdat het niet mocht. Inge: Hagepreken! F: Ja! Iedereen zei ook wat zonde, en nu heb ik het in het echt gezien. En dan is het inderdaad best zonde van die Beeldenstorm. Maar nu weet ik ook een beetje hoe dat was, omdat je nog een beetje kan zien hoe de verf is weggegaan. Feest! In Oost en West Na de kennismaking in de kerk en het bekijken van de schilderingen is de toren aan de beurt. Daar is de interactieve tentoonstelling Feest! In Oost en West gerealiseerd. Moderne verbeeldingen van de belangrijkste feesten uit het christendom en de islam zijn samengebracht in het middeleeuwse monument. Zowel in de kerk als in de toren vind je dus verwijzingen naar feestdagen. Bovenin is een uitkijkpunt over het Groninger landschap.
Kinderburgemeester Floor bekijkt de gewelven van dichtbij door een Virtual Reality-bril. Hiermee zweef je als het ware boven in het gewelf, je ziet het gewelf in een 3D-foto. De VR-belevenis is gemaakt door het gespecialiseerde bedrijf Viemr uit Groningen. Bezoekers aan de kerk kunnen de bril gratis uitproberen. Foto Sake Elzinga.
De tentoonstelling is gemaakt voor de bovenbouw van de basisschool, maar ook volwassenen kunnen er iets leren. De onderwerpen die verbeeld en verteld worden, maken wat los bij bezoekers. Ze gaan er als vanzelf met elkaar over in gesprek. We vroegen aan de burgemeesters wat ze van hun bezoek aan de tentoonstelling vonden. In het gesprek worden er al snel verbindingen gelegd met hun eigen leven en de ontwikkelingen in de wereld van nu. F: Ik vind het heel goed dat jullie dit hier gemaakt hebben. M: Ik ook. Het was heel leuk, terwijl je ook veel leerde. En dan willen kinderen ook meer leren. F: Goed dat als kinderen uit je klas islamitisch zijn, dat die dan ook over een ander geloof leren, en dat jij ook over hun geloof leert. Het lijkt me nu wel interessant om over meer te weten over hoe al die feestdagen een klein beetje op elkaar lijken. In de toren word je begeleid door een audiotour waarin achtergrondinformatie over de feesten wordt gegeven. Het is een interactieve tentoonstelling, je mag dus ook op knopjes drukken en kleine spelletjes doen. F: Ik was het meest verrast door de tekst, wat ze zeiden. Ik wist wel van de feesten, maar nu ook nog bij elk feest een detail dat ik eerst nog niet kende. Bijvoorbeeld bij het Suikerfeest, dat moslims dan heel veel snoep eten. Ik dacht dat ze gewoon dan weer mochten eten, maar dan eten ze ook meteen heel veel dus. M: Ik wist wel dat moslims tijdens de Ramadan alleen als de zon onder is mogen eten, maar dat je dat zo lang volhoudt! Ik zou de hele dag trek hebben. F: Maar je mag wel water drinken toch? S: Nee, eigenlijk niet. Kennen jullie mensen die vasten? F: Nee, maar volgens mij vasten mensen omdat ze dan weer schoon zijn. M: En ook om mee te leven met mensen die geen eten hebben, hoe dat dan voelt. S: Ik leerde ook dat je tijdens de Ramadan nadenkt over hoe je een goed mens kunt zijn. Dat je even beseft: wat ik allemaal heb is niet zo heel erg gebruikelijk. Dat zien we nu ook op het journaal hè, dat er veel mensen uit hun land vluchten is heel actueel. M: Ja, we hebben eigenlijk wel geluk dat we hier wonen. Steeds minder kennis Nederlandse kinderen (en volwassenen) hebben, mede door secularisatie, steeds minder kennis van verschillende religies. Scholen zijn wel verplicht om hier in hun curriculum aandacht aan te besteden. Leerkrachten vinden het soms lastig om thema’s als religie, diversiteit en identiteit te behandelen in de klas. Het zijn gevoelige onderwerpen. Het programma in de Schoolkerk behandelt deze thema’s aan de hand van iets positiefs. Want ‘feest’ – dat is iets dat ieder mens op aarde kent.
S: Ik heb vroeger op school nooit echt geleerd over de Islam, en vind het heel goed dat dat nu meer gebeurt. Ik had een medewerker en die is islamitisch. Wij hadden ’s avonds een vergadering en ik schonk wat water in voor hem en voor mij. En dat schoof ‘ie zo terug. Toen zei ik: ‘Mag je ook geen water drinken als je vast? Dat wist ik niet.’ Dat verschilt ook wel een beetje, de een is wat strenger dan de ander. Er zijn zoveel mensen met een islamitische achtergrond en er zijn natuurlijk veel misverstanden over. M: Ik denk dat het wel gewoon goed is als mensen iets weten van religies. Als mensen vrienden of familie hebben met een bepaald geloof, dan is het wel goed als mensen dat weten zodat ze de ander ook begrijpen. Kennis over religies en elkaars gewoontes en tradities is dus nodig om met elkaar samen te kunnen leven. Niet uitgekeken Zijn er nog andere dingen die de burgemeesters opvielen tijdens hun bezoek aan de Schoolkerk? M: Dat het superleuk is en ook heel leerzaam. F: Ja heel leerzaam. M: En heel interessant. Dus ga er vooral naartoe! S: Komt allen! Iedereen moet dit gewoon zien. De hele regio. En dan mag je er zelf van vinden wat je ervan vindt, maar je moet het allemaal zien. En het erover hebben, zoals wij nu doen. De kerk van Garmerwolde, met de moderne tentoonstelling in de toren, het kerkhof en het omliggende landschap maken van deze plek een rijke leeromgeving. Dit geldt natuurlijk ook voor al die andere kerken in de provincie. Iedere kerk, ieder plek, ieder onderdeel heeft een eigen verhaal. Burgemeester Schuiling vat het mooi samen: ‘Ja, je raakt niet uitgekeken hè…’ De (permanente) tentoonstelling Feest! In Oost en West is ieder weekend te bezoeken. Kijk op www.schoolkerk.nl voor meer informatie.
Over de auteur Inge Basteleur is projectleider bij de Stichting Oude Groninger Kerken. Ze is verantwoordelijk voor alles wat met educatie voor verschillende leeftijden te maken heeft, zoals het ontwikkelen van lesmateriaal en -programma’s, de coördinatie van de Schoolkerk en het organiseren van activiteiten.
29
Het Suikerfeest is in de toren verbeeld als een roze kamer met heel veel snoep. De vloer is gemaakt van chocoladerepen waarop 'Eid Al-Fitr' staat, de Arabische naam van het feest. Ook op de lolly-lamp kun je dit lezen. De burgemeesters luisteren naar de audiotour waarin de vraag wordt gesteld: ‘Met wie zou jij je lekkers willen delen?’ Verwijzend naar de grote rol die naastenliefde speelt bij dit feest. Foto Sake Elzinga.
De burgemeesters bij het uitkijkpunt bovenin de Garmerwolder toren. Van links naar rechts: Koen Schuiling, Floor en Milou. Foto Sake Elzinga.
De ramenredders van Ballast & Bonekamp Tjitske Zuiderbaan
Bij glasatelier BSB in Winschoten leerden Irma Ballast en Rens Bonekamp elkaar kennen. Irma begon daar, toen het bedrijf nog in Groningen huisde, als stagiair en kreeg er een baan. Rens werd haar collega. Beiden werden verliefd op het eerste gezicht, op het vak van glazenier. Toen het aanbod van werk bij BSB terugliep, begonnen ze in 1987 als Ballast & Bonekamp een eigen atelier, in het souterrain van Turfsingel 3 in Groningen. Later kochten ze een deel van het pand en kreeg het atelier de bel-etage erbij. En daar zit het al nu al dertig jaar.
31
‘Wij zijn glazenier. We bewerken glas: glas in lood, gebrandschilderd of gezandstraald glas, gefusede ramen en glasappliqué. Het is ambachtelijk werk, maar ook artistiek en technisch. Bij restauratie, ruim twee derde van het werk, ligt de nadruk op de ambachtelijke kant. Vaak gaat het dan om glas in lood, dit heeft namelijk een beperkte houdbaarheid. Nu hebben we toevallig wat glasappliqué liggen om te restaureren, maar dat is uitzonderlijk. Deze vorm van glasbewerking is pas ontstaan in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De epoxylijm die men toen gebruikte, wordt hard, vergeelt of knapt. Die gebreken worden nu zo langzamerhand zichtbaar. De huidige siliconenepoxy is sterk en elastisch en volkomen onzichtbaar.’ Het is de favoriete techniek voor hun vrije werk, maar het meest houden Irma en Rens toch van de veelzijdigheid van hun vak. Een heikel punt is de continuering van het beroep in de toekomst. De glazeniers hebben gemerkt dat stagiaires over de jaren minder gemotiveerd werden, een uitzondering daargelaten, en minder ‘handvaardig’. ‘Een zorgelijke ontwikkeling.’
Irma Ballast en Rens Bonekamp in hun atelier aan de Turfsingel in Groningen. Foto Duncan Wijting.
Een heikel punt is de continuering van het beroep in de toekomst.
32
Brandschilderen in lagen Een van de eerste opdrachten van Ballast & Bonekamp was de restauratie van de ramen van de katholieke kerk op Ameland, een klus met veel brandschilderwerk, iets wat Irma bij de oude werkgever al regelmatig deed. ‘Om te brandschilderen meng je poeder van zwarte of donkerbruine metaaloxide (plus toevoegingen) tot een papje met bijvoorbeeld water, en hechtingsmiddelen als Arabisch gom of azijn. Met langharige penselen breng je contouren aan. Deze lijnschildering wordt in de oven ingebrand. Daarna kun je er een egale diffuse laag grisaille, verdunde brandschilderverf, over aanbrengen. Door dit na droging gedeeltelijk weg te halen, breng je schaduwen aan, en daarmee diepte. Hierna gaat het weer de oven in om in te branden op ongeveer 630 graden. Het metaaloxide versmelt daarbij permanent met het glas. Brandschilderen vereist een speciale techniek, want glas neemt niets op zoals doek of papier. Die moeilijkheid maakt het extra leuk om te doen.’ Bijbelkennis meegenomen Niet lang na de start van hun eigen bedrijf, werden Ballast en Bonekamp gevraagd om projecten voor de Stichting Oude Groninger Kerken te doen. ‘Werken in een kerk is bijzonder. Een van de leuke aspecten is de ontmoeting met vrijwilligers, die altijd aardig en belangstellend zijn. Om kerkramen te kunnen restaureren, moet je historisch geïnteresseerd zijn en is enige Bijbelkennis handig. Religieus hoef je er niet per se voor te zijn, maar het is toch anders om in een kerk te werken dan in een woonhuis. Vaak zijn kerkramen in slechte staat, je bent ze aan het redden en dat geeft een goed gevoel. Je werkt aan het behoud voor de toekomst. Ook andere ramen verdienen het om behouden te worden, zoals die in de Statenzaal van het Provinciehuis. Die zijn zo mooi!’ Nieuwe geschiedenis Waar de restauratieprojecten veelal beperkt blijven tot de drie noordelijke provincies, krijgen Ballast & Bonekamp particuliere ontwerpopdrachten van over het hele land. In die privé-ontwerpen hanteren ze een eigen stijl, waarmee ze zich onderscheiden. Voor restauratiewerk gelden richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Glazeniers, die een kwaliteitscode hanteert. ‘Als de opvattingen over monumentenzorg veranderen, moeten alle ateliers volgen. De algemeen geldende opvatting is zo veel mogelijk behouden en beschermen. Daar kun je een beetje mee schuiven. Om een stuk gebroken glas te behouden, moet je het lijmen. Dat is niet altijd de beste oplossing, dus soms vervang je het glas.’ Ze komen weleens slechte restauraties uit het verleden tegen. ‘Vervangen we die, of beschouwen we ze als onderdeel van de geschiedenis? Iets wat nu relatief nieuw is, bijvoorbeeld uit de jaren zeventig, maar wat wij lelijk vinden, is over dertig jaar oud, en wellicht interessant. Wij voegen uiteindelijk ook geschiedenis toe. De beslissing hierover laten we vaak over aan de opdrachtgever, tenzij we het er echt niet mee eens zijn. Aan gepruts aan de ramen werken wij niet mee, daarvoor zijn we te veel vakman. Bovendien komt onze naam eronder.’
33
Aan het werk met de neogotische glas-in-loodramen van de katholieke Sint-Jacobus de Meerderekerk (1861) van Uithuizen. De 24 ramen, met in totaal 277 glaspanelen, worden door Ballast & Bonekamp momenteel gerestaureerd. Deze omvangrijke klus zal tot eind 2022 duren. Foto’s Duncan Wijting.
34
Het gerestaureerde raam in de oostgevel van de kerk van Losdorp, met een voorstelling van ‘De Zaaier’ (Mattheüs 13 : 1-9, 18-23). Foto Duncan Wijting.
35
De ramen uit Losdorp werden In het atelier van Ballast en Bonekamp gedemonteerd, waar nodig is een beschadigd en niet te herstellen ruitje vervangen. Na het opnieuw in lood zetten, konden de ramen ten slotte weer richting de kerk. Eigen foto’s.
Brekende soldeerpunten en poederende kalk Een van de kerken waarvan Ballast & Bonekamp de glas-inloodramen restaureerden, is die van Losdorp. Ter plekke maakte Rens een opname van de staat van de ramen en een inschatting van de hoeveelheid en het soort werk dat nodig was. ‘Het lood was zwak, de ramen dreigden eruit te vallen. We hebben ze in fases verwijderd, paneel voor paneel, soms in stukken. Dat was best lastig, want ze waren zestig centimeter hoog en dubbel zo breed. We plakten er een soort lichte kleeffolie op om ze bij elkaar te houden. De ijzeren onderdelen waren gaan roesten en uitzetten, waardoor veel schade was ontstaan. Dit ijzer vervingen we door messing, dat roest niet en zet niet uit. De panelen hebben we in het atelier schoongemaakt, uit elkaar gehaald, en alles wat gebroken was gelijmd en vervangen. Vervolgens opnieuw in loodprofielen gevat en verstevigd en de H-profielen aan een kant ingekit. Vroeger werd gekit met kalk en lijnolie.
Die kalk verpoedert, waardoor er beweging in komt en de soldeerpunten kunnen breken. Dan raakt het raam in verval. Vanaf de jaren vijftig heerste er een andere opvatting, alles moest superstevig en hard zijn. Daar ondervinden wij nu de gevolgen van, je krijgt de ramen soms moeilijk uit elkaar zonder ze te beschadigen.’
Over de auteur Tjitske Zuiderbaan (tekstjes@outlook.com) was tot haar pensionering in juli 2021 werkzaam op het bureau van de Stichting Oude Groninger Kerken. Ze blijft bijdragen schrijven voor Groninger Kerken, in het bijzonder interviews en human interest-artikelen.
Behoud voorop Voor Irma en Rens draait hun werk om het glas, de voorstelling, het verhaal, de decoratie. Het lood is een noodzakelijk iets, een grafisch kader. ‘Het gaat maar vijftig tot honderd jaar mee. Dan moet je het vervangen, maar het beeld blijft hetzelfde. Er zijn stromingen in de restauratie die vinden dat je zo zuinig mogelijk moet zijn op het lood. Daar denken wij wat genuanceerder over. Restaureren doen we juist voor het behoud.’
Moderniteit in Losdorp Wat het project in Losdorp zo bijzonder maakte was de afwijkende stijl van de ramen met de duidelijke Ploeginvloeden en kleurrijke details. Maar ook dat ze zijn vervaardigd door H.J. Hoving Groninger Glasindustrie, naar een ontwerp van J.A. Thunack. ‘Aan de stijl kun je aflezen dat er in die tijd hier veel creatieve reuring was. Ter vergelijking: de ramen van de kerk in Uithuizen die we onder handen hebben, zijn echt neogotisch. Die stijl heeft lang de boventoon gevoerd. Van de stijl van de schilderingen van Losdorp zijn er veel minder. Dat de kerkenraad van zo’n klein dorp destijds heeft besloten tot zoiets moderns, is al bijzonder op zich.’ In de oorlog zijn de kerkramen bij een bominslag vlakbij de kerk uit hun sponningen geblazen. Dorpsbewoners zochten de scherven bij elkaar. Dat de ramen zijn hersteld en teruggeplaatst, hebben Rens en Irma niet kunnen ontdekken. Wel waren ze extreem los gezet. ‘Dat hebben we moeten veranderen, omdat dit de houdbaarheid beïnvloedt. Ze zijn vier centimeter smaller geworden.’
Kerken vanuit de verte Redmer Alma
Occa Johanna Ripperda (1619-1686) eindigde haar leven in het verre Stockholm. In de laatste jaren van haar opmerkelijke leven greep zij regelmatig terug op herinneringen aan de kerken in haar geboorteprovincie.
Het koninklijk paleis Tre Kronor in Stockholm, waar Occa Johanna Ripperda in 1686 als opperhofmeesteres stierf. Govert Dircksx Camphuysen, olieverf op doek, 1661. Collectie Stadsmuseet, Stockholm.
37
Op 23 september 1686 overlijdt Occa Johanna Ripperda, 69 jaar oud, in het koninklijk paleis te Stockholm. Daags daarna meldt de Zweedse koningin-weduwe Hedwig Eleonora het overlijden van haar opperhofmeesteres in vier persoonlijke brieven aan Occa’s kinderen in Berlijn, Leer, Middelstewehr en Stettin: De Heer heeft Occa Johanna Ripperda, weduwe gravin Steinbock, tot Farmesum enz., ’s ochtends om vijf uur na langdurig doorstane levenszwakheid door een zachte en zalige dood uit deze vergankelijkheid opgeëist en haar ziel naar Zijn hemelse vreugderijk overgebracht. Omstandig condoleert de koningin de kinderen en wenst hun troost en kracht bij het verwerken van het verlies. Occa zal bij haar in elk geval in onvergetelijke herinnering blijven, vanwege de tot haar genoegen verrichte lange, trouwe en zorgvuldige dienst en opwachting, die de koningin graag langer genoten zou hebben. Zij had gewenst dat God haar levenstijd nog wat had verlengd.1 Vijftien jaar lang had Occa Ripperda de hoogste functie aan het hof van de koningin-weduwe vervuld en duidelijk naar voldoening van haar werkgeefster. Het was een afsluiting van een unieke carrière en een bijzonder leven voor een
zeventiende-eeuwse vrouw uit de Groninger Ommelanden. Na het overlijden van haar eerste man, de Oost-Friese Enno Adam von In- und Kniphausen, had zij in 1655 haar vaderland definitief verlaten. De laatste dertig jaar van haar leven verbleef zij in Voorpommeren, Denemarken en Zweden. In 1656 hertrouwde zij de Zweedse graaf Erik Stenbock, die drie jaar later voor Kopenhagen sneuvelde. Als gravin Stenbock behoorde zij tot de hoge Zweedse adel en mede daardoor werd zij in 1671 tot opperhofmeesteres benoemd. Al enige jaren had Occa Ripperda met haar gezondheid gesukkeld, waarover zij in de brieven aan haar kinderen regelmatig bericht. In 1682 schrijft ze haar zoon dat ze zijn brief wel eerder had willen beantwoorden, maar dat de dokters haar dat hadden verboden vanwege benauwdheid die haar de adem beneemt.2 In 1685 en 1686 bedraagt de rekening voor medicijnen alleen al maar liefst 327 koperdaler.3 Daarnaast probeert ze haar gezondheid te bevorderen door zelfmedicatie. Zo vraagt ze in een brief aan haar zoon om chocolade te sturen omdat haar voorraad op is. ‘Ik vind grote kracht voor oude mensen in chocola, kweeperen en muskaatnoten’.4
De grafkist van Occa Johanna Ripperda (1619-1686) in de kerk van het Oost-Friese Jennelt. Foto Redmer Alma.
Het heerlijkheidswapen Farmsum op de preekstoel te Hellum: gevierendeeld Rengers-Farmsum met hartschild Tuwinga (1759). Foto Redmer Alma
Opzetstuk van een koorbank in de kerk te Hellum met de wapens Ripperda en Rengers. Foto Redmer Alma.
De begrafenis Zo stierf Occa Ripperda ver van Farmsum, waar zij in 1619 het levenslicht zag, en ver van haar kinderen. Het kostte enige tijd voordat de koninklijke rouwbrieven hun bestemming bereikten. Pas drie weken later kon zoon Dodo von In- und Kniphausen, op dat moment kamerpresident van de keurvorst van Brandenburg in Berlijn, de condoléance beantwoorden.5 In de tussentijd ontfermde de keurvorstelijke resident te Stockholm zich over Occa’s goederen.6 Geen van de kinderen kon op korte termijn de verre reis ondernemen. Terwijl de koninklijke rouwbrieven onderweg waren, werd de voorlopige bijzetting geregeld. Occa werd overluid in alle kerken van Stockholm. Zij bekleedde immers de hoogste functie aan het hof van de koningin-weduwe. Zestien koninklijke dienaren brachten haar lichaam van het paleis naar Riddarholmskyrkan, de kerk bestemd voor hoogadellijke begrafenissen. Daar werd zij gelegd op een met zwart fluweel beklede baar onder een zwarte doek. Enkele weken later volgde de provisorische bijzetting in de Grote of Sint-Nicolaaskerk.7 De plechtige begrafenis liet nog lang op zich wachten. Occa had in haar testament haar laatste wens nauwkeurig in een codicil vastgelegd: zij beviel haar stoffelijke overschot aan de koningin aan, met het verzoek dit vanuit Stockholm over water naar Greetsiel in Oost-Friesland te laten brengen, zodat het door haar kinderen in de grafkelder te Jennelt bijgezet kon worden naast haar eerste man, Enno Adam von In- und Knyphausen.8 Het was voor de kinderen niet eenvoudig om zich over hun overleden moeder in het verre Stockholm te bekommeren. Occa’s zoon Dodo had geen mogelijkheid om zich te onttrekken aan zijn verplichtingen in Berlijn. Uiteindelijk nam dochter Eva Sophia de taak op zich en vertrok in juni 1687 naar Stockholm. Het wachten was vooral op het gereedkomen van de grafkist. Op 23 juni 1687 kreeg de messingsmid
Hans Wolffmuth 800 koperdaler uitbetaald voor de vervaardiging van de ‘lykkysta’ voor de gravin Stenbock. Op 25 september 1687, tien maanden na haar dood, vond de plechtige begrafenis plaats, alles op kosten van de koningin, die daarvoor in totaal bijna 3000 koperdaler betaalde.9 Bij de begrafenis werd een lijkpredikatie voorgelezen in het Zweeds. Zoals gebruikelijk bestond die uit een preek en ‘personalia’. Dat onderdeel bestond uit een kwartierstaat van de overledene en een levensbeschrijving. De preek zelf is niet overgeleverd, de personalia kennen we dankzij een Duits afschrift van de hand van Eva Sophia. Het grootste gedeelte daarvan was gewijd aan de kwartierstaat van Occa, die tot en met haar zestien betovergrootouders wordt opgesomd, allen met namen, titels, heerlijkheden en functies.10 Voorbereiden op de dood Occa Ripperda zag haar einde al geruime tijd aankomen. Een maand tevoren stelde zij voor haar kinderen een uitgebreid overzicht op van alles wat zij nog bij diverse personen en instanties te goed had en welke schulden zij daarvoor had moeten maken.11 Met een andere voorbereiding op haar overlijden begon ze al jaren eerder. Nadat ze in 1671 in dienst was getreden als opperhofmeesteres, was het noodzakelijk om relevante genealogische en heraldische informatie in kaart te brengen. Dat was een bezigheid waarmee vrouwen zich destijds weinig onledig hielden. Ook Occa lijkt zich er eerder weinig om bekommerd te hebben. Het was in haar Zweedse isolement niet eenvoudig om de benodigde informatie te verzamelen. Voor de familie Von In- und Knyphausen kon ze terugvallen op haar kinderen en verwanten van haar eerste man, maar voor haar eigen voorgeslacht en wapens moest ze putten uit haar Groninger herinneringen. Van haar eigen familie leefde alleen nog haar jonge neefje Hero Maurits, met wie de verhoudingen door langdurige processen niet
39
De wapens Ripperda en Rengers op het orgel te Hellum (1661). Foto Redmer Alma.
Zegel van Hero Maurits Ripperda, 1674: gevierendeeld Ripperda-Van Isselmuden en hartschild Farmsum. Foto Redmer Alma.
Zegel van Anna Margaretha Rengers: gevierendeeld Rengers en Van Ittersum, met hartschild Menolda. Foto Redmer Alma.
optimaal waren. Haar broer Joachim Ripperda was al in 1661 overleden en haar moeder in 1663. Over de genealogische en heraldische vragen schrijft ze vooral met haar zoon Dodo. In 1674 bedankt ze hem voor de toezending van enkele genealogieën, waarmee hij haar een grote dienst heeft bewezen. Als hij een en ander eens op perkament wil laten schilderen, zou het haar zeer lief zijn, maar hij moet daar dan ook nog een toelichting aan toevoegen, hoe de personen geheten hebben en welke functies zij hebben bekleed. Als zij komt te sterven, moet alles zich wijdlopig vertonen, want men is er in Zweden gruwelijk punctueel op.12 Genealogie en heraldiek boden mede ingrediënten om de hiërarchie aan het hof te bepalen. Een begrafenis was verder een belangrijke gelegenheid om de positie van een familie te presenteren; voor de carrière van de overledene niet meer van belang, maar wel voor eventuele (klein)kinderen. Occa’s correspondentie over genealogische en heraldische vragen is om twee redenen interessant voor de Groninger geschiedenis. In de eerste plaats omdat zij enige herinneringen aan kerken uit haar jonge jaren deelt en nieuwe gegevens verschaft. Minstens zo interessant is de wijze waarop zij omgaat met genealogische gegevens en overlevering. Zij schrijft regelmatig over kwesties als adeldom, status, titels, adelsverlening en eer, zaken die ook een achtergrond bieden om zeventiende-eeuwse grafmonumenten in Occa’s geboorteland te interpreteren. De heerlijkheid Farmsum De oudst bekende afbeelding van het heerlijkheidswapen van Farmsum vinden we op een zegel van Occa’s tantezegger Hero Maurits Ripperda (1650-1681) van 10 oktober 1674.13 Op 30 december van hetzelfde jaar schrijft Occa aan haar zoon Dodo dat haar moeder destijds het wapen van Farmsum op haar koets had laten zetten. Zij beschrijft het als gevieren-
40
deeld, met kruislings tegenover elkaar een ruiter te paard (Ripperda) en in de andere velden het Farmsumer wapen, bestaande uit drie rozen, drie jachthorens en drie sabels. Zij heeft het daarvan laten naschilderen om het ter beschikking te hebben. Occa zou graag meer over dat wapen willen weten.14 Occa’s moeder Anna Margaretha Rengers overleed al in 1663 en de brief toont dus aan dat het Farmsumer wapen al vóór dat jaar in gebruik was geweest. In dezelfde brief schrijft zij aan Dodo dat zij graag wil weten wie voor het koor in Farmsum begraven liggen, waarschijnlijk om daarmee de genealogische gegevens aan te vullen.15 Zij zal daarbij onder andere gedoeld hebben op de drie Ripperdazerken uit de periode 1474-1504, die bij de opgravingen in 2012 tevoorschijn kwamen. De overige grafstenen liggen nog onder de koorvloer verborgen. Interessant is ook een andere herinnering van een oude legende. Haar moeder placht steeds te zeggen dat het oude Farmsum in de Dollard was ondergegaan en ze zou wel willen weten of dat waar is. Oude boeren konden haar ooit een weg tonen, die bij laag water van Oterdum naar het oude Farmsum gelopen zou hebben.16 De legende is ook uit andere bronnen bekend.17 Herinneringen aan de kerk te Hellum Ook de heerlijkheid Hellum moet een wapen gehad hebben, weten we dankzij een brief van Occa. Zij schrijft in 1674 dat zij zich herinnert het als klein meisje gezien te hebben, in hout gesneden op een oude kerkbank vlak vóór of op het koor in de kerk van Hellum. Het was een gevierendeeld wapen Rengers-Hellum en het Helmster wapen bestond uit een helm.18 Het was dus een sprekend wapen, dat de klank van de naam ‘Hellum’ verbeeldde. Een kerkbank met dat wapen is niet uit andere bron bekend. Occa’s grootvader Edzard Rengers overleed in 1626, toen zij zelf zeven jaar was, en haar grootmoeder vier jaar later. De kerkbank is wellicht daarna vervangen, want in de kerk van Hellum bleef nog het opzetstuk van een kerkbank bewaard met de wapens Ripperda-Rengers. Het zal gemaakt zijn door haar ouders of, als het na 1633 gemaakt is, door haar moeder Anna Margaretha Rengers. In die jaren hebben zij vele sporen nagelaten: de klok uit 1620 (in 1872 hergoten), het orgel uit 1661 en de avondmaalsbeker uit 1663.19 Blijkbaar vervingen zij ook de oude kerkbanken. We weten inderdaad dat in Hellum een kerkbank gestaan moet hebben met het wapen van de familie Menolda, doorsneden van blauw en goud, met een helm en dekkleden in dezelfde kleuren. Een tekening daarvan, mogelijk van rond 1640, bleef bewaard.20 Dat wapen was blijkbaar gedekt door een helm. Occa’s moeder voerde op haar zegel een gevierendeeld wapen Rengers-Van Ittersum van haar beide ouders met het doorsneden wapen Menolda als hartschild.21 Het is de vraag hoe letterlijk we de vijftig jaar later opgetekende observatie van een niet heraldisch onderlegd klein meisje (‘kleen Matgien’) moeten nemen, maar ze beschrijft het gevierendeelde wapen Rengers-Hellum wel nauwkeurig en dat wekt een betrouwbare indruk. Of heeft ze toch de beelden verward? Is haar van het tamelijk nietszeggende gedeelde wapen Menolda enkel de helm erboven bijgebleven en heeft ze vanwege de klankverwantschap zelf geconcludeerd dat die het wapen van Hellum was?
Voorouderlijke kwartieren Occa’s brieven geven een boeiend inzicht in de wijze van omgang met adeldom. Interessant genoeg zijn er de nodige parallellen met de adellijke representatie in Groninger kerken. Voorouderlijke kwartieren maakten vanouds een belangrijk deel uit van de identiteit van de adellijke overledene. Bij verschillende gelegenheden werd dat aan de toeschouwers en toehoorders getoond. Wij zijn geneigd die presentatie te zien – en te gebruiken – als genealogische en heraldische informatie. Als men de gebruikelijke volgorde van de wapens en familienamen op rouwborden en grafzerken kan interpreteren, komt daar in veel gevallen inderdaad een keurige kwartierstaat van de overledene uit voort. Die gegevens vonden hun weg naar genealogieën en vormen een belangrijke bron. Naarmate de tijd vorderde, groeide het aantal weergeven kwartieren. In Groninger kerken vinden we voorbeelden van uitgebreide overzichten van acht, zestien of 32 kwartieren. De onbetwiste kampioen is een wapenbord van Lammert Schotto Rengers van Farmsum en Ambrosia Elisabeth Bentinck, beiden overleden in 1779, in de kerk van Farmsum met maar liefst 128 kwartierwapens. Ook in Nederlandse context is dat een zeldzaam hoog aantal. Omdat die indrukwekkende kwartierstaten nuttige informatie opleveren, willen we nog wel eens over het hoofd zien dat ze natuurlijk niet gemaakt zijn voor het gebruik door de huidige onderzoekers. Ze zijn bedoeld om te laten zien uit wat voor families de overledene voort was gekomen. Het ging niet om die voorouders in de eeuwen daarvóór, maar om de positie van degene onder de grafzerk. In de zeventiende en achttiende eeuw gebeurde dat door complete kwartierstaten, dat wil zeggen alle acht grootouders, zestien overgrootouders enzovoorts, en niet langer een selectie van verwante familiewapens. Men zag zich in toenemende mate als het product van afstamming van alle voorouders. De kwartieren op grafstenen of andere monumenten wijken regelmatig af van wat historische bronnen opleveren. Dat wordt meestal als bewuste verfraaiing geïnterpreteerd. In een aantal gevallen is inderdaad duidelijk dat er wat weg- of opgepoetst is. Het is makkelijk om iedere opwaardering van de kwartierstaat te zien als dikdoenerij, maar er zijn allerlei gradaties van opsmuk. In veel gevallen was juiste informatie niet voorhanden of zijn de beschikbare bronnen verkeerd geïnterpreteerd. Echt schaamteloze pretentie is vrij zeldzaam, zeker wanneer het controleerbare familierelaties betrof, maar het wegpoetsen van oneffenheden in het voorgeslacht komt vaker voor. Een bastaardafstamming Occa Ripperda had in haar voorouders, aan de zijden van beide ouders, een paar gaten op te vullen. Haar overgrootmoeder Margaretha van Wisch was een bastaarddochter van Joachim van Wisch (ca. 1500-1541). Diens hoogadellijke afstamming kon de eenvoudige komaf van Margaretha’s moeder niet verbloemen. Op de grafzerk van Hero Maurits Ripperda uit 1633 in de kerk van Farmsum is dat opgelost door op de plaats van de moeder van Margaretha van Wisch het wapen Van Munster te plaatsen, ontleend aan een betovergrootmoeder Anna van Munster. Op die manier was de
41
Het ging niet om die voorouders in de eeuwen daarvóór, maar om de positie van degene onder de grafzerk.
Rouwbord voor Hero Maurits Ripperda († 1681), afkomstig uit de kerk van Farmsum. Foto Fries Museum.
42
kwartierstaat in zoverre ‘echt’, dat Hero Maurits inderdaad alle afgebeelde geslachten tot zijn voorouders kon rekenen. Een halve eeuw later wordt de niet-adellijke moeder verder gepromoveerd. Op het rouwbord van Hero Maurits jr. uit 1681 in Farmsum is het kwartier ‘Van Munster’ vervangen door het wapen van het aanzienlijke geslacht De Merode. In de kwartierstaat die bij de begrafenis van Occa Ripperda werd voorgelezen, staan als haar betovergrootouders vermeld: ‘Joachim von der Wiss, Graff zu Styrum’ en ‘Lovise von Merode, auß dem Hause Petersen’. Joachim van Wisch liet geen wettige kinderen na en daarom was zijn zuster Irmgard erfgenaam. Haar twee echtgenoten stamden uit de geslachten De Merode en Van Limburg Stirum. De namen en wapens van deze hoogadellijke geslachten vonden hun weg naar de kwartierstaten Ripperda. Wie deze kunstgreep heeft bedacht – wellicht Occa’s broer Joachim? – is onzeker. Een mésalliance Van moederszijde was er ook een probleem voor Occa: haar grootvader, Edzard Rengers van Hellum, was een zoon
van Frans Rengers, die met zijn Westfaalse dienstmeisje getrouwd was. Haar missende adellijke kwartieren werden vervangen door die van Frans’ moeder, Jutte ten Water. Die truc, het overslaan van een generatie, wordt vaker toegepast in kwartierstaten en dat geeft aan dat men vaak probeert om gaten op te vullen met voorouders van wie men daadwerkelijk afstamde, zij het via een andere lijn. Dat werkte natuurlijk alleen als de relatie zo ver in het verleden lag dat de aanpassing niet te veel in het oog sprong. Was er sprake van een recente mésalliance, dan was het eenvoudiger om gewoon het aantal kwartierwapens te verkleinen. De grafzerk van Occa’s grootouders Edzard Rengers en Anna van Ittersum is halverwege de vorige eeuw in fragmenten teruggevonden (en helaas niet bewaard). Volgens een beschrijving vertoonde die het wapen Rengers van Edzard en de beide wapens Van Ittersum-Mulert van Anna’s ouders.22 Edzards moederlijke wapen bleef dus gewoon achterwege. Ook de prachtige grafzerk van Occa’s moeder in de Helmster kerk heeft vermoedelijk om die reden een bescheiden kwartierstaat met enkel de ouderlijke wapens Rengers-Van Ittersum.
Grafzerk van Hero Maurits Ripperda († 1633) te Farmsum. Links de vaderlijke kwartieren Ripperda, Wisch, Hackfort en ‘Munster’. Foto Redmer Alma
43
Toen in 1681 Occa’s tantezegger, Hero Maurits Ripperda, overleed, lag het niet-adellijke huwelijk van Frans Rengers (ca. 1512-1568) al zo ver terug dat op het rouwbord met 32 kwartieren van de laatste heer Ripperda van Farmsum aan het dienstmeisje de kwartieren Ten Water-Van den Rutenberg konden worden toegeschreven, zonder dat iemand argwaan had. Die wapenkwartierstaat is overigens een rommeltje en lijkt zonder nauwkeurige kennis van zaken opgesteld zijn. Of de opdrachtgever zich van de opgewaardeerde voorouders bewust was, is dus de vraag. We hoeven er niet aan te twijfelen dat Occa, die vijf jaar later stierf, wel degelijk wist dat haar overgrootmoeder niet voldeed aan de eisen van een onberispelijke adellijke kwartierstaat. Haar voorouders werden bij de voorgelezen lijkpredikatie tot aan de vijfde generatie met naam en toenaam opgesomd. Haar overgrootouders, Frans Rengers en zijn vrouw, werden gewoon overgeslagen. In hun plaats werden haar betovergrootouders opgezworen: ‘H. Johan von Rengers, H. zu Dam, Helm, Schilwolde undt Siddebühren’ en ‘Fr. Anna ten Water, vom Hause Arenhorst’, die eigenlijk Jutte ten Water heette.
Grafzerk van Anna Margaretha Rengers († 1663) in de kerk te Hellum. Foto Redmer Alma.
Zweden en Groningen Aan het Zweedse hof waren de eisen voor het opzweren van een kwartierstaat hoger dan in Occa’s geboorteprovincie. Dat wil nog niet zeggen dat de resultaten naar onze huidige maatstaven betrouwbaar zijn. In Groninger kwartierstaten werden dezelfde cosmetische reparaties aan het voorgeslacht verricht. De hogere eisen in Occa’s laatste woonomgeving bestonden er vooral uit dat de voorouders uitgebreider werden beschreven, maar de juistheid hoefde niet bewezen of onderbouwd te worden. Het belangrijkste was dat afwijkingen van wat nog nabij in de herinnering lag, vermeden werden en dat de uiteindelijke kwartierstaat in overeenstemming was met de status van de overledene. In dat opzicht is er weinig verschil tussen het strenge Zweden en het enkel door sociale controle geregeerde Ommelanden.
Rouwbord van Frans Rengers in de kerk te Hellum (1568). Foto archief SOGK.
44
De andere Gouden Eeuw Over Occa Johanna Ripperda (16191686) was lange tijd maar weinig bekend. Archiefonderzoek en de herontdekking van haar grafkist en kookboek hebben deze fascinerende vrouw nieuw leven ingeblazen. Volgend jaar worden rond haar exposities en evenementen georganiseerd, onder andere een tentoonstelling op Borg Nienoord en culinaire activiteiten. De Gouden Eeuw lijkt vaak een aangelegenheid van Hollandse burgers, terwijl de rol van de plattelandsadel, zijn leven, cultuur en eten onderbelicht blijven. Aan de hand van het leven van Occa Ripperda kunnen allerlei aspecten van de Gouden Eeuw onder de aandacht gebracht worden. Zie ook www.occaripperda.nl.
Over de auteur Redmer Alma (mail@redmeralma.nl) studeerde wiskunde en geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, is archivaris van Stichting Twickel en bereidt een proefschrift voor over de Ommelander adel in de late middeleeuwen.
Noten 1
Niedersächsisches Landesarchiv - Abteilung Aurich (hierna: St.A.
14
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol. 34r: ‘Ich habe in Pomeren dasz
Aurich), Dep. 4 III g, inv.nr. 7, fol. 27r; Munster, LWL-Archivamt, H.A.
Wapen von Farmzum, so meine Fraw Mutter auf meine Carete haet
Stapel. inv.nr. 548, d.d. 24 nov. 1686.
lassen setzen, lassen abmahlen. Selbiges ist in 4 Felder getheylet.
2
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol. 7r, d.d. 14 juni 1682.
Da sitzen kreutsweisz uber eins der Reuter zu Pferde [Ripperda], und
3
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 7, fol. 59v.
in die ander beyden sitzet dasz Farmsummer, bestehende in 3 Rosen
4
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 7, fol. 86r.
3 Horns als Jegerhorn, und 3 Sebels. Ich mochte gerne wissen, ob man
5
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 7, fol. 25r-26r, d.d. 14 dec. 1686.
6
Munster, LWL-Archivamt, H.A. Stapel, inv.nr. 548, d.d. 27 nov. 1686.
15
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol. 34v.
7
Stockholm, Slottarkivet, Hofstatsräkenskaper Änkedrottning Hedvig
16
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol. 34v.
Eleonora, Nr. 56 (1686) , S. 64, 513-519.
17
Zie: Otto Knottnerus, Natte voeten, vette klei. Oostelijk Fivelingo
8
10
en het water (Bedum 2008).
St.A. Aurich, Dep. 4 I a, inv.nr. 7, fol. 12r; ibidem, Dep. 4, III g, inv.nr. 7, fol. 114r..
9
einige Nachricht von dises Wapen weysz.’
18
ein Helm oder Casquet ist [sic], auch so creutsweysz mit Rengers Wapen
zu Jennelt', Emder Jahrbuch 99 (2019) 97-121.
gesetzet. Dasz weysz ich mich zu erinderen, als ich ein kleen Mätgien
Stockholm, Riksarkivet, Stenbock-samlingar, Stenbockska familjepapper,
waer, dasz ich dises zu Helm in die Kirche habe gesehen, welches gaer
inv.nr. E 5658; Dep. 4, III g 7, Fol. 262v.
aldt waer, und esz stant auch auszgehowen in Holtz fur eine Banck,
11
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 7, fol. 4r-5v.
12
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol, 26r, d.d. 1 april 1674: ‘den wenn ich
decehte [= dicht] fur oder in dasz Chor.’ 19
A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden (Assen/Amsterdam 1977), nrs. 1923, 1925 en 1929.
hier solte starben, so musz solches alles weytleufftig hervor kommen, 13
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol. 34r-34v: ‘Dasz Helmster Wapen ist
Zie verder: Redmer Alma, 'Die Särge und Toten in der Gruft der Kirche
den sie seint grewlich punctuel damit hier in Sveden’.
20
Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden, nr. 347.
St.A. Aurich, Dep. 4 III g, inv.nr. 6, fol. 88v.
21
St.A. Aurich, Dep. 4 III f, inv.nr. 1, d.d. 25 januari 1659.
22
Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden, nr. 1931.
ISSN 0169-3719
Groninger Kerken Jaargang 38, aflevering 4 – december 2021 Groninger Kerken is een uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken. Donateurs die jaarlijks minimaal € 25 betalen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u donateur worden? Neem dan contact met ons op of raadpleeg de website.
Beschermheer van de stichting mr.drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen Kernredactie drs. R.H. Alma R. Compaan dr. C.P.J. van der Ploeg drs. P. Wageman
Redactieraad dr. C.P.J. van der Ploeg, voorzitter drs. M. Hillenga, secretaris drs. R.H. Alma drs. A. van Deijk dr. A.J.M. Irving dr. A.B. Mulder-Bakker J.F. Oldenhuis Eindredactie drs. M. Hillenga
Professionele Organisatie voor
Grafisch ontwerp Jochem.studio Drukwerk MarneVeenstra, Groningen Omslagfoto Hendrik Nicolaas Werkman, ‘Kerkgang in de sneeuw’. Collectie Groninger Museum, foto Marten de Leeuw.
Advertenties Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken. Contact- en redactieadres Stichting Oude Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl
Monumentenbehoud (POM).
KERK MARSUM > Dit kerkje, gelegen op een wierde, is gebouwd in de 12e eeuw en icoon van de Stichting Oude Groninger Kerken.
IE DE RE KE RK HEEFT ZO Z IJ N VE RHA AL !
VOLG ON S
OOK OP
DRUK > PRINT > SIGN
MARNEVEENSTRA.NL GRONINGEN > DELFZIJL > ZWOLLE
Studio 212 Fahrenheit
212f.nl
Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud
ZEEMAN Net dat beetje meer!
v.o.f.
Sietsema aannemersbedrijf
De Stelling 5 9774 RB Adorp Tel. (050) 306 12 79 mob. 06 22 42 31 61 info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl
Voor komplete onmaakservice! scho O.A.:
- SCHOLEN, KANTOREN ETC. - GLAZENWASSERIJ - TAPIJTREINIGING - KUNSTSTOF REINIGING - BETONREPARATIE - GEVELREINIGING - NEVELSTRALEN
- GRAFFITI VERWIJDEREN - IMPREGNEREN(MUREN) - KUNSTSTOF VLOEREN - GIETVLOEREN - COATINGVLOEREN - ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG
MET LIEFDE EN PASSIE ONDERHOUDEN WIJ ONS ERFGOED Heerdweg 5 | 9981 TA Uithuizen | 0595 435 678 www.sietsemabouw.nl | info@sietsemabouw.nl | sietsemabouw
w aar nemen herk ennen ont w er pen realiseren HOLSTEIN restauratie architectuur
opleveren &
www.holstein-restauratie.nl
behouden
Sebastiaankerk te Bierum
BOUWBEDRIJF DIJKSTRA DE GRAAF ENGWIERUM
B O U W E N E N R E S T A U R E R E N info@dijkstradegraaf.nl
www.dijkstradegraaf.nl
ook aardbevingsschade kunnen wij vakkundig herstellen
KK
www.dijkstradegraaf.nl info@dijkstradegraaf.nl tel: 0511-408272
BO DI BU 91 Te Fa
Voeg en restauratiebedrijf
Voor meer informatie mail ons: bouwserviceboonstra@hotmail.nl Noordveenkanaal Noordzijde 21 7831 AW Nieuw-Weerdinge 0591- 522258
Groen in goede handen
Dàt is onze KRACHT T
Industrieweg 33 9781 AC Bedum (050) 301 25 00 E info@groenwerf.nl WWW. GRO EN W ER F. N L
Cuxhavenweg 3-2
050 2100 194
info@tomfeith.nl
9723 JK Groningen
06 2688 8044
www.tomfeith.nl
r trouwd e v n e r a j l A e SOGK d n a v r e n par t Zijn wij óók uw partner voor
al uw bouwwerkzaamheden?
Mense Ruiter Orgelmakers bv Rijksweg 167 9792 pd Ten Post
Hoofdweg 23 - 9795 PA Woltersum (050) 3021555 - www.bouwbedrijfpot.nl
t 050 301 05 50 info@menseruiter.nl
Timmer- en restauratiewerken
|
Interieur ontwerp en uitvoering
|
Deskundig in duurzaam (ver)bouwen
AdvLaurenshout_OGK_2013.indd 1
23-01-13 10:00
GK_202012.indd 156
Kerkje van Klein Wetsinge
03-12-20 10:30
“Jurriëns Noord is voor mij... puur vakmanschap” Bouwbedrijf Jurriëns Noord B.V. is onderdeel van Friso Bouwgroep B.V.
Tussen Sauwerd en Winsum ligt de kerk uit 1840, in 2014 in oude luister gerestaureerd. Ontdek de lunchkaart met verse spullen van het Hogeland. De locatie is geschikt voor: Huwelijk, Receptie, Concert, Vergadering, Diner, Feesten, Lezing en Tentoonstelling. De kerk is dagelijks geopend tussen 11.00 en 18.00 uur, behalve tijdens besloten partijen. Wilt u zeker weten dat de kerk open is, bel dan met Inez of Nicolaas Geenen: 06 54685405 of 06 46317067. Valgeweg 12 9773 tk Wetsinge kleinwetsinge@blgroningen.nl
www.jurriensnoord.nl
Hoofdvestiging Osloweg 125 Postbus 5274 9700 GG Groningen t 050 - 55 66 779 e mail@jurriensnoord.nl
Nevenvestiging Pieter Zeemanstraat 9 Postbus 49 8600 AA Sneek t 0515 – 42 99 99 e mail@jurriensnoord.nl
T T 050 050 318 318 66 66 36 36 www.carlavanderburg.nl www.carlavanderburg.nl www.kinderuitvaart-groningen.nl www.kinderuitvaart-groningen.nl
Samen Samen Zorgvuldig Zorgvuldig Passend Passend
d GK
!
ijf
Adverteren in Groninger Kerken? Neem contact op met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl
nl
handmatige belettering in natuursteen
03-12-20 10:30
advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk
0595 492242 info@deschreef.nl www.deschreef.nl GEDENKSTENEN
|
EERSTE STENEN
|
GEVELSTENEN
|
RELIËFS
|
GRAFMONUMENTEN
|
NAAMBORDEN
Schildersbedrijf W. Dijkema Noorderstraat 5
Met een passie 9989 AA Warffum voor panden met telefoon (0595) 42 22geschiedenis 67 050 403 14 83
Ook leveren wij professionele verven, info@laurenshout.nl www.laurenshout.nl dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen Timmer- en restauratiewerken Interieur ontwerp en uitvoering
|
AdvLaurenshout_OGK_2013.indd 1
Al jaren vertrouwd
De Schilder, de beste vriend van je huis |
Deskundig in duurzaam (ver)bouwen 23-01-13 10:00
Actie Kerkbehoud
Aangetaste gewelfschilderingen in de kerk van Noordbroek
Voorbeeld kleuronderzoek interieur kerk Onderdendam
De restauratie van de bijzondere muur- en gewelfschilderingen in de kerk van Noordbroek is heel hard nodig. Het terugbrengen van het kleurrijke Amsterdamse School interieur van de kerk in Onderdendam is van grote architectuurhistorische waarde. Om dit te kunnen realiseren, vragen wij uw steun. Uw extra gift, groot en klein, is heel welkom.
U kunt uw bijdrage overmaken op rekeningnummer NL97 INGB 0001 8151 81 ten name van Stichting Oude Groninger Kerken o.v.v. Actie Kerkbehoud 2021.
groningerkerken.nl/actiekerkbehoud