
7 minute read
Serie KNSB 150 1873-2023 Vrouwenschaak: van Roodzant tot Peng
In december 2020 telde de schaakbond drie vrouwelijke bestuursleden op een totaal van zeven bestuurders. Als je uitgaat van de heden ten dage gehuldigde opvatting dat de leiding van een organisatie de afspiegeling moet zijn van de basis zou je verwachten dat de KNSB een flink aantal vrouwelijke leden telt. Een procent of dertig op zijn minst. Niets is echter minder waar. Op dit moment is zo’n negen procent van de KNSB-leden vrouw, maar daar past wel een kanttekening bij. Het zijn vooral de jonge meisjes die het cijfer omhoog trekken. In de groep tot elf jaar is 22 procent vrouw. Daarna daalt het percentage met het stijgen van de leeftijd tot een schamele twee procent bij de vijfenzestigplussers. Bij de volwassenen is globaal zo’n vijf procent van de schakers vrouw, een situatie waaraan al jaren lang niets verandert.
Moeilijk huwelijk
Advertisement
Schaken en vrouwen, het blijkt een moeilijk huwelijk te zijn. Nu en ook in het verleden.
Laten we eens een kijkje nemen in de vroege jaren van de bond. In de eerste jaargang van het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond, in het jaar 1893, komt het woord vrouw of als afkorting Mevr. geen enkele keer voor. Dat geeft te denken. We maken daarom meteen een flinke sprong, 28 jaar verder, naar 1921. Dan lezen we in een oproep voor een ‘dames-tournooi’ het volgende: “Het ligt in het voornemen van het Bondsbestuur, aan dezen wedstrijd (de Groote Bondswedstrijd, MbdW) een afzonderlijk tournooi voor dames te verbinden, dat natuurlijk slechts bij voldoende deelname tot stand komt. Ik hoop dan ook, dat de verschillende Hollandsche Schaaksters (dat zijn er zooals mij uit de ledenlijsten, vooral van die der vereenigingen uit het Oosten van ons land, gebleken is, veel meer dan men over het algemeen verwacht), van de ouderwetsche gewoonte om alleen in huiselijken kring ons mooie spel te beoefenen, zullen afstappen, en in grooten getale naar Nymegen komen, om onzen jaarlijkschen wedstrijd een ongekende luister bij te zetten.”
Ze zijn er dus wel, de schakende vrouwen, maar ze laten zich helaas niet uit hun tent lokken, zelfs niet door de wervende woorden waarmee de oproep wordt vervolgd. “Laten ze zich niet laten afschrikken door een even- tueel visioen van benauwde rookholen, of in de woede van den strijd onhoffelijke schakers daar ik als wedstrijd lokaliteit een keurig boudoir zal reserveeren, bij aanvang en, einde van den strijd voor corsages en iederen middag voor een gezellige "afternoon tea" zorg zal dragen.”
De damesgroep komt er niet. Er is slechts één vrouwelijke deelnemer, mevrouw Schrijver die in de Tweede Klasse B met een half punt op de laatste plaats eindigt.
Teleurstellend beeld
Het bondsblad en de uitslagen van de bondswedstrijden lijken de meest geschikte plaatsen om uit te zoeken hoe het er landelijk met het vrouwenschaak voor staat. Dat levert in de jaren na 1921 een teleurstellend beeld op. Tot en met 1934 komt het woord damesschaak of dameskampioenschap geen enkele keer in het register van het blad voor. En ook de uitslagen hebben niets te bieden. Met uitzondering van het jaar 1925. Dan komen we onder de deelnemers van de derde klasse een zekere ‘Sonja’ tegen. Het was in die jaren niet ongebruikelijk een schuilnaam te gebruiken. Zo bedient de winnaar van de hoofdgroep zich van de naam ‘Ezel’. Dat was het pseudoniem van Mr. Oskam uit Rotterdam. Mogen we aannemen dat ‘Sonja’ een vrouw was?
Toch waren ze er wel, de schakende vrouwen, maar blijkbaar waren de landelijke wedstrijden niet interessant genoeg. Van Catharina Roodzant (1896) is bijvoorbeeld bekend dat zij op haar twintigste leerde schaken en vanaf dat moment een enthousiast speelster was. Zij was het ook die in 1935 de eerste officiële kampioen bij de vrouwen werd.

Eerste kampioen
Het jaar 1935 staat in de annalen van het Nederlandse schaak geschreven met gouden letters. Het is het jaar waarin Max Euwe wereldkampioen werd. Daarna zou het schaken in Nederland een grote sprong voorwaarts maken. Of het daarmee te maken heeft is niet te achterhalen, maar juist in dit legendarische jaar wordt er wel positief gereageerd op de oproep om samen met de bondswedstrijden een dameskampioenschap te organiseren, ook al vindt de match Euwe-Aljechin pas maanden later plaats. Vijf dames komen opdagen. Niet veel, maar het is een begin.
Het bondsblad schrijft: "Het is wel opmerkelijk, dat het grootste deel der vrouwelijke deelnemers den middelbaren leeftijd reeds bereikt had, om niet te zeggen voorbij was. Een woord van bijzondere hulde aan de
76!-jarige mevr. De Sain, die uit Amsterdam was gekomen om aan dezen wedstrijd deel te nemen en dit heeft gedaan met jeugdige opgewektheid en frischheid. Een voorbeeld voor de jongeren! Het eerste treffen van de dames had de bijzondere belangstelling van het sterke geslacht. Tot veler verbazing - de heeren der schepping hadden de dames blijkbaar niet zooveel schaakkennis toegedacht - werd de opening correct behandeld. Later werd wel eens min of meer zwak gespeeld, maar in 't algemeen was het spel: „lang niet gek" zooals we hier en daar hoorden opmerken.” speelde, toen zij nog voor China uitkwam, meerdere malen in het Kandidatentoernooi.) met die van Peng, waardoor ze er slechts een keer in slaagde eerste te worden. Want het was Peng die met veertien titels, waarvan twaalf op een rij, het record van Fenny Heemskerk brak. Enige nuancering is wel op zijn plaats. Tot 1970 werd het toernooi eens per twee jaar gespeeld en in de oorlog waren er helemaal geen kampioenschappen. Zonder die beperkingen had Heemskerk ongetwijfeld veel hoger gescoord.
In 1949 speelde Heemskerk mee in het toernooi om de wereldtitel. Ze werd achtste. In 1952 en 1955 deed ze mee aan het kandidatentoernooi, waarvan de winnares een match tegen de wereldkampioen mocht spelen. Een gedeelde tweede plaats in 1952 maakte duidelijk dat ze op dat moment tegen de absolute top aan zat. Ze versloeg al haar directe concurrenten, waaronder de Russinnen op de plaatsen, een, drie en vier, maar liet helaas lager op de ranglijst punten liggen. Na afloop vertelde ze dat de Russen geprobeerd hadden haar te intimideren. Een paar artsen wilden haar tijdens het toernooi ter observatie laten opnemen in een ziekenhuis. Op de vraag waarom luidde het antwoord: dat weten wij niet, dat moeten wij juist uitzoeken. Secondant Lodewijk Prins stak er een stokje voor. Ook nadat ze over haar top heen was, ze verloor de titel in 1960 aan Corry Vreeken, bleef Heemskerk actief spelen, maar ze werd toch vooral een propagandist van het vrouwenschaak. Vreeken op haar beurt heerste met een enkele onderbreking tot 1970.
Catharina Roodzant wint met een half punt voorsprong op mevrouw Scheltens. Terecht, vindt het blad, ze is duidelijk de sterkste. Het is de eerste van haar drie titels. Die reeks had veel langer kunnen zijn, als niet ... Ja, als niet kort daarna een groot kampioen zou opstaan. Waarschijnlijk voorvoelde Roodzant een jaar later al dat haar hegemonie niet lang zou duren. Ze wint in 1936 opnieuw maar op de gedeelde tweede plaats vinden we ene Fenny Heemskerk, op dat moment zestien jaar en net een jaar serieus aan het schaken. De overwinning van Max Euwe had haar enthousiast gemaakt. Het jaar daarop is het al zover en moet Roodzant de titel aan Heemskerk laten en hoewel ze in 1938 nog een keer terug weet te slaan moet ze toezien dat Fenny Heemskerk vanaf 1939 tot 1958 de absolute kampioen van het Nederlandse vrouwenschaak is. Roodzant blijf echter een goede, en gevaarlijke, tweede.
Absolute top
Fenny Heemskerk is de enige Nederlandse schaakster die een serieuze greep naar het wereldkampioenschap heeft gedaan. (Peng
Wisselkampioenen
Als we de strijd in de top van het vrouwenschaak, we laten de naam dames nu maar vallen, willen onderverdelen in periodes dan zou je 1935 tot 1970 de tijd van ‘Grand old Ladies’ kunnen noemen, drie vrouwen die duidelijk boven de rest uitstaken: Roodzant, Heemskerk en Vreeken.

De twee decennia daarna, van 1971 tot 1991, vormen de periode van de wisselkampioenen, dertien verschillende kampioenen in twintig jaar. Daar moet wel een kanttekening bij. Katy van der Mije won in die periode vijf keer, en dat had meer kunnen zijn als ze vaker had meegedaan. Ze gaf echter de voorkeur aan haar studie. Van der Mije betrad de schaakarena als Alexandra Nicolau uit Roemenië. Ze leerde Nederland onder meer kennen door mee te spelen in de Hoogovenstoernooien en besloot dat ze haar studie Chinees in Boekarest beter in Nederland kon voortzetten. Van de kampioenen uit die tweede periode is ze de enige die enige tijd tegen de wereldtop aan schurkte.

‘Buitenlandse inmenging’
Het derde tijdvak, van 1992 tot 2012, met een uitloop naar 2018 en 2019 is de periode van de ‘buitenlandse inmenging’. Verschillende sterke schaaksters hadden vanwege de liefde de reis naar Nederland gemaakt en beheersten de titelstrijd. Alleen Marisca Kouwenhoven slaagde er in 1995 een keer in de serie die begon met Erika Sziva en Iwona Bos-Swiecik en die verderging met Zhaoqin Peng en Tea Lanchava te onderbreken. Lanchava had de pech dat haar topperiode helemaal samenviel
Met Peng had Nederland opnieuw een schaakster die tegen de wereldtop aanleunde. Tot een echte doorbraak kwam het niet. Volgens Peng lag dat aan haar karakter. In een interview in Matten 7 vertelde ze dat ze daarvoor te zachtaardig is en zich bij een tegenslag snel uit het veld laat slaan.

Marginaal?
In interviews vertellen schakende vrouwen nogal eens dat ze onderling niet aardig met elkaar omgaan, zeker niet in de top. Daar lijkt de laatste jaren verandering in gekomen, want het waren juist de beste speelsters van Nederland, de vijf vrouwen die in het olympiadeteam speelden, die in 2014 de Chess Queens oprichtten. Het doel is om niet alleen het ‘dames topschaak’, maar ook het ‘meisjes- en damesschaak in de breedte’ te stimuleren. Dat kan inderdaad wel een steuntje gebruiken want zoals in het begin van dit artikel al gezegd maakt het vrouwenschaak in Nederland sinds lang pas op de plaats. Moeten we ons er dus maar bij neerleggen dat het vrouwenschaak ook na bijna 150 jaar KNSB een marginale activiteit blijft? Misschien toch niet. Een pilot uit 2016 liet zien dat het sommige schaakvereniging heel goed lukt om vrouwelijke leden te werven en ook vast te houden. Ledenpercentages boven de tien procent komen regelmatig voor. De vraag blijft echter of er voldoende verenigingen zijn die de energie en de behoefte hebben om werk te maken van het vrouwenschaak.
In het februarinummer 2020 van Schaakmagazine is een artikel verschenen over de resultaten van de vrouwenteams bij internationale wedstrijden.