1,,
Il ,,
Ongewervelden
Zuiderse libellen op bezoek in het Dijleland De Zuidelijke Glazenmaker en de Zuidelijke Oeverlibel De voorbije zomer 2004 werden twee opmerkelijke libellensoorten vastgesteld in het Dijleland. Het betreft de Zuidelijke Glazenmaker (Aes hna affinis ) en de Zuidelijke Oeverlibel
brunneum ) .
(Orthetrum
Beide soorten kennen een grotendeels zuidelijke verspreiding en lijken sinds
enkele jaren bezig aan een noordwaartse expansie.
De voorbije zomer 2004 werden twee opmerkelijke libellensoorten vastgesteld in het Dijleland. Het betreft de zuidelijke glazenmaker (Aeshna affinis) en de zuidelijke oeverlibel (Orthetrum brunneum). Beide soorten kennen een grotendeels zuidelijke verspreiding en lijken sinds enkele jaren bezig aan een noordwaartse expansie. De waarneming van een zuidelijke glazenmaker gebeurde op 16 augustus in mijn stadstuintje te Leuven. Een vrouwtjesexemplaar joeg toen een half uur rond een cipres en rustte daarna kortstondig uit op een beukenhaag zodat z e goed kon bekeken worden. De waarnemingsplaats wijst erop dat het een migrerend exemplaar was (er zijn geen geschikte voortplantingshabitatten in de nabijheid aanwezig) en mogelijk werd dit exemplaar verrast door een snel opkomend onweer. De zuidelijke glazenmaker is een zeer zeldzame soort in ons land, maar wordt sinds half jaren
'90 jaarlijks in sterk toegenomen aantallen waargenomen 1997, Goffart en de
waarbij er zelfs al enkele keren reproductie werd vastgesteld (Andries Schaetzen
2001). 2004
was overigens weer een zeer goed trekjaar voor deze soort met tal
van waarnemingen in Vlaanderen (zie oa
www.odonata.be).
Nog spectaculairder was de ontdekking door Bruno Nef van twee mannetjes zuidelijke oeverlibel op
21
juli aan het waterspaarbekken van Hamme-Mille.
op dezelfde plaats zelfs 3 of mogelijk waterbekken is een grote depressie
10
dagen later werden
4 mannetjes zuidelijke oeverlibel waargenomen. Dit (> 1 ha) gevuld met slib en ondiep water en met een
uitgestrekte, dichte moerasvegetatie van lisdodde (een tip voor de buizelmezenliefhebbers!!). Het spaarbekken is aangelegd op de loop van een beek die zich breed uitwaaierend doorheen het moeras slingert. De mannetjes zuidelijke oeverlibellen werden allen waargenomen op de plaats waar het beekje in het waterbekken uitmondt, wat een typische territoriale plaats is voor deze soort (Gubbels
2002).
Het feit dat tot mogelijke
4
exemplaren
gezien werden kan wijzen op een lokale populatie. De zuidelijke oeverlibel is een typische pionier van dynamische milieus langsheen meanderende beken en rivieren en kan daarbij zowel voorkomen in zwak stromend als stilstaand water. Een typische begeleidend soort is o.a. de tengere grasjuffer (lschnura pumulio), die ook hier een populatie heeft (Gubbels
2002).
Vermoedelijk stelt de zuidelijke oeverlibel strikte thermische eisen aan zijn habitat,
gezien zijn voorkeur voor zeer ondiep water in vaak snel opwarmende habitatten (bv. zand en steengroeves, mijnterrils, vennen, heidegebieden) en aangezien de soort blijkbaar onder invloed van warme zomers zijn areaal naar het noorden weet uit te breiden. De waarneming te Hamme-Mille staat trouwens niet alleen. Dit jaar werden zuidelijke oeverlibellen waargenomen aan de bezinkingsbekkens te Tienen (B), de Kievitshei te Rijkevorsel (A), de Eykerheide te Beringen (L) en vorig jaar nog in de omgeving van Lummen (L). Als je dan weet dat pas in
1994
de eerste zuidelijke oeverlibellen in Vlaanderen werden vastgesteld
(Maasmechelen), dan is het meteen duidelijk dat deze soort aan een snelle noordwaartse opmars bezig is.
95