
20 minute read
Omarm jezelf
Omarm jezelf- KRACHTSTEEN
Neem tijd voor jezelf en ga alleen de natuur in. Maak een wandeling en gebruik hierbij al je zintuigen: horen, zien, ruiken, voelen, proeven. Ontdek tijdens deze wandeling waar jij dankbaar voor bent. Neem gerust een klein boekje mee waarin je je ontdekkingen kan opschrijven of tekenen.
Advertisement
• Wat gaat er allemaal goed in jouw leven? • Wat is er goed aan jou? • Welke mooie dingen gebeuren rondom je? • Waar ben je vandaag dankbaar voor? Dit kunnen hele kleine dingen zijn. Een glimlach. Een bloem die groeit. De vogels die fluiten. •…
Vind een steen die jou aantrekt. Neem die steen mee en voel goed onderweg.

Welke vorm heeft de steen? Is die groot? Is die klein? Welke kleur? Wat voel je?

Ook dit mag je opschrijven in je boekje.
Misschien vertelt de steen wat over jou?
Sonja Van de Wal auteur: Heppie Mie Beeldend groeibegeleider & (be)Tekenaar HEPPIE MIE COACHING www.heppiemie.be

NODIG:
Acrylverf – Steen - Rustige plek

Beschilder de steen met figuren, vormen, stippen. Je kan de steen altijd bij je dragen.
Dit wordt jouw krachtsteen voor op momenten dat donkere, negatieve gedachten in je opkomen.


Omarm de steen, omarm je zelf. Zet jezelf in het licht.

Happy Kids Massage staat voor liefdevolle, respectvolle, gewenste aanraking met aandacht gegeven. Aanraken is een eerste levensbehoefte en draagt bij aan:


Meer onderlinge verbondenheid • Socialer gedrag • Meer zelfvertrouwen • Beter lichaamsbesef • Grenzen leren aangeven • Een betere concentratie • Betere weerstand • Ontspanning • Betere nachtrust
De HappyKids Massage methodiek bestaat uit 22 massage grepen die vaak in combinatie met kriebelliedjes en massageverhaaltjes zowel op de blote huid als over de kleding heen gegeven worden.
In combinatie met de kids collectie van dõTERRA worden de effecten nog eens extra ondersteund. Een team van trainers verzorgen speciale trainingen en workshops in Nederland en België.
Deze workshops en trainingen zijn speciaal bedoeld voor ouders en professionals waarin je leert hoe je kinderen op natuurlijke wijze (met geur en aanraking) kan ondersteunen in hun welzijn.

Neem voor meer informatie contact op met Corina Elzenaar
Tel: 06-33610519 E-mail: happykidsmassage@outlook.com www.happykidsmassage.com E-mail: happykidsmassage@outlook.com www.happykidsmassage.com

Belevenissen van een pleegouder voor pubers
Saai is het nooit geeft een kijkje achter de voordeur van een pleeggezin voor pubers. Auteur Ellen Feller deelt boeiende, spannende en ontroerende momenten die zij in ruim twintig jaar als pleegouder heeft ervaren.
Het boek is bedoeld voor (potentiële) pleegouders, docenten, hulpverleners, beleidsmakers en jeugdhulpverleners.
Ellen Feller is onderwijskundige
Ellen Feller | 96 pagina’s | hardcover ISBN 97890603534 | 19,95
Mijn hoogbegaafde puber
Een hoogbegaafde puber begeleiden: hoe doe je dat? In dit boek met persoonlijke verhalen zijn tieners, ouders, leerkrachten en onderzoekers het eens over wat daarvoor nodig is: loslaten en goed contact houden. Klinkt dat tegenstrijdig? Dit boek legt uit hoe het werkt.
Suzanne Buis is auteur van tientallen kinderboeken
Pubers zijn leuk! Zeker als je ze begrijpt
Meer begrip en direct resultaat na het lezen van dit boek Met de puberteit begint het losmaken en loslaten. En juist dan heeft die uithuizige, dwarse puber je meer dan ooit nodig: jouw sturing, hulp, meedenken en steun. Geen theoretisch boek over het puberbrein, maar een inspiratieboek voor het omgaan met pubers.
Auteur Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige
248media is een toonaangevende uitgeverij van publicaties op het gebied van het welzijn van kinderen 248media.nl Onze boeken zijn ook verkrijgbaar via de (internet)boekhandel. 248media.nl

Prinses Fortia ontdekt Speelelfenland
Weet je nog, het begin van de reis is goed verlopen: de moeizame klim naar de verste uithoek van Speelelfenland en de wandeling door de Blikkerbergtunnel. Dat je daar ten prooi kunt vallen aan geniepige oude angsten deert de vier durfals niet, zo doelgericht en vastbesloten als ze zijn. Probleemloos bereiken ze het Mosgrauwe Woud, om er een kalme nacht door te brengen. Ook de vorstin van Zuid-Zonneland slaapt verrassend goed, in De Gouden Stroom. Niet dat ze stond te juichen om haar dochters verdwijning, maar koning Ludibundus stelt haar telefonisch gerust. Het briefje dat Glory achterliet is glashelder en zo verstandig, allerminst reden tot zorg. Graag laat Superba het staatsgedoe nog verder van zich afglijden, genietend van het landelijke leven aan de rivier.
‘s Anderendaags naderen de helden al rap de Bijsterse Bossen. Het is daar de kunst steeds de juiste richting te kiezen, die je zo makkelijk mogelijk naar je doel leidt. Een peulenschil voor Agilo; in Speelelfenland leert hij prima wat hij het liefste wil. Een zacht graspad voert hem naar een gloednieuwe wegwijzer: ‘Camping Hoeve Draeckenbosch 5 km.’ Dat is mazzel! Even verder stuit hij op een haveloze ingeblikte figuur, die kennelijk diep heeft geslapen:
Deel 11: Ver buiten de tijd
Verwilderd staarde de ridder de open plek rond. Alom ketste zijn blik af op een zee van weelderig lover. “Al eeuwig dool ik rond door dit vervloekte woud,” klaagde hij roestig traag. “Nóóit vind ik de uitgang.” “Welnee, je bent er juist al dichtbij. Die kant op,” wees Agilo. “Kan niet missen; zo-even zag ik een pijl.” “Een PIJL??” De ander veerde als door een wesp gestoken op, begeleid door onheilspellend ijzergerammel. Schielijk kroop hij achter een struik. “Zoek dekking, jongeling! De schutters zijn terug!” Hij klapte zijn vizier toe en hield zich muisstil. “Rustig maar,” schrok Agilo. “Zo’n pijl bedoel ik niet. Daarginds staat een wegwijzer deze kant op. Loop maar met mij mee als je wilt, dan geraken we spoedig buiten het bos.” “Néééé,” kreunde de gekwelde avonturier. “Dat bestaat niet. Nimmer vind ik een uitgang. Ik ben gedoemd hier eeuwig rond te blijven dolen.” Hardop schraapte hij zijn keel tegen het snikken. Agilo legde een arm om zijn schouders, voor zover het ijzerwerk dat toeliet: “Heus, de uitgang is dichtbij. Zullen we gaan zien?” “Welaan, als gij het zegt...” Aarzelend bekeek de gebutste edelman de jongen met geinige fladderstaartjes en ogen vol donkere twinkeltjes. Zijn zomers bonte hes met korte mouwen, zelfbeschilderd, prijkte tot boven de knieën van een soepele zonnegeel en oranje gevlamde kuitbroek, die weer prima kleurde bij zijn voeten. Om zijn middel glom een ceintuur in de tinten van Myalo: zilver, blauw en paars. Hoe fraai dat alles hem ook stond, toch hadden zijn vrienden gevraagd of het wel zo slim was voor een gevaarlijke reis. Zelf gingen ze voor de veiligheid in het donkergroen gekleed. Maar hij bleef bij zijn gelukskleren. Eenmaal onderweg, toen hun expeditie zo soepel verliep, gaven ze hem graag gelijk. Sprankelend blij als hij van nature was, monterde hij de ganse groep, alleszins ook op moeilijke momenten, vanzelf steeds weer op, met een zotte grijns, een mop of een tersluikse sluipbeweging. Dat bleek hier ook zo te werken; de angstige antiekeling kikkerde zienderogen op. Hij krabbelde overeind en volgde zijn jeugdige oosterse gids. Die begon voorzichtig: “Weet je nog wat er gebeurd is?”
“Neen, wist ik dat maar! Ik herinner me nog wel… we waren gedrieën onderweg, mijn gezworen vrienden Andojri van Andrommië en Warico van de Woeste Vlakten en ik. Dapper trokken we het Drakenbos binnen. Ik bereed Gazibor, mijn trouwe Solipsische Vuurschimmel, zo’n prachtig dier...” Weer roestig keelgeschraap. “Almaar dichter werd het groen; de ruige struiken maakten verder rijden onmogelijk. Warico bood aan achter te blijven met de paarden. Andojri en ik worstelden ons dieper het bos in. Steeds grilliger groeiden de bomen om en door elkaar, allengs zwaarder viel het lopen en die lucht... Bwáááh!” Hij kokhalsde, schraapte prompt weer hevig: “Gruwzaam, jongeling, ik kon amper nog ademen. Plots zag ik een schaduw, die snel aanzwol. ZIJ was het!” Hij sloeg twee handen voor zijn vizier: “Ze suisde laag over met haar vuurspuwende muilen wijd open! Her en der laaiden steekvlammen op. Complete bomen werden in één klap zwart verkoold. Het bosje waarin wij ons schuilhielden miste ze op een haar, maar een helrode wolk van haar adem trof ons vol. Bijtend zuur verbrandde mijn keel; ik moest bijna braken...“ (schraap, schraap!!) “...en holde in paniek weg. Ik rende en rende, met Andojri achter me aan, tot we versuft ter aarde stortten. Lange tijd verroerden we ons niet, vrezend dat ze terug zou keren, maar neen, de vlammen in de verte doofden en de lucht klaarde op. We prezen ons gelukkig en trachtten het bos uit te geraken. Dat bleek ondoenlijk; alle paden leken op elkaar. Elke keer draaiden we rond in hetzelfde kringetje, tot ik vertwijfeld een smal zijpaadje in schoot. Ik lette niet op of Andojri mij volgde. Subiet verloor ik hem uit het oog...” (Weer moest zijn strot nodig worden gereinigd.) “Nog vele malen riep ik zijn naam; nimmer antwoordde hij en ik heb hem ook nooit meer gezien. Helaas! Ik doolde en doolde, vraag mij niet hoe lang. Toen plofte ik
“Wat een avontuur! Wat zochten jullie eigenlijk in dat ongure woud?” “Wel, de Drakenschat natuurlijk!” “O ja. Daar heb ik weleens van gehoord. Waarom zochten jullie die?” De ridder wierp een dromerige blik op de plezant blauwe hemel. “Dat hangt er vanaf aan wie van ons ge het vraagt. Andojri begon erover; hij durfde alles en maakte wel vaker stoutmoedige plannen. Eerst zou Warico niet meedoen; hij was nogal een bangebroek, begrijpt u. Maar we leegden samen een paar kroezen en Andojri las een oud perkament voor, over hoe prachtvol de schat was. Toen wilde hij opeens wel. Zelfs wedde hij om een ganse gepekelde achterham dat híj het goud zou vinden. Nu, die heeft hij nooit gewonnen...” “Een durfal en een weddenschap,” knikte de bont uitgedoste tiener. “Zoiets had ik wel gedacht. En jijzelf?” “Wel, het is te zeggen...” Beschroomd gingen zijn ogen naar het gras. “Ik moet u bekennen dat… Er was een beeldschone jonkvrouwe...” “Ha, je was verliefd!” “Neen, neen...” Verlegenheid plooide moeizaam zijn gezicht. “Zo was het niet, knaap. Ik aanbád haar.” Nooit eerder had Agilo een man dat horen zeggen. Ook geen vrouw trouwens. “Hoe zag ze eruit?” vroeg hij gretig. Weer die dromerige blik omhoog: “Ach, ze was het fraaiste schepsel op Aarde. Nimmer vergeet

ik haar ranke verschijning, die klare ogen, haar mokkabruine teint en oh, die zoetgevooisde stem. Maar wat bazel ik; hoe kunnen deze armzalige woorden ooit recht doen aan mijn aanbedene, oh Cunilda van de Scherenkust...” “Heb je haar verteld dat je haar aanbad?” “Neen, oh neen knaap, ik dorst haar niet aan te spreken, want ik bezat slechts een petieterig familieslot met maar één poort en twee torens. Als gij eens wist hoe magnifiek zij woonde! Ach jonker, zij zou mij nog geen frons waardig keuren. Derhalve peinsde ik: als ik nu met een masssa goud mijn opwachting bij haar maak...” “Ik snap het,” lachte Agilo, zo zot vond hij dat idee. Intussen werd de begroeiing geleidelijk schaarser. Hun pad verbreedde zich en warempel, ze naderden het einde van de Bijsterse Bossen. Eerst passeerden ze nog een splitsing met weerom een gloednieuwe wegwijzer: ‘Camping Hoeve Draeckenbosch 3½ km; Vlottreinstatie Beysterwouden 1 km.’ “Zie je wel?” Opgetogen wees Agilo naar het bord. De ridder klapte zijn vizier op om het goed te kunnen lezen. Hij bleef staren naar de tekst. De jongen tuurde in de zonnige verte voorbij het woud. Wie kwamen daar nu van rechts? Jawel, Gloriana en Mas, zij monter voorop, stappend in stilte, al aardig gewend aan haar rugzak; hij onverstoorbaar en met vaste pas. Toen ze hun vriend opmerkten, plus die zonderlinge roestfiguur, zwegen ze niet langer. Glory zei met grote ogen en een fluitend geluid: “Hhuhhhhh?” Mas vulde aan: “Hoi Agilo, wie is DAT??” “Ik vond hem daar een eindje terug. Hij is een beetje verdwaald; hij zoekt de uitgang en hij heet… hoe heet je eigenlijk?” Fier rammelend rechtte de man in het blik zijn rug: “Ambrozijn Baldinius van de Vossenkopveste.” Agilo lichtte toe: “Hij zocht naar de Drakenschat, niet voor zichzelf, maar voor de dame die hij aanbad.” “Jag!” zei Gloriana. Mas keek de ridder ondeugend aan: “Waarom aanbad je haar?” Terwijl ze gevieren hun wandeltocht hervatten dweepte Ambrozijn: “Ach jongeling, gij zoudt dat terstond verstaan wanneer gij haar maar éénmaal zoudt aanschouwen. Welke rechtschapen manspersoon zou haar nu niet aanbidden, de beeldschone welsprekende Cunilda. Al even luisterrijk als haar verschijning was haar woonst: de donjon van het Scherensteen, hoog boven de kliffenkust...” “Het Scherensteen?” vroeg een verbaasde bekende stem. Fortia kwam juist van links uit een zijpaadje.
“Hee Forty, jij ook hier?” Lachend gaf Mas haar een knuffel. “Ja hoor. Tiralla dacht toch al dat we wel samen bij een uitgang zouden geraken. Ze krijgt weer eens gelijk.” Agilo zei plechtig: “Mag ik je voorstellen, dit is ridder Ambrozijn van de Vossenkopveste. Hij vertelt ons juist over zijn aanbedene.” “Hoogst aangenaam, heer Ambrozijn.” Fortia knikte minzaam met een buiginkje, bijna compleet volgens de etiquette. Soms kon je toch merken dat ze een prinses was, maar alleen als ze daar goesting in had. “Zei u nu dat uw aanbedene in het Scherensteen woonde?” “Welzeker, jongedeerne, het fierste en fraaiste kasteel aan de Scherenkust. Kent gij dat?” “Ja, juf Hendriksen, mijn schoolhelpster voor geschiedenis, heeft er iets over verteld. Het is een beroemde ruïne uit de tijd van...” “Een ruïne??” Ontzet staarde de geharnaste haar aan. “Dat meent gij toch niet??” “Toch wel,” zei de prinses. “Het is helaas verwoest in, heel makkelijk te onthouden, het jaar 333.” De burchtheer trok wit weg. “Toch niet 333 van de N.A.K.??” “Jawel, van de Nieuwe Andrommische Kalender.” Hij fluisterde haast, nog bleker: “Mijn kameraden en ik vertrokken van de Vossenkopveste in de lente van 315… Wat is hier toch loos?” Agilo antwoordde meelevend: “Volgens mij ben jij vér buiten de tijd geraakt.” “Buiten de tijd? Maar… maar… welk jaar is het thans?” “694, om precies te zijn,” zei Fortia. “Ik snap nog niet wat er gebeurd is, maar je hebt zowat vier eeuwen kwijtgespeeld.” “Vier… ééuwen??” Hij zocht steun bij een berkenboom. “Hoe bestaat dat?” “Dat gebeurt wel vaker in de Bijsterse Bossen,” zong een lacherige stem, ergens van boven. Schichtig keek hij op. “Ik meende toch heuselijk een zoetgevooisde vrouwspersoon te horen… Lijd ik thans aan wanen?” “Nee hoor,” klonk het grinnikend. “Ik ben hier, vlak bij je. Recht voor je neus.” “Huh? Wie… zijt gij?” “Tiralla van Speelelfenland, aangenaam.” “Elfenland? Gij zijt toch niet van het Kleine Volkske?” “Haha, nee, zo noem ik mij niet, al ben ik vrij klein, maar goede vrienden van mij wel. Ik ben een Speelelf.” De verbijstering op des ridders gezicht zwakte niet af, integendeel. “Maar… elfen bestaan toch niet?”
“O néé, bestaan wij niet?” Proestend stortten Roodoor en Tiralla zich op de arme edele. Ze kregen prompt hulp van een heel stel ondeugende plaaggeestjes, die zich verstopt hadden in het hoge gras om niets van het spektakel te missen. Met die ijzerboel was het nogal een klus hem door te kietelen; toch vonden ze een paar geschikte openingen in zijn pantser, midden achter zijn knieën. “Hoe...aaaa... nééénnnn!!” Schrapend en keelschaterend stond hij knap wankel in zijn verroeste schoenen, tot hij neersmakte en onsamenhangend door het landschap tolde: “Laat af, in vredesnaam! Gij bestaat echt!” “Dat dacht ik ook,” zei Tiralla triomfantelijk. De ridder herpakte zich, nu gekweld door smart. “Vier eeuwen kwijtgespeeld,” snikte hij. “Nooit zal ik de schone Cunilda weerzien, of mijn kameraden...”Agilo legde zo zacht mogelijk een arm rond zijn schouders: “Het is allemaal heel vreemd en verdrietig voor je, maar je hoeft niet bang te zijn. Het gebeurde zo lang geleden; nu dreigt er geen gevaar meer. En wij zijn je vrienden; we zullen je helpen.” “Heus?” Twee hoopvolle ogen. Agilo glimlachte. Mas, de prinsessen en de elfen knikten. Dankbaar blij, dan weer gepuzzeld, staarde Ambrozijn rond. Wat was er toch geschied? Dit lover was zoveel plezanter dan in zijn kwade herinneringen. Kalmpjes rammelend liep hij daar, zomaar met zijn nieuwe vrienden. Ze lieten de laatste bomen achter zich en wandelden nu tussen velden met zongedroogd gras. Hier was nog niet gehooid. Even dachten Mas en zijn lief terug aan de start van hun avontuur, bij boer Bersi, nog geen week geleden. In de verte ontwaarden ze een geelblauw gebouwtje. Ook hoorden ze een zacht zoevend gesuis. Van links, juist zichtbaar boven het beginnende hooi, reed een goudkleurig treintje het beeld binnen. Spoorbomen zwaaiden omlaag en de loc met twee wagons stopte bij wat een stationnetje bleek te zijn. De eerste die uitstapte was… Natalja!
Eén tel bleef het stil; toen vlogen ze haar om beurten juichend om de hals. Achter haar stond een forse man met een brede borstkas en een bos korte krulletjes, net zo rossig als zijn druipsnor. Hij droeg een luchtig hes zonder mouwen dat losjes over zijn zwart met geel gestreepte broek hing. “Mijn papa,” straalde ze. “Pap, dit zijn goede vrienden van mij uit Speelelfenland. Nu zijn ze op pad om…” Fortia gaf haar tactisch een por, met een vinger op haar lippen. Natalja maakte haar zin af: “…om een trektocht te maken.”

“Wat een toffe verrassing,” lachte Agilo. “En je mama, komt zij ook?” “Sarenna? Nee, die is te druk voor het Aankoopfeest.” “Onze ouders ook,” zei Benny sip. “Ze praten nergens anders meer over.” “Jij gelukkig wel, Dimitrov.” Zijn dochter stak haar duim op: “Tof dat je meegegaan bent.” Benny en Hugo schudden van ja: “Dank je dat wij ook mee konden.” “Al goed, jongens. Zelf vind ik het ook plezant. Ik heb hard gewerkt en ben wel toe aan vakantie. Op zich zou ik nu genoeg kunnen doen voor dat dwaze Aankoopfeest, maar waarom zou ik?” “Dimitrov is timmerman en smid,” verklaarde Natalja fier. “Hij kan alles maken wat hij wil.” “De appel valt niet ver van de boom,” grinnikte Tiralla. Intussen vlogen, rammelden en stapten ze lustig verder.
“Wat leuk, jongens. En die helmen, waar dienen die voor?” “Oh, die hadden we nodig in de bergen,” zei Mas. “Er raken wel eens stenen los van een rotswand, snap je.” De beer van een vent was onder de indruk: “Stoer hoor! Leuk jullie te leren kennen. Ik ben Dimitrov.” Hij gaf iedereen een stevige hand. Grijnzend kneep Mas even hard terug. Zijn vriendin presenteerde zichzelf als Ardia. Ook de andere kroonprinses koos voor een schuilnaam: Renalda. Zodra Dimitrov het elfenvrouwtje zag, veerde hij op: “Hallo Tiralla, jou ken ik nog wel.” Pas toen merkten de helden dat er nog twee bekenden uit de trein waren gestapt: Hugo, natuurlijk vermomd als draak, en zijn tienerbroer Benny, die ze eerst niet herkenden, zonder blauwe slangenverf en met kleren. Na een nieuw rondje knuffels vroeg Fortia, nog steeds verbluft: “Hoe komen jullie hier zo?” Natalja legde vrolijk uit: “Vanmorgen las ik iets leuks in de krant. Aan het eind van deze weg, bij het oude Drakenbos, is pas een plezante camping geopend, speciaal voor kinderen en ouders samen. Dat treft goed, want Dimitrov heeft juist een week vakantie. We waren van plan naar een camping aan de Scherenkust te gaan, maar dit klonk zó tof; we hebben subiet gebeld en er is ruim genoeg plaats. Mijn aardige buurmonsters wilden gelijk ook mee. Dus pakten we onze spullen,” trots wees ze op haar handige reiskarretje; uit de grote tas erop stak een bundel tentstokken, “en namen de eerste trein.”
De laatste kilometers naar de camping leken steeds korter, of liepen ze nu sneller? Naar de horizon toe werd de begroeiing weer hoger en dichter. Dat moest het beruchte Drakenbos zijn. Maar het zwerk bleef zomers blauw, niks hoesten en rochelen. Bovendien was hun pad alleszins begaanbaar, nog beter gezegd vers geasfalteerd, want een deel ervan, de groene rijstrook, diende als vlotfietspad. Af en toe werden ze gepasseerd door fietsende families, volgeladen bakrijtuigen en ook drie stoombrommers. Toen ze het Drakenbos naderden kwam rechts van hen een langgerekt meer in zicht, een beetje in de vorm van een peer. Het brede ronde eind werd gans omzoomd door een strand van geelwit zand, waar heel wat mensen genoten van het mooie weer. Wat meer naar rechts, net achter het strand, stonden her en der tenten in diverse kleuren. Linksachter, bij de smalle kant van het ven en tegen de bosrand, bevond zich een ronde bruine schuur, zo te zien zonder ramen. En dan was er natuurlijk de Hoeve Draeckenbosch, vooraan in beeld, tussen het fietspad en de punt van het meer; een langgerekt houten bouwsel met aan één hoek een aanbouw en een laag zadeldak, vermiljoen met mosgroen, zoals je veel zag nabij de Zuidelijke Bergen. De hoeve werd nog fraaier door de bloementuin er omheen. Bij de poort in de bloeiende heg die langs het fietspad liep stond een bord: “Welkom in Hoeve Draeckenbosch. Voor de camping: graag rechts om het huis lopen tot je een bel ziet.”
rammelde er eens flink mee. Na een minuutje werden ze warm begroet door een vrij stevige, witte en sproeterige vrouw met ronde armen en een grappige zonnehoed: “Welkom, welkom! Ik ben Marlenny. Jullie willen komen kamperen?” “Jazeker. Hallo Marlenny, ik ben Natalja. Ik heb jou vanmorgen gebeld.” “Ben jij dat? Wat leuk, Natalja, van harte welkom. Jij bent hier met je vader, toch?” “Dimitrov, aangenaam.”Marlenny keek even benauwd toen hij haar een hand gaf. Natalja vertelde: “Dit zijn mijn aardige buurmonsters, Hugo en Benny.” “O ja, die zouden meekomen. Hallo aardige buurmonsters, welkom in de Hoeve Draeckenbosch. En wie zijn jullie?” “Ook vrienden van mij, uit Speelelfenland.” Natalja wees: “Ardia, Mas, Agilo en… Renalda, bezig aan een voettocht. We kwamen ze toevallig tegen bij het station en ze zijn wel nieuwsgierig naar deze camping.” “Wat een grappig toeval. Welkom, welkom! Er zijn vandaag al heel wat meer nieuwe toffe kinderen en ouders bij gekomen; ik ben superblij met dat fraaie artikel in de Morgenster van Goudenmonde. En maak je niet bezorgd, er is nog ruim genoeg plaats voor jullie.” “Alleen hebben we geen tent bij ons, mevrouw,” zei Gloriana. “O, maar dat hoeft ook niet. Dit is juist een plek voor kinderen die graag in Speelelfenland zijn en voor grote mensen die daar vroeger zijn opgegroeid en dat graag weer eens willen meemaken.” “Hoeraaa!” Verrast keek Marlenny omhoog: “Hoi Roodoor, ben jij er ook bij?” “Wat dacht je?” Giechelend flitste hij in zotte bochten om haar heen. Ze kon hem niet volgen, al schoten haar ogen vele kanten uit. Wel zag ze… “Hallo Tiralla! Jij ook al hier? Super!” “Jazeker! Wat een leuk idee, chapeau! Hoe ben je daar zo opgekomen?” “Dat begon van de winter. Ik hoorde van een vriendin dat deze boerderij te koop was. Ze zei: ‘Mar, is dat niks voor jou?’ Ik wilde al langer weer weg uit Andrommië-Stad. Daar heb ik gestudeerd, prehistorie en biologie, en een jaar of wat lesgegeven. Plezant om te doen en over mijn woonst had ik ook geen klagen; eerst in een keitof studentenhuis in een oude toren van de stadsmuur; later op een knusse zolder van een pakhuis aan de haven. Daar lag het niet aan en ik had genoeg fijne vrienden, maar toch, telkens verlangde ik weer terug naar Goudenmonde. Mijn vrienden begrepen dat niet. ‘In de stad heb je toch alles wat je wilt?’ zeiden ze. ‘Dicht bij de hand.’ En ja, in de stad kun je dansen op straat, picknicken en zwemmen in een park, zelfs ‘s nachts als je wilt, maar het is anders. Zij zijn niet opgegroeid aan de rivier; zij begrijpen dat niet...” “Wij wel hoor.” Samen troostten en streelden ze Marlenny, tot ze was uitgehuild. “Dank je, dank jullie wel… zo lief van jullie en zo fijn dat jullie gekomen zijn. Dank je wel!” Ze gaf hen elk een knuffel. “Waar was ik gebleven? Ik vond mijn leven in de stad steeds drukker en minder plezant, dus…
Wat verzint Marlenny om weg te komen uit de stad? Hoe bevalt het de goudzoekers dat hun reis plots zo verandert? Hoe vorderen de projecten van Superba? Het Aankoopfeest en de weg naar haar terrein? Je merkt het op de juiste tijd in: