De Boomklever December 2015

Page 4

De mieren van het Dijleland Deel 6: bespreking laatste soorten en conclusies Naar aanleiding van het verschijnen van een Belgische mierenatlas (Dekoninck et al., 2012) verschijnt in de Boomklever een artikelreeks over de mieren van het Dijleland. Lommelen (2014a) geeft een inleiding op de reeks met een beschrijving van de gebruikte methodiek en een bespreking van de globale resultaten voor het Dijleland, en de volgende artikels gaan dieper in op de ecologie en verspreiding van 28 soorten die in het Dijleland voorkomen (Lommelen, 2014b, 2014c, 2015a en 2015b). Dit laatste artikel behandelt de 3 resterende soorten op dezelfde manier, bespreekt aanvullende waarnemingen, geeft een update van de globale resultaten en vat de belangrijkste conclusies uit de artikelreeks samen. Gegevens zijn afkomstig van Brosens et al. (2013, www. formicidae-atlas.be). BESPREKING RESTERENDE MYRMICINAE Soorten van de subfamilie Myrmicinae of knoopmieren worden gekenmerkt door twee segmenten (knopen) tussen hun borststuk en achterlijf en de aanwezigheid van een angel. De hier besproken soorten zijn 1,4 tot 4 mm groot en hebben een voorkeur voor een zonbeschenen leefmilieu (Wegnez et al., 2012).

Solenopsis fugax (Diefmier) De Diefmier is een 1,4 tot 2,5 mm grote, bleekgele mier met 10 antenneleden waarvan de 2 laatste langer zijn dan de rest van de spriet96

De boomklever I december 2015 I ongewervelden

zweep (Wegnez et al., 2012). Deze thermofiele mier maakt grondnesten met verbindingen naar nesten van andere mierensoorten, vaak grotere soorten als Myrmica- of Formica-soorten. Ze voedt zich onder andere met broed dat ze steelt bij andere mierensoorten, maar ze eet ook honingdauw en kan onafhankelijk van andere soorten overleven (Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). Bij het stelen van voedsel jaagt ze de gastmierwerksters op de vlucht door middel van een chemische stof, en nadien sluit ze de vluchtwegen weer af (Boer, 2010). Figuur 1 Verspreiding van (a) Diefmier, (b) Zwarte zaadmier en (c) Bruine zaadmier in het werkingsgebied van NSGD met aanwezigheid per UTM 5x5 km-hok in lichtgrijs (databank FORMIDABEL, Brosens et al., 2013). In de randhokken zijn enkel de gegevens van binnen het werkingsgebied opgenomen (zie Lommelen, 2014a). In zwart de gemeenten en in donkergrijs de bossen ter oriëntatie.

Door de ondergrondse levenswijze, de beperkte actieradius (max. 1 m ondergronds) en de minieme grootte is deze soort moeilijk te vinden (Dekoninck et al., 2012; Boer, 2010). Nesten worden soms toevallig onder stenen gevonden of hun aanwezigheid wordt vastgesteld tijdens een bruidsvlucht. De soort is hoogstwaarschijnlijk onderbemonsterd en wordt als nogal zeldzaam beschouwd in België (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is de soort tweemaal waargenomen: in 2013 vond Bart Creemers werksters van deze soort in een nest van de Zandsteekmier (Myrmica sabuleti) aan de Ruelensvest in Leuven en in september dit jaar zag ik toevallig een mannetje en een gevleugeld vrouwtje in mijn tuin in Leuven (Fig. 1a, Brosens et al., 2013). Het genus Tetramorium (zaadmieren) Zaadmieren zijn 2,3 tot 4 mm grote, helderbruine tot zwarte knoopmieren met hoekige ‘schouders’. In België komen er 2 soorten in de natuur voor, namelijk de Bruine en de Zwarte zaadmier (Tetramorium impurum en T. caespitum), maar de taxonomie van dit genus is momenteel in revisie (Wegnez et al., 2012). DNA-analyses hebben namelijk aangetoond dat er naast deze twee soorten, die onderling al moeilijk te onderscheiden zijn, minstens 5 gelijkende soorten bestaan die nog niet beschreven zijn (Blatrix et al., 2013). Steiner et al. (2006) hebben een online identificatietool ontwikkeld om deze soorten te onderscheiden op basis van 21 metingen (http:// homepage.boku.ac.at/h505t3/DiscTet), maar deze methode vereist een zeer goede bino en is daarom moeilijk toepasbaar voor vrijwilligers. Momenteel wordt de geografische verspreiding

van de soorten bestudeerd door middel van DNA-analyses met het oog op vereenvoudiging van de gebruikte determinatiekenmerken (www. formicidae.be). De Belgische mierenwerkgroepen houden voorlopig de oude opdeling in 2 soorten aan zoals beschreven door Seifert (2007), waarbij af en toe ‘twijfelgevallen’ opduiken die niet alle kenmerken vertonen zoals beschreven voor de Zwarte of de Bruine zaadmier. Deze, en alle andere zaadmieren in collecties, zullen echter opnieuw gedetermineerd worden nadat de herziening van de taxonomie afgerond is. Zaadmieren verkiezen warme sites, maar zijn ook te vinden op beschaduwde plekken. Ze komen voor in natuurlijke milieus en in stedelijke omgeving. Ze verblijven in grondnesten, die vaak kleine zandhoopjes hebben ter hoogte van de nestingangen (Dekoninck et al., 2012). De kolonies zijn volkenrijk en de werksters hebben een actieradius van enkele meter (Boer, 2010). Het zijn gastheren voor enkele obligaat parasitaire miersoorten en voor meerdere myrmecofiele invertebraten (Dekoninck et al., 2012).

ONGEWERVELDEN

Figuur 2 De Zwarte zaadmier (Tetramorium caespitum) Foto: Jeroen Mentens – Vilda

Tetramorium caespitum (Zwarte zaadmier) De Zwarte zaadmier (Fig. 2) nest in zandige bodem die gemakkelijk opwarmt, en in stedelijk gebied onder stenen en bestrating (Boer, 2010). Net als de Kokersteekmier (Myrmica schencki) vereist ze een relatief hoge bodemtemperatuur maar geen volledig aride condities (Radchenko & Elmes, 2010). Het is een algemene soort langs de kust en in de Kempen, met een duidelijke voorkeur voor zandgrond (Dekoninck et al., 2012). Ze is in het Dijleland op 7 plaatsen waargenomen. Bij 1 waarneming gaat het over koninginnen die na een bruidsvlucht op een voetpad in Leuven zijn waargenomen, bij de 6 andere waarnemingen gaat het over werksters of kolonies die waargenomen zijn op zandige plaatsen: de Koeheide in Bertem, de zandgroeve in de Ganzemansstraat De boomklever I december 2015 I ongewervelden

97


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.