15 minute read

Twee dikke pluimen voor de 140 jaar oude Club Vosgien

Next Article
RIDLEYMAN

RIDLEYMAN

Het kwaliteitslabel van La Traversée du Massif des Vosges, de combinatie van GR 5 en GR 53, is oververdiend. Bijna geen asfalt, veel smalle paden, genoeg schuilhutten en slaapgelegenheid, prachtige vergezichten en overal kastelen, forten en mooie Elzasdorpen met kleurrijke vakwerkhuizen. Bovendien ontmoette ik er heel wat gelijkgezinden.

Æ Tekst en foto’s Bart Van den Eynde

Ik loop graag door bossen en de mooiste op de route zijn de beukenbossen boven 1000 m. De boompjes zijn klein, wit-groen gevlekt, gedrongen en sterk vertakt met kronkelende takken, als gebalde vuisten tegen de winterstormen. Op het zuidelijke stuk loop ik verschillende dagen op de kale kam, met vergezichten “waarvoor je moet oppassen dat je niet verziend wordt” (zoals Piet zo mooi zei). Noordelijker klimmen we – ik heb inmiddels gezelschap gekregen –niet hoger dan 526 m, maar krijgen we dagelijks nog steeds honderden hoogtemeters voor- geschoteld, op en af door de beboste heuvels. Alsof we als boskabouter op een grote slapende reus met kippenvel wandelen.

Robert l’Indien

Ik wil hier eerst en vooral de Club Vosgien lof toezwaaien. Sinds 1897 bewegwijzert de vereniging het pad met een rode rechthoek, en dat uitsluitend met vrijwilligers. Ik heb het geluk

Robert en Emilie tegen te komen, vlak na de abri du Brézouard, de mooiste schuilhut langs de tocht. Omdat Robert zo dikwijls alleen op pad is, noemen ze hem bij de Club ‘l’Indien’. Omwille van die bijnaam heeft hij twee pluimen op zijn hoed gestoken ... De vereniging kuist de paden drie maal per jaar en behalve bij de parkings heb ik haast nergens een papiertje zien liggen. Bovendien bouwen ze picknickbanken, kiosken, oriëntatietafels en zelfs afdaken op torens van kastelen. Het is duidelijk dat ze hier van hun kastelen, bossen en natuur houden! Twee dikke pluimen en chapeau!

Les amis du Bernstein

Het meeste plezier beleef ik aan een zeventiger. Met zijn kruiwagen duwt hij twee granietstenen het pad naar het kasteel van Bernstein op. Met zeven zijn ze aan het werk, allemaal gepensioneerd. Ze vrijwaren de ruïne van verder verval en geven me een duidelijke uitleg over hoe je een kasteelmuur restaureert. Ze nummeren de stenen, breken de muur af, bouwen die terug op en maken hem bovenaan waterdicht zodat de vorst er geen vat meer op heeft. “Vous devez être des bons copains en travaillant ensemble comme ça”, prijs ik hen. “Oui, et on est bien équipé, on a du crémant et du rosé”, krijg ik als antwoord. Schaterlachend neem ik afscheid.

Judith

Ik kruis haar in de buurt van Le Bonhomme. Oudere dame, alleen, ik schat 1m50 groot en 65+. From Oxford, de GR 5 volgend en dus ook door België gestapt. “With a tent?” “Oh yeah, it is either that or…” en ze zet haar wijsvinger met gestrekte duim op haar slaap. Weer schatert mijn hart en vol bewondering neem ik afscheid: “Always a pleasure to meet people like you.”

Eric

Hem ontmoet ik bij de refuge du Strokenkopf, een van die mooie en gezellige ‘abris’ onderweg. Ik ben er gestopt om te schuilen voor de motregen en om iets te eten. De open haard nodigt uit om een vuurtje te stoken en zo de ruimte nog gezelliger te maken. Nadien sprokkel ik nog wat hout om de voorraad aan te vullen en groet twee voorbijgangers. Wanneer ik opstap, wandelt net een struise langha- rige kerel met een sympathieke kop voorbij. Ik spreek hem aan en babbelend stappen we tot Markstein, waar hij terugkeert om zijn ‘randonnée en boucle’ te sluiten. Maar niet zonder halt te houden bij de Ferme Auberge du Haag waar ze volgens hem de beste bosbessentaart van de Vogezen hebben. Onderweg vertelt hij over zijn depressie, zijn scheiding en zijn werk. Het zijn niet de pillen die hem er bovenop geholpen hebben, maar het feit dat hij is beginnen wandelen. We nemen afscheid met een stevige handdruk en warmte in het hart.

Nicolas en Jean-Michel

Die avond slaap ik in de ferme-auberge de Steinlebach en bij het ontbijt spreken twee mannen me aan: “Of ik het was die gisteren vuur gemaakt had in de abri? Kom erbij zitten.” En zo maak ik kennis met Nicolas en zijn 53-jarige vader. Jean-Michel is marathonloper heeft er al 25 gelopen, Nicolas nul. Ik voel het wederzijds respect en de liefde van de vader voor de zoon en omgekeerd. Tussen de croissants en de baguettes ontspinnen zich verhalen over GR’s en marathons. We nemen afscheid met een foto en het gevoel samen tot de grote ‘bende van de buitenkindjes’ te behoren.

Aline en Arnaud

In de refuge des Trois Fours zit ik aan tafel met zes anderen, twee Antwerpse klimmers, een ouder koppel en Aline en Arnaud die in augustus het noordelijk deel van de GR 20 in Corsica hebben gelopen. Het is daar druk, volgens de verhalen. 80% zijn jonge sportieve mensen die zeer vroeg opstaan om bij de volgende bivakplaats een goed plekje te versieren. Foto’s van de kampplaatsen doen me denken aan festivalterreinen, met wachtrijen van een half uur voor het toilet. Toch maar beter in september of oktober naar Corsica gaan, lijkt me. Wanneer we het over alternatieven hebben, vertel ik dat ik in de Pyreneeën nog nooit in de file gestaan heb voor een deur met een hartje erin …

Pascal

Tijdens het ontbijt in het Centre de la Randonnée Marcel Rudloff in Châtenois verwelkomt een vriendelijke man me met de woorden: “Vous êtes bien matinal!” Het is 6u50 en we zijn alleen in de grote eetzaal. Pascal is ook wandelaar en vertelt me over een wonderlijke ochtend in de buurt van de Grand Ballon. Terwijl hij op zijn hukken gentiaanbloemen aan het bewonderen is, ziet hij plots 17 gemzen rustig rondom hem grazen. Zijn enthousiasme is welkom, want van de oudere dames die het Europees Patchwork Festival komen bezoeken heb ik de vorige avond alleen wantrouwige blikken gekregen. “Als ik met pensioen ben ga ik doen wat jij doet”, beweert hij bij een stevige handdruk.

Gunther

Aanvankelijk ben ik alleen in de Relais du Randonneur in Gyromagny. Tot bij valavond nog een grote rugzak binnenvalt met daaraan een mannetje dat 30 km achter de kiezen heeft. 20 kg torsen is veel, zelfs voor een jonge sterke kerel. Opgelucht verlost hij zijn schouders van hun last en de rugzak ploft op de grond. Ik heb nog wat brood, kaas, chocolade en fruitsap dat hij in dank aanvaardt. Hij is Belg maar woont in Duitsland. Die 20 kg is al een aanwijzing: het is de eerste keer dat hij een grote trektocht doet. Het gewicht van de rugzak is een populair gespreksonderwerp onder wandelaars. Zo passeer ik een veertiger die met tent en slaapzak maar zonder kookgerief slechts aan 6 kg komt, terwijl een jonge knaap met 14 kg de berg opzwoegt richting abri de la Pierre des Trois-Bans. Zelf kom ik aan 7 kg, met slaapzak maar zonder tent. Kamperen of in een abri slapen heeft zijn charme, maar zonder beek, meer of douche mijn slaapzak induiken is aan mij niet besteed.

En al die anderen

Zoals Karin en Marcel van Chambre d’hôtes Le Petit Arnsbourg, die honderduit vertellen over de fauna in de Vogezen: de dassen, everzwijnen, herten, lynxen en ook de wolf die teruggekeerd is via Duitsland. Van de refuge du Klein Hahnenbrunnen krijg ik plots een sms of alles ok is met mij. De eigenares heeft zich heel de nacht zorgen gemaakt omdat ik niet kwam opdagen. Er moet iets misgelopen zijn tijdens mijn puzzelwerk bij de voorbereiding van de tocht. Ik heb Sofie beloofd met mijn maten terug te keren. En in de TGV tussen Straatsburg en Luxemburg zit Frédérique naast ons een gids te lezen over het National Park Val Grande. We stappen allemaal uit in Luxemburg met een extra to-dolijst wandelbestemmingen.

Kastelen en ruïnes

Bernard

Ik zit in Saverne in de zon wat te keuvelen met het standbeeld van Louise Weiss – “La tâche des hommes futurs, la tienne, sera de dénouer les conflits futurs” – wanneer plots Karl Marx (alias Bernard) resoluut op mij afstapt en vraagt of de zon deugt doet. Twee uur later neem ik afscheid met een bagage aan weetjes over zijn turbulent leven, over de geschiedenis van de Elzas en over de liefde van de steenhouwers voor de ‘grès rouge des Vosges’. Die rode steenlagen kom ik de hele route tegen en daarmee is ook de kathedraal van Straatsburg gebouwd. “Al die gevels en torens, met de grès rouge is dat een makkie.”

Natuurlijk geven we ook onze ogen de kost onderweg. Zo ben ik gestart bij de leeuw van Belfort, een beeldhouwwerk van Bartholdi, dezelfde die het vrijheidsstandbeeld ontwierp. De leeuw staat onderaan de citadel, waarvan de geschiedenis start in de 13de eeuw en eindigt in de 19de. Zal het jullie verwonderen dat Vauban er ook aan gesleuteld heeft?

Volgens de topogids passeert de Traversée een 80-tal kastelen en burchten. HautKoeningsbourg is het bekendste. Het was een kinderlijke droom (gril) van Keizer Willem II die in 1901 van een ruïne een middeleeuwse burcht liet maken. Geld genoeg zeker? Je kan als Rode Ridder de poort binnenwandelen nadat je je zwaard – in casu je Opinel – hebt afgegeven. Pracht en praal alom en tegelkachels als bruidstaarten à gogo. Doen!

Mis zeker het kasteel van Lichtenberg niet, 500 m uit de route, betalend, maar met prachtig uitzicht vanuit een strandstoel, plus een ten- toonstelling met legokastelen en vooral een film op groot scherm met de geschiedenis van al die kastelen. Effe uitrusten in een cinemazetel doet deugd. Heel vaak zijn de kastelen vandaag ruïnes. In de 17de eeuw gaven de meeste bewoners er de brui aan en verhuisden naar de vallei waar het véél comfortabeler wonen was. Verval volgde snel en oorlogen (ook de Zweden!) deden de rest.

Rotsen

Onderweg komen we ook prachtige rotspartijen tegen, zoals de Rocher des Bohémiens. We klimmen er op en houden een minuut stilte voor alle bohémiens ter wereld. In de 13de eeuw zouden hier zigeuners levend verbrand zijn. Ook wij werden ooit uitgescholden op een camping langs de Transardennaise voor ‘bande de bohémiens’, omdat we met het mooie weer onze tenten hadden thuisgelaten en in de open lucht sliepen. Dat paste niet in het plaatje van de rekening (x personen, x tenten, x auto’s) en de campingeigenaar was zichtbaar uit zijn lood geslagen. Na voor de douche betaald te hebben zijn we dan maar in het bos gaan slapen.

Het verhaal van de sledehonden

Om te eindigen nog een mooi verhaal, gevonden op een infobord. De oorlogswinter van 1914 was bijzonder hard en de bevoorrading van het Vogezenfront verliep zeer moeilijk voor de Fransen. Twee officieren die in Alaska gewoond hadden overtuigden hun bevelhebbers om tegen de volgende winter 400 sledehonden te kopen in Canada en Alaska. Per schip en per trein werden die naar de Elzas gebracht, een turbulente reis waarbij Duitse spionnen zelfs probeerden hen te vergiftigen. Maar het loonde. Een slede met 9 honden kon op één dag tot 120 km afleggen met 300 kg proviand en drie soldaten. Naar het schijnt lopen er nu nog nakomelingen rond die na de oorlog aan hun begeleiders werden meegegeven. 250 honden stierven, drie van hen werden gedecoreerd met het Croix de Guerre!

Praktische Info

La Traversée du Massif des Vosges is het eerste Franse langeafstandspad met het internationale LQT-kwaliteitslabel. Met zijn 430 km is het meteen ook een van de langste. Het zuidelijke deel valt samen met de GR 5, het noordelijke deel is de GR 53. Meer info op www.massifdes-vosges.fr/randonnees-et-balades/traversee-du-massif-desvosges. De meeste wandelaars lopen van noord naar zuid (van laag naar hoger), wij deden het omgekeerde. Onze etappes vind je in de artikeldatabank op de website. De topogids is te koop in de webshop.

De eerste fietser die Afrika van Noord naar Zuid doorkruiste, was Kazimierz Nowak. Die prestatie – waarvan hij zelf uitgebreid verslag heeft gedaan – raakte in vergetelheid omdat Europa in de Tweede Wereldoorlog verzeilde. Kazimierz’ exploot leest als een mengeling van kritische journalistiek en een avonturenroman. Bovendien toont hij ons wat een waanzinnige onderneming een reis per fiets in die tijd was.

Æ Tekst Tom Ysewijn Foto’s Kazimierz Nowak

6 november 1931. Nowak vertrekt in Poznan, Polen. Hij wil met eigen ogen Afrika zien. Hij neemt in Sicilië de overzetboot naar Tripoli en begint aan een trip die meer dan vijf jaar zou duren. Alsof het hem daar pas daagt dat hij aan iets waanzinnigs begint, schrijft hij: “Ik voelde me als de kapitein op een schip, maar dan een zonder zeilen, roer of bemanning.”

Reisgidsen en kaarten bestaan nauwelijks, laat staan de communicatiemogelijkheden die we vandaag kennen. Hij staat er alleen voor wanneer hij de Sahara inrijdt. Al vlug blijkt wat voor een helletocht dit is. Stormen geselen zijn lijf, de hitte is verzengend en zijn route is één grote zoektocht naar water. Gelukkig put hij vreugde uit de betoverende nachten in de woestijn, en uit het gezelschap van de nomaden die met hun handelswaar door de onherbergzame Sahara trekken. Telkens hij de kans heeft brengt hij de avonden in hun gezelschap door.

Een muskin

Kazimierz zit altijd om geld verlegen en overnacht meestal in de tent die zijn vrouw voor hem heeft gemaakt. Dat maakt hem tot een bizarre verschijning: doorgaans reist een witte Europeaan in gekoloniseerd Afrika in luxe, geëscorteerd door dragers en gidsen. Hij wordt vaak aanzien voor een muskin, het Arabische woord voor een arme drommel. Maar het is net die unieke positie die hem een uniek perspectief geeft op het dagelijks leven in koloniaal Afrika. Geregeld schrijft hij artikels voor Poolse kranten. Hij is etnograaf, journalist en toerist tegelijk. Dat laatste mogen we letterlijk nemen, want hij maakt wel degelijk ‘de toer’ van Afrika rond. Na vijf jaar zou Kazimierz terug in Algiers aankomen. Maar eerst fietst hij dus helemaal naar het meest zuidelijke puntje van Afrika.

Magisch en tragisch

Gaandeweg ontdekt hij een continent dat tegelijk magisch en tragisch is. Hij moet een humanistische romanticus zijn geweest want hij is vaak lyrisch over de natuurpracht, de wilde dieren en de (onbezoedelde) ‘inboorlingen’. “Ik werd verliefd op die nachten vol mysterieus gefluister van de savanne en op de eenzaamheid waarvan ik had zitten dromen aan mijn bureau thuis. Als kleine jongen kon ik vaak niet slapen na de aardrijkskundeles omdat mijn gedachten altijd naar dit deel van de wereld afdwaalden.” De tragiek die hij op zijn pad aantreft is vaak van menselijke makelij en keer op keer stelt hij het machtsmisbruik van de Europese overheersers aan de kaak. In steden ziet hij vooral verval, uitbuiting en morele degeneratie. Hij wordt er soms wat misantroop van: “Wanneer ik na vele weken reizen nog eens omringd ben door het drukke gedoe van mensen, voel ik me diepbedroefd, alsof ik ontwaak uit een betoverende droom.”

Selfie avant la lettre

Omwille van de politieke onrust in Libië dwingen de autoriteiten hem via de kust naar Egypte te reizen. Daar ziet hij eindelijk de legendarische antieke bouwwerken uit zijn geschiedenislessen. Het moet indrukwekkend geweest zijn, in een tijd waarin reizen nog was voorbehouden aan de happy few. Kazimierz laat zijn landgenoten meegenieten en maakt ook foto’s van zijn ontmoetingen en ontdekkingen. We zien hem poseren op een Sfinx, met een Poolse krant in de hand. Een selfie avant la lettre. Het is dankzij die unieke foto’s dat we ons heel concreet kunnen voorstellen hoe Afrika er destijds uitzag.

‘donker’ Afrika. Naast nieuwe culturen ontdekt hij vooral nieuwe natuur. We naderen de tropen, en daar barst het van leven. Wat volgt is een wonderbaarlijke reis door moerassen, oerwoud en savanne.

Door Congo-Belge naar de Kaap

Egypte was toen een wingewest voor Engelse ondernemers en Kazimierz observeert de bedrijvigheid op en langs het Suezkanaal. Maar dat maakt de lokale bevolking zelden rijker. In de middens waar Kazimierz zich ophoudt heerst vooral schaarste, ziekte en gebrek. Geen wonder dat heel wat mensen even de realiteit ontvluchten in een roes van hasj. Waarop Kazimierz zelf beschrijft hoe hij een pijp rookt en als in een droom de wereld ervaart. Hij volgt de Nijl en arriveert in Zuid-Soedan in

Het is onwaarschijnlijk dat Kazimierz veel heeft gefietst. Het grootste deel van de tijd moet hij zijn fiets hebben geduwd. Of soms zelfs hebben achtergelaten. Dat is zeker het geval wanneer hij de Rwenzori, de Maanbergen, beklimt, de hoogste bergketen van Afrika. Hij strandt er in een sneeuwstorm en moet onverrichterzake weerkeren naar de verzengende vallei die hem tot in Congo brengt. Het Kivumeer, Leopoldstad, de Kasai, de Congostroom… het zijn allemaal namen die in ons collectief geheugen zitten. Maar het maakt zijn relaas wel razend interessant en geeft ons een inkijkje in de Belgische kolonies van de jaren 30. Niet dat het beeld altijd opbeurend is. Maar anderzijds: wist je dat er zelfs een olifantenschool was opgericht door de Belgische overheid?

Kazimierz passeert langs goudmijnen, rubberplantages en reservaten en rapporteert over een kant van de kolonisatie die destijds nog nauwelijks belicht werd. Maar evenzeer beschrijft hij de pracht van valleien en wouden, fauna en flora en maakt hij zo misschien wel de geesten rijp voor het latere Afrika-toerisme. Dat is in die tijd nog aan het ontluiken, vooral dan in de gebieden onder Brits gezag. In Rhodesië belandt Kazimierz in Livingstone, “de hoofdstad van de kolonie én een favoriete bestemming voor ’s werelds rijkste toeristen die de machtige Victoria-watervallen willen zien. Zij komen rechtstreeks uit Europa of Amerika aan zonder de reservaten te bezoeken en zijn zich niet bewust van de discriminatie die daar bestaat”. Moedig fietst hij door richting Kaap Agulhas. Met zin voor drama noteert hij: “De eerste –maar zeker niet de laatste – fietser heeft het uitgestrekte continent doorkruist door wildernis en woestijnen heen en slaat op het zuidelijkste puntje zijn tent op.”

Multimodaal naar huis

Drie dagen later vertrekt hij alweer, terug noordwaarts. Aanvankelijk verloopt zijn tocht vlot maar eens het gladde asfalt achter zich komt hij terecht in de verzengende Kalahari, waar hij meer dode dan levende dieren aantreft. Die medogenloze natuur speelt hem steeds vaker parten, deels ook omdat hij zwakker wordt naarmate de tocht vordert. Malaria, parasieten en uitputting beginnen hun tol te eisen, en medische zorgen zijn uiterst schaars. We weten dat Kazimierz af en toe op krachten komt in een missiepost, maar voorts moet hij vaak uitzieken in zijn tent of in een verlaten hut. In Angola begeeft zijn fiets het en helpt een landgenoot hem uit de nood met twee paarden. Hij heeft nog nooit een paard bereden, maar leert gaandeweg de dieren onder controle houden en ze brengen hem tot vlak bij de evenaar. Daar is het klimaat voor hen te vochtig en heerst de tseetseevlieg. Hij laat ze achter en is blij om terug te fietsen: “Ja, het was gemakkelijker om met de fiets te reizen; deze metgezel lag gedwee naast mijn geïmproviseerde bed ‘s nachts, had geen eten of water nodig en was zich niet bewust van de aanwezigheid van leeuwen in de buurt.” net zijn camera en papieren redden en moet langs de oever verder. Het heeft nogal wat voeten in de aarde om uiteindelijk terug de bewoonde wereld te bereiken. Meer dan duizend kilometer zou hij stappen. Om dan weer te water te gaan. Deze keer op de Lulua die verderop uitmondt in de Congostroom. Hoewel deze tocht soms hachelijk is, blijkt uit zijn verhaal dat hij ook mooie, rustige momenten beleeft. Hij ontwikkelt zelfs foto’s in zijn kajuit en “geniet het meest van mijn eenzame avonden waarop ik aan boord van Maryś zit, zachtjes gewiegd door de stromingen”.

Bagagelijst

Per kano

Wanneer hij de Kasaï bereikt, neemt hij misschien wel zijn meest krankzinnige beslissing: hij zal per kano verder reizen. Hoe dat gaat kan je in het boek lezen, maar hij kan maar

Aan dit idyllische leven komt een einde wanneer hij voet aan wal zet in Brazzaville en weer per fiets verder reist. Hij zal de befaamde Nord-Sud route tot aan het Tsjaadmeer volgen, een paar duizend kilometer verderop. “Mijn beladen fiets lijkt met haar twee bulten op een kameel en kraakt onder het gewicht van mijn hele hebben en houden voor de komende maanden. Het is ongelofelijk dat mijn vertrouwde Stomilbanden, die speciaal van thuis zijn opgestuurd, zo’n last kunnen dragen: twee camera’s, een dubbelloops geweer (kaliber 12 mm), honderd kogels, een automatisch pistool, een deken, een muskietennet, een tent, haringen, een bijl, reservebanden en spaken, lijm en rustines, een priem, koord, 250 gram kinine, wat aspirine en castorolie, twee kledingstukken. Plus mijn voedselvoorraad: een kilogram suiker, 250 gram thee, wat olijfolie en een zak maismeel. De bagage weegt in totaal meer dan 60 kilo en ik zweer dat dit slechts het absoluut noodzakelijke was om de reis te overleven.“

Een moeizaam einde

Al gauw belandt hij in vochtige tropische wouden waar hij rubberoogstende zwarten ontmoet, en broeierige moerassen vergeven van de muggen (en grotere dieren). Hij reist via Kameroen en de savanne naar de woestijn. Het voelt soms aan als een koortsdroom en zijn relaas krijgt iets caleidoscopisch wanneer hij plots melding maakt van een Belgische filmploeg, van lokale bevolking die hem met stenen bekogelt of van een wild zwijn dat hem aanvalt.

Uiteindelijk bereikt hij het ‘dor nomandenland’ van Tsjaad en neemt zijn tocht weer een andere wending. Het mulle zand is onmogelijk te berijden en hij stelt zijn eigen karavaan samen met enkele dromedarissen (en een blinde gids!).

Zelf rijdt hij op Ueli, een dier waarmee hij een ontroerende vriendschap ontwikkelt. De fiets bengelt op een ander lastdier.

In dit laatste deel – hij is dan al meer dan vier jaar onderweg – merken we hoezeer hij lijdt onder de gevolgen van jarenlange ontbering en blootstelling aan de elementen. Soms lijkt hij zijn verstand te verliezen en ook zijn geduld: voor het eerst wordt hij echt agressief. Het effect van jarenlang kinine slikken? Vaak zit hij ijlend op de dromedaris, balancerend op de rand van de dood. Zijn gidsen vragen hem een verklaring te ondertekenen waarin hij beves- tigt dat zijn dood niet hun schuld is. Maar hij blijft verslag uitbrengen aan zijn Poolse lezers en beschrijft hoe hol het Sahara-toerisme is en hoezeer hij, ondanks alles, in vervoering blijft van de woestijn.

Nieuwsgierigheid

Eindigen doet hij zoals hij begon: per fiets. Uitgeput arriveert hij in Algiers na (vermoedelijk) 40.000 kilometer. Tien maanden later sterft hij alsnog aan de gevolgen van de ontberingen en ziekten. Kazimierz was een moedig man en maakte gebruik van de geniale uitvinding die de fiets is om als volksjongen zelf op ontdekking te gaan. Hij schreef eerlijk en soms naief over wat hij zag en geeft ons zo een unieke kijk op een Afrika dat al lang niet meer bestaat. Waar hij de energie vandaan haalde om te blijven schrijven, is een mysterie. Misschien was het de kracht van de nieuwsgierigheid. De kracht die menig fietser of wandelaar drijft.

Meer info en foto’s vind je op kazimierznowak.be Het boek is te koop in de boekhandel of kan besteld worden op deze website.

This article is from: