
7 minute read
Een stukje Zwitserland in Normandië
Toegegeven, alpiene toestanden zal je niet aantreffen in ‘La Suisse Normande’, een streek ten zuiden van Caen. Maar de grillige rotsformaties langs de Orne vormen wel een pittoresk en uitdagend wandeldecor. De Streek-GR die er de mooiste plekjes aan elkaar rijgt, werd eind 2022 zelfs uitgeroepen tot ‘meest geliefde GR van Frankrijk’.
De kermis is in het dorp. Onder mijn hotelraam aan het marktplein van Condé en Normandie zijn enkele potige venten de stand met botsauto’s aan het opbouwen. Wat verder manoeuvreert het visserskraam zich naar de juiste positie. Gelukkig begint het feestgedruis pas de volgende avond. Mijn nachtrust is verzekerd.
Oorlogsleed
In de 18de en 19de eeuw was Condé een bedrijvig industrieel centrum, met vooral textielnijverheid en drukkerijen. In juni 1944 werd het dorp, net als vele omliggende gemeenten, zwaar gebombardeerd door de geallieerden, om de weg vrij te maken voor de oprukkende landingstroepen. De heropbouw duurde tot diep in de jaren 60. Vooral Zweden bood hierbij steun, in de vorm van prefabwoningen en een protestantse kerk. In zowat elke straat staan panelen met vooroorlogse dorpsgezichten. In de bibliotheek-annex-museum hebben ‘Les Amis des Cheveux Blancs’ (inderdaad, een ouderenvereniging) zo’n 20 jaar gewerkt aan een grote maquette van het originele dorpscentrum. Daarop prijken nog heel wat verdwenen gebouwen, zoals het Augustijnenklooster en het historische gemeentehuis.
Eenzame zonnebloem
Langs de oever van de Druance stap ik naar het stadspark. Na de uitzonderlijk droge zomer staat ook hier het waterpeil erg laag. De rivier is verschrompeld tot een kabbelend stroompje, middenin een brede geul. In de droge bedding schiet één eenzame zonnebloem op. Het beeld blijft me de rest van de dag bij. Ik geraak er maar niet uit of ik dit poëtisch en charmant moet vinden, of toch eerder verontrustend…
Chinese kamer
Door een heuvelend bocagelandschap leidt de Tour de la Suisse Normande mij langs enkele slaperige gehuchtjes naar Pontécoulant. De topogids suggereert een ommetje via de GR 221 naar het gelijknamige kasteel. Ik ben al flink opgeschoten, dus enkele extra kilometers schrikken me niet af. Ik krijg er geen spijt van: het gerestaureerde kasteeldomein biedt een mooie inkijk in het leven van de landelijke adel op het einde van de 19de eeuw. Curator Ingrid, die in haar eentje instaat voor het onthaal, leidt me even rond. De familie Le Doulcet de Pontécoulant heeft heel wat vooraanstaande politici en diplomaten voortgebracht. Uit het buitenland brachten ze een aantal opmerke lijke meubelstukken en decoratie-objecten mee, zoals lederen zetels uit Cordoba, een tafel met houtsnijwerk uit Syrië en een stand beeld uit Egypte. De laatste telg van de familie schonk het landgoed in 1896 aan het departe ment Calvados. De inrichting varieert van een verfijnde Lodewijk XVI-stijl tot kamers met een strak en sober Empire-meubilair. Volgens de mode van de tijd mocht ook een Chinese kamer niet ontbreken. De meubels zijn er inge legd met parelmoer. Op de benedenverdieping bestiert Ingrid een klein theesalon. Ik houd het bij een colaatje (wat snelle suikers) en zoek nog even de rust en schaduw op in de Engelse tuin.


Modelbouw voor gevorderden
Enkele gehuchtjes verder, in La Vilette, houd ik voor de middagstop halt op de trappen van het piepkleine gemeentehuis (openingsuren: dinsdag van 16u45 tot 19u15). Bij het oorlogsmonument wappert de Franse vlag; veel meer beweging valt er niet te bespeuren. Landweggetjes omzoomd met heggen voeren me in de richting van Clécy, het toeristisch centrum van La Suisse Normande. Onderweg pik ik enkele weidse vergezichten mee op de Rochers de la Houle en de vallei van de Orne. Clécy is een gezellig kunstenaarsdorp met tal van galerijen en een wat Provençaalse flair. Er is een klein museum gewijd aan André Hardy, een schilder die Normandische landschappen vastlegde in een impressionistische stijl. De oude telefooncel bij het gemeentehuis kreeg

Ik slenter wat door het dorp en volg een wegwijzer die verwijst naar ‘Le Monde Miniature’. Het blijkt te gaan om één van de grootste miniatuurspoorwegen van Europa. Eind jaren 60 bouwde Yves Crué een modelspoorbaan van 25 m², als ‘extraatje’ voor de bezoekers van zijn ciderbrouwerij. Zijn zoon Emmanuel breidde de maquette uit tot liefst 310 m², inclusief militair vliegveld, miniatuurhaven en zelfs een heus spookhuis.
Training voor de Mont Blanc
Na een nachtelijk onweer drijven lichte mistbanken boven de Orne. Ik maak de doorsteek naar Pont d’Ouilly via de ‘Pain de Sucre’, één van de hoogste punten van La Suisse Normande (171 m). De paadjes worden rotsig en steil en ik begin in te zien waar de vergelijking met de Zwitserse bergen vandaan komt. Enkele paragliders springen van de kliftop de vallei tegemoet. Er groeit rode dopheide en gaspeldoorn tussen de rotsen. In het verlengde liggen de Rochers des Parcs. Het harde gesteente uit het Cambrium (540 miljoen jaar oud) weerstond de erosie en vormt nu een rotsachtige uitloper die 70 meter uittorent boven de Orne. Hoewel het een populaire wandelstreek is, kruist slechts één enkele langeafstandswandelaar mijn pad. Grégoire, een laborant uit Rouen, volgt de TSN in omgekeerde richting. Hij verbaast zich over mijn lichte bepakking. Ik beken dat ik voor de optie ‘bagagevervoer’ heb gekozen. “Ach zo, ik wist niet dat dat kon. Nu ja, ik hoop volgend jaar de Tour du Mont Blanc te stappen en kom hier wat ‘trainen’. Dan mag je niet valsspelen, he”, knipoogt hij. In het zog van enkele energieke trailrunners in fluopakjes bereik ik het centrale uitkijkpunt over de vallei van de Orne en het viaduct van Lande. De voormalige spoorlijn naar Caen is nu een ‘voie verte’.
Schone Jacqueline
In Pont d’Ouilly nestel ik mij met een ‘pepito’ (Zwitserse brioche) en een stuk ‘tarte normande’ aan de oever van de Orne. Op het water heeft een groep jongeren in kano’s dolle pret bij enkele stroomversnellingen. De brug waaraan het dorp zijn naam dankt, bestond al in de Gallo-Romeinse tijd. De Britten bombardeerden ze in augustus 1944. Na de bevrijding werd een noodbrug aangelegd, de Pont Jacqueline, vernoemd naar een plaatselijke lijk in het oog: het bakstenen viaduct van de spoorlijn Falaise-Berjou en de schoorsteen van de oude textielfabriek. Tijdens WOII braken de Duitsers de rails op en verscheepten ze naar het Russische front. De fabriek specialiseerde zich in grijze uniformstof, voor schoolkinderen en ambtenaren. Maar ook het fijnere werk werd niet geschuwd. Blijkbaar kwam zelfs de paars-roze Vichystof voor de bruidsjapon van Brigitte Bardot hier vandaan… Toen de fabriek in de jaren 80 de deuren sloot, wilden enkele investeerders er hydro-elektriciteit produceren. Ze slaagden er echter niet in het nodige geld bijeen te brengen. De overheid besloot de site dan maar te herbestemmen voor natuur en recreatie. schone. Op fotopanelen is ook hier de oorlog alomtegenwoordig. Naast de brug ligt een kleine ‘guinguette’, de typisch Franse eet- en dansgelegenheid zoals we die kennen van de schilderijen van Renoir. Op zomerse zondagen wordt hier gefeest op de tonen van traditionele accordeonmuziek.
Bij de gerestaureerde kalksteenoven van La Bourganière vind ik een aangename rustplek. Brokken kalksteen werden er gedurende een week verhit tot 800 graden. Het poeder dat overbleef – ongebluste kalk – werd gebruikt in de bouw (als voorloper van cement) of in de landbouw (om zure gronden vruchtbaarder te maken). In de omliggende bossen liggen ook een aantal zwaar verroeste vaten, die dienden om houtskool te produceren. De lokale bevolking deed dit tot ver in de jaren 50.
‘Chasse Gardée’ prijkt er op een bordje bij een veld in Mesnil-Villement. Boven het veld hangt een buizerd geduldig te bidden. Dan stort hij zich in een duikvlucht op een prooi, het jachtverbod vrolijk aan zijn laars lappend. In Mesnil vallen twee bouwwerken onmiddel-
‘Oëtre ou ne pas être?’
De Orne vormt hier de grens tussen het gelijknamige departement en de Calvados. Ik steek de rivier over bij La Forêt-Auvray en vat een gestage klim aan naar de Roche d’Oëtre. Bij de bosrand zit een familie te picknicken. “Ça grimpe, hein!”, lacht moeder me toe. De rots van 118 meter naast een steile afgrond is één van de meest emblematische (en toeristische) plekken van La Suisse Normande. Er komen tot 80.000 bezoekers per jaar. Het natuurlijke belvedère kijkt uit over de beboste kloven van de


Rouvre-vallei. De site is beschermd als kwetsbaar natuurgebied. Voor het bijzondere toponiem is nog niet echt een verklaring gevonden. De lokale marketingverantwoordelijke is blijkbaar een Shakespeare-fan, want die kwam op de proppen met de wervende slogan ‘Oëtre ou ne pas être?’. Je denkt er best niet teveel op door, vermoed ik…
De vorige nachten vond ik steeds onderdak in comfortabele hotelletjes. In Ménil Hubert sur Orne kan ik voor de nacht terecht op Camping de la Rouvre. De uitbaters, een koppel dertigers, besloten er na een wereldreis een plek te creëren voor kampeerders en trekkers van allerlei pluimage. Ze brengen me onder in een (luxe-)tent vlak aan het water. De Rouvre, een zijrivier van de Orne, heeft de allure van een bergstroom. De bedding is bezaaid met rotsen en granietblokken. De Atlantische zalm komt er paaien. Het is één van de laatste vindplaatsen van de beekparelmossel en ook otters hebben er hun biotoop. Op het houten terrasje voor de tent geniet ik met een blikje lokale bio-cider van de duizelingwekkende sterrenhemel. Het wild-ruisende water houdt me nog een tijdje uit mijn slaap.
Chemin des Anglais
Op de terugweg naar Condé valt er opnieuw niet te ontsnappen aan het oorlogsverleden. Ik wandel naar Berjou langs de Chemin des Anglais, een stijgende holle weg door de bossen. In augustus 1944 werd in en rond Berjou hevig strijd geleverd tussen de wanhopige Duitsers en de Britse infanteriedivisie ‘Wessex’. Na drie dagen beslechtten de tanks van de ‘Sherwood Rangers’ het pleit. 50 Britse soldaten en naar schatting dubbel zoveel Duitsers kwamen om bij de gevechten, naast een dertigtal burgers. Het is doodstil in het bos. Ik probeer mij voor te stellen wat er omging in de hoofden van de militairen die over dit bospad marcheerden –op weg naar een onvermijdelijke draaikolk van geweld.

Met Berjou achter mij en het einddoel in zicht check ik het hoogteprofiel dat ik de voorbije dagen heb afgelegd. Ik klok af op meer dan 2.200 meter stijgend hoogteverschil. Daarmee kan je in Zwitserland al een flinke bergpas overwinnen. Zo bekeken, heeft de regio zijn naam zeker niet gestolen!
De GRP Tour de la Suisse Normande is 113 km lang en verdeeld in zes dagetappes. Je kan ook opteren voor lussen van twee, drie of vier dagen. Het parcours is beschreven in een kleine topogids (‘Rando Fiche’) van FFRandonnée, (online) verkrijgbaar bij de toeristische dienst van La Suisse Normande (8€). Hier kan je ook terecht voor logeertips of de organisatie van bagagevervoer (15€ per traject): www.suisse-normande-tourisme.com.
Ik stapte de vierdaagse variant: Condé-Clécy (20 km), Pont d’Ouilly (22 km), Ménil Hubert-sur-Orne (24 km), Condé (20 km).

De regio is uitstekend (en milieuvriendelijk) te bereiken met het openbaar vervoer, in een tijdspanne van een goede halve dag. Thalys naar Parijs (1u22), trein naar Caen (2u) en dan een klein uurtje met bus 117, die verschillende etappeplaatsen aandoet.