Kluger Hans #01

Page 1



Inhoud 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64

inleiding juliana spahr - getuigen Juliana Spahr problematiseert het denken over taal, gender, ziekte, geschiedenis, enz. door in te zoomen op de aidsproblematiek.

jan balabán - de communisten Jan Balabán toont de illusieloosheid van een generatie Tsjechen die opgroeide onder het communisme en nu in een ander leven verder moet.

jan deuvaert - aldus antoine Een voorproefje uit een debuutroman.

xavier roelens - grand hotel abgrund Na de polemiek, het essay. De bloemlezing Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie 1945-2005 beweert niet representatief te zijn. Maar op welk vlak is ze dat niet? En wanneer is ze het toch?

olaf risee - de bries van ventilatoren Olaf Risee is ontgoocheld door Ilja Leonard Pfeijffer. Over het verschil tussen beweren dat men moet durven en daadwerkelijk durven.

achterflap Illustratie door Ontwerpburo ttwwoo


De redactie

Inleiding Kluger Hans kon rekenen, wat in zijn tijd niet zo evident was voor een paard. Hij reageerde op vragen met hoofdknikken en neenschudden en hij tikte getallen met zijn voorbeen, zoals zijn eigenaar hem geleerd had. Als attractie trokken ze van dorpsplein tot dorpsplein en verbaasden het kermispubliek. Alle ongeloof ten spijt vond dat publiek geen bewijzen van bedrog en het betaalde gretig om Kluger Hans aan het werk te zien. Kluger Hans had de rest van zijn leven kunnen rondtrekken en suikerklontjes verdienen, maar hij werd door een groep wetenschappers meegenomen. Ze belastten een psycholoog met een onderzoek en die kwam tot de conclusie dat Kluger Hans bij zijn ondervragers onbewuste hints detecteerde. Mensen keken in spanning naar de tikken van het paard en hieven hun hoofd op naar zijn gezicht wanneer hij mocht stoppen. De psycholoog in kwestie leverde extra bewijs voor zijn hypothese door zich de methode toe te eigenen. Terwijl hij op de tafel tikte, bereikte hij scores tot negentig procent bij het raden van het geheime getal dat iemand in gedachten had. Deze ontdekking geeft inzicht in de psychologie van dier en mens en de sociale interactie. In elke communicatieve situatie stuurt het gedrag of de lichaamstaal van de zender de ontvanger in een bepaalde richting, bewust of onbewust. Met het ontstaan van de massamedia in de vorm van televisieformats, straatinterviews, onlinefora, onwetenschappelijk geciteerde statistieken en allerlei lijstjes, klassementen en publiekswedstrijden is de beïnvloeding van het communicatieproces uiterst belangrijk en alomtegenwoordig geworden. Het ‘Kluger Hans-effect’ is actueler dan ooit en slechts door één middel te ondervangen: literatuur. Literatuur is een communicatiemiddel waarbij de zender zelf niet op de hoogte is van de juiste betekenis van de boodschap of van de

02


juiste oplossing voor het probleem. De ontvanger al evenmin. Psychologen noemen dit de ‘dubbelblind-methode’. Via deze methode waarborgt literatuur een vorm van authenticiteit in de boodschap en doordat ze bovendien ruimte laat voor de lezer, voorkomt ze haar eigen afzwakking tot ontspanningslectuur en nicheproduct. Kluger Hans staat voor een literatuur die het contact zoekt met de omringende wereld, die het poĂŤtische in de werkelijkheid blootlegt en die pragmatisch is. Kluger Hans draagt geen fundamentele waarheden uit, maar heeft wel iets te zeggen.Het wil teksten die zulke betekenissen dragen, ruimte bieden, in klassieke en minder klassieke vormen, op papier en online, op podia en Facebook. Kluger Hans is roekeloos megalomaan in zijn ambities.

03


Juliana Spahr

Getuigen Uit het Engels vertaald door Bart De Block

Juliana Spahr (VS, 1966) onderzoekt in haar poëzie en kritieken de mogelijkheden en moeilijkheden van met elkaar communiceren. Haar abstracte, polyfone gedichten zijn open, meerduidig van vorm en getuigen tegelijk van een kritische houding tegenover cultuur, ideologie en gemeenschap. Schrijven bezit in de visie van Juliana Spahr een dynamische kracht die kan leiden tot vormen van connectie. In haar innovatieve poëzie, die aansluit op de zogenaamde Language dichters, slaagt ze erin een poëticaal bewustzijn te verbinden met maatschappelijke thema’s als globalisering, ecologie en internationale politieke tegenstellingen. In de bundel Fuck You-Aloha-I Love You (Wesleyan University Press, 2001) linkt de auteur een globale, culturele problematiek aan private, erotische ontmoetingen. Deze vermenging resulteert in een nieuwe, variabele poëzie die zich afzet tegen éénduidige, geïndividualiseerde expressie. Het connectieve opzet van de auteur komt nog sterker naar voren in This connection of everyone with lungs (University of California Press, 2005). Vanuit de beweging van het ademhalen verbindt ze het inwendige van het lichaam met steeds verder uitdeinende lagen in de ruimte. De poëzie van Spahr creëert zo een zelf dat in verband staat met grotere, publieke werelden en het denken van collectiviteiten mogelijk maakt. Reële gebeurtenissen in de samenleving zoals 9/11 worden in deze buitenwaartse beweging betrokken. De poëtische kracht en het politieke karakter van de poëzie van Juliana Spahr blijken ook uit haar bundel Response (Sun & Moon Press, 1996). Het slotgedicht ‘witness’ problematiseert het denken over taal, gender, ziekte, geschiedenis, enz. door in te zoomen op de aidsziekte. De auteur slaagt erin om een veelvoud van stemmen te bundelen door te kiezen voor een onpersoonlijk standpunt. De vraag welk soort zelf of zelven literatuur moet creëren beantwoordt ze door een verantwoordelijke relatie met de wereld te leggen en te focussen op de ethische dimensie van de representatieve daad.

04


BIBLIOGRAFIE Poëzie Nuclear (Leave Books, 1994) Response (Sun & Moon Press, 1996) Spiderwasp or Literary Criticism (Explosive Books, 1998) Fuck You-Aloha-I Love You (Wesleyan University Press, 2001) Things of Each Possible Relation Hashing Against One Another (Newfield, NY: Palm Press, 2003) This Connection of Everyone With Lungs (University of California Press, 2005) The Transformation (Berkeley, Atelos Press, 2007) Literatuurkritiek Everybody’s Autonomy: Connective Reading and Collective Identity (University of Alabama Press, 2001)

05


Juliana Spahr - Getuigen

I als vreselijke dingen gebeuren moet er iemand getuige zijn

06


II De verhaallijn begint wanneer de persoon een kantoor binnenkomt om bloed te geven. De arm die wordt gereikt is breekbaar. Een rubberen band wordt rond de arm gebonden door een verpleegkundige. De arm wordt geleidelijk gevoelloos. De persoon beveelt de verpleegkundige: praat tegen me. De verpleegkundige praat over wat z/hij aan het doen is. Z/hij zegt dit rubberen slangetje zal de druk in je arm doen toenemen, zal je bloed isoleren, zal toelaten dat er een kleine hoeveelheid bloed verwijderd wordt. De naald prikt in de arm van de persoon. Twee flesjes met bloed worden gevuld. Het bloed is dieprood. Het bevat de informatie die zal getuigen.

07


Juliana Spahr - Getuigen

III in een wereld zoals deze wordt alles een kwestie van getuigen of genezen dingen die ooit onzin betekenden dragen nu betekenis getuigen probeert betekenis te geven hieraan probeert naar het beginpunt toe te stappen te bewegen naar genezen te bewegen naar daden

08


maar zoals altijd blijven er vragen wanneer getuigt getuigen niet langer? wanneer verandert geloof in daad? waarom wordt alles herleid tot letters, tot afkortingen? hoe formuleert iemand de kwestie van letters zonder toe te eigenen of flauw te maken?

09


Juliana Spahr - Getuigen

we worden er zo aan herinnerd om over de getuige na te denken om verantwoordelijkheid voor de gevoelens van de getuige te nemen voor jouw getuigen jouw moment van kijken om niet te gaan belemmeren en in te zitten met het getuigen maar het kijken naar deze vergelijking toe te voegen

de grenzen en limieten van wat gezegd wordt door zowel de zieke als de goed ontwikkelde

10


IV pogingen tot getuigen: een persoon wacht in een donker wordende kamer op een telefoon een persoon zit op een ziekenhuisbed televisie te kijken een persoon wacht op een lift op een straathoek een persoon heeft een droom en denkt niet na over de geldigheid een auto rijdt voor en pikt een persoon op na een gesprek aan het venster een persoon stemt toe om seks te hebben met een andere persoon achterin een auto op een verlaten weg

11


Juliana Spahr - Getuigen

ondertussen: richt een persoon zich tot een andere persoon en zegt: ze waren niet in staat het bloeden te stoppen krijgt een persoon een infusie van vloeistof via een catheter krijgt een persoon inspuiting na inspuiting, neemt pil na pil

12


V vragen houden aan: wat zijn uitdrukkingen? wat zijn ervaringen? wat zijn resultaten? hoeveel zelf kan er worden verwijderd terwijl het zelf overblijft?

13


Juliana Spahr - Getuigen

in het geval van bloed brengt getuigen in kaart deze kaarten kunnen worden vastgemaakt aan borden, opgehangen aan het bedeinde kunnen voorgelegd worden aan de rechtbank kunnen besproken worden in een afgeleefd kantoor van de gezondheidszorg getuige: ik werd uiteindelijk getest en voelde me opgelucht maar vrees nog altijd voor de toekomst

14


Theresa Hak Kyung Cha getuigt van de Japanse bezetting van Korea ze schrijft: ondoorgrondelijk, de woorden, de terminologie. haar lijst: vijand, wreedheden, verovering, verraad, invasie, vernietiging hier is het begin van een andere lijst van een andere invasie: bloed, zaad, borstmelk, vaginaal vocht, intermitterende of persistente koorts, moeheid, zwakte, diarree, misselijkheid, gewichtsverlies, lymphadenopathie

15


Juliana Spahr - Getuigen

VI ik zag dit:

op de muur van een gebouw heeft een persoon een gezicht getekend het is getekend ter nagedachtenis dit gezicht stelt de andere namen voor die op een deur in de muur geschreven staan de namen zijn: Gloria Ed Junior Ken 8Ball Diamond Tony S Lou 8Str Emily June B Pito Jose

Dave Ben Oscar Wally Chloe Hector Andy Carlos Gringo Jr. Ralphy TSP

HTC BBP TOB George Daddy Pocholo

andere namen – Joni Sloth Janet Jeff – zijn geschreven in een ander handschrift, graffiti toegevoegd aan de graffitimuur deze lijst blijft veranderen doorheen de tijd dit om te getuigen om nagedachtenis te vormen om een herinnering te hebben van wat dood is

16


omdat er weinig informatie wordt verspreid door het systeem en zijn instellingen verschijnen andere vormen van informatie een persoon zegt ik ben een tiener en ik geef u informatie een persoon geeft een lezing voor een groep mensen een persoon deelt bleekmiddel rond om naalden te zuiveren een persoon levert elke dag na het werk boekjes aan verschillende bars op zijn/haar weg naar huis ze instrueren vormen van bescherming de tekeningen die deze vorm van getuigen begeleiden bestaan uit eenvoudige lijnen en zijn pornografisch aan onthouding wordt weinig geloofwaardigheid gehecht in plaats daarvan is de taal expliciet ze zegt: doe het ze zegt dat lul hard moet zijn voor je er een condoom om doet ze zegt als de penis onbesneden is (geen circumcisie), trek de voorhuid eerst naar achteren ze zegt voor anaal geslachtsverkeer, gebruik veel glijmiddel. Glijmiddel is ook heel goed voor vaginaal geslachtsverkeer ze zegt mannen – als jullie komen in de condoom terwijl jullie seks hebben, houd de condoom dichtbij jullie teelballen en ga eruit terwijl je nog hard bent

17


Juliana Spahr - Getuigen

de taal van dit discours is een koppeling van wetenschappelijke termen, persoonlijke observatie en pornografie ze is vaak neutraal en zonder woede maar een ander soort discours voegt woede toe mensen schreeuwen naar congressmensen wanneer ze hun werkplaats binnengaan mensen orkestreren die-ins mensen dragen borden en krijsen mensen sluiten kerken, lopen mee in parades, dragen spandoeken waar die niet gewenst zijn de woede dient om aandacht te vestigen op de manier waarop woede een terecht antwoord is op hoe ze woedend zullen blijven totdat een rechtvaardig getuigen aanvang neemt

18


“ik heb dit gezien:� schreeuwt z/hij schreeuwt z/hij in het bureau van zijn/haar afgevaardigde schreeuwt z/hij naar de assistent van de afgevaardigde de futiliteit van schreeuwen tegen de assistent laat goed de futiele noodzaak van woede zien de assistent wordt boos eerst boos op het schreeuwen boos terug schreeuwt terug dan realiseert de assistent zich dat z/hij alleen maar de bewakers hoeft te bellen en het probleem verdwijnt z/hij belt de bewakers ze komen en het probleem verdwijnt

19


Juliana Spahr - Getuigen

VII de getuige van het gesprek: “Ik nam zijn/haar hand in de mijne en ik weende.” “Ik vroeg om alleen gelaten te worden met mijn invalide tijdsgevoel.” “Ik smeekte iedereen die ik kende om me bij te staan als de tijd gekomen was.” “Z/hij bleef vragen en vragen waarom overkomt ons dit, waarom mij.”

20


VIII een poging tot gesprek met het moment van mens-zijn zal zich voordoen in deze momenten raakt iemand iemand aan iemand beweert van iemand te houden iemand komt dichter bij iemand om een voorstel te doen iemand wacht buiten tot iemand langskomt iemand kan zijn/haar leven niet meer leiden en bezwijkt deze informatie blijft misschien zonder getuige maar ze heeft een des te sterkere betekenis ze behandelt de bescherming van een immuniteit die niet bestaat en de verschillende andere soorten immuniteit die wel bestaan zoals een emotionele immuniteit voor de wereld een quarantaine van engagement een gevoel van bescherming in welke soort geloof jij?

21


Juliana Spahr - Getuigen

op het moment dat een groep mensen zich tot een cultus van veilig vrijen bekeert, vormt zich een andere groep die dit weigert te doen deze groep kan bestaan uit tieners of volwassenen of vrouwen of mannen de tweede groep mensen vindt misschien dat dood een deel is van elke daad en aanvaardt de gevolgen of ze zijn misschien gewoon na誰ef of voelen zich ge誰ntimideerd mensen van de eerste groep bekeren zich vaak op verschillende momenten in hun leven tot de tweede groep en vice versa mensen liegen vaak wanneer de kans zich voordoet over de groep waartoe ze behoren tot welke groep iemand op een bepaalde nacht behoort heeft te maken met een erg ingewikkelde machtsstrijd waarbij het er van afhangt wie dominant en wie verliefd is, wie op de dool, wie dronken of stoned, wie zich veilig voelt, wie zich ongemakkelijk voelt, wie om de ander geeft, wie er niet om geeft deze gevechten zijn eindeloos variabel en onmogelijk in kaart te brengen ze zijn afwezig uit de retoriek die een koppeling is van wetenschappelijke termen, persoonlijke observatie en pornografie het zijn momenten waar iemand onmogelijk getuige van kan zijn toch behoren juist deze momenten zo sterk tot het dagdagelijkse van iedereens dag of nacht zodat ze een van de belangrijkste momenten worden en zodat ze buiten de grenzen en limieten staan van wat wordt gezegd door zowel de zieken als gezonden

22


IX in een wereld zonder hoop, is er alleen hoop in een plaats van ziekte, is er alleen hoop in een tijd van nood, zo leert het liedje, kom dan naar mij wie is mij?

23


Juliana Spahr - Getuigen

X steek het licht aan dringt een persoon aan bij een ander steek het licht aan

24


Jan Balabán

De communisten Uit het Tjechisch vertaald door Edgar de Bruin

Om het half jaar wisselt de Europese Unie van voorzitter. De eerste helft van 2009 is Tsjechië dat. In de rubriek ‘Richting EU’ presenteert Kluger Hans telkens de literatuur uit dat land. Op www.klugerhans.net komt een overzicht aan de hand van bio’s, fragmenten, interviews,... In het tijdschrift geven we elk nummer ruimte aan een jonge auteur uit het betreffende land. In dit nummer: de Tsjech Jan Balabán. De korte verhalen van Jan Balabán (1961) kenmerken zich door een sterke mate van minimalisme. Kwesties worden opengelaten en de lezer dient zelf de lacunes in te vullen. Zo creëert Balabán ruimte voor allerhande interpretaties. Thematisch gaat het in zijn werk vaak over het doen en laten van zijn eigen generatie, de huidige generatie van veertigers. Hun illusies zijn doorprikt en ze leven na de val van het communisme in herwonnen vrijheid, die echter ook niet altijd zaligmakend blijkt. Ze dragen de herinnering van het donkere verleden met zich mee en proberen er nu mee in het reine te komen. Balabán presenteert een beeld van zijn generatie die worstelt met het leven. Balabán studeerde Tsjechisch en Engels aan de universiteit van Olomouc. Na zijn studie was hij een verdienstelijk vertaler van Engelse literatuur (onder meer werk van H.P. Lovecraft en T. Eagelton) en in 1995 maakte hij zijn debuut als schrijver met de verhalenbundel Středověk (Middeleeuwen). In de daarop volgende jaren publiceerde hij regelmatig nieuw werk en zijn verhalenbundel Možná že odcházíme (Misschien gaan we weg) uit 2004 werd onderscheiden met de prestigieuze Magnesia Litera prijs in de categorie proza. Collega’s en uitgevers riepen Možná že odcházíme uit tot boek van het jaar. Het verhaal ‘De communisten’ komt uit die bundel. Hoewel hij de meeste waardering krijgt voor zijn korte verhalen, profileerde hij zich de laatste jaren met veel succes ook als romanschrijver. Balabán mag inmiddels tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de huidige Tsjechische literatuur gerekend worden.

25


Jan Balabán - De Communisten

Leo was ervan overtuigd dat er niets meer mis zou gaan, dat hij het slechte achter zich had liggen, dat het tegelijk met zijn vorige leven was heengegaan en hij nu in orde was. Het is belangrijk in orde te zijn, niet bang te hoeven zijn voor de volgende dag en de volgende nacht. Gerust een dure fles Hongaarse wijn te kopen, gerust Egri Bikavér, die zomaar in je eentje op te drinken, of anders met een vrouw die ik de volgende ochtend met een glimlach uitgeleide doe. Met een glimlach en met niets anders, meer heb ik niet voor je, maar wat ik je heb gegeven is meer dan in orde. Gerust driemaal per nacht, gerust viermaal. Hij had er een groot bed voor gekocht. Een vliegdekschip voor lange aanlopen of steil opstijgen. Het ligt eraan wat je vliegt, dacht hij altijd. Ik vlieg alles, ultra lights of B-52’s. Ik kan het aan. Maar het liefst heb ik F-16’s, van die jonge raketten, daarmee kun je doen wat je wilt, daarmee kun je alle kanten op. Er waren momenten waarop Leo zin had zichzelf een schouderklopje te geven voor de manier waarop hij zich redde. Hij had zich van geschiedenisleraar op de basisschool opgewerkt tot de sectie geschiedenis aan de universiteit, en dat was nog lang niet alles. Op weg naar zijn werk bleef hij beneden zoals elke dag bij de brievenbussen staan. Zijn ervaren blik werd getrokken door iets wits. Door de ronde gaatjes in het grijze metaal keek hij in zijn brievenbus, er lag een brief. Niets bijzonders, hij kreeg allerlei brieven, uitnodigingen voor conferenties, herinneringen van de bibliotheek, maar deze brief was, zag hij, anders. Het adres was met de hand geschreven. Ja, met de hand. Hij deed een stap naar achteren. Ik laat hem daar liggen, wat moet ik op dit moment met een brief? Die ga ik toch met me mee sjouwen. Het zou nog een tijdje duren voor hij aan die brief toekwam. Later pas, wanneer hij in staat was de gebeurtenissen van de toen juist aangebroken dag naar waarde te schatten, besefte hij dat hij maar één ding echt wilde: die op hem wachtende brief in de brievenbus ontvluchten. Misschien waren het de kromme lijnen van de handgeschreven letters geweest en de richting waarin ze wezen, iets had hem in de schemering van het metalen kastje angst moeten aanjagen. Na het laatste werkcollege had hij helemaal geen zin om naar huis te gaan. Ach ja, dan loop ik door het park, ik heb toch geen haast. Aan de andere kant van het park bleef hij voor een café staan dat Het lijk werd genoemd. Die naam ontleende het aan het park dat vroeger een gemeentelijke begraafplaats was geweest, en op de plek van het café had een lijkenhuis gestaan. Ik ga daar even zitten, neem een pilsje, lees een krant, misschien zal er een kennis zitten. ‘Dich – velbouwing’

26


Richting EU

meldde een bordje aan de deur en binnen achter de ruit waren Vietnamezen ijverig bezig het voormalige Lijk tot een Aziatische bistro te verbouwen. En nu? Besluiteloos keek hij het stuurse, gure park rond. Wat heb je hier in de buurt? Er was een café waar hij nog nooit was geweest. Geen fatsoenlijk mens ging daar binnen, zelfs een fatsoenlijke dronkenlap niet. Café de kersen heette het, verwijzend naar het symbool van de nieuwe communistische partij. Het werd ook wel De communisten genoemd, omdat het inderdaad eigendom van de partij was. Leo vond het bestaan zelf ervan al zo absurd dat hij er eigenlijk geen notie van nam. Er zijn meer van dit soort dingen, dacht hij nu rillend, al door en door verkleumd van de kou en de rusteloosheid die de onderdrukte gedachte aan de brief in hem had gewekt. De dingen houden niet op te bestaan alleen maar omdat ze onmogelijk lijken. Het café bevond zich in een villa aan de rand van het park. Boven was de redactie van het partijblaadje, beneden de tap en de gelagkamer. Zoals in de goede oude tijd, van nog voor de communistische putsch van februari 1948. Aan de tafeltjes wat oude mannen en vrouwen, die misschien nog die toffe peer van een Klement Gottwald hadden gekend, die de klassenvijand flink onder handen had weten te nemen, en verder zat er een groepje nette jongelui. Bij hun aanblik liepen de rillingen Leo over de rug. Hij voelde dat het geen goed idee was geweest uitgerekend hier binnen te stappen. Hij keek naar die mannen en vrouwen die onder een afbeelding, of veeleer een reproductie van een still uit Eisensteins Pantserkruiser Potemkin zaten en schrok van de plotselinge aanvechting naar hen toe te gaan, met hen te praten, bij hen aan te schuiven. Het zijn gefrustreerde idioten, stelde hij zichzelf gerust, maar opnieuw schoot hem iets te binnen, net als bij de brievenbussen. Het Tsjechische woord ‘pitomec’ – idioot – in Russisch schrift. In het Russisch betekent het ‘pupil’. Kolonia besprizornych imeni Gor’kogo – Het weeshuis Maxim Gorki. Dat waren tijden, toen de gesp van de riem van Anton Makarenko glinsterde in de zon van de nieuwe tijd en de schurken voor het repeteergeweer werden opgesteld. Opvoeding door het collectief. Kunnen ze echt heimwee hebben naar iets wat ze niet hebben meegemaakt? Zitten hun vaders echt zo diep in hen, in het beenmerg, in de genen, dat ze, zonder te weten waarom, bij elkaar kruipen in vergaderzaaltjes, versierd met portretten van doortrapte grijsaards en paranoïde leiders? En opnieuw, hij wist precies wat hij met het van oorsprong Duitse woord ‘fotr’ voor vader probeerde te verhullen: het smerigste Russische woord: mat’ – Job

27


Jan Balabán - De Communisten

svoju mat’, rodinoe – neuk je moeder, je familie. Hij ging aan een tafeltje in een hoek zitten en staarde naar de zwart-witte, of eerder bruinwitte afbeeldingen aan de wand en voelde zich niet op zijn gemak. Hij zocht redding in ironische overpeinzingen: dat dit café in feite een bewijs van de huidige democratie was, alleen al omdat onder geen enkel communistisch regime alle hier afgebeelde figuren elkaar in hetzelfde vertrek zouden verdragen. Ze zouden elkaar terechtstellen. Alleen Trotski ontbrak. De enige echte revolutionair. Trotski met zijn permanente revolutie speelde in de communistische mythologie de rol van een soort vurige ketter, iemand als Jan Hus voor de kerk, of Jeanne d’Arc, haar ging het ook uitsluitend om de zaak van God. Zij moest wel worden terechtgesteld. Het portret van El Che Guevara liep langs op het T-shirt van een slungelige, slonzige jongen. Gedood in Bolivia, maar zijn geest marcheert voort. Al had hij het gewild, hij kon er niet om lachen. Ook toen niet, ten tijde van de zogenaamde revolutie, had hij er niet om kunnen lachen toen zijn vrienden met rode sjaaltjes om hun nek op allerlei ludieke manieren het communisme ten grave droegen. Leo vond dat er serieus over gesproken moest worden in plaats van in een pioniersrokje rond te huppelen en je behaarde benen te tonen. Ongemerkt nam hij bij zijn sombere gedachten sterke drank. Bij elk glas bier bestelde hij een dubbele wodka, keerde in zichzelf en voelde hoe de envelop losraakte die hij vijf jaar lang zo moeizaam probeerde te verzegelen. Vijf jaar geleden was hij er echt van overtuigd geweest dat het voorbij was. Toen in het crematorium, toen hij met pijn en moeite zijn tranen eruit perste. Iedereen moet huilen als je moeder doodgaat, dus had hij gehuild. Hij had er moeite voor gedaan, voor dat huilen. En toen was hij werkelijk, van zelfmedelijden, in huilen uitgebarsten, want boven haar kist, boven haar metalen urn durfde hij eindelijk te beseffen dat dit hem niet gegund had mogen zijn. Dat hij haar niet zomaar had mogen verlaten om zijn eigen zin te doen. Aan haar ziekbed had hij het in haar geërgerde ogen gelezen, in de schokkerige beweging van haar plots verzwakte hand. Een uitdovend, maar tot op het laatste moment bijtend verwijt dat pas door de vlammen van de crematoriumoven van haar gezicht werd gewist. Een oven voor mensen. Mama. Hij sloeg de wodka achterover en stelde verschrikt vast dat het beeld van Jeanne d’Arc voor zijn ogen hing, een wrede, kortgeknipte vrouw met een fier hart, een vrouw vastgebonden aan een paal. Een vrouw die geen vergeving schonk, omdat ze wist dat haar geen vergeving zou worden ge-

28


Richting EU

schonken. Zo had ze naar zijn vader gekeken toen hij niet uit zijn beroerte was bijgekomen. Zo had ze naar de tv gekeken toen het communistische regime van Husák viel. Alleen, een in de steek gelaten communiste tussen opportunistische schoften. En de verraderlijkste van al die schoften: haar zoon. Wat weten jullie van communisten? Jullie hebben nooit onder één dak met hen moeten leven. Jullie hebben alleen maar voor hen gebogen, hun reet gelikt en achter hun rug hebben jullie hen bespot als die lächelnde Bestien, zoals Heydrich de Tsjechen had genoemd. Jullie zijn nooit aan de hand van jullie moeder met oprechte overtuiging naar een openbare bijeenkomst of naar de 1 mei-optocht moeten gaan. Jullie hoefden thuis niet een langspeelplaat met de Internationale in tien talen te hebben, bijvoorbeeld in het Mongools, verdomme! Jullie hoefden niet te corresponderen met een sovjetpionier en jullie hoefden je niet te verheugen op zijn kartinki, plaatjes, verdomme! ‘Ja, nog een dubbele.’ Thuis onder de deken op mijn vliegdekschip masturberen kan ik zelfs als ik bezopen ben. Gerust drie- of viermaal per nacht. Natuurlijk, Leo kan dat, onze Leo. Natuurlijk vernoemd naar Leonid Brezjnev! Ik ben noch keizer Leopold de eerste, noch de tweede, verdomme! Het goede hart van de keizer heb ik niet. Ik heb een goed noch een slecht hart, ik heb er geen. Het links georiënteerde gezelschap van de obscure pub keek geamuseerd om naar wat die onbekende vent boven zijn borrel zat te mompelen. Hij had geen idee hoe hij thuis was gekomen. De vervloekte brief was natuurlijk niet uit de brievenbus verdwenen; er gebeuren geen wonderen. Hij lichtte daar op als radioactief materiaal waar je het best met een grote boog omheen liep, maar geen boog was hiervoor groot genoeg. Hij deed de brievenbus open en haalde de brief eruit. Met toegeknepen, dronken ogen bestudeerde hij onwillekeurig het handschrift op de envelop. Nee, dat kan niet. Hier moet een eind aan worden gemaakt. Hij liep de straat op, opende de vuilnisbak en met zijn hoofd in afgrijzen afgewend verscheurde hij de brief. Daarna sloeg hij het deksel dicht. Ik hoop dat morgen het vuilnis voor ik opsta wordt opgehaald. Maar de nacht was nog niet ten einde. De envelop was nu eenmaal opengemaakt en Leo wist dat door al het gescheur de pijn van de boodschap, die zich naar

29


Jan Balabán - De Communisten

buiten worstelde, alleen maar versterkt zou worden. Hij voelde dat het broze bouwwerk dat hij na de dood van zijn moeder zo moeizaam had opgebouwd, in elkaar zou storten. Zijn vrijheid, zijn distantie als historicus, zijn studentes, scriptantes, zijn reizen naar het buitenland, naar Nederland, naar Schotland, dat waren slechts spelletjes geweest, een kindertuintje, bloemen zonder wortels in het zand gestoken en beschermd door een hek van stokjes. Zo had onze Leo het pad geëffend, de weg waarover straks het vee zou worden gedreven, echt vee. Geen koeienpoppetjes, teder verschoven door een kinderhand. Dat zouden koeien zijn, door de geünificeerde veeteelt veranderd in één enkele koe met duizend koppen, en dit tussen de schrikdraden van de historische noodzaak voortgedreven dier zou met zijn hoeven de talloze tuintjes vertrappen die door naïeve jochies als ik op zijn pad waren gemaakt. Leo zocht in de kast naar een fles rode wijn. Dit kon niet door wijn worden gedoofd. Daarvoor zou je een zee moeten leegstorten, meer dan een zee, een Bajkalmeer van wodka, zuipen als in Rusland. Zoals die wanhopige Jakoeten en Samojeden, ontdaan van mythe en sjamanen, dronken tussen leeggegeten conservenblikjes. Zuiplappen in golfplaten keten waar ze door de revolutionaire machten naartoe waren verbannen. Dat was te veel. Leo pakte met zijn handen zijn ellebogen vast en omklemde zichzelf om die waanzinnige retoriek in zijn hoofd te laten stoppen. Hij kon zich niet langer verweren, de volgende stap was wellicht alleen nog het raam. Hij ging in bed liggen. Nauwelijks had hij zijn ogen gesloten of hij hoorde haar gesmoorde gehijg. Een niet helemaal menselijk geluid. Dat deed ze wel vaker in zijn bijzijn, toen hij kind was. Zelfs toen hij een jongen was die in bad alle mogelijkheden van zijn lichaam had ontdekt, bleef ze het doen. Ze sliepen alledrie in een overvolle slaapkamer. Leo’s bed stond tegen het voeteneind van het grote bed van zijn ouders geschoven. Hij begreep niet waarom hij niet in de huiskamer kon slapen, of in de keuken. Hij durfde het niet voor te stellen. Ze zou het toch afkeuren. Ze wilde het zo en zo was het dan. Als communiste wist ze wat goed voor de mensen was en daarom aarzelde ze niet om ’s nachts haar man, Leo’s vader, tegen haar grote borsten te drukken, hem tussen haar dijen te klemmen en in zich leeg te schudden. Dat gehijg, dat gekraak. Toen Leo een keer over het voeteneinde van het bed keek, zag hij slechts een groot dekbed dat trilde als een berg. Zeven op de schaal van Richter. Daar ergens moest vader zijn die daarvoor altijd fluisterde: nee, nee, de jongen is hier. Moeder was onverbiddelijk. Zo las

30


Richting EU

hij dat in vaders ogen. Onverbiddelijk. Vader begon zienderogen te vervagen en zij leek de leiding te nemen, in zijn vermageren, in het bleek en broos worden. Hij en Leo leken zoveel op elkaar. Op een nacht, toen weer dat gehort en gehijg begon, (Leo was veertien en wist wat er gebeurde, een vriend had hem van die foto’s uit een Duits tijdschrift laten zien en Leo was er vol van en kwaad, vastbesloten om alles aan zijn laars te lappen en iets slechts te doen) stond hij op en liep naar de deur. Hij wilde weg. Zich opsluiten op de wc, als er een sleutel in het slot had gestoken. Uit huis vluchten, als hij een sleutel had. Hij zette twee stappen en hoorde moeders stem. Geen gefluister, een volle, bevelende stem: ‘Waar ga je heen!’ Hij bleef staan als een spijker die op de kop wordt geslagen en het hout in glijdt. ‘Naar de keuken’, probeerde hij te antwoorden. ‘Geen sprake van, naar bed, onmiddellijk!’ schreeuwde moeder. En vader? Vader gaf geen kik. Hij was er alleen maar. Een Jakoet, een Samojeed, machteloos gevangen in de armen van een grote berin. (Pas nu besefte Leo hoe belangrijk het was geweest dat vader daar ergens was, zwak en broos, maar hij was er wel.) Gehoorzaam kroop hij in bed en wachtte tot de trillende berg tot bedaren kwam. Hij lag in een diepe schaduw en probeerde wanhopig nergens aan te denken, er niet te zijn. Het lukte. Die nacht kwam hij erachter dat hij niet alleen zijn ogen, maar ook zijn hersens kon sluiten. Sindsdien sloot hij ze elke nacht. En vandaag, vannacht ging alles bij hem open. Hij lag vrijuit op zijn vliegdekschip waardoor hij het ouderlijke bed had vervangen, haalde diep adem als na het vrijen en dacht heel rustig aan alles terug. Hij geloofde eindelijk volwassen te worden en vergat helemaal de brief, terwijl de snippers door de vuilnismannen in het binnenste van hun wagen werden gekieperd, samen met het andere afval. Enkele dagen verliepen in alle rust. Leo had de afschuwelijke kater bedwongen na het in zijn eentje boemelen in De communisten en probeerde alles en iedereen onberoerd te laten. Zijn studentes en scriptantes liet hij met rust. Onder stomme voorwendsels zegde hij zelfs afspraken voor scriptiebegeleiding af, zodat zijn nieuw verworven bewustzijn nergens door gestoord kon worden. Hij doolde door de straten, bestelde in cafés thee of koffie en opeens zag hij elke hoek van de vertrouwde stad als een nieuw beeld. Eindelijk kwam hij erachter hoe het met hem gesteld was en hij wilde er geen enkele diagnose aan vastplakken, ook al

31


Jan Balabán - De Communisten

drongen er zich verschillende op. Hij vermoedde dat er nog iets zou komen en wilde het niet afschrikken. Op vrijdagavond bleef hij thuis en bladerde lukraak door een onorthodoxe studie die beweerde dat de opkomst van het stalinisme in Rusland in feite had bijgedragen tot de groei van het nazisme in Duitsland. Er zat iets in. Uit angst voor het bolsjewisme had men geprobeerd het ene kwaad met het andere te verdrijven. De hele twintigste eeuw viel op die manier te duiden. Iemand belde aan. Dat gebeurde haast nooit. Hij was geen onaangekondigd bezoek gewend. Vast de buurman. Hij opende de deur in de kleren die hij aanhad, een trainingsbroek en een gestreept oud T-shirt. Er stond een vrouw. Zo’n vrouw had hij nog nooit gezien: klein, duidelijk energiek, tegen de veertig. Een nogal volle vrouw met kort, zwart, vermoedelijk geverfd haar, op Franse wijze geknipt tot aan de onderkaak. Modieus gekleed, maar zakelijk, zoals managers of artsen. En haar ogen donker, diep, een beetje wild. ‘Ik ben Elena’, zei ze in plaats van een begroeting, ‘mijn achternaam zal je niets zeggen, die heb ik je ook niet geschreven.’ De brief. Die verstoten, ongeopende en verscheurde brief was terug. Die rondingen in het handschrift dat op het zijne leek. Hij had gedacht dat hij gek geworden was, dat hij zichzelf een brief had gestuurd. Die ogen van haar. Dezelfde ogen als de zijne, het was of hij in een spiegel keek. Alsof zijn ontsteltenis haar amuseerde. Ongevraagd stapte ze het halletje binnen. ‘Heb je mijn brief niet gekregen?’ ‘Nee, ik heb hem namelijk…’ ‘Nou, dit zal dan een verrassing voor je zijn’, zei ze en ze keek hem aan als was hij een kleine jongen. ‘Dan zal ik het je meteen uitleggen’, vervolgde ze zakelijk, ‘ik ben Elena, je oudere zus van moeders kant.’ ‘Dat moet een vergissing zijn’, hakkelde hij stompzinnig, hoewel haar blik elke vergissing uitsloot. Alleen de elegantie en de openheid waarmee ze hem een hand gaf, verschilde van zijn moeder, maar de handdruk was net zo stevig als die van haar. ‘Ik wist niet dat ik een zus had. Ik ben eerlijk gezegd een beetje van mijn stuk gebracht, sorry’, zei hij en liet haar hand los die hij onnatuurlijk lang had gedrukt. ‘Niemand wist er iets van’, legde ze alwetend uit. ‘Ze heeft het voor iedereen verzwegen’, voegde ze er hard aan toe. ‘Ik ben bij vader en oma opgegroeid.’

32


Richting EU

‘Ik wist niet eens dat moeder vroeger al een keer getrouwd was.’ ‘Dat was ze ook niet.’ ‘Hoe zit het dan?’ vroeg hij en hij voelde zich een enorme domkop. ‘Gewoon. Mensen zijn niet altijd wat ze lijken, Leo. Blijven we in het halletje staan?’ ‘Nee, komt u verder. Hier, naar de keuken, de kamer is een puinhoop, gaat u zitten, hier, alstublieft.’ ‘Woon je alleen?’ vroeg ze terwijl ze al aan de keukentafel zat. ‘Ja, alleen.’ ‘Ik ook, ik ben ook weer alleen. Zet je koffie voor ons?’ ‘Ja, natuurlijk, koffie, koffie.’ Koortsachtig maakte hij twee kopjes koffie, alsof die trillende lepeltjes de opwinding die hem in zijn greep had, konden kalmeren. Het plotselinge enthousiasme. Onvoorstelbaar. Moeders porselein rammelde in zijn handen. ‘Het moet een schok voor je zijn’, wilde ze begrijpen. Vast een arts, dacht hij. Een arts of een manager, arts, manager, arts, manager, herhaalde hij in zichzelf. ‘Ik heb moeder eigenlijk niet gekend, pas na de dood van vader, toen ik niemand meer had, ben ik gaan zoeken en kwam ik bij jou terecht.’ Ze lachte en hij had het gevoel dat hij haar kende, zijn zuster, zusje. ‘Dus’, zei hij en hij zette de koffie op tafel. Eindelijk kreeg hij het voor elkaar een samenhangende zin uit te brengen, ‘dus moeder heeft u in feite in de steek gelaten.’ ‘Ja, ik ben in de steek gelaten’, lachte ze, ‘en zeg geen u tegen me, we zijn toch broer en zus. Ze liet me bij vader achter en verdween. In het begin verkeerde ik in de veronderstelling dat ze was overleden, vader vertelde niets over haar. Toen ik groot was, zei hij me dat ze ons had verlaten, dat het een vergissing was geweest. Hij had geen goed woord voor haar over. Ik had het gevoel dat hij bang voor haar was geweest. Sorry, jij hebt vast een andere ervaring. Ik zei als kind mama tegen oma.’ ‘Nou, ervaring, ervaring. Ze is vijf jaar geleden gestorven, ik dacht er net aan, en dan kom jij. Zullen we wat wijn nemen?’ Leo haalde die uit de kast. Stierenbloed. ‘Een goed merk’, lachte Elena en ze klonken. ‘Op moeder?’

33


Jan Balabán - De Communisten

‘Liever op ons’, stelde Leo schuchter voor. En toen spraken ze een paar uur met elkaar zoals geen twee mensen op de wereld met elkaar konden praten. Hun verhalen liepen in elkaar over. Alles was precies tegengesteld en alles was juist. Leo’s volledige voorraad aan rode wijn ging eraan op. Elena, Elena – Leo voelde zich zo verrast door de feiten achter de grenzen van het leven. Achter de schrikdraden van de historische noodzaak spreidde zich een open landschap uit. Elena, de arts met moeders ogen en haar hoekige gebaren, wist gelukkig niets over moeder. Elena in groene dokterskleren in de ziekenhuiszaal verwezenlijkte met precieze instrumenten moeders enorme potentieel van goed doen, waar die oude vrouw geen flauw benul van had gehad. Hij besefte wel dat hij een beetje onzin zat te kletsen, maar daar had hij juist zin in. Hij wilde zich op de dijen slaan van het lachen. Hij lachte samen met zijn zus, zoals Leo nog nooit had gelachen, hij lachte het leven in het gezicht uit, tegenover haar. ‘Ik hou het nooit lang uit met een vent, iets jaagt me voort, dat heb ik vast van haar.’ ‘Ik op mijn beurt heb weer nog niet de vrouw gevonden met wie ik mijn leven zou willen delen.’ ‘Heb je dan wel gezocht?’ Haar blik drong gevaarlijk diep in hem door, maar er was helemaal geen gevaar, er viel niets meer te verzegelen. ‘Nee, ik heb eigenlijk nooit een vrouw gewild.’ Elena wilde niet blijven slapen. Ze had een kamer in een hotel en hoe dan ook. ‘We moeten nou ook weer niet overdrijven met die familieband van ons. We blijven vreemden voor elkaar’, lachte ze. Hij liep met haar mee en op de stoep voor het hotel omhelsde hij haar plotseling ten afscheid. Hij voelde dat hij een vrouw omhelsde, de enige vrouw op de wereld. Hij voelde hoe ze hem tegemoet kwam. Op dat moment wilde hij haar van alles en nog wat voorstellen. Niemand wist immers dat ze broer en zus waren. Ze konden van alles. Het duurde een paar seconden. Toen maakte ze zich voorzichtig maar nadrukkelijk uit zijn armen los. ‘Maak je geen zorgen’, zei ze ten afscheid, ‘we raken elkaar niet meer kwijt.’

34


Jan Deuvaert

Aldus Antoine De roman Aldus Antoine wordt verteld vanuit het standpunt van Antoines vriendin, Kathy, die op maandag Maria gezelschap houdt, de oude buurvrouw van haar ouders. Het hiernavolgende fragment begint net na de start van hun relatie.

Een gebaar waarover is nagedacht De volgende twee maanden verliepen zoals ze nog tweehonderd jaar hadden mogen verlopen. Elke maandagochtend sleurde ik een grote veelkleurige plastic tas mee op de tram van het Kiel naar de Rooseveltplaats, waar ik het gedrocht de bus naar de Luchtbal optrok. Toen ik Antoine met een uitpuilende sporttas naar de wasserette had zien zeulen, waar hij ter plaatse urenlang de wacht hield, het was niet de eerste keer dat er kleren werden gestolen, had ik voorgesteld om zijn vuile was mee naar mijn ouders te nemen. Na de afwas van het middageten, terwijl Maria een uurtje op bed ging liggen, haastte ik me over huis om de eerste machine, die ik ’s ochtends al had ingestoken, in de droogkast over te hevelen en een tweede in de trommel te steken. In de late namiddag kwam mijn moeder kaarten –‘Maria doet het zo graag en anders zie ik jou toch nooit’– en kneep ik er tussen twee spelletjes pappen tussenuit om een laatste machine vol te proppen. Toen mijn moeder voorstelde me te helpen, negeerde ik de geste; de gedachte dat zij in Antoines kleren zou zitten wroeten, vond ik niet te verdragen. Maandag bij mijn oude buurvrouw doorbrengen was niet het verschrikkelijke karwei geworden waar ik aanvankelijk voor vreesde. Maandag maakte onze relatie voller en completer en voedde nu de andere dagen omdat een eerste voorzichtige

35


Jan Deuvaert - Aldus Antoine

band met de buitenwereld werd aangeknoopt. Maandag was ook het overtuigende bewijs dat er sinds mijn relatie met Ivo wel degelijk iets veranderd was. De andere dagen – van dinsdagavond tot zondagnacht – verliepen in een zwoele roes. Juli werd genoteerd als de warmste julimaand ooit. Maar ondanks de airco in de viswinkel bleef mijn lichaam uitzetten. De afgelopen weken had mijn puberteit voor een tweede maal toegeslagen. Ruth merkte op hoe mannelijke klanten hun ogen niet van mijn borsten konden afhouden. De klanten vergisten zich. Mijn borsten richtten zich niet tot hen maar tot de handen die ze ’s avonds zouden zoeken. Mijn lichaam had het van mijn hersens overgenomen. Zwanger was ik niet, maar mijn lichaam leek zich in die positie te willen manoeuvreren. Mijn biologische klok liet me weten hoe laat het was. Dat het zeker niet te laat was. Maar dat de tijd rijp was, mijn lichaam er klaar voor was. Misschien wilden mijn hersencellen dit noteren en de gedachte overwegen. Eerlijk? Rationeel werd daar boven maar weinig overwogen. De dagen vlijden zich neer als lome goden en mijn hersens hadden zich aan die gezapige toestand aangepast. Alles was zoals het was en het was goed; het was beter dan het ooit was geweest. De wereld was organisch. Welke geestelijke en lichamelijke vormen Antoine en ik ook aannamen, ze pasten altijd in elkaar. Alleen als het echt nodig was gingen de vormen uiteen. Om te gaan werken, of naar Maria, of naar de wc te gaan. Voor de rest waren de vormen verstrengeld. In de sofa, in bed, aan tafel of wandelend met Vital. Of soms, ’s avonds of op zondagnamiddag, gingen de vormen op café. En leerde de ene vorm de andere vorm poolen. En dan leerde de ene vorm de andere hoe ze het effect moest spelen. Weken later zou de leerling zelfs een keer van de leraar winnen. Wat niet erg was, de vormen waren flexibel. En dronken veel, dat wel, de ene rode wijn, de andere witte. En kwamen ze lachend en dronken thuis. En speelden nog een ander vormenspel, dat ze op weekdagen een keer ‘s ochtends en een keer ’s avonds speelden en op zondag wel vier keer over de dag verspreid. De vormen waren aan elkaar verslaafd, voelden zich in elkaar geborgen. Toen werd het augustus en brak de vochtigheid uit de wolken die zich in juli wekenlang boven de stad had opgehoopt.

36


Debuut

Mijn veertien dagen verlof brachten we door in bed; ik had mijn moeder gevraagd om een maandag bij Maria over te nemen. We vreeën en praatten en praatten en vreeën, en op een of andere manier, misschien door voorgenoemde geborgenheid, of de verliefdheid die hem bedwelmt en in een biechtende roes brengt, of als ordinaire versiertruc, durft een man dan de meest fragiele onderwerpen aan te snijden. Hij vertelt bijvoorbeeld over de mensen en gebeurtenissen uit zijn verleden die hem het hardst hebben gekwetst (Ivo). En als de man uit het goede hout gesneden is, geeft hij terloops ook enkele zwakheden van zichzelf aan – kwestie van zijn verhaal van een beetje menselijk realisme te voorzien en niet op een ál te slechte Hollywoodfilm te laten lijken (Abdel). Maar zijn maatschappelijke opvattingen en Vital de hond daargelaten kwam ik van Antoine niet veel te weten. Hij praatte wel over alles: over zijn vorige liefdes, over zijn drugsverslaving, over zijn jeugd, maar hij bleef aan de oppervlakte. In bed vermeldde hij losstaande, weinig opzienbarende feiten. Vlak nadat hij van de Luchtbal was weggetrokken was hij twee jaar met Anoek samen geweest, haar ouders waren schippers, en vier jaar met Anaïs, haar moeder was lesbisch, en ja, hij had vroeger serieus aan de drugs gezeten, maar daar was hij sinds kort vanaf. En zelf had hij nog een jongere zus, Henriëtte, zijn ouders waren gescheiden en zijn vader was Fransman, vandaar zijn Franse naam, en ja, hij sprak het zelf ook, want zijn vader kon amper Nederlands. Voor de rest hield hij me op veilige afstand. Pas als een confrontatie acuut en onvermijdelijk was, gaf hij de details. Op die manier kwam aan vier maanden hartstochtelijk cocoonen abrupt een eind. Die laatste zondagmiddag van augustus, de laatste dag van mijn verlof, sloeg de regen in harde onrustige vlagen tegen het raam. De afgelopen veertien dagen hadden we de televisie in de slaapkamer laten staan. In een actualiteitenprogramma op een commerciële zender liet een jonge psycholoog zijn licht schijnen op ‘de mens’ Hans Van Themsche. De presentator vroeg zich luidop af wat zich kort voor de moorden in het hoofd van Van Themsche kon hebben afgespeeld. Moest iemand mentaal ziek zijn om een tweejarig meisje en haar zwangere Malinese oppas in koelen bloede om te brengen? Antoine lag de hele tijd te woelen en had moeite om naast me in bed te blijven liggen. Ik deed alsof ik geconcentreerd naar de uitzending keek en merkte vanuit mijn ooghoeken dat hij dat wist. En hij trachtte die wetenschap zo goed

37


Jan Deuvaert - Aldus Antoine

mogelijk te verbergen, wat ik ook in het snuitje had. Het was pas bij het avondeten dat hij opbiechtte welk beestje hem uit bed had gekregen. ‘Je kan hier niet blijven’, zei hij, zijn stem klonk plotseling hees. ‘Ik zou het wel willen, maar het kan niet.’ Hij had zijn bord bolognese nog niet aangeraakt. ‘Dit appartement is eigenlijk niet van mij’, ging hij verder, ‘het is van mijn moeder. We hebben het gehuurd op haar naam. Als gezin kregen we bij het OCMW voorrang. Bovendien mocht hier een hond binnen, dat is niet overal het geval. Ik kan haar niet in de steek laten, ze is mijn moeder.’ Die laatste ‘moeder’ was er eerder als een verontschuldiging uitgekomen, als een jammerlijk feit, dan dat er enige bezorgdheid uit had gesproken. ‘Eddy is best een goede vent. Maar mijn moeder is gewoon onmogelijk. En ze kan niet voor zichzelf zorgen want ze heeft geen geld.’ Hij stak een sigaret op; het was mijn beurt. Hoe zag hij het dan verder tussen ons? Daar had hij over nagedacht. ‘Ik wil je niet kwijt’, zei hij, nu met geheven kin de rook in een schuine rechte straal voor zich uitblazend – het leek me een gebaar waar ook over was nagedacht. ‘We gaan elkaar alleen iets minder zien. Op zondag en maandag kan mijn moeder nog steeds bij Eddy terecht en dan hebben wij het appartement voor ons alleen.’ Maar ’s maandags was ik bij Maria!? ‘Het is goed voor het verlangen’, zei hij. ‘En ik kan af en toe naar jou toe komen.’ Iets in me zei dat hij die tram en bus niet gauw zou nemen. ‘Een auto’, verzuchtte hij, ‘dat zou het verschil maken.’

38


Debuut

Een opzichtige extra functie Ik zag het niet als een stap achteruit; we deden de zaken in een andere volgorde. We begonnen nu aan de periode die we in het begin hadden overgeslagen: het daten. Ik betrapte me er tijdens het werk al op vol verlangen uit te kijken naar de baseballpet die om stipt half vier aan het etalageraam zou verschijnen, en dat verlangen was alleen maar groter geworden nu we tijdelijk amper samen sliepen. Bovendien was het elke keer weer een uitdaging om in de stad een plek te vinden waar we konden vrijen. Dat was de regel: we lieten elkaar niet naar huis gaan vóór we het hadden gedaan: in donkere vochtige winkelportalen, in het stadspark, onder de mooie naar pis stinkende parkeerhangars aan de Schelde, in toiletten van cafés, in bushokjes, in de bioscoop, in een vertrekkensklare trein op het Centraal Station. Op de display zagen we wanneer de trein vertrok en afhankelijk van de tijd die we er voor wilden uittrekken kozen we dan de juiste trein uit. Na onze vrijpartij slenterden we langs de winkels op de Meir en De Keyserlei. Ik was blij dat Antoine Vital op die momenten thuisliet. Maar in plaats van de hond was het nu het baasje dat zich aan zijn leiband (mijn arm) leek te willen onttrekken. Het was de omgekeerde wereld. Niet dat ik er even chagrijnig bijliep als een man zou doen en niet dat ik op het mannenbankje, dat de winkels tegenwoordig hadden, verveeld ging zitten wachten tot manlief alles gepast had. Maar ik had toch een wezenlijk verschil tussen Antoine en mij ontdekt. Een verschil in winkelhouding, of hoe noemt men dat? Een verschil in kijken. In dromen. Of deftig gezegd, een verschil in wereldbeeld. Ineens was ik, daar op de Meir, met stomheid geslagen. Ineens begreep ik de woorden van Christine, die ze na de avond in De Schuur al tegen me had gezegd: Antoine was helemaal mijn type niet. Ik had geen type, had ik geantwoord, maar Christine had het evenzeer bij het rechte eind: Antoine was het zeker niet. Maar Christine had het fout als ze dacht dat ik me daarom maar inbeeldde dat ik verliefd was – even terzijde gelaten of het al dan niet eigen is aan de verliefdheid dat zij een vorm van inbeelding is, maar wat ik bedoel is: ik meende mijn verliefdheid wel. Ik stond volledig achter mijn inbeelding. Mijn inbeelding dateerde van zeven jaar geleden en toen had ik er geen idee van gehad wat voor type Antoine

39


Jan Deuvaert - Aldus Antoine

wel was, ik had er niet bij stilgestaan. Kon er niet bij stilstaan, want ik kende hem niet goed genoeg. Bovendien was zijn kleding toen amorfer, minder uitgesproken. Bepaalde het beeld van zeven jaar geleden het beeld van nu? Zonder dat beeld zou ik nu niet meer op iemand als Antoine zijn gevallen. Volgens Christine zou hij niet eens de kans hebben gekregen. Ik zou dóór hem hebben gekeken. Om te beginnen zou ik afknappen op zijn kleding. Zeven jaar geleden leken zijn kleren mij heel normaal, zoals zoveel jeugd zijn kleren droeg; de kleren spraken me niet buitengewoon aan maar irriteerden me ook niet: basketters en een jeans, een sportieve vest en een baseballpet. Het enige wat aparte wat ik me van Antoine in die dagen kon herinneren was een piercing in zijn wenkbrauw. Voor de rest spreidde hij die van onzekerheid doordrongen, slungelachtig stoere en melancholieke houding ten toon die maar weinig pubers schijnen te kunnen ontlopen. Nu hield ik van mannen die stijlvol gekleed gingen. Sobere kleuren. Een beetje met de mode meegaand, ze hoefden er allerminst op vooruit te lopen. En hoewel Antoine qua kleding ongeveer dezelfde was gebleven, kwam ik met hem de Meir afstruinend enkele voorkeuren te weten die ik totaal niet bij hem had verwacht. Meer en meer begon Antoine zich voor mijn ogen te ontsluiten als een kunstvorm waarover ik vijf jaar geleden op mijn eindexamen esthetica nog een vraag had gekregen: Vraag: Wat is eclecticisme? Antwoord (beknopt): ‘Eclecticisme is een samenraapsel van stijlen’. Ik kwam er niet uit. Liep Antoine, onafhankelijke man die hij was, kilometers vooruit op de algemene smaak? Of was het (een gedachte die ik amper toeliet) de wansmaak in hoogsteigen persoon die hier aan mijn zij flaneerde? Dat alles maakte Antoine zo ongrijpbaar dat het me alleen maar deed uitkijken naar méér Antoine. Zo kwam ik die middagen op de Meir te weten dat hij van gadgets hield. Vraag: Wat is een gadget? Antwoord: Een gadget is een nutteloos ding, een extra accessoire, een hebbeding. Wel, ik had de indruk dat alles voor Antoine er als een gadget moest uitzien, dat alles nutteloze maar opzichtige extra functies nodig had. Christine: Misschien was ik ook maar een opzichtige extra functie voor hem, een gadget? Dit soort zelfreflectie was op dat ogenblik helemaal niet aan de orde.

40


Debuut

Die namiddagen op de Meir verkeerde ik in één ononderbroken trip van geluk, niet in het minst omdat Antoines magere maar gespierde lichaam me er dagelijks van verzekerde dat ik levensnoodzakelijk voor hem was. Dit was een gevoel. Pas na het ongeluk zou Antoine me woordelijk verduidelijken waaruit mijn aantrekkingskracht bestond, die volgens hem, ik moest maar aan Gunther denken, ook op andere mannen zijn uitwerking had. Ik was een mysterie, zou Antoine me meer dan een jaar later vertellen. Een mysterie waarvan je het geheim nooit kon ontsluieren. En met één blik op het mysterie besefte je dat ook. Als je naar mij keek, zei Antoine (met een líchtelijk teveel aan pathos volgens Christine), zag je de eenzaamheid in zijn puurste vorm. Een eenzaamheid die je nooit kon opheffen, van een vrouw die je nooit kon bezitten. Ik was het onafhankelijkste wezen dat hij ooit had ontmoet. Ik kon me aan je voeten smijten, me als een horige, als een trouwe slaaf gedragen, ja, ik kon verslaafd aan je geraken. Maar net als je bedacht hoe volledig je macht over mij wel was, ontdekte je hoe alles mijn keuze was en niet de jouwe. Je was de meester van een slaaf die je nooit kon bezitten, maar juist daarom hield je van mij. En als de meester dat wist, en ik wist dat, dan werkte het. Dan was het onze vorm. En niet alleen over zijn vriendin had hij nagedacht (voor wie het overigens wel een raadsel zal blijven of hij toen wérkelijk zo over haar dacht). Maar ook over die honderden mensen op de Meir met al die ronkende namen langs hun benen. En vooral over de ‘bruinmannen’, waar hij zich voortdurend van leek af te vragen hoe zij dat allemaal konden betalen – waar haalden zulke gasten, niet eens twintig jaar oud, het geld vandaan?

41


Xavier Roelens

Grand Hotel Abgrund Over de bloemlezing Hotel New Flandres.1

Een bloemlezing als evenement

In deze wereld van beschermde gebouwen

van humoristen, zangers, couturiers, reisbureaus en romanciers

niet van dichters, in deze wereld, deze wasserij

van ambtenaars, in deze wereld van vergaderingen,

van vergaderingen, met dezelfde, de eeuwige sprekers en schrijvers

in deze gevoerde tijd van nerts en pels, in deze geschminkte

voorzichtige tijd, deze papieren tijd van papieren

mensen, deze tijd van verzekeringen en krijsende pausen

in deze verdovende tijd, niet van dichters,

van tekstschrijvers, van journalisten en reklame

leen ik vanavond als dichter dit gelegenheidsgedicht – dit zal nog blijken.

(uit: Jan De Roek, ‘In hoc signo’, HNF, 342)

Wie de receptiegeschiedenis van HNF naast haar inleiding legt, moet haast onvermijdelijk besluiten dat dit een geweldige bloemlezing is. De bloemlezing geeft namelijk de hoogste waardering aan die dichters die innoveren, want: ‘Vernieuwing is een typisch moderne tactiek om zich van anderen te onderscheiden. Ze levert distinctie en symbolisch kapitaal op én ze leidt op termijn gegarandeerd tot een uitgelezen plek in de canon.’ (HNF, 18) Vernieuwing streeft ook deze bloemlezing na, zowel in haar beperking tot de Vlaamse poezie, in haar sterrensysteem dat de dichters op hun functie binnen het literaire systeem ordent en niet uitsluitend op een (subjectief) kwaliteitsoordeel, in haar vaak tegendraadse, weinig canonbevestigende keuzes uit oeuvres en in haar liefst 29 pagina’s lange inleiding. Volgens die inleiding manifesteert vernieuwing zich in de vorm van een ‘evenement’: ‘Vaak kondigt dat evenement de geboorte van

42


een nieuw paradigma aan. Het kan ook zijn dat het evenement zelf de eerste belangrijke manifestatie van het paradigma is. [...] Vaak is over deze teksten ook een dispuut ontstaan, vaak gelden ze in de literatuurgeschiedenis als referentiepunt voor de paradigmawissel[.]’ (HNF, 18). Discussies online, in kranten en in de literaire wandelgangen, ongeacht hun lading, helpen puur door hun bestaan om deze bloemlezing tot evenement te bombarderen. Zij is belangrijk genoeg om over te praten, dus is zij belangrijk. Vandaag worden evenementen zorgvuldig georchestreerd. Elk festival, elke wedstrijd, elk boek, elk cultuurproduct beklemtoont het nieuwe of het betere dat het in zich heeft én zijn onmisbaarheid voor U, de Consument. Ook de inleiding van HNF is en fin de compte een promotietekst, gericht op een in poëzie geïnteresseerde, intellectuele niche. Door verschillende welgemikte uitspraken (over de ‘kanibalen uit Entertenia’, over de verhouding Vlaanderen-Nederland, over de herwaardering van de dichters Willy Roggeman en Jan De Roek, over een vermeende heterogeniteit als militante inzet) voedt ze de literaire kritiek. Door de oprichting van een eigen weblog (http://hotelnewflandres.wordpress.com/) stappen de samenstellers mee in de nieuwe media en voorzien ze elke onlinecommentaar van een reactie. Van een opbouwende discussie is daarbij nauwelijks sprake, omdat uit reacties enkel die zaken worden gelicht waarmee men de schrijver lik op stuk kan geven. Men heeft duidelijk plezier in formuleringen als: ‘De volgende Schöngeist die in het HNF-gekrakeel plat op zijn bek gaat, is Hans Vandevoorde. Met twee dikke blauwe ogen tot gevolg.’ Fundamentele vragen verdwijnen, zoals: moet Vlaanderen zich inschrijven in een Groot-Nederlands poëziesysteem of moet het een onafhankelijke koers varen? Of: Om welke reden ontbreken net die dichters die nu ontbreken? Ze verdwijnen nu in het moeras van hun stelligheid, in ‘het “reële”, het gat in de vette, lillende klei waarrond onze Vlaamse cultuur is georganiseerd.’ (HNF, 32) Met hun alles opslorpende krachten proberen de samenstellers dat gat, dat oog van de storm, dat centrum waarrond alles draait, in te nemen. Maar een open debat ontstaat er niet wanneer fundamentele vragen genegeerd of in het beste geval afgesnauwd worden. Om een zekere onafhankelijkheid tegenover de weinig vruchtbare polemieken op internet te bewaren verschijnt dit essay expliciet eerst op papier. En uit eerbied voor het papieren meesterwerk dat de bloemlezing uiteindelijk ook is.

43


Xavier Roelens - Grand Hotel Abgrund

De samenstellers wijzen er in hun inleiding op dat elke bloemlezing noodzakelijkerwijs een constructie is en onmogelijk representatief kan zijn. Met die explicitering denken ze elke commentaar op hun gebrek aan representativiteit te kunnen afdoen als (ik parafraseer): ‘We hebben het toch zelf gezegd, lees onze inleiding, you stupid.’ Een inherente tegenstelling wordt daarmee genegeerd. Als de bloemlezing een constructie is, is het van het grootste belang om de misvormingen van de constructie onder ogen te nemen en dat kan alleen maar door de vraag naar representativiteit te stellen. Alleen daarop kan de bloemlezing ter verantwoording geroepen worden, alleen door een andere constructie van de werkelijkheid naast deze te plaatsen en hun beider representativiteit met elkaar te vergelijken kan men tot een oordeel komen.

De vermeende heterogeniteit daar meneer de beer beschouwd werd als een verstandig man dient er terstond zo als het past op gewezen dat verschillende meningen over het verstandsbegrip in omloop zijn. voor meneer ickx is verstandig hij die sluw is geslepen iedereen in zakken stopt en inderdaad van wie verstandig is wie kan dat alles niet. voor meneer zet is verstandig hij die de anderen de baan vrij laat het gewoel vermijdt dus steeds de laatste aankomt de dupe is der historie en nogmaals inderdaad wie kan dat alles niet. meneer de beer kende meneer ickx of meneer zet of meneer pee niet, hij leefde ietwat in zichzelf gesloten en hij bekommerde zich niet om de meerdere mogelijkheden van verstandig te zijn m.a.w. juist daarin lag zijn groot en spijtig verstandig gebrek. (uit: Marcel Wauters, ‘daar meneer de beer...’, HNF, 119) Met deze bloemlezing hebben de samenstellers een euvel van eerdere grote bloemlezingen willen vermijden. Zo formuleren ze het zelf: ‘we hebben het veld van de Vlaamse naoorlogse poëzie in kaart gebracht, maar met meer aandacht voor heterogeniteit dan andere bloemlezers hebben gedaan. Zowat alle be-

44


staande bloemlezingen presenteren een canon van de canon. De meeste bloemlezers kiezen gecanoniseerde gedichten van gecanoniseerde dichters. Een probleem vonden wij, omdat zo, in de loop der jaren, een steriel, academisch en gedomesticeerd beeld van de Vlaamse poëzie is ontstaan. Bloemlezingen doen zichzelf graag voor als een Ark en de bloemlezer als Noach. In de Ark worden de beste gedichten tegen de zondvloed van de tijd beschermd. Ze worden uit hun historische context losgemaakt en bijgezet in een tijdeloos pantheon. Maar bij nader toezien is een bloemlezing zelf een soort van zondvloed die een groot deel van de poëzieproductie meedogenloos wegspoelt. Wij willen af van de bloemlezing als de Ark van Noach.’ (HNF, 9) Die heterogeniteit is (naast de exclusieve keuze voor Vlaamse dichters) een belangrijk onderscheidend element van HNF tegenover andere bloemlezingen. Toch is er hier, en niet alleen hier, een discrepantie tussen de inleiding en de gedichten zelf. De op het formele2 vlak aanwezige heterogeniteit kan niet verhullen dat de samenstellers een inhoudelijke voorkeur voor gedichten hebben waarin iets op het spel staat. Vele gedichten wortelen in het hier en nu, kijken zichzelf, de poëzie, de maatschappij, de liefde of (het vaakst) de dood recht in de ogen, zijn hitsig of bezwerend en dragen een al of niet goed gespeelde noodzaak met zich mee. Of het nu gaat om Karel Jonckheeres ‘Ballade van de slapeloosheid’ (‘duizenden weten niet minder dan ik / en slapen nu dieper dan ik eens sliep. [...] Intussen gaat weer de nacht voorbij / weest vriendelijk mensen en slaapt voor mij.’, HNF, 96) of om Herlinda Vekemans’ apocalyptische ‘en de zee zuipt zich te pletter...’ (‘een fregat in het oog van ontij gelokt werd ruw van het vlak der aarde geduwd toegetakeld door zeemuilen opgeslokt de zee even verzadigd’, HNF, 686), een grens wordt overgeschreden. Er is, kortom, een voorkeur voor een poëzie van het Sublieme, een verwoording van het afgrondelijke.3 In HNF overheerst het zoekende in het gekozen werk – en zijn bijgevolg de meer ‘vindende’ gedichten ondervertegenwoordigd. Anders gezegd: gedichten die hun formulering telkens weer op de helling zetten zijn verkozen boven goed geformuleerde gedichten. Het telkens verder graven schept een spankracht doorheen de bloemlezing die uitnodigt tot verderlezen, maar het bewijst meteen ook dat men niet geprobeerd heeft om bij de keuze van een dichter de grootste gemene deler van zijn of haar werk te brengen. De eigen visie op poëzie bepaalt de keuze uit een oeuvre. Uit het werk van Herman De Coninck bijvoorbeeld zijn enkel poëticale gedichten gekozen en wordt geen breder beeld van zijn

45


Xavier Roelens - Grand Hotel Abgrund

poëtische activiteit getoond. Ook valt het op dat uit De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus, nochtans in de inleiding omschreven als een ‘evenementtekst’, slechts één, bovendien erg atypisch gedicht geselecteerd werd: het afsluitende prozagedicht ‘Vier verklaringen’. De inleiding leek nochtans speciale aandacht voor deze evenementteksten aan te kondigen: ‘Een centrale plaats in het oeuvre van paradigmadichters is gereserveerd voor een (of meer) bundel(s), een cyclus of een gedicht met een evenementkarakter.’ In het oeuvre van Van Bastelaere is wat men op dit ogenblik in de geschiedenis als zijn evenementtekst kan beschouwen, de bundel Pornschlegel en andere gedichten, zelfs volledig afwezig in de bloemlezing. Ook op macroniveau ontstaat een enigszins verwrongen beeld van de literatuurgeschiedenis. Volgens Hans Vandevoorde spreekt de bloemlezing ‘een voorkeur uit voor neo-experimentele dichters (Pernath, De Roek, Roggeman) en voor generatiegenoten. Van Bastelaere heeft zijn eigen stamboom gecreëerd van voorvaderen en verwanten. Daarom ligt het zwaartepunt van de bloemlezing op de periode 1978-1995 en daardoor komt de poëzie van de jaren vijftig en de meest recente poëzie er zo bekaaid af.4 Ik kom verder kort op de aanname terug of deze bloemlezing niet meer is dan een persoonlijke piëdestal voor een van de samenstellers, nu wil ik eerst aan de hand van enkele voorbeelden aantonen dat inderdaad sommige periodes er bekaaid vanaf zijn gekomen. Voor de jaren vijftig en zestig wijst Vandevoorde er op dat sommige dichters uit die periode te weinig, of pas op een later tijdstip aanwezig zijn met hun gedichten. Dichters als Willy Roggeman, Jos De Haes, Johan Daisne, Christine D’Haen waren al in de jaren vijftig werkzaam en dat blijkt niet altijd, of onvoldoende, uit deze bloemlezing. Naast een oudere dichter als Paul Verbruggen, ontbreken ook verschillende nu vergeten dichters die in de jaren vijftig of zestig debuteerden, zoals Marcel De Backer, Berten De Bels, Paul Berkenman, Hervé J. Casier, Thierry Deleu, Dirk Desmadryl, Nicole Doise, Frank van Doorne, Karel Verleyen of Ignaas Veys. Het effect dat uit oudere tijden minder dichters aanwezig zijn in een bloemlezing komt wel vaker voor. Opvallender is het feit dat de meest recente periode niet de periode is met de meeste gedichten. De piek ligt integendeel, volgens

46


de goed van cijfers voorziene inleiding, in de periode 1978-1986 en de periode 1993-1996. De vraag is of de periode na 1996 rechtmatig vertegenwoordigd is. Vooreerst valt het op hoeveel dichters uit het fonds van Uitgeverij P ontbreken.5 Eén P-auteur kan als symptomatisch voorbeeld dienen voor een ontrafeling van de criteria van de bloemlezers: Ben Reynders. Voor wie deze man niet kent: hij was tot aan zijn dood in 2001 de grote man achter Jeugd & Poëzie, de organisatie bekend van de grootste Vlaamse poëziewedstrijd voor dichters van 6 tot 30 jaar (de Soetendaelewedstrijd) en via programma’s in lagere en middelbare scholen een niet te negeren poëziepromotor in het Vlaamse literaire landschap. Van daaruit heeft hij een hele generatie dichters begeleid, kritisch becommentarieerd en zelfs helpen uitgeven. Ondertussen bekende dichters als Miguel Declercq en Ruth Lasters deden in hun jeugd met deze wedstrijden mee, of ook de bij P gedebuteerde Kris Pint, maar in de eerste jaren van 2000 heeft deze organisatie zelf voor enkele debuten gezorgd bij uitgeverij Bakermat of hun Nederlandse partner DiVers. Dichters als Maarten Crappé, Cathérine De Cock, Carl De Strycker, Chris Sonck, Tamara Vercruyssen, Hélène Claeys, Nele Warson en nog zo’n 8-tal namen ontbreken evenzeer in deze bloemlezing. De hele reeks bundels staat nochtans in het Poëziecentrum – weliswaar in de kast jeugdpoëzie die waarschijnlijk geen seconde bekeken werd door de samenstellers. Met het ontbreken van Reynders en zo goed als iedereen uit Jeugd & Poëzie is een hele tak van de hedendaagse Vlaamse poëzie afwezig. Het staat buiten kijf dat deze tak ideologisch volledig tegengesteld is aan de poëtica van de samenstellers, maar met hun keuze voor heterogeniteit valt het zo goed als volledig uitwissen van deze tak6 moeilijk te rijmen. Eenzelfde redenering geldt voor de andere namen uit het P-fonds: ook die zijn van belang voor ‘de levensnoodzakelijke diversificatie van het poëzielandschap’ (HNF, 23), maar ontbreken hier volkomen. Daarnaast is Reynders ook symptomatisch voor wat de samenstellers onder het Vlaamse literaire veld verstaan. Het gaat alleen om de plaats van de dichters als dichters binnen het systeem. Reynders’ positie wordt echter vooral door zijn organisatiewerk bepaald, of dichters als Patrick Lateur en Bart Vonck (en anderen die wel in de bloemlezing staan) hebben een grotere potentiële invloed als poëzievertalers. Nog anderen zijn verbonden aan een universiteit, recenseren poëzie of werken bij een uitgeverij en kunnen zo evengoed invloed hebben op het veld. Omgekeerd is het de vraag in hoeverre Herman De Coninck

47


Xavier Roelens - Grand Hotel Abgrund

zijn hoge positie aan zijn poëzie zelf te danken heeft, of aan zijn werk als Humojournalist, hoofdredacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift, essayist en vermaard brievenschrijver aan vele jonge auteurs. Kan men deze zaken wel los van elkaar bekijken?

Nederland als buitenland het kan mij niet schelen de voeten op mij te voelen van vele dichters ook gesandaalden [...] nee, geen marmeren babel zullen wij samen zo oprichten. zelfs gegeven de spraakverwarring. wij die elkaar nauwelijks gelezen hebben maar als generasies bamboe uit elkaar voortvloeien – ook gij uit mij, wat ook het tegendeel moge doen uitschijnen. (uit: Gust Gils, ‘Voor de vroegeren’, HNF, p. 160-161) Zoals gezegd ligt het hoofdaccent rond 1980 en in de eerste helft van de jaren negentig. Ook krijgt het neo-experiment een bovengemiddelde aandacht, zowel in de extra pagina’s voor bepaalde dichters (met Willy Roggeman en Jan De Roek als belangrijkste exponenten) als in de gedichtenkeuze. Als de bloemlezing geen representatieve bloemlezing is, wat is ze dan wel? Ze is vooreerst een literair-politieke machine tegen de verschralende inlijving van de Vlaamse poëzie door het Nederlandse veld. Niets meer of minder dan de onafhankelijkheid van de Vlaamse poëzie wordt uitgeroepen: ‘Voor het Vlaamse poëtische systeem is Nederland een buitenland, net zoals Frankrijk, Amerika of India dat zijn. Wie in Vlaanderen debuteert zal zich dus in de eerste plaats op het Vlaamse systeem richten en niet op het Nederlandse of Groot-Nederlandse systeem.’ (HNF, 32) Op de website geven de samenstellers bovendien een overweldigend overzicht van dichters die wel in HNF staan, maar niet in ‘De dikke Komrij’ en de Spiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst. De minorisering van de Vlaamse poëzie boven de Moerdijk valt moeilijk te ontkennen. Dat Breukers in de inleiding van 25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005 expliciet vermeldt dat hij Vlaamse dichters extra aandacht wou geven, wijst er ook op dat dat ervoor niet het geval was.

48


Uit een vorm van balorigheid hebben de samenstellers alle in België/Vlaanderen levende dichters met de Nederlandse nationaliteit uit de bloemlezing geweerd (ook al wordt Ramsey Nasr toch tot de Vlaamse poëzie ingelijfd wanneer de inleiding beweert dat ‘de moderne Vlaamse poëzie veel meer en vaak intrigerendere dichters telt dan Lanoye, Nasr, De Coninck en Moeyaert’, HNF, 8). Vandevoorde spreekt in dit geval van het territorialiteitsbeginsel, maar die term is verkeerd. De afbakening gebeurt niet op basis van territorium (inwoners van het geografische Vlaanderen), maar net zoals in de hierboven genoemde Nederlandse bloemlezingen op grond van taal7 (wat de mensen spreken). HNF veronderstelt het bestaan van een Vlaamse taal. Op een ogenblik dat van bovenaf opgelegde standaardtalen hun plaats aan het verliezen zijn, komt het nogal zestiendeeeuws over om een soort Vlaams als overkoepelende taal voor vijf provincies en nog meer dialecten te gaan promoten. Het ontstaan van massamedia en een gegroeide mobiliteit hebben de laatste decennia wel een verkavelingsvlaams doen ontstaan, maar over het algemeen heeft een streven naar een eenheidstaal of standaardtaal zijn beste tijd gehad.8 Het zich afzetten tegen Nederland heeft online de felste reacties losgeweekt. Vandevoorde toont zich voorstander van een literair Groot-Nederland ‘omdat meer samenwerking ook meer kans op een goede literatuur biedt en tevens meer kans op de export ervan.’9 Aan de andere kant van het spectrum wijst de in Vlaanderen wonende Nederlandse dichter Marc Reugebrink op het grote verschil tussen de plaats van poëzie in Nederland en Vlaanderen: ‘Dat poëzie en werkelijkheid fel op elkaar betrokken zijn, is in een land waarin literatuur altijd deel is geweest van een emancipatiestrijd voor het Vlaams, veel duidelijker dan in een land waar men (zeker eind jaren tachtig) zo zelfgenoegzaam was geworden dat men meende dat Nederland ‘af’ was[.]’10 Al komt deze bloemlezing aan de noodzaak tegemoet om de verschillen tussen Vlaanderen en Nederland onder ogen te zien, een volledige onafhankelijkheid van Nederland is een waanidee. De Vlaamse afhankelijkheid is zelfs nog nooit zo sterk geïnstitutionaliseerd geweest: de meeste Vlaamse dichters publiceren bij Nederlandse uitgeverijen – en in vele gevallen geldt dat zelfs als een kwaliteitscriterium. Kwaliteitskranten, maar ook tijdschriften als Ons erfdeel zullen veel minder snel bundels van uitgeverij P of het Poëziecentrum bespreken. Alleen Meulenhoff/Manteau is er recent in aan het slagen om, mede dankzij

49


Xavier Roelens - Grand Hotel Abgrund

zijn hybride naam en achterliggende hybride structuur, vanuit Antwerpen een uitgeverij met breed aanzien op te starten. Via een soortgelijke Vlaams-Nederlandse samenwerking met uitgeverij Podium zou uitgeverij Vrijdag wel eens een volgend Antwerps literair succesverhaal kunnen worden. Met andere woorden, niet alleen het Vlaamse literaire systeem is complex. De relatie Nederland-Vlaanderen is dat evengoed en die relatie is even onlosmakelijk als de ‘verplichte’ Vlaming en de ‘verplichte’ vrouw in de jaarlijkse VSBjury, al zal je het Vlaamse en Nederlandse literaire systeem ook nooit naadloos tot één geheel kunnen herleiden. Die aparte relatie blijkt ondanks alles ook uit HNF, wanneer de samenstellers schrijven: ‘Opvallend is wel dat door Vlaamse dichters maar zelden naar het Nederlandse buitenland wordt gekeken voor innovatieve elementen. Het Vlaamse poëtische systeem heeft zich waarschijnlijk zelfs sterker vernieuwd door een dialoog met andere buitenlanden dan met Nederland.’ (HNF, 32) Ze zien over het hoofd dat Nederlandse invloeden niet als innovatief gepercipieerd worden, omdat de bron te dichtbij ligt om ze zo te omschrijven. Invloeden van Kopland of Faverey worden niet als innovaties ervaren, maar als richtingen in de poëzie. De lijn tussen Nederland en Vlaanderen is te dun geworden om invloeden als innovaties te kunnen laten gelden. Wat de samenstellers ook mogen beweren, Nederland is geen buitenland als een ander.

De onderliggende literatuurgeschiedenis [Oordelen] kunnen in bepaalde omstandigheden aan het glijden gaan, waardoor momenten van openheid ontstaan en uiteenlopende oordelen ook werkelijk met elkaar in botsing kunnen komen en elkaars rechtmatigheid betwisten zonder dat al min of meer van tevoren valt uit te maken welk oordeel het uiteindelijk zal halen. Vaker echter zijn die verhoudingen voor korte of langere tijd gestabiliseerd, en overheerst een consensus. De term consensus suggereert een vrije, spontane overeenstemming tussen de oordelen over iets wat zich aan het oordeelsvermogen aanbiedt. In werkelijkheid is die overeenstemming echter een opgelegde: één discours weet zich op te werpen als de ‘correcte’ articulatie van het werkelijke, en de vanuit dat hegemonische discours gevelde oordelen worden als de enig geldige verspreid en gereproduceerd. Dat betekent niet dat tegen dat discours geen verzet zou bestaan, wel dat dat verzet gemarginaliseerd

50


is (noodgedwongen ondergronds gaat) en dat afwijkende oordelen als niet-serieus te nemen worden gediskwalificeerd. In een ander jargon zou men kunnen zeggen dat zo’n heersend spreken werkelijkheidscheppend is: het fixeert een beeld en de betekenis van het werkelijke, en wat daarvan afwijkt, is gemakkelijk als ‘onrealistisch’ en (in alle betekenissen) ‘fout’ af te doen. (uit: Erik Spinoy, ‘Het zoekgeraakte bijproduct. Over literaire prijzen’, in: Nieuwzuid, jrg. 8 (2008), nr. 32. p. 8) Evenmin als representatief is de bloemlezing, aldus de inleiding, geen ‘literairhistorisch verantwoorde bloemlezing’ (HNF, 6). Toch staat de inleiding vol literair-historische termen en wil men met de hiërarchische, piramidale structuur uitspraken doen over de functies van een individuele dichter in het systeem. Het is dan ook niet zo dat literatuurgeschiedenis van geen belang is voor de samenstellers, alleen zijn ze er zich van bewust dat de herleiding van dichters tot een kwantitatief sterrensysteem geen genuanceerd beeld kan geven. De vraag is dan wel: welke literatuurgeschiedenis ligt aan de basis van deze bloemlezing? Vertelt ze een nieuw verhaal of schrijft ze zich in een bestaand verhaal in? Vanuit (Groot-)Nederlands oogpunt kunnen we zeker van een dissensusbloemlezing spreken. Verschillende ‘ondergronds gegane’ dichters komen hier voor het eerst weer aan het licht. Niet voor niets beweren de bloemlezers dat HNF uitermate geschikt is ‘voor “buitenlanders” (geografisch, staatkundig of gewoon op het vlak van de poëzie)’ (HNF, 32). Zij kunnen het meeste uit deze bloemlezing leren. Het verhaal is heel anders vanuit Vlaams oogpunt. Dan blijkt deze bloemlezing voor het grootste deel een bestaande consensus te volgen, meer bepaald de literatuurgeschiedenis zoals die jarenlang door Hugo Brems gedoceerd werd aan de K.U.Leuven (waar alle drie de samenstellers Germaanse filologie gestudeerd hebben, en ik ook trouwens). Zowel de terminologie (experimentelen, postexperimentelen, neo-realisme, neo-romantiek,...) als de hiërarchie is aan de bestaande Vlaamse literatuurgeschiedenis schatplichtig en de samenstellers ontkennen dit ook niet, getuige hun online bibliografie. Alleen de dichters Willy Roggeman, hier gepresenteerd als de man van het modernisme (een term die je ook niet bij Brems terugvindt) en Jan De Roek vormen opvallende inbreuken op die literatuurgeschiedenis. HNF herschrijft helemaal niet de bestaande

51


Xavier Roelens - Grand Hotel Abgrund

literatuur­geschiedenis, ze legt alleen een extra accent op het neo-experiment. Een andere bloemlezer had evengoed Paul De Vree, innovator op het vlak van de visuele poëzie, uit de catacomben kunnen opvissen en tot paradigmadichter kunnen bombarderen, in plaats van Willy Roggeman. Lang niet alle innovaties in het Vlaamse systeem worden op dezelfde manier beoordeeld, maar de hiërarchie is op de bestaande literatuurgeschiedenis gebaseerd, aangevuld met enkele subjectieve voorkeuren. De structuur van de canon wordt bevestigd, ook al is de gedichtenkeuze zelf niet canonbevestigend. Het grootste manco van de bloemlezing zit volgens mij in de periode na 1996. Brems eindigt zijn Vlaamse literatuurgeschiedenis met het postmodernistische tijdschrift R.I.P. van Van Bastelaere en Spinoy en dit zijn meteen ook de enige twee na 1980 gedebuteerde dichters die tot de 4&5-sterrencategorie behoren. Nochtans kan de recente dynamiek in de Vlaamse poëzie niet volledig vanuit deze twee oeuvres verklaard worden. Van Bastelaere gaf dat zelf aan toen hij ooit een onderscheid maakte tussen een ethisch postmodernisme, waar hij zichzelf toe rekent, en een esthetisch postmodernisme. In een meer representatieve bloemlezing hadden Peter Verhelst en Peter Holvoet-Hanssen die richting als voortrekkers kunnen vertegenwoordigen. Andere samenstellers hadden ook Mark Van Tongele tot oeuvredichter opgehemeld en verschillende nu afwezige dichters opgenomen. Het is op die manier onvermijdelijk dat Van Bastelaere enige zelfverheerlijking wordt aangewreven. De oorzaak van dat verwijt is de discrepantie tussen de inleiding en de bloemlezing zelf. De inleiding verantwoordt vooral twee ordeningsprincipes: voor de dichters het sterrensysteem op basis van hun functioneren in het literaire systeem, voor de gedichten een ordening op jaar van publicatie. De persoonlijke voorkeuren van de samenstellers doorkruisen deze principes. Vooral de chronologische ordening komt onvoldoende uit de verf. Gedichten worden wel in hun tijd geplaatst, maar we mogen niet de fout maken om te geloven dat alle statistieken en cijfertjes iets over een periode vertellen. De subjectiviteit van de selectie bepaalde het resultaat in de chronologie11 en het representeren van een periode was geen leidraad voor de samenstellers. De samenstellers maken wel die fout. Zo vinden ze de periode 1978-1986 ‘interessant’ (HNF, 27) omdat hun zo geliefde heterogeniteit hier aanwezig is: ‘Paradigma’s doven uit, andere paradigma’s dienen zich aan. In de periode 1978-1986

52


vind je pink, neoromantiek, experiment, postexperiment, traditie en postmodernisme naast elkaar.’ (HNF, 28) Deze periode is er een van grote veranderingen in het Vlaamse literaire systeem. Het is het einde van het Manteau-tijdperk en van verschillende kleine eenmansuitgeverijen die boekenliefde lieten primeren op geldgewin, het begin van de grote overstap van Vlaamse auteurs naar Nederlandse uitgeverijen, het instorten van het verzuilde tijdschriftenlandschap. Het is, zoals Spinoy beschreef, een periode waarin verschillende oordelen met elkaar botsen en vechten voor hegemonie. Op een door de samenstellers onvermoede manier krijgt HNF dan toch een representatieve, mimetische functie: oververtegenwoordige jaren zijn jaren waar verschillende poëtica’s naast elkaar bestaan en met elkaar in botsing gaan, ondervertegenwoordigde jaren zijn consensusjaren met overheersende poëtica’s en met dichters die ‘ondergronds’ moeten gaan.

Grand Hotel Abgrund Want ik geloof in dit boek, Ik geloof in het boek dat slaags geraakt met zijn lezer, Het boek dat als een oude klok een etmaal voorloopt op de hand die haar verstrooid heeft opgewonden. Ik geloof in het boek dat ons blad na blad ontbladert en dat in ons niets anders achterlaat dan groeibeginsels. Ik geloof in het boek dat ons mager maakt van pijn, Ik geloof in het boek dat ons dik maakt van de honger. (uit: Leonard Nolens, ‘Proteus’, HNF, 287) De filosoof Adorno werd ooit bekritiseerd dat hij vanuit zijn hotelsuite van geësthetiseerde veiligheid naar de Abgrund keek en hem beschreef.12 De samenstellers Dirk Van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters hebben het aangedurfd om het afgrondelijke in hun hotel binnen te halen, al blijven het natuurlijk altijd woorden over het afgrondelijke. Ze hebben de doos van Pandora opengetrokken die de Vlaamse poëzie is en dat is meteen ook de kracht van HNF. Al is de relatie met Nederland complexer dan hier voorgesteld, ze zal van onschatbare waarde

53


Xavier Roelens - Grand Hotel Abgrund

blijken om die complexiteit mee te helpen onderzoeken en om de zogenoemde buitenlanders met een grotere groep Vlaamse dichters in contact te laten komen dan ze via andere bloemlezingen tot nog toe kunnen. Tegenover de Groot-Nederlandse canon is deze bloemlezing een belangrijke rechtzetting, tegenover de bestaande Vlaamse literatuurgeschiedenis heeft ze alleen enkele persoonlijke vrijheden veroorloofd. Die vrijheden en de (noodzakelijke) leemten wijzen op een voorkeur van de samenstellers voor een meer experimentele poëzie, een poëzie die iets op het spel durft zetten, ten nadele van een poëzie die zich nestelt in zijn welgeschrevenheid. De geselecteerde gedichten zijn, net als de inleiding, scherp op de snee. En dat is uiteindelijk het belangrijkste, zoals Remy C. van de Kerckhove op de cover van zijn bundel De schim van Memling schreef: ‘Mijn persoonlijke angst heeft niets met cultuur te maken mijn leven geboorte en dood ook niet dat weet ik ik schrijf ten andere geen cultuur ik schrijf gedichten’. En dat doen dichters ten volle.

54


Voetnoten 1

Hotel New Flandres.60 jaar Vlaamse poëzie 1945-2005, samengesteld en ingeleid door Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters. Poëziecentrum, Gent, 2008. Verder afgekort als HNF.

2 Neem het jaartal 1962: neologismen als ‘opdrachtspiergeluid’ en meertalige verhaspelingen als ‘labintoslabi-at-ease’, gevolgd door een gedicht met rijmen genre ‘magnolia pascalis [...] talis qualis.’, gevolgd door klassieke rijmen en kreupel ritme (‘Als ik u zie, naakt en bewogen, / tegen het vlieswit van de nacht, / in de begeerte der gesloten ogen, / word ik verdriet, zonder geslacht.’) voor drie kwatrijnen lang, gevolgd door een sonnet, gevolgd door een anderhalve pagina lang prozagedicht met als titel ‘De Goldbergvariaties’ en afgesloten met ‘Tekst voor Claudio Monteverdi’, een poëtische variant op de madrigaal draaiend rond de herhaalde frase (met varianten): ‘en het volk was vergaderd en stond op ‘n berg’. 3 Ter vergelijking: de gedichten in Het groot Verzenboek van Jozef Deleu en De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten van Gerrit Komrij bouwen meer afstand in tegenover het onderwerp. Bij Deleu gebeurt dat door een afstand in tijd, wat tot een bezadigder, melancholischer toon leidt. Bij Komrij is vaak een ironische afstand ingebouwd, waardoor de bloemlezing luchtiger is. Deze uitspraken zijn natuurlijk slechts tendenzen en geldt niet 1 op 1 voor elk geselecteerd gedicht. 4 http://www.decontrabas.com/files/hetnieuwvlaamsgettovandevoorde.pdf 5 Uit de online fondslijst van Uitgeverij P ontbreken in HNF onder andere Magda Castelein, Dirk Christiaens, Hans Claus, Guido De Bruyn, Reine De Pelseneer, Gerda De Preter, Lieve Desmet, Jan Geerts, Johan Van Cauwenberge, Patrick Lateur, Kris Pint, Ben Reynders, Bart Stouten, Jos Stroobants, Kristin Van den Eede, Toon Vanlaere, Jan Veulemans, Lief Vleugels, Bart Vonck, Chris Yperman, om maar die dichters te noemen wiens werk ik zelf enigszins ken en die volgens mij ‘de toets der (toch wel milde) kritiek’ (HNF, 24) die de samenstellers beweerden te hanteren, hadden kunnen doorstaan. Nog zo’n tien mij onbekende namen laat ik hier achterwege. 6 Franciska Louwagie is met één gedicht uit haar bundel in eigen beheer de uitzondering die de regel bevestigt. 7 Ook uitsluitend in het Frans schrijvende ‘Vlamingen’ ontbreken in de bloemlezing, zoals Henry Bauchau (in Mechelen geboren), Daniel De Bruycker (Brusselaar met Vlaamse ouders), de beeldend kunstenaar Thierry De Cordier, Robert Guiette (in Antwerpen geboren en aan de universiteit van Gent verbonden geweest), Frans De Haes (zoon van Jos De Haes), Werner Lambersy (Antwerpenaar die in het Frans schrijft uit verzet tegen zijn vader die collaboreerde), Marcel Mariën (geboren in Antwerpen), Paul Neuhuys (geboren en werkzaam in Antwerpen), Michel Seuphor, Guy Vaes of Jan Baetens. Uit: Ceci n’est pas une poésie. Een Belgisch-Franstalige ANTHOLOGIE belge francophone. Samengesteld door Benno Barnard, Paul Dirkx & Werner Lambersy (Atlas, Amsterdam, 2005). 8 Joop van der Horst, Het einde van de standaardtaal. Meulenhoff, Amsterdam, 2008. 9 http://www.decontrabas.com/files/hetnieuwvlaamsgettovandevoorde.pdf 10 http://reugebrink.skynetblogs.be/post/6514614/hotel 11 Eén voorbeeld: uit het verzameld werk van Johan Daisne selecteerden de samenstellers 4 gedichten uit de sectie ‘ongepubliceerde gedichten’, waardoor Daisne enkel in 1978 voorkomt en de bundels die hij in vorige decennia publiceerde, onbelicht blijven. 12 Anekdote afkomstig uit: Alex Ross, De rest is lawaai. Luisteren naar de twintigste eeuw. (Ambo, Amsterdam, 2008). p. 423.

55


Olaf Risee

De bries van ventilatoren Begin deze eeuw woedde er een storm door het Nederlandstalige poëziewereldje. Rolluiken werden neergelaten, vensters gesloten, hier en daar werd een dichter van naam keihard van zijn sokkel geblazen. Hulptroepen traden aan, dijken werden opgehoogd, iemand balde zijn vuist en riep verontwaardigd ‘stoute storm!’ naar de storm - meestal tevergeefs. De storm maakte zijn entree in een gemeenschap die zich slechts met moeite de betekenis van het woord ‘storm’ kon herinneren. In zevenmijlslaarzen en met fier wapperende haren wervelde de ongenode gast door het voorheen zo vredige versjesland, deed verslag van al wat hij aantrof in eigenhandig gefabuleerde mythes en molesteerde en passant ook nog eens het orgeltje van yesterday, een in die tijd voor veel dichters heilig instrument waarop alleen de allergrootsten na schriftelijke toestemming van God himself een riedeltje mochten spelen. * In augustus 2003 schrijf ik voor de website de Recensent een recensie - of beter: een verdedigingsrede - over Het geheim van het vermoorde geneuzel, een bundeling van de meest spraakmakende essays van Ilja Leonard Pfeijffer. Ik houd van zijn bravoure, zijn (gespeelde) arrogantie en, belangrijker, ik verafschuw met hem de truttigheid van veel poëzie. Ik onderschrijf zijn stelling dat dichters zichzelf op het spel moeten zetten, vernieuwen, risico’s nemen. Pfeijffer trekt zich geen reet aan van heilige huisjes, en zo hoort het ook - in de kunst dient elk heilig huisje onmiddellijk onbewoonbaar verklaard en gesloopt te worden. Of zij verwordt tot een zelfgenoegzame moloch. De vernieuwing die Pfeijffer zo vurig bepleit, blijkt door de jaren heen achterwege te blijven in zijn eigen werk. Zijn poëzie, die in eerste instantie hoge

56


verwachtingen wekt, verzuipt al snel in telkens weer dezelfde moerassige woordenbrij die op geen enkel moment het niveau haalt van het beste werk van zijn grote idool Lucebert. Bij voordrachten klinken iedere keer dezelfde gedichten. Steevast trapt hij af met het openingsgedicht uit de bundel Dolores, steevast voorafgegaan door dezelfde aankondiging: “Ik zal beginnen met het ideale gedicht, dan hebben we dat alvast gehad.” Pfeijffer keert zich fel tegen de poetry slam (‘puistig provoceren op een popi podium is geen poëzie’) maar ironisch genoeg is het nu bij uitstek diezelfde poetry slam die de afgelopen jaren frisse lucht in het poëziewereldje heeft geblazen. Mede hierdoor is het algehele poëzieklimaat in Nederland momenteel veel opener en vrijer dan in Vlaanderen, waar het fenomeen zich nooit echt gesetteld heeft. In 2007 is Pfeijffer jurylid bij het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam in Utrecht. Op het einde stamelt hij amechtig hoe schitterend prachtig ontroerend mooi hij de finale wel niet vind. Hij is er zelf duidelijk nogal mee in zijn nopjes. Heeft die dekselse Pfeijffer die dichtertjes toch mooi bij de neus! Eerst de poetry slam volledig afzeiken en vervolgens doodleuk 180 graden draaien. Je zou bewondering kunnen hebben voor het feit dat Pfeijffer zijn mening en plein public durft te herzien. Je zou langs de andere kant ook kunnen zeggen dat Pfeijffers oorspronkelijke kritiek ronduit onzorgvuldig was, geschreven zonder enige kennis van zaken. Elke kenner weet namelijk dat het gemiddelde niveau van de poetry slam de afgelopen jaren nu juist is afgenomen. Het hoogtepunt bevindt zich precies op het moment dat Pfeijffer zijn kritiek uit. Natuurlijk mag een dichter zijn mening herzien. Dichters zijn soms net echte mensen. Wie nooit zijn mening verandert, denkt niet na. Het cruciale punt in dezen is echter geloofwaardigheid. Bij Pfeijffer is het gegoochel met meningen een doel op zich. Het is een trucje om zichzelf een schijn van mysterie aan te meten, om net iets interessanter te lijken dan hij werkelijk is. Niet omdat hij daadwerkelijk twee keer over de kwestie heeft nagedacht. Achter de façade schuilt de leegte. Aan trucjes geen gebrek bij Pfeijffer. Lees er zijn recensies op na. Ik geef u één voorbeeld. Een recensie over de bundel Servetten halfstok van Ester Naomi Perquin (Awater, zomer 2007), begint als volgt:

57


Olaf Risee - De bries van ventilatoren

“ Pfeijffers gegoochel met meningen is een trucje om zichzelf een schijn van mysterie aan te meten, om net iets interessanter te lijken dan hij werkelijk is. �

58


59


Olaf Risee - De bries van ventilatoren

Zo’n omslag van Gerrit Noordzij geeft een bundel al bij voorbaat iets chics en stoffigs. Van Oorschot-poëzie. Milde mijmeringen onder wolkenluchten. Een flard van een oud liedje op het orgeltje van yesterday. ‘Zo komen wij dan ook bij altijd dezelfde / bomen.’ De goede oude tijd van vóór 11 september toen ‘zielenpijn’ nog zonder tussen-n werd gespeld. Dat werk. Maar Servetten halfstok van Ester Noami Perquin is een debuut, dus we moeten ons niet laten afleiden door het omslagontwerp (…) Dit is zó makkelijk scoren. Je zegt iets en vervolgens zeg je dat het eigenlijk niet ter zake doet, maar ondertussen heb je het stiekem wel gezegd en is de toon van de recensie gezet. Wie kaatst kan de bal terug verwachten en moet dus goed kunnen vangen. Pfeijffer kan niet vangen. Als hij met de roman Het Grote Baggerboek genomineerd wordt voor de Gouden Doerian, een door Adriaan Jaeggi in het leven geroepen ludieke prijs voor het slechtste boek, zit Pfeijffer in een uitzending van Buitenhof (6 maart 2005) tegen jurylid Michaël Zeeman te jammeren dat het boehoe boehoe helemaal niet eerlijk is, zo’n prijs. Uitgerekend Pfeijffer, zelf nooit te beroerd om een goeie literaire linkse uit te delen, vindt dat het de juryverantwoording van de genomineerde boeken ontbreekt aan argumentatie, terwijl daar toch heus een aantal ware woorden in staan: ‘Wederom weet Ilja Leonard Pfeijffer de Nederlandse critici en jury’s van literaire prijzen te imponeren met een kruiwagen vol woordendrek, onder het mom: zoveel lawaai, daar móet wat achter zitten.’ Ik zie het probleem niet. Glashelder, lijkt me. Eind vorig jaar verschijnt het kloeke verzameld werk van Pfeijffer, De man van vele manieren. Op de achterkant prijkt een gezapige, truttige foto van een piemelnaakte Ilja. Een golf van ontroering siddert door poëzieland. De een spreekt van ‘moedig’, de ander weet z’n tranen nauwelijks te bedwingen. Versjesland is weer even vredig als voor de storm. Bart FM Droog, die jarenlang een verbeten strijd voerde tegen Pfeijffer, verklaart bij het bekendmaken van de longlist voor de verkiezing van de nieuwe Dichter des Vaderlands, een lichte voorkeur voor Pfeijffer te hebben. De aller-

60


eerste Nationale Poetry Slam Kampioen Erik Jan Harmens stampvoet licht melodramatisch op zijn weblog dat hij ‘nóóit!’ meer iets te maken wenst te hebben met de Dichters des Vaderlands-organisatie, als bekend wordt dat Pfeijffer niet op de shortlist is terecht gekomen (volgens Harmens omdat Pfeijffer naakt geposeerd heeft). Het is onmiskenbaar de verdienste van Pfeijffer dat hij het poëziewereldje heeft weten op te schudden, maar spijtig genoeg blijkt het hem vervolgens aan inhoud te ontbreken om daadwerkelijk iets te veranderen. Ilja Leonard Pfeijffer is anno 2009 verworden tot precies datgene waartegen hij ageert. De storm is een mager briesje geworden. De man die in zijn begindagen fulmineert tegen alles wat ook maar een beetje naar gezapigheid ruikt, heeft zijn derrière inmiddels pontificaal in het gewillige pluche van het establishment geplaatst. Twee aan weerszijden geplaatste ventilatoren laten zijn haren nog iets doen wat je met een beetje goede wil wapperen zou kunnen noemen. Of sneu.

Vindt u Kluger Hans zo goed dat u zelfs de advertenties leest? Neem dan een abonnement en ontvang 4 keer per jaar het tijdschrift in de brievenbus. Zo geniet u ook van onze online voordelen. >> Zie pagina 64 voor meer info <<

61


Medewerkers

Bart De Block (1978) is auteur en redacteur van Kluger Hans. Hij schreef kritische teksten over ondermeer de kunstenaars Raphaël Van Lerberghe en Manor Grunewald. Zijn gedichten verschenen in diverse literaire tijdschriften. Edgar de Bruin (1958) studeerde Tsjechische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en de Karelsuniversiteit van Praag. Hij vertaalde proza (25 romans van onder meer Josef Škvorecký, Michal Viewegh, Zuzana Brabcová, Miloš Urban, Patrik Ouředník, Petra Hůlová en Jáchym Topol), kortverhalen, poëzie en toneelstukken, waaronder recent Het vertrek van Václav Havel. Artikelen over Tsjechische literatuur verschenen onder meer in Raster en Vrij Nederland. Sinds 2003 treedt hij op als literair agent in binnen- en buitenland van een tiental Tsjechische auteurs, onder wie Petra Hůlová, Miloš Urban en Patrik Ouředník. In 2007 werd hij onderscheiden met de Aleida Schot-prijs voor literaire vertalingen uit een Slavische taal, in het bijzonder voor de vertaling van Spoelen met teerzeep van Jáchym Topol. In 2008 kreeg hij uit handen van de Tsjechische Bond van Schrijvers de Premia Bohemica Prijs voor zijn verdiensten voor de Tsjechische literatuur.

62


Jan Deuvaert (Wilrijk, 1972) is student aan de Antwerpse Schrijversacademie. In 2008 haalde zijn verhaal Kattentijd de shortlist van de kortverhalenwedstrijd van De Brakke Hond. Het gepresenteerde fragment komt uit zijn nog te verschijnen debuutroman, werktitel Aldus Antoine. Het is zijn eerste publicatie. Olaf Risee (1974) is dichter en redacteur van Kluger Hans. Meer info: www.risee.net. Xavier Roelens (Rekkem, 1976) debuteerde na 2005 met de dichtbundel er is een spookrijder gesignaleerd (Uitgeverij Contact). Hij stelde de bloemlezing Op het oog, 21 dichters voor de 21ste eeuw (Uitgeverij P) samen. Hij is hoofdredacteur van Kluger Hans.

63


Colofon REDACTIE Bart De Block Marie Meeusen Olaf Risee – hoofdredactie website Xavier Roelens – hoofdredactie tijdschrift David Troch Reinout Verbeke – eindredactie Joris Vercammen – adviseur VORMGEVING Grafisch Ontwerpburo ttwwoo: www.ttwwoo.nl DRUK Parys Printing, Evergem CONTACT Adres: Kluger Hans p/a Aaigemstraat 94 B-9000 Gent

Telefoon: 0486 39 65 58 Email: info@klugerhans.net Website: www.klugerhans.net

LOS NUMMER 7 euro + verzendingskosten ABONNEMENTEN België:

25 euro

Overschrijvingen: FORTIS, 001-5750704-38

Nederland

29 euro

Overschrijvingen: FORTIS, BE24 001575070438

Buitenland: 35 euro

Overschrijvingen: FORTIS, BE24 001575070438

(IBAN), GEBABEBB (BIC+Swift) (IBAN), GEBABEBB (BIC+Swift)

Vermeld adres en mailadres bij uw overschrijving!

BIJDRAGEN EN SPONTANE INZENDINGEN Liefst per mail of cd. Inzendingen op papier in zesvoud. Van lange inzendingen worden enkel de eerste tien pagina’s aan de redactie voorgelegd. Het copyright blijft eigendom van de auteurs, gelieve contact op te nemen met de redactie bij problemen of vragen. Kluger Hans denkt aan het milieu en kiest daarom voor papier met een FSC-label.

64




Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.