FL. WORTELAERS
Het Meerdaelwoud EN ZIJN BROEDVOGELS ALSOOK
DE VOGELS DER DIJLEVALLEi
Het Meerdaelwoud EN ZIJN BROEDVOGELS ALSOOK
DE VOGELS DER DIJLEVALLEi
DOOR
FL. WORTELAERS
MET 30 ZWARTE PLATEN NAAR FOTO'S VAN DE SCHRIJVER EN 1 KAART
-
·Y
••
ANTWERPEN - UITGEVERIJ DE BRUG - MCMXLVI
N
l z
1 Km ,_ -
--- ___
,
HET WOUD VAN MEERDAEL Aangezien dit schone woud van ongeveer 1. 600 Ha. oppervlakte, door de vogel· en natuurvrienden niet genoeg gekend is, ga ik trachten er een korte
beschrijving van te geven die dan tevens de inleiding zal zijn tot ·de kennis van zijn broedvogels die ik er
reeds ongeveer 25 jaren waarneem en bestudeer. Dit prachtige domein, gelegen in Midden-Brabant, 8 Km. ten Zuiden van Leuven, is het vtoegere eigendom van de adellijke rDuitse familie d 'Aren• ·
berg; na de oorlog van 1914-1918 kwam het onder het beheer van de Belgische Staat. In 1925 werd door het leger een groot gedeelte van het woud in besla·g genomen voor het ·opbouwen van munitie· hangars
en
opslagplaatsen; het omvat de noord· westelijke hoek, ongeveer 168 Ha. groot, beginnen· de nabij de grote baan Leuven-Namen en eindige'Ilde
op de westerzoom van 't woud als lengte, de breedte vanaf de noordelijke woudzoom tot de eerste hoofd. weg, l'Avenue {l'e Weert. Een derde hiervan bestaat uit een stuk zware beuken en ·schaarhout, het overige is een aaneenhoudend schoon sylvesterden· nenplantsoen. Dit ganse stuk, de 168 Ha. dus, werd
verboden terrein verklaard en ging voor de vogel· liefhebber verloren. Zoals hoger reeds gezegd, doorsnijdt
de
grote
baan Leuven-Namen het woud van Noord naar Zuid en verdeelt het in twee ongelijke delen: een derde ongeveer, hetgeen ik het «Bos» noem, aan de oos· terkant ; de twee derden, volg·ens mij het eigenlijke «Woud», aan de westerkant. Deze beide benamin· 5
gen «Bos» en «Woud» zijn kenmerkend. Inderdaad, het deel «Bos)> heeft niet zo'n grote, niet zo'n uit gestrekte stukken van een ·zelfde boomsoort als het deel «Woud)); er is meer afwisseling:
een
stuk
loofhout, ·een stuk sylvesterdennen, een stuk spár· ren, een stuk gemengd hout (naald- en loofhout) door elkaar. Vooral het naaldhout
heeft
er
de
overhand. Het «Woud)> integendeel heeft in ver· houding veel minder naaldhout ·en de stukken loof· hout zijn er veel uitgestrekter daar de hoswegen er verd·er uit elkaar liggen. Alhoewel een vrij effen terrein, met hoogten, schommelend tussen
45
en
105
m. hoven de zee·
spiegel, heeft Meerdael toch enkele kleine valleien, schone ravijnen en verscheidene diep ingekofferde hosweg · en alsook een brede zandheuvel « La Tom be>), een van de hoogtepunten van het woud m.
hoven
de
( 100
zeespiegel vanwaar men een breed
uitzicht heeft over het ganse oosterstuk) . Op dit hoogtepunt heeft men de brandtoren opgericht, die spijtig genoeg, niet hoog genoeg is om ook een over zicht te krijgen over het westelijke gedeelte van het woud; wel he.eft men van daarboven een prachtig vergezicht op 't zuiden waar, aan de .gezichteinder, de beboste heuvelen van Bierges .en Limal, ten zui den van Waver, het zicht blauwig afsnijden. In een flauwe vallei nabij de izuiderwoudzoom, heeft zich, tussen het struikgewas
in,
een
moerasachtig.e vijver gevormd van zowat een m. lengte op
15
tot
20
soort
200
m. hre�dte, die volgegroeid
is met lis en biezen; dit moeras, gelegen in het laagste gedeelte van het woud, heeft slechts weinig
afloop. Hogerop, een Km. m·eer oostwaarts, en vlak tegen de baan Leuven-Namèn ligt nog een an· dere soortgelijke moerasachtige laagte; beide staan in verbinding met elkaar door een smal grachtje. Deze laagten zouden moeten dienen om het over tollige water van een groot gedeelte van het woud op te vangen ·en het aan - de zuidûjde van het wo-ud te lozen in de beek de ((Nethen)); overtollig wat�r is -er echter nooit, Alhoewel van bitter weinig. he· tekenis, herbergen deze beide waterstukke n toch m·enig jaar ieder een waterhoentjespaar. Het eigenlijke hoogtepunt van 't woud, 105 m. boven de zeespiegel, ligt nabij de noordoosterzoom van 't gedeelte cc Bos»; het is geen heuvel, wel een hoogvlakte. Aan de noor·dzijde is deze hoogte vrij steil afgesneden of beter gezegd uitgehold in de vorm van een eng dal; het hoogteverval bedr�agt er, op 100 m. afstand, ongeveer 20 m. Bij zo'n hoogteverschil is het dan ook niet te verwondere:µ dat er aldaar, door de gronddrukking, bronnen zijn ontstaan. Zonder twijfel was er hier vroeger water genoeg om de kleine heek, die daar haar oorsprong heeft, te voeden; thans echter wordt er al
,t water door de planten- en bomengroei bijna
ter plaatse zelf waar het uit de grond sijpelt, op geslorpt, zodat er hier van bronnen niet veel sprake meer is. Getuige echter dat ·e r daar voorheen veel waterafvloei moet zijn geweest, 'Zijn de diepe klo ven en uithollingen aan de voet van de steile hel· ling. 't Is hier een oprecht schilderachtig zicht, sterk herinnerend aan de wouden en bergstroom pjes van. onze Ardennen; de hoogvlakte is bekleed
7
met een dicht sparrenstuk; de helling en het
ra•
vijn, alsook het smalle dal, zijn een dicht sylvester dennenplantsoen. Verder, het ganse woud door, nog hier en daar een onbetekenend zogezegd afwateringsgrachtje dat de drie vierden van de tijd echter zonder water is, één grachtje nochtans uitgezonderd i . Dit grachtj.e is gelegen in een breed dal, in 't laagste gedeelte van 't woud, niet ver van de ·zu.iderzoom en vlak hij de vroegere jachtwachterswoning ·«La Retraite». Het vangt hier het uitsijpelende water van heide hellin gen op en daarenboven nog het water van de kleine bron van de hogergenoemde jachtwachterswoning en een paar honderd meter. verder, ook no� dat van een tweede kleine bron onder aan de voet van d.e helling. Het weinige overtollige water wordt afgevoe · rd naar de nabije heek, de «Nethen». 1Hier mee is, op waterkundig gebied, van Meerdael zowat alles gezegd, daargelaten natuurlijk de talrijke plas· sen reg·enwater die er zich hier en daar vormen. Vele van deze plassen, di1e ·zich vormen op de over lommerde, weinig gebruikte wegen, in de lag·e ge· deelten of op de harde ondoordringbare leemhodem, drogen .nooit geheel uit : ze zijn het ganse jaar door drukbezochte drink- en badplaatsen voor de vogels. Enkele hoofdwegen, dreven, doorsnijden 't woud volgens de lengte alsook volgens de breedte. De'Ze drev.en, bezoomd, de ene met prachtige hoge pur perbeuken of gewone beuken, de andere met Ame rikaansche eiken of met dichte sparren, zijn onder ling verbonden door talloze hoswegen en smalle paá·djes; vele van. deze paadjes verliez.en zich echter 8
in het dichte, bijna -0ndoordringhaar kreupelhout of in het struweel van bramen en hoge varens. V-0oral in 't westelijk van de haan Leuv-en-Namen gelegen stuk heeft men de schoonste houtopstand·e.n: majestatische eiken met izware stam, met diep ge kloven schors ·en die met hunne lange takken
't
omringende struikgewas overschaduwen; prachtige, dikke, hreedgetakte beuken
met
r.echte, .gladde, zil
veren stam; hoge witgeschorste abelen;· zware essen, forse sparren m•e.t afhangende takken wier twijgen in dichte, ondoordringbare bundels als franjes neerhangen ; torenhoge lorken recht als scheeps
·
masten, met naakte, rode stammen en met slechts enkele takken in de top, van 30 tot 35 m. hoog. Verder zijn i.n ;Meerdael zowat alle houtsoorten vertegenwoordigd. Buiten de reeds genoemd.e. eiken, gewone en purperbeuken, abelen, essen, sparren en lorken, vindt men er nog olmen (door ziekte ook hier, zoals tevens overal uitstervend), esdoorns, ge
wonè en wilde kastanjelaren, lind.en, kanadapopu lieren, elz�n, lijsterbessen, wilde kerselaar, enkele wilde appelaren, sitkasparren, zilverspar.ren, dou glasdennen, sylvesterdennen in verschillende varië·· teiten, thuja's (een jon.ge aanplanting), weymouth· dennen
( 2 stuks en één enkele moerascypres).
Onder het struikgewas overhee.rst de hazelaar. Zeker de drie vierden ervan bestaan hieruit; toch zijn .er ·ook enkele stukken met kastanjestruikge· was; voorts heeft m·en ook Amerikaansche eiken,
opgeschoten uit de wortels van de afgezaagde bo men, elzen, linden·, ahorn·,
haagbeuk·,
zwarte 9
hagedoorn·,
r·obinia·,
kardinaal.smuts·
en
hulst·
struikgewas. Voor d.e lage planten vernoem ik : frambozen, stekel-. en gewone hrem, bramen, heide, kamper· foelie, klimop, blauwe en rod.e bosbessen; van de rode bosbessen ken ik slechts een klein hO'ekje in
tegenstelling met de blauwe of kraakbessen die het
ganse woud d·oor welig tieren ·en in bijna geen enkel
sylvesterdennenstuk ontbr;eken, in sommige stuk ken bedekken ze de ganse bodem. Onder de grasachtige planten noem ik .er een paar di1e ik denk de moeite waard te zijn : voor eerst het z·o begeerde Lelietje van dalen ( Conval
laria majalis) of zoals men 't noemt Meibloempje, buitenge · woon veel en 't ganse· woud door ver.spreid;
de Bosanemoon (Anemone nemorosa) in de bloei tijd lijkt de bodem van sommige stukken als volge· sneeuwd; de Adelaarsvaren (Pteris aquilina) het ganse woud door, op vele plekken zo hoog ·e n dicht
dat het er net een stuk struikgewas lijkt, wel 4-5 Ha. aan een stuk ; de Gewone of :Mann:etjesvaren (Po ly.stichum Filix mas.) zo wat overal 't -ganse woud door, echter niet in zo'n grote hoeveelheid samen; . d.e Vetvaren of Dubbelloof (Blechnum spicant) 't meest te vinden in de overlomm.erde vochtige ravijnen en zandige kanten; de Aronskelk (Arum
maculatum) in de vochtige laagten; d.e vierbladige Eenbes (Paris quadrifolia) hier en daar in d:e voch· tige plaatsen onder het kreupdhout. Als eetbare zwamm·en treft men in Meerdael
voorál de Eierzwam ( Cantharellus cibarius) en de Steenzwam (Boletus edulis) aan; beide soorten
10
't meest te vinden in de sylvesterdennenstu.kk.e.n. Bezoeken we enkele ·stukken eens· afzonderlijk. Hier hebben we een stuk hoogstammige ·eiken waar tussen enkele beuken,
essen
en
esdoorns
(Acer
pseudo-platanus) m·et ,een �ichte -onderhegroeiing v-an
hazelaar. Uit struikgewas van zowat 2 meter
hoogte is doorweven met lange bramen en kamper foelieranken en maakt het geheel tot een echte ondoordringbare wildernis ; een uitgekozen stuk voor 'n wespenhuizerdhroedgehied. Van hier ko men we in een stuk . gemengd hout, bestaande uit ei�en, beuken, essen en zware lorken; er is g��n onderhout, doch wel .een onaf•zienbare z.ee van dicht op ·elkaar staande, hoge adelaarsvarens; hij de 2 m. hoog, snijden deze var•ens ons 't zicht af net als 't hoge riet in onze rietmoerassen; we moeten ons llier richten op bekende bomen. Na een m·oeilijke door tocht van een 300 m. komen we in 'n stuk grove dennen (Pinus sylvestris) van 1zowat .een 200 m. lengte; schone bomen van gelijke ouderdom en een 10 tot 12 m. hoog, de bodem bedekt met frisse
kraakhessenstruiken die hier weelderig tier.en zoals het tevens· in gans. het woud, in bijna aHe dennen stukken het geval is. Aan het einde van dit plant soen staan we voor een diepe ravijn; ongeveer 20· m. afdalen en dan opnieuw omhoog. W1e gaan de hos• weg over en hevinde · n ons nu in 'n stuk hoogstam· mige beuken, prachtige, zwar·e bomen met zilv.er grijze stammen, geen onderhout,
noch
bramen,
noch varens, noch kraak.hessen; op ·z1ekere plaatsen is .de bodem bedekt als met 'n tapijt van weeld·erig mos; op andere plaatsen niets dan een dikke laag
11
van dode, bruine bladeren. rflier en daar in dit grote stuk vinden we een torenhoge l<>rk met kaars f1eehte, rode stam, met slechts enkele kleine, dunne takken in de top. w.e verlaten dit stuk, ga·an een vrij sterke helling af en komen in een tamelijk breed dal; vlak vóór ons, daar waar ons pad d.e
weg kruist, staat de zogenaamde «Dikke Eik» met een forse, rechte stam van 5,50 m. omtrek; op 12
hoogte begint de ond·erste tak, waarop een im posante brede kruin volgt, die wel het ·bezien waard is. We volgen de weg rechts; aan beide zijden zware eiken- en heukencomplexen met dicht ond.erhout m.
en vol bramen; in het stuk links broedde drie jar·en achter elkaar de Wespenbuizerd. Een 200 m. ver der slaan we weier ,rechts af en gaan we opnieuw de helling op : een rechte dreef gelegen tussen · twee sylvesterdeniienstukken; 200 m. verder dalen we weer af en komen alzo op een van de ho-0fd wegen, die we rechts volgen e·en 500 m. ver ; hier hebben we aan beide zijden van onze laan een rij van 10 tot 15 m. hoge·, dichte, welig groeiende s·parren die, m.et buit tot op de grond neerhangende takken, de weg bijna versperren en hem totaal over· schaduwen. Uoor het houtvervoer van de laatste
paar jaren gans stuk gereden vinden we er nu de de ene waterkuil na de andere, zodat deze weg zo goed als onbruikbaar is geword•en; 't is hier het paradijs der Goudhaantjes; deze met sparren be
zoomde dreef, van een 800 m. lengte, telt ieder jaar een vijftal van hun nesten. Dit stuk is ook goed· gekiend door de Sperwers die, op de uitkijk in de boven de weg hangende takken, vandaar hun prooi
12
Boven : De brandtoren in Meerdaelwoud. Onder : Een ravijn
m
Meerdael
Boven : iDe (ctweeling boom >> in Meerdael. Eik en beuk samenge groeid tot op een 3 m. waar iedere stam nog ongeveer 90 cm. door snede heeft. Onder: Het grote ravijn in 't WO>Ud.
bespieden, de vogels die aan de plassen komen drin ken of er zich baden, 1en die ze .dan onverhoeds overvallen; ook menige Bosduif, die haar nest in d·e sparren had, is hier 'n sp·erwerwijfje in de klau wen gevallen. Aan de rechterzijde van deze sparren laan vinden we een groot eikenplantsoen ongeveer 1een Km. lang en gemiddeld 300
m.
breed, met
hazelaren als onderhout en vol bramen en varens; het v·ormt de zuiderwoudzoom. Jaarlijks bouwen 2 of 3 paren Zwarte Kraaien er hun nest
•;
hun
oude en verlaten nesten word.en ook ieder jaar in beslag genomen door 2 of3 koppels Torenvalken en ook d:oor mijn Boomvalkenpaar. Op een van d.e zwaarste bomen had ik er tweemaal 'n wespenbui zerdnest. Aan het einde van het met s.parren bezoomdè wegstuk slaan we links af; hier vlak hij hoorde voor een paar jaren 'n Zwarte Spechtenwijfje een ganse nestholte klaar in
e·en
zware beuk; van broe
den kwam er hier echter niets. Een vijftigtal me ter verder lag, in een zware sylveste:I"den, het laatste havikennest van Meerdael, dit was in 1917. Onze . weg hr.engt ons verd.er, tussen twee sylvesterdennen stukken .door, op de hoofdweg van 't woud; we volgen die links. Aan de rechterzijde
er�an
'n
smalle repel eiken, er vlak achter ·eien klein stuk sylv.esterd0ennen en vast aan dit dennenstuk, op kale, flauw hellende bodem, teen stuk gemengd hout : eiken, beuken, sparren en nog enkele den
nen; achter dit stuk een lichting
(braakliggend
stuk) ; hi0er zijn we in 'n <<site type)) voor 'n sper wergezin; in dit stuk gemengd hout vond ik .dan ook
13 Het Meerdaelwoud 2
4 jaren na elkander het karakteristieke nest van deze r·oV'er, telkenmale in een middelhoge spar midden in het loofhout. Achter de zoëven genoem de lichting ligt een groot sparrenstuk; de bomen hebbe� van 10 tot 15 m. hoogte en staan zo dicht op elkaar dat het zonnelicht er niet in doordringt en het er halfduister is; d.e kale bode·m is bedekt met een dikke vacht dode naalden; op een plek, waar de jonge bomen •zijn afgestorv.en, hebben hoge heidestruiken hun plaats ingenomen. Intussen zijn we nabij de noorderlijke woudzoom van 't gedeelte «Bos» gekomen; vlak vóór ons ligt een grote kale vlakte; tot eind·e 1940 was dit hier 'n aaneengeslotèn zwaar sylvesterdennenstuk. Bij gebrek aan invoer uit vreemde landen, kwam er in 1941 in ons land schaar.ste aan mijnhout en toen is men begonnen dit dennenplantsoen te ontginnen; einde 1942 waren er ongeveer 2:00 Ha. denne i n on der de zaag gevallen. Op 't huidig·e ogenblik heeft men op enkele plaatsen ·ervan aangevangen jonge Douglasdennen te planten en ·zijn ·er ook enkele bedden
dennenzaailingen
uitgepoot.
sperwerbroedgebi.ed ging hier verloren.
Een schoon -
We ze t tten onze weg lang.sheen dit braakliggend stuk voort en hebben weldi:a aan onze rechterzijde een stuk zware beuken; twee kleine ravijnen in dit stuk trekken .even onze aandacht. Aan onze linker kant ligt een lang, smal d1ennenstuk, vóór ons weer 'n hoogtepunt van
't
woud, 95
m.
«Ie Salon des
Dieux>>. Even er vóór brengt een diep ingekofferde zijweg links ons terug op de hoofdweg ccl'Avenue de W1eerh>. Deze volgen we ·ongeveer een Km. ver
14
en steken hier de haan Leuven-Namen over. Op een zachte helling lopen we nog 250 m. ver• d·er, slaan dan een zijweg links in, nog 'n paar 100 m. en daar hebben we vóór ons de reeds ge noemde zandheuvel «La Tombe» ·met op de top de houten brandtoren. De heuvel en z'n omgeving is thans begroeid met 'n .groot stuk jonge sylvester· dennen, aangeplant voor een tiental jaren. Vóór de eerste Wereldoorlog (1914-18) was ·dit 'n uitgestrekt eiken- en beukenbos, ongeveer 70 Ha. groot; tijdens deze period·e werd het kaal gezaagd en nog verschei dene jaren b�eef het stuk braak liggen. Uit de. af gezaagde stamme . n .schoot wild struikgewas op; hei· de, bramen, zeggen en varens namen ·er de over hand; de wind zaaide •er allerhand hout, v-oorna mtelijk herken en abelen, zodat het geheel een echte wildernis werd ; eerst pas vóór 'n paar jaren kreeg het weer wat aanzien toen de jonge dennen zich door de varens, bramen en heide hadde . n doorge werkt en 't wilde 'struikgewas was uitgiedund ge• worden. Op ene 200 m. ten ·zuiden van de heuveltop valt deze steil af (op een 100 m. afstand van 100 tot 80 m.) ; aan de westerzijde stijgt d·e bodem weer opnieuw tot 90 m. en hier wordt er dus 1een prach tig, vlak dal gevormd. We gaan echter genoemde steile helling niet af en laten ook het dal links lig gen; dwars door de jonge dennienaanplanting brengt onze weg ons op ieen van de dwarslanen; die steken w.e over en komen alzo terecht in teen eiken- en beukenbos., we lopen nog 200 ·m. ver en daar staan we voor de zogezegd1e <etweelinghoom : Eik en Beuk», twee zware stammen iedier van 1 m. door-
15
snede ongeveer, tot over ieen lengte van 2,50 m. in eengegroeid, beide met machtigre kruinen en ineen· gestrengelde forste takken. Van hieruit bezoeken we nog eV'en een van de schoonste ravijnen aan .d:e zuiderzoom van het woud en volgen dan deze zoom langs 'n paar ingekofferde wegen tot de uiterste zuidspits. Hier hebben we een nog jong;e dennenaanplanting op 'n vlakte die� in sterke helling, naar de vóór ons liggende Dijlevallei afloopt. Van de plek waar we ons bevinden naar omlaag, op aen afstand van 'n paar honderd meter is
er
een
hoogteverschil van 35 m. We hebben
·een prachtig zicht van hierboven want we ontwaren een groot g.edeelte van genoemd1e vallei met hàre weiden en moerassen en in de verte de opnieuw stijgende bod1em, de overkant van de vallei;
een
weinig links ligt die beboste hoogte, ((Beaumont» geheten. Hier ging dus in enkele regels 'n k-0rte beschrij ving van crMijn Woud)) gedur.ende de zomer 1943 vooraf. Toch mag ik deze beschrijving ni1et eindigen zond1er een paar woord.en over z'n omgeving mee te delen. Aan de noorderkant ligt M·eerdael
op
slechts
een paar Km. van 't hos van Heverlee; tussen beide strekken zich akkers en ook die: viskwekerijen c(Ue Zoete WaterS)) uit. Van hier, in oostelijke richting, ontmo · eten we het kleine dorpjie Vaelbeek en verder hebben we in 'n gedeelte van d·e gemeente Blanden gelegen aan de oV'erzijde van de baan Leuven Name i n, weerom, in oostelijke richting een gans overzicht van de noorderwoudzoom. Op zandach-
16
tige grond hebben we hier alles wat aan akker- en tuinbouw doet ·denken. Aan de oostzijde van 't woud hebben we het gehucht ·Moliendael; nog immer kleinakkerbouw die, naar biet Zuiden toe, geleidelijk overgaat in mach tige velden met tarwe en suikerbieten; hier hebben we de kleistreek. Langs de zuidzijd · e van 't woud, op die vruchtbare kleigronden van ·de zogezegde ((Brabantse pleinen» ligt, op ene 't
1500
woud, het gehucht ((Mille>) met
z'n
m. buiten hoevçn en
boerderijen. Uit gehucht hoort toe aan het dorp «Hamme» ·dat nog een paar Km. meer naar het Westen is gelegie.n, op
1 Km.
van de woudzoom,
langs de haan Leuven-Namen. Het dorp Hamm� (Hamme-Mille) ligt in de laagte, in de Nethen vallei
(59
m. hoven de zeespiegel). In d·e richting
van het woud moet de haan Leuven-Namen, ove.r de c�H1amse berg», e·en heuvel van 8'9 Op ongeveer
900
m.
hoogte.
m. ten V/esten van Hammie-Mille
ligt ·de reeds genoemde heek Nethen vlak aan de . voet van 't woud; ik zeg c<aan de voet van want dit ligt hier ongeveer volgt
deze heek,
30
kronkelend
'!'
woud))
m. hoger. Van hier tussen
weiden
en
struikgewas, ·zowat de zuidzoom van ·Meerdael en zij brengt ons langs het gehucht Wez ·en het dorpje Nethen naar d·e iDijlevallei m:et haar weiden door· sneden door de rivier, do-or heken ·en grachten en voorzien van verscheidene vijvers en moerassen, die 't ganse jaar door wel bevolkt zijn met allerlei wa tervogels. Hoofdzakelijk Blok.eenden, Zomertalin gen
:en
Wintertalingen bevolken d.e Dijlevallei en
vde ervan zoeken in de broedtijd Meerdael op om er te nestelen. De gehele westzoom van het wond grenst aan deze vallei. 17
EN THANS ZIJN BROEDVOGELS ZWARTE KRAAI Corvus
corone
corone
Een standvogel i n -Meerdael, waar zij een gewone broedvogel is, er 't ganse jaar door verblijft zowel in d.e winter als in 't goede seizoen en zich mees tendeels nabij de zuiderwoudzoom ophoudt. De Zwarte Kraaien zijn voor 't leven gepaarde vogels; buiten de broedtijd ziet men ze dan ook bijna altijd in paren de buiten 't woud gele.gen landerijen afzoeken naar hun voedsel; in de lente en 's zomers, leven 1ze vooral van de eieren en jongen van de op de akkers nestelende fazanten, patrijzen, leeuweriken, gorzen, piepers, enz. Buiten die tijd vinden ze op de akkers toch ook nog aller· hand: wormen, kevers, sprinkhanen, slakken, kik vorsen,
allerlei aas en
veldvruchten.
Een
paar
Zwarte Kraaien heb ik zelfs eens een volwassen haas weten aanvallen. De Kraai houwt daar waar er mogelijkheid is, 't lie·fs.t van al, tamelijk hoog en hij de woud-zoom, om 't even, of 't in loof- of in naaldhout is. In de regel vangen ze met de nestbouw aan vanaf einde iMaart
·
begin April. iHJet schon:e1, sterk�
houwde nest heeft zowat 40 tot 50 cm. doorsnede; binnenin heeft het een breedte van 'Z•owat 20 cm. op een 15 cm. diepte. De ondier- en buitenlaag bestaat uit droge takj·es .en hierop volgt een laag mos, in bosjes, met aarde en al uitgerukt en inge dragen; een tweede laag is samengesteld uit allerlei 18
droge grasromm1el, schorsvezels en droge bladeren; het binnenn:est hestaat uit een dikke laag van reeën en konijnenhaar of konijnenwol, waartussen al eens een stuk papier kan verwerkt worden. De rand van 't nest is ·gewoonlijk schoon .en dicht in:eengewerkt en bestaat meestendeels uit lange schorsvezels, soms ook uit netjes ineengevlochten fijne, gro:e.ne sP._�.r retwijgjes.
·
Mannetje
.en
wijfj:e bouwen even vlijtig en zijn
in de regel, op eien vijftal dagen met hun� werk klaar. 't Legsel van 3 tot 5 eieren is gewoonlijk voltallig op het einde van de eerste Aprilweek. Slechts 1 bro:edsel. ·De eieren, gemiddeld 43
x
32
mm.
op blauw
groene, grijsgroene of soms diep grasgroene grond, gestippeld en gevlekt met olijfgroen, hruin-groen en rossig .en soms nog m:et enkele zwarte lijntjes en veelal met onderliggende grijspaarse vlekken; soms zijn ze zo dicht gestippeld dat de grondkleur verdwijnt. Na ongeveer 21 dagen broed.en (het wijfje broedt alleen doch ontvangt regelmatig prooi van haar maat) komen de jongen uit en dan begint d.e dlen dige eier• ten jongenroof om het voortdurend hon· gerige kroost t e spijzigen. Alho:ewel 't echte rovers zijn mag men toch ook niet vergeten dat ize ·een ontzettende hoeveelh:eid schadelijk gedierte verdel gien: meikevers en hun larven, sprinkhanen, mui· zen. En voorts bouwen ze de n:e.sten voor onze · Uilen, Toren� .en Boomvalken. De Zwarte Kraaien zijn de schildwachten van het hos; niets ontsnapt er aan hun waakzaam oog; zel.
.
19
den wordt er een kraaienlegsel door de eekhoorns geroofd; -0veral waar een roofvog.el, 't zij een dag of een nachtroofvogel, zich maar even vertoont zijn de Kraaien .er hij m·et hun hol «krok, krok)) om elkaar te verwittigen ien hem na te zetten; Sperwer, Buizerd en Wespenhuizerd worden door hen hesto ten>> en hardnekkig vervolgd. Kilometers ver blijven z.e
·er
soms mee in kamp. Vinden ze ergens een
Rans- of een Bosuil zitten en ·gelukt het hen niet die te verjagen, dan blijven ze hem van vhik hij in 't oog houden en schreeuwen hem voortdurend hun {<kwaaorr, kwaa<>rr)) toe. De gewone :roep is : «khaaw, khaaw)).
(Colreu� monedula spermologus)
Meerdael telt hiervan v.ersch:eid·ene broedparen: ik mag ·zeggen net z-0veel broedparen als
er
grote
boomholten ·zijn want va n alle holbewoners nemen zij het laatst van al deze in beslag en vechten er onderling voor nadat ze de and.ere holenhro:eders er uit verdreven hebben. Een enkele maal houwen ze een 0 - pe : n nest net •zoals de Kraaien; gewo-0n1ijk ib dit dan een enorme i hoop takjes, van binnen met mos gevoerd; van onder.en gezien lijkt het wel 'n buizerd.nest, z0 - gro-0t is het dan. Wanneer het hroeds:eizo.en ten ·einde is, verlaten de Kauwen Meerdael. Juist zoals de Kraaien zijn · zij eveneens g.epaard: voor 't leven, alleseters en ellendige nestplund:eraars.
20
Met nestbouwen vangen ize gewoonlijk aan in de laatste helft van April. Zoals ho�er gezegd benutti gen ze hiervoor de : grote boomholten waar ze dan wat rijsj:es, mos en grasr·ommel indrag·en. •Mannetje en wijfje houwen samen en beide hr-0e den ook. Broedduur : 18 dagen. . De eieren, 4 tot 7 gewoonlijk 5, gemiddeld 37 x 25 mm., op bleekgroene· of blauwgroene grond zijn in de regel spaarzaam gevlekt :en gestippeld met olijfgroen, •olijfbruin :en rossig, soms met onderlig gende grijspaarse vlekk1en. Slechts 1 broedsel. Ook d e Kauwen vervolgen hardnekkig alle soor ten roofvogels. Ze roepen : «tsjak», «tsje», «kekaa, kekaa».
EKSTER (Pica pica galliae) Bij de woudzomen he.eft Meerdael af ·en toe wel eens •een broedpaar; 't nest wordt er dan meesten d.eds gebouwd in de top van een sylvesterd:en. In de regel wordt er met de nestbouw vrij vroeg op 't seizoen begonnen; bij zacht weer soms wel vanaf midden-Februari; eieren vindt men echter zelden vóór 't ·einde van de .eerste Aprilweek. Slechts l broedsel. 't
Nest is ee : n groot bouwwerk; 't heeft soms wel
65 cm. d1oormeter. De buitenlaag bestaat uit droge ta1kj.es, doornen .en hram·en; hierin komt een dikke leemwano waar worteltjes of grasrommel ·zijn in gewerkt en .op deze wand volgt het hinnennest be staande uit fijne hoomworteltjes. Binnenin heeft 21
het nest zowat· een 20 cm. breedte op een 18 cm. diepte; over de niestkom wordt een kap gebouwd,, ev.eneens uit doornige takjes bestaande; in de zijde wordt een juist passende ingang gelaten. Over som mige nesten, vooral wanneer die ' in 't hos. liggen, wordt er geien kap gebouwd. 't 1Mannetjè helpt 't wijfje houwen; veelal brengt hij slechts .materiaal aan; nochtans is hij het die de nestplaats zoekt. De eieren, 5 tot 8 in getal, gemiddeld 34 x 2·3 mm. op blauwgroene of rossig groene grond zijn dicht gestippeld met olijf groen, bruingroen of rossig· groen en mret onderliggende paarsgrijze vlekken. Beide broed.en. Broedduur
:
17 dagen.
Alleseter en ellendige nestplunderaar. De eksters zijn ook voor 't leven gepaarde vogels. De ro:ep is een geschat.er: «karra'lo>, «rakkakakaka» ook «kè».
GAAI (Garrulus glandarius rufitergum) Als broed. en standvogel in ·Meerdael vrij tal· rijk; verlaat ook 's winters het woud niet. Het nest kan zowat ·ov.e.ral gebouwd worden, 't zij
in loof. of in naaldhout, wel in
'
t
de hand
'
t
·zij hoog of laag, soms
struikgewas, en dan vanaf de grond met te
bereiken; 't m:eest toch in gemiddeld
hoge sylvesterdennenstukken. Zowat vanaf half-April wordt er met de nestbouw aangevangen. 't Nest heeft ongeveer 35 cm. door· meter; d·e nestkom is een 15 cm. breed op 9 diep.
22
De buitenlaag bestaat uit droge takjes, de grofste van onder en naar hoven toe fijnere; het hinnen nest uit boomworteltjes, wederom grove van onder en fijne binnenin. 't
Mannetje en wijfje zijn elkaar behulpzaam hij houwen; ook heide broeden. Broedduur : 17 da
gen. Slechts één hroe,dsel. De eieren, 5 tot 8, gemiddeld 33 x 22 mm. op blauwgroene of ·grijsgroene grond zijn fijn en dicht gestippeld met licht-olijfgroen, bruingroen qf ros sig, soms met 'n zwart haarlijntje op 't stompe eind. Sommige gaaienei:eren lijken sterk op merel. eieren. V.oedt
·zich
hoofdzakelijk met allierhande bos
vruchten : .eikels, hazelnoten, b:eukenootjes, kas· tanjes, lijster· en braambessen; versmaadt echter dierlijk voedsel niet, zoals kevers,
wormen,
en
slakken; is in de hraedtijd een van de grootste hos· rovers. Systematisch zoekt hij alles af wanne:er hij belust is op eieren en jongen. In de tijd dat hij jiongen heeft heb ik hem menigmaal betrapt de jon gen van de holenbroeders met de klauwen uit hun nest te sleur:en. De roep is e:en 'hees, krassend «schreik, schreik» ook cckehaak». Kan ook alle vogelstemmen nabootsen; in Meer dael vrij veelvuldig het «hiaauw» van de Buizerd.
23
SPREEUW (Sturnus vulgaris vulgaris) Een gewone broedvogel in Meerdael; is hier vrij talrijk; verlaat na de broedtijd echter het woud. 't Zijn hier onverdraagzame vogels daar ze de ' an dere holenbroeders 't nestelen onmogelijk maken; alle boomho1ten nemen ·ze in beslag na er soms an dere vogels te hebben uit verdreven; meer dan eens heb ik geweten dat ze de Grotebontspechtlen uit hun broedholte verjo.eg·en en reeds 'n paar malen dat ze d.e eieren van de i Groene Specht uitsmeten. Met Spechtmezen maken z.e gewoonlijk kort spel : broeden deze, zo trachten de Spreeuwen ze uit de : holte te trekken; biedt de Spechtmees weerstand dan wordt ·ze op 't nest gedood en buitengesmeten. Wanneer het uitdrijven van een Grote Bonle ' Specht uit zijn broed.holte aan één enkel Spreeuwenpaar niet gelukt dan komen er nog ander.e Spreeuwen bij
om
een handje toe te steken.
Zoals gezegd nestelen de Spreeuwen in Meierdael in de boomhol ten; ze gebruiken allerhande gras· en
stror·om·me1, dr . oge bladeren,
schorsvezels
en
veren, soms zelfs vrij grote (zoals de staart- en vleugelpennen van de Bosduiven) . 1Het hinnennest vindt men nogal eens doormengd met groene bla deren en zelfs met bloemen. Beide vogels bouwen en broeden. In de regel worden er 2 bro.edsels gemaakt, echter niet altijd. Broed.duur: 12 dagen. Het legsel van 4! tot 7 eieren kan gevonden wo:r den vanaf ongeveer half-April.
24
De ei.er.en, gemiddeld 28
x
21 mm., gladschalig
en glanziend, zijn effen lichtblauw , soms bijna wit. Voedsel : hoofdzakelijk insekten, wormen .en lar ven, ontzettend veel meikevers waarmee o-0k en soms bijna uitsluitend de jongen w-0rden gevoederd. Voorts nog alledei bessen. De Spreeuw bootst allerlei gezang na, vooral dat van de Wielewaal; wanneer een Sperwer opdaagt: ·C'en scherp ccspet» ccspet».
WIELEWAAL ( Oriolus oriolus oriolus) Een gewone broed- en zomervogel in Meerdael; 't ene jaar talrijker dan 't and:ere; komt hier
toe
gedurende de laatste April- of in de eerste Meida gen. Verblijft bijna uits.Iuitend in het loofhout. Het nest wordt gebouwd, beter gez.egd gevlochten aan een takvork. In Meerdael krijgen eiken de voorkeur, toch vond ik het ook eens aan
't
einde
van een sy lvesterdennentak (d:e boom bevond zich evenwel vlak tegen een stuk loofhout). De ene maal hangt het heel h-0og, tot wel 20
m.,
de andere
maal hangt het op n-0g geen 2· m. bov.en de grond. De gr·ootste doorsnede is zowat 15 cm., binnenin is het 8 cm. breed op 6 cm. diep. De buitenlaag en het materiaal dat om de takken is gevlochten, be staan uit allerhande
sch-0rsvezels
en
vezelachtige
planten, gemengd met rupsenspinsel 1en enkele ve i;en soms ook met wol en stukken papier; het bin nennest is samengesteld uit dr-0ge grasstengels.
25
Heide vogels houwen : 't wijfje alleen broedt. Slechts één broedsel; hroedduur:
13 dagen. De eieren, 3 of 4 in getal, vindt m.en, afhankelijk van 't weer, soms reeds in de laatste Meidagen, gewoonlijk in de ,ee . rste Juniweek; gemiddeld 28
x
21 mm; ·ze zijn wit (d-e doorschemerende dooier geeft ze een roomkleurige tint) heel spaarzaam ge vlekt met bruinzwarte stippels en soms miet 'n paar grijsblauwe vlek_j,es; gewoonlijk zijn
1z.e
't meest
gevlekt op 't stompe einde. Voedsel : insekten, rupsen en larven, v·eel mei kevers; voorts allerlei hessen, meestendeels lijster· hess·en ien kersen. De zang bestaat uit volle fluitende tonen : «tille, tolle toliuw». Deze worden
echter
voorafgegaan
door een zacht neuriën. De paarroep : «he heik».
De jongen die pas 't nest verlaten hebben, roe pe - n «twilleje twillejejeûr».
APPELVINK (Coccothraustes coccothraustes coccothraustes) Enige broedparen in Meerdael. Zij verlaten echter '
woud na de broedtijd; 1ze zwerven ·dan in de om trek rond. 't Naaldhout mijden ze. Het nest ligt t
de ·ene ma1al in zware eiken op een 10 tot 15 m. hoog· te, de andere maal laag in het struikgewas op nog geen 2 meter hoven de grond. Veelal vindt men het in d·e met kamperfoelie doorgroeide struiken; ook wel tegen de met klimop bewassen boomstam-
26
men. 't Is vrij ijl, heeft een doorsnede van ongeveer 15 cm., binnenin is het 7 cm. breed op 4,5 cm.
diep; de onderlaag bestaat uit fijne droge twijgjes of heidetakj1es vern1engd met 'n weinig grijsgroen korstmos; het binnennest is samengesteld uit fijne boomworteltjes met soms 'n paar paardenharen ter tussen. ·Het wijfje alle.en houwt; het mannetje ver ge1zelt haar hij 't aanhalen van de bouwstoffen; heide broeden. Broedduur: 12 dagen; er wordt slechts één hro1edsel gemaakt. 't
�
Legsel ( 4 of 5 eieren) kan gevonden worden De eieren, gemiddreld 18 mm. hebben op grijsgroene of blauwgroene
vanaf de eerste. Meiweek. 24 x
grond kleinte stippels, grote vlekken en kronkel lijnen van grauwgroen, zwartgrauw, zwart en paars en voorts onduidelijke onderliggende paarse wolk jes, de ene maal vrij dicht, de andere maal heel spaarzaam gezaaid. Voedsel : boomknopp·en en vruchtenbotten, ap pel- en perekernen, kersepitten
(waarbij ze het
vruchtvlees laten vallen, ,de steen kraken en d:e pit eten), ook insekten (ik zag ze meikevers vangen en eten). 'k Vermoed dat d.e jongen met insekten wor den gevoed. De roep heeft een metaalachtige klank : «bid tsiek, bid tsiek».
27
GROENVINK (Chloris chloris chloris) Enkele koppiels broeden in Meerdael aan de hui tenzomen of nabij ·een lichting. Na de broedtijd verlaten ze 't woud. 't Nest wordt gebouwd in jong naaJ.dhout, in een met
kamperfoelie-
of
met
struik. •Gowonlijk staat het
bramen een
doorgroeide 2 tot 4 ·m. hoog.
't He i eft een 15 cm. doorsnede en is binnenin een 6 cm. breed op 4 diep. Op een onderlaag be staande uit fijne twijgjes komt de buitenlaag uit grove hoomworteltjes, dan volgt ·een tweede laag uit mos doormengd m·et fijne boomworteltjes, dan nog een derde laag uit_ fijne veertjes., wol, wildhaar, i nhaar vermengd met fijne gras" koeien- en paarde worteltjes en als binnennest hebben we tenslotte nog een dun laagje fijne grasworteltjes; de rand van 't nest bestaat uit fijne .grasworteltjes. Het wijfje alleen bouwt; 't mannetje vergezelt haar hij 't aanhalen van d.e bouwstoffen en rukt soms hier en daar al eens een worteltje of zo wat los. Broedduur : 12 ·dagen; er worden regelmatig 2 broedsels gemaakt, soms 3. 't Wijfje broedt alleen. 't Eerste
legsel, van 4 tot ·6 eieren, kan gevonden worden vanaf einde-April; frisse eieren vond ik nog na half-Augustus. De eieren, g,emiddeld 211x15 rnm.. , op lichtblau we, witgroene zelfs bijne witte grond, zijn gestip peld en gevlekt met lichtbruin en zwartbruin op ond:erliggende paarse of violetaehtige vlekken, soms met een paar roodachtige lijntjes; ·zij zijn in de re-
28
Boven : De dreef der purperbeuken in Meer dael; prachtige bomen: 30 à 35 m. hoog. Onder : Ruïne van de watermolen op de Dijle in Peerot. In Mei 1940 liet het Engels leger hier de brug springen, waarbij gans. het molen. gebouw vernield werd; 't was hier de zoge zegde cc 'Dijlestelling ». De geul waardoor het rad gevoed werd, slijk. te dicht en thans <taat het rad daar... op het droge.
Boven: Een grensboom de .Oijleoevers.
op
Onder: Hier verdwijnt de .Oijle- tussen het dichte, in 't water han !);ende wilgenstr.uikge. was.
gel spaarzaam gevlekt, soms zelfs bijna èffen wit. Voedsel : allerlei zaden -en granen. R01epen
:
in de vlucht een kort «kurrekuk, kuk,
ku!k». De paarroep is een slepend: cctsjuuwieie)) of ccpirr». De zang luidt ongeveer : kurtjewtjewtjewtjew tsjuwieie pieuw», de eindstrof·e slepend. De ·zang wordt veel voorgedragen in de lucht, rondflad·derend met vledermuisachtige vlucht; als dan lijkt de vogel veel groter dan hij in werkelijk heid is.
KNEUTJE (Carduelis cannabina cannabina) Als broedvogel in Meerdael talrijk; na het broed seizoen wordt het woud verlaten. Ze nestelen hier doorgaans in kleinere of grotere kolonies, soms wel met .een 40 nesten op nog geen halve Ha. 't Meest liggen de nesten in de jonge naaldhoutaanp1antingen ; d;och ·ook in de heide. struikjes op de braakliggende stukken of in.'t jonge loofhoutplantsoen kan men hun nesten vinden. :Het nest, met ongeveer 14 cm. doorsnede, heeft binnenin een breedte van 5,5 -cm. op 4,5 cm. diepte. De onderlaag bestaat uit fijne heidestengeltjes, droge grasrommel en worteltjes; de tweede laag is samengesteld uit fijne grasstengeltjes en worteltjes; het binnennest uit konijnenwol
en
konijnenhaar
met op de bodem enige paardenhaartjes. 't Wijfje alleen bouwt; 't mannetje vergezelt
29 Het Meerdaelwoud 3
haar hij 't aanhalen van de ·bouwstoffen; hij vliegt mee af en aan, rukt ook al eens 'n wortelvezeltje of zo wat los, doch hij draagt 1zelf nièts. 't Wijfje alleen broedt. Er worden gewoonlijk 2 broedsels gemaakt. Broedduur
:
12 dagen.
't Eerste l1egsel vanaf einde-April; de 4 tot 6 eieren,
gemid1deld
18 x 13 mm.
op
blauwwitte,
withlauwe, soms groenblauwe groud, zijn de ene maal vrij dicht, een andere maal bijna ongestippeld, met lichtbruin, zwartbruin, roosachtig of purper op onderliggende paarse vlekjes.. Sommige ei.eren, die een .groenblauwe grondkleur hebben, H)ke°' sterk op goudvinlkeneieren. Voedsel : allerlei zaden (veel rijpende jonge gras zad'en en grasbloeis·el), ook vruchtknoppen. De zang is afwisselend, welluidend en aan 't einde veelal een slepend -kraaien. 'Roepen : «tjut tjut», dit meestal in de vlucht; zittend : veelal een sle pend «tsjöewieiie».
GOUDVINK ( Pyrrh.ul.a pyrrh.ula europaea) Een gewone broed- en standv'O.gel in ·M·eerdael; is er dus 't ganse jaar door te vinde · n. De laatste, bijzonder strenge winters (die van 1939-1940, '40·
41, '41- '42) hadden het aantal sterk gedund; na· dien is het aantal toch weer wat bijgekomen . Het nest kan z·owat overal liggen, 't meest toch in 't jonge naaldhout, doch ook in kort struikgewas.
30
't Is
ijl gehouwd, heeft ongeveer 14 cm. doormeter;
binnenin 6 cm. breed op 3,5 cm. diep. De onder laag (buitenlaag) bestaat uit fijne, droge heide en kamperfoelietakjes; het hinnennest
uit
fijne
hoomwo.rteltjes en soms uit enkele paardenhaartjes. Beide bouwen en heide broeden ook. Broedduur: 12 ·dagen. Er worden gewoonlijk twee broedsels gemaakt, 't eerste ·einde-April/begin Mei.
·
De eieren, gewoonlijk 5, ·zijn helder groenblauw, heel spaarzaam gestippeld met donkerbruin, zwart bruin en violet op onderliggende paarse vlekjes; de stippels staan 't dichtst op 't stompe einde waar , krans gevormd wordt. er soms een r edsel : hoofd1zakelijk zaden en hotten (komt , Vo veelal in ·de tuinen aan de woudzoom om er· de appel- en perenhotten te eten, voorts ook hessen, lijsterbessen en hraamhess·en). De zang is een stil, neuriënd gefrazel. Roepen :
<<wup», «kup», ook- «tju tju tjuuup», op weemoe dige toon.
BOTVINK (Fringilla coolebs coolebs) In Meerdael een algemene hroedvog.el; vele ver blijven er ook de ganse winter door. 't Nest kan men er overal vinden, zowel in het naaldhout als in het loofhout, hoog of laag; 'k vond het ·zelfs in een braamstruik op nog geen meter ho ven de grond; 't meest ligt het toch aan 't einde van de lange s-parretakken. 't Is een van de kunstig-
31
ste vogelnesten, vast en dicht ineengewerkt; het heeft zowat 9 cm. doorsnede, binnenin 5,5 cm. breed op 4,5 cm. diep; de buitenlaa.g bestaat uit groen ;boommios vast ineengewerkt met spinrag en allerlei rupsenspinsel en van buiten is het beplakt met grijs korstmos (soms met brokjes vermolmd hout); de tweede laag is samengesteld uit fijne wor teltjes ,en schorsvezels, het binnennest uit wildhaar, konijnenwol, zachte v.eertjes en enkele paarden haartjes. 't Wijfj.e alleen bouwt; 't mannetje vergezelt haar bij 't aanhalen van de bouws.toffen en rukt hier en daar al eens een vezeltje ·of worteltje los. Broedduur : 12 dagen. Gewoonlijk 2 broedsels; 't .eerste vanaf midden-April. 't Wijfje broedt al· leen. Ue -eieren, 4 tot 6 (gewoonlijk 5), gemiddeld 20 x 15 mm., op grijsblauwe, soms lichtblauwe of zelfs roodachtig blauwe grond zijn spaarz·aam gevlekt en gestippeld met roodbruin en bruinzwart (de vlekjes met uitgevloeid·e lichtere randen), op onderliggende paarse wolkj.es; soms bevinden 'Zich op 't stompe einde enige bruinrode kronkellijntjes.. Voedsel : allerlei zaden : botten en bessen (lijs terbessen, waarvan ze 't vruchtvlees afbijten, laten vallen -en de za<l:en eten) doch ook insekten; de jongen worden meestal met kleine naakte rupsen gevoederd. De Botvinken die in Meerdael overwinteren voe den zich hoofcl:zakelijk ·met heukenootj.es die ze on· der de dode blad·eren opzoeken. De zang is een luid, vrij hard «pimpimpimpim-
32
pimpimpitschuwiet» hier en daar wat langer voor· gedragen
« pimpimpimpimpimpimpimpjejepje
pjejepje pitchuwiet»; sommige sluiten de zang met.. pjepjepjeviedjeu». Zij .r•oepen
«vink,
vink»
ook
«tsjup» en «wiet, vink» of «wriet, wriet, wrietvink».
GEELGORS (Emberiza citrinella citrinella) Enige koppels broeden op de braakliggeud.e stuk ken, de heiden en d:e jonge aanplantingen. In de herfst en 's winters ·zwerven ze in de omliggende veldài. 't Nest ligt, op hogergenoemde stukkien, meesten deels op de grond tussen de heide, zegge of gras, veelal aan de voet van 'n klein struikje of in
'
n
grachtkantje; een enkele maal wat hog.er in een kleine spar of in •een braamstr�k; 't heeft ongeveer 15 cm. d·oormeter, is binnenin 6,5 cm. ·hr.eed op 4 cm. diep;
de buitenlaag bestaat uit droge gras
rommel, met soms enige droge boombladeren; de tweede laag is samengesteld uit mos, fijn gras en wortelvezeltjes; het binnènnest uit fijne graswor teltjes, koeien· en paardenhaar. Beide bouwen en beide broeden ook. Broedduur: 12· dagen. Gewoonlijk 2 broedsels, soms wel drie. 't Eerste broedsel vanaf half-April; ik vond nog frisse eieren in half Augustus.. Eieren 20x15 mm. Eieren
:
4, soms slechts 3, een enkele maal 5.
Op vuilwitte,
blauwwitte, soms roodachtig witte
grond zijn ze gestippeld met donkerbruin en violet-
33
bruin en met veel lijntjes en kronkeltjes van de" •zelfd·e kleur of roodpaars en met onderliggende paarsgrijze wolkjes; sommige eieren zijn zo dicht g·evlekt en gestreept met lichtbruin dat de grond kleur er onder verdwijnt en de eieren een rood· bruin uitzicht hebhen. Voedsel : hoofd·zakelijk allerlei zaden en granen; in
't
goede seizoen toch ook veel insekte.n.
De zang is een eentonig «if.sintsintsintsintsin tsin tsieie»; de laatste strofe dalend, soms stijgend. Roepen : ((tsi», ook «tsit».
BOOMLEEUWERIK (Lullulla arborea arborea)
Af en toe nog een enkel broedpaar in M.eerdael, dat dan soms ook overwintert. Me · n vindt hem hoofdzakelijk op d'e zandige stuk ken braakgrond of op de plantsoenen pas uitgeplant jong naaldhout. H·et nest ligt in een kuiltje op de grond·, veelal aan de voet van een jong dennetje en goed versto ken in de heide of onder een gras- of zeggepol ; het heeft zowat 14 cm . d·oormeter; binnenin 6 cm. breed op 5 cm. diep; de buitenlaag bestaat uit fijn, oud, droog bosgras met 'n beetje mos en 'n paar zeggehlaadjes; het hinnennest uit heel fijne, droge oude bosgrasspitsen. 't Wijfje houwt en broedt alleen; het mannetje vergezelt haar hij 't aa;nhalen van de bouwstoffen. Gewoonlijk 2
34
broedsels; 't eerste vanaf einde-
Maart. De eieren, gemiddeld' 20
15 mm., zijn op vuilwitte grond dicht gestippeld· met lichtgrauw, x
donkergrauw en paarsgrauw, een krans vormend om
't
stompe einde waar soms :nog een enkel bruin·
rood vlekje of streepje wordt gevonden. Gewoonlijk 4 eieren, een enkele maal 5. Voedsel : hoofd·�aikelijk insekten en hun larv·en, doch ook kleine zaden, veelal gras· en onkruidzad·en. Gewoonlijk 4 eieren, een enk·ele maal 5. Voedsel : hoofdzakelijk insekten en hun larven, doch
·ook
kleine
zaden, veelal gras· en onkruid·
zaden. ·De zang wordt 't meest voorgedragen in de lucht hoven het hroedterrein al rondfladder.end, is wee· moedig doch welluidend en bestaat uit een herha ling van enkele strofen: cduweluweliwluwe ... willi williwilli...
lutlutlut...
weepweepweep...
lutulu ... »; de zang wordt ook terwijl de vogel in een boomtop
wel van
tulutu
voorgedragen zijn
broea
gebied zit. De roep is ·èen ·zacht cduwwe luw».
BOOMPIEPER ( Anthus trivialis trivialis} Een algemene broedvogel in Meerdael; zomer vogel die er einde-Maart, begin-April aankomt. Houdt zich op in de braakliggende gronden, in de lichtingen en andere open stukken, in de plant
soenen met klein, nog jong naaldhout, op de heiden. 't Nest ligt in 'n kuiltje op de grond , goed ver-
35
�token tussen heide 'Zegge of gras; veelal
op
de
kant van een greppeltje. 't Heeft een 12 cm. door meter op 5,5 cm. binnenbreedte en 4,5 cm. diepte. De hui.tenlaag bestaat uit enige fijne heidetwijgjes
en wat droog oud gras, het hinnennest uit fijne droge grasspitsen. H1et wijfje houwt en broedt alleen; het mannetje vergezelt haar bij 't izoeken naar nestmateriaal. Broedduur: 12 ·dagen. Gewoonlijk twee broedsels; het eerste vanaf begin-Mei. De eieren, 4 of 5 (een :enkele maal 6), gemiddeld 20
x
15 mm., verschillen bijna van nest tot nest;
het ·ei dat het meest voor komt heeft •een vuilwitte grond die zo dicht gestippeld is met roodbruin dat het ganse ei er bijna effen roodbruin uitziet; de grondkleur kan vuilwit zijn, witgroen, blauwwit, grijswit en ook lilawit; ·de stippels r-0ssig, rood bruin, •zwartbruin, lila, violethruin of zelfs zwart; soms bevinden zich in de plaats van de kleine stip pels, vrij grote vlekken van bruingrauw en grijs; op de stompe pool wordt er veelal een krans ge vormd en daar heeft men soms ook een paar don kere haarlijntjes. Voe·dsel : eieren
en
·hoofdzakelijk allerlei insekten,
hun
larven; daarenboven nog kleine onkruid
en graszad·en. De zang: meestendeels vliegt de vogel uit de top van een boom enige meters naar omhoog en daalt dan al ·zingend neer in de top of de onderste tak van een andere boom : tititititititeeteete·eteeteetee tee- tiswuttiswuttiswuttiswuttiswuttiswut>>; het lied eindigt ook met «teeuwteeuw» of wel met «tsiatsia» De roep is «tÎ->>. 36
GRASPIEPER (Anthus pratensis) Enige paren broeden in M·eei··dael op de met gras ·en zeggen begroeide braakliggende stukken langs de zuiderwoudz0 - om. De hier br-0ede:nde vogels zak ken in 't najaar af naar de nabijgelegen Dijlevallei waar ze ·d'an in de weiden en moerassen de winter ·doorbrengen. Het uest ligt in 'n kuiltje op de grond tu§sen
't
gras, veelal goed verst-0ken onder of achter een gras pol; het heeft een 12 cm. doormeter op 5,5
cm .
binnenbreedte ·en 4,5 cm. diepte. De buitenlaag staat uit droog oud gras, soms met een weinig mos gemengd; het binneninest uit fijne droge grasspitsen. Het wijfje alleen bouwt; het mannetje helpt haar bouwstoffen zoeken. 't Wijfje broedt -0ok alleen. Broedduur.: 12 dagen. De eieren, 4 of 5 in getal, gemiddeld 19
x
14 mm., zijn op vuilwitte of groen
witte grond, zo dicht en fijn gestippeld dat m.en de grond bijna niet meer ziet, met h.ruingrauw, grauw bruin of lilaächtig bruin; veelal wordt er een krans gevormd op of nabij de stompe pool; soms is: er ook '
n
haarlijntje op 't dikke einde.
Voed'sel : hoofdzakelijk insekten en hun larven, ook kleine onkruid· en graszaden. Er word.en gewoonlijk 2 broedsels gemaakt; het eerste wordt vrij vroeg begonnen, soms. vanaf begin.· April. De roep luidt : cdst, ist >>. 'De zang een dun «tsintsintsintsintsintsintsintsin tsintsintsin pje pje pje pje pje tu tu tu tu tu».
37
GRIJZE
KWIKSTAART
(Motacilla alba alba)
Enige paren broeden in Meerdael op d.e ontgon nen stukken waar men houtmijten heeft opgesta peld. Na den broedtijd verlaten ze 't woud. Het nest ligt hier in de houtmijten; een paar ke ren vond ik het in het dakwerk van de schuur van een jachtwachterswoning. Op een 15 cm. doormeter heeft het binnenin een breedte van 6,5 cm. op 4 cm. diepte; d·e buitenlaag bestaat uit droge gras rommel, grove worteltjes en schorsvezels, de tweede laag uit hetz.elf de materiaal als de buitenlaag doch fijner; het binnennest is samengest·eld uit dieren haar en voorts met wol een een fijn laagje paarden-· haar. Beide houwen, 't wijfje alleen bre>edt. Gewoon lijk twee broedsels. Broedduur : 12 dagen. De leg begint vanaf ein.de-April. De eieren, van 4 tot 7, gemidd.eld 21x16 mm., zijn op grijswitte of blauwwitte grond vrij dicht gestippeld met don· kergrauw en onderliggend paarsgrijs. Voedsel : insekten .en wormpjes (veel kleine rupsen). De roep luidt «tiswik» of «tissis». De zang is een soort gebrabbel: «tsjeuwwe tsjeuw we srikke srikke wik wik».
38
KORTKLAUWBOOMK-RUIPER (Certhia brachydactyla megarhynchos)
Is ,een algemene, vrij talrijke broed•
en
stand
vogel in Meerdael; is er 't gehele jaar te vinden, voornamelijk in de oude eikenbossen. Het nest wordt gebouwd in alle mogelijke holten: 't meest i n de holten die gevormd worden achter grote stukken losgebarsten en van de· stam afstaande schors, 't zij hoog of laag, soms vlak bij de grond; i•n holten en spleten ontstaan in rotte of vermolmd:e takken; in spechtenholen; tussen de wortels van omgevallen bomen; in holten van het timmerwerk van de· boshutten, enz. De anderlaag bestaat uit fijne twijgjes ·en vermolmde houtsplinters m-et een weinig mos; de tweede laag uit groen boommos ge mengd met schorsvezeltjes; het binnennest is sa· mengesteld uit veertjes, konijnenwol en haar. Beiden bouwen en broeden. Gewoonlijk twee broedsels; 't eerste vanaf einde April. De eieren, 5 tot 7, gemiddeld 16 x 12 mm. zijn op witte grond gestippeld en gevlekt met vaal rood en roodbruin met onderliggende vlekken van grijsviolet; gewoonlijk zijn ze vrij dicht gevlekt en veelal ·met ·een krans op de stompe pool. U-oor die onderJiggende - grijsviolette vlekken zijn de Boom ikruipereieren te fYnderscheiden van die van de Kuif mees die er sterk op gelijken. Voedsel: hoofd·zakelijk inse'kten, hun eieren en larven, die de vogels met lange, dunne, gekromde hek van tussen de schorsspleten tels te voorschijn halen.
en
de klimopwox
39
Roepen : «tsiet»; verlengd cctsiet tsiet, tirelietiet» ook nog tjetjutiettjiet» of cctjuut tjuut tjuut» en nog ((tiet, tiettiettiettiettietie tiet tiet tiet tiet tirrt. » De zang is : cctututjiet tierelietiet». tUu � t,iJt,u �· �.
BOOMKLEVER (Sitta europaea hassica) Is een gewone broed- en standvogel in Meerdael; is er dus 't ganse jaar door te vinden; 't meest nog in de zware eikenbossen. Het nest ligt in een boomholte, gewoonlijk een sp·echtenhol waarvan ze <foor het inplakken van klei de ingang zo vernauwen, dat ·ze er nog ev.en door kunnen. Niet altijd vinden ze echter 'n spechtenhol; zo vond ik vóór
'
n
paar jaar nog een Spechtmees
bezig met het toemetselen van een. grote uitgerotte plek in een boomstam; deze holte was een 25 cm. lang op een 10 tot 12
cm .
breed : een ·enorm werk
voor de vogel. Wanneer de Î!ngang op vereist� groot te is gebracht, wordt het nest gebouwd. Dit is een dikke laag dennenschorsschilfers die zo losjes op elkaar liggen dat men niet begrijpt hoe de eieren er onder de broedende vogel niet ilil wegzinken; soms is er onder deze schorsschilferlaag een onder laag van stukjes vermolmd hout. Ik vond ook enige nesten waar er onder de schorsschilf ers stukken droog boomblad vermengd waren. Het wijfje alleen bouwt; het mannetje vergezelt haar, fluitend en lokkend, bij het aanhalen van de bouwstoffen. Het wijfje broedt; haar maat houdt
40
dichtbij de wacht en verjaagt de indringers. Broed. duur : 12 tot 13 dagem.Soms worden er twee broed sels gemaakt; 't eerste vanaf de laatste Aprilweek. De eieren, van 6 tot 10; gemiddeld 20 x 14 mm. zijn op witte grond gestippeld en gevlekt met rood· bruin en met onderligg.ende paarse vlekjes; sommige eieren zijn heel weinig gevlekt. Voedsel : insektoo en hun
larven;
g·edurende
de herfst en 's winters eikels, beukenootjes en ha zelnootjes, die ze dan in een schorsspleet klemmen om ze stuk te hameren. De roep is een fijn cctsit» of cctsit tsit». Andere roepen die men wel als hnn zang kan aanzien : ccweep w.eep weep weep», ccwuuït wuuït wuuÏt)> ccw.ait wait wait, wait>> , cctjuteduk tjuteduk tjuteduk»; deze roepen zijn alle luid en krachtig.
KOOLMEES ( Parus major major)
Een gewone broed- en standvogel in 1Meerdael; in de winter echter minder talrijk dan in de zomer. Men ontmoet haar meestal in loofhout. Nestelt er in alle mogelijk gaten : spechtenholen; in de holten .en spleten tussen de bovengrondse, ·zware boomwortels; in de holten van het timmer werk van de boshutten; in eekhoorntjesnesten. Op een onderlaag van mos komt als binnennest een dikke laag konijnenwol en wildhaar. Bij 't ver laten van het nest wordt er een gedeelte van het
41
hinnennest over de eieren g.etrokken; dit doen trou-· wens ook de andere mezensoorten. Beide houwen; 't wijfj.e alleen broedt. Broed duur : 11 12 dagen. Er worden wel eens twee •
broedsels gemaakt, echter niet altijd; 't eerste leg·
sel vindt men vanaf half-April ongeveer. De eieren, van 6 tot 12 (soms wel 14), gemiddeld
18 x 13 mm, zijn op witte grond· gestippeld en ge vlekt met roodbruin, soms met violetachtig· rood. Voedsel : insekten en hun larven (veel rupsen), voorts alle olierijke zaden : dennezaden, beuke
nootjes, ·zonnebloemkernen; ik heb ze ook weten gaatjes pikken in de eieren van een Roodborst en die uitzuipen en ook eten van een geschoten wild konijn. Ook pikken ze allerlei vruchten aan : peren appels, perziken. Ze roepen : <<pink», «tsiet wit», «spirrit spjrrit», «tsietvink>> , «spiete rederrede · t»,
«tiswit, tiswit», «tietwuït tietwuït», of iets in dien aard; ze kunnen ook alle roepen en geluiden na bootsen. De ·zang : alles wordt na.gebootst en van alles kunnen ze zang maken; naargelang het weder, beginnen ze reeds vroegtijdig hiermee, gewoonlijk zo . wat van half Januari; de eerste dagen «studerend» 't is te zeggen tweelettergrepig «timpie, timpie» of zowat en dan drielettergrepig «timpimpie, timpim pie»,
«titijuu,
tltI]UU»,
«spimtidie
spimtidie»;
soms loopt het wel tot vijf.lettergrepig: «timtipietidit timtipieditit>>.
42
PIMPEL · MEES ( Parus caeruleus caeruleus)
Is een gewone broed- en standvogel inMeerdael; 't meest in 't loofhout. Nestelt, evenals. de Koolmees, in aUe mogelijke holten, ook in eekhoorntjesnesten. Het nestmateriaal is ook hetzelfde als hij voor gaande. Ook heide geslachten houwen; 't wijfje broedt alleen; hroedduur : 12 ·dagen. Soms� twee broedsels; het eerste vanaf half-April. De eieren, .6 tot 12 (.soms wel 15), g·emiddeld 15 x 12 mm., zijn op witte grond gestippeld en ge vlekt met hruinr()()d, soms paarsrood; gewoonlijk zijn ze vrij dicht gestip.peld, soms met een krans op 't stompe einde. Voedsel : insekten, hun eieren en larven, vooral veel rupsen; voorts allerlei olierijke zaden zoa.Js denneza-den en heukenootjes. Evenals de Koolmees pikken ze allerlei vruchten aan: appelen, peren en perziken. Ze roepen : een dun «tsitsi» of «tsisier»" ook «tsitsitswuu». De zang is een trillend : «tsie tsie tsinggerrrrrr of «tiet tiet rididididididit».
ZWARTE MEES ( Parus ater rapinei)
Is inMeerdael een gewone broed- en standvogel; ze verblijft er 't ganse jaar door en bijna uitsluitend in de sylvesterdennenstukken.
43
Het nest ligt in holten, gewoonlijk laag hij de grond; veelal in een rotte dennestomp (de stomp van een den die enkele jaren tevoren tegen de grond· is afge�aag·d)' die ze dan omlaag uithollen zodat het nest feitelijk enkele cm. diep in de gro · nd ligt; ook in een konijnenpijp; in een holte onder een boomwortel; zelfs in een muizengat. Op een onder laag van groen mos komt het hinnennest, bestaande uit konijnenwol en wildhaar. Beide vogels houwen; het wijfje alleen hroedt. Broedduur : 12 dagen. Soms twee broedsels, '·t eerste vanaf half-April. D.e eieren, 6 tot 8, gemiddeld 15 x 12 mm. zijn op witte grond gestippeld en gevlekt met bruinrood en paarsrood, gewoonlijk het dichtst op 't stompe ei.n d'e waar ook wel eens een krans gev.ormd wordt. N. B. Soms gelijken de eieren zo sterk op die van de Kuifmees dat ·ze er niet van te onderscheiden zijn; alleenlijk zijn deze va.n de Zwarte Mees iets kleiner. Voedsel : hoofdzakelijk insekten, hun eieren en larven; voorts dennezaden en beuke.nootjes». Ze roepen : «sitsit», tsittsie». De zang luidt : ((tjoêmpie, tjoêmpie», «tjezzie, tjez'ZÎe», cctiwwetjie tiwwetjie, tiwwetjie».
KUIFMEES ( Parus cristatus brunnescem) Is in Meerdael een gewone broed- en standvogel die er dus 't ganse jaar door te vinden is, hoofd zakelijk in het naaldhout.
44
Het nest ligt meest in de dennestompen of in een rotte boomstam waarin ze zelf een holletje uithak ken, .gewoonlijk laag bij de grond; ook vindt .men het tussen de bovengrondse boomwortels of tussen d'e wortels van omgevallen bomen. De onderlaag bestaat uit groen mos met 'n weinig droge grasrommel; het binnennest uit konijnenwol en konijnenhaar. Beide vogels bouwen, 't wijfje aUeen broedt. Broedduur : 12 dagen. Soms twee broedsèls; 't eerste vanaf begin-April. De eieren, van 6 tot 8, gemiddeld 16,5
x
12,5
m.m., ;zijn op witte, soms roomwitte grond ges.tip peld en gevlekt met grauwrood ·en bruinrood, het dichtst op 't stompe· einde waar er een krans ge vormd wordt; ze lijken wel op boomkruipereieren doch zijn er van te onderscheiden doordat ze geen onderliggende paarse vlekken hebben. Voedsel : h0<ofdzakelijk insekten, hun .eieren en larven; voorts ook dennezaden en beukenootjes. De .roep luidt : «pirrdidit»; de zang : «pirrdidit witjeep witjeep» of cctjietjie-tjirrdidit».
GLANSKOP·MEES (Parus palustris longirostris) Is een wel vertegenwoordigde broed'- en stand· vogel in Meerdael: huist bijna uitsluitend in loof hout. Nestelt in ee� b-0omholte, een spechtenhol of een rotte stamholte. in ee.n rotte aanrijpaal waarin
45 Het Meerdaelwoud 4
ze .dan zelf een h-0lletje. uithaalt. Op een onderlaag hij de Matk-0p. 'n droog boombladje volgt het binnennest hestaande uit konijnenwol en konijnenhaar. Beide vogels b-0u wen;
't
wijfje alleen broedt. Broedduur
:
12
·
13
dage n (afhankelijk van 't we·er). Soms twee broed sels, toch echter zelden; 't eerste vanaf einde April. De eier·en van 6 tot 9, gemiddeld 15
x
12 mm., zijn
op witte grond gestippeld met roodbruin; gewoon lijk zijn .de stippels op de eieren- van de Glanskop kleiner dan die op de eieren van de Matkop. De eieren van de Glanskop zijn in .d e regel iets kleiner dan die van de ·Matkop; ook de stippels (gew-0onlijk heel kleine stippels) zijn kleiner en d-0nkerder dan hij de Matkop. Voedsel :
hoofd'zakeHjk insekten, hun eieren en
larven; dennezaden en beukenootjes, ook lijster bessen. Ue roepen van de Glanskop 'Zijn : ((tistjep, tistjep, wistjep)); de waarschuwroepen: tistjewididididit)) of cctistjepwededededet)), -0ok «witwididididiet>) en nog «tswulle tsjep tsjep)). De zang is een snel klepperend cctjeptjeptjeptjep tjeptjeptjeptjeptjep)), alsook, eveneens snel cctjuwt tjuwtjuwtjuwtjuwtjuwtjuw» of cctspeep tspeep tspeep tspep,p>) of cctispuew tispuew tispuew)) of nog spiw wuw spiwwuw spiwwuw spiwwuw» alsook cctistj:ep tistjep tistjep tistje1rn. dit alles in snel tempo.
46
MATKO·PMEES (Parus atricapillus rhenanw) Is een gewone broed- en standvogel in Meerdael; men vindt haar bijna uitsluitend
in
foofhout
en
m·eestendeels in vrij dicht struikgewas en de laagst
gelegen stukken. Om te nestelen geven ze de · voorkeur aan de rotte aanrijpalen waarin ze zelf een holletje uithalen. Ge· zien dat nestholletje niet groot is, behoeven zç dan ook maar weinig nestmateriaal in te brengen : op een dunne onderlaag van 'n weinig mos, wat droge grosrommel en 'n paar verdorde boomhlaadjes ko.mt het binnen.nest bestaande uit een weinig konijnen wol, wat haar en 'n paar veertjes. Beide vogels bouwen; 't wijfje alleen broedt. Broedduur : 12 - 13 d'agen. Gewoonlijk twee broed· sels; 't eerste vanaf de laatste Apri·lweek. ·De eieren, 6 tot 9, gemiddeld 15,5x12 mm., zijn op witte grond gestippeld en gevlekt met roodbruin (gewoonlijk grotere stippels dan bij de Glanskop). De eieren van de Matkop zijn in de regel iets groter dan die van de Glanskop en ook zijn de v.Iekken op die van de Matkop gewoonlijk groter en lichter van kleur, meer roodachtig. Voedsel : hoofdzakelijk insecten, hun eieren en hun larven, ook beukenootjes en zonnehloemkernen.. De waarschuwroep van de ·Matkop is ee.n hees «tsit tsit-tèh tèh tèh tèh» of «bitbit dèdèdèdèdê)>. Zijn zangen luiden : een dun «tsieje tsieje tsieje t&ieje tsieje» of een weinig voller voorged·ragen «tsjuu tsjuu tsjuu tsjuu>) of een afwisselend a:tsjuu
47
tsjie, tsjie tsjie» ook nog «disit disit kun», als e·en gorgelend «kurrkurr kurr kurr kurr», «hiwis jewus jewus jewus»; dit laatste 'Zingt ook het wijfje. Zin gend -zetten ze hun 1lange schedelveertjes als 'n zwart kapje omhoog.
LANGSTAART·MEES ( Aegithalos caudatus europaeus) Is in Meerdael ee.n g·ewone broed- en standvogel, zowel in naald- als in loofhout. Het nest kan zowat overa1l gebouwd worden, om 't ·even in loof· of in naaldhout, hoog of laag, de ene maal tot wel 15 m. hoogte- ,een andere maal op nog geen meter boven de grond.
Men vindt het
hoog in een takvork of op een knoestige tak. van een zware eik of es·; in de waterscheuten of in de klimop tegen ,een boomstam; in de top van een tamelijk hoge sylves•terd·en; op het einde van de lange hori· zontale tàkken van de soms hoge verstoken twijgen ;
tussen in
de
de
dicht
kleine
op
sparren, ·elkaar
sparren ;
zelfs
goed
liggende in
een
braamstruik; vlak op de weg en nog geen 70 cm. hoog vond ik het.
1Het
heeft
zowat
een
12 cm.
hoogte op een 11 cm. doormeter, is rond of heter gezegd beursvormig, de opening van boven en een weinig op 'Zij; deze heeft een 3 cm. doormeter doch is geheel toeg·esloten door in de rand zittende veer tjes; binnenin is het nest zoowat 7 cm. diep op 6 cm. breed. De buitenlaag bestaat uit groen boommos met wat droge dennenaalden, dicht beplakt met grijs-
48
groen en wit korstmos, dennenschorsschilfei·s en spinsel
van
a1Ierlei rupsen,
doorweven
en
vast
samengewerkt met spinrag waarmee het nest ook vastgehecht is aan de stam of op de takken waarop het staat; het hinnennes:t is samengesteld uit een macht van zachte veertjes. Beide vogels houwen ·en broeden. Broedduur : 13 dagen; soms twee broedsels, echter zelden; 't
eerste vanaf haH-April. De eieren, van 8 tot 12 (eens vond ik een nest met 20 eieren), gemiddeld 14,Sxl0,5 mm., ·zijn op
witt grond gestippeld met bruinrood of paarsrood, soms bijna effen wit en dan zonder stippels. Voedsel : insekten, hun eitjes en hun larven. 'De roep luidt : tsjerp, tsjerp», of <<tsi tsi», ook «tsitisch» of «tsjerrtsit», en nog «tsit tsit tsirr». De zang is uit dezelfde tonen s·amengesteld «tsjerrtsiktsik tsjietsjiet».
GEWOON
GOUD;HAANTJE
(Regulus regulus regulus)
· . strenge Was tot vóór de ilaaste drie, hijzond·er winters een gewone broedvogel in 1Meerdael; het grootste deel der broedvogels overwinterde er ook; door dit overwinteren 'Zijn er dan tijdens die gure winters veel omg·ekomen van honger en koude; in· de zomer van 1942 hoorde ik nog slechts één enkel paartje, in 1943 een drietal. .De Goudhaantjes zijn aan de sparren gebonden; ze verlaten deze slechts ·zelden en dan maar voor korte tijd.
49
Het nest staat in 'n soort hangmat gevormd door de lange van de sparretakk..en -0mlaag hangende, fijne twijgjes die door onze kleine houwers met spinrag worden omwonden en samengehouden; deze twijgjes w<>rden dan ook nog in de buitenlaag van 't kleine nestje ingewerkt. De ·ene maal hangt het nest heeil hoog, tot wel 20 meter, de andere maal op slechts 1,20 m. hoven de grond. Het is zowat 9 cm. hoog, even ·breed; hnnenin 4,5 cm. breed op 4 cm. diep, aan de rand echter slechts 3 cm. breed, zndat het naar hoven toe versmalt wat hij deze in de wind zwiepende nesten ook wel nodig is. Voorts zijn er in de nestrand nog veertjes ingèwerkt die met hun topjes in 't midden same:nkomen en alzo de nest· opening afsluiten. De buiteiJ.làag bes1aat uit groen boommos met wat wit korstmos, herkenschorsveze1s, eenige pijhjes droog gras en droge dennenaalden; dit alles is doorweven en vast ineengewerkt met spin sel en rupsengespin; het hinnennest telt een macht ran donzige veertjes, met wat reehaar en 'n paai fijne drog·e grassprietjes er tussen. Bij het aanhalen der bouwstoffen vergezelt het mannetje het wijfje, dat aUeen houwt en broedt , terwij� het mannetje dichtbij de wacht houdt. Broedduur : 12 dagen. Ge woonlijk twee broedsels; 't eerste vanaf begin-Mei. De eieren, 7 tot 10, gemiddeld' 13,5
x
10 mm.,
zijn op witte of lichtroomkleurige grond onduideJijk gewo1lkt met robs.ig vaalgrauw, hetgeen gewoonlijk op
't
stompe eind één enkele vlek vormt.
Voedsel : insekten, hun eitjes
en
hun larven.
De roep is een dun : «si si si si)). De zang is een
50
wijsje
met
een slot : «Wilinti wil.inti wilinti wilintis·
vink» of «sprinti sprinti sp.rinti sprintîstjerp».
VUURGOUDHAANTJE ( Regulus ignicapillus ignicapillus) Is in ·Meerdael een gewone broed- en trekvogel ; toch overwinteren er soms enkele. IDe laatste jaren hebben ze hier de plaats ingenomen van d;e Ge)VOille Goudhaantjes. Evenals d'eze zijn ze gebonden aan de sparren, a•lhoewel ze hun voeds·el ook wel in 't loofhout zoeken. Nest en manier van nestelen zoals . bij het Gewone Goudhaantje, d·och de nesten liggen echter nooit zo laag als bij dit laatste. Ook bouwt het wijfje hier aUeen, terwjjl het mannetje trouw de wacht houdt, vlak bij. Broedduur : eveneens 12 dagen; ook gewoonlijk twee broedsels, 't eerste in begin-;Mei. Ue eieren, 6 tot 10, gemiddeld 13,5 x 10,5 mm., 'Zijn gewoonlijk ronder van vorm dan die van het Goudhaantje, roomwit, onduidelijk gewolkt met bruinrose, de spitse helft slechts heel zwakjes, de andere helft duidelijk; soms zijn ze effen wit rose, met een kring van bruinrose om de stompe helft. Voedsel : insekten en hun eitjes en larven. De roep, een «si si si si», is een weinig harder dan die van het Gewone Goudhaantje. De zang is zonder slot, een stijg·end Ksisisisisisisj sisisi».
51
·
GROTE GRAUWE WORGER ( Lanius excubitor excubitor) Twee of drie paren broeden ·er jaarlijks in Me.er· da.el; ze 1zijn standvogels. en zwerven, buiten de broedtijd, ook in de naaste omgeving rond. Ze houden zich op in de nabijheid van grote open plekken : lichtingen, braakliggende stukken of heide met hier en daar een bo<>m of bezoomd met hoge bomen die ze dan als uitkijkpost over de vlakte be nuttigen. Tegenover zo'n open vlakte wordt het nest ge bouwd in de top van een boom, veelal in een den of spar. Het heeft zowat 15 cm. hoogte, bij 20 cm. doorsnede; binnenin is het 9 cm. breed op 6,5 diep; de buitenlaag bestaat uit fijne twijgjes, grove wor te1tjes en wat droge grasrommel; .de tweede laag uit h<>nderden kleine veertj·es ·met enige dorre graspijl tjes; het binnennest bezit een macht van veertjes en fijne droge grassprietjes. Al d1e tot hiertoe in Meer· dael gevond·en nesten hadden een grijs uitzicht van de honderden witte en grijz·e
Bosduivenveertjes
en ze leken wel enkel uit veertjes te bestaan. Het wijfje bouwt en broedt alleen; slechts één enkel broe·dsel; .het legsel is te verwachten vanaf einde-April. 'De eieren, 5 tot 7, gemiddeld 27 x 20 mm., zijn op grijsgroene of rossiggroene ·grond vrij dicht gestip peld en gevlekt met grauwbruin en ·zwartgrauw op onderliggend:e paarsgrauwe vlekken; bijna immer zijn ze het dichtst gevlekt op de stompe pool waar er veelal een krans gevorm·d is.
52
Voedsel : aUerhande insekten (waaronder veel sprinkhanen), hagedissen, veldmuiz·en en ook klei ne vogels. Vanaf de top van een boom of hoge struik bespiedt hij zijn prooi, ook wel al ((biddend» net als een «Torenvalk». > nlijk een De roep is gew<o
triller cctwurrt)> of
((tlir.rrt>) alsook 'n «tlU>) •zowel als een rauw ekster· achtig ((tsjèk, tsjèk».
GRAUWE
·KLAUWIER
(Lanius collurio collurio)
V.lak aan de zuiderwoudzoom ligt eene diepe straat (ingek<>fferde weg) met doornig struikgewas af.ge hoord; hierin vindt men jaarlijks het nest van de Grauwe ·Klauwier, een ·zome·rvogel die hier gewoon lijk in de eerste Meidagen toekomt. ·Het nest is zowat 13
cm .
hoog o·p 15 cm. breed;
binnenin is het 7 cm. breed op 5 die·p; de buiten laag he�taat uit droge plantenstengels; de tweede laag uit mos met nog wat droge grasrommel; het hinnennest is samengesteld uit fijne worteltjes. Beide houwen en hroed·en. Broed.duur
:
12 dagen.
Eén enkel broedsel; te verwachten vanaf de laatste Meiweek. De eieren, 5 of ·6, gemiddeld 21x16 rnm., zijn zeer verschillend : op vuilwitte, roomwitte, rose witte, witgroene, izelfs op olijfgroene grond gestip peld en gevlekt met olijfgroen, olijfbruin, bruin rood, roserood of grauw en met onderliggende paar se vlekken; ·bijna altij.d wordt e r -op of nabij de
53
stompe pool een kring gevormd; de spitse helft van het ·ei is weinig of niet gevlekt. Voedsel: vooral grote insekten (sprinkhanen, mei kevers, hommels), hagedissen en muizen; hun prooi spietsen ze veelal op een doorn om z·e bij gedeelten te verslinden; het onbruikbare (b.v. het uitgevreten achterlijf der meikevers) laten ze dan hier hangen, ook datgene wat ze te veel hebben (van een muis b.v. die ze niet in éne maal kunnen verorberen) houden ze hier in voorraad tot de volgende maaltija. De roep is een droog : kèt kèt kèt kèt» of «tew», ook «tètètètètèw» en «hfetfett». De Grauwe Klauwier kan ook heel verdienstelijk zingen waarbij hij al roeiend met de staart, alle zachte zangvogelstemmen nabootst.
GRAUWE VLIEGENVANGER. ( Muscicapa striata striata) Enige koppels broed�n in Meerdael; de Grauwe Vliegenvanger is een zomervogel die hier toekomt einde-April begin·M·ei. Men vindt hem meestal nabij -de woudzoom en in de ijle hoogstammige eiken en beukenbossen. Het nest rust veelail op een dikke, onderste boom tak of in de klimop tegen een boomstam; het heeft een 12 cm. breedte ; binnenin is het 5 cm. breed op 4,5 diep. De buitenlaag bestaat uit droge oude plan tenstengels en wat grasrommel; het binnennest uit wol, haar en enkele veertjes; de buitenlaag, immer vast en dicht ineengewerkt, is met spinrag hehan-
54
gen; soms bestaat ze enkel uit droge schorsvezels. Beide houwen; 't wijfje alleen broedt. S<>ms twee broedsels. Broedduur
:
13 dagen. Tijdstip : einde
Mei, begin Juni. De eieren, 4 of 5, gemiddeld 20
x
14
mm.,
zijn op
blauwachtig groene of roodachtig groene grond ge stippeld en gevlekt (n:iet veelal vrij grote vlekken) met kaneelhruin en met -0nderliggende paarsbruine vilekken. Voedsel : meestendeels vliegende insekten / De roep luidt : «tsrie tsrie tsrie tip» of «tsrie tsrie tsrie tsrie tiptip». De zang is een gesjirp van weinig betekenis.
TJIFTJAF (Phylloscopus collybita collybita) Als broed- en zomervogel talrijk in Meerdael waar hij gewoonlijk rond half�Maart toekomt. Broedt er overal waar bomen en struikgewas, om 't even loof. of naaldhout aanwezig Zijn, doéh het minst in zuiver hoogstammige stukken. Het holrond nest, met zijdelingse opening, ligt op enige centimeter hoven de grond, goed verstoken in 't struweel, tuss.en 't gras en de bladeren, in de zeg# gen, in heidestruiken� tussen klimop en bramen; soms ligt het toch wat hoger, tot op 1 m. zelfs, in een braam- of kamperfoeliestruik. Ik vind het nest mestal in de kleine sparretjes die met hun takken in de droge ·zegge op de grond hangen. Het heeft on geveer 13 cm. hoogte op 12 cm. doorsnede; binnen-
in meet het 5 cm. breedte; d:e buitenlaag, die ook de kap vormt, bestaat uit droge zeggeb1aderen of and·ere droge grasrommel; de tweede laag uit droge grassprietjes en bastvezels; het hinnennest tenslotte is samengesteld uit zachte veertjes waarvan er ook nog enige in de kap zitten. Het wijfje houwt en broedt alleen. Broedduur
:
12 dagen. De legsels worden gevonden vanaf einde April; veelal twee broedsels. De eieren, van 5 tot 7, gemiddeld 15,5
x
11,5 mm.,
zijn op witte grond gestippeld en gevlekt m·et zwart bruin en bruinzwart, het dichtst op 't stompe einde waar soms een krans gevormd wordt. De stippels op de tjiftjafeieren zijn altijd veel donkerder dan die op de fitiseieren. Voedsel : insekten, hun eieren en larven; in de zomer en de herfst hessen, voornamelijk aal-, kraak en vlierbessen. ·Hij roept : «wiet wiet» of cchuwiet». De zang is een eentonig cctjilp tjilp tjilp tjilp tjelp» of cctjif tjif tjif tjif tjif tjef tjef tjef tjef» gewoonlijk voorafgegaan door een heel stil «kirrkikirr kirk kirrk».
FITIS (Phylloscnpus trochilus trochilus) Als broed- en ·zomervogel talrijk in Meerdael waar hij vanaf einde-·Maart begin-April toekomt. Broedt er vooral waar struikgewas voorhanden is, ook wel in het kleine naaldhout.
-56
Het bekende nest met zijdelingse opening ligt op de grond tussen gras en bladeren, in zegge en heide struikjes, tussen kleine braampjes en bosbessen struikjes, veelal aan de kant van een grachtje, soms bloot in 't hos onder de opgelichte dode bladeren. Jik vind het nogal eens in de zegge aan de voet van een dennetje of een ander struikje. Het heeft ongeveer 12 cm. hoogte op een 14
cm .
breedte-doorsneae; binnenin is het 5 cm. breed; de nestopening meet 4,5 cm. breedte op 3,5 cm. h9ogte. De buitenlaag, ook de kap, bestaat uit mos, droog gras, enige droge halfv.ergane hoombladeren en schorsvezels; de tweede laag uit fijne droge grassten· gels, het binnennest uit zachte veertj.es met op de bodem alsook nog enige paardenhaartjes; in de kap zitten voo:rts nog ·enige veertjes. ·Het wijfje bouwt alleen. Broedduur : 12 dagen.
Eén enkel broedsel. Ue leg mag vanaf einde-April verwacht worden. De eieren, van 5 tot 7, soms wel ·eens 8, gemid deld 16x12,5 mm., zijn wit <>f roomwit, gestippeld (en soms gevlekt) met bruinrood of met roodbruin, veelal het dichtst op 't stompe einde waar er soms een krans wordt gevormd. Voedsel : hoofdzakelijk insekten; .doch in zomer en herfst ook hessen : aal-, kraak· en wilde vlier bessen. Ue roep c<huwiet, huwiet» is een weinig weemoe diger dan die van de Tjiftjaf. De ·zang bestaat uit de voordracht van een weemoedige strofe, een weinig slepend, doch heel aangenaam om beluisteren.
57
FLUITER (Phylloscopus sibilatrix) Enige paren als broed- en zomervogels in Meer· dael; gewoonlijk in de eerste Meidagen k-0men ze hier toe. Tot br-0edgebied verkie·zen ze een helling met beuken, liefst jonge, ·zonder struikgewas, doch met een bodembegr-0eiing bestaande uit kraakbessen, kleine braampjes en bosgras. Het bolvormig nest ligt hier een weinig in de grond ingekuild
-en
goed verstoken tussen 't korte
gras, de bosbessenstruikjes, de kleine braampjes en dode bladeren, veelal aan de voet van een klein struikje. Ik vond het -0ok op de kale bodem onder de opgelichte dode bladeren. 't Is zowat 11 cm. ho-0g op 11 cm. doorsnede; de nestopening meet 5 cm. breedte op 3 cm. hoogte, binnenin 5,5 cm. breedte.
De buitenlaag, ook de kap, bestaat uit groen mos met enige dorre boombladeren, droge schorsvez·els, wat droog gras en zeggebladeren; het binnennest waarvan het materiaal ook in de kap doorloopt is samengesteld uit heel fijne grassprietjes en nog "n enkel droog, half vergaan boomblaadje. Nooit ·zijn er veertjes in 't nest verwerkt. Het wijfje bouwt
·en
broedt alleen. Broedduur
:
12 dagen, één enkel broedsel; vanaf einde-Mei. Ue 6 eieren, gemiddeld 16
x
12,5 mm., zijn wit,
dicht bezet met stippeltjes en kleine vlekjes van grijspaarse, paarsgrauwe en &wartgrauwe kleur; het dichtst gezaaid op 't stompe einde (kransachtig).
58
Voedsel : hoofdzakelijk insekten en hun larven, ook kraakbessen. De roe·p is een weemoedig, slepend «tjuu». De zang: «tsip tsip tsip tsip tsip tsip tsip tsirrrrrrr», wordt nogal eens gevolgd· door een we.emoedig «tjuu· tjuutjuutjuutjuu tjuu tjuu tjuu>> wat toch ook alleen wordt gezongen.
·
SPOTVOGEL (Hippolais icterina) Enige paren zijn in Meerdael broed- en zomer· vogel; ze komen er gewoonlijk aan in de eerste Meiweek. Hun broedplaatsen liggen in het dichte struik gewas van de zuiderwoudzomen. 'Het nest ligt er in 't lage struik.gewas, zoals in de braam- en de kamperfoeliestruiken. ;Het is zo wat 9 cm. hoog en heeft ook ongeveer 9 cm. door snede; is binnen 5 cm. breed en ook 5 cm. diep. De buitenlaag bestaat uit droge, halfvergane gras romme1, enige grasstengelspitsen, witte berken schors· en netelvezels, alles netjes en vast ineenge weven met spinrag en rupsenspinsel waarmee 't nest ook aan de takken vastzit; de tweede laag uit zachte veertjes, fijne grasstengelspitsen (de ledige zaadp1uimen van 't vorig jaar), koeien- en paarden· haar; het binnennest is samengesteld uit paarden haar met nog enige fijne grasstengelspitsen en 'n enkel za�ht veertje.
59
Eens vond ik een nest dat bijna uitsluitend ge bouwd was uit het witte pluis van de bloeiende ka nadaikatjes, slechts doorweven met enige droge gras· stengeltjes en 'n paar .grashlaadjes, het hinnennest bestond uit voorjarige ledige grasstengelzaadplui men; niet één enkel veertje was in dit nest ver werkt. Beide houwen en broeden. Broed.duur
:
12-13
dagen. Eén enkel broedsel, soms vanaf ·einde-Mei, gewoonlijk echter in de eerste Junidagen. De eieren, 4 of 5, gemiddeld 18,5 x 13,5 mm., zijn op lilakleurige grond spaarzaam gestippeld met zwart ·en met fijne zwartbruine of soms ook met bruinrode haarlijntjes; de stippels hebben soms ble kere uitgevfoeide randen. Voedsel : hoofdzakelijk insekten (veel rupsen) ; ook hessen, lijsterbessen en frambozen. Hij roept : «dettereuÏ» of «detteroï»; als waar schuwroep hoort men ook nog «Wèt wèt». De •zang is een vermenging van allerlei wellui dende tonen waarin veel nabootsing van andere vogelstemmen.
SPRINKHAANRIETZANGER (LocusteUa naevia naevia)
Jaarlijks zijn er enige broedparen in Meerdael; het· is een zomer · vogel .die ·er toekomt einde-April begin-Mei. Zijn broedgebied zijn de met rui·gte (heide, brem, ijle verkreupelde struikjes) begroeide, hraakliggen-
60
Boven : Rustieke brug over de Dijle, die hier 14 m. breed is twee zware onbehouwen eiken boomstammen, reikend van de ene lot de andere oever met er onder �)echts twee even in de bodem gedreven houten pijlers en ... hiero·p de bruggevloer. Onder : Een zicht op een ongeveer 2,5 Ha. grote vis.kweekvijver, het paradijs van Eenden, Koeten, F·uten en allerhande andere moerasvogels.
Boven : Hier komt de Dijle huiten het bos en van tussen het wilgenstruikgewas te voorschijn. He dramatische brug : een enkele boom, een kanadapopulier, die daar op de oever ,tond, zaagde men af en liet hem over de rivier vallen die hier 7 m breed is. Het was de noodbrug waarover onze jonge mannen zich, tijdens de bezetting, zo meni f.( maal redden en zich in 't bos in 't dichte struikgewas verstoken hi. elden, wanneer ze do o r de « Gestapo )) werden opgezocht en vervolgd. Onder
:
Zicht op één van de
moecassen.
de stukken, alsook de jonge naaldhoutaanplantin· gen met ruige bodembegroeiing. Uoor zijne verbor gen levenswij·ze en zijn stille, weinig opvallende zang wordt deze vogel veelal over het hoofd gezien. Het nest ligt, buitengewoon goed verstoken, vlak bij de grond tussen en onder zegge en heidestruik jes. Ue onderlaag bestaat uit droge, oude gras- en ·zeggerommel, het binnennest uit fijne grassprietjes met een weinig haar. Het wijfje a11een broedt. De 4 tot 6 eieren, gemiddeld 17 ,5 x 13,5 mm zijn op roomwitte enigszins rose getinte grond fijn en vrij dicht gestippeld met roodbruin op lilaächti1ge wolk jes, gewoonlijk in kransvorm op· 't stompe einde. Voeds-el: insekten, veel rupsen. De zang is -een zacht getril, van dichtbij wat me taalachtig van toon : «irrilllllllh> soms meer dan een minuut aan een stuk.
BRUINE GRASMUS (Sylvia communis communis) Enige bro,edparen bewonen M-eerdael ; langs de woud·zomen; in de lichtingen met klein struikgewas; in de met ruigte begroeide braakliggende stukken; in de jonge sylvesterd-ennenaanplantingen ..Het is een zomervogel, die hier toekomt rond half-April. Het nest ligt in 't lage struikgewas; in bramen; tussen het gras; in de netels; in 'n heidestruikje of in een jong dennetje. Het heeft zowat 10 cm. doorsnede en is binnenin 5,5 breed op 5 diep. De buitenlaag bestaat uit droge grasstengels, het bin-
61 Het Meerdaelwoud 5
nennest uit droge grasstengeltoppen; gewoonlijk is het zeer ijl g·ebouwd. Bij sommige nesten hangen er langs de buitenwand rupsenspinselv1okken en nog andere hebben in het binnennest een weinig · paardenhaar. Het wijfje alleen bouwt; het mannetje vergezelt haar bij het aanhalen van · de· bouwstoffen. Broed duur
:
12 dagen. Soms twee broedsels, echter zel
den; vanaf hegin•Mei. De 4 of 5 eieren, gemiddd{l 17 ,5
x
13,5 mm.,
zijn op vuilwitte, witgroene, witblauwe of zelfs oker· kleurige grond, ·gestippeld, gevlekt en gewolkt met licht·grauw, groenachtig grauw, bruinachtig en grijs· zwart, veelal met onderliggende 1oodgrij·ze vlekjes en ook vaak met een kransvormig gevlekte stompe pool. Voedsd: hoofdzakelijk insekten, hun larven en hun eieren (veel rupsen) ; voorts bessen: aalbes sen, frambozen, braam· en kraakbessen. :De roep luidt: «hoewètwètwètwèt, hoewettwett». De zang, een eentonig « tieterietterietteretiete retietewit
>>
wordt veelal voorgedragen
terwijl
de
zanger even uit het struikgewas omhoog vliegt om er onmiddellijk weer terug in te duiken.
TUINFLUITER (Sylvia borin borin} Als broedvogel talrijk in Meerdael: overal in het struikgewas .en de- ·braamstruiken, vooral bij de woudzoom. einde-April. 62
Zomervogel,
die
hier toekomt
rond
Het nest ligt in 't lage struikgewas of in de bra men, is ijl gebouwd, heeft een 11 cm. doormeter binnenin 5,5 breedte op 4 diepte, de bi u tenlaag bestaat uit droge grasstengiels ; het binnennest uit fijne droge grasstengeltjes en enige paardenharen. Beide bouwen. Broedduur: 12 dagen. Soms twee broedsels; vanaf midden-Mei. De 4 of 5 eieren, gemiddeld 21x15,5
mm.,
zijn
op vuilwitte -0f roomwitte grond, gestippeld en ge wolkt met lichtgrauw, d-0nkergrauw, dofzw�rt en grijspaars, soms met 'n enkel zwart haar1ijntje; ze zijn het dichtst gevlekt op 't st-0m·pe ·einde. Sommige eieren zijn roomwit, ·dicht gewolkt met lichtgrauw. Voedsel: hoofdzakelijk insekten, waaronder veel rupsen; 's izomers en in de herfst vee1 hessen. De roep luidt: «kwèt kwèt kwèt» of is een. ge rokken : «tèèèk». tDe zang bestaat uit volle, ·luide tonen, die een weinig merelachtig aandoen.
ZWARTKOPGRAS;MUS (Sylvia atricapilla atrû:apilla)
Is een al·gemene broedvogel in Meerd· ael ; men vindt haar overal in het struikgewas en in de braam· struiken; komt meer voor in 't jonge naaldhout dan de andere grasmussensoorten. Zomervogel, die hier vrij vroeg toekomt, soms wel vanaf hegin-AprH. Het nest ligt eveneens in 't lage struikgewas en in de bramen, .soms wel in de netels; meestal vind ik het -0p de lage takken van de jonge sparren. Al-
63
1hoewel vrij ijl, is het toch het best gebouwde onder de grasmussennesten. Breedte : ongeveer 10 cm.; binnenin 6 breed op 4 diep. De buitenlaag bestaat uit fijne, .droge heidestengeltjes, enige graspijltjes en soms uit wat mos, doorweven en heplakt met spinsel en rupsengespin waarmee het ook is vast gevlochten aan de takken waarop het ligt; het bin nennest is samengesteld uit fijne worteltjes
en
soms
uit wat paardenhaar. Beide bouwen en broeden. Broedduur : 12 da gen; soms twee broedsels; vanaf begin-Mei kunnen de legsels verwacht worden. De 4 of 5 eieren, gemiddeld 19
x
14,5 mm., zijn
vuilwit, roomwit, groenwit of witrose, gestippeld en gevlekt m·et Hchtgrauw en hruingrauw, met heel kleine zwarte stippeltjes en veelal 'n enkel zwart haarlijntje,
doorgaans
op
onderliggende
paarse
vrlekjes; sommige eieren hebben een schone lila rode grond. Voedsel : insekten, veel rupsen; in de ·zomer en in 't najaar bessen : aal·, vlier-, lijster-, blauw·, braam-, taxus· en klimopbessen. De Zwartkopjes zijn de grootste besseneters ond•er de grasmussen soorten. De roep is een hard : <<tektektektek.tek». Ue zang begint m·et een stil aangenaam gekweel en wordt dan ·plots gevolgd klokjesheldere tonen.
64
door
luidklink.ende,
GROTE
LIJSTER
(Turdus viscivorus viscivorus)
Is een gewone hroedv-0gel in Meerdael die echter in de herfst het woud verlaat ,om er in de eerste Fehruaridagen terug te keren. Nest-elt zowat 't ganse woud door, -0m 't even in loof• of in naaldhout, de ene maal hoog, een ander maal vrij laag. Meesten· deels ligt het nest in een zware takvork of op de ·plaats waar een stam zich in drie vertakt (zu.1ks veelal in de sylvesterdennen). ·H et heeft z-0wa't een 20 cm. doormeter, binnenin is het 10 cm. breed op 6 diep. De buitenlaag bestaat uit mos, droge gras
rommel en enige fijne twijgjes; veelal zitten er in de buitenlaag ook enige pluimen, die er dan huiten uitsteken; een tweed·e laag uit modder of vochtige aarde, gemengd met dorre bladeren en eindjes graS:; het hinnennest is samengesteld uit fijn, soms uit nog groen hosgras. ·Het wijfje bouwt en broedt alleen; 't mannetje vergezelt haar hij 't aanhalen van de bouwstoffen ·en houdt trouw de wacht in de onmidd•ellijke omtrek; nest en eieren v.erdedigt hij moedig tegen indringers en eierrovers. Broed.duur : 12-13 dagen. Gewoonlijk twee broedsels; vanaf einde.:Maart. De 3 tot 4, heel zelden 5 eieren, gemiddeld 30 x 22 mm. , zijn op grijsblauwe, groenblauwe of rossig hlauwe grond, gestippeld en gevlekt met kaneel hruin 1en roodbruin op ond·erliggende paarse vlek· ken; de vlekjes zijn soms met uhgevtfoeide randen; de ene maal zijn ze spaarzaam gevlekt en dan 't dichtst op de stompe pool, de andere maal vrij
65
dicht, doch dan gelijkmatig over 't ganse ei. Voedsel: grotendeels allerhande wormen en slak ken; voorts hessen, hoofdzakelijk
lijster·,
wilde
vlier-, kraalk· en maretakbessen, ·alsook de vruchten van de kardinaalsmuts. De roep is een rauw krijsend «tser tser tsen> a1ls ook «tsjoktsjok». De zang bestaat uit volle, luide, fluitende tonen: ccpurruluwit, pirrelu titelutewit» of zowat in die aard.
ZANGLIJSTER (Turdus ericetorum ericetorum) Is
een
gewone
broedvogeil in ·Meerdael; in de
herfst verlaat zij 't woud en keert er w.eer rond half-Februari. N·estelt het ganse woud door, om 't
even in 1oof· of in naaldhout; hoog of laag; ge·
woonlijk toch niet hoger dan een vijftal meter ; veelal in
'
t
struikgewas, bijzond·er waar dit me · t kam
perfodie doorrankt is; 't meest wordt het nest toch gebouwd in de kleine dichte sparren. Een paar ma len vond ik het nest op de grond tussen gras en braampjes en dat nochtans vlak bij struikgewas en onder bom·en. Het heeft ongeveer 18 cm. doorme ter, is binnenin 10
cm.
breed op 7 diep en heeft
naar boven toe versma1lde randen. Ue buitenlaag bestaat uit allerlei droge ·grasrommel, veelal varen b1aderen en mos; het hieraan vastg·ekleefde binnen· ne·st is samengesteld uit vermolmde houtbrokjes samengekleefd met het speeksel van de vogel; dit vormt een effen, doch harde viltige laag.
66
Het wijfje houwt en broedt alleen. Broedduur : 13 dagen. Regelmatig twee hroedseils, soms drie. Vanaf einde-Maart ikruinen de legsels verwacht worden. ·De 4 of 5 eieren, gemiddeld 30
x
22 mm.,
zijn op kopergroene grond spaarzaam ·zwartgestip peld, soms met kleine roodbruine vlekjes. Voedsel : wormen en slakken, veel huisjesslak ken; voorts allerhande bessen, hoofdzake1ijk. lijster en kraakbessen, taxus· en wilde vlierbessen. De roep luidt : «tits» of «tsip», ook nog. «sjek sjek». De zang -bestaat uit aUerlei luid herhaalde motieven : b.v. «f�lip filip filip, teew teew, wut wut wut wut wut, tuterit tuterit tuterit, tjuur, tjuur tjuur» of ·zo iets in die zin; veel wordt er ook vreemd vogelgeroep nagebootst.
MEREL {Turdus merula merula) Is een gewone broed- en standvogel in Meerdael; vele verlaten echter 's winters het woud. Het nest wordt zowat overal gebouwd : in naald zowel als in loofhout, in de regel nooit hoog, het me.est in het lage struikgewas, in de braamstruiken en de kleine sparren.Evenals dat van de Zanglijster vond ik het ook vtlak op d·e grond, in het korte gras en tussen jonge braampjes. Op ongeveer 116 cm. doorsned·e is het binnenin 8,5 breed op 6,5 diep; de buitenlaag bestaat uit droge grasrommel, enige fijne twijgjes, mos en wat droge boombladeren ; de tweede laag uit stukken modderig, ·dor gras en mod.
67
derige dorr·e boomblade.ren; hierop volgt een derde laag bestaande uit droge halfv·ergane boombladeren, droog gras en mos; het binnennest is samengesteld uit een dun laagje fijn droog gras. Het wijfje bouwt en broedt alleen. Broedduur
:
12-13 dagen. Gewoonlijk 2, soms 3 broedsels.. Vanaf einde"Maart worden de eieren gelegd. Ue 4 of 5 eieren, gemiddeld 31
x
21 mm., zijn
op groenblauwe, blauwgroene of rossiggroene grond, gewoonlijk <licht gestippeld me · t kaneelhruin, soms m·et kleine roodbruine vlekjes die dan een krans vormen op de stompe pool. Ook vindt men eieren die sterk gelijken op gaaieneier·en, a'lzo op grijs groene grond dicht be·zet met grijsgrauwe stippels. Voedsel : allerlei wormen en slakj.es, allerhande bessen ·en vruchten, kersen, aardbeien , appelen en peren. 'Roepen: de angstroep:
«tjok
tjok
pink
pink
pink», de gewone roep : «tsjoek, tsjoek>>. Voorts nog c<'�epkep» en ·een piepend ccsieiep» als waar schuwroep hij 't nest. D·e zang bestaat uit luide, volle, krachtige to-nen. Het luidruchtig, fluitend gezang eindigt nog al eens op heel hog·e, scherpe toontjes.
ROODBORSTTAPUIT (Saxicola torquata hibernans) E1nige koppels broeden in Meerdael op de heiden en de braakliggende · stukken met hier en daar 'n stukje v�rkreupeld struikg.ewas; in de herfst ver laten ze het woud. 68
Het nest ligt op de grond, veelal in d·e !kant van 'n greppeltje, goed v.erstoken tussen en onder gras, de heidestruikj.es of de zeggepollen.
't
Op ongeveer 12 cm. doorsnede hee · ft het binnenin 5,5 cm. hreedte ·op 5 diepte. De buitenlaag bestaat
uit droog, oud gras ·en do.rre hoomhlaadjes, de tweede laag uit mos en fijne grasworteltjes; de derde laag uit een mengsel van fijne grasworteltjes nog een heel weinigje mos en enige kleine veertjes; het hinnennest ten slotte is samengesteld uit ,paar denhaar. Het wijfje alleen broedt. Gewoonlijk twee broed sels. Vanaf ·einde-Maart kan met de leg begonnen worden. De 4 of 5 eieren, gemiddeld 18 x 14,5 mm., zijn op grijsgroene grond onduidelijk gestippeld met lichtgrauw, ·een krans vormend aan 't stompe einde. Soms zijn ze op lichtkop·ergroene grond duide1ijk gevlekt met bruinrood tot vorming van een krans aan de stompe pool. Voedsel : insekten en hun larven. Waarschuwroep : «wit tsek, wit tsek».
GEKRAAGDE ROODSTAART (Phoenieurus poenicurus phoenicurus) Enige paren broeden jaarlijks in 1Meerdae1, nabij de lichtingen en in de hoogstammige stukken zon der kreupelhout. Deze zomervogel komt hier ründ half-April toe. :Het nest ligt in hoomholten soms vlak hij de grond; 't liefst van al zijn hem grote open holten. 69
1De buitenlaag (<>nderlaag) vult de ganse breedte van de holte; .binnenin meet het nest 6 cm. in de :breedte op �in de diepte. De •buitenlaag bestaat uit grove sch<>rsvezels (waarbij er soms vrij lange, van wel 20 cm.), ·enig mos en een paar ·droge hoombla d·eren; d·e tweede laag uit fijne schorsvezels en nog 'n weinigje mos ; het binnenste nest ten slotte is samengesteld uit zachte veren en op de bodem een laagj-e ree- en paardenhaar. Heide houwen ; 't wijfj.e broedt alleen. Broed duur 12-13 dagen. Gewoonlijk twee broedsels. Van af begin'"M·ei wordt er ge1egd. Ue 5 tot 7 eieren, gemiddeld 18x14 mm., zijn effen licht blauwgroen. Voedsel : insekten en hun larven (veel rupsen). :De roep luidt : «oewit, wit, wit, wittek» en de zang : ccoewit tjerre tjerre wititju».
NACHTEGAAL ( tuscinia megarhyncha megarhyncha) In ·Meerdael broeden er jaarlijks verscheidene pa r·en. Hij is een ·zome.rv-0gel die er omstreeks h:ilf ·
April toek-0mt. Bewoner van 't dichte struikgewas, v<>ornamelijk van de nog niet al te hoge, loofhoutstukken;
ont
breekt toch ook niet gans in 't naaldhout. Een paai· jaren achter el'kaar vond ik een mannetje, vlijtig zingend, in e.en sylvesterdennenstuk met boompjes· van ·een 2
m.
hoog; het nest lag in ·de bijna ·op de
grond hangende takken van een van de dennetjes.
70
·Het nest ligt op de grond of vlak er bij, onder in een struik, tussen de netels of onder het struweel, veel tussen de op de. grond kruipende klimop. Het heeft 15 cm. doors·nede, is ongeveer 13 cm. hoog en heeft binnenin eene breedte van 6,5 cm. op
7
cm.
diepte.
De onderlaag (buitenlaag) bestaat uit grove stnk1
ken van plantenstengels. waaronder ·er soms van
20 cm. lengte, grove repe1s schorsvezel en soms 'n paar fijne twijgjes; de tweede laag uit netjes� , plat teg · en el'kaar gestreken droge halfvergane hoombla deren met een beetje mos 'n enkel grashalmpje en 'n paar fijne schors.vezeltjes, de derde laag is sa mengesteld uit droge, oude grashalmpjes en schors v:ezeltj-es, enige fijne wortelvezeltjes met nog 'n paar droge halfvergane boomblaadjes en hier binnenin nog een laagje fijne oude grasspitsen, wortel-
en
schorsv·ezeltjes. Het wijfje bouwt en broedt alleen. Slechts. één broedsel. Vanaf begin-1Mei. De 4 of 5 eieren, ge· middeld 19
x
15 mm., zijp glanzend hru.i'nachtig
olijfgroen, ook ·diep grijsgroen onduidelijk grauw gewolkt, waardoor het ganse ei een grauwgroen uit zicht krijgt.. Voedsel: insekten en hun larven, wormpjes; in de zomer ook bessen: kraak-, aal- en taxusbessen.
ow�r de prachtige, volle, fluitende, dikwijls wee moedige zang hoeft niet uitgeweid te worden. Ue waarschuwroep luidt : ccwiet, wiet, wietkorr))
oo'k soms «wietkêurrr weièk».
71
RO.ODBORST (Erithacus rubecula melophilus}
Als broedvogel talrijlk in 1M.eerdael en er, voor een gedeehe, ook standvogel; vele echter verlat·en er 's winters het woud. Broedt zowat overal, zowel in naald- als in loof· hout. Het nest ligt op d·e grond, veela1l wat ingekuild of in 'n holletj·e in een grachtkant of aan de rand van een ingekofferde weg goed verstoken achter een graspol, tussen heide en hoshessenstruiken of onder de dode blad.eren. ·Het heeft zowat 13 cm. door meter, binnenin 7 ,5
em .
breedte op 5 diepte; de
buitenlaag bestaat uit droge hoomh1adercn; de twe·e· de laag uit mos, nog wat bladeren en grasrommel; de derd-e laag uit plantenvezels, fijne wortelvezel tj-es en nog 'n paar droge halfvergane boomblade ren; het hinnennest is samengesteld uit fijne wortel vezeltjes en paardenharen. Beid·e houwen; het wijfje broedt alleen. Broed duur 12-13 dagen; gewoonlijk twee broedsels. Van af einde-Maart worden de eieren gevonden. De 5 tot 7 eieren, gemiddeld 20
x
15 mm., zijn
op vuilwitte of roomwitte grond gestippeld en ge vlekt met roodbruin, veelal een krans op 't stompe einde vom r end. Voedsel : hoofdzakelijk insekten en wormpjes; ook bessen: lijster-, vlier-, kraak- en taxushessen. In Meer·dael ·zijn het veelal de roodhorstennesten die de koekoekseieren ontvangen. :Hij roept «tik», of «tsik» kan verlengd word·en
72
tot <<tsik, tsikkerikkik kikkikkik·» ; angst� en waar· schuwroep : «tsieiep». De zang bestaat uit
volle,
zachte,
gorgelende
toontjes.
I
WINTERZANGER ( Prunella modularis ardvennus)
Is een gewone broed- en standvogel in Meerdael. Broedt voora1 in 't dichte schaarhout,� in de braamstruiken en in het jonge naaldhout. 1Het nest Hgt in de regel goed verstoken in de dichte bramen, in d.e kleine sparren, i n een hulst of een kam·perfoeliestruik. 1Het he.eft ongeveer 12 cm. doorsnede op 8 cm. hoogte en is binnenin 5 cm. ·breed op 4 diep. Ue buitenlaag bestaat vooreerst uit enige fijne twijgjes, dan volgt mos, wat droog gras, schorsvezels en 'n enkel dro()og boomblad·; de tweede laag is samengesteld uit mos en droge half vergane boombladeren, het binnennest uit fijne droge grassprietjes, zachte veertjes, wild- en paar· d·enhaar. Beide bouwen en broeden. Broedduur : 11-12 dagen. Twee, soms drie broedsels. Vanaf einde Maart kunnen de eieren verwacht worden. De 4 of 5 eieren, gemiddeld 19 x 14 mm., zijn effen licht b1auwgroen. Voedsel : insekten en kleine zaden. He roep luidt : «tiet» of «tiettiet», ook «tsirrit titittit». De zang is een dun fris liedje; in de hoge toontjes zowat in <le «Î» klanken. 73
WINTERKONING
(Troglodytes troglodytes occidentalis)
Is in 1Meerd·aeI een gewone broed- en standvogel. Houdt er zijn verblijf in 't dichte struikgewas; �eld· zaam in naaldhout. Het nest kan z·owat overal gebouwd' worden: op de grond in de grachtkanten of in de kanten van de ingekofferde wegen, veelal in de ikamperfoelieran ken, in braamstruiken, tussen het getimmerte van de boshutten, tussen het gewortelte van een over hangende kant of waar die die steil is afgegraven. Het is ·bolrond met een kleine, ronde, zijdelingse opening en heeft zowat 15 cm. doorsnede. De bui tenlaag bestaat uit mos., droge grasrommel, veelal1 droge varens· en boombladeren; de tweede laag uit mos; het binnennest is samengesteld
uit
zachte
veertjes met enige wi1dhaartjes. Beide bouwen en br-0-eden. Broedduur: 13 dagen. Gewoonlijk twee broedse'1s. Vanaf einde-April wor den de legsels gevonden. Oe 5 tot .S eieren, gemid deld 116
x
12 mm., zijn wit, .spaarzaam :gestippeld en
gevlekt met bruinrood. Voedsel : insekten en hun larven. De Winterkoningmannetj·es houwen ook alleen nesten, ze brengen ·er .echter geen binnennest (de zachte veert.jes) in aan; in deze nesten trachten ze dan wijfj·es te lokken en wanneer hun ·dit gelukt .dan brengen dez·e er het binnennest in aan. De gewone roep luidt : «tip tip tip» en de alarm en waarschuwroep : cctsrrrr». De ·zang is helde ' r en krachtig, daarbij aanhou dend. 74
OEVERZWALUW (Riparia riparia riparia} Reeds tweemaal had ilk ·een ko·lonie in een zand afgraving aan de zuidwestenwoudzoom, vlak hij de Dijlevallei, waarheen de Oeverzwaluwen zich dan begaven om voedsel, dat ze · boven de visvijvers be machtigden. De eerste kolonie telde een vijftal nesten; de twee de · wel een honderdtal.
. Om te nestelen graven ze in de steile kanten van d·eze afgravingen een s·ma1le gang uit, met aan 't einde een verbreding, de nestkamer; gewoonlijk zijn d·eze gangen een 50-60 cm. diep; toch vond ik er ook van 1,90 m. diepte. In deze nestkamer brengen ze dan wat grasrom mel aan en garnieren ze met zachte veertjes; 't is een vrij slordig gebouwd nest. Bij ·de eerste kolonie waren de vogels vrij laat toegekomen, pas aan 't einde van de eerste Meiweek.; er werd hier slechts één broedsel gemaakt. Broedduur : 12 dagen. Be.id.e graven uit, bouwen en broeden. Gewoonlijk 'Zijn er twee broedsels; 't eerste vanaf het einde van de eerste Meiweek. De 4 o.f 5 eieren, gemiddeld 17 ,5 x 13,5 mm., zijn effen wit. Voedsd : hoofdzakelijk vliegende insekten die ze in de vlucht vangen ·hoven 't watervlak van vij vers en moerassen. Dt) roep luidt : «twerrt>> of cctsierr». De zang is een gekweel van weinig betekenis.
75
IJSV'OGEL
( Alcedo atthis ispida)
Alhoewel de IJsvogel geen hosvogel is moet ik hem toch als broedvogel voor Meerdael opgeven, want bijna ieder jaar graaft ·een paartje .zijn gang in d;e kant van een ingekoff.erde weg langs d e zuiderwoud :toom vlalk hij de heek ((Nethen>>. Deze gang, met Ot 't .einde de nestkamer, is gewoonlijk een 60-70 cm. diep; de nestkamer, heeft 16 cm. doormeter op 13 cm. hoogte. Bij een vers gegraven holte liggen de eieren op de blote grond.; langzamerhand hopen er zich beentjes en visgraatj.es onder en rondom de eieren op. Beide vogels grave · n en broeden. Broedduur : 22 d·agen. Twee broedsels, vanaf einde-1Maart. De et tot 7 eieren, gemidcl.eld 23,5 x 19 mm., zijn glan z.end effen wit, rooskleurig getint daar de dooier doorschijnt. Voedsel : vis}es ·en allerlei waterinsekten. Om te
vissen zet de vogel zich op een ·taik hoven 't water, meestal· op een 70-80 cm. Wanneer hij iz 'n prooi bemerkt, dan duikt hij er op neer 't water in; daar waar er geen takken hoven 't water hangen bespiedt hij de prooi ook wel ((al hid<l·end)> . De roep luidt : «tiet» of «titiet», ook «tiet tiet tipiet». De zang bestaat uit dezelfde tonen, ·die herhaald ·
en aangehouden alsook wat slepend zijn : ((tititiet». Dit is de paarzang van het mannetje. Gezeten hij 't wijfje vliegt hij dan plots van haar op, immer roepend, maakt ·een rondvlucht van een 150 m. ver
76
Boven : Het nest van een W espenbuizerd m een zware eik. Onder : Het bladernesl van Wespenbuizerd met d e 2 eieren.
Boven : Sperwerhor::t een grove den.
in
Onder : Hetzelfde horst met de 4 eieren.
op 'n twaalftal meter hoogte en keert dan hij haar terug; hierop volgt dan gew oonl ijk de paring.
KOEKOEK ( Cuculus canorus canorus) Is als hr-0edvogel in Meerdael vrij talrijk; het is
een zomervogel die er zowat vanaf het einde van d e eerste Aprilweeik to ekomt. Zowat overaL in 't woud; mijdt echter de zuivr-e naaldhoutopstanden. De eieren word·en 't meest ondergebracht in de nesten van d,e Roodhorsten; ik vond er echter toch
ook bij de Winterkoning en de Winterzanger. Ik vermoed ,dat de Koekoek twee legsels heeft: het eerste bestaande uit 5 üf ,6 eieren, vanaf einde Mei of heter vanaf de laatste meidagen; het tweede uit 4 of 5 eieren; verse eieren vond ik nog tot in half-Juli. Broed.duur
:
na een nauwkeurige waarneming,
11 dag·en en 23 u.
De eieren m·eten gemiddeld 23 x 17 mm.; bij v er schillende wijfjes zijn ze ze · er verschillend, doch bij éénz·e1fde wijfje immer 't z el fd e gekleurd. Ze zijn op v uilwitt e grijswitte, kreemwitte, rooswiue,
·
,
bruinachtigwitte, grijsgroene, of groenwitte grond gestippeld, gevlekt of be.wolkt, soms met lijntjes of krulletjes van grauw, bruin, roodachtig groenach tig, grijs en zwart; d·e stippels, vlekjes en wolkjes zijn gewoonlijk he·el ond:uide1ijk (uitgewist) .
Voedsel : allerlei insekten,
waar·onder veel be
haarde rupsen.
77 Het Meerdaelwoud 6
De roep· «koekoek» is genoeg bekend. Soms is de roep ook drielettergrepig : koê koêkoek»
of
«kè
koêkoek». Dan is er nog een soort roep wanneer 'n mannetje een indringer
achtervolgt
of
'n
wijfje
achterna schiet : «kwawawawaw».
NACHTZWALUW (Caprimulgus europaeus europaeus} Enig.e br_oedparen op de heiden, de braakliggende stukken en de lichtingen in ·Meerdae1, voornamelijk nabij de naaldhoutopstanden. De ei·eren worden bloot op de grond gelegd; uit· verkoren broedpfaatsen zijn kleine, open plekjes tussen jong naaldhout op droge, zandige met droge schors- en houtbrokj.es bedekte bod.em. Beide broeden.
Broedduur
: 22 dagen. Twee·
broedsels. De 2 eieren, gemiddeld 33
23 mm., zijn ellips vormig, zodat de beide polen diezef.de afronding x
bezitten. Op melkwitte of grijswitte grond� zijn ze gevlekt, gemarmerd ·en bekronkellijnd met licht grauw en d<>nkergrauw op paarse onderliggende v]ekken. De vlekken zijn doorgaans heel groot. Voedsel : allerlei ins·ekten, 't meest vliegende, die ·bij schemerdonker of bij ov·ertroklken weer in d.e vlucht worden gevangen ;_vooral meikevers en motten (nachtvlinders). Is een zomervogel, di·e vanaf de laatste AprH dagen of de eerste Meidagen in ·Meerdael toekomt. Het eerste broedsel wordt g·evonden vanaf einde Mei. 78
Roepen : tijdens de paring : «ra ra ra ra»; die angst• en waarschuwroep : «kew, tjok, tjok, tjok»; opvliegend : cckoewik koewik». De zang is een z·onderling ratelen :
«errrorrrr
errrrrrr orrrrrrerrn>, soms wel twee minuten aan een stuk.
GROENE SPECHT (Pieus viridis viridis) Enige koppels in 1Meerdael als broed- en stand vogel. Vertoeft het meest langs de ·zuiderwoudzoom in de olmen ·en populierenstukken. Mijdt d·e naald houtopstanden. De nestholte wordt het meest uitgehakt in abelen en olmen, doch ook wel in beuken en eiken, echter in mindere mate. Op een gemiddelde diepte van 30 cm. ongeveer is de grootste binnenbreedte zowat 15 cm., met een vlieggat van 6,5 cm. d·oormeter. Ik zeg grootste binnenbreedte want de spechtenholen zijn nooit zuiver rond van binnen, ·ze zijn min of meer ovaal. Nestmateriaal brengen de Spechten nóoit aan; wel laten z·e op de bodem van de hohe een zekere hoe veelheid kleine afgehakte houtbrokjes liggen, die men dus als nestmateriaal moet aanzien. Heide bouwen (te ·zeggen uithakken) en beide
broeden ook. Broedduur : 17 dagen. Eén enkel broedsel; vanaf einde-AprH. De 5 tot 7 eieren, gemiddeld 30 x 24 mm., zijn glanzend ivoorwit met rose tint, daar de dooier doorschijnt.
79
Het voedsel :
allerlei insekt.en, natuurlijk het
meest houtwormen en mieren met hun larven. U roep luidt : «kju kju kju kju>> of cckuw kuw kuw>>; de verlengde roep wordt het gezang : cckjeû kjeû kjeû kjeû kjeu kjeu kjeukjeu>>
of
ccpluplu
plupluplup1uplupluplupluplu)).
GROTE BONTSPECHT (Dryobates major anglicus) Talrijk in ·Meerdael waar hij standvogel is. Men vindt hem het gans•e woud .door, ook in 't naald hout. ·De nestho'lte wordt in alle houtsoorten uitgehakt. Ik vond ·ze zelfs in sylvesterdennen. De voorkeur
wordt echter gegeven aan ·abelen . De di·�pte van de nestholte is zowat een 25 cm., de gro·otste ·breedte een 14 cm.; het vlieggat heeft 5,5 cm. doormeter. Voor nestmateriaal kan men
bij deze soort evenals bij voorgaande de k1·eine hout brokjes op de bodem van de holte als zodanig aan zien. Beide hak!ken uit en broeden. Brnedduur
:
13 dagen. Eén enkel broedsel : van
af de twe·ede Meiweek. Ue 4 tot 6 eieren, gemidd:eld 26
x
19,5 mm., zijn
glanzend ivoorwit met rooskleurige tint, daar het dooier doorschijnt. Voedsel : allerlei insekten en larven, ei'kels, ha zel· en beukenoten, d·ennezaden. Roep : cctuk, tuk, tuk)) of ccpek pek pek)); in de paartijd hoort men veel ee.n snel (<pikkèkèkèkèkè kèkèkè>> .
80
Een gezang is er eigenlijk� niet; deze wordt ver vangen ·d-0or het zog·ezegd «trommelen)) waarbij de vogel met enige bliksemsnelle heks.lagen een dorre takstomp of 'n stuk losgebarsten schors aan het trillen brengt. Dit veroorzaakt
dan,
alnaargelang
de afmetingen van de stomp of schorsplakkaat, een h-0ge·re of lagere trillende klank; lichte, korte tak stómpen geven een helder geluid, zwaardere of Jan" ger,e stompen of ·grote schorsplakkaten doffere to nen : «kerrrrrrr)), cckorrrrr)), ccikarrrrr)). Op z"ware, lange, droge stomp·en kan het soms vervaarlijk klin· ken.
KLEINE BONTSPECHT (Dryobates minor hortorum) Enige broeden in Meerdael; 's winters ·zwerven ze veelal rond in de parken ·en boomgaarden ván de <>mtrek. Ze komen weinig in 't naaldhout. •De .nestholte wordt gemaakt in een rotte of ver molmde stomp, hetzij stam of tak; in de regel staat zij vrij hoog, soms wel 20 m., en veelal in essen. De nestholte is zowat van 12 tot 15 cm. diep, m-et 8
cm.
3,5
als grootste breedte ,en heeft een vlieggat van
cm.
doormeter.
IHet nestmateriaal is het·z·elfde ·als bij de · voor gaande soorten. Het mannetje alleen hakt de holte uit. Beide broeden. Broedtijd
:
13 da.gen. Eén enkel
broedsel: gewoonlijk vanaf haH-iMei; soms vanaf einde-April. 'De 4 tot 6 eieren, gemiddeld 18
x
13))
81
mm., zijn glanz·end ivoorwit met doorschijnende
dooier. Voedsel : allerlei insekten en larven; insekten zie ik ze veelvuldig vangen in de bloemtrossen van de ess·en. De roep is een helder : «dididididididid idi». Ook de ·K'.leine Bontspecht trommelt.
ZWARTE SPECHT (Dryocopus martius martius) In Meerdael ·zielf broedde · die nog niet; wel heb ik er, door een wijfj·e, reeds viermaal een hohe we ten uithakken, telkens in een zware beuk; van nes te1en is er tot hiertoe echter nog niets terecht g·e komen. In het bos van Heverlee broedt er jaarlijks een paar. Ue nestholten die ze in Meerdael uit hakten hadden een 40 cm. diepte, de grootste bree.d te bedroeg ongeveer 20 cm . en ze hadden e'en vlieg gat van 8 cm. doormeter; één van deze vlieggaten was nfot rond; 't had een horizontale basis. In de wouden van onze Ardennen zijn het gewone hr·oedvogels. In Meerdael kom.e� er iede.r jaar over· winteren. 1Het nestmateriaal is hetzelfde als bij de andere spechtsoorten. Er wordt slechts één enkel broedsel gemaakt; dit vanaf begin-Mei. .De 4 of 5 eieren, gemiddeld 35
x
25 mm., zijn
glanzend ivoorwit met doorschijnende dooier. Voedsel : hoofdzakelijk insekten en larven, die ze uit de oude rotte dennestompen halen.
82
Roepen : een kort, trillend «kurrrrt)), dan een snel snorrend «kjurr kjurr kjurr kjurr>> of een wee moedig klagend «krjuuuukuk>> . De z.ang is 1een zwaar getrommel.
RANSUIL (Asio otus otus) Er zijn er nog enige in M-eerd:ael; z.e zijn er broed en standvogel ·en houden er zich voornameHjk op in d1e sylvesterdennenopstand·en. De eieren worden geleg·d op een oud of verlaten nest van een Kraai; een Ekster, een Sperwer of een andere roofvogel, soms ook op 'n bosduiven of eekhoorntjesnest. Het wijfje alleen broedt. Broed.duur: 28-30 da gen. Ue ·eieren worden gevonden vanaf half.,1Maart (afhankelijk van de weersgesteldheid). Gewoonlijk slechts één broedsel; misschien wel eens twee ver mits ik eens verse eieren vond in begin-Augustus. Ue 4, soms: 6, eieren, gemiddeld 34,5 x 29 mm., effen wit. Voedser : voornamelijk kleine knaagdieren: hos-, veld- en spitsmuizen; doch ook wel kleine vogels, a1sook 'meikevers. De roep is een h'laffend <<woe woe woe».
, 83
STEENUIL (Athene noctua vidalii) Enige k-0pP'els als broed- ·en standvogel in Me · er· dael; houden zich het meest op nabij de woudzoom. De eieren worden gelegd in holle bomen ·en bij gebrek aan deze, in konijnenpijpen. Het wijfj,e broedt alleen. Broedduur
:
28 -dagen.
Er is slechts één hr-0edsel. Vanaf einde-April wor· den de eieren gevonden. De 4, soms 6 eieren, gemiddeld 34,5
x
29 mm.,
zijn effen wit. Voed·sel : kleine knaagdieren en kleine vogels, ook meikevers die ze in de vlucht ·met de klauwen slaan. De roepen luiden : het gewoon «kwiw, kwiw, kwiw»; de paarroep ccoêwaaaaik>> , hij 't zien van een kat of een roofv-0gel «keppekeppe keppe kep kep)) of eekwit kwit kwit kwit».
BOSUIL (Strix aluco aluco) Nog enige paren in Meer.dael, alwaar hij hroed. ·en standvogel is. Wordt zowat in het ganse woud aangetroffen, 1zowel in loof- als in naaldhout. Over· dag versteken zij zich graag in de dichte sparren. De eieren word'en gelegd,
meest in een grote ho-0mholte of in een holte die gevormd wordt do·or 't
het zich in drie vertakken van ·een zware boom stam; alsook in een konijnenpijp, in de holte tuseen
84
z;ware bovengrondse boomwortels, op een oud kraai en-, bosduiven of eekhoornnest. Het wijfje alleen broedt. Broedduur : 28 dagen. Er wordt slechts één broedsel gemaakt; gewoonlijk vanaf de laatste week van Maart (afhankelijk
vP.n
de weersgesteldheid want na een bijzonder zachte winter vond ik het volta1lig legsel van 4 eieren op 28 Februari). Aantal ·eieren: ge-woonlijk 2, een enkele maal 3, en, als uitzondering ééns 4 (eveneens afhankelijk van .de weersgesteld:heid; dit was na de bijzonder ·z·achte winter van 1942-1943). Voedse1 : in hoofdzaak allerlei kleine knaagdie ren: muiz·en, ratten, jonge konijnen en jonge eek hoorns; ook vogels en dan wel tot de· grootte
van
een Bosduif. Roep : «oewäkwäkwäk wäk wäk» en «kèwoeër». De
zang
is
een trillend
(<waaoew wawawawa
waaoew».
BOOMVALK
(Falco subbu.teo subbuteo)
Ieder jaar één enkel paartje als zome , r- en broed vogel inMeer.dael waar ·ze zowat �inde-April/begin Mei toekomen en er gewoonlijk tot op het einde van de derde Septemberweek v·erblijven. Om te nestelen zoeken ze een ·oud of verlaten kraaiennest op, liefst nabij de zuiderwoudzoom en om 't even of dit in 't loof- of in 't naaldhout
ligt.
Hierin worden ·zonder meer de 3 eier·en gelegd. d1e 't wijfje alleen hebroedt.
85
Bro,edduur
:
28 dagen. Al de tijd van 't broeden
en het koesteren van de kleine jongen h-0udt het mannetje, vlak bij, trouw de wacht, en voorziet het én het wijfje én de jongen van prooi. !Hij blijft nog prooi 'leveren tot ze het woud verlaten hebben. Er is slechts één broedsel, hetgeen gewoonlijk begonnen wordt op half Juni, soms een paar dagen vroeger som.s
een
paar dagen later.
De 3 eieren, gemiddeld 45
x
34 mm., zijn op vuil
witte of rossigwitte grond gestippeld en gevlekt met roodbruin en donkerbruin; gewoonlijk is één van de eieren niet gestippeld of gevlekt, doch wel ge wist, het is te zeggen de vlekken 1zijn al_s afgevaagd. zodat de grondkleur er ·onder verdwijnt en 't ei er licht rossigrood uitziet;
sommige
eieren
zijn
slechts hed weinig en heel fijn gestippeld ·zodat ze op tprenvalkeieren g·elijken. Ik vond er buiten gewoon kleine en rondachtige eieren van, d'ie slechts 37
x
29 mm., maten en die slechts heel weinig en
fijn gestippdd waren (dus nog kleiner dan somm,ige tor·envalkeieren en dan daarbij nog die uitzonder lijke kleur) ; hier konden alleen het aantal eier,en en 't waarnemen van de hroed:ende vogels dit legsel determineren. Het voedsel, dat voor het broedend wijfje en de jongen bestemd is, bestaat
bijna
uitsluitend
uit
kleine vogels, hoofdzakelijk Zwaluwen en Leeuwe riken, een enkele Mus, Kneuter of Gors met af en toe een muis of een vledermuis. Buiten dit, vnedt · kten, meest hij zich nog met allerlei vliegende 'Înse libellen en meikevers. Het ,gebeurt ook dat de Boom valk
'86
een
Torenvalk, die een muis heeft buitge-
maakt, achtervolgt en hem dwingt deze te laten vallen en ze dan in de vlucht grijpt. Het geroep van 't mannetje is een «gik gik gik hegik gikke1 gik, gik» ·een een «k-0etzek, koetze:k, koetzek». Zijn alarmroep is een scherp «tee tee tee tee tee tee tee tee». De alarmroe'P van 't wijfje is eveneens een scherp «tee tee tee tee tee».
TORENVAL1K ( Falco tinnunculus tinnunculus) leder jaar heb ik een achttal br<>edparen 'in Meer dael; verscheidene ervan zijn standv-0g•el; andere, hoofdzakelijk de jongen, trekken i'll de herfst naar meer zuidelijk gelegen streken of zwerven rond in 't land . . Evenals de Boomvalken ·zo-eken ze, om te broe den, een oud
of verlaten kraaiennest op, zo mo
gelijk nabij de w-0udz-0om en het is hun ook onver schillig of dit nest in 't naaldhout ligt of in 't loof hout. Zonder er w�t aan te verander·en, leggen ook zij er hun eieren in. De 4 tot 6 eieren verschillen in afmetingen, kleur ·en vorm nogal wat; meestendeels zijn ·ze vrij rond vormig alhoewel er toch -0ok regelmatig eivormige gevonden worden; gemid-deld 40
x
32 mm.; in 't
zelfde · legsel zijn ze meestendeels nog verschillend gekleurd : op vuilwitte, rossigwitte of r-0odachtig witte grond zijn ze gestippeld en gevlekt, gewolkt of uitgewist, d·e ene maal heel dicht de andere 1naal
87
spaarzaam, of met de ene helft dicht gevlekt, de andere helft 'bijna ·effen, gewoonlijk met lichtbruin en donkerroodhruin, ook met lila en zelfs bijna met zwart; in de reg.el hebben de to:renvalkeneieren een bruinrood uitzicht. H·et wijfje broedt alleen,
het
mannetje
houdt
dichtbij de wacht en voorziet haar en d·e· jongen van prooi. Broedduur : van 216 tot 28 dagen. Er wordt slechts één broedsel gemaakt; voltallige leg se1s kan men reeds vinden vanaf einde-April. Voe·dsel : voor het grootste gedeelte bestaat het uit muizen, hos-, veld· e11 spitsmuiz·en, al eens een enkele kleine vogel en grote insekten, hoofdzakelijk kevers, sprinkhanen en 'libellen. Al «biddend)) hoven het huhen
'
t
woud gelegen
akker- 'of grasland, hes.pieden de Torenvalken hun prooi; bemerken ze wat naar hun gading dan «sto· ten» ze er op neer; vaak stoten ze echter mis. De gewone
roep : is
een helder
«kikikikikiki
kikikikikiki». De roep hij 't paren «kirk kirk kirk kirk>> of ook <<kirjik, kirjik kirjik kirjik)). Bij 't acht:ervolgen van een kraai of van een an dere roofvogel hoort men e·en snel: ccwetwetwetwet· wetwetwetwet» of cckjikjjkjikjikjikjilkji».
HA V 1 K ( Accipiter gentilis gentilis) Broedt op 't huidige ogenblik niet meer in Meer dael; in 1917 vond ik er 't laatste nest; bi'j mijn hezoek verlieten de drie jongen het pas. Dit nest
88
lag in een zware sylvesterden. Gewoonlijk wordt het haviiksnest vrij hoog aan gelegd, veelal in zware beuken of ·eiken, toch ook wel in naaldhout. In O'nze Ardennen vind ik het veel in de · hoge beuken en dan 't meest in een drie voudige vertakking van de stam. Het nest heeft een doorsned·e van 80 tot 90 cm. ongeve · er; de nestnap bezit een diepte van zowat 10 cm. ·H·et is gans gebouwd uit droge takj·es en rijsjes, grove van onder en naar boven toe nit fij nere, . zodat de eigenlijke nestnap uit fijne rijsjes bestaat en hierin liggen dan nog een paar groene naaldhouttwijgen; in de nap, gemengd met de fijne rijsjes, vindt men een paar handvol1en ruwe stuk ken droge beukenschors van 3 tot 4 cm. lang en ev•en breed of wat minder; dit is eigen aan het haviksnest. Beide bouwen; het wijfje alleen broedt. Broedduur
:
35-36 dagen. Eén enkel broedsel.
Men vindt -de voltallige legs·els vanaf einde-'Maart. De 3 tot 5 eieren, gemiddeld 55
x
45
·mm.,
zijn
effen grijswit, een weinigje in 't groenblauw trek kend ·en soms met enig·e rosachtige wolkjes. Voedsd : kleine zoogdieren, vooral eekhoorntjes en konijnen; toch ook wel rnuizen en ratten; voorts vogels vanaf spreeuwengrootte -tot eendengrootte, hierO'nder veel Bosduiven. Roep :
«girrik girrik>>, ook «gifgifgifgifgif».
De lokroep hij
't
nest is een «kewkewkewkew
kew».
89
SPERWER
( Accipiter nisus nisus)
Jaarlijks zijn er e,en viertal broedparen in Meer dael; in de herfst verlaten de ·Meerdaelse broed vogels het woud en zwerven in de omtrek rond ; sommige zwerven zelf doorheen het ganse land. De Sperwers leggen hun nest graag aan in de nabijheid van een bosweg of van een lichting en daar waar het mogelijk is, op of tegenaan een hel ling; de voorkeur wordt gegeven aan een middel hoge spar temidden of tegenaan een loofhoutstuk. Alhoewel het gewoonlijk in een naaldhoutboom ligt, is dit toch g·een vaste regel; zo vond ik 't nest van eenzelfde sperwerpaar tweemaal in een spar, driemaal in een lork en vijfmaal in een beuk. Zo als uit bovenstaande blijkt, houdt het sperwerpaar sterk aan het eens gekozen broedgebied. Het ene jaar na het and,ere keren ze ·er weer; de 10 hierbo ven bedoelde horsten lagen, ·OP z'n verst, slechts 300 m. uit elkaar. De horst ligt gewoonlijk halverwege de boom kruin. In de regel is de stam in het nest ingebouwd zodat het eigenlijke binnennest, de nestnap, vlak tegen de stam aanligt; het heeft ·zowat 45 cm. door meter en ongeveer 15 cm. dikte; binnenin is het 18 cm. breed op 6 diep. De onder- en buitenlaag bestaat uit fijne droge rijsjes, die alle min of meer evenwijdig op elkaar zijn gelegd; het binnennest uit fijne, droge sparrentwijgj-es zonder naalden en, hiertussen gemengd, een handvol sylvesterdennen schorsschilfers van z·owat 2 tot 6 cm. lengte, 2 tot 4 cm. breedte e n 1/2 tot 2 mm. dikte. Deze schors90
hr-0kjes zijn evenals de heukenschorsstukj·es in
't.
havik snest , eigen aan het sperwersnest. De 4 tot 6, gewoonlijk 5 eieren, vrij rond van vorm, g-emiddeld 39
x
31 mm., zijn op blauwwiue
of lichtg roenachtige grond, gevlekt en besmeerd m-et rosbruin en d-0nkerbruin, veelal -0p onderlig gende paarse vlekken. De ene maal zijn ze spaar· zaam gevlekt, de andere maal dicht beklad-derd en met een krans er omheen . Beide bouwen; 't wijfje alleen broedt en �wordt al die tijd door 't Broedduur
:
m annetje
van
prooi
voorzien.
35-3·6 dagen. Er wordt slechts één
enkel· broedsel gemaakt. :Het v-0lle legsel vindt 1nen gew-0onlijk vanaf half-Mei, soms vanaf einde-April. Voedsel: v-0gds. De prooi die 't mannetje slaat is niet groter dan d·e Grote Lijster (slechts een en kele keer de Tortelduif); het wijfje echter slaat ook Patrijzen, Huis- en Bosduiven. Tijdens de paartijd hoort men : «r uhgik» . Het mannetje, dat zich met prooi aankondigt, uit een zacht «tewtewtewtewtew» ; het wijf}e, dat ze in ontvangst neemt
een
«kirjikirjikirjikirji» .
Het verontrust wijfj-e laat een wild : «kefkefl�efkef
·
kifkifkHkifl.dfkif» horen; de jongen worden op 't horst gelokt door het piepend ccmieéé» van 't wijfje.
BUIZERD ( Buteo buteo buteo) \Vas sedert 1932, als br o edv-0gel uit Meerdael verdwenen tot er in 1943 (eind·e-April) weer 'n paartje z'n nest bouwde in ·een hoge beuk; onge·
91
lukkiglijk werd deze boom geveld, op 't ogenblik dat d·e vogels moesten beginnen te broed-en. Ze ver· dwenen opnieuw. Meestal wordt het nest aangelegd op een zware beuk of eik, op de dikke takken tegen de stam of ook op de plek waar deze zich in drie vertakt. Zel den vond ik 't nest in naaldhout; het is vrij groot en stevig gebouwd met ·zowat 80 C · m. doormeter; de 5 nestnap heeft ongeveer 1 cm. diepte. De onder- en buitenlaag bestaat uit grove dorre takjes, het bin nennest uit allerhande grasrommel, mos en schors· vezels; binnenin vindt men nog 'n paar groene naaldhouttwijgen. Beide vogels bouwen en broeden. broedsel; soms vanaf einde-Maart. Broedduur : 28 dagen.
Een
enkel
De eieren, gewoonlijk 3, soms 4, soms slechts 2, ofwel maar één enkel, zoals ik 't laatste in Meer dael vond, 1zijn zeer uiteenlopend van grootte en kleur; gemiddeld 55 x 45 mm. Op vuilwitte, blauw achtig witte of groenwitte grond zijn z•e· gestippeld en gevlekt met rosbruin ·en roodbruin; meestal heb ben ze onderliggende paarse vlekken. De ene maal zijn ze heel dicht gevlekt, veelal met een krans op 't stompe· einde, de andere maal bijna ongevlekt of met slechts enkele. ·paarse wolkjes. iDe eieren van eenz·e . lfde legsel verschillen gewoonlijk onder}ing van elkaar en veelal komt er één bijna ongevlekt in voor. V()edsel : allerlei kleine zoogdieren, waaronder V'ee · l mollen en veldmuizen. In 't broedseizoen nogal eens jonge konijnen; voorts een ·enkele zieke of ge-
92
kwetste vogel, kikvorsen, hagedissen, sprinkhanen,
wormen en allerhande ins·ekt·en, die hij bemach
tigen kan. In de winter jaagt de Buizerd nogal eens
de Slechtvalk, .die hij vanaf de woud·zo - om heeft afgespied, zijn prooi af, en wonder genoeg, laat deze vrij spoedig zijn prooi in de steek. De roep is een katachtig «hiauw» of cchioew».
WESPENBUIZERU (Pernis apivorus apivorus) leder jaar is er één enkel broedpaar in Meer dael; een heel enkele keer zijn ·er twee. Zomervogel, die er ·zowat rond midden-April toekomt. De oude vogels verlaten opnieuw het woud zodra
de jongen zelfstandig zijn : zowat einde-Augustus, de jongen eerst pas ·einde-September, hegin•Ûctoher. De Wespenbuizerden leggen hun horsten aan op een zware takvork of tegen de stam waar die zich in drie vertakt; 't meest in de hoge zware eiken of beuken. Daar waar ze hun voorjarig nest nog onbez·et vinden, nemen ze dit veelal opnieuw in gebruik en brengen er dan enkel een nieuwe bovenlaag (de bladerlaag) op aan; als onderlaag gebruiken ze ook wel eens een oud kraaiennest. Uit jaar nog (in ·
1943), benuttigde ·een wespenbuizerdpaar de over blijfselen van een wespe:nhuizerdhorst van 193Si
als onderlaag. De horst h�eft zowat ene doorsnede van 70 tot 80 cm.; ·er is heel weinig nestholte. De onderlaag van een 10 tot 15 cm. dikte, bestaat uit
93 Het Meerdaelwoud 7
droge takjes waarbij soms vrij dikke, wel eens vin gerdikke; op deze onderlaag volgt er een eveneens · van 10 tot 15 cm.· dikke laag van groenhehladerde twijgjes, die ze van d·e nestboom of van een boom vlakbij afrukken; deze bovenlaag geeft de indruk als zou het nest enkel uit groene bladeren bestaan. Mannetje en wijfje houwen; hij het opbrengen van de blad1erlaag 1s dit vooral de taak van 't mannetje. Gewoonlijk is de horst kant en klaar een ve·ertien dagen vóór de leg van het eerste ei. Nochtans ko men heid'e vogels het dagelijks bezo · eken. Bij de nestbouw zijn de Wespenbuizerden vrij schuw. Bij herhaal1:1 mensenhez-oek, alvorens er eieren 'Zijn, laten ze hun werk licht in de steek. Eens aan 't broeden wordt echter alle schuwheid afgelegd. Meer dan eens zou ik 't broedend wijfje op 't nest met de handen hebben kunnen grijpen. H-erhaalde malen heb ik bemerkt dat, tijdens de broedtijd, de bovenlaag van 't nest, de b1aderlaag
dus, door de broedende vogel met de bek wordt losgehaald � begrijpelijk is, dat, door het ge _ wicht van de broedende vogel en zijn hewegingen die laag van groene bladeren na een zekere tijd moet z1ijn ingezakt en dat dit loshalen van het materiaal no dig is voor de verluch'ting en de verfrissing van de eieren. Op de nestbouw volgt de paartijd die zowat half .
Mei aanvangt. Veel hangt daarbij af van
't
weer.
Rond die tijd vangen de Wespenbuizerden, die hier gepaard. zijn toegekomen, aan met hun prachtige paarvluchten. ;Hier volgen mijn waarnemingen van 15 Mei 1943. 94
«Even vóór de middag... heldere lucht... warme zonneschijn. Beide vogels schroeven 'Zich uit het hos (van nabij of misschien wel op het nest, want dit is reeds in aanbouw) omhoog in hreede kringen, elkaars banen voortdurend· kruisend:
500 meter
hoog, 1000 m·eter en nog immer kringelend stijgen ze, zodat ze voor het blote oog bijna onzichtbaar zijn geworden. 't Mannetje kan echter nog meer, hij gaat hoog hoven 't wijfje. uit en dan laat hij zich plots omlaag vallen, de geopende vleugels stijfrecht boven de rug omhoog houdend, alle veren uitgezet en met 'n schuddende beweging van z'n ganse lijf (net als een poedel die uit het water komt) zakt
50 100 m. lager, voorbij zijn wederhelft. Dan kdn gelt hij opnieuw op en herhaalt dit spel nogmaals en nogmaals; drie kwart uurs duurde het hier; ein ·
delijk moe, stort hij ·zich plots omlaag, met bijna gesloten vleugels, bliksemsnel, zodat het suist en bruist, een weinig schuin tegen de wind in, recht op
'
t
nest af. Op de nestrand aangeland roept hij
�en stil klepperend ccrikkekekekekekkekkek)>
aan
houdend, bij pozen wel twee miriuten aan een stuk, tot ten laatste het wijfje bijkomt en de paring volgt op de nestrand. !Dan vliegen heide in een nabije boom, zitten hier vlak tegen elkaar aan en e'en van
beide, waarschijnlijk het wijfje uit dan een zacht,
fluitend ccpfieieieieiei·eh>). Geruime tijd ·zitten ze hier stil innigjes samen en gaan .dan weer opnieuw
aan 't paarspel; nogmaals een 'twintigtal minuten kring-elen, ieder op z'n eigen en dan terug omlaag en." op prooi uit».
·
Il.et volle legsel vindt men zowat vanaf de eerste
95
Juniweek. De twee eieren, van
51x38 mm.
tot
55 x 42 mm. zijn wel de schoonste roofvogeleieren; schoon :gerond, op witte, rossigwitte of groenachtig witte grond zijn ·ze dik besmeerd, ge.vlekt en ge marmerd met lichtbruin, donker mahonie- en vio· J.ethruin. Gewoonlijk zijn heide eieren een weinig verschillend gekleurd. Beide vogels broeden afwisselend. Broedduur
:
31 dagen. Voedsel : daar er op het ogenblik dat de Wespen· huizerden hier toekomen nog geen sprake is van wespen- of hommelhroed zijn de vogds wel genood ·zaakt zich met wat and'ers te voeden; j·onge konijnen vallen hen dan veel te.n ·offer; buiten deze ook kik vorsen, hosmuizen waar ze die kunnen bemachtigen, hagedissen en allerhande insekten en misschien ·al wel eens een jonge vogel. In de ·eerste weken na hun aankomst zie ik het Meerdaelse wespenhui zer·dpa�r dikwijls in de nabij.e iDijlevallei, laag over de weiden zwevend:. Zonder twijfel zal het hier dan wel gaan om de kikkers. Eens einde-Juni, en wanneer we een warme zomer hebben, zijn ook de wespen, hommels en wilde bijen in volle bloei en dan
is
voor
de
Wespenhuizerden d·e tijd aan gebroken, hun naam eer aan te doen. De tijd van
spelen hebben ze achter de rug en thans dient er gezorgd voor 't hongerige kroost. Vanuit een boom top, op de zoom van ,de lichtingen, of laag sche
rend over de braakliggende stukken ·bespieden ze de gang
van
wesp , bij ·en homm·el. Verdwijnen deze
tussen struiken, heid'e en struweel dan strijken ze hen na; desnoods gaan ze te voet.
96
Wanneer het nest ontdekt is_ komt de We·spen huizerd als een vaardige grondwerker voor de dag : met hek en klauwen wordt de
aarde
weg
gescharreld, in snel tempo gaat
soms
heeft
het,
hij het zo druk dat hij niet ziet of hoort en dat men hem wel eens tot op een 10 totl5 m. kan naderen. De dunne worteltjes van struik en heide worden met de hek weggerukt of af.gesneden. De slaehtoffers, hetzij wespen of bijen, kom·en nu uit het nest te voorschijn, ·zoemen de rover WQ1edend om de kop ·en trachten hem hun giftige angels in 't lijf te priemen; dit lukt echter niet, want de Wespenbuizerd is ·degelijk beschermd.
Door
het
dicht ·gevederte gaan de angels niet en daar waar er trefbare plaatsen 'Zijn, zoals de kop en de nek. daar z•et de Wespenhuizerd de lange veertjes over eind om deze delen aldus onbereikbaar voor het wapen van de aanvallers te maken. Het gezicht van de vogel is met korte, harde, net schubben gelij kende veertjes hedekt; hier ook gaan de angels niet doorheen. Nu en dan geeft de rover er a1 ·eens een paar een knip met de hek zodat ze onschadlelijk neervallen en misschien verslindt hij er ook wel enige; gewoonlijk vindt men ·bij 'n geplunderd ratennest verscheidene gedode angddragers liggen. Het ganse nest wordt opengelegd, ·de kostbare raten, gevuld, hetzij met honig, hetzij met larven, uitge trokken en tussen de beide klauwen naar de jongen op de horst gedragen. Daar waar het om grondwespen gaat worden er soms vrij brede ·en diepe gaten gegraven, die soms wel 30 cm. breed en even diep zijn. Met hommel-
97
nesten gaat he't gemakkelijker, die ligg·en gewoon lijk slechts ieven onder 't gras. 'Üonig en larven zijn 't voornaamste voedsel van de jongen. Ik geloof, dat de oude Wespenbuizerden, de honig uit hun keel in die van de nog kleine jongen laten overlopen.
1
De roepen, buiten de reeds genoemde, zijn : de waarschuwroep, het scherpe, vérklinkende gefluit «wie uuw» («wie» zeer krachtig e n «nuw» gerok ken) ; dit is de roep van het mannetje. Het verontruste wijfje schreeuwt een hees «wèè uw» ( «wèè» gerokken en <<UW» kort)..
REIGER
( Àrdea cinerea cinerea}
Op 't huidige ogenblik is de Reiger geen broed vogel meer in Meerdael. Toch is het best m<>gelijk dat we er nog wel eens 'n broedpaartje krijgen en wanneer dit dan met rust wordt gelaten kan er <laar wel een reigerkolonie tot stand kom·en. Immers het ganse jaar door houden er ,zich reigers op in de nabije Dijlevallei. Vóór ·enige jaren had er een paartje zijn nest gebouwd in 'n zware eik; onge lukkiglijk werden de eieren door de Kraaien ge· roofd.' Het nest wordt aangelegd in hoge bomen en is vrij groot; het heeft ·een doorsnede van zowat 70 tot 80 cm.; daar waar de oude nesten opnieuw be nuttigd worden, hetgeen in de reigerkolonies het geval is, bereiken ze soms ontzettende afmetingen
98
door het m·ateriaal dat er ied'er jaar wordt bijge dragen. Ik zag nesten die wel 70 cm. hoog waren. Als nestmateriaal worden gebruikt : takjes en riet, soms nog wat strorommd. In de reigerkolonies vindt men gewoonlijk in eenzelfde boom zoveel nesten als er geschikte plaat sen zijn; soms wel een vijftiental samen. Beide vogels bouwen en broeden.
Er kunnen soms reeds eieren gevon.den worden vanaf einde-Februari (afhankelijk van 't �eer).
Eén broedsel. De 3 tot 5 eiren, gemiddeld 62
x
43 mm., zijn
effen blauwgroen. Voedsel : in hoofdzaak vis, doch ook kikkers, wormen en waterinsekten. De roep is een rauw «graëtsch» of ccschreik».
BLOKEEND platyrhyncha platyrhyncha)
( Anas
Van de talrijke Blokeenden die 't ganse jaar door de moerassen van de Dijlevallei hevolken komen er vele naar M1eerdael om er te broeden. Soms trekken ze hiervoor diep het w-0ud in, tot wel 2 Km. ver. Enige uren na 't kippen ·begeven de jongen zich� ond·er geleide van de moeder naar 't dichtst bijzijn de water. Op deze r.eis, waar alles natuurlijk te voet m<>et worden. ·afgelegd, wordt ieder plasje re ·genwater, dat -gekruisd wordt, henu,ttigd tot het zoeken van 't eerste voedsel: muggen- en andere insektenlarven.
99
Het nest ligt er verscholen tussen de heidestruik
jes, ond,er de droge zegge of de droge varens; in het jong·e dennenplantsoen of in ander struweel staat het gewoonlijk goed verstoken, en dan veelal
-op een helling. Als nestmateriaal rukt het wijfje
wat van de vlak bij haar staande grasrommel af
trekt dit tegen haar aan; gedurend·e het leggen en het broeden voegt ze er dons en kleine .veertjes
en
aan toe die op dit ogenblik ruien e n zo wordt het
nest ten slotte 'n diep warm d-0nskuiltje. Wanneer het wijfje de eieren v-0or ·een tijd verlaat, dan wordt
die h-0ge nestrand over de eieren ·getrokken. 1Het wijfje bouwt en broedt allee�. Eén enkel broedSel. Broedduur : 25 tot 28 da ' gen. Ue 8 tot 12 eieren, gemiddeld 55 x 41 mm., zijn
effen rossig groen. Voltallige legsels vond ik vanaf begin-Maart. Het voeds·e l bestaat voor een groot deel uit wat�r planten, waterinsekten met larven; voorts uit wo:t m·en, slakken, alsook graan en zad·en van allerlei water- en grasplanten. . De roep van 't mannetje is een «kweik kweilo); die van 't wijfje : «kwaak kwaak».
WINTERTALING (Anas crecca creccrz) Juist zoals Blokeenden komen er ook Winterta
lingen van de Dijlevallei in 't broedseiz-0en naar Meerdael om ·er te nestelen; ze trekken echter niet zo diep in 't woud als de Blok.eenden. Ook hun
100
nesten liggen vrij goed verstoken tussen en onder heidestruiken, zeggen of jonge naaldhoutplantsoe nen. Ze worden ook op dezelf de · wijze en met het zelfde materiaal gebouwd. H · ier ook bouwt e·n broedt het wijfje alleen. Broedduur: 21 dagen. Eén enkel broedsel. Het voltallig legsel kan gevonden worden vanaf half-April. Ue 8 tot.12 eieren, gemidd:eld 44 geel roomkleurig.
x
34 mm., zijn
Voedsel : hoofdzakelijk waterplanten, waterin sekten en larven doch ook kleine slakjes ·en worm·en. Het geroep van 't mannetje· luidt ongeveer ·als «wrik wrik» dat van het wijfje «kwèk k:wèk)).
BOSDUIF (Columba palumbu5 palumbus) Als broed- ·en standvogel talrijk in Meerdael. Alleen bij strenge winters met veel sneeuwval zwerven ze hij dag rond op .de ·omringende akkers, doch ze keren iedere avond terug om er in het dichte naaldhout te overnachten. 1Het nest kan zowat overal gebouwd worden, in bomen of in struikgewas, in loof- en naaldhout; de ene maal hoog in. de · uiterste toppen van <le hoogste bomen en dan tot wel 20-25 meter; de andere maal
in 't struikgewas op slechts 1 m. boven de grond.
Graag nestelen ze in middelhoge dichte. sparren; 'k vind het nest ook nogal eens in de ranken.de kHmo-p aan boomstammen.
101
Het is gewoonlijk vrij ijl gebouwd, heeft heel weinig holte met een doormeter van ongeveer 25 tot 30 cm. U·e onderlaag bestaat uit droge takjes, de bovenlaag eveneens, doch uit fijnere en soms uit wat boomworteltjes. Beide ·bouwen of beter ge·zegd beide halen bouw stoffen aan, .doch het wijfje alleen verwerkt ze. Beide broeden. Broedduur 18 d·agen. Vanaf half· April word·en de eieren gevonden; soms nog wel vroeger (dit hangt af van de weersgesteldheid) : . Gewoonlijk twee broedsels, soms wel drie. Verse eieren kan men nog vinden rond half-September. U·e 2 eieren, .gemiddeld 43
x
29 mm., zijn effen
wit. Voedsel: .allerlei grane·n en zaden, ·eikels, beuke noten, allerlei jong groen en 't groen van allerhande veldvruchten, dit vooral 's winters. De roep klinkt cddio·e"khoe·khoe·koekoe».
HOLDUIF mruu om.as)
(Columba
Enige paren broeden in Meerdael; ik vermoed echter dat ze 's winters het woud verlaten. Het nest wordt aangelegd in ruime boomholten; hierdoor hebben ze �eel te lijden van de Kauwen die vooreerst hun eieren roven ·e,n dan zelf de holte in heslag nemen. Als nestmateriaal slepen ze soms 'n paar grove worteltjes in; een andere maal leggen z·e· hun eieren zo maar bloot in de holte. Een paar malen vond ik
102
het nest in de dichte klimop aan een zware boom stam; hier bestond het nest uit enige droge takjes en een paar worteltjes. Heide broe-den. Broedduur 18 dagen. In ·Meer· da-el maken ze twee broedsels;
't
eerste vanaf hegin·
April. Ue twee eieren zijn effen wit; gemiddeld 37 ,5 28 mm.
x
Voedsel: allerlei zaden en granen, alsook jong groen. De roep luidt : hoehoêk, hoehoêk, hoehoêk, hoe· hoêk; hoehoêk, hoehoêk hoehoêk» (telkens van 7 ·
tot 8 maal herhaald).
TORTELDUIF (Streptopelia turtur turtur) Als broedvogel in ·Meerdael vrij algemeen; is gedurende de laatste jaren sterk in aantal toege nom�n . Zomervogel, die er de laatste April- o� d.e eerste Meidagen toekomt. 't N,est kan overal gevonden worden, zowel in naald- als in loofhout, in de hoge homen als in het struikgewas; 't meest toch in hoog struikgewas; een paar malen vond ik het in een braamstruik o p niet meer dan 70 cm. boven d e grond. Gebouwd uit enige fijne twijgjes is
'
;zo ijl dat men, onder het nest staande, de eieren er doorheen ziet liggen. Beide halen bouwstoffen bij; het wijfje alleen verwerkt ze. Beide broeden ook. t
Broedduur 18 dagen. Eén, soms twee broedsels; 't
eerste vanaf de laatste ·Meiweek.
103
De eieren zijn effen wit, soms licht grauwwit ; gemiddeld 32
x
23,5
mm.
Voedsel : allerlei zaden, veel rijpend gras·zaad en 1ong groen. .
Roep : C<toer tetoer)).
BOSSNEP (Scolopax rwticola rusticola) Jaarlijks vind ik van drie tot vier nesten in Meer dael; of het nu dez·e broedvogels zijn die daar som mige jaren overwinteren werd nog niet opgelost; in ieder geval trof ik tijdens zachte winters, nog Bos sneppen aan in Decembe·r en in Januari. In Meerdael ontmoet ik ·ze zowat overal, 't meest toch onder de vochtige stukken schaarhout, doch ook in de dichte jonge dennenaanplantingen. Om
te
nestelen
worden
laaggelegen
stukken
schaarhout uitverkoren; gewoonlijk aan de v-01et van een struik of onder de s·ameng·eknikte droge varens wordt een klein putje uitg·ehaald tussen de droge bladeren, mos of gras. Dit met nog een wei nig vlakbij liggend materiaal wordt gebruikt voor de bekleding van het ondiep, eenvoudig kuiltje. De 4 ·eieren, gemidde1d 46
x
31 mm.,
zijn
op
roomkleurig of vuil witgrijze grond gestippeld en ge vlekt met rossig- en bruingrauw en met onderlig gende paarse vlekjes, gewoonlijk het dichtst op het stompe einde waar er ve·elal een krans gevormd wordt. Gewoonlijk zijn ·d·e eieren peervormig. 't Voltallig legsel vindt men van zowat rond half-
104
April; ik vermoed dat er soms twee broedsels wor den gemaakt want pas gekipte ledige· doppen vond ik nog op einde-Juni. 't Wijfje :broedt alle.en. Voedsel : hoofdzakelijk wormen die ze met hun lange gevoelige ·bek uit de grond halen of opzoeken tussen de rottende bladeren. De roepen zijn : opvliegend <<dak, dak» of ((tsie iep», ook nog «'ketsch». Reeds vroeg ·op t jaar hegint het mannetje m-e.t zijn paarspel, soms wel van rond half-,Maart (àf hankelijk van de weersgesteldheid). Als het schemerdonkert, cirkelt het mannetje bo ven de toekomstige broedplaats op een 5, 6 tot 10 meter hoogre, terwijl het voortdurend een eigen aardig ronkend «kroe kroe kroek» v-0 ortbrengt. Dit ·spel kan soms wel een gans uur, met !kleine tussenpoz·en worden aangehouden; tijdens die tus senpozen daalt het mannetje vermoedelijk even af tot bij zijn wed·erhelft.
FAZANT (Phasianus colchicus) In Meerdael als broed- en standvogel vrij alge· meen. 'tNest ligt op de grond, veelal onder struik gewas of tussen heide ·en zeggen in 't j<0nge naald hout. 't Wijfje scharrelt van vlak bij wat dr-0ge gras. rommel en wat dod·e bladeren samen en 't is al. Er is slechts één broeds·el. Broedduur : 23 dagen. Van ·
105
af begin-April vindt men gew-0onlijk de eieren. De 8 tot 15 eieren, gemiddeld 46 x 34 mm., zijn effen grijsgroen, olijfgroen, -0lijfbruin of blauwgrijs. Veel komt het v·oor dat twee hennen in eenz·elfdie nest leggen. Zo vond ik er eens een met 26 eieren; dit komt doordat één haan
verscheidene
hennen
hooft en hij het is die de hennen naar een broed plaats lokt. Voe·dsel : allerlei insekten en larven, wormen en slakjes, ·zad·e n en bessen, eikels en beukeno·otjes, jonge scheuten en zacht groen. De roe.p is een 1hees «keûr krok» -0f «krok krok». Verschrikt opvliegend laat hij horen : «korro korro korro korro korro». Een fazantenhaan bij het paarspel: Ondier 't h-0ge struikgewas komt een fazantenhaan rustig aangestapt; met eens maakt hij halt, steekt de kop recht op ·en luistert; de zijveertjes van de kop worden als twee horentjes recht opgezet en «krok krok» klinkt het sch-0r uit z'n keel en weer luistert hij; dan plots twee forse •zweepslagen met d·e geopende vleugels : «vroem, vroem» galmt het ruisend en telkens springt 1hij door de kracht van de slag ·e·en centimeter ·of .tien omhoog: opnieuw luisteren en dan weer een paar ronkende · vleugelsla· gen; dit spd duurt zo wel een kwart uur lang en on· dertussen zijn enige he.nnen bijgekomen
die
zich
vlak bij neerleggen of wat rondscharrelen in de dode bladeren. Weldra nadert er een tweede haan en deze gaat ook aan 't kraaien en vleugelslagen. De eerste haan wil hem verdrijven doch dit lukt niet; driftig schieten z·e elkaar in de vederen en
106
slaan elkaar met poten en hek zodat de pluimen rondstuiven; een ogenblikje staan �ze hijgend voor elkaar 1en dan begint het gevecht opnieuw. De eerste haan grijpt ten slotte d·e andere in de nek; dez·e rukt zich los en neemt ijlings de vlucht. Oe eerste haan heeft het gewonnen en zal voor vandaag de zes of ·zeven hennen voor hem behouden; morgen kan hij misschien door een andere overwonnen worden en bijgevolg aan deze de hennen moeten afstaan.
WATERHOEN (Gallinula chloropus lucida) Tijdens natte voorjaren wanneer er tamelijk veel water is nagebleven in twee van d e laagste plekken in Meerdael, heeft men soms op ieder van d.eze soort mQ'erassen, 'n waterhoen.tjeshroedpaar. Het nest wordt er dan gebouwd 't zij in een biezen po], 't zj op de in 't water hangende takken van een wilgenstruik. Het bestaat uit allerlei groene gra�� rommel; 't is vrij groot en heeft een diepe nest· kom; de breedte bedraagt ·een 20 cm. ongeveer, d e diepte 14 cm. Beide vogels houwen: 'k vermoed dat het wijfje alléén broedt. Broedduur
:
21-22 dagen. Er worden
gewoonlijk 2 broedsels gemaakt; half-April.
't
eerste vanaf
Er zijn 6 tot 10, soms m·eer eieren, doch dan zullen deze wel van twee wijfj•es zijn zoals ik dh reeds meermaals heb voorgehad. Zelfs bij vrij sterk
107
bebroede -eieren vond ik er nog
pas
gelegde
en
die gans anders gekleurd waren. Zij meten gemid deld 44 x 30,5 mm. en zijn op rossiggele of groen grijze grond gestippeld en gevlekt m·e t roodbruin en
zwartbruin,
vieelal met enkele ·onderliggende
paar.se vlekjes. Voedsel : allerlei insekten en larven, wormen en slakjes, waterplanten en jong groen, alsook bessen en onkruidzaden. 's Winters zijn doe Waterhoentjes uit Meerdael vierdwenen; dan zitten ze op de stromende waters van de Dijlevallei, veelal op de Dijle zelf. De roepen 'Zijn : «keûrkrelo>, «djok)>, «krik krik»; alsook 1een knetterend «kerkerkerken> of «krekskreks» en «kjok kjok.»
108
Boven : Bij 't naderen van de boot scharrelde het broedend Do daarâ&#x20AC;˘ste haastig met . bek en poten een hoopje van het rottende nestmateriaal over zijn eieren en dook dan rnel van het nest af, onder water; het ei 't dichtst bij .zijn borst bleef gedeelte] ijk ongedekt.
Onder : Dit nest, waarvan ik de dekkende laag heb weggenomen, met de vijf eieren waarop de vogel een paar dagen zit.
Boven
:
Het: moddernest "an Kuiffuut in 't li�.
Onrl1�r
:
Het nest van een Kuiffuut met de 5 �terk bebroede eieren.
ENIGE TAFERELEN UIT HET INTIEME LEVEN DER MEERDAELSE BROEDVOGELS. IN HET BROEDGEBIED VAN . DE
VUURGOUDHAANTJES.
Een groot sparrenstuk temidden van 't woud; aan de rand ervan een lange laan; aan weerszijden nog bezoomd met een dubbele rij welig groeiende sparren van 10 tot 15 m. hoog waarvan de. ·lange, dichte, bijna f.ot op de grond hangende takken van de ene boom in de andere reiken en de gans.e weg overspannen. In deze sparrenrij bevinden zich twee vuurgoud haantjesnesten op ongeveer 150 m. van elkaar, zodat i1eder paartje, naar elkaar toe, over een 75 m. lengte van de laan besc · hikt, zonder te rekenen wat ze nog kunnen voorbehouden uit elkaar gaande, alsook nog van het grote sparrenstuk zelve, .en toch is er een grens. en nog wel een heel scherpe: gevormd door twee bomen, vlak hij elkaar, ongeveer half weg tussen de twee nesten. 'k Vertoef daar 1een half utUtje. De twee mannetjes zitten ieder in hun grens" boom vlijtig te zingen. Meteens
vliegt
de
eerste
in de grenshoom van de tweede; deze schiet toe en, onder driftig gepiep van heide, schi·eten ze elkaar achterna; nu eens is de ene aanvaller, dan weer de andere; van de 1ene grenshoom gaat het in de an dere; met open- en toeklappende staart, hangende vleugels en opengelegde rode kruin, die bij pozèn bliksemt en schittert, zitten ·zij vlak op elkaars hie len; soms staan ze vlak vóór elkaar zodat het lijkt of
109 Het Meerdaelwoud 3
ze elkaar uitdagen. Wel een tiental minuten duurt dit jagen, piepen en dreig.en. Meteen gaan ze elkaar in de veren en met ine-engestrengelde poten vallen ze, als een v-erenhal, vechtend op de grond; ook de naaldfijne bek komt van pas, bloed vloeit er echter niet. Een minuut veoh�en üp de grond en dan laten z1e af; ieder haantje vliegt opnieuw in zijn grenshoom en ied.er zingt er een paar korte nijdige liedjes, 'n ogenblikje slechts en dan vliegen ze weg ieder tot ·vlak hij iz 'n nest waar het gezang verder gaat. Het ene nest bevatte '6 verse eieren en hing in een van de hoogste sparren der laan, een negen 1neter hoven de grond; het andere hing vlak hoven de weg en ·op nog geen 3 m. hoog; het was gans voltooid d.och het bevatte nog geen eieren.
NACHTZWALUWEN 22 Mei 1938. Een zachte, zwoele, e 1 chte meiavond
in Meerdael. Aan de ·zoom van een heide in de onderste takken van :ee · n ijle, oude spar· zit een nachtzwaluwmannetje uit ·al1e macht te ratelen; ver klinkt het over de stille hei : ccerrrr orrrrrrrr errrrrr», soms wel twee minuten aan een stuk ; een zonderlinge lief dezang.
. Opeens roept hij een snijdend cckoewik, koewik»,
springt van zijn zitplaats op en vliegt schuin -0mlaag z'n wijfje achterna, dat op zijn gezang was genaderd laag over de heidestruiken; hij achtervolgt haar on der 'n ccra ra ra ra» geroep. Beid1e gaan zich ·zetten,
110
vlak bij op de bosweg en hier begint het mannetje te paraderen: hij strekt de kop plat langs de grond en zet al zijn nek- en schoudervederen uit, de staart schuin omhoog, wordt snel open en dicht geklapt met •een ruisend geluid-; de witte vlekken erin flit sen en schitteren.
Enkele ogenblikken slechts en dan vindt paring plaats; daarna vliegen ·beide weer op; 't wijfj-e verdwijnt ergens tuss·en de heidestruiken; het man netje gaat er hoven rondcirkelen in schokkende vlucht met af en toe die zonderlinge vleugelslag, afgemeten en luidklinkend : «klap, klap, klap, klap, klap». Ik bemerk dat dit geluid gemaakt wordt met geopende vleugels, 'n soort zweepslag dus. Vroeger meende ik niettemin goed te hebben ge
zien dat de vogel hij die klap de vleugels boven de rug samensloeg. Na twee minuten rondcirkelen vliegt het man
netje opnieuw naar zijn sparretak en gaat er weer aan 't ratelen« errr, orrrrrr, errrr orrrrr, errrr ... » Op 27 Mei vind ik dit paartje genesteld op een klein open plekje tussen jonge dennetj·es, met één ei. "s Anderendaags wordt het tweede ei gelegd en beginnen ·mijn vogels te broeden, heide om beurt. De niet broedende vogel zit nooit ver af, gewoon lijk ·op een kale plek onder de ratelhoom van het mannetje. Op 14 Juni, 's namiddags hen ik ter plaatse; 't is heldere zonneschijn; 16.30 u. Even later betrekt de lucht én daar zie ik mijn mannetje Nachtzwaluw uit zijn schuilhoek op de heide ·te voorschijn komen. ln schokjes hoven de lage struikjes vliegend, vangt
111
hij er een soort vHegen waarvan het daar wemelt, Slechts enige minuten blijft het betrokken; de zon komt opnieuw te voorschijn en mijn Nachtzwaluw geeft zijn jacht op. Hij gaat zich neerleggen -0p een kaal, belommerd plekj1e. 't Stap er heen en bemerk hem pas als hij op slechts een meter voor mijn voeten opvliegt. ·Hij gaat een 50 m. verd1er en -legt. zich opnieuw neer op ene kale plek met hier en daar wat brokjes oude heid1etakjes; 'ik ·bemerk hem op 'n vijf meter, maar houd hem in 't begin voor een dennestomp: wonderlijke aanpassing. Met ha:1fge op1end oog houdt hij m·e goed in 't zicht; nog ·een paar stappen en ·hij vliegt op, :zacht, bnnensmonds roepend : «kew-tjok, tjok, tjok». Op 18 Juni 's avonds kom;en de jongen uit de
eieren.
Op 28 Juni brengt onze Koningin-1Moeder, hare
Koninklijke Hoogheid Elisabeth, die een grote vo gelliefhebster
en. voortreffelijke kenster is, onder
mijn geleide, een bez()lek .aan dit Nachtzwaluwen hóme. ·Hare Maj.esteit nadieTt de plek, waar moeder Nachtzwaluw nog haar twee jongen onder de vleu· gels heeft, tot op 1 m. afstand:, stelt het fototoestel op en komt nog dichter ·hij, tot op slechts 70 cm.
De Nachtzwaluw wordt ten laatste wel wat angstig, doch vliegt niet op, .alhoewel het nemen van ver scheidene foto's toch wel drie kwart uur in beslag neemt. De ogen ver opengesperd, kijkt ze recht in 't ohj·ektief. 1Hare Majesteit schuift het fototoestel nog wat vooruit, knipt af en ... moeder Nachtzwa luw vliegt op; we verlaten de plaats.
112
Anderendaags kom ik weer; de oude hebben · ngen een drietal meter verder gelokt en hier hun jo koestert het wijfje opnieuw haar kinderen. Zonder 's
erg was ik er haast bovenop gelopen. 't Wijfie vliegt met kleine schokjes op-en laat zich een paar stappen verder, met fladderende vleugels, op de blote bos weg neervallen; het gekende kunstje. Ik loop er heen; er vlak bij, vliegt ze weer wat verder, met schijnbaar grote moeite; ze wil me .doen gel-0ven dat izij niet meer uit de voeten !kan; weer volg ik haar en weer gaat ze, -sukkelend een eindje verder; om haar plezier te doen volg ik haar maar; weer weg en weer volgen; telkens maakt ·ze de afstand tussen ons beide wat groter en zo krijgt z·e me op een 100 m. van de jongen weg; dan maakt ze plots rechtsomkeer om haar kroost te vervoegen. Op 3 Juli vind ik de twee jongen weer terug, met het mannetje · erbij enkele meter verder; hij vliegt op en gaat ·een tiental stappen verder luid zitten roe pen : «tuk tuk tuk». Op 10 Juli vind 1ik. de beide jonge Nachtzwalu wen we:er; ze zitten een 30 m. uit elkaar en op een
20 meter van de plaats waar ze gehoren werden. Ze worden nog altijd door de ouders gevoed, hoewel
ze
al even goed kunnen vliegen als deze laatste. Nadien heb ik er niets meer van gezien of ge hoord.
113
DE
KOEKOEK
Hoe beschouwen wij de Koekoek.? Als een zQmer vogel waarvan de aankomst, ongeveer half-April, door ieder natuurliefhebber vreugdig begroet wordt, als een vogel die zijn eieren in 't nest van andere vogels deponeert en ze hier laat uitbroeden en de zorgen voor z'n jongen aan andere overlaat. Dus een vogel die zelf geen zorgen kent. Heel eenvoudig en gemakkelijk voor de K·oekoek zelf, zo 'n uit zonderlijk gedrag. ·Hoe moeten we dit gedrag, die uitz-0nd·ering onder de andere vogels, verstaan? De Vogel is een Deel uit het geheel van de Natuur; uit de Natuur waar alles zijn d·oel en ook zijn nut heeft. Geen enkele soort van de schepselen, door de natuur in 't l·even geroepen, mag er in ontbreken of ·er ontstaat ontreddering. Waar er overtal van een soort
'ZOU
!kunnen komen,
daar zendt de Nah1ur
een andere soort, ·ene die leeft van 't overtal en aldus het evenwicht herstelt; de kortzichtige mens behoeft daar niet in te grijpen, wel moet hij dit doen wanneer hij er een soort, die er toch nuttig was, heeft uitgeroeid. Een klein voorbeeld
hier
voor
Meerdael : hier zijn Havik en Buiz·eTd totaal uit geroeid; hun gewone prooien, de konijnen en eek, hoorntjes, vermenigvuldigen er zich dus onge stoord; de eerste richten 't ganse jaar door ontzet tende �chade aan op de omliggende akkers; de twee de, de eekhoorntjes, vernietigen er tal van vogel nesten, niet meegerekend de schade die :ze bedrijven doQr het afvreten van de sparreknoppen en 't uit vreten van de zaden.
114
Onze roofvogels zijn er zo hoog nodig als de · in sekteneters en de Koekoek; deze ook heeft zijn doel en zijn nut in 't grote huishouden van de Natuur. · n Koekoeken meer zijn dan Moesten er metee : ns gee zou ·er zonder twijfel weldra een grote ontreddering in de natuur ontstaan. Op korte tijd ·zouden we misschien sommige hoomsoorten gans kaal zien staan en zelfs zien verkwijnen, de bladeren en twij gen afgevreten door ·een macht van allerhande rup sen, bijzonder harige rupsen, die 't hoofdv->0edsel van d·e Koekoeken vormen. De harige rupsen van sommige vlindersoorten o.a. van Lymantria mona cha, Dendr-olimus pini en Thaumetopaea proces sionea, uiterst schadelijke insekten voor de hout teelt alsook voor onze fruitbomen, word·en geloof ik, alleen gevangen door de Koekoek. Hier ligt nu� zonder twijfel ook de reden waarom de: Koekoek zelf niet broedt of beter, niet broeden mag : moest hij zelf broeden en zijn jongen voederen met zo 'n aas, met harige ntpsen dus, dan gingen die jongen, zonder twijfel, van de eerste dag reeds dood. De Koekoek, door de natuur aangewezen, om een rup senplaag te voorkomen, mag dus ·zelf niet broeden� en omdat hij e · r nodig ris, dus in stand moet blijven, blijft er niets anders over dan zijn eieren toe te vertrouwen aan zulke die hun. jongen voederen met wekere insekten. Hier hebben we dus, noodgedwon gen, het parasitisme van de Koekoek,
en hier
mee, met .dit parasitisme, zal dan ook wel in ver band staan de geringe grootte van het ko�koeksei. Moest het ei in verhouding zijn tot de grootte van de vogel zelf dan zou dit ongeveer dezelfd,e af·
115
metingen moeten hebben als het ·ei van de Gaaj of van de Ekster, ongeveer 35 ei meet slechts 22
x
25 mm. 1Het koekoeks
16 mm. 1Het te groot verschil met de eieren van de vogels in wier nest het gedra x
gen wordt, zou voor die kleine vogels, de toekom stige pleegouders van de jonge Koekoek, zelfs vrij lastig zijn om uit te broeden, geloof ik. Er is. ·nog een tweede reden voQr die geringe · grootte : het koe koekswijfje legt haar ei, hetzij op de grond, hetzij in een op de grond staand ledig (ook oud en ver laten) nest waar het voorlopig blijft tot het een geschikt nest gevonden heeft, om het in te dragen. Als bewijs hiervoor
'k heb reeds meermalen een vers koekoeksei in een ledig nest gevonden waar uit het d.e dag nadien verdwenen was; nog dit jaar :
vond ik er een (een vers koekoeksei) in 't nest van een Roodborst waaruit de jongen drie dagen te vo ren waren uitgevlogen; de dag nadien was· dit koe koeksei er uit verdwenen. Een van mijn vrienden vond op 8 Mei een gans. voltooid nest van een Moerasrietzanger; echter nog zonaer eieren. Op 13 ·Mei lag er in dit nest 1 e� en hierbij een koekoeksei. Op 17 Mei: de 5 eieren
van
de Moerasrietzanger met nog altijd het koeküeksei. Op 19 Mei was· het koekoeksei uit het nest verdwe· nen; het was er ond·er of rondom niet te vinden; de
5 eieren van de ·Moerasrietzanger waren ongedeerd. De vraag werd gesteld : «Wie heeft d:it koekoeksei weggenomen?» Mijn bevinding wordt hier nogmaah gesterkt: het ko·e:koekswijfje legt haar ei op .de grond en draagt het dan in een voorlopig (ledig) nest waar het blijft tot ze een nest met eieren vindt om het
116
in te d ragen. ·Hier in ·dit geval zal, ·zonder twijfel, het koekoekswijfje ook haar ei in het toen nog le <liige rietzangersnest voorlopig hebben ingedragen. Nadien, tussen 17 ·en 19 Mei, heeft z·e dit ei hier uitgehaald en het naar een bestemd nest gebracht, hetgeen ze ondertuss·en gevonden had. Had ·ze nu haar ei in 't nest van de Rietzanger gelaten, dan wa re het daar zonder twijfel nok wel uitgebroed ge worde . n; vast en zeker heeft het koekoekswijfje, toen ·ze haar ei uit dit nest wegnam, de rietzangerseieren genoegzaam gezien, maar, •zoals ik op een ande,re plaats reeds zegde, de vogel is ·een wezen dat slechts gehoorzaamt aan de wetten van de Natuur, een we zen dat niet denkt of nie:t redeneert. Wanneer een geschikt nest werd gevonden, neemt het koekoekswijfje haar ·ei in de he:k, en draagt het zo naar zijn bestemming, 'k ·zeg cchet koekoekswijfje neemt haar ei in de hek)), ze zou dit dan doen even als de Kraaien die de geroofde eieren wegdragen onder de tong in de rekbare huid aan de achterkant van de onderhek hetgeen een soort zak i.s. Misschien ware het nog hete:r te zeggen ccze slikt dit ei in en dit steekt dan veilig in haar slokdarm die daartoe is ingericht». Op dit punt ben ik het eens met d·e Heer De Bont van Turnhout, die een goed en ge wetensvol waarnemer is en een knap taxidermist en die me onlangs op mijn vraag, nog meedeelde c<dat er in de keel van de koek<0e:k een spier is die
hij
andere vogels niet ·bestaat. Deze spier houdt langs de kropkant (de voorkant dus) de luchtpijp vast-. gesnoerd aan de huid, waardoor een verwijding tus S't�n luchtpijp en wervelkolom ontstaat, dus meer
117
·
plaats verleent aan de slokdarm die hier tussenin ligt, het is te zeggen tussen wervelkolom en luchtpl]p». ..
Dus in die verwijding kan de slokdarm 'Zich uit zetten en het kleine koekoeksei hevatten zonder ge" vaar dit te breken en ook zonder gevaar dat, door het uitzetten de luchtpijp zou to·egedrukt worden. Moest in dit geval, het ei .de grootte hebben van een Gaaienei, dan ging dit niet; dus de natuur heeft hier in voorzien : het ene is 't gevolg va� 't andere. Nu, om het even, of het ei in de slokdarm gaat, zoals ik het hier laat veronderstellen of slechts in de rekbare huid onder de tong blijft zitten, dit blijft hetzelfde, in ieder geval het ei wordt met de hek in het hestemde nest gebracht, daar ·hen ik volko1nen zeker van, aangezien ik het heb zien gebeuren. Nog een bewijs dat het koekoekswijfje haar ei met de bek inbrengt werd me deze zomer op 6 Juni, geleverd. In een grondafgraving in het bos vond ik onder de -overhangend·e, steile wand in een holte het nest van een Winterkoning met 6 eieren en hier· hij een koekoeksei; alle eieren waren licht bebroed. Hier in dit winterkoningsnest kon het koekoekswijf je niet anders dan haar ei met de : hek inbrengen. Ten eerste: de opening van 't winterkoningsnest is toch te klein om het koeko·ekswijfje toe te laten er haar ei direkt te kunnen in leg.gen en dan, ten twee de, het winterkoningsnest lag in een holte, d-e ope ning e.rvan vlak van boven tegen de overhang�nde grond; hoogstens heeft het ko·ekoekswijfje zich, om haar ei in te brengen, even aan de voorkant van 't nest kunnen vastklampen, en dat het eier.getal van
118
de Winterkoning voltallig was is nogmaals een hewijs dat het koekoekswijfje er niet met de kop is inge weest om er één of meer ·eieren uit te nemen , het geen bij open nesten altijd het geval is. Uit persoonlijke ondervinding ben
ik
zeker dat
het koekoeksmannetje zijn voorbehouden
gebied
heeft en dit verdedigt tegen de andere mannetj.es die er ·zouden willen mdringen. Hij kent er de ne·s ten van de kleine vogels en lokt daar de wijfjes naartoe voor 't inbrengen van hun ei. En 't .is hem niet te doen om een enkel wijfje, want meer dan eens heb ik twee koekoekseieren in eenzelfde nest gevonden, twee eiere:n van een verschillend type en kleur, dus van twee verschillende wijfjes. Zeker hen ik dat de eieren van eenzelfde legsel van hetzelfde koekoekswijfje altijd van hetzelfde type en dezelfde kleur zijn. Evenals een koekoeksmannetje verscheidene wijf jes binnen de grenzen van zijn ·gebied lokt, zo be geeft eenzelfde koekoekswijfje ·zich om, te paren naar verscheidene mannetjes. Volgens vrij goed gegronde bevindingen veron derstel ik dat het koekoekswijfje twee legsels maakt; het eerste rond half-·Mei en bestaande, naar ik ver· moed, uit 5-6 eieren; het tweede ongeveer een drie weken na 't ·eerste en misschien maar uit 4-5 eieren. Hoeveel tussenruimte er nu ligt tussen het leggen van 't ·ene ei en het andere durf ik niet met juistheid ze:ggen; toch vond ik -reeds verse eieren van een zelfd.e wijfje, met slechts drie -dagen tussenruimte ( 1). ·
Ik ben er zeker van dat hij het indragen van
119
·
een ei het mannetje een aandeel heeft. 't Is hij immers die de nesten van de kleine vogels in zijn gebied weet liggen. Een klein bewijs: op zekere dag vond ik in een grachtkant een nest van een Rood borst met 5 eieren. Op een 30 ·m. van dit nest had ik me, om te schaften, wat neergelegd toen er plots een koekoeksman roepend kwam aangevlogen, op de hielen gevolgd van een wijfj-e. Bij het nest van de Roodborst stak het mannetje omlaag maar ging direkt terug weg; 't wijfJe:, hij 't nest neergevallen, zag ik bewegingen maken als om e,en ei uit te bra· ken, een paar ogenblikken slechts -en ze was weg; 'k liep er he.en en vond in 't nest een koekoeksei met n�g slechts 3 roodborsteneieren. Wie ·had nu die 2 andere roodborsteneieren weggenomen? Geen enkel was
,e:r
te vinden; had het wijfje ze beide in
haar keelzak meegenomen of had. het mannetje er ook een genomen? Hier ligt een nog op te: lossen raadsel. Bij een volledig legsel worden er door de Koekoeken gewoonlijk 2 eieren weggenomen, soms slechts één. Ik geloof dat ze er ieder één nemen, ten minste daar waar het mogelijk is. Dat de vogels met nesten waarin vrij regdmati.g een ko-ekoeksei gebracht wordt, heel goed bewust zijn van 't vreemde ei is niet te betwijfelen, ze · lfs al lijkt dit laatst nog zozeer op de hunne, hetgeen hier in mijn omtrek zelden het geval is·. Een ei, door m·ensenhanden in een nest gebracht, wordt er veel al door de rechtmatige eigenaars uitgesmeten, zelfs al lijkt dit vreemde 'ei nog zo op de rechtmatige . eiere:n dat men het er zelfs niet kan van onder scheiden. En waarom het koekoeksei niet? Eenvou-
120
dig, dit is een natuurwet. Ze moeten dit uitbroed-en. En dat d , it ei is ingebracht ·door een Koekoek, dat moeten Z'e dus weten, al hebben 'Ze 't niet zien ge· beuren. Hoe weten ze dit? Ue zintuigen van de
vogel zijn .geheel anders gebouwd dan die van d-e mensen; ik ben er van overtuigd dat de vogel over een soort zintuig moet beschikken dat hem leidt bij
de trek ,en hem inlicht over de veranderingen die in
het nest hebben plaats gev-0nden. 'Het koekoeksei ligt thans goed en wel in 1t nest en wordt door de toekomstige pleegouders bebroed gelijk hun eigen eieren. In de regel iets groter dan
de rechtmatige eieren krijgt het meer warmte dan dez.e en komt het dus iets vroeger uit, het is te zggen wanneer het ingedragen is ·bij een vers legs.el, 't geen echter niet altijd het geval is. Ik vond zelfs
nog meer, nog verse koekoekseieren bij licht be
broede, zelfs sterk bebroede, rechtmatige eieren. Voor een paar jaren vond ik een vers koekoeksei in 't nest van een Roodborst die zijn eieren reeds 9 dagen bebroedde; hij zulke legs,els komt er na
tuurlijk van het koekoeksei niets meer te recht. En thans begint het huiver : ingwekke.nde drama van de Natuur, de traged·ie dat het ene schepsel doet
leven ten koste van het andere, waarbij leven geofferd worden ·Om te doen leven.
moet
De jonge Koekoek, a1dus mijn bevinding, is on· geveer 28 uur oud wanneer de uitsmijtingsperiode aanvang neemt : Ik haal hier mijn opgetekende nota's dienaan gaande van het jaar 1939 aan.
25 Mei. - In een grachtkant Vi' nd ik een nest
121
van een Roodborst met het ·eerste ei. 't Nest ligt in 'n kuiltje, goed verstoken achter ·een heidestruik· je e n is slechts langs de voorkant te bereiken, de achterkant is de helling die, achter 't nest, steil omhoog gaat.
29 Mei. - 's Morgens wordt het vijf.de ei gelegd, de vogels <<zitten» echter nog niet; ook 's middags wordt nog :geen aanstalten tot broeden gemaakt. Te 14.30 uur lig ik op een 30 m. van 't nest; een koekoeksman, gevolgd door een wijfje, komt op het roodborstnest aangevlogen ; hij vliegt tot vlak te gen 't nest, doch gaat verder. 't Wijfje zet zich vlak tegen 't nest en maakt hierin enige bewegingen met de kop, enkele ogenblikken silechts en ze is terug weg. Ik ga onmidddlijk zien; nog slechts drie rood borsteieren en... een koekoeksei. De twee andere roodborsteieren zijn n.ergens te vinden ; wie heeft die weggenomen? Het wijfje alleen, in haar keelzak of heeft het mannetje in der haast ook een mee' genomen?
30 Mei. - 's Morgens te 8 uur legt het rood horstwijfje er een ei ·hij, ze blijft echter niet zitten. 31 Mei. - Te 8 uur 's morgens he:eft de Rood.. horst nog een ei bijgelegd en begint te broeden; dus
5 roodborsteieren en één koekoeks·ei. ' 4 Juni. - Te 8 uur s morgens kom ik hij het roodborstnest en dit bevat thans 2 koekoekseieren en weer zijn er 2 roodborsteieren weg. Dit twee·de koekoeksei is er een van ·een ander wijfje, wat goed te zien is aan kleur en tekening: achtig, 't ander witgrijs.
't
een is groe · n
12 Juni. - Te 6.30 uur komt er een koekoeks-
122
jong uit het ei, bet andere koekoeksei en de 3 rood. borsteieren Zijn nog gaaf.
13 Juni. - Vanaf 's morgens 6 uur hen ik hij 't roodhorstnest. Even vóór àe middag ligt er een roodhorstei onàer het nest op de grond. Vanaf 10 uur zie ik af en toe 't wijfje Roodborst het !koe koeksjong voeder brengen; even voor de avond brengen heide Roodborsten voeder aan. Wanneer het koekoeksjong niet ·door zijn pleegmoeder ge koesterd wordt, dus wanneer deze van 't nest weg is, zie ik de jonge Koekoek, voortdurend in 't nest over en weer kruipen .en met zijn naakte vlell.gels rondtasten. 14 Juni. - In het roodhorstnest waren deze morgen te 7 uur de twee nog daarliggende rood borsteieren gekipt, het koekoeksei nog gaaf, maar het beeft veel te Jijden van het koekoeksjong; ge· durig aan heeft dit laatste het ei in zijn holle rug liggen en tracht het buiten 't nest te krijgen, hetgeen echter tot nog toe niet gelukt is, daar het nest in een grondholte ligt waarvan d·e achterkant steil omhoog gaat en het uitsmijten dus alleen kan lukken langs een klein gedeelte van de voorkant. Herhaalde ma len zie ik de jonge Koekoek zich aan de achterkant of aan de zijkant opwerken, het· ei op de rug gehou den m1et de naakte vleugels, die juist een arm. met een hand gelijken. Telkens rol't het ei hem over de nek te�g in 't nest; na iedere vergeefse poging valt hij, uitgeput, voor enkele minuten terug in ' nest. 15 Juni. - Te 6 uur komt het tweede koekoeks jong uit het ei. Even later krijgt het oudste koe koeksjong een van de heide roodborstjongen over
123
boord en daar het nes. t in een helling ligt, rolt het naar beneden. Te 6,30 uur krijgt hij het tweede roodborstjong uit het nest ; dit rolt ook naar be neden en nog wel onder de ogen van een der oude Roodborsten die juist met voeder toekwam en het spel, vanop de nes'trand, gadesloeg. Ik ·zet dit jong terug in het nest. Even nadien zie ik het grootste koekoeksjong met het andere op de rug; de vleugels, die ik hier heter armen met handen noem, boven de rug en achteruitgestoken en het slachtoffer hier tussenhoudend, voelend en zoekend :naar de nest rand. Wanneer deze bereikt is klemmen de alsdan min of meer hakig omgebogen vleugelpunten (de handen dus) er zich aan vast. Het koekoeksjong ondersteunt zich met de kop in de nestbodem ·en zet de poten breed uiteen in de zijd-en van het nest, licht zich op, laat de achterkant van d·e rug naar de nestrand afhellen en tracht zo het andere jong over boord te krijgen. Dit gaat echter niet, het nest
'is te -diep. Na een minuut werken rolt het slacht
offer hem over de nek terug in 't nest. Na enige minuten rust beg;int het spel opnieuw; de vleugels van de oudste Koekoek schuiven opnieuw zoekend en tastend onder het slachtoffer en werken dit op nieuw in de holle rug; met de kop steunend op de bodem van 't nest, de poten breed uiteengez·e:t en de achteruitgestoken vleugels, waartussen het slacht offer, grijpen opnieuw de nestrand. Nog te vergeefs, weer rolt het kleine jong terug in 't nest. 16 Juni. - Deze morgen heeft het koekoeksjong het roodborstjong, dat ik er gisteravond terug had bijgezet en ook het kleine koekoeksjong uit het nest
124
Boven
:
De schrijver op zoek naar 't nest van Dodaar;;
Onder
:
Nog een nest
nm
Dodaars met 4 eieren
Boven
:
iJ)ijlevallei : Ne�l van Meerkoet met 9 eieren
0fl.der : Oijlevallei. Nest van Waterhoentje met¡ 11 sterk bebroede eieren.
gekregen: Het uitgesmete:n koekoeksjong hangt nog
in de helling en leeft nog; ik zet het terug in 't nest en dadelijk begint het drama opnieuw; het grote jong schuift een van zijn armen onder 't andere ·
en trekt het zo in zijn rug, dan licht hij zich op met
zijn last, zet weer zijn poten breed open in d-e zij-·
kanten van 't nest, steunt zich met de kop op de boderri, zijn arm·en haken zich vast in de nestrand en alzo bereikt hij deze. Zijn rug gaat nog hoger en schuin af naar de buitenkant, maar deze ;is on gelukkiglijk de gesloten nestkant; nog een poging en hij valt met het slachtoffer op de rug, terug om
laag. Na enige minuten rust begint hij ·echter opnieuw. 17 Juni. - Van in- de heel vroege morgen, kom ik aan het roodborstnest. De oudste Koekoek heeft .
de jongste, die ik er gisteren voormiddag terug had bijg·ez:et, buiten gekregen. Ik geloof dat zijn uit
smijtingsperiode thans over is want ik leg een brokje hout op zijn rug en hij maakt geen pogingen meer
om het weg te krijgen. Deze periode heeft dus 6 volle dagen geduurd. Het koekoeksei is 11 dagen en 23 uur bebroed
geworden: het jong verliet het nest op 4 Juni en
was dus 22 dagen oud.
(1) Op 29 Mei 1945 vond ik een nest van een Kleine Karekiet met l ei en hierbij een koekoeksei ; op 30 Mei weer een nest van een Kleine Karekiet met 2 eieren alsook een koekoekrni ; de eie ren van de Kleine Karekiet waren ongeveer 2 dagen bebroed ; het koekoeksei, vergeleken hij de 2 Kleine Karekieteieren, leek onge· veer 4 dagen bebroed, hetgeen echter onmogelijk is. Hier wordt nogmaals mijn bevinding gestaafd dat het koekoeksei, groter
125 Het Meerdaelwoud 9
zijnde dan de rechtmatige eieren, meer warmte van de broeden· de vogel ontvangt dan deze laatste en dus ook eerder moet kippen. Het koekoeksei van 29 Mei (vers) en dat van 30 Mei zijn van eenzelfde wijfje, ze lagen op een 500 m. van elkaar. In diezelfde moerassen vond ik op 6 Juni nog 3 nesten van Kleine Karekieten. ieder met een koekoeksei ; de eieren van 29 en 30 Mei en diè van 6 Juni waren alle van eenzelfde wijfje, wat goed te zien was aan vorm, kleur en tekening. Dus 5 eieren in een tijdsver. loop van 10 dagen, hetgeen bewijst dat er alle � dagen een ei ge. legd wordt, En hier, denk ik, heeft het Koekoekswijf je het ·niet nodig geacht har eieren eerst in een voorlopig (ledig) nest in te dra· gen, aangezien er een twaalftal Kleine Karekietnesten voorhanden waren.
126
SPERWERSLEVEN Voor zover mijn bevindingen zich uitstrekken zijn de Sperwers, ·die hier in ons land broeden, alle standvogels, die 's winters hun broedgebied ver laten en in d·e omtrek rondzwerven. Hiertoe zijn ze natuurlijk gedwongen doordat de andere vogels, hun prooi, dan het woud hebben verlaten. Deze zwervers vinden we dan in de nabijheid van huizen en t uinen, waar ze, in 't gure seizoen, nog� altijd genoeg vinden aan 1Mussen, Vinken ·en Merels en zich ook al wel eens vergrijpen aan onze Huisdui ven. Deze laatste worden hoofdzakelijk gevangen door de sperwe.rswijfjes. Van d.e menigvuldige jonge Sperwers die ik hier in Meerdael ringde, kreeg ik bericht van een tiental terugvangsten, alle uit het binnenland, een drietal uit de omtrek van hun geboortegebied; de grootste afstand bedroeg 70 Km. Ieder seizoen heb ik in Meexdael twee nesten, soms drie. Einde-Maart keren de Sperwers uit hun winterkwartieren terug. Bij helder weer met mooie ·zonneschijn kan men dan hun paarspel waarne men. Van uit hun gekozen broedgebied schroeft het 'koppel zich in brede kringen op, hoog, heel hoog, voortdurend ·elkaars hanen kruisend en zich daarbij soms wel eens een pootje gevend. Gewoonlijk gaan ·ze zoo ontzettend hoog dat men hen zelfs uit de verrekijker verliest. Bijna immer gebeurde di.t kdn gelen geluidloos; slechts zelden -hoorde ik een rauw «ruhgik».
127
Midden
·
April beginnen ze met de nestbouw.
Hiervoor hebben ze liefst jonge, nog ongesnoeide middelhoge sparren nodig, gelegen te midden van hoog loofhout en, zo mogelijk, niet ver van een bosweg. Deze jonge sparren, in groepjes, hebhen nog al hun takken; de onderste zijn verdord en zo ligt de sperwershorst in 't halfduister, halverwege de boomkruin, met de stam in d,e buitenlaag in gebouwd, zodat het binnennest tegen de stam aan ligt. De grootste hoogte bedraagt een 15 tot 20 cm. De onderlaag bestaat uit droge takjes, veelal lorken takjes, die gewoonlijk waterpas op elkaar liggen; het binnennest is 20 25 cm. ·breed op 6 cm. diep en ongeveer 3 cm. dik en is samengesteld uit heel .
fijne spa·rretwijgjes, z·ond·er naalden; dan binnenin hebben we, gemengd me , t deze twijgjes, 'n handvol dennenschorsschilfers. Deze eigen aan de sperwershorst.
schorsschilfers
·zijn
Echter niet altijd wordt de s.perwershorst zo ge bouwd. Ook in sylvesterdennen en in beuken vond ik het nest, alsook op enige decimeter van de stam in ·een takvork. Ue 4 tot 6 eieren, gewoonlijk 5, word·en gelegd met één soms met twee dagen tussenruimte. 1Het b1·oeden duurt 35 to · t 36 dagen en geschiedt enkel door 't wijfje, dat gedurende al die tijd drie· maal daags door
't
mannetje van verse prooi, uit
sluitend vogels, voorzien wordt. Op een 30 40 m. van de horst heeft het mannetje een vaste landings ·
plaats, gewoonlijk een onderste, droge of kale boom tak. Bij zijn aankomst roept hij een zacht ((tew tew
128
tew tew»; hij herhaalt dit zolang tot het wijfj-e het nest verlaat en hem geluidloos tegemoet vliegt, dan verlaat het mannetje met de prooi tussen de uitgesto ken klauwen, z'n zitplaats, of beter, hij laat zich van z'n zitplaats omlaag vallen. Een meter of zo wat beneden de tak grijpt het wijfje de prooi 'În de vlucht vast en vliegt er wat verd·er mee op een hoom stomp, een lage tak of een afgezaagde stam. Ze ·plukt hier 't slachtoffer en verslindt het in alle haast; in drie minuten is ze er mee klaar; de ont· vlee·sde romp Iaat ·ze vallen. 't Mannetje is onder tussen naar d e horst gevlogen waar hij soms wel even op de rand gaat staan en lokt opnieuw het wijfje me · t z'n zacht ((tew tew tew tew»; 't wijfje keert terug en legt zich opnieuw op de eieren neer. Van tijd tot tijd is ze bezig zich te pluizen. Ze trekt al haar vederen door 1de snavel ·en een macht van dons haalt ze aldus los; dit grijswit dons bedekt weldra 't .geheele nest en de nabije takken.
Ik
twijfel er niet aan : de hroedtijd. is ook de ruitijd. van 't wijfje want tallenkant op en rondom op de grond en daar waar
't
't
nest,
wijfje haar prooi in
ontvangst neemt en verorbert zijn er van haar vede ren, slag en staartpennen te vinden. Op 't einde van de broedtijd is 't wel· eigenaardig -eens 'n kijkje te nemen in en rond een sperwersnest; de grijswitte donsvlokjes waartussen hier en daar een pen van d·e broedster; vlak onder en nabij de nestboom overal krijtwitte vlekken
:
d.e uitwerpselen van heid·e
oudjes, meestal natuurlijk van
't
wijfje; hier een
van haar staartpennen, 1daar een van haar vleugel pennen of een ·paar kleinere vederen, ginder een
129
bundeltje vederen van hun slacht-0ffers, wat verder een ontvleesd geraamte waaraan nog de pooten en de stukken vleugels vasthangen; hier een poot, daar een kop. Bij het in ontvangst nemen der prooi ·gebeurt het soms wel dat het wijfje een scherp cddr.rji, kirrji, kirrji» schreeuwt. Gewoonlijk nadat zij ·zich terug op de eieren heeft neergezet, vliegt het mannetje enige meter verder in een boomtop om zich te laten pluizen en z'n gevederte in orde te brengen. Een Kraai of een andere rover, die wat te dicht langs komt, wordt door de. broedster onthaald -0p een scherp wild «kikikikiki». ;Hoe meer het broeden vordert, hoe vaster het wijfje zit; -0p het einde van de broedtijd gebeurt het meer, d,at het ma1U1etje z'n prooi bij 't wijfje op de horst moet brengen, na haar te vergeefs een tiental minuten, vanaf z'n lan dingsplaats te hebben gelokt. Hier volgen ·enige nota's uit mijn dagboek. 9.20
uur.
De sperwerjongen komen uit de eieren.
't Wijfje zat op 't nest; bij mijn eerste aanraken van de nestboom begint ze te alarmeren «kè kè kè kè» drie, vier malen wordt dit herhaald. Ik beklim de boom; 't wijfje verlaat pas het nest als ik haar bijna met de handen kan grijpen; twee jongen,. net bol letjes watten, zijn reeds uit de eieren, de andere twee zijn aan 't kippen. Ik daal .dus maar spoedig af; na een vijftal minuten komt het wijfje geluid loos terug op 't nest. Om 10.50 uur hoor ik op ongeveer 50 m. achter me de lokroep van 't mannetje; z'n 'Zacht «tew tew tew tew». Hij herhaalt dit geroep ge-dur-ende een 10
130
minuten. 't Wijfje op 't nest roe,pt echter niet. Dringender ·en dringe , nder roept hij, tot zij ten laatste zich toch opricht en hem tegemoet vliegt; na een paar minuten komt ze terug op de rand van 't nest, ze scheurt iets aan stukken en geeft het de jongen. 't Mannetje volgt haar op de hielen tot op 't nest, v-00.rtdurend roepend, gaat dan een vijf meter verder op een tak zitten en vliegt weer dade lijk terug op 't nest; een ogenblik en dan vliegt hij, een 20 m. v��rder, in een beuk om na een kw�rt mi nuut terug op 't nest te komen. Hij houdt op met roepen; weer is hij weg naar een den ee , n 40 m. verder en rekt zich net als om iets te bemachtigen. Ik verm<0ed dat hij insekten, mogelijk rupsen, vangt om ze bij 't wijfje op 't nest te brengen. Moede·r Sperwer koetert haar jongen nog ongeveer 14 dagen. De eerste dagen na 't uitkomen brengt het mannetje d,e prooi hij 't wijfje op 't nest; zij verdeelt deze verder ondt"r de kleine en neemt e·r ook het hare van. Na enige dagen vliegt zij hem opnieuw tege moet ·om de prooi in ontvangst te nem·en. De jonge Sp·erwers groeien snel op; na drie weken kunnen ze reeds op de horst .rechtstaan en bij het minte onraad schreeuwen ze in koor een hees <<kikikiki». Ze lijken altijd uitgehongerd; wanneer moeder met de prooi op' de nestrand. verschijnt heeft ze nauwelijks de tijd deze te verdelen, gulzig ruk ken ze haar de stukken uit de snavel. Dikwijls· ge beurt het dat twee jongen eenzelfde stuk vastgrijpen, ze rukken dan en trekken en steunen zich daarbij op vleugels en staart om niet achterover te vallen. Soms, toch echter heel zelden, brengt het mannetje
131
zelf 'Zijn prooi nog eens op het nest. Na drie weken hoeven d . e jongen niet meer door de moeder ver warmd te worden; deze houdt thans de wacht op korte afstand, ·een 15 tot 2:0 m. van de horst. 't Is ook het wijfje dat de prooi van 't mannetje nog altij.d in ontvangst neemt, gedeeltelijk plukt en hij de jongen op de horst brengt; hij haar aankomst kondigt ze zich telkens aan met een piepend ccmieéé, . . m1ew, m1ew». Tussen hun maaltijden in stappen de jongen voort durend op 't nest rond, vleugelflappen en pluizen 'Zich. Bemerkt het wijfje wat ongewoons dan schreeuwt ·ze een wild·, doordringend cckefkefkefkef kifkifikif» snel en soms wel een halve minuut aan een stuk. U·e eerste 14 dagen worden <le jongen gevoed om het uur ongeveer, soms anderhalf, al naargelang de grootte der prooi. !Dit verandert langzamerhand tot z·e op 't einde van de vierde week, wanneer ze 't nest reeds verlaten, nog prooi ontvangen om d.e 2 tot 3 uren. De drie weken oude jongen beginnen op de horst recht te staan en stilaan rond te wandelen, eerst op de takken waarop 't nest ligt en ·zo al wat verder en verder, zich steunend op vleugels en staart. Op het ·einde der vierde week d·oen ze reeds kleine vluchten, van ·de horst naar de nabije bomen en weer terug. De buit van het mannetje, nog a1tijd vogels, wordt hun nog steeds door de moeder op 't nest gebracht; zij kondigt zich aan en de jongen komen hierop ijlings naar de horst geschoten om al vechtend de prooi te grijpen; gewoonlijk leggen ze
132
zich na hun maaltijd voor ·enige minuten op de horst neer om te rusten onder 't waakzaam oog van de moeder die dichtbij de wacht houdt en hen tegen alle onraad waarschuwt met haar snijdend ((kefkef kefkef, kifkifkif >>. Ten
slotte krijgen de
jongen
hun prooi in haar geheel, g·edeeltelijk geplukt; vanaf de vijfde week wordt .de prooi bijna niet meer geplukt en brengt het mannetje z·e dikwijls zelf op de horst; hij roept dan zijn gewoon ((tew tew tew tew)) waarop de jon:gen als op bev.el toegeschoten komen. Tot dan toe wera de horst altijd ·zuiver gehouden; nu echter begint er zich alle soort afval op te hopen. De jongen, die zich thans reeds ·een 100 tot 150 meter van 't nest verwijderen schreeuwen een rauw ccgierrk, gierrk, gierrk>). Hij wijlen vliegt het wijfje eens op 't nest? zonder twijfel om er wat te eten van de overschotten; van tijd tot tijd roept z· e d·e jongen met een scherp cctseep, tseep, tsip tsip, kek.nik, ke kuik)) waarop deze dan afkomen en zich dan voor 'n .uurtje of zowat op
nest te rusten leggen. Vanaf het einde der vijfde week vermoed ik dat 't
het wijfje opnieuw mee op prooi uitgaat want van dan af vind. ik op 't nest de resten van grote vogels, die te zwaar zijn voor ·'t kleine mannetje, alzo resten van Tortels en jonge Bosduiven. Zesde week: de ·prooi wordt nog altijd op de horst gebracht waar de jongen ze in ontvangst komen nemen en er dan mee in d1e nabije bomen vliegen; wijfje en jongen ·beginnen tans ongemeen schuw te worden. Nog enige dagen en de jongen vliegen de
133
moedet tegemQet wanneer ze, met prooi aankomt en ontrukken ze haar in de vlucht. Na de ·zesde week komen de jongen niet meer op 't
nest; ze zwerven in 't woud rond op een 200 tot
300 meter van de horst. In de negend·e week is het sperwergezin uit de omtrek verdwenen; de jongen 'Zijn zelfstandig ge worden. Weldra zwerven ze afzonderlijk en dwalen soms ver van hun gehoortestreek af; één van mijn jonge, geringde Sperwers werd, drie maanden na z'n geboorte, weergevangen 70 Km oostwaarts. Bij het aanbreken der Lente keren de Sperwers weer terug naar het woud waar, gedurende al de tijd vóór het broeden, het wijfje zich nuttig maakt door het vangen van Gaaien, die, zoals we weten, heel schadel'ijk zijn voor het klein gevogelte. En dat de Sperwers zich slechts met vogels voe den mag men hun niet kwalijk nemen, omdat dit toch grotendeels talrijk verteg·enwoordigde soorten zijn zoals iik hier lang genoeg heb waargenom.en. Aan het broedend wijfje en nadien aan de jongen, worden bijna uitsluitend Spreeuwen gebracht. Deze Spreeuwen heb ik in Meerdael al zo menigmaal ver wenst, bijna geen enkele hoomholte kan er door een andere vogel' betrokken worden; voor de Boom klevers zelfs is 't ·een wonder als ze een broedsel groot krijgen. In de Natuur zijn de Sperwers zo nodig en nuttig als onze insekteneters, en wat kan ze ten laste ge legd worden ... twee sperwerpaartjes op ·een 1600 Ha weefderig bos met grote vogelrijkdom ?
134
MIJN BOOMVALKEN IN HUN BROEDGEBIED AI naargelang het weder kunnen d,e Boomvalken, die echte trekvogels 'Zijn, hier wat vroeger o f wat later in hun broedgebied terugkeren; in d · e regel gebeurt dit in de loop der eerste M·eiweek. Vanaf hun aankomst zetten ze zich neer, hij voorkeur aan de buitenkant van het woud; ·en wat al's een hoofd vereiste geldt bij een oud of verlaten kraaien- of eksternest. Dit stuk verlaten ze niet meer en$verde digen het tegen alle indringers : de Kraai, de Vlaam se Gaai en zelfs de Buizerd en de Wespenbuizerd, worden er alle ongenad·ig uit verdreven. Gedurende ongeveer vier weken slijten ze hier nu een onbe zorgd, heerlijk vogelleventje; vliegspelen en insek tenvangst 'Zijn hun bijzonderste
bezigheden.
Van
begin Juni af gaan ze echter aan meer huishoude lijke zorgen denken. Hier Iaat ik mijn nota' S·, dez·e van het afgelopen seizoen, volgen. 13 Juni. Middag ... stilte. Schone, heldere zon neschijn. Mijn Boomvalkenpaa:r stijgt kringend uit het bos omhoog van nabij de plaats waar ze een oud kraaiennest hebben gevonden en dat ze denken tot hun home in te richten. Een paar snelle vl'eugelsla gen, een halve kring zwevend, dan weer even de smalle puntige vleugels bewegen en zoo schroeven 'Z·e zich op, immer hoger en hoger in schone brede cirkels, eens af en toe schreeuwend, 't mannetje z'n helder cckoetzek, koetze!k, gik, gik, gihhel, gihheh>� 't wijfje haar snijdend <<teeteeteeteeteeteetee». Na enige minut·en zijn ze zo ontzettend hoog, dat iik hun
135
loop in de nochtans heldere, wolkenloz·e lucht, met het blote oog niet meer kan volgen en me van mijn verrekijker bedienen moet. Plots bemerk ik dat ze daarboven in ec · n kamp gewikkelä zijn m·et een paar
Wespenbuizerden. Van valke·nzijde volgt «stoot» op «stoot»; de Wespenbuizerden echter stor·en
er
zich
niet veel aan; bij iedere stoot voeren ze slechts een snelle, lichte zijwaartse beweging uit, meer niet. Het is toch maar spel en levenslust van mijn vlugge, dartele Valkjes. Na enige minuten verlies ik de vier roofvogels toch uit het oog. Een 20 minuten: later hoor ik plots opnieuw geschr·eeuw van mijn Valken en zie ze terzeifdertijd van op ·een 150 tot 200 meter hoogte, met aangelegde vleugels, in duizelingwek kende snelheid schuin omlaag geschoten komen, recht naar de plaats waar het gekozen nest ligt; het wijfje, voorop, wordt door het mannetje op de hielen gevolgd, men zou z·eggen dat hij haar naar omlaag drijft; ·ze landt rechtstreeks op de nestrand, waar onder beider hef tig geschreeuw d·e paring volgt.
24 Juni : Volgens mijn berekening moet het Boomvalkenwijfj.e vandaag voor d1e eerste dag «zitten».
30 Juni : Op ·een heide in het woud zie ik met" eens een van mijn Valken met aangelegde vleugels, in snelle vlucht schuin omlaag steken en er, op een kaal plekje, een ·zandbad nemen. Nadien zie ik dit bijna dagelijks gebeuren.
11 Juli: Om 6 uur ben ik -onder 't nest van mijn Valken; 't wijfje ligt op <de eieren. Om 6,30 u. ver laat ze 't nest zonder dat ·er van 't mannetje iets te horen is. Om 6,418 u. komt het mannetje voor een
136
paar minuten op d.e nestrand staan, en ook weer om 7 ,20 u. Om 8 u. komt het wijfje terug op de horst. Om 10,05 u. kondigt het mannetj.e zich aan met prooi;
't
wijfje vliegt he:m tegemoet en neemt al
vliegende en onder beider luid geschre·euw de prooi in ontvangst; ze vliegt er een tiental meter verder mee naar een boomtak en begint hier het ontvan· gene, een vogel, te verorberen; na 9 minuten komt ze terug op het nest. Om 11,45 u. bekomt ze . weer een prooi, een Veldleeuwerik. Tussen de twe� maal tijden in zie ik het wijfje tweemaal de eieren keren. Het mannetj.e houdt voortclillend, dicht bij, d·e wacht; het is te zeggen wanneer hij niet op prooi uit moet, en af en toe hoor ik van hem z'n (dcoetzek, koetzek, gik, gik, gik». Om 14,3·6 u. kondigt het mannetje wich weer aan met prooi die zij terstond in ontvangst gaat nem.en; ditmaal is ze terug na slechts 6 minuten. Vlakbij maken Gaaien, die �un ·pas uitgevlogen jongen voe'deren, groot lawaai; het Boomvalkenmannetje schiet er naartoe en ccstoot» een paar malen tussen de schr·eeuwers. Alles stuift uiteen en de rust is hersteld. Om 15,30u
.
bekomt
het wijfje weer een prooi waarmee ze op 8 minuten klaar is; dadelijk komt het terug op
't
nest. Om
16,46 u. komt z.e voor een paar minuten op de nest· rand staan en -zich uitrekken. Om 17 ,53 u . komt ze weer v..Q - or een minuut op de nestrand staan en ter· zelfdertîjd hoor ik vlakbij het (ckoetzek, koetzek>) vau 't mannetj·e. Om 18,18 u . 1s hij weer daar met prooi die zij in ontvangst neemt; ze is terug om 18,27 u. Om 19 ,55 u. verlaat het wijfje plots het nest zonder dat het inannetje zich heeft aangekon·
137
digd ; om 20,25 u. is hij daar... met prooi.. : hij schreeuwt een paar malen z'n scherp <Ctee tee tee tee tee», doch geen wijfje te horen. Ze komt pas terug om 22,15 u. 't Is reed-s schemerd:onker; al dfo tijd heeft ·z·e gebruikt om insekten te jagen, laag hoven de toppen der bomen. 't Is zwoel en er vliegen een macht kevers ·en nachtvlinders, een doo r Boomval· ken welgewi_lde prooi. 12 Juli : Om 19 u. kom ik ond·er 't nest van mijn Valken. 't Wijfje verlaat dit juist. Pas om 20,10 u. komt ze terug.
'
t
l·s reeds schemerdonker. Binst die
tijd zag ik haar herhaalde malen hoven de hoorn· toppen op insektenjacht; 't is laf heet. H·et man· netje dat dichtbij de wacht hield, kwam tweemaal eventjes op de nestrand staan. 13 Juli : Om 6u . hen ik onder de valkenhorst
.
E.r gebeurt niets tot 7,45 u. wanneer er twee Bos duiven vlak tegen de horst komen zitten; van .even er hoven, een 35 cm. slechts, zitten ze omlaag te spieden e;n te reikhalzen naar het broedend valken· wijfje zoodat ik denk dat ze ieder oge . nblik op de horst gaan springen; 't Valkenwijfje echter
t or t
s o
er zich niet in 't minste aan; na een paar minuten aan hun nieuwsgierigheid te hebben voldaan, vlie gen de Bosduiven weer
eg
w
.
Om 7,53 kondigt het
mannetje zich aan met prooi .die zij dadelijk in on
tvangst gaat nemen; na 9 minuten is ze er mee
klaar en terug op 't nest. Om 9,25 u. komt er weer een dier Bosduiven voor een paar minuten op l,50m. boven 't nest naar omlaag zitten spied en. Om 9,45 u. hoor ik het ((gik gik gik gik» van het mannetje; 't wjfje verlaat het nest om 9, 53 u. en komt eerst pas
138
·
terug -0m 10,20 u.; ·zonder twijfel heeft ze zich gaan baden, 't 1zij een water- of een zandbad want de Boomvalken 7)ijn liefhebbers van beid:'e.
Om 11,25 u. keert ze de eieren. Om 12,05 u. verlaat ze plots het nest, van 't mannetje was er echter niets te horen. Om 13 u. en ook om 13,57 u. hoor ik het geschreeuw van het mannetje, doch geen wijfje te horen: of te zien. Om 15,25 u. valt er gedurende 5 minuten een malsen regen; 't wijfje komt evenwel niet op 't nest; ze komt pas terug om 15,45 u. Al die tijd was ze op insektenjacht. 22 Juli : De Boomvalkenjongen komen: uit de eieren; dit laat voor mij geen twijfe'l, want van even vóór 't middaguur tot even er na, 'Zie ik 't wijfje voortdurend op 't nest heen en weer stappen. 25 Juli : Om 13,30 u. ben ik bij het boomvalken· nest. Het wijfje ligt op ·de jongen; niets gebeurt er dan dat het zich van tijd tot tijd met de kop in een andere richting legt. Om 13,33 u. verlaat het wijfje plots het nest; op een 100 m. achteruit hoor ik ter· z.elf.det r ijd het «tee tee teeteeteetee» van het man· netje dat zich met prooi aankondigt; na 7 minuten is 't wijfje terug op 't nest en begint het de jongen te voederen. Dit duurt 9 minuten, ze blijft nog een paar minuten op .de nestrand staan en vliegt dan weg. 2:6 Juli
Om 6 u. hen ik weer ter plaatse. Om 6,45 u. kon•digt het mannetje zfoh aan met zijn cctee teeteeteetee». Hij laat aan het op 't nest liggend wijfje weten dat hij heeft post gevat; zij verroert echter niet. Om 7 ,10 u. komt hij eens tot vlak boven 't nest; voorts houdt hij voortdurend, vlak bij, de :
139
wacht. Om 10,10 u. kondigt hij zich aan met prooi; zij vliegt af en is na 5 minuten weer terug; ze begint dadelijk te voederen. 't Is 10,35 u., even legt ze zich nu op de jongen neer en is dan terug weg om aan haar eigen behoeften te voldoen, haar toilet te ma· ken, zich te baden ·en dan op insektenjacht te trek ken. Om 11,15 u. komt het mannetje gedurende 7 minuten op de n:estrand; staan en r-0ndspieden; hij beschreeuwt alles wat te dicht hij komt : Kraai, Gaai, Buiz.erd en Wespenbuizerd. Alles achter volgt hij -en drijft hij wel 200 m. ver weg ; ook een Groene Specht, die, luid galmend 'Zijn «tjo, tjo, tjo, tjo, tjo» tegen een boomstam aangevlogen kwam, op een tiental meter van :de valkenboom. ·Hij wordt aanstonds d-0or de luid1schreeuwende Valk aangeval len, <<bestoten)) en 200
m.
ver weggejaagd alvorens
hij zich ;rekenschap had kunnen geven van wat
er
eigenlijk gaande was. Nog lange tijd daarna zit onze Specht angstig en onthutst te jammeren over dit onvriendelijk onthaal. Om 12,12
u.
komt het
mannetje weer eens even op de nestrand staan; ook om 13,40 u. kwam hij weer eens een kijkje nemen. Om 15,45 u. komt het wijfje toe met prooi; ik had echter het mannetje niet gehoord,; waarschijnlijk heeft ze ·die prooi in ontvangt genomen te ver af voor mij om zijn aankondigingsgeschreeuw te kun nen horen. Ze voedert gedurende 9 minuten, zet zich dan voor een paar minuten op de jongen neer en is terug weg; zonder twijfel vindt ze dat de jon gen het niet nodig hebben v·erwarmd te worden. 't Is laf weer, de jongen liggen in een diep, warm kraaiennest en worden bij pozen rechtstreeks door
140
·
de zon beschenen. Tot 19 u. gebeurt er niets meer, dan harst er plots een onweer los gevolgd van een regen die mij van mijn observatiepost verjaagt. 30 Juli : Ik ring ·de jonge Boomvalken. Wanneer ik ongeveer tot op een 100 m. de nesthoom ben genaderd, begint het op wacht zittend wijfje me ·reeds te beschreeuwen met haar snijdend «teetee te.eteetee)) en, op enige meter hoven mij, voert ·ze weldra haar eerste aanval uit. Tussen de bramen door kom ik slechts langzaam vooruit; het ge schreeuw van het wijfje wordt steeds scherper en luider; ook het mannetje vervoegt haar weldra doch hij laat na enig.e minuten af. Aan de voet van de boom wacht ik even en dan begint de beklimming; steeds dringend.er en wilder wordt het geschreeuw en «stoot volgt thans op stoot)). Als een bliksem stort het razend wijfje zich met aangelegde vleugels, van op een 25 tot 30 meter hoogte, schuin op mij neer; op 3 . 4 meter afstand remt ·ze plots met poten en staart en schiet in sche.rpe hoek terug omhoog. Van een 10 tot 12 meter hoogte stort het zich weer om laag, bijna loodr.echt, weerom tot vlak bij mij en met geopende klauwen, gereed. om toe te slaan (zo - mt ze ·zo dicht dat ver komt het echter niet; soms ko ik de zucht van haar vleugels voel). Dan weer rem men en naar omhoogschieten en zo duud dit spel dan de ganse tijd van het beklimmen, ringen en af.stijgen, tot ik weer enkele m·eter van de nesthoom verwijderd ben. Uan bekoelt haar woede, ze «he stoot)) me niet meer cl.och blijft nog aanhoudend schreeuwen tot ik me wel een 300 meter verwijderd heb.
141 Het Meerdaelwoud 10
4 Augustus : Om 6,15 u. ben. ik onder mijn val·
kenhorst. Om 6,33 u. hoor ik geschreeuw van 't mannetje; om 6,58 u . geschreeuw van beide, meer niet. Om 8,03 u. vertoont het wijfje zich met prooi,
·zonder dat ik het geschreeuw van het mannetje had gehoord; zij moet dus ongeveer 15 minuten met die
prooi ergens vertoefd hebben alvorens ze ermee hij de jongen kwam, denkelijk om de prooi te plukken
en er zelf van te eten. Ze begint dadelijk te voede ren; dit duurt slechts 5 minut·en en dan is ze terug weg. Om 9,40 u. kondigt het mannetje zich weer aan met prooi; pas om 9,56 u. komt zij er mee op 't nest, voedert 5 minuten en is weer weg. Om 14.17 u. hevig geschreeuw, van beide Valken en oolk weer om 17 ,17 u.: er komt echter niets op 't nest; ·zonder twijfel heeft het wijfje telkens de prooi z'Clf genut
tigd. Om 18,30 u. begint het te stortregenen en dit duurt tot 19.30 u. Ik v·eronderstel dat de jongen na dien toch nog prooi hebben bekomen. 12 Augustus : Om 6,25 u. ben ik op inijn obser
vatiepost; één der jongen staat op de nestrand� de andere twee liggen neer; tegenover hun soortgeno . ige jaren lijken ze nog ver ten achter' ten van ·vor
daar heeft het koude weer en ·de voortdurende re gen schuld aan. Om 6,48 u. hoor ik geschreeuw van 't mannetje die m•et de eerste prooi aankomt; 't w}jf· je haalt de prooi af en komt er om 6,53 u. mee op
d·e horst; ze voedert tot 6,5.8 u. en is dan weg. Na het voe·deren blijven de jongen nog een tiental minuten op het nest rechtstaan en zich pJuizen, dan gaan ze opnieuw liggen. Om 9,10 u. komen ze weer alle drie terug rechtstaan. ·Het
142
is 10,10 u., het wijfje dat voortdurend dichtbij de
wacht
houdt
heeft
mij
bemerkt
·en
komt,
luid schreeuwend haar «teeteeteetee)) en als een pijl uit een boog recht op mij afgeschoten ; op 5 - 6 m. remt ze plots met staart en pooten en werpt zich, in ·scherpe hoek, terug omhoog, bijna lood recht, een 12 - 15 m. hoog; zij remt weer, werpt zîch in korte bocht, met de rug omlaag, terug om en stort zich als een bliksem en met aangelegde vleu gels opnieuw op mij neer; op 2 3 m. herhaalt ziéh -
het remmen, klauwen openen, zwenken, en terug naar ·omhoog schieten:; dit alles zoo een .drie, vier maal. Bij de laatste <<stoot» schiet ze omhoog en zet ·zich in ·de takken van een ·es, een 30m . van mij af. Nog een geruime tijd, zit ze hier te alarmeren, dan wordt ze, daar ik me loofstil houdt, toch wat rus tiger en ten laatste geloof ik dat ik haar vertrouwen gewonnen heb; z.e alarmeert niet meer en begint ten slotte 1haar toilet te maken ·zonder mij echter uit het oog te ·verliezen. Uit duurt tot 11,58 u., dan vliegt ze plots, ·schreeuwend, het mannetje tegemoet ·dat met prooi nadert; van hem had ik ditmaal geen aan kondigingsgeroep gehoord : de Valken hebben ech ter een heel wat fijner gehoor en g·ezicht dan wij. Om 12,05
u.
hrengt ze <le prooi bij de jongen en
deze verwerken die nu zelf v·erder alleen, hetgeen een 10 minuten duurt. Af en toe komen de jongen op de nestrand staan en zich pluizen. Om 15,35 u. volgt een hevige regenvlaag die tot 16,10 u. duurt. Om 16,10 u., wanneer het bijna opgehoud;en heeft met regenen, komt plots het wijfje voor een paar sekonden -0p 't nest; ze he:eft prooi gehracht. Om
143
17 ,26 u. vliegt ze eens even tegen 't nest aan, meer
niet. Ik verlaat mijn schuilh<>ek om 21 u. daar het tussen 't geboomte schemerig wordt. Na 16,10
u.
is de jongen geen· voeder meer gebracht.
19 Augustus : De drie jonge Boomvalken 'Zitten voortdurend op ·de nestrand; hun bijzonderste be zigheid buiten hun maaltijden, is zioh te pluizen en al vleugelflappend op 't n:est rond te stappen. In een braakbal, die ik aan <fo VO'et van de nestboom
vind en die ·zonder twijfel van 't va1kenwijfje is, bévinden zich, buiten de half vertleierde veren,
waartussen nog een paar tarwekorrels, een menigte heel kleine dekschilden van kevertjes die niet langer kunnen zijn dan 1 cm. De tarwekorrels zijn zond:er
twijfe1 de inhoud van krop en maag van de zaad etende vogels die de Valken tot pro-0i dienden.
22 Augustus : De jonge Boomvalken hebben 't nest ·en de nestboom verlaten en zitten enige meter verder in de boomkruinen. 31 Augustus : Mijn jonge Valken, die nog altijd in de onmiddellijke omtrek van 't nest verblijven, worden hier nog immer door de ouden van prooi voorzien. 't Is middag, een zonnestraaltje breekt door d·e wolken en ogenblikkelijk verschijnen de oud:e Valken hoven de heide, niet ver van de nest plaats, op insektenjacht; weldra komen de schreeu wende jongen hen hierbij vervoegen en hen de ge vangen ins·ekten afbedelen; de jongen blijven ech ter niet lang op vlucht.
10 September : In de voormiddag hen ik op de plaats waar de jonge Boomvalk.en p,rooi wordt ge· bracht; dit gebeurt nog altijd in de· onmiddellijke
144
omtrek van 't nest. Een der jongen zie ik, onder groot geschreeuw van de ouden, een Bo·er·enzwaluw in ontvangst nemen; dit jong houdt zich wel een 20 minuten m:et d·eze prooi bezig.
21 September: Wind Zuid ... stil. .. schone heldere zonneschijn ... wolkenloze, blauwe hemel. .
.
11 u.
één van mijn jong·e Boomvalk.en heeft vóór eni�e minuten nog een vogel als ontbijt bekomen; de an dere twee zetten zich, op de zoom van 't eikenstuk waarin 't nest ligt, op. een droge boomtop, om zich te zonnen en te pluizen. Weldra gaat er een van .de oude Valken boven het bos omhoog op insektenjacht; herhaalde malen wordt hij daarboven door de reeds aftrekikende Zwaluwen geplaag·d :en lastig gevallen. Doch dit stoort hem niet; het is niet het moment dat een vogel dient gevangen te worden, daar elk van de jongen, zonder twijfel reeds zijn prooi bekomen heeft. Zijn doel is thans de insektenjaoht en :dit weten de Zwaluwen ook. Na enige minuten tr·ekken ook de drie jongen omhoog, eveneens op iusekten jacht. Af en toe bedelt er een der jongen, schreeu wend, een gevangen insekt van de oude af. Ook wd. onderling doen de jongen ·dit, maar of ze daarbij voldoening bekomen betwijfel ik ten zeerste. Op een g·eg.even ogenblik bemerk ik tussen de jagende Valken een eveneens in de zonnige lucht opkrin gende
Sperwer,
die door de Valken
«hestoten»
wordt en die met gelijke munt betaalt, doch ·dit alles echter zond·er h'loedvergieten. Dit is maar uit zuivere levenslust: een Valk ·stoot van boven op de Sperwer; eene kleine ·zwenking van deze naar links
145
of rechts en dan stoot hij op zijn beurt en met eenzelfde beweging ontwijken de Valken ook zijn «stoot)). Dit spel duurt zo tot ongeveer op de mid dag. Wanneer ·de kamp geëindigd
is,
gaan
mijn
Valken weer verder met hun jacht : enige korte, snelle vleugelslagen en dan zweven ofwel snel voor uitschieten achter een insekt ;
een
kort
sch<)kje
omhoog, omlaag, links of rechts al naargelang. de grillige vlucht van d� vervolgde prooi; deze wordt met vlugge greep van d · e k1auwen gevangen; een weinig vertraging in de vlucht, de kop omlaag naar de vooruitgestoken klauwen, waartussen het ins·ect en dit dan in de vlucht verorberd en zo immer .rusteloos voort. Even: na de middag neemt de jachi een einde. Pas zijn d.e Valken terug omlaag of een Slechtvalk glijdt langzaam ·op enige tientallen meter voorbij ; die schijnt echter onze Boomvalken meer angst in te boez·emen dan de Sperwer daar hij met angst geschreeuw begroet wordt. 6 October : Vandaag moeten mijn jonge Boom valken het woud en de plek waar hun wieg staat, hebben vaarwel gezegd. Ze zijn thans 75 - 77 dag·en oud en ik heb meer dan eens ond:ervonden dat de j.onge Boomvalken op ongeveer 75 dagen ouderdom de streek verlaten.
146
MIJN BOOMVALKEN OP JACHT Bij een hoek van het bos waar ik voor enige dagen mijn drie jonge Boomvalken ringde, lag een grote, open vijver van ongev·eer 200 m. lengte bij 50 m. hreedte. 4 September... middag, windstil, he'ldere zonne
schijn, stikheet... Aan de jong·e Valken, die einde Juli het nest verlieten, wordt no 1 g altijd door de ouders voedsel gebracht. Om 10 uur bekoipt het derde jong een Zwaluw als deel; d·e andere twee hadden pas te voren hun ontbijt gekregen. Even voor 12 uur komt oud en jong buiten het bos ·en
alle trekken de heldere lucht in op jacht naar in sekten; dit zijn meestendeels libellen °die daar, in paarvlucht, hoven de vijver rondvlieg·en. De oude Boomvalken krijgen het plots in de gaten van waar hun prooi opstijgt. Van op 25 30 m. hoogte vallen zij bijna loodrecht, met ·aangelegde vleugels om -
laag, tot ze bijna 't water .raken, remmen dan plots om in bliksemsnelle vlucht vlak langs 't watervlak vooruit te schieten. Af en toe een schokje omhoog of rechts of links al naargelang het vangen van de vlugge Libellen dit vergt. Op sommige ogen blikken grijpen ze zelfs hun prooi van het op 't
water liggend 1is of gras weg, met hun klauwen het nat element heroe : rend. 't Lijken eohte water ·
vogels; geen van dez·e laatste zou hen dit kunstje kunnen verbeteren; z·e herinneren me sterk aan de Noorse pijlstormvogels die ik zo menigmaal heb bewonderd op de Atlantische oc,eaan waar ze met
147
snelle vleugelslag of zwevend, vlak op de golven, hun. voedsel zochten. Schuw zijn ze geenzins. Ik sta vlak bij het water, maar onve.rvaard schieten ze me, in duizeling wekkende vlucht, op 3.4 meter voorbij izoals Gier zwaluwen.- Een prachtig zicht. Als de libel gevangen is wordt de vlucht vertraagd en gaat de Valk een 5 6 meter hoger. Daar gaat de kop omlaag naar d1e vooruitgestoken klauwen, waartussen d·e prooi; de gazen insektenvleugels dwarrelen omlaag en in een ogenblik is 't ermee •
gedaan. Dan gaat de Valk weer in scherpe hoek te.rug omhoog, zodat zijn vleugeltoppen soms het water raken, en weer rusteloos in pijlsnelle vlucht, stormt hij vlak langs 't watervlak vooruit, soms wel 10 mi nuten aan een stuk.
148
ENIGE BESCHOUWINGEN MET ONDERLINGE VERGELIJKING VAN TWEE ONZER ROOFVOGELSOORTEN Ik heb het hier over :een paar roofvogels. waa.cvan
ik het leven reeds vele jaren heb hestudeerd; het zijn enerzijds de Sperwer :en anderzijd:s de Boom valk. Beid·e roofvogels voed;en zich bijna uitsluitend met vogels; van beide soorten worden, het broeden de wijfje en nadien de jongen tot ze zelfstandig zijn, slechts vogels als prooi gebracht. Zien we thans eens .na hoe deze beide vogels hun prooi vangen. De Sperwer is ·een bosvogel die zijn prooi vervolgt tot tussen het kreupelhout, tot in de struiken en
hagen die de wegen en hovingen bezom•en. Hiertoe
dienen hem voor i eerst zijn korte vleugels
en
zijn
hmge staart en dan ook ·z.'n lange, dunne poten en
klauwen. Van verre reeds heeft d·e Sperwer zijn
prooi bemerkt; als e·en pijl uit een boog ·schiet hij er op toe laag bij d'e grond, de korte vleugels bijna
tegen 't lichaam aangelegd, zich op wonderlijke
wijze sturend met ·zijn lange staart door de takken
en het struikgewas. Slechts op 't laatste ogenblik wordt de vervolgde vogel de : rover gewaar; verstijfd
van schrik, schiet hij in 't dichte struikgewas of liever nog in een haag. De Sperwer kan hier niet tot bij zijn slachtoffer, doch dan sleurt hij het
met
zijn hiertoe voortreffelijk ingerichte lange poten en klauwen uit zijn schuilhoek.
Bezien we thans wat nader deze lichaarndelen.
Korte vleugels.; dat zulks tussen boom en struik
149
doeltreffender is dan lange, behoeft niet gezegd. De staart: alle pennen, met uitzondering van de twee middenste, de dekp:ennen, 'Zijn in plaats van vlak, molenwiekvormig -of duidelijker gezegd:, omgedraaid gelijk de schroef van een vli.egtuig. Bij 't achter volgen van zijn prooi, schiet de Sperwer deze ach terna tussen takken ·en struikgewas met bijna ge· sloten vleugels ;en dan zijn er momenten dat hij zich door staartbewegingen niet slechts stuurt maar ook voortbeweegt, net a1s ·een roeier met slechts één •enk.iele riem op de achterkant van een sloep. Meer ·
dan eens zag ik, van een tussen de hegg·en jagende Sperwer, deze staartbewegingen: half openen :en sluiten en •er mee ro·eien. Bij geen andere van onze vogels vindt men die staartpennen ·zo sterk omge· draaid, tenzij bij de Havik, een Sperwer in 't groot, en daar verrichten ze dan ook dezelfde dienst. En thans de poten van onze rover. Lang·e dunne poten en tenen, een gewenste aanpassing om de prooi van uit heggen en dicht struikgewas te sleuren. De lange middelteen verdient echt·er wat meer aan dacht. Aan de onderkant ervan bevindt ·zich een bijzonder lang kussenvormig uitsteeksel; geen ande r� roofvogel bezit ·er zo een. Lange waarnemingen doen mij veronderstellen dat dit uitsteeksel dienst doet hij het vastklemmen van een grote prooi. Een Spre·euw ·en een Lijster voor het mannetje en een prooi als een Spreeuw en een :Huisduif voor 't wijf. je, wordt in de regel daar gegrepen waar de vleu gels aan 't lijf vastzitten en hoogstwaarschijnlijk dringt dan dit lange uitsteeksel ·door de vederen om op de vliegspieren van 't slachtoffer te ·duwen; wan-
150
/
neer alzo de spieren verlamd zijn is de grootste weerstand van de prooi gebroken. Nu komt de heurt aan de Boomvalk. Zijn prooi, in vergelijking met de ·prooi van de Sperwer, is kleiner van formaat; vogels, groter dan de Leeuwe rik, worden zelden door hem gevangen; dus hier behoeft dit kussenvormig uitsteeksel van de middel· teen niet zo groot te zijn als hij de Sperwer; de Boomvalk kan ·zijn klein slachtoffer gemakkelijk in bedwang houden. Deze Valk, juist zoals zijn grote uitgave, de : Slechtvalk, i s een vogel die prooi maakt in open lucht ·en ze in geen geval achtervolgt tot in 't struikgewas; dus, hier moeten ook .d;e vleug·els niet ·zo kort zijn en ook moet 1er met de staart niet worden voortbewogen zoals hij de Sperwer. De vleu gels van de Valken zijn dan ook huiteng-ewoon lang en de staartpennen zo goed als vlak; de poten zijn daarentegen hetriekkelijk kort en dik.
J EEN SEIZOEN MET EEN WESPENBUIZERDBROEDPAAR Een stuk zware eiken met dicht ondiergewas, be staande uit hog·e hazelaren, struiken en bramen; hierin een dikke, hoge eik, de stam gans bewassen met k1imop; •een zware tak.vork en hierop het nest van de Wespenhuizerd; de onderlaag bestaat uit droge takken en hierop de tweede laag, uit heuken lover, thans echter .reeds verdroogd door de zon en geel geworden. 't Wijfje broedt. Van op een 40 m. afstand heb ik ze met de kijker goed in 't
151
oog:- een hrûine kop die gedurig heen en weer gaat en hierin een blinkend -en schitterend paar goud gele o - gen, ze lijkt net ·een kleine Arend; op een
15 meter hoven de grond ligt ze daar goed verstoken
tus&en 't eikenlover; 'k geloof dat ze vandaag, 19 Juni, reeds 13 dagen broedt. 22 Juni : Even vóór 13 u. hen ik ter plaatse en heklim de boom. Dat is echter .geen gemakkelijk werkje: een stam van -ongeveer 90 cm. doorm·eter, dicht bewassen met klimop hetgeen het opwerpen van mijn koord z.eer hemoeilijkt. Even voor ik aan 't nest kom vliegt die broedende vogel af. De twee schone roodbruine eieren liggen op een reeds ver droogde laag heukenlover; na 't leggen izijn er dus nog geen friss·e twijgen op 't nest gehracht. Ik hen nog niet gans afgestegen, of een van de vogels zit reeds opnieuw op de eieren; 'k v·erstee ; k me op nieuw op een 40 m. afstand van 't .nest en houd dit goed in 't oog; 't is 14 u. Om 15 u. zet d·e broe dende vogel, 't is het mannetje, zich o-p 't nest even recht en rekt zich uit, meer niet; hij legt ·zich terug op de eieren en er gebeurt niets meer tot 1·6.55 u. wanneer 't wijfje geluidloos tot tegen 't nest gevlo gen komt en hij dit terzelfd,er tijd eveneens geluid loos verlaat; 't wijfje neemt plaats op de eieren. Voorts blijft alles stil; van het mannetje is niets meer t:e horen of te zien; (het wijfje overnacht op de eieren). 'k Verlaat mijn -observatiepost om 19.30 u.
26 Juni : Om 4.50 u. hen ik in mijn schuilhoek. Alles is loofstil; het wijfje ligt op· 't nest. Om 5.50 u. komt het mannetje geluidloos op 't nest gevallen
152
en zij verlaat dit even geluidloos; alvMiens .zich neer te leggen keert hij de eieren (pas voor hij op 't nest kwam had hij zich aangekondigd met een viermaal herhaald «fwuuu o»). Om 6.25 u. staat hij eens even recht en rekt zich uit. Om 8.40 u. komt biet wijfje terug op 't nest gevallen, weer zonder geluid. Dan weer niets meer tot 14.47 u., wanneer hij haar weer geluidloos komt afloss·en.
8 Juli : 5.45 u. 't Wijfje ligt op 't nest. Om 5.55 u. komt het mannetje plots geluidloos op de horst gevallen; 't wijfj.e vliegt af en hij neemt haar plaats in. Niets meer tot '9.40 u. wanneer 't wijf}e hem opnieuw komt aflossen. Om 11.40 u. keert ze d.e eieren, 't geen een halve minuut duurt waarna ze zich opnieuw neerlegt met de kop naar een ande.re richting, tegen de wind in. Om 14.20 u. komt het mannetj.e weer geluidloos aangevlog·en en hij zet 1zich op ee!tdroge tak, een viertal meter van 't nest; van hier he·ziet hij ihet broedend wijfje. Zonder twijfel is hij gekomen om haar plaats in te nemen; z·e licht zich wel wat op doch komt niet reoht, ze wil dus nog niet afgelost worden. Na een minuut vliegt het mannetje dan weer terug weg. Om 14.45 u. komt hij plots op 't nest gevallen; 't wijfje verlaat dit, hij stapt er in en legt zich met zijn grijze kop vlak in de wind; dit alles gebeurt zonder het ·minste geluid of geroep. Om 15.52 u. komt het wijfje terug op 't nest gevlogen dat hij op hetz·elfde ogenblik verlaat. Zij komt de nacht doen. Op 10 Juli, om 9.40 u. zie ik 't wijfje haar maat komen aflossen; even voor ze op 't nest stapt rukt ze een bebladerde twijg af en brengt die mede op
153
't nest; dit moet ze de laatste dagen reeds herhaalde malen hebben gedaan want ik zie er d:e ganse nest rand mee versierd. 16 Juli : Om 5.50 u. hen ik ter plaatse; 't wijfje ligt op 't nest. Niets roert er tot 7 .03 u. wanneer het mannetje geluidloos tegen 't nest gevallen komt •en er direkt opstapt.
't
Wijfje staat recht, .rekt zich eens en
vliegt weg; 15 minuten nadien staat 1het mannetj.e op 't nest half recht en, ·de kop, omlaag in de nest holte, 1zie ik hem gedurende een viertal minuten lichte bewegingen maken. Geen twijfel: hij voedert de jongen die ik vermoed reeds een paar dagen oud te zijn; enige minuten nadien richt hij zich weer half op en keert 'Zich om, met ·de kop in een andere richting ; hij stapt over en weer, her trekt vleugels en staart en kan maar niet goed terug gelegen geraken. Het is 7.35 uur voor hij opnieuw tot rust is gekomen. Om 10.50 verlaat hij plots het nest alhoewel er van 't wijfje niets te horen of te zien is. Pas om 11.05 u. is hij terug en hij begint dadelijk de jongen te voederen, hetgeen ditmaal 8 minuten duurt. Daarna legt hij zich voor 6 minuten op de jongen neer en is dan terug weg. 't Is thans 11.25 u. en 't blijft stil tot 11.40 u. wanneer 't wijfje nabij 't nest op de tak ken gevallen komt en zich weldra op de jongen gaat neerleggen, meer niet. Om 12.06 is 't mannetje opnieuw verschenen; het wijfj.e schuift van 't nest en hij begint te voe deren: 8 minuten lang en is dan terug weg. 't Is warm weder en de vogels zullen het niet nodig ach-
154
ten de jongen voortdurend te warmen. Om 12.30 u. ov·ertrekt de lucht en 't wordt ·zwart zoals bij een nakend onweer. Het wijfje, dat ergens dichtbij, op wacht zit, komt op de rand van
't
nest gevlogen en
blijft bier zitten, .gereed om zich op de jongen te leggen mocht het weder nog m·eer afkoelen of begin· nen te regenen. 't Onweer drijft echter over. Om 13.25 u. komt het mannetje weer met voedsel op
't
nest gevlogen en begint dit dadelijk uit te delen; ' t wijfje slaat dit een ogenblik stil gad·e, verlaat dan de nestrand en gaat zch op ·een 4 m. van de horst op een droge tak ·zetten; het voederen duurt 6 mi nuten en dan vliegt het mannetje weg; 't wijfje vliegt naar een anderie boomtak, .een 10 m. van 't nest en gaat hier de wacht houden. Terwijl 't man netje voederde •en 't wijfje vanop de nestrand toezag kwam .er een nest jonge Ko _ olmezen vlak tegen ,
aan zitten roepen en pi·epen zonder ook maar in 't
minst gestoord te worden. Middelerwijl is 't weer opnieuw opgeheld·erd. Om 14.14 u. komt het wijfje 1 van haar wachtpost terug naar 't nest gevlogen en legt 'Zich op de jongen niettegenstaande de zonne schijn. Om 14.25 u. is 't mannetje weer met vo-eder, hij valt recht op het nest vlak bij het wijfje dat zich een beetje opzij 1z·et om hem toe te laten de jongen te voederen en waaraan ze misschien ook wat helpt want 'k ,zie ze haar kop oprichten een aan haar hek bengelt iets wit, 'k denk een wespenlarf; na 4 mi nuten vliegt hij terug weg. De b.roedster blijft op de jongen liggen en enige ogenblikken later zie ik dat ze bezig is de jongen te voederen; zonder twjfel neemt
·ze
er ook het hare van. 'k Blijf tot 16.25
u.
155
zonder dat er nog iets bijzonders gebeurt. 't Wijfje ligt voor de nacht.
18 Juli, 1·6.10 u.· 't Wijfj-e ligt op de nestrand. Om 16.40 komt het mannetj,e met voeder op 't nest doch hij is dadelijk terug weg; van het gebrach te kan nu 't wijfje d,e jongen voederen als �e dit nodig acht; 'k zie dit eehter niet gebeuren.
Om
18.05 u. komt hij w.eer rakdings langs 't nest ge vlogen; ·zonder twijfel heeft hij weer wat gebracht: zij ligt nog altijd onbeweeglijk op de nestrand. Om
18.35 u. komt het mannetje op 't nest gevaUen; na een halv1e minuut verlaat het wjjfje de nestrand en gaat niet ver af op een boomtak zitten. Hij be gint de jongen te voederen; dit duurt 8 min. waarna hij zich op ·de jongen neerlegt. ;Hij verlaat ze op nieuw om 18.56 u. Pas om 19.15 u. komt het wijfje van haar wachtpost terug en legt zich op de jongen om er de nacht te doen.
24 Juli. 5.20 u. 't Wijfj-e ligt op de nestrand en de witwollige jongen zie ik g1eruime tijd op 't nest bewegen. Om 6.40 u. komt het mannetje toe.
'
t
Wijfj.e vliegt af en hij legt zich bij de · jongen op de ' nestrand; 'k zie de jongen op t nest wel wat over en weer ·bewegen doch bemerk niets van voederen; 't laat voor . mij g-een twijfel dat het mannetje voede : r heeft meegebracht en het de jongen heeft voorge legd. Deze nemen het zelf, want enige minuten na· dien is alles wee.r rustig. Om 9.15 u. komt het wijfje weer toe en zet zich op een tak tegen_ 't nest aan; in haar hek hengelen 2 hagedissen. Na een minuut komt ·ze er mee ·op 't nest gestapt en 't mannetje verlaat dit. Weer komen de jongen in beweging;
156
Het nest van een Zwarte Kraai. Boven
Zicht op één
van
de moerassen.
Onder : Kippende Sperwerjongen. Drie jongen ZIJD reeds uit de eieren; de andere twee· zijn bezig' de schalen te breken; op de nestrnnd ziet men de ledige doppen en op 't ganse hor-st de witte vlokjes .ui1 gerukt dons van 't wijfje.
Boven : Jonge Wespen. buizerd die zich niet graag laat ringen en zich heftig teweer stelt. Onder : Sehrijver be¡ klimt de boom, een zware beuk. waar hij op 27 m. hoogte, de .ionge Wespenbuizerd gaat ringen.
z·onder twij.fel voedert het wijfje z.elf de· prooi. Na· eeu paar minuten verlaat ze opnieuw 't nest om de wacht te gaan houden in de nabije bomen. Een kwartier later zie ik heide jongen in '·t nest gedurig over en weer kruipen. Om 11.16 u. komt het wijfje meteens op 't nest gevallen en 'Zich op de jongen ·
neerleggen, waarschijnlijk om ze te beschutten te-· gèn de te hevige zonnestralen die op dit ogenblik vlak in 't nest vallen. Om 11.25 u. komt het man
netje plots ·Op 't nest gevallen met iets tussen de beide klauwen; zonder twijfel honig- of larvenraten; het wijfje verlaat hierop het nest en vliegt in de
nahij.e bomen en hij begint het gebrachte te ver· voederen; dit duurt ongeveer twee minuten en dan is hij opnieuw weg. Niet 't minste geluid of geroep is er van onze vogels te horen. 12.28 u. 't Wijfje·, dat in de onmiddellijke om
trek van 't nest vertoeft 'Zie ik herhaaldelijk van d� ene boom in de andere vliegen; meteens breekt ze een bebladerd takje van een es af, pakt het eens in een klauw en dan opnieuw in de bek en komt er na enige minuten mee afgevlogen om het op de nestrand te leggen; dit komt hier denkelijk goed van pas om de rondkruipend•e jongen tegen 't af vallen te behoeden; nadien blijft ze op de nestrand zitten rondzien. Om 13.45 u. brengt het mannetje
in der haast iets op 't nest hetgeen de jongen nu verder bewerken onder toezicht van d e moeder · die nog altijd op· de nestrand ·zit. Tot 15 u. niets meer. 'k Verlaat de plek. 27 Juli, 14. u. 't Wijfje vliegt ·dichtbij van de ene. boom in de andere en komt ook eens voor een
·157 Het Meerdaelwoud 11
halve minuut op de nestrand waarna ze zich op èen 20 m. van 't nest op een boomtak, vlak in de zon, gaat •zitten pluizen. Op de nestrand zie ik weer een paar vers opgebrachte bebladerde essentakjes. Om 14.50 u. komt het mannetje op 't nest gevallen en begint er de jongen te voederen met iets wat hij meegebracht heeft in één van zijn klauwen; na een minuut is hij terug weg. Hij moet echter ook dichtbij verblijven want om 15.10 u. komt hij eens langs 't nest inscheren. Om 15.30 u. komt hij w.eer voor een minuut op 't nest; van voederen bemerk ik echter niets; van hier vliegt hij in een andere boomkruin; 't wijfje zit nog altijd op haar wachtpost. ·Herhaalde malen zie ik een van de jongen op 't nest rechtstaan, zich rekken, de vleugels openen en op de horst rond stappen. Om 16.25 u. is 't mannetje er weer met prooi; ditmaal houdt hij ze tussen heide klauwen; hij valt ermee recht op 't nest en begint dad:elijk te voederen. Na een minuut is hij opnieuw weg; ' t wi.jfj-e zit nog .altijd op haar wachtpost. Eerst pas om 17.55 u. verlaat ze deze plaats, vliegt naar 't nest en legt zich op de rand neer; even nadien komen heide jongen recht, stappen op 't nest over en weer en flappen met de vleugels; schone, geel witte diertjes met zwarte bek, met grote heldergele washuid, �ote donkere ogen en tussen al dat dons, reeds vrij lange, zwarte vleugel· en staartpennen die echter nog grotendeels in hun omhulsel zitten. ;k Verlaat de plek om 19.15 u. zonder van 't man netje nog iets gehoord of gezien te hebben. 't Wijfje doet dus de nacht op 't nest.
158
31 Juli. 5.45
u.
Stil en helder weer. 't Wijfje,
dat de nacht hij ·de jongen heeft d:oorgehracht, ligt nog op de nestrand. Pas om 6.20 u. nadert het mannetje met prooi àie hij aan de jongen voedert 't geen een minuut duurt waarna hij
't
nest afvliegt
en in een nabije boom de wacht gaat houden, ter wijl het wijfje haar zitplaats verlaat, op een tak vliegt .een 15 m. verder, maar die verlaat na zich eens gerekt te hebben; dan vliegt ze schuin omlaag het kreupelhout in; nadien zie ik 't mannetje dicht bij, van de ene boom in de andere vliegen. Dan blijft alles stil tot 8.35 u. wanneer de jongen op - 't nest beginnen rond te kruipen. Om 8.50 u. komt het mannetje v<>or een halve minuut op het nest ; hij heeft voor de 1 jongen weer voeder gebracht. 9.10 u. Loofstil. .. heldere zonneschijn en heet. .
.
'k zie meteens het mannetje en het wijfje, op een 40 m. hoven de nesthoom, in brede ·cirkels rond.. kringen; van tussen het struikgewas, waar ik ver stoken lig, hen ik ze echter dadelijk uit het oog ver
loren. De jongen op 't nest, die net jonge arenden gelijken, zijn nog altijd in beweging; ·ze stappen ove,r en weer e n pluizen zich voortdurend. ·Ret ene ziet er erg gehavend uit; nog enige plekken geelaclï�tig dons ·tussen de reeds tamelijk lange donkere pennen en stoppelveren, de hals bijna naakt, de vleugels min of meer geheel ingepluimd; de on.geve-er 5 cm. lange staartpennen zitten nog bijna geheel in hun
omhulsel. 't Andere jong is nog v.er achteruit; op enige donkere plekken na in de vleugels en de staart, zit het nog heelemaal in zijn geelwit d·ons. Om 9.50 u. komt het wijfje meteens op 't nest gevallen
159
en vertoeft er een halve minuut waa.rna ze in een nabije boom gaat post vatten. Ze heeft echter geen voeder gebracht. Om 11.10 u. verlaat ze haar wacht· post, vliegt in een ande : re boomkruin om van daar, na een paar minuten, te vertrekken. Om 11.20 u. komt ze meteens op 't nest en het lijkt me dat ze de jongen voedert, maar waar ze dat v·oeder zoo spoedig mag gehaald hebben begrijp ik niet. Zonder twijfel ontving ·ze het van het mannetje want ik heb dit sedert 8.50 u. niet meer aan 't nest gezien. Een halve minuut voederen, dan 2 minuten op de nest rand,, en dan terug weg naar haar wachtpost; een droge tak op een 15 m. van het nest; 't is heet en af en toe zit ze, met open hek te hijgen, voorts zit .ze zich te pluizen en te krabben. On1 12-40
u.
hr.engt
het mannetje iets hij ·de jongen op 't nest hetgeen deze nu zelf ve.rd.er bewerken. Hij is dadelijk ter� weg en ook het wijfje verlaat haar tak en vliegt hem achterna. Om 14.20 u. verlaat ik de plek en op hetzelfde ogenblik ·zie ik, op wel 500 m. hoogte, het mannetje, met aangelegde vleugels, schuin omlaag steken, 't is nu net een Slechtvalk. 4 Augustus: Even voor de middag ûe ik 't man netje hoog hoven zijn hroedgehiled: rondkringen, echter nog zonder gefluit. 7 Augustus om 10.05 u. zie ik het wijfje iets in der haast hij de jongen op het nest brengen en da delijk terug wegvliegen; het kleinste de.r j-ongen zie ik wel 10 minuten aan een stuk van het gebrachte trekken en ·eten. 11 Augustus 9.30 u. De jongen zitten reeds bui-
160
ten het nest er vlak tegenaan op een dikke tak waar op dit ligt : ze doen niets dan zich voortdurend. pluizen; 't grootste lijkt bijna volwassen en inge pluimd, natuurlijk is de staart nog te kort. 't Andere jong is wat minder ingepluimd en o p kop en nek heeft het nog verscheidene donsplekken; 't is ook een weinig kleiner. Op de nestrand bemerk ik nog een paar verse bebladerde eikentakjes die er dus kortelings zijn opgebracht. Om 9 ,55 u. komt het wijfje met prooi op 't nest gevallen. 't Gr,ootste der jongen schiet . toe, wild vleugelflappend; het ontrukt de prooi en verslindt ze in enige second·en ; 't wijfje is dadelijk terug weg. Na het verorberen der prooi zie ik beide jonge vogels zich gedurende een gans uur 1zitten pluizen; ·dan stappen ze terug in 't nest en gaan hier rustig liggen ('t is overtrok ken weer). Om 11,20 u. komt het ·mannetje op 't nest gevallen en zijn prooi wordt thans door 't an der jong in ontvangst genomen. Om 11.25 u. gaan beide jongen weer opnieuw op 't nest rechtstaan; om 12,40 u. is 't wijfje er weer met prooi, ze is dadelijk terug weg; één der jongen vreet gedurende .een minuut. 15 Augustus. De ganse nacht doo.r heeft het gere gend en het blijft slecht weder tot even vóór d.e middag. Om 11,30 u. ben ik onder mijn wespen buizerdnest; de heide jongen, die thans bijna ·niet meer van elkaar te onderscheiden 'Zijn, zitten druip nat, iede . r op een afzonderlijke tak, vlak tegen 't nest aan; ze pluizen zich en stappen voortdurend van d e tak op 't nest en ·dan weer ter . ug op de tak, en zo immer over en weer; zij flappen met de vleu-
161
·gels en wrijven hun natte pennen met de bek af. Enige minuten vóór 12 komt het wijfje met prooi
op 't nest gevallen; een van de jongen ontrukt haar 't gebrachte en begint dit, de rug naar het andere jong gekeerd, te verslinden; het duurt ditmaal wel
10 minuten. Daarna begint het andere jong er mee aan te trekken; de prooi was thans een stuk wespen raat van wel bijna een vuist groot. Na de af.gifte van de prooi vloog 't wijfje a·adelijk terug weg. Tot op heden, nabij 't nest of in de omtrek ervan, heb ik nog geen gefluit of geroep van mijn vogels ge· hoord. 19 Augustus. 10 u. Er waait een sterke zuidwes· tenwind, doch het is heet. 't Wespenbuizerdnest is verlaten; de_ jongen zitten in de nabije boom
kruinen. Ik hoor er een voortdurend en doordrin gend piepen en trillen cdieieieieieieb>>. Om 10.10 u. komt het mannetje op 't nest gevallen voor een
halve minuut en is dan terug weg. Om 10.20 u.
komt het opnieuw op de horst en terzelfder tijd ook een van de jongen dat van hem iets in ontvangst neemt. Dan is het mannetje weg, zet_ zich in een
nabije boom en hier schreeuwt hij plots een scherp, luid cckuwieieieieieuw» schril en ver klinkend ( ccku)) kort; ((Wie ie ie ie» gerokken en ecu» weer kort) dit m.et tussenpozen van een halve minuut. Dit gefluit wordt ongeveer een 10 tal malen herhaald, dan is weer alles stil. Nog enige minuten blijft het gevoe· derde jong op 't nest en i s dan ()-Ok terug vertrok ken. Er gebeurt niets meer t()t 11.30 u. wanneer 't wijfje met iets in de klauwen op 't nest komt, te gelijkertijd met een van de jongen die het gebrachte
162
in ontvangst neemt, inzwelgt en terzelfdertijd ook van 't nest afvliegt. Om 12.15 u. komt het wijfje weer op 't nest gevallen en ook weer .een van de jongen ·die d:e ·prooi afneemt. Het wijfje verlaat dad.elijk het nest; het jong vreet gedureude een 20-tal minuten aan zijn prooi en vliegt dan van 't nest af om zich te zetten op een van de lange zijtakken van de nestboom. Een 5-tal minuten zit het zich bie . r te pluizen en vliegt dan weg het hos in; het vliegt bijna even goed als ·de oude v,ogels. 't Is er zelfs niet meer van te onderscheid:en voor wat betreft de grootte en de vleugel- en staartlengte. Om 12.50 u. hoor ik .dichtbij het geschreeuw van 't mannetje, dat weer een 10-tal malen herhaald wordt. Hiermee lokt en moedigt hij de jongen aan want even nadien komt een van deze voor enige minuten op 't nest. 20 Augu stus. 14.15 u. Ue twee j:ongen zitten in de takken van de nestboom; één verlaat bij mijn naderen 'Zijn zitplaats en vliegt het hos in. Om 15.07u. komt plots het wijfje met iets op 't nest gevallen en 't jong, dat nog altijd rusti:z; op zijn tak zat� op ·een 7 m. van het nest, schiet toe .en neemt ·de prooi in ontvangst.
't
Wijfje vliegt in een nabije boom;
5 minuten nadien komt het jong dat hij mijn na deren was weggevlogen, ook op de nestboom ge vallen, op een 5 m. van de horst. ;Het 1roept een piep.end, trillend «pfieeieieh» dat door 't . wijfje beantwoord wordt met een hees, weemoèdig, «pfi.e ieieh :» het geen wel wat gelijkt op de wulpenroep. Na een 5 minuten springt ·dit jong ook op 't nest en wil het andere zijn prooi afhandig maken doch
163
dit gelukt niet en het vliegt dan maar terug af en het hos in. Het eerste jong vreet ongevee;r 20 minu� ten aan zijn prooi, vliegt even van 't nest af maar is dad.elijk weer terug, blijft nog een 5 minuten en vliegt dan het bos in. Om 16.15 u. komt één van de j-ongen zich voór een 10-tal minuten in een boom zetten .een 30 m. van 't nest; herhaalde malen vliegt het van d:e ene boomkruin in de andere, doch het gaat niet ver weg. Om 17 .10
u.
komt er weer een jong zich voo.r
een paar minuten op 't nest zetten en is dan terug het bos in ; z·onder twijfel heeft het nog een brokje voedsel op 't nest komen ·zoeken. Om 18 u. verlaat ik de plek zonder nog iets gehoord ·of gezien te heb ben;· ik vermoed dat de jongen d:e nacht doorbren gen in de nabijheid van 't nest. Van d e ouden ·zijn ·ze niet meer te onderscheiden dan door· hun don kere kleur eri hun grote heldergele washuid die bij de ouden grauwzwart is·. 21 Augustus. 9 u. Niets is er hij mijn wespen;. ·
huizerdnest te zien. Om 9.45 u. komt een van de jongen op
'
t
nest en vertoeft er een 20 minuten om
wat te pikken aan wat voeder .dat daar waarschijn lijk nóg ligt, zich wat te bezonnen en te pluizen en gaat dan terug weg. Herhaalde malen zie ik een van de jongen in de omtrek van het nest komen. Om 10.45
u.
vliegt plots .het mannetje met iets
op 't nest; het is op de hielen gevolgd door een van de jongen die het zijn prooi afneemt en ze dadelijk verorbert, hetgeen een 5 minuten duurt, waarna het op 't nest gaat rechtstaan. 't Mannetje
164
ging
dadelijk de lucht in en begint hier rondkring.end, zijn cdwieiiuW)) te fluiten, ·dat ik nog wel 5 minuten nadien, van uit de verte hoör. Nog herhaalde malen komt een van de jongen op 't nest en vertoeft er soms wel eens drie kwart· uur. 23
Augustus.
Mijn
wespenbuizerdjongen
ont
vangen nog altijd hun vo.eder op het nest; ze hlij v.en er ook voortdurend in d.e {)nmiddellijke om trek rondvliegen. Op de middag zie jk 't mannetje, ·die wat gebracht heeft, fluitend het nest verlaten; hij vliegt laag ·ov.er de boomtoppen, van tijd tot tijd zijn gefluit herhalend, tot hij wel een 500 m. ver weg is. 2.4 Aug;ustus. Tweemaal zie ik 't mannetje, na
wat aan de jongen gebracht te hebben, ·zich boven de bomen omhoog -scl1.r-0even, doch zond.er gefluit te laten horen; de. eerte maal was het even voor de midd·ag en de tweede maal om 13.30 u. 27- Augustus. 8.55 u. 't Mannetje komt juist met
iets op
't
nest en tegelijkertijd de beide jongen; ·één
echter bekomt de buit en begint .er zich aan te ver zadigen; het tweede vliegt piepend van '-t nest af. Om 9.05 u. nadert het wijfje m.èt prooi alsook het tweede jong (het andere .zit nog altijd op 't .nest te eten) en dit ontvangt dus de prooi van 't wijfje. Na 20 minuten te hebben zitten eten verlaat het eerste - jong het-nest ; het twt{ede vreet ook een twin tigtal minuten aan zijn stuk en blijft daarna op
'
t
nest rechtstaan. Om 9.40 u. komt weer een van ·de ouden met prooi en ook het weggevlogen jong dat thans ·de pr{)oi in ontvangst neemt: het is een groot stuk raat, wel 10 cm. lang hij 5 breed; het andere_
165
jong verlaat het net. Om 10.05 komt weer een van de ouden met iets op 't nest, hij is ook weer gevolgd
doo.r 't voorlaatst gevoederd jong dat van 't nest ge· vlogen was; het laatst gevoederde zat nog altijd te gen het nest aan maar vloog weldra weg; datgene dat de prooi .ontving blijft tot 10.15 u. en is dan ook weg. Om 10.20 u. is weer een van de ouden daar en weer is hij op de hielen gevolgd d:oor een van de jongen die het gebrachte in ontvangst neemt. Om 11.10 u. komt een van de jongen op de nest hoom; het gaat er 'Zich zitten pluizen en zonnen tot 13.15 u. Dan vliegt het weg, maar is na twee minuten terug en gaat op het nest nog wat zitten peuzelen aan voederrestjes hetgeen echter niet. veel kan zijn want na een halve minuut is het opnieuw weg, voert een kleine rondvlucht uit en gaat dan izitten in de ondergte takken van een beuk een 200 m. van 't nest. Het rukt hier met de bek een klein bebladerd twijgje af, pakt het in een poot en scheurt met de hek de hladerèn stuk, neemt het dan weer eens in de bek en opnieuw in een klauw. Dit spel duurt een 5 minuten, dan valt het takje en het jong vliegt weg. Pas om 14 u. komt het wijfje met prooi. De jongen moeten haar zeker heb ben zien afkomen want ze schreeuwen hun hees trillend «pfie ie ie ieh)) dat ze tienmaal herhalen en heide vliegen ze riaar het nest gevolgd door de m<>eder. Een van de jongen neemt haar de buit af en begint hem te verslinden ; het andere blijft, al op de nestrand staand, to.ezien ·en vliegt na een 5 minuten dan toch weg. Na 2:0 minuten verlaat het gevoederd jong ook het nest en gaat zich zetten op
166
een lange zijtak, op een 5 m. van de horst. Om 15.30 u. komt ook het ander jong op d.e nestboom
gevallen waar het eerste ook nog altijd zit; beide beginnen te piepen en komen op 't nest geva1len en ogenblikkelijk is er ·ook het wijfje met prooi die beide jong.en gelijktijdig aangrijpen; ·ze vechte . n er voor en ieder bekomt .een stuk. Zonder twijfel heeft het ene jong maar een klein brok want in enig:e happen is het verdwenen: 't is zwarte hommelraat. Na 5 minuten verlaat dit j-ong dan ook het nest; 't andere houdt zich, zoals naar gewoonte, een 20 minuten met zijn stuk bezig waarna het ook 't nest al vliegend verlaat. 28 Augustus. 6.45 u. Mijn j<>ng·e W·espenbuizer
den, die thans 44 dagen oud zijn, vliegen rond in de onmiddellijke omtrek van 't nest. Om 6.47 u. komt een van de ouden met prooi; hij wordt op de hielen gevolgd door een van de jongen; het and�re vliegt piepend de oude, die zijn prQoi heeft afge· geven, achterna. Om 6.53 u. nadert opnieuw een van de ouden, gevolgd door het andere jong, dat schreeuw.end de prooi afne·emt; (bij hun nadering liet het eerte jong, dat nog aan het eten was, zich. verschrikt van 't nest vallen en vloog weg). Om 7.20 u. verlaat dît het nest. Om 9.10 u. is het wijf.
je
e.r
opnieuw gevolgd door een jong ·dat de prooi
op 't nest afneemt: het is een groot stuk raat, on geveer een hand groot. Dadelijk begint het jong te eten; na de prooi te hebben afgegeven, vliegt het wijfje in een boom, een 40 m. van 't nest en begint hier te schreeuwen: een scherp hees ccwè.... uw» ( ccwè» gerokken en ccUW)) kort) wel een 20 maal
.·
167
herhaald <>p een periode van 5 minuten; dan vliegt ze nog eens hij haar jong op het nest ·e n dan is ze weg. Om 9.33 u. is 't jong met zijn prooi klaar; het blijft echter nog op de nestrand staan en ver laat die pas om 9.45 u. Om 10.07
u.
hoor ik g.epiep
van een der jongen die nog altijd in de onmiddel lijke <>mtrek vertoeven en een minuut daarna komt het mannetje met prooi op de h-0rst gevallen. Het is doo.r één van de jongen gevolgd die het gebrachte in ontvangst neen1t en er zich mee bezig houdt tot 11.20 u.; dan vliegt het ook weg. 29 Augustus : Ik verblijf 4 volle ur.en onder mijn
wespenbuiz·erdnest zonder dat een van de {)Uden er op verschijnt; op zeker ogenblik komen de twee jongen, het ene na het andere op het nest voor een tiental minuten, meer gebeurt e.r niet. 31 Augustus : Ik vertoef 2
u.
ond·er het nest zon
der iets van de ouden te vernemen; één van de jon gen zie -ik lange tijd in de
nabije bomen
zitten.
Ook komt het zich voor een half uur op een tak, een 2 m. van het nest , zetten. 1 September : Om 6.15
u.
hen ik onder mijn
Wespenhuiz.erdnest. Om 6.20 u. komen
de
twee
jo11gen op het nest gevallen; het ene is <ladelijk terug weg; het andere blijft 8 minuten. Even na dien, hoor ik, vlakbij, het gepiep
van de · heide jongen. Ik blijf tot 9.30 u. ter plaatse, doch geen van de oud-en is er te zien of te horen g.eweest. De jongen blijven
voortdurend in de
onmiddellijke
-0mtrek; af en toe hoor ik ze piepen; op zeker ogen blik gaat er een omlaag om zich op een bosweg uee · r te zetten; z-0nder twijfel gedr.even doo.r de honger,
168
zoekt het
daar
v-0edsel en dit
zouden wel
rijpe
l;>raamheziën !kunnen zijn die daar op die plek laag tegen de grond hangen en niet slecht gelîjken op hommelhroed. Wanneer ik om 10 u. buiten het geboomte op een vlakke hoogte sta, ·zie ik hoven d.e nestplek, een van de jongen zich opschroeven. Het blijft ongeveer
· 15 minuten hangen rondzweven; het .gaat echter niet hoog, slechts een 120 m. ongeveer. Het lijdt geen twijfel:
de ouden hebben de
28e
Aagustus
Meerdael verlaten, want ze zijn er nadien niet meer te zien geweest. 1Het geschreeuw van het wijfje om
9.10 u. en haar bezoek aan het jong op het nest zijn haar laatste <<vaarwel» gewe.est aan het nest, aan de jongen en aan Meerdael. Ik breng thans een bezoek aan het verlaten nest. Het ligt er vol resten van allerlei raten, geledigd en half opgevreten door d.e j-ongen, ook vind ik een paar zwarte ballen. Ik trek ·ze open .en stel vast dat ze bestaan uit stukken vettige huid van hag.edis of kikvors; er is in het geheel niets te ontdekken dat maar enigszins gelijkt op overschotten van kleine Z(}ogdieren of vogels.
3 September. 10.30 u. Ik bevind me op .een h(}og· vlakte vanwaar ik het stuk, waarin het Wespen buizerdnest, voor mijn ogen heb. Om 11.10 u. ·gaat een van de jongen omhoog en blijft in de schone zonnige lucht hangen rondkringen. Op zeker ogen blik wordt het daarb-Oven op een 400 m. ongeveer, door een eveneens opkringende Sperw.er bekampt. 'Even later zie ik dit jong terug in het bos niet ver van 't nest en wat later zie, ik het er voor een half
169
minuutje komen op staan. Een paar keren hoor ik ook ·zijn geroep : <<fwie ie ie ie UW)). 4 September. Il u. Heldere zonneschijn. twee
jonge
Wespenhuizerden
verlaten
het
De stuk
waar het nest ligt en trekken omhoog. Lang krin gen ze samen, bijna zij aan 'Zij. Op een 500
·m.
hoog
te gaat het meteens Westwaarts af. Een jong kringt nog hoger en wordt weldra gevolgd door een Sper wer, die :er gedurig op stoot; de Sperwer en de jonge Wespenhuize.rd gaan immer hoger en hoger, kringend en kerend, stotend en afwer.end, wel 4000 m. hoog; dan komt meteens het Wespenhuizerdjong met aangelegde vleugels en trapsgewijze naar om laag gestoken terug naar z'n geboortestuk. 6 September : Ik zie één van de jongen in zijn ·
geboortegebied. 11 September : Boven hun geboortegebied krin gen beide jon.ge W espenbuizerden in de heldere lucht op : ze gaan zo ontz.ettend hoog dat ik ze zelfs uit mijn kijker verlies. 15 September. Ik ontmo.et heide jongen in hun nestgehied. 22 September : Een van de jongen kringt in d.e heldere lucht op. 24 September : Op heet �iddaguur kringt een van de jongen een tiental minuten boven zijn ge boortegebied rond, gaat dan omlaag in een boomtop en van daar naar de grond. 29 September : . Even voor de middag zie ik een van de jongen boven een heide rondkringen en na enige minuten omlaag gaan. 2 October : Even na het midd�uur zie ik beide
170
jongen nog hoven het woud: rondkringen; het is d.e laatste maal dat ik ze zie;¡ het lijdt geen twijfel, nog heden zijn ze weg gegaan. In 1939 vind ik mijn Wespenbuizerdpaar broe dend in een zware beuk. 't N.est ligt -0p ruim 27 m. boven de grond. Op 29 Juli ring ik heide jongen en neem verscheidene foto's.
l71
DE ·voGELS DER DIJLEVALLEI V o o r w o o r d Tijdens de studie van het leven der B-oomvalken, die ilk sedert een twintigtal jaren in tMe'erdaelwoud in al hun doen en laten nauwkeurig naga, rees dan ook onwillekeurig .de vraag -0p : hoe en waar die vlugge rovertjes ·zich ophouden en waarmee ze zich voeden vóór ze met broed,en aanvangen. Het hoeft niet meer .gezegd dat de Boomvalken zich hoofdzakelijk voed.en met insekten. Vóór de broedtijd leven ·ze bijna uitsluitend hiervan; zelden worden er vóór die tijd vogels .gevangen en dit kan dan gebeuren wanneer er, bij d'onker en overtrok ken weer en re·gen, gee · n grote insekten op de vleu
gels zijn. Libelle.n, meikevers, waterkevers en an dere schildvleugeligen zijn tot dan hun voornaam ste prooi die ze in de vlucht met de klauwen vangen. D,e Boomvalken zijn trekvogels die hier in onze streken toekomen vanaf ·midden- tot einde April. Vanaf hun aankomst in hun voorjarig broedgebied·, wordt er dadelijk een nest opgezocht. Hier in Meer dael is dit teI\-ens een oud kraaiennest. Alhoewel ·dit voorbehouden nest dagelijks of bij· na dagelijks even hezocht wordt, ligt hun jachtge bied ·er soms ver van verwijd.erd aangezien het woud hen dan nog weinig -of geen prooi oplevert; ook d.e vlakbij liggende lande · rijen, waar ze later, in de broedtijd gedurende de periode van het voederen van d·e jongen zullen prooi maken (klein gevogelte, hoofdzakelijk Zwaluwen en Leeuweriken), oefenen 172
Schrijver maakt ee;1 bloemtuil vun de d oor Hare Majesteit zo geliefde veldbloemen, tijdens een ogen¡ blik verpozing bij 't opnemen van vogelzang. Profes sor Koeh kijkt belangstellend toe.
Schrijver in de aanwezigheid van Hare Majesteit Koningin Elisabeth die vog�l liefhebster en voortreffelijke ken•ter der gevleugelde famiJie is-
dan nog maar weinig aantrekkingskracht op hen uit� En zo kwam ik dan op zekP-re dag tot de bevin ding dat het jachtgebied van mijn Valkjes, vóór de broedtijd, op een 6 km. van hun broedgebied was gelegen: het waren de vijvers, moerassen en weiden van de DijlevaUei. Hier was het dat ik mijn Boomvalken verschei dene malen daags en bijna dag voor dag op insek tenjacht vond; ook nog een a.nder paar Boomvalken, het broedpaar van :een gebied dat 5 km. yerder lag aan de andere zijde van de vallei, zag ik er herhaalde malen. Vooral op zonnige dagen als de vlugge libellen te voorschijn kwamen, en in grillige paarvlucht ·
over het water rondschoten of bezig waren hun ,eier·en te leggen op de drijvende bladere.n van de moerasplanten, ·dan waren e.r ook d-e vier Valk.jes tgenwoordig. Als echte watervogels schoten ze in pijlsnelle vlucht rakelings langs het water de vlugge libellen achterna, gr:e·pen ·ze van de drijvende bladeren weg, zodat ze met hun klauwen de waterspiegel beroer de11, stegen dan even hoger op om de prooi met de klauwen netjes naar de snavel te brengen en ze in de vlucht te verorberen. Gingen de libellen ho ger de lucht in dan schoten -de blauwe rovertjes ze ook hier achterna en ·zelden misten ze hun greep. Van op 20-30 meter kreg.en ze de vlugge insekten in h:et oog, schoten er als een bliksem op af; 'n schokje links, rechts, omhoog of 'n stoot even naar omlaag en :telkens hadden ze de prooi in hun klau wen.
173 Het Meerdaelwoud 12
Het
waren
nu
wel niet
altijd
libellen
die
ze hier vingen; alles wat insekt heet was hen wel kom, ook vlinders en waterkevers kwamen er hij te pas en door mijn kijker zag ik ze 'n soort kever tjes vangen die niet groter waren dan 1 cm. · an die moerassen Bij die herhaalde bezoeken a vond ik dit stuk van de Dijlevallei zo belangwek kend dat ik er volledige studie wilde van maken. In korte woo.rden volgt ·dus een kleine beschrij ving van de Vallei zelf en dan ·een opsomming van de vogels ·die ik er heb kunnen waarnemen.
DE
DIJLEVALLEI
Het deel van de vallei dat ik sedert 1938 in ob servatie nam, is op ornithologisch gebied, izonder twijfel, het schoonste, aan.gezien dit stuk bijzond�r rijk is aan vogels., wat op ·andere plaatsen niet meer 't geval is : men vindt er weiden, moerass'en, vijvers met open water, rietstukken, bosjes eiken- en wil genstruikgewas, kleine houtopstanden, een paar kasteelparken, vrij steile hellingen van spoorweg dijken vol struikge . was (de lijn Leuven-Waver volgt tevens de ganse vallei) en dan tuinen met bomen en hagen van enige in de vallei gelegen huizen en boerderijen. Midd.enin, de .rivier, de Dijle. En". mijn vallei li.gt op slechts 800 m. van Meerdael woud. «Mijn stuk» begint op ongeveer Il Km. (in vo gelvlucht) ten Zuiden van Leuven, op het grond gebie i d van de gem·eente St. Agatha Rode, waar de Dijle 33 m. boven de zeespiegel ligt, het dal onge· 174
veer 1 Km. breedte heeft en de hellillgen over een korte afstand (een 200 m. slechts), 30 tot 40 meter opstijgen. De helling van de rechterzijde is hier tot aan de voet waar het spoor loopt, op ongeveer 1 Km. lengte beplant met sylvesterd·ennen, sparren, enige herken en struikgewas; men vindt er tevens énige hooml-Oze zandig.e plekken begroeid met hei de; de helling van de linkerzijde is voorbehouden voor de tuin- en akkerbouw. Het ·eindpunt van mijn ohservatie·stuk is,� onge veer 2 km. ten zuiden van Leuv:en daar waar de Dijle het park van het kasteel van Heverlee binnen· vloeit; de val1ei, d'ie hier nog nauwelijks die naam verdient is hier vrij vlak en breed; de rivier Hgt hier 24 m. hoven de zeespiegel. Op haar loop in mijn gebied ontvangt de Dijle het water van de Lasne, die aan ·de samenvl<>eiing bijna even breed is als de Dijle zelf, ·dan het water van de heide beken :de Yssche en de Nethen en voorts nog van tal van afwateringsgrachten. Het door mij onderzochte stuk ligt op het grondgebied van de gemeenten Rho de St. Agathe, Nethen, St. Joris Weert, Neerys· sche, Oud Heverlee, Corheek-Dijle en H:everlee. De huizen van al deze gemeenten zijn meestal op de helling van d'e vallei gebouwd, slechts enige lig gen in de vallei zelf. ·We hebben er lage, natte, met grachten door sneden weiden, die nog onder het hoogwaterpeil van d.e Dijle zelf zijn gelegen en dus in de winte·r en in het voorjaar veelal onder water staan; hier en daar :een stuk moeras, dichtgegroeid, hetzij met zeggen en lis, hetzij met riet, met paardestaarten
175
en and:ere waterplanten, elzen• en wilgenstruikge washosjes op rottende m·odderhodem; een �roepje �anadahomen een klein bosje
vormend ·of op een
rij staand langs de boord van een afwateringsheek samen met nog enige oude holle knotwilgen. Enige aanplantingen echter verdienen toch wel de naam van park of hos: het kasteelpark van Neer· yssche, dat van het Jezuïetenhof op Heverlee en het park van het kasteel van Heverlee, alle drie gelegen in de vallei zelf evenals .enige kleine hossen: het eerste nabij het kasteiel van Neerijssche aan de samenvloeiing van Dijle en Yssche (hoofdzakelijk kanada' s en essen met enige sparren op elzenonder· hout), voorts nog twee andere, gelegen het ene op Corhe·ek-Dijle, (kanada' s met enige :eiken, sparren en weymouthdennen), het andere
op
Heverlee,
Rotspoel genaamd:, hestaand,e uit kanada' s, abelen en moerascypressen. Vóór enige jaren is men hier in dit g·ed·eelte van de vallei hegonn:en m·et het aanleggen van viskweek vijvers, waaronder er verscheidene zijn van meer dere tie·ntallen Ha. oppervlakte, waarlijk schone waterstukken. In 193'8 in verband met de lop:ende oorlogsge ruchten begon ons leger met de aanleg van de zo gezegd'e ccDijlestelling)). Hiertoe werden er op een paar plaatsen in de rivier dammen gebouwd om het water tegen te houden en dijken aangelegd rondom ·de lage stukken teneinde .een groot gedeelte van de vallei onder water te houden. Dom d'eze uitgevoerde werken kwam er een groot gedeelte van dit gebied «blank» te staan. Het water werd op-
176
gthouden tot einde Mei 1940 wanne.er de dammen en dijken opnieuw werden doorgestoken. Van een algehele drooglegging is echter niets meer gekomen ; vele van de laagst gelegen stukken waren binst die tijd veranderd in echte moerassen.
Ook
de
vis
kweekv:ijvers (gezien de viskweek niet meer lonend was) werden de ganse bezettingstijd door niet mee,r onderhouden; vooreerst kwam er riet .en lis op de hoorden, in het begin werd dit nog wel eens af· gemaaid doch na een paar jaren werd· ook dit ver· waarloosd, zodat enige vijvers en daarbij waren er een paar van verscheidene tientallen Ha. opper vlakte, weldra voor meer dan de helft begroeid wa· ren met allerhand:e waterplanten, niet slechts met rie1t, U's en zegge doch ook met lisdod<len, paarde staart, egelskop, slangenwortel, veenwortel en ·zo meer. Op sommige plaatsen kwam er .een wild zeggen stuk, op andere een uitgestrekt rietbos tot stand. Dit alles bijeengenomen : natte w.eiden en moe rassen met allerhande waterplanten en riet; open, visrijke waterstukken; volledig met struweel dicht· ge�roeide plekken; e1'zen· en wilgenstruikgewas ; 'n paar hoogstammige stukken met een drietal par ken; beboste hellingen en zo meer vormt ten slotte een gebied dat op grote vogelrijkd'om kan bogen. Mijn bijzonderste doel was slechts een goed over• zicht te hebben van de moeras-. en weidevogds. van dit gedeelte van de Dijlevallei. Doch de gewone bos• .en landhewoners, alsook zulke, die bij de hui ·ze , n nestelen en die meteen ook dit gebied bewonen kunnen echter niet onbesproken gelaten worden.
177
DE BROEDVOGELS DER DYLEVALLEI Zwarte Kraai. - Twee of drie paren in de vernoemde hoogstammige stukken.
·
Kauw. - Eén broedpaar in een holle abeel van het Jezuïetenbos; verscheidene paren in de gebou wen van het kasteel van Heverlee. Ekster. - Is wel vertegenwoordigd in de ganse vallei; is gedurende de laatste jar:en sterk in aantal toegenomen, zoals trouwens overal (oorzaak: het verbod van vuurwapens te gebruiken ; tweemaal vond ik zelfs een nest in het hoge wilgenstruik gewas. Gaai. - Enige paren in de vernoemde parken en bossen. Spreeuw. - Enige paren in de vernoemde par· ken; is voorts een gewone huizen.
broe . àvogel
nabij
de
Wielewaal. - Enige paren in vernoemde parken en bossen; is tevens aanwezig in 't hoog elzenstruik· gewas temidden van een groot rietveld. Appelvink. - Broedvogel in het kasteelpark van Hèverlee. Groenvink. - Algemeen in de tuinen en boom gaard.en van d.e in de vallei gelegen huizen, alsook in dè kasteelparken en in het struikgewas aan de voet van de helling. Kneutje. - Is niet zeld'Zaam in het struikgewas aan de voet van de helling en op d:e dijken van de spoorweglijn; ook zijn. er enige in de tuinen en boomgaarden zowel als in de kleine sparren aan de kant van de vijvers. 178
Europese kanarie. - Enige paartjes nestelen in 't kasteelpark van Heverlee. Goudvink. - Enige paartjes wonen in de kas. teelparken; soms vindt men ook een nest in de kleine sparren en aan de vijverkant. Botvink. - Is een gewone hroedvogel in de ho vinge . n en .de kasteelparken. Huismus. - Gewone broedv-0gel nabij huizen en boerderijen. Steenmus. - Enige paartje in en nabij de tuinen en boomgaarden. ·Geelgors. - Algemene broedvogel aan de voet van de helling en op de spoorw�gdijken. Rietgors. - Talrijk in de ganse vallei : broeden meestal in de zeggepollen langs de kant van de grachten en in de moerasspiraea. Akkerleeuwerik. - Enige paartj.es vindt men op de droogste stukken weide met kort gras. Boompieper. - ·Hier en daar aan de voet van de helling waar graskanten zonder struikgewas ge vonden worden, ook huist hij op de helling in de· heidestruikjes. Graspieper. - Enige paren bewonen de dr . oogst geleg-en weiden met kort gras, alsook de spoorweg dijken die met gras be�roeid zijn. ·Kleine Gele .Kwik. - Enige paren in de weiden met kort gras en langs de grachtkanten. Grote Gele Kwik. - Enige paren vindt men in d.e nabijheid van gehouwen of ·bruggen en van de watermolen, alszo op of vlak bij de rivier; d:e nes ten liggen hi:er in de muurgaten ·of in 'het timmer werk van watermolens en bruggen.
179
Witte Kwik. - Enige par.en nabij de huizen in . de vallei, waar ·ze nestelen in mull.rgaten, onder
dakpannen, in houtmijten, onder bruggen op de rivier of in steile .rivieroevers.
Gewone Boomkruiper. - Enige broedparen in de kastee : lparken, alsook in de boomgaarden. Boomklever. - Eén broedpaar nam ik waar in de hoge, oude beuken van het !kasteelpark te He verlee. Koolmees. - Zowat Qver de ganse vallei ver spreid waar er nestgelegenheid is, vooral nabij de huizen; (enige huizen in de holle wilgenstronken van de vallei zelf). Pimpelmees. - Zoals voor de Koolmees. Glanskop. - Broedvogel in de kaste.elparken. Matkop. - Enig-e paren nestelen in de kasteelparken en in de holle knotwilgen. Langstaartmees. - Zeldzame broedvogel in de vallei; soms wordt een nest gevonden in d'e hagen of in de sierspar1retjes van de kasteelparken. Baardmees. - In 1942, begin-Mei, had e.en paartje ·zijn nest met 2 eieren in een groot rietstük; ongelukkiglijk werd dit rietstuk afge·stookt waarbij het nest en de eieren vernield werden en de vogels spoorloos verdwenen. Klapekster. - Ik vond' het nest in de top van een sylvesterden op de genoemde beboste helling vanwaar de vogels een schoon overzicht had.den van een groot rietstuk dat aan :een weide grensde. Grauwe klauwier. - Hier en daar een broed paar in het struikgewas op de helling en de spoor ·
wegdijken.
180
Tjiftjaf. - De ganse vallei door, 't meest in de parken en de kleine ho.ssen, doch ook aan de voet gaarden vai:t de huizen .en boerderijen in de vallei. Grauwe vliegenvanger. - In de tuinen en hoom van de helling en z.elfs op de droogste stukken met ·
struikgewas op de kant van de moe.rassen . Fitis. - Ongeveer zoals vo · or ·de Tjiftjaf.
Spotvogel. - In de parken en tuinen, ook eni'.ge langs d.e hos'Zomen. Bruine grasmus. - Vrij talrijk in de ganse val lei : alzo in de nabijheid van parken en hossen, in de tuinen en boomgaarden alsook in de moeras sen waar struikgewas voo.rhanden spoorwegdijken en hellingen.
is
.en
op
de
Braamsluiper. - Enige in de hagen van de tuinen en hoomgaarde·n. Zwartkopje. - Is een gewone broedvogel in de drie kasteelparken en in de voornoemde hossen. Tuinfluiter. - Enige in de kast�elparken en in de hossen. Rietzanger. - Is een gewone broedvogel in de ganse vallei waar klein struweel en kort struikge was voorhanden is; het meest op de droogste plek· ken met moerasspiraea. Grote karekiet. - Enige paren huizen
in
d.e
stukken hoog riet, in d:e vijvers en de moerassen zelf. Ze 'Zijn .er beginnen te nestelen na· de aànleg van de viskweekvijvers en nadat hun zomen met" riet bewassen waren. Kleine karekiet. - Talrijk in de ganse vallei : overal vindt men hem waar :er maar riet is, zelfs in de rietstukken die op droge bodem groeien. In
181
zulke droge stukken vond ik ook hun nesten opge· hangen aan de moerasspiraea op nog geen 30 cm. hoven d:e grond; ook in 't lage wilgenstruikgewas vond ik 'Ze. Hier in de vallei is het voornamelijk hij de Kleine karekieten dat de koekoekseieren ingedragen worden. Bosrietzange . r. - Is een gewone broedvogel in de ganse vallei door; men vindt hem het meest in de kleine met struweel afgeboorde graanveld.en. Op een plek vond ik hun nesten in een rietstuk op droge bodem; zij waren niet te onderscheiden van de nesten van de Kleine ·Karekiet waarmee ze dit stuk deelden, want zij waren eveneens opg.ehangen en gevlochten aan de rietstengels 'Zelf. Grote lijster. - Enige paren huizen in d'e vallei in een van de kleine boomgroepen, in een alleen staande hoorn en in de boomgaarden; voorts ook nog in de kasteelparken. Zanglijster. - Enige paren in het kr.eupelhout van vernoemde hossen en op ·de hellingen; meer dere koppels in de kasteelparken. Merel. - Vrij algemene broedvogel in de ganse vallei; overal waar .geboomte .en struikgewas aan wezig is; zelfs midd'en in het moeras. . Nachtegaal. - Gewone broedvogel in d.e kasteel" parken, in het schaarhout van de bossen en in het struikgewas op de helling. Roodborst. Is thuis in de kasteelparken; enige in de v.ernoemde hossen. Gekraagde Roodstaart. - Enige in de boomgaar den en de tuinen.
182
Zwarte Roodstaart. - Enige paren kan men ont· moeten nabij de huizen. Paapje. - Is een gewone broedvogel in de wei d.en; men vindt hem het meest op de droogste stuk· ken; het nest ligt gewoonlijk op de kant van een greppeltje. Roodborsttapuit. - Aan de voet van de helling waar de hodemhegroeiing bestaat uit gras, struweel, kort struikgewas, kleine hraampjes, heide of iets dergelijks: talrijk op de spoorw.egdijken. Winterzanger. - Is z·owat overal in de ganse vallei verspreid waar er nestgelegenheid is; 't meest hij de huizen in de met hagen omringde tuinen en boomgaarden. Winterkoning. - Is verspreid in de ganse vallei waar er hagen, kort struikgewas of iets dergelijks aanwezig is ; zelfs op de grachtkanten in de moeras sen ontmoet men hem. Het meest toch hij de hoer· derijen. Boerenzwaluw. - Overal : hij de boerderijen. Vensterzwaluw. - Zowat overal nabij de huizen; het meest hij de boerderijen. Oeverzwaluw. - Een paar kolonies zijn in de vallei
gevestigd,
waarvan ene, in een afzanderij
aan de voet van de helling, een ·60-tal nesten telt. Gierzwaluw. - Enige paren in de gehouwen van het kasteel van Heverlee. IJsvogel. - Is wel vertegenwoordigd in de ganse vallei; om te nestelen begeven ·ze zich gewoonlijk naar een steile kant van een der diepe straten die op de vallei uitg.even, dus soms vrij ver va� hun jachtgebied; eens vond ik het nest in d.e grond-
183
klomp van een boom die met heel zijn wortelgestel was omvergewaaid. K-0ekoek. - Overal in de ganse vallei: het is vooral bij de Kleine Karekieten dat ze hun eieren inbrengen. Van eenzelfde wijfje vond ik op 29 Mei het eerste ei en tot op 6 Juni nog 4 ei.eren; dus 5 eieren in een tijdsverloop van 10 dagen hetgeen aan mijn verwachtingen
heantwoordd'e
dat
het
koe
koekswijfje. slechts alle 2 dagen een ei zou leggen. Heb daar toen alles :afgezocht doch meer dan 5 eieren van hetzelfde wijfje waren er niet te vinden (zie mijn artikel over de Koekoek). Groene Specht. - Enige paren huizen in de kasteelpark.en en in de hossen; ook vindt men er af en toe een paar in een van de rijen populieren of in d.e oud'e wilgenstronken. Grote bonte Specht. - Is nogal wel vertegen woordigd in de parken en in de bossen. Kleine bonte Specht. - Ik vond een broedpa · ar in een grote boomgaard met oud.e fruitbomen; het nest of heter gezegd de nestholte was gemaakt in een vermolmde omheiningspaal op slechts 1,10 m. boven de grond'. Kerkuil. - Een paar bewoonde de . oude schuur van een de.r boerderijen. Steenuil. - Verscheidene paren huizen in de " holle wilgenstronken. Bruine Kiekendief. - E.en paar moet er in 1944 gebroed hebben in een van de .grote rietstruike.n; in 1945 vond ik het nest. Grauwe Kiekendief. 1942 gebroed.
184
Een paar heeft er in
Torenvalk. - Jaarlijks een paartje in een van de hossen. Bosduif. -. Is wel
vertegenwoordigd
in
de
ganse vallei : in de kasteelparken, de hossen" de alleenstaande bomen of bomenrijen, zelfs in het struikgewas in de inoerassen zelf. ·Holduif.
- Een paartje in de holle wilgen
stronk.en. Tortel. - Ong.ev . eer hetzelfde als voor de Bos duif : voo.r een paar j.aren vond ik een nest met de twee eieren ·op een wilgentak in een stuk klein riet op slechts 60 cm. hoven het water. Vooreerst dacht ik het nest van een Wouwaapj.e voor me te hebben. Fazant. - Af en toe een nest in de -droogst ge legen stukken struikgewas van de moerassen; ook wel eens in .. het korte riet op droge bodem. Patrijs. - Die kon ik ook wel noemen als hroed vogel van de vallei daar er hier en daar een stuk graan- of klaverveld in de vallei aanwezig is waarin de Patrijs nestelt. Kwakkel. - Zelfd:e als voor de Patrijs. Wouwaapje. - Tweemaal vond ik het nest in een rietstuk. Kwa!kkelkoning. - Een jachtwachter verzekert nlÎj dat er jaarlijks broeden in e.en van de grootste hooiweiden. Waterral. - Is vrij talrijk in de dicht met lis, paardestaart
en andere waterplanten begroeide . mo.erassen .en vi1vers. Porseleinhoentje. - Meerdere paren moeten er .
broeden in de ganse vallei want jaar aan jaar hoort men hun nachtelijk geroep en vliegen er zich enige
185
dood tegen de telegraafdraden op een plek waar
deze dwars over een m·oeras lopen; deze telegraaf lijn, kruist een v-0etpad waarop die verongelukte vogels neervallen. Ze komen aan hun einde tijdens hun nachtelijke vlucht van het ene moeras naar het andere. In gevolge mijn nachtelijke bezoeken aan die moerassen kwam ik tot d'e bevinding dat de ne·sten moeten liggen in de bijna ont-0egankelijke stukken,
voornamelijk die welke bewassen zijn met paarde staart; doch ook enige in de dichte zeggenstukken op rottend.e bodem met slechts ene 20 cm. hoogte aan water. Klein porseleinhoen en kleinste porseleinhoen. - Ik ineen dat deze heide soorten hier zo goed kunnen nestelen als in gelijk welk ander moeras. De moerassen van d'e Dijl.evallei 'Zijn uiterst ge ·
schikt voor hen; doch door hun verborgen levens
wijze krijgt men die heide soorten uiterst zelden te zien. Waterhoen. - Is vrij talrijk in de ganse vallei. Zij overwinteren -0p de Dijle waarvan het water nooit dichtvriest. Meerkoet. - Talrijk op alle vijvers; overwin teren op de Dijle.
Houtsnip. - Broedend: gevonden in een van d.e vernoemde bossen. Watersnip. - Enige broeden in d·e moerassen •
en de natte ·zeggestukken. BJ.okeend. - Talrijk in de ganse vallei; de nes ten liggen niet slechts in de moerassen, de rietstuk· k�n of het struweel vlak hij het water doch vele
186
worden er gebouwd op meer a·an 1 ·Km. van de vallei. Ik vind jaarlijks nesten midden in Meer· daelwoud, dus op z'n minst 3 Km. van de vallei. Wintertaling. - Af en toe .e·en broedpaar in de heidestruiken op de helling. Zomertaling. - Enige broed'.paren vlak hij de grote vijvers. Slobee . nd. - Een broedpaar g.edurende het sei zo · en 1945 hij een van de grote vijvers. Fuut. - Op de grote vijvers der laatste drie ja ren: een vijftal broedparen. Dodaars. - Vrij talrijk op de grote vijvers. Vele overwinteren op d'e Dijle.
DOORTREKKERS EN OVERWINTERENDE VOGELS IN DE DIJLEVALLEI De Dijlevallei is een gewone e·n· belangrijke trek· weg voor veel watervogelsoo.rten, waarvan er som mige vrij lang blijven pleisteren. Hier volgt hun . opsomming : Roek. - Vele overwinteraars. Grijze Kraai. - Vele overwinterende ren.
exempla-
Distelvink. - Op de trek en ook nog wel 's win· ters op het onkruidzaad, meestal op distels. Bij een van de . grootste vijvers waarvan
de
boorden met
een macht van distels begroeid waren zag ik ze de ganse winter 1944-45 in een vlucht verenigd van wel een 25 stuks. Sprinkhaanzanger. -
Op de lente trek in het
187
struweel waar ze dan enige d'agen vertoeven en ook zingen. Nachtegaalrietzanger. - Op de lentetrek in het oude riet; hij kan er enige dag.en v.erhlijven zelfs al zingénd. Koperwiek.
-
Vele overwinteren in de natte
weiden met hossen in de omtrek. Kramsvogel. - Overwinteraars in het hessendra gend struikgewas. Witsterblauwborst. - Ieder jaar op de voor jaarstrek, zie ik ze soms wel een ganse week, slui pend en zoekend tussen het dode lis en de andere moerasplanten. Velduil. - Op de d-oo - .rtrek werden er hier, vóór ·
de oorlog, ieder jaar geschoten. Slechtvalk. - E.en vogel van d eze soort komt ieder jaar overwinteren nabij een van de grote vijvers waar hij dan dagelijks prooi maakt onder de daar eveneens soorten.
overwinterende kleine
eenden
Boomvalk. - Reeds aangehaald. Buizerd. - Is een gewone overwinteraar in de vallei waar er in de weiden altijd mollen te vinden . ZI)n. Sperwer. - In h.et najaar en 's winters wordt er m.enig Sperwer naar de vallei gelokt door de spreeu .
wenvluchten die er i n het riet komen neerstrijken om er d'e nacht door te brengen. Wespenbuizerd. - Tot aan het begin van de broedtijd zijn -0ok mijn Wespenhuizerden uit Meer daelwoud vrij regelm:atige bezoekers van d.e vallei, omwille van de kikkers
188
en
de insekten.
Visarend. - Op de doortr.ek is d'eze vogel een vrij regelmatig bezoeker van de grote vijvers waar er r.eeds meerdere hun leven lieten (afgeschoten door jagers en viskwekers). Op 11 Mei 1944 zag ik er nog ene een zware karper uit een van de vijvers opduiken. Ooievaar.
-
Op de trek dalen de Ooievaars
soms in de natte weid'en wel eens af; zo nog op 10 Mei 1944 zag ik .er een wel een geheel uur op kik ker· of insektenjacht. Reiger. - Is talrijk in de vallei, vooral nabij de vijvers en grachten; is .er het ganse jaar door waar te nemen uitgenomen tijdens de broedtijd. Roerdomp. - Op de ·doortrek en zelfs 's win ters werden er reeds herhaalde malen in de vallei geschot�n. Hoelzwaan. - Op de Vüorjaarstrek en dit soms hee . l vroeg, vanaf het smelten van het ijs, is de Hoelzwaan een vrij reg.elmatige bezoeker van de vijvers; soms zijri ze in vluchten v. a n mee.r dan 50 stuks, die er dan gewoonlijk enige dagen vertoeven. In 't ene jaar ontmoet men er meer dan in 't andere. Knobbelzwaan. - Op de voorjaarstr·ek. Af en toe een eenzame, een paar of een kleine vlucht op .een van d'e vijvers. Wilde Ganzen. - Telken jare ·op de najaars zowel als op de voorjaarstrek. Welke soorten op bezoek kwamen kon ik niet altijd goed onderschei den; toch herkende ik de ·Kleine Rietgans (deze in soms grote vluchten) en de Kolgans waarvan er een wel e'en 14 dagen bleef pleisteren samen met een grote vlucht allerhande Wilde ' Eenden.
189 Het Meerdaelwo.ud U
Wilde Eenden. - V·oornamelijk op de voorjaars• trek; dan zijn er op de vijvers soms honderden te
zien die er soms weken kunnen vertoeven. Zo nog in 1944, toen vond ik er de eerste vluchten op 16
Maart en -0p 21 April waren er nog altijd tientallen.
Buiten de hier broed'ende Blokeenden, Winter
en Zomertalingen herkende ik
:
Slobeenden, Pijl
staarten, Smienten, Krakeenden, Tafeleenden, Kuifeenden, Topper.eenden en zelfs een Brileend. Het ene jaar tegen het andere geeft toch soms een groot verschil; 'ZO waren er in 't voorjaar 1945 bijna geen trekkers.
Midd.elste Zaagbek. - Werd voor enige jaren op een van de vijvers geschoten. Strand'plevier. - Werd op de voorjaarstrek ge
zien hij een van de vijvers. Kievit. - Bijzonder talrijk op d.e voorjaarsti'ek ;. blijven dan soms enige dagen pleisteren i n de nog drassige weiden waar het water zich pas heeft te
ruggetrokken. Kemphaan. - Op de voorjaarstr.ek in de dras sige weiden zag ik ·ze herhaalde malen; soms wel met een 30 stuks samen. Tureluur. - Op d'e voorjaarstrek in de natte weiden. Witgatje. - Op de trek, zowel in het najaar als in het voorjaar; het meest op de slijkerige oevers van de Dijle zelf. ·
Oeverloper. - Zoals voor het Witgatje. Kluut. - Zag ik meermalen op één van de vij vers; eens in de maand Augustus .en eens in April.
190
Grutto.
-
Is een gewone doortrekker en pleis
teraar in de drassige weiden. Grote wulp. - Gewone doortrekker. Dove Snip. - In voor• en najaar altijd enige op de rottende hopen sam.engedreven watei·planten. Zwarte Stern .. - leder voorjaar zie ik er op in sektenjacht vlak boven water en moeras. Kokmeeuw. - 's Winters en in het vroege voor jaar nogal eens in kleine vluchten op de Dijle of op de niet toegevroren, of ontdooide vijvers. '"Af en toe wel 'Zie ik er een midden in de zomer. Oorfuut. (Podiceps nigricollis). Op 8 Mei 1946 zie ik op een van de vijvers, in een groepje samen, 7. Oorfuten. Ik hoopte reeds op nesten doch nadien z.ag ik ze er niet meer; dus late ,doortrekkers. -
Witvleugel
moeraszwaluw
(Chlidonias
leucop
terus). - Op 6 Juni 1940 zie ik er een paar, een ganse hal ve dag laag hoven een van de vijvers rondscheren en neerduiken, op insektenjacht; nadien niet meer gezien : doortrekkers.
191
EEN NEST VAN DE BRUINE KIEKENDIEF IN DE DIJLEVALLEi Het is gemakkelijk te begrijpen, dat zo'n o\-er vloe-0 van vogels, vooral jonge . en dat het verbod aan vuurwapens de r-0ofvo . gels naar d'e vallei ge lokt heeft. In 1942 kwam er een koppel Kiekendieven. Het gehele seizoen door zag ik z,e .er, hoofdzakelijk het mannetje, laag boven de weideii en moerass.en, wie gelend en zw.enkend, met halfopgeheven wieken, rondcirkelend <lp zoek naar pro-0i. Op het einde · oen kreeg ik er -0ok .een paar maal de van dit seiz drie jong·en te zien. Het nest moet
gelegen hebben
in de h(}ge heide op d.e boomloze helling tussen de vallei en het nabije woud. En nu komen we aan de Bruine Kiekendief. 30 ·Maart 1944. Een schone heldere zonnige dag.
Boven de vijvers, mo · erassen en weiden
van
de
Dijlevallei, zweeft en kringt, laag en lang een man netje van de Bruine Kiek.end'ief, om e.n her, spie dend naar prooi. Een Zwarte Kraai krijgt hem in 't oog en achtervolgt hem. De bruine rover wordt dit ten laatste moede: hij gaat hogere>p en schroeft ·zich langzaam en bijna zonder vleugelslag in de heldere lucht op; hij gaat hüog, heel hoog en het meest tegen de wind in z-0dat hij ten laatste ver zuidwestelijk is af.ged'reven. Nog verscheidene ma len nadien zie ik dit mannetje hier alleen rondcir kelen tot ik hem op 11 Mei van een wjfje vergezeld zie; beid.e achtervolgen een Visarend die een zwa re karper uit een van ·de vijvers had opgedokell. Op 19 Juni tref ik er weer het wijfje aan; ze is 192
vrij wat groter· dan 't mannetje en heeft .een room· witte kop; lang en laag zweeft ze hoven lis, .riet en biezen rond. Nu en dan duikt ze even neer, komt weer spoedig omhoog en zeilt rusteloos verder, op zoek naar prooi. Meteens duikt ze weer neer, hoven een gracht; ·ze komt omhoog en ik zie dat ze een koetenkuiken in èle klauwen heeft; ze gaat er ver, v·er mee weg, zonder twijfel naar haar jongen. Waar mag haar horst liggen? De Dijlevallei is zó groot en de rietstukken zijn ·zo talrijk en daarenboven hebben die Kiekendieven de gewoonte zó ver, soms kilometers ver, op prooi uit te vliegen. Half April 1945. Een heldere, zonnige d'ag, loof· stil. Waterhoentjes en Meerkoeten roepen en kef· fen tusse� de waterplanten van de halfdichtge· groeide, grote viskweekv;ijver; Dodaarsmann•etjes achtervolgen elkaar plonzend en pletsend, onder driftig ccdikke ·dikke dikke. dikke dikke» geroep en trachten, ied'er op zijn beurt, een wijfje te he· koren en te bemachtigen of ·een uitgekozen hroed plekje te verdedigen. Een gro.epje Blokeenden woerden dobberen rustig tussen de paardestaarten; hun wijfjes broed.en; enige zelfs izwemmen er reeds met hun kleine piepende jongen om er her. Op de vijver is het een en al lev.en .en doening. Daar komt meteens een paar Bruine Kiekendie ven, een mannetje en een. wijfje, van hoven een groot rietstuk naar omhoog; ik vermoed dat ik te doen heb met het broedpaar van verleden jaar. Zoekend zeilen en schommelen ze rond, nu eens hoven het rietveld dan weer hoven de vijver of hoven de weiden; 1ze zijn op zoek naar een nest·
193
plek. Een stuk vrij hoge elzen, op 'n soort eiland temidden van het rietstuk, onttrekt ze aan mijn waarneming; ik wacht lang... niets... daarachter moeten ze zijn neergegaan, in 't hoge dorre riet dus. Een half uur verstrijkt en daar komen 1ze van het elzenhout weer omhoog. Slechts een paar minuten zeilen ze, zij aan •zijn, over 't rietbos en plots is het wijfje met haar witte kop weer verdwenen. Het mannetje kringt op, enige vleugelslagen en dan weer schommelend in zweefvlucht in brede krin gen al hoger .en hoger. Heersen er daarboven soms opstijgende luchtstromingen? Ik vermoed het w�nt van . af zowat 150 m hoogte, gaat het •zonder vleu gelslag, met hreedgeopend'e een weinig opgeheven wieken, zw.evend omhoog, zo hoog dat ik me yan mijn kijker 'moet bedienen om hem te volgen. Na enige minuten komt ook het wijfje omhooggekrihgd
om hem ·daarboven te vervoegen. Bei� zweven en zeilen met gespreide vleugels in brede hanen, die elkaar kruisen, nu eens vlak tegen elkaar aan dan weer gaat het ·mannetje over het wijfje en stoot dan plots op haar neer onder d'rif tig «kuwie kuwie ku wie» geroep; met een lichte schommeling ontwijkt •zij dan telkens zijn schijnstoot, waarop
hij
weer
opnieuw aanvalt. Dit is alles slechts spel en levens lust. Plots legt hij de vleugels aan, de punten raken de staart .en hij suist, in een lange ellipshoog, vlak vóór haar door en wel 100 m. diep; dan slaat hij zich over de rug, de vleugels wordèn een weinig geopend en in korte hoog stijgt hij weer een 15 m. omhoog; .dan weer enige zweeftoeren hogerop en plots opnieuw d' e vleugels aanleggen en weer in el·
194
lipshoog omlaag suizen, ditmaal wel 200
diep,
m.
opnieuw over de rug tmmelen en weer in korte hoog, een 10-tal meter omhoog; zich over d.e rug omwerpen en weer opnieuw, als een steen omlaag tot op een 50 m. boven het riet; plots remmen, de vleugels open en in schuine, langzame zweef. vlucht omlaag waar hij opnieuw verdwijnt achter het elzenbos. Ondertussen is ook het wijfje omlaag gekomen en eveneens achter het bos verdwenen. Prachtige paarvlucht! ! ! Enige dagen later hen ik weer hjj de viskweek. ·
vijver. Van viskweek is hier echter geen sprake meer, daar meer dan de helft van d'e vijver is dichtgegroeid, hoofdzakelijk met lis, lisdodde en paaJ:destaart. Vlak tegenaan de vijver ligt een brede heek en daar begint het rietbos waarin het .reed·s vernoem·de bos is gelegen van slechts enige vier· kante meter groot en bestaande uit vrij hoge elzen met takken die tot op de grond
reiken. Ik beklim
een van deze bomen; van in de top geniet ik van het. schoon uitzicht over de gansie riietwildern:ls. Lang hoef ik niet te wachten of daar komen mijn Kiekendieven aangezeild, het wijfje m.et haar witte kop vooraan. Ze denken in het riet neer te strij. ken, doch plots bezinnen ze zich en maken rechts· omkè.er. Het kan toch mijn persoon niet •zijn die hen afschrikt want ik zit goed verstoken tussen de dichte elzentakken, die ik als een soort hut heb samengeboge . n en aan elkaar heb vastgebonden. Misschien is het mijn' fiets die ik, een 50-tal meter achteruit heb neergelegd; wachten dus. Na .enige minuten komen beide vogels weer aangeschommeld;
195
ze voer.en een paar kring.en uit hoven mijn voer tuig· en het lijkt me dat het inderdaad dit is wat hen zo even verschrikte. Ditmaal komen ize nader, viliegen mij op een 10 meter voorbij en strijken, -0p een 80 m. verder, in het riet neer. Hier vertoeven ze enige ogenblikken en ik h-0or ze een sperwerachtig <<kèkèkèkè)) roe pen, dan vliegen ze weer weg, de andere kant uit. Ik verlies ze uit het oog. Na een half uur wachten komen beide weer aangewiegeld. Het mannetje heeft een dorre tak in :zijn . bek; een paar korte kringen ·ongeveer boven de plek wa:air ze zo pas opstegen en dan zakken ze tussen het dode riet neer; rze zijti"dus bezig met de .nestbouw. Weer vertoeven ze er .enige ogenblikken en dan zijn ze weg. Ik 'houd de plek goed in het oog en zal rze binnen enige dagen terug komen opzoeken. 9 Mei 's morgens; de lucht is een weinig betrok. ken. Ik beklim de els .en betrek .er mijn uitkijkpost. ·
Enige twijgen van mijn hut, die ik hij het ombuigen had gebroken, zijn ond.ertussen verdroogd .en ma ken, met hun gebruinde blad'eren een van ver zichtbaar, lelijk effekt; ik verwijder ze en hr.eng er andere voor in de plaats; het v.alt prachtig mee. Een vrij dikke tak verschaft .me . een goede zitplaats die wel wat hard is doch opperbest met' een goed uit ûch over de ganse omtrek. Onder en voor i:nij en tot op een 80 m. diepte strekt het bruine d'ode riet zich uit, door d.e winterstormen wild d·ooreenge waaid en zo goed als ondoordringbaar; achter het rietveld ligt d·e beek en daaracht'er een grote vlakte open wate.r, het enige wat er overblijft van ee.n on-
196
geveer 25 Ha. grote viskweekvijver. Het overige van deze vijver, de 3 /4 ongeveer, is dicht begroeid met kattestaart, lis en lisdodd·e waarvan de droge zaad pluimen in de vrij sterke wind staan uit te waaien. Links van mij, eerst nog het rietveld van een 90-
100 m. breedte en· daarachter een stuk hoog wilgen· struikgewas dat me het uitzicht verhind:ert ; rechts, eerst weer een 50 m. rietveld en daarachter hebben we uitgestrekte weiden met, op een 300 m. achteruit, de beboste helling van de vallei zelf.
,
Ik wacht, kijk uit, wacht nog 3 /4 uur, doch krijg niets van mijn Kiekendieven te horen of te zien. Ik behoef me echter niet te vervelen: mijn verrekijker komt voor 'de pinnen en bestrijkt de omgeving. Op het open water ligt een prachtig Slobeendenman netje over en weer te sc - huiven en zijn toilet te ma· ken ; ·zijn wijfje, veronderstel ik, moet hier dfohtbij broeden,
want
vóór
enige
dagen •zag ik ze no:g
samen. Een paar Zomertalingmannetjes
jagen
er
een
wijfje achterna, in snelle vlucht en onder driftig ccKnerr knerrr>> geroep. Vlak tegenaan de paarde staarten zijn .er 'n paar Meerkoeten in een verwoed gevecht gewikkeld. met üpgeheven vleugels· schie tn ze nijdig op dkaar toe, pikken en bijten, s-chie ten schuin langs elkaar heen, maken en vallen opnieuw aan ; t·en
rechtsomkeer
laatste gaat
er
e-en
plonsend en pletsend van het water op en het spel is uit. Vóór mij, in. de paarde staarten, is .een . paar Dodaartjes bezig met de nestbouw en erboven be merk ik een Watersnip bij haar paarvlucht, rond cirkelend en voortdurend schuin naar omlaag schie-
197
tend een zonderling trillend hè è è è è è è è>>, v·oort hrengfnd, dat sterk gelijkt op het blaten van een geit en veroorzaakt wordt door ·de gespreide staart en de strak gehoud'en trillende vleugels. Bij dit al les zou ik wel vergeten uit te zien naar m'n Kieken uur wachten, een heel uur... en nog .niets. Zouden z.e verhuisd 1zijn ? dieven;
3 /4
Toch niet... heel in de verte, :achter het wilge _ n stuk, zie ik iets naderen, snel de kijker ,er op ge richt en ja... het is het wijfje met haar witte kop; ze draagt wat mee in haar hek, ·droge grasrommel veronderstel ik. Bouwen die dan zolang ? ·Minstens 10 dagen . ? Zond'er aarzelen glijdt ze .
schuin om·laag, recht Qp de plek af waar ik het mannetj.e VQOr een goede week met een takje zag neerstrijken; zij ook Iaat zich hier met haar vracht neerzakken. Terzelfdertijd vind ik ook het manne tje hoog in, de lucht weer hij ·zijn vliegspel : een kringend zweven met af en toe
een
geroep
dat
klinkt als cchuwie huwie huwie» zich dan over de rug slaan en, met aangelegde vleugèls, in een f1au w.e bocht, bijna loodrecht en bliksemsnel wel 200 m. d'iep omlaag storten, zich weer over de rug slaan, in "Zweefvlucht, naar de plek waar het wijfje is n��rgestrekèn. Prachtige vlucht, wel de sèhoonste en meest boeiende die ik tot hi.ert<0e van de roof vogels zag. Weer hoor ik een klepperend cckèkèkè
kèkèkè» hetgeen wel twee minuten aan,houdt en da.n komen beide weer te voorschijn met trage vleugel slag,. om wiegelend te ve.rdwijnen achter het wilgen stuk. Enige minuten en daar zijn ze opnieuw; wijfje en ook mannetje hebben grasrommel in de snavel.
198
Ze brengen het rechtstreeks naar d'e bewuste plek. Lang vertoeven z.e er niet, een paar minuten slechts; ize nemen hoogte en trekken, laag over het rietveld en de weiden weg, zeilend met opgeheven vleugels en spiedend naar prooi. Gedurig aan stoten ze neer doch komen weer even snel omhoog; ten laatste ver• dwijnen ze achter een groot populiere , .nstuk. Van deze gelegenheid maak ik gebruik om het nest te gaan opzoeken, wat een karwei is van be lang. Het nieuw riet huig ik licht uit de weg doch het dode verwarde riet, waarover ik niet kan heen· zien levert me veel moeilijkheden op; nu eens· rechts dan eens links o m de ondoordringbare plek ken of de >zwarte moddergaten te
vermijden;
me
richtend op de z·on haan ik me langzaam een weg door de krakende rietstengels. De brandende mid. dagzon pe . rst mij heken zweet uit de huid. Reeds meer dan een gans uur sloof ik mij hier af en nog hen ik niet aan m'n doel. Zou ik dan mislopen zijn? Onmogelijk, de ' goede richting wordt me toch aangegeven door de zon en door de hoge elzen ach ter mij. Plots gaat er vlak voor mij, op een 15 m. afstand, een Kiekendief omhoog; 't is weer het wijfje met haar witte kop; keffend verdwijnt ize achter de rietwildernis. Na nog een tiental minuten zwoe . gen sta ik vóór het nest en dit bevat twee vuil witte, bijna ronde eieren. De vogels sleuren
dus
nog bouwmateriaal hij als ze reed's eieren hebhen en hoe was het wijfje· zo ongezien terug op 't nest kunnen komen? Het moet gebeurd zijn in de korte tijd dat ik mijn uitkijkboom afklom ·en tnijn laar zen aantrok. En dat ze -op het n1iddaguur op 't nest
199
zit... •zou z,e dan reeds op die 2 eieren bToeden? Na een .haastig overzicht genomen te hebben over het nest en de nestplek maak ik me nu spoedig uit de voeten want het wijfje komt rakelings over mijn hoofd gevlogen en ik wil haar nu niet verder storen. De nestplaats: een vrij dicht rietveld, bestaande uit nog tamelijk recht opstaande, oude halmen; . hier middenin ligt een plek, van een 80 cm. doormeter, waar
de
rietstengels
geknakt zijn en over elkaar
liggen; de rietzod'en V()rmen hier een onvaste wie gelende bodem waar men doorheen izakt; en hier on . der een rottende waternap van een 60 tot 70 cm. ·diepte; het is niet wenselijk er lang te verblijven. Het nest : op de samengeknikte rietstengels vind ik een hoop droge wilgenrijsjes en dood riet van w;el
35 cm. hoogte, de basis heeft een 70 cm. do � orsnee, naar hoven -toe iets versmallend; de nestnap bestaat uit droge gras- en zeg-gerommel en heeft weinig diepte. ·
Na enige minuten ditmaal zit ik terug in het el zenbos en doOT de takken heen zie ik heide Kieken·. dieven op een 40 m. hoven het riet om en weer schommelen, onrustig rondspiedend. Ik verlaat d'an maar spoedig hun heiligdom; lang nog ·zie ik het wijfje er bove.n rondkringen.
12 Mei. - Even voor de middag hreng ik weer eens ·e . en kort bezoek aan het kiekendievenhome. Als· ik op een 30 m. ervan kom gaat het wijfje plots en geluidloos op de vleugels.- In het nest vind ik
drie eieren, het derde lijkt me pas gelegd. 't Man netje zie ik op een 200 m. afstand met· iets in de klauwen afgevlogen komen: ongetwijfeld een prooi
200
die hij het wijfje brengt, want na .een paar minuten hoor ik geschreeuw van heide vogels; ik krijg ze echter niet te zien. Ik trek me terug in het el>zen stuk en he.klim mijn observatiepost. Nauwelijks hen ik hoven of het mannetje komt op de horst gevallen. Tien minuten verlopen, vijftien minuten en er is nog niets van het wijfje te zien. Achttien minuten en daar komt het laag ·over de nestplaats aange schommeld. Twee·, driemaal. strijkt ze er overheen; na een vierde 'maal zakt 1z:e met uitgestoken• klau wen -0p de eieren neer. Na een paar ogenblikken trekt het mannetje opnieuw op jacht; laag over het moeras en ·de weid'en kringt en keert en zweeft hij, valt af en toe ev.en omlaag om weer even vlug -Om hoog te komen; is hij op insektenjacht? Het lijkt er
wel naar. Daar komt hij op slechts een 40 m. van
mij, plots· de hoek van het hoge wilgenstruikgewas · omgezeild .en stoot neer in het korte gras; hij heeft er iets te pakken: door mijn kijker bemerk ik dat
·
het een kikker is; wel 10 minuten duurt het al vorens hij hem gans heeft opgepeuzeld en ÎJ.ij terug op de vleugels gaat. Opnieuw schroeft hij 'Zich op· in de heldere lucht; hoog, heel hoog, :gaat de vogel.
over tot zijn speelV'lucht : een plots sluiten van de vleugels, dan pijlsnel
en
opzichzelf draaiend, bijna
loodrecht omlaag vallend .een 100-200 m. diep dan remmen met poten en staart, zich over de rug om· slaan en met een paar vleugelslagen terug op vlucht komen, dan weer ·zweven op strak gehouden vJeu gels, terug ·de hoogte in, opnieuw duiken en weer opnieuw opkringen, een boeiend spel hetgeen wel 3 /4 uur aanhoudt en dat vlak over d'e nestplek
201
·
wordt uitgevoerd. Daar het op slechts enige meter vóór mij plaats• vindt hoor ik telkens tijdens dit duiken het ruisen van de bliksemsnel d·oor de lucht schietende vogel: net een opkomend'e wervelwind. Tot in de late namiddag blijf ik ter plaatse zonder dat er nog wat· gebeurt. Het wijfje broedt. 15 Mei. 's V oormiddags trek ik weer eens op bezoek naar het 'kiekendievenhome. Door het ver· schrikkelijk onweder van gisteravond en dat nog gans de nacht heeft v·oortgeduurd, is het water hier ongeveer 25 cm. gestegen en is het riet nog wilder dooreengesmeten dan het tot hiertoe lag. Ternau wernood vind ik nog mijn weg door die warboel; af en toe, alhoewel ik zeer voorzichtig hen en flink uitkijk, schiet ik in een van de 'modderige zwarte gaten, die thans door het gestegen water niet meer te zien zijn en verdwijn er dan soms tot over de he.open in. Waarlijk, het is v.erre van aangenaam; doch ik wil vooruit. Wel drie kwart uur kost het me voor ik hij het nest sta; dit bevat thans 5 ·eieren en ste·ekt maar even een 10 cm. meer hoven het vuile water uit; gelukkig zijn de eieren nog warm. Het wijfje n1oet reeds lang mijn komst vernomen hebben want ik heb haar niet zien ·opvliegen. Ik ga terug naar mijn observatiepost, de hoge els. Ook hier werd een grote verwoesting aa.n:gericht: twijgen en takken zijn afgerukt en gans de lr:ut is uiteengeslagen. Zo goed mogelijk ·buig en bind ik . t alles weer samen .en meen, na 1/4 uur werken, da ik toch weer onzichtbaar hen geworden voor mijn broedvogels. N<>g enige minuten waéhten en daar
202
komt het mannetje aangezeild. :Hij wordt op clc t. len door het wijfje gevolgd; zij gaat dadelijk h horst omlaag en hij ·zweeft verder weg, het wil�
•'•
111 Il•
hos over. Een half uur wachten, niets... een �u1111 uur... nog niets. Van hiervohen krijg ik toch 110� wat te zien, er is zelfs wat afwisseling. Laag ovt"r de vijver zijn mijn Boomvalken op insektenjachl. Krijgen zij wat in het ·zicht, meest libellen geloof ik, dan schieten ze er bliksemsnel op af om d'e prooi met ·de klauwen te grijpen; deze wordt dan vooruit· gestoken, in de richting van de omlaag gebogen kop en het insekt wordt in de vlucht verslonden. Rus teloos schieten de Valkjes over en weer; het zijn net flink geoefende watervogels; de eierleggende libe1l. len grijpen ·ze van de waterplanten weg zodat ze menigmaal met hun klauwen de waterspiegel be roeren. Na bijna twee uur wachten hoor ik meteens een geschreeuw weerklinken zowat een 200 m. achter uit; 't is het mannetje dat met prooi aankomt en achtervolgd wordt door een paar alarmerende Zwar· te Kraaien; het wijfje springt op van het nest en vliegt hem tegemoet; vlak bijgekomen laat hij de prooi los en het wijfje grijpt ze in de vlucht alvo· rens ze een 50 cm. omlaag .gevallen is. Ze gaat er wat verder mee omlaag in het korte gras. Hier houdt ze izich 20 minuten met het gebrachte bezig. Het is een vogel ; nadien vind ik op de plek een poot ervan die wel van een f azantenjong kon zijn of misschien ook wel van een kippenkuiken. Na een korte omvlucht boven het moeras korrH ze terug op de horst. Nog ongeveer een uur breng
203
ik door in mijn <>hsèrvatorium doch krijg niets meer te zien; nog gans beslijkt en nat keer ik huiswaarts. Op 27 Mei zie ik het wijfje zelf hoven de moeras· sen en weiden op jacht gaan; ze blijft wel 3 / 4 uur op de vleugels.
5 Juni. Op een 200
van de nestplek van mijn Kiekendiev.en zie ik het mannetje met een prooi m.
in de klauwen, deze in de vlucht aan het wijfje overhandigen.
8 Juni. Van tussen de paardestaa : rten op de vij· ver zie ik het mannetje een jonge Meerkoet weg. snappen en er mee verdwijnen in de richting van de horst.
11 Juni. Even na de middag sta ik vóór mijn kiekendievenhorst; wanne·er ik nog slechts een 10 m. ervan verwijderd' was, ging het wijfje schreeu wend omhoog. In het nest was één jong reeds uit gekomen, een tweede ei was aan het kipp·en en de ov.erige drie waren nog gaaf.
14 Juni. Twee jongen ·zijn uit de eieren gebroken en een de . rde ei is aan het kippen. De kuikens ge lijken aan witte donshalletjes, doch zij zijn niet zo sneeuwwit als de jonge Sperwertjes; er ligt een ge· slachtig tintje over hun pels.
18 Juni. Vier j·ongen zijn geboren, het vijfde ei is onbevrucht. Twee jongen zijn even groot ; het d1erde is wat kleiner; het vierde is echter ver achter uit ten opzichte van de andere, het is .nog niet de helft van de twee grootste ; ik hoor het -geschreeuw van het wijfje, dat gedurig over en weer komt sche r.en, hoven mij.
22 Juni. De vier jongen zijn nog in het nest als-
204
ook het onbevruchte ei. Drie van de jongen zijn even groot, het vierde echter heeft nog niet veel bijgewonnen. G.edurend.e de zes uren dat ik d'aar vlakbij vertoef zie ik fret mannetje driemaal prooi komen aandragen. 27 Juni. Ik bezoek het kiekendievenhome. Met ontzetting zie ik dat de twee grootste jongen bezig zijn het kleinste aan stukken te scheuren. Was dit misschien van honger ·omgekomen of hebben de andere het zelf gedood? Ik zie ze er aan trekken en rukken; het ene jong aan een vleugel, het andere heeft een klauw in de buik van het slachtoffet ge slagen; een waarachtige bro,edermoord. Wellicht waren de jongen uitgehongerd? Was het slechte weer van de laatste dagen de oorzaak hiervan? Mis· schien hadden d1e oude Kiekendieven niet genoeg pr . ooi k.u.nnen vinden voor het drietal krachtig op groeiende jongen. Twee toch zijn reeds 16 dagen oud, het derde . 14 dag.en, het verscheurde jong slechts 9 dagen en dian was dit laatste nog ver ach teruit ten opzichte van zijn broeders. Gedurende enige ogenblikken kijk ik op dit dra ma toe en spoed me dan weg want, laag boven het riet, dat door ·de laatste storm langs een 'Zijde vol ledig is platgedrükit (en .het jonge riet is daar nog heel kort,) zie ik een van de oude komen aanwie gelen. ·Het is het wijfje met haar witte kop, ze heeft mij bemerkt; maakt plots rechtsomkeer en gaat� hogerop schreeuwend rondscheren. Ik spoed mij naar het dzenstuk doch het helpt niet meer, het wijfje blijft rondom mijn vermeende schuilplaats .rondscheren... een half uur ... een ga�s uur ze v-er· •••
205
dwijnt wel uit mijn zicht doch gaat niet naar de horst. Ik trek dan ook maar naar huis. Ongeveer twee uren na mijn bezoek aan de kie kendievenhorst zit ik op ,de helling van de vallei, op ongeveer .een 400 m. van de nestplek. Op een gegeven ogenblik zie ik het mannetje in de verte komen aanvliegen recht op de horst af; het wijfj.e dat bij de jongen vertoefde heeft hem ook bemerkt of gehoord en schiet hem tegemoet. Vlak bij laat hij weer zijn prooi vallen en vóór de·ze een meter lager is heeft het wijfje z.e in haar klauwen en is er mee weg naar haar hongerige jongen. Geen 10 mi nuten vertoeft ze er of ze komt terug omhoog en gaat het mannetje achterna dat, na het afgeven van de pr·ooi, hoven het wilgenbos verdween. Op 30 Juni 's voormiddags bevind ik mij op de helling vanwaar ik de ganse vallei met het rietbos en de vijver om zo te zeggen vlak onder mij heb liggen, en hier zag ik weer een natuurdrama voor mijn ogen afspelen� ·de tragedie die het ene schepsel laat leven ten koste van het andere, waar leven moet geofferd word1en om te d-oen leven: een koetenwijfje met 8 jongen, ·die ik nog geen week uit het ei ver moed, komt met haar piepend kroost van tussen de paardestaarten uit in het open water dat .er uitziet als een soort brede vaart dwars door de vijver. Met eens komt het Kiekendievenwijfje er op toegescho· ten; van waar, ik had het niet gezien; was het misschien uit d'e hoge kanada' s op de kant van de vijver en waar ze op de loer had gezeten om wat op te speuren? Dit is onwaarschijnlijk, dit is niet hun gewoonte, want de Kiekendieven speuren gewoon-
206
lijk hun prooi op al rondcirkelend. Luid schr.eeu· wend en driftig met de vleugels slaand zodat het water tallenkante spat, schiet moed:er 'Roet rondom de kleintjes en zelfs naar de vijand toe; de jongen .echter stuiven verschrikt uiteen en trachten ijlings opnieuw de beschuttende waterplanten te bereiken, enkele zelfs duiken onder; te laat echter, de wit koppige rover grijpt er een in zijn klauwen en voert het mee. iM-0eder Koet schiet hem, alarmerend, nog een paar meter achterna, doch zonder gevolg; het drama is afgespeeld. IJe bijzonde.rste prooi van dit Kiekendievenpaar moeten hier zeker uit jonge watervogels hestaan, daar er op .einde-Juli bijna geen jongen meer op deze moerassen
en
vijvers
waren en nochtans war.en .er in het begin van het seizoen als broedvogels op zijn minst een 10-tal koppels Blokeenden, .een 20-tal koppels Meerkoe· ten, een 15-tal koppels Waterhoentjes, 4 koppels Futen en een 10-tal koppels Uodaarsj'es. Ik zal evenwel mijn waarnemingen vooruitl'open en er aan toevoegen dat, bij een bezoek aan het nest, nadat de jonge rovers dit voor goed verlaten had den, ik .er onder andere ook nog resten vond van jonge Bosduiven, van een mol en zelfs grote vis graten en staartvinnen van karpers. Ook geloof ik ze als eierrovers te mogen bestempelen want uit verscheidene nesten, die ik herhaalde malen be zocht, verdw.enen de eieren: dit was het geval voor een Blokeend, voor twee Meerkoeten en één Wa terhoentje. 10 Juli. Twee van de kuikens zijn thans onge veer een maand oud, het d.erde is een paar dagen
207
jonger; ze zitten, het ene op de nestrand, de an· dere twee op ·de omgeknakte rietstengels op onge veer LSO m. van het nest. Ze gaan reeds sterk op d'e oude gelijken, ze missen evenwel· nog de lange staart en hier en daar komt er nog rossig dons uit .hun vederen te voorschijn, vooral aan hun schou ders. ·Het jong dat op de nestrand ·zit drukt er zich tegenaan en dreigt met klauw en open snavel; ik laat het echter met rust. De twee andere trachten verder weg te kruipen; ik raad echter hun inzicht en maak me dan maar zelf uit de 1 voeten.
17 Juli 's uamiddags. 't Is een heldere zonne schijn en heet. De jonge Kiekendieven zijn thans ongeveer 5 -weken oud, ze zitten op .een 2 m. van het nest, weggedoken in de schaduw. Bij mijn na deren, ik hen echter nog wel een 7 m. van het nest, willen ze, al vleugelflappend, verder weg; ik houd me stil en hurk neer en terzelfd!ertijd hoor ik, vlak boven mij, vleugelgeruis en zie ik ook het wijfje, dat mij, gelukkiglijk niet bemerkt heeft, rakelings over de horst vliegen en zonder meer verder gaan. Zonder twijfel heeft ·ze wat me�ebracht en het op de horst laten vallen want de jongen komen, als op kommando, toegeschoten . e n ik zie ze, vechtend, aan iets rukken en trekken; wat het is kan ik echter door het vrij dichtstaande, verwarde riet niet on derscheiden.
Ik
vermoed dat de jongen vandaag
V:e·rscheidene kikkers als voeder hebben gekregen want herhaalde malen zie ik de oude vogels in de weiden en op de grachtkanten neerstrijken en van daar regelrecht naar ·de nestplek vliegen.
25 Juli. Ik zie het mannetje Kiekendief, niet
208
slechts hoven de moerassen en weiden, d'och ook vlak hij de gehouwen van een hoeve, gelegen op de helling van de vallei, waar hij op een 15 m. hoogte, vrij rustig om en weer ·zweeft. 1Het kan niet anders of hij speurt daar wat op: jonge kippenkuikens? of zouden het slechts ratten of muizen zijn die zijn belangstelling gaande maken ? 29 Juli. Van op de helling, m'et breed uitzicht over de ganse omgeving, zie ik heid'e oude Kieken dieven vliegen op zoek naar prooi; ze overzw:even de ganse omtrek. Wanneer ze boven het open water van de vijver komen is het daar een algemene on rust onder de watervogels, hoofdzakelijk onder die met jongen; er is een gefladder, een wegschieten naar het dichte lis en een duiken; toch heeft het wijfje er een bijna volwassen Waterhoentje te pak ken. Ze gaat er mee naar de kant van de vijve.r en hier zie ik z.e even aan trekken .en dan zonder meer met de prooi onder de klauwen staan rond·zien om, na .een vijftal minuten, met de buit weg te trekken. Ze vliegt niet rechtstreeks op het nest af doch maakt een omweg achter het wilge.nbos. Na ee�n half uur ongeveer zie ik twee jongen van achter de nestplek omhoog komen; ze zijn heel donker gekleurd' en lijken nog wat onhandig in de vlucht; slechts een 10 minuten kringen z.e rond, laag over het rietstu.k, dan gaan ·ze opnieuw omlaag in de nabijheid vau het nest. Ik blijf nog lang ter plaatse doch krijg niets meer te zien ·dan heel in de verte, het om en her wiegelende wijfje. 31 Juli. Ik bevind me nabij de nestplek van d.e Kiekendieven. Ik zie het wijfj.e met prooi recht
209
op de nestplek afvliegen en terzelfdertijd komen van achter het wilgenbos twee van de bruine jongen omhoog; ze vliegen hun moeder tegemoet; de drie vogels gaan omlaag op de nes�plek 1zelf; na enige minuten komen èn wijfje èn jongen weer omhoog; een van de jongen gaat dad'elijk weer terug omlaag. Het andere vliegt met de oude vogel mee weg ver buiten mijn zicht. Is dit misschien het derde jong? 4 Augustus. Op een 3 Km. van de nestplek zie ik vier Kiekendieven, laag over de vijvers, moeras sen en weiden rondzeilen; het zijn d'e drie jongen en het wijfje. 'Het wijfje herken ik aan haar witte kop, de jongen aan hun donkere kleur en dan aan hun manieren van 'Om beurten bedelend, naar hun nioeder te vliegen wanneer die, na neergestreken te zijn, weer omhoog komt. Of de bedelaars nu tel� kens wat bekomen betwijfel ik want slechts een paar malen zie ik ze, na de ontmoeting met de moed!er, omlaag gaan. Op de late nall}iddag zie ik vlak hij de nestplek opnieuw het mannetje met twee jon gen; ze zijn op jacht boven de naastliggende weide; zonder twijfel gaat het er om de kikkers. 8 Augustus. De -oude en ook de drie jonge Kie kendieven zijn nog alle in de naaste omg,eving van het broedgebied. De jongen vliegen nog altijd de ·
oude vogels teg-emoet, om hen wat af te bedelen ; .tweemaal zie ik ·ze d.an ook in de . vlucht wat in :ontvangst nemen. .. l5 Augustus. Ik doorloop d'e· ganse Dijlevallei maar krijg van tnijn Kiekendieven niets meer te . zien .
.210
blz. Het woud van Meerdael En thans zijn broedvogels
5 18
Enige taferelen uit het intieme leven der ¡Me - erdaelse Broedvogels
109
Enige beschouwingen met onderlinge vergelijking van
twee
onzer r-0ofvogelsoorten
149
De vogels der Dijlevallei
172
De broedvogels der Dijlevallei
178