Auschwitz Bulletin, 2013, nr 01

Page 1

A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 1

Jaargang 57, nr. 1, januari 2013

Herdenkingsnummer Thema: Verzet tegen genocide


A-Bulletin2013nr1vs04:def 3-1-13 13:24 Pagina 2

2 Inhoud

3 4 6 8 10 12 15 16 18 20 21 22 23 24 26 28 29 30

12 12 7 7 25 27 27

Auschwitz Bulletin

Holocaust Herdenking / Auschwitz Herdenking 2013 Verzet Als bange jongen van een adelaar / Anet Bleich en Natascha van Weezel Verantwoordelijk zijn voor eigen normen / Nienke Ledegang Verzet in Rwanda: de ‘Rechtvaardigen’ / Emilie Kuijt Herdenken Polenreis 2012: de waarde van de groep / Clary Rooda De ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch / Christel Tijenk Holocaust Memorial Day 2013 Opinie De onjuiste stelling van Hannah Arendt / Casper Verstegen en Steven Musch Keert de Shoah zich tégen de Joden? / Jolly van der Velden Column Killing Fields / Max van Weezel Cultureel Kaddisj voor Roger Stern / Gedicht van Egbert Barten De eeuwige Jood / een verhaal van Ida Vos Cultureel / Boekbespreking Een Joods geluid / Max Arian Auschwitz en God, een niet voor te stellen relatie / Steven Musch Ode aan een bijzondere vrouw / Bertje Leuw Recent verschenen / Marjon de Klijn Actueel ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’ van Yad Vashem bestaat 50 jaar / Bob Brandjes Onthulling van het Sinti en Roma monument in Berlijn / Jef Helmer Berichten Reis 2013 naar concentratiekampen in Polen Bezoek aan Auschwitz en dan? Herdenking Februaristaking Herdenking Joods Verzet Vergeet hen niet Geschiedenis van ‘Herdenken in de Hollandsche Schouwburg’, een oproep Film De Baby Voor de inhoud van de artikelen die ondertekend zijn is alleen de auteur verantwoordelijk. Overname van artikelen is toegestaan, mits met toestemming van de auteur en de redactie.

De activiteiten van het Nederlands Auschwitz Comité worden mede mogelijk gemaakt door het ‘Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg’ met middelen uit de ‘BankGiroLoterij’ en de ‘Lotto’. Uw deelname aan deze loterijen wordt daarom van harte aanbevolen

57ste jaargang, nr. 1, januari 2013. Verschijnt 4x per jaar

Herdenkingsnummer en thema Het Herdenkingsnummer heeft zoals gewoonlijk een gevarieerde inhoud. Het begin is verbonden met het thema van dit jaar ‘Verzet tegen genocide’. Rechtstreeks komt dit tot uiting in de eerste drie interviews. Twee zijn met de voormalige verzetsmensen Truus Menger en Bob van der Linden. Het derde is met Klaas de Jonge naar aanleiding van diens onderzoek naar de recente genocide in Rwanda. Maar ook in de artikelen uit de andere rubrieken duikt het thema geregeld op. De rubriek Herdenken opent met een indringende bijdrage over de reis van het comité het afgelopen jaar naar de kampen in Polen. Daarop volgt het dramatische verhaal over de ontruiming van de Joodse inrichting Het Apeldoornsche Bosch, nu 70 jaar geleden. Men zou dit laatste kunnen zien als een voorbeeld van de treurige onmogelijkheid tot het bieden van welk verzet dan ook. In deze rubriek is ook nu weer opgenomen welke activiteiten in Nederland plaatsvinden in verband met de Holocaust Memorial Day 2013. De rubriek Opinie bevat twee bijdragen. Eerst volgt een beschouwing over de bekende, maar langzamerhand steeds minder aanvaarde kwalificatie ‘Banaliteit van het kwaad’, geïntroduceerd door de filosofe Hannah Arendt bij het Eichmann-proces. Dit wordt gevolgd door een interview met onderzoeker Evelien Gans die bezig is met een groot onderzoek naar hedendaags antisemitisme. In de Column komt het begrip genocide weer directer terug, nu als modern historisch verschijnsel. Met een pleidooi om het via intensieve bestudering en goed onderwijs beter in de gaten te houden. De rubriek Cultuur is zoals gebruikelijk gevarieerd van samenstelling. De verschijning van het laatste boek van Ed van Thijn krijgt aandacht met een recensie en een interview met de auteur. De recensie van het boek door Jules Schelvis geschreven met een liefdevolle schets van zijn vrouw wordt gevolgd door een aantal boeksignaleringen. In dit Herdenkingsnummer ook weer een verhaal van Ida Vos en een ons toegezonden gedicht. Twee opmerkelijke gebeurtenissen van de laatste tijd vullen tenslotte de rubriek Actueel. Het betreft de viering van het vijftigjarige jubileum van de Yad Vashem onderscheiding met uitreikingen in Amsterdam en de lang verwachte onthulling van het internationale Sinti en Roma monument in Berlijn. – H.S.

Toezending van het Auschwitz Bulletin (4 afleveringen per jaar) kan men aanvragen - via www.auschwitz.nl/bulletin/abonnement - per email info@auschwitz.nl - per post Nederlands Auschwitz Comité, Postbus 74131, 1070 BC Amsterdam - per telefoon 020 – 6003455 Portokosten per jaar: binnenland € 12,50 / in Europa € 17,50 / buiten Europa € 25


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 3

3

Holocaust Herdenking / Auschwitz Herdenking 2013 Zondag 27 januari 2013

O

p zondag 27 januari organiseert het Nederlands Auschwitz Comité de jaarlijkse Holocaust Herdenking / Auschwitz Herdenking bij het Spiegelmonument ‘Nooit Meer Auschwitz’ in het Wertheimpark in Amsterdam. Aansluitend vindt een lunchbijeenkomst plaats in Hotel Casa 400 Amsterdam, Eerste Ringdijkstraat 4, 1097 BC Amsterdam. Verzamelpunt is het Stadhuis. Vanaf 10.00 uur is de Boekmanzaal van het Stadhuis open en bereikbaar via de hoofdingang aan de Amstelzijde. In de Boekmanzaal wordt koffie en thee geschonken. Om 11.00 uur vertrekt de Stille Tocht naar het Wertheimpark. De herdenking begint om 11.30 uur met toespraken door Eberhard van de Laan, burgemeester van Amsterdam, Menno Lavino, deelnemer Polenreis 2012, Jacques Grishaver, voorzitter Nederlands Auschwitz Comité, gevolgd door het Kaddisj en Jizkor door rabbijn Menno ten Brink en muziek door leden van het Koninklijk Zigeunerorkest Mirando. Vervolgens kunnen particulieren en organisaties hun kransen en bloemen bij het monument leggen. Kransen en bloemen kunnen eventueel op zaterdag 26 januari, tussen 10 en 14 uur, worden afgeleverd bij de Portiersloge van het Stadhuis, ingang Waterlooplein. U kunt het Stadhuis het beste bereiken met het openbaar vervoer: metro 53 en 54 en sneltram 51 (halte Waterlooplein) of tramlijnen 9 en 14 (zelfde halte). Na de herdenking staan tegenover de uitgang van het Wertheimpark bussen klaar voor de mensen die kaarten aangevraagd hebben voor de lunchbijeenkomst in Hotel Casa 400. Van Stadhuis naar Hotel Casa 400 kunt u ook reizen met de metro 53 en 54 en sneltram 51 (halte Amstelstation). Mocht u met de auto komen, dan kunt u parkeren in de parkeergarage onder het Stadhuis/Muziektheater, de parkeergarage op de hoek van de Jodenbreestraat (onder Albert Heijn) of de parkeergarage onder het wooncomplex Valkenburgerstraat-ingang Anne Frankstraat. Deze parkeerplaatsen zijn niet gratis. Zij die in het bezit zijn van een invalidenparkeervergunning kunnen parkeren bij de hoofdingang van het Stadhuis/Muziektheater, maar alleen op vertoon van de vergunning! Rondom Hotel Casa 400 is er veel gelegenheid tot vrij parkeren en voor het geval dit allemaal vol is, kan men gebruik maken van een parkeergarage.

© Foto Dirk P.H. Spits

Lunchbijeenkomst Hotel Casa 400 Amsterdam gaat om 12.30 uur open. De lunchbijeenkomst begint om 13.00 uur. Voor de lunchbijeenkomst dient u in het bezit te zijn van toegangskaarten. In Hotel Casa 400 staat weer een boekentafel. Een deel van de opbrengst van de boekenverkoop komt ten goede aan het Auschwitz Comité.

Programma samengevat: 10.00 uur: Verzamelen voor de Stille Tocht in de Boekmanzaal van het Stadhuis te Amsterdam, hoofdingang aan de Amstelzijde 11.00 uur: Begin Stille Tocht naar het Wertheimpark 11.30 uur: Herdenking bij het Auschwitz Monument ‘Nooit Meer Auschwitz’ 12.15 uur: Vertrek van bussen naar Hotel Casa 400 Amsterdam 12.30 uur: De lunchzaal van Hotel Casa 400 open 13.00 uur: Begin lunchbijeenkomst Sprekers: Mevrouw drs. M.L.L.E Veldhuijzen van ZantenHyllner, oud-staatssecretaris van VWS Jacques Grishaver, voorzitter Nederlands Auschwitz Comité Muziek: Jewish Music Band Hans Schnabel 15.30 uur: Einde lunchbijeenkomst Tot ziens op 27 januari. Nederlands Auschwitz Comité

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 4

4 Ve r z e t

Als bange jongen van een adelaar Gesprek met Truus Menger Anet Bleich en Natascha van Weezel

‘Bij elke opdracht bonst je hart je keel uit’ Truus Menger-Oversteegen was zeventien jaar, haar zusje Freddie vijftien, toen de twee zussen actief werden in het verzet tegen de nazi’s. Nu is Truus 89 en nog steeds helder als glas. Terwijl ze koffie zet, kijken we rond in haar zonnige woning in het Noord-Hollandse Bovenkarspel. Schilderijen en beeldjes van haar hand sieren de voorkamer, in de boekenkast opvallend veel titels over het verzet. Truus Menger is vooral bekend geworden doordat Freddie en zij in dezelfde verzetsgroep zaten als Hannie Schaft, ‘het meisje met het rode haar’ die kort vóór de bevrijding werd opgepakt en gefusilleerd. Hannie Schaft werd een icoon van het verzet, over wie boeken zijn geschreven en een film gemaakt. Truus Menger vindt het niet erg dat zij en haar zusje een beetje in Hannies schaduw staan. ‘Welnee. Ik heb m’n leven niet hoeven geven, zij wel.’ Maar een documentaire over hun groep, over hoe het echt toeging in de illegaliteit, daar zou ze nog best aan willen meewerken.

Hoe bent u in het verzet terecht gekomen? ‘M’n moeder was communist, dan kom je al snel met mensen uit het verzet in aanraking. Het begon met illegale blaadjes rondbrengen. Of op straat kalken: “Werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te werken”. Op een grote zwarte muur kalkte ik: “Leve het dappere Russische volk!” Daar heb ik een hele nacht over gedaan, want elke keer moesten we weer wegduiken. Ik heb ook Joodse kindertjes weg gebracht. Later, begin 1943, kwam daar het gewapend verzet bij. Dat hebben we m’n moeder nooit verteld. Pas helemaal tegen het eind van de oorlog. Ze was grijs geworden, want ze had van iemand gehoord dat ik was gefusilleerd. Maar dat was Hannie Schaft. We hebben verschrikkelijk gehuild, Freddie, mijn moeder en ik. Drie uur lang. Eindelijk kon je je tranen de vrije loop laten.’ ‘Een man kwam ons vragen voor het gewapend verzet. Hij had het over het oprichten van een ondergronds leger. Daar moesten ze echte partizanen voor hebben en ze dachten dat het wel iets voor ons was. Dat vonden wij ook. “En”, ging hij door, “dan moet je bruggen opblazen en soms ook gebouwen”. Het werd steeds interessanter… ja, moet je horen, als je zeventien en vijftien bent, dan vind je dat prachtig, toch? Spannend! Op een gegeven moment zei hij: “En natuurlijk ook nazi’s neerschieten”. “Nou”, zei m’n zuster een beetje beteuterd, “dat heb ik eigenlijk nog nooit gedaan…”.‘ Was er een reden waarom jullie die gevaarlijke opdrachten met drie vrouwen moesten doen? ‘Nee, ik heb ook wel opdrachten uitgevoerd samen met jongens.’ Maar was het niet zo dat vrouwen minder opvielen, minder snel verdacht waren? ‘Ja, dat is zo. Daarbij komt: m’n zus is klein en ze had vlechtjes met strikjes in haar haar. Als je haar niet kende, zou je denken dat ze een jaar of twaalf was.’

Drie vrouwen Wanneer besefte u dat het onder de nazi-bezetting helemaal de verkeerde kant opging? ‘O, dat wisten we al veel eerder. Mijn moeder had vóór de oorlog Joodse vluchtelingen uit Duitsland in huis, ze zat in een hulpcomité. De familie Kaufmann, een vrouw met twee jongetjes. Zij hadden de bovenverdieping, m’n zusje en ik sliepen bij m’n moeder in bed en m’n broertje lag tussen twee crapauds. Mijn moeder was politiek geïnteresseerd, strijdbaar, een sterke vrouw die voorleefde hoe het hoorde.’ ‘Om de hoek bij ons, aan de Nassaulaan in Haarlem, was een klein straatje waar hoertjes zaten. M’n moeder zei tegen ons: “Denk eraan dat je beleefd bent tegen die dames en mevrouw tegen ze zegt.” Een keer had ik m’n portemonnee verloren, met daarin het hele bedrag aan steun voor ons vieren: 13 gulden 75. Dat was ongeveer het ergste wat je kon overkomen, ik moest ontzettend huilen. Die hoertjes hebben toen dat hele bedrag voor ons bij elkaar gebracht. Ik heb ze allemaal een zoen gegeven, ik was zo dankbaar.’ Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

Bang? Weet u nog hoe het was, de eerste keer dat u op iemand moest schieten. ‘Ja, dat onthoud je altijd. Dat is niet zonder tranen gegaan. Je kan je niet voorstellen wat dat is om een kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens, begrijp je wel? Je hoeft er niet trots op te zijn. Ik zal een van de weinige vrouwen zijn geweest, in Nederland, die een ander gedood hebben. M’n zuster ook. En dat blijft nog steeds een moeilijk punt. Want als je moet schieten, dan verlies je je jeugd. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neergeschoten. Niet zomaar NSB’ers, maar echte gevaarlijke verraders.’ Bent u wel eens bang geweest? ‘Mensen die niet bang zijn, bestaan niet. Elke keer dat je zo’n opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit. Je bent ervoor uitgekozen en je doet het, omdat je je verantwoordelijk voelt. Maar niet van harte. Ik heb vaak gehuild. Freddie was veel moediger,


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 5

5

bij zich. Bij een doorlaatpost is ze aangehouden. Ze hebben het pistool gevonden en haar gearresteerd. Ze hebben haar haar gewassen, het was zwart geverfd, maar daaronder zat haar prachtige rode haar. Ja, toen was het bekeken. Met z’n drieën zijn ze de duinen ingegaan en hebben haar neergeschoten. Een wraakoefening van de SD. Ik was helemaal van de kaart. Ongeveer als een frontsoldaat die z’n maatje verliest. Je bent eigenlijk soldaat. Je kan elkaar niet missen.’

Alles mee

Truus Menger (midden) bij de onthulling in 2010 van het door haar ontworpen monument voor de DovenShoah in Amsterdam (foto © D.P.H.Spits)

maar die was ook twee jaar jonger en had iets van: kijk mij eens. We hebben loodsen van de Duitsers in brand gestoken, ik samen met m’n zus. Een brug proberen op te blazen… en een spoordijk. Een held heb ik me nooit gevoeld. Welnee. Ik heb gewoon m’n best gedaan, je doet je plicht, je mensenplicht. Eigenlijk moet iedereen dat doen, al weet je natuurlijk dat dat niet gebeurt.’ ‘Soms had je er ook wel graag mee willen stoppen. Maar dat kan niet. Dan word je neergeschoten, omdat je teveel weet. Dus dat kon gewoon niet.’ Wat is het griezeligste dat u ooit heeft meegemaakt? ‘Hannie Schaft en ik moesten die brug opblazen, over het Spaarne. De verzetsgroep zou ons waarschuwen als er Duitsers kwamen, maar dat waren ze even vergeten. Wij stonden midden op die brug met een soort kneedbaar spul dat je onder de rails moest verbergen. Als er een trein overheen reed zou het gaan branden. Maar dat ging niet door, want ineens kwamen er Duitsers aan. Waar moest je in godsnaam naartoe?’ ‘Er leek geen uitweg, want als je naar beneden springt, dan word je doodgeschoten. Dus ik zeg tegen Hannie: “De buitenkant!” We zijn aan de stalen buitenkant van die brug gaan hangen. Aan onze handen. Het staal drukte diep in je vlees, het deed pijn, het was zo vreselijk, angstwekkend ook. Die Duitsers liepen voorbij, ze zagen ons niet. Toen ze eindelijk weg waren, heb ik met veel moeite Hannie naar boven weten te halen. Die kon echt niet meer. Daarna moest ik zelf ook weer omhoog. We hebben zitten huilen, de heldinnen… We waren helemaal kapot.’ Hoe is Hannie Schaft uiteindelijk opgepakt? ‘Ze ging ’s morgens weg bij de familie Elzinga. Ik ben nog achter haar aan gehold en heb gevraagd of ze haar pistool wel had thuis gelaten. Ze zei dat ik me er niet mee moest bemoeien. Ze had het

Heeft u na de oorlog geen last gehad van al die heftige ervaringen? ‘Voor een getraumatiseerd persoon heb ik alles mee. Ik kan schilderijen maken, beelden, gedichten. Wat wil een mens nog meer? Ik had geen psychiater nodig, dat was ik zelf. Ik kan ook goed praten over wat we hebben gedaan en meegemaakt. Ik heb er op scholen over gesproken, honderden scholen, want ik leef al lang. Laatst nog in Hattem. Dan vraag ik de kinderen wat ze zelf zouden hebben gedaan. De antwoorden zijn vaak hartverwarmend. Op de allereerste school waar ik sprak, een christelijke school in IJmuiden, vroeg de onderwijzer of ik in God geloofde. Ik zei: “U had ook kunnen vragen of ik in de mensheid geloof.” Ik ben niet religieus opgevoed, maar ik geloof in het goede van de mens. De goeden zijn echt in de meerderheid hoor.’ Heeft u er ook met uw eigen kinderen over gepraat? ‘O, altijd! Mijn man ook, Piet zat ook in het verzet. We zijn daar altijd heel open over geweest, heel nuchter, heel gewoon. We hebben helemaal geen getraumatiseerde kinderen, gelukkig niet. Mijn oudste dochter is er alleen niet al te blij mee dat we haar naar Hannie hebben vernoemd. Dat wordt er heel vaak met de haren bijgesleept: “Oh, jij heet Hannie, vertel eens…” Dat had van haar nou ook weer niet gehoeven.’ ‘M’n man heb ik in het verzet leren kennen. We moesten een dijk opblazen, voor een trein. Heel romantisch…ahum. Ik zal ’t eerlijk zeggen, ik was zo bang, ik had wel in die dijk willen kruipen. Hij ging naast me zitten, pakte m’n hand en kneep erin. Een beetje bemoedigend. Ik ontvlamde helemaal. Ik was stom verliefd! Het is aan gebleven, ik ben 48 jaar getrouwd geweest. Een goed huwelijk was het. Ik heb geen ongelukkig leven gehad hoor, echt niet. Ik heb lieve kinderen, wat wil een mens nog meer?’

Bijeen, als bange jongen van een adelaar op het uitgehaalde nest en alle zekerheden als kapot geslagen schalen… Maar dat ene blijft mijn idealen. Gedicht van Truus Menger

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 6

6 Ve r z e t

Verantwoordelijk zijn voor eigen normen, in gesprek met een verzetsman Nienke Ledegang

Bob van der Linden. Negentig jaar is hij nu. En nee, Bob van der Linden is niet zijn echte naam, maar de naam die hij droeg tijdens de oorlog, toen hij in het verzet zat. Zijn verhaal is niet één verhaal, maar een mozaïek van wel tien of misschien wel honderd verhalen. Stuk voor stuk zijn ze indrukwekkend. Niet indrukwekkend op een fraaie manier. Ze grijpen je naar de keel en zetten zich voor altijd vast, ergens in je hoofd. Dat is ook bij Bob van der Linden zelf gebeurd, maar erover praten, dat heeft hij zelden gedaan.

Een nieuwe identiteit Van der Linden groeide op in een groot gereformeerd gezin op een boerderij in de Betuwe. ‘Mijn vader leerde mij alles. Als kind liep ik op klompjes achter hem aan terwijl we samen het land zaaiden, uit de hand. Als we bezig waren leerde hij mij wijze lessen, zoals: Macht is zoetgevooisd. Als je het eenmaal hebt geproefd, dan kun je nooit meer zonder. Hij was onbevreesd. Door hem leerde ik leven zonder angst.’ In het begin van de oorlog meldde een nog jonge Bob zich aan om als matroos te gaan werken op een boot die van Delfzijl naar Zweden voer. Daar wilde Bob met een vriend ontkomen naar Engeland om van daaruit het bezette Nederland te gaan helpen. Koud aangekomen in de haven van Delfzijl, kwam hem ter ore dat er Duitse politie aan boord van het bewuste schip was. Bob en zijn vriend besloten dat ze moesten wegkomen. Dat was het moment dat hij definitief besloot om in het verzet te gaan. ‘Ik reisde af naar Middelburg. Daar waren het stadhuis en het bevolkingsregister weggebombardeerd. De chef van het bevolkingsregister verklaarde zich bereid mij in te laten schrijven als Bob van der Linden, geboren in 1916 in Bandoeng en gearriveerd in Middelburg op 30 april 1940. Dit was namelijk de laatste boot die vanuit Indonesië aankwam in Nederland. Deze naamsverandering was voor mij noodzakelijk, want bij een eventuele arrestatie zou men op deze manier geen familie van mij kunnen vinden.’ Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

Witte haren ‘Ik vestigde mij in Den Haag, maar werkte door het hele land. Ik nam deel aan talrijke overvallen, ik hielp mensen aan valse identiteitskaarten. Speciale opdrachten waren dat, waar ik liever nog steeds niet alles over vertel. Eigenlijk deed ik alles wat nodig was om de Duitsers te saboteren. Tot ik op het station van Rotterdam werd gepakt. Zeven mannen van de SD sloegen mij bewusteloos en brachten mij naar het Binnenhof in Den Haag. Verraden werk, zou na de oorlog blijken. Vanuit het Binnenhof werd ik naar Scheveningen overgebracht. Daar hebben ze me stevig onder handen genomen. Met elektroshocks probeerden ze me aan het praten te krijgen. Negen dagen lang stond ik in het donker tot mijn knieën in het water. Toen ik eruit kwam had ik witte haren gekregen, dat is nooit meer weg gegaan. Tweeëntwintig jaar was ik toen. Maar ik heb niemand verraden, mijn lippen heb ik stijf op elkaar gehouden.’ Op 6 juni 1944 werden de gevangenen in Scheveningen overgebracht naar de Bunker in Vught. Op 3 september, toen de geallieerden al in Eindhoven waren, werden zo’n driehonderd gevangenen uit de Bunker gefusilleerd. Omdat de Duitsers moesten vluchten, werd de laatste groep van vijfentwintig mensen toegevoegd aan de trein met gevangenen uit kamp Vught. Bob zat bij deze groep, die naar het Duitse kamp Sachsenhausen ging. Daar aangekomen werd hij tewerkgesteld in de ziekenbarak. ‘Wat ik daar heb meegemaakt is onbeschrijfelijk. Wanneer ik de mensen tijdens mijn ronde hun sneetje brood en zuurkoolsoep gaf, moest ik eerst voelen of de patiënten warme of koude handen hadden. Soms had ik wel een stuk of tien doden op een dag. Die gingen dan naar het crematorium. Toen ik na de bevrijding terugkwam in Nederland heb ik 369 overlijdensberichten kunnen overbrengen aan vele nabestaanden. Ik heb ook heel veel mensen uit Auschwitz voorbij zien komen, omdat er regelmatig treinen vanuit Auschwitz naar Sachsenhausen kwamen. Daar konden ze de stroom mensen niet “verwerken”.’

Bomtrechter Volgens Van der Linden is het louter toeval dat hij overleefde, waar zoveel anderen om hem heen stierven. ‘Mijn leven is meermalen gered. Altijd door een bizarre samenloop van omstandigheden. Ook door de goedheid van anderen. Ik herinner me de Nederlandse man die gedroogde bessen en havermoutvlokken die van het Zweedse Rode Kruis afkomstig waren aan mij gaf, terwijl hij zelf ook heel veel honger had. Ik zal dat nooit vergeten. In mijn beleving was dat mijn redding. Ik had last van amoebedysenterie. Enkele dagen na die bessen, ging dat over.’ ‘Ook de luchtaanval op 19 april 1945 op Sachsenhausen staat in mijn geheugen gegrift. Een derde van het kamp is toen ook weggebombardeerd. Ik ben plat op de grond gaan liggen. Dichtbij sloeg een bom in, ik werd bedolven onder het zand. Ik herinnerde mij het boek over de Eerste Wereldoorlog. Daarin had ik gelezen dat in een bomtrechter nooit een tweede bom valt. Ik sleepte dus een Tsjechische jongen naar die krater, en even later probeerde ik een Nederlandse jongen op dezelfde manier te redden. Terwijl


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 7

7

ik onderweg was, terug naar die trechter, viel er een fosforbom in. Dus tóch. Die Tsjechische jongen was op slag dood. De Nederlander en ik overleefden.’ ‘Op 21 april moesten alle gevangenen die nog konden lopen het kamp verlaten. Daarmee begon de zogenoemde Dodenmars. We moesten naar de vliegtuighallen in Oranienburg. Onderweg kwamen we jongens tegen, Duitse jongens van een jaar of twaalf, dertien. Zij scholden ons uit en gooiden stenen naar ons. Ik had me altijd afgevraagd hoe het kon dat een intelligent volk voor Hitler koos. Op dat moment echter vroeg ik me af wat ík had gedaan als ik in de schoenen van die jongens had gestaan. Wat zou ik doen als mijn vader in de rug was geschoten door de vijand? Ik denk, nee, ik weet zeker dat de grootste steen voor mij ook niet groot genoeg was geweest. Veel hangt af van de wieg waarin je wordt geboren. De omstandigheden zijn bepalend. Daarom was het ook zo goed van Marshall [de Amerikaanse minister George Marshall die een economisch herstelplan voor West-Europa na de oorlog initieerde] dat hij Duitsland in 1945 de kans gaf om het land weer op te bouwen. Dat was een groot verschil met de Eerste Wereldoorlog.’

Herdenking Februaristaking / Joods Verzet maandag 25 februari 2013 in Amsterdam De jaarlijkse herdenking van de Februaristaking bij de Dokwerker op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam vindt deze keer plaats op maandag 25 februari 2013 en begint om 16.45 uur. Na de opening door Joke Koningh, voorzitter van het Comité Herdenking Februaristaking 1941, zal Burgemeester Jan van Zanen van Amstelveen een korte toespraak houden. Daarna worden enkele gedichten voorgedragen door Noraly Beyer, voormalig presentatrice van het NOS-Journaal. Het defilé langs de Dokwerker begint om 17.00 uur. Ieder kan een bloemstuk of bloemen leggen. De bloemstukken kunnen vanaf 12.00 uur bezorgd worden in de Mozes en Aäronkerk aan het aangrenzende Waterlooplein. Daar kunnen deze tot 17.00 uur worden afgehaald.

Gat in de heg ‘Tijdens de Dodenmars ontstond kennelijk het plan om naar de Oostzee te trekken en ons daar in een schip tot zinken te laten brengen. Het Zweedse Rode Kruis is er onderweg in geslaagd contact te krijgen met de Sicherheitspolizei en mocht iedereen die niet meer verder kon lopen onder zijn hoede nemen. Ik ben verder gegaan en zag op zeker moment in een bocht een gat in een heg langs de weg en ben daar doorgekropen. Ik kwam bij een tuinderij. Bij die mensen kreeg ik een maaltijd. Ik bleef er niet, ik wilde terug naar Nederland. Ik ben gaan lopen. In het eerstvolgende dorp verschanste ik me in een hooiberg. Van daaruit zag ik hoe Russische soldaten alle mannen opsloten in een kerk en hoe meisjes en vrouwen publiekelijk misbruikt werden. Afschuwelijk.’ ‘Vijf nachten hebben ik gelopen. Toen zag ik ’s morgens vroeg een groene jeep op de weg, van het Canadese leger. De commandant van het leger zat in die jeep en nam mij mee naar een kasteel in Ludwigslust. Ik was uitgeput en gewond. Na een operatie en na vijf dagen verzorgd te zijn in het kasteel vroeg de commandant mij of ik fit genoeg was om mee te rijden naar Keulen, waar hij moest zijn voor een stafvergadering. Die man heeft me toen bij de Nederlandse grens afgezet. Zo keerde ik terug in Nederland. Met mijn 1,93 meter woog ik nog maar dertig kilo.’ ‘In de jaren na de oorlog heb ik goede banen gehad, ik trouwde, kreeg kinderen. Het leek voor de buitenwereld of mijn leven weer op de rit stond. Maar wat in de oorlog is gebeurd, is wel degelijk een rode draad geweest in de rest van mijn leven. Het bombardement op Sachsenhausen met de Dodenmars die erop volgde, die jongens die stenen gooiden… ze zijn bepalend geweest. Het is mijn redding geweest dat ik de haatgevoelens jegens de mensen die kwaad deden van me af heb weten te schudden. Leven met haat, is geen leven. Maar bovenal ben ik mijn leven gaan leven in het besef dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun eigen normen.’

Herdenking Joods Verzet Voorafgaand aan de herdenking van de Februaristaking vindt er om 15.30 uur een herdenking plaats van het Joods Verzet bij het monument hoek Zwanenburgwal/Amstel. Deze plechtigheid eindigt uiterlijk 16.15 uur om op tijd bij de Dokwerker te kunnen zijn voor de herdenking van de Februaristaking 1941.

Amazing Flowers draagt het Auschwitz comité een bijzonder warm hart toe en is trots om als bloemist de bloemen te mogen verzorgen voor alle herdenkingen en speciale gelegenheden!

Amazing Flowers Kruidenhof 14 1112 PS Diemen 020 - 6998975

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 8

8 Ve r z e t

Verzet in Rwanda: de ‘Rechtvaardigen’ Een interview met Klaas de Jonge, antropoloog in oorlogsgebieden Emilie Kuijt

Wanneer ik contact zoek met Klaas de Jonge voor dit interview over het verzet dat plaatsvond tijdens de genocide in 1994 in Rwanda, bevindt hij zich in Cambodja. Het leven van De Jonge heeft jarenlang in het teken gestaan van strijd. Een strijd voor rechtvaardigheid. Vroeger, in de tijd dat hij meehielp aan de antiapartheidsstrijd in Zuid Afrika, was dit een gewapende strijd. In latere jaren is Klaas de Jonge nu voornamelijk bezig met ‘reconciliatie’. Dat zijn de verzoeningstechnieken die in veel landen worden toegepast om een samenleving weer vooruit te laten kijken na interne strijd. Ook in Cambodja houdt hij zich bezig met de naweeën van gruwelijke gebeurtenissen in de geschiedenis van het land onder het regime van de Rode Khmer.

Actief in Rwanda Juist in verband met dit idee van reconciliatie was Klaas de Jonge ook jarenlang actief in Rwanda. Hij sprak velen die deelnamen aan het verzet tegen de genocide door extremistische Hutu’s op Tutsi’s en op gematigde Hutu’s in 1994. De genocide vond plaats in de context van een jarenlange burgeroorlog en machtsstrijd tussen Hutu’s en Tutsi’s, waarbij de Tutsi’s in 1994 er in slaagden het toenmalige regime omver te werpen. Door zijn werkzaamheden kwam De Jonge in contact met diegenen die zich verzetten tijdens deze honderd dagen durende massale slachtpartij. ‘Het is hoopvol’, zegt hij, ‘om dit onderzoek te doen: overal vind je mensen die hun nek uitsteken en “nee” zeggen. Mensen die een grens trekken’. De Jonge trekt enkele voorzichtige parallellen met de Shoah wanneer hij de achtergrond van de Rwandese genocide schetst: ‘De zogenaamde “hate speech” was ver doorgevoerd in de maatschappij, wat in de jaren dertig in Europa ook gebeurde. Het was bovendien een tijd van armoede en er viel winst te behalen door mee te doen aan de oorlog, dat vergrootte de drijfveer. De genocide bouwde ook voort op interne conflicten die teruggaan tot Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

het koloniale tijdperk. Zoals de nazi’s Joden met een ster stigmatiseerden, zo hadden de Fransen als koloniale machthebbers de etnische groep van een persoon op zijn identiteitsbewijs gezet. De grootte van de neus of van de vingers werd ook vaak benoemd’. In tegenstelling tot het georganiseerd verzet, zoals dit in Nederland en andere landen gebeurde tijdens de Shoah, was er in Rwanda helemaal geen plaats voor een dergelijke organisatie. ‘De genocide duurde honderd dagen. Er was geen enkele verzetsorganisatie. Je had dus als individu erg veel moed nodig om in je eentje een verzetsactie te ondernemen. Het is lastig om je van de georganiseerde autoriteiten en de meerderheid van je landgenoten te bevrijden, zeker in een situatie van grote angst, zoals deze toen heerste in Rwanda. Het argument van Hutu’s, waarom ze deelnamen aan de genocide in Rwanda, was vaak “Ik had geen keus”. Maar die was er wel. Je kon zelf verdwijnen, of geld betalen als afkoopsom. Als je echt verzet wilde plegen moest je bereid zijn te liegen, te draaien, overal informatie vandaan te halen. Je werd een verrader van je eigen etnische groep en stond er dan vaak volledig alleen voor. Het moesten sterke mensen geweest zijn. Het zijn juist deze mensen en groepen, die níet meedoen maar zich verzetten, die interessant zijn. Dat wilde ik verder onderzoeken’.

De ‘righteous’ of ‘rechtvaardigen’ In zijn zoektocht naar een juiste benaming van deze verzetplegers, die vaak instinctief en ad hoc handelden, kwam De Jonge tot de conclusie dat er eigenlijk maar één benaming was die recht deed aan hetgeen deze personen gedaan hadden: ze te benaderen als de ‘righteous’ of ‘rechtvaardigen’, zoals ook de naam werd van diegenen die tijdens de Shoah hun eigen leven riskeerden voor een ander. Maar wie waren deze ‘righteous’ in Rwanda, en wat bewoog hen tot het riskeren van hun eigen leven? ‘De drijfveren van de redders waren moeilijk te ontdekken. Tutsi’s klopten bij bepaalde mensen aan, en deze vingen hen op. Er was geen onderscheidend kenmerk zoals welstand. Hoewel morele en godsdienstige principes vaak als argument werden aangevoerd,


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 9

9

Foto p. 8 Klaas de Jonge en assistente bij een dorpsvergadering over verzoening in Rwanda Foto p. 9 Klaas de Jonge met een medewerkster in een Rwandese gevangenis in 1999, in het midden de gevangenisdirecteur, op de achtergrond gevangenen (foto Pieter Boersma)

ondersteunden veel Hutu priesters van de katholieke kerk in Rwanda, van oudsher een veilige haven bij conflicten in het land, de genocide. Na onderzoek bleek desalniettemin dat religieuze of humanitaire overtuigingen bij individuen toch vaak een rol speelden, om niet klakkeloos de oproepen van de overheid uit te voeren. Ten tweede speelden de persoonlijke familie omstandigheden een specifieke rol. Hoewel er ook wel enig verzet van Tutsi’s zelf was, waren het vaak Hutu’s die een gemengd huwelijk hadden, of zelf daar het product van waren, die bereid waren mensen bescherming te bieden. Zo bleek dat goed contact met Tutsi’s vóór de genocide een rol speelde. Als men positieve ervaringen had met Tutsi’s was er meer bereidwilligheid hen op te nemen in huis.’ Net als tijdens de Shoah was het verzet niet groot of alom aanwezig. De Jonge schat in dat het 1 tot 2% van de totale bevolking was die actief meedeed aan het verzet. ‘Dat lijkt misschien weinig, maar in honderd dagen tijd èn in een oorlogssituatie was er ook weinig tijd voor beraadslagingen. De keuzes worden dan meer zwart/wit. De informatievoorziening was ook heel eenzijdig, en veelal gebaseerd op geruchten. Hoewel ik me afvraag of, als je in Nederland gaat tellen, je in de Shoah misschien nog minder mensen had die zich actief verzetten.’ De Jonge benadrukt het belang om over verzetsstrijders te blijven spreken, opdat goed onderscheid gemaakt blijft worden wie nu juist daders zijn geweest. Zoals tijdens de Shoah niet iedereen ‘fout’ was, zo mogen van De Jonge nu niet alle Hutu’s als daders worden gezien. ‘Tijdens de Rwandese genocide was “gered worden” voor Tutsi’s en gematigde Hutu’s de enige overlevingskans. Na afloop van de oorlog hoorde je onder deze groeperingen echter ook vaak wisselende geluiden. Men dacht dat de redders misschien in andere dorpen wel hadden meegedaan aan moordpartijen. Of men probeerde de redders niet als Hutu’s te zien, maar juist als Tutsi’s, als ze bijvoorbeeld van gemengde afkomst waren. En zo blijft het beeld overeind dat alle Hutu’s potentiële genocideplegers zijn.’ Langzaam maar zeker krijgen deze Hutu’s die als ‘righteous’ worden aangemerkt gelukkig wat meer ruimte in de Rwandese samenleving. Na onderzoek komt het ook voor, dat

men een oorkonde krijgt. Maar helaas is er nog een lange weg te gaan.

Rechtbanken Vandaag de dag overheerst nog vaak het stigma ‘Hutu’ of ‘Tutsi’. Desalniettemin werden er wel reconciliatiepogingen gedaan. Zogenaamde traditionele, lokale ‘gacaca’-rechtbanken werden ingericht met het oog op waarheidsvinding, gerechtigheid en reconciliatie. Maar getuigenissen bij deze rechtbanken plaatsten iemand als Hutu vaak automatisch in de ‘dader’ categorie. Het kan moeilijk zijn om te bewijzen dat men niet deelnam aan de slachtpartijen, of zich juist richtte op het helpen van Tutsi’s. Daarnaast richtte de gacaca-rechtbank zich soms ook op familieleden van vermeende daders. En het onderscheidende kenmerk van de ‘righteous’ – namelijk mensen die aantoonden niet zomaar mee te lopen met overheidsplannen maar zelf keuzes te maken – blijkt ook een keerzijde te hebben. Deze groep bevindt zich ook nu vaak nog als buitenbeentje in de samenleving, juist dóór die individualistische instelling. ‘Het was een groep die tussen wal en schip belandde. Ze waren geen slachtoffers, en als Hutu’s werden ze vaak toch gestigmatiseerd als daders. Reconciliatie was dus erg moeilijk. Het zijn figuren die zich afzetten tegen autoriteiten. En datzelfde zie je nu terug in hun houding bij de nieuwe overheid.’ Naast deze gacaca-rechtbanken, waar inmiddels meer dan een miljoen zaken gedeponeerd zijn, werden er ook andere reconciliatie bijeenkomsten georganiseerd. Verbroederingsbijeenkomsten, waarbij gezamenlijk uit een grote stenen pot met een rietje een traditionele biersoort werd gedronken, was één voorbeeld hiervan. De Jonge vertelt: ‘Helaas werkte dit ook niet goed, omdat de overheid uit overwegingen van hygiëne deze initiatieven verbood.’ Hoewel De Jonge graag een doorbreking van de stigmatisering had gezien, realiseert hij zich terdege dat het ook nog te kort dag kan zijn om echt tot een verzoening te komen. Tenslotte vond deze maatschappij-ontwrichtende genocide slechts 18 jaar geleden plaats. Maar moegestreden is De Jonge nog lang niet. Er zijn veel plekken waar nog aan reconciliatie gewerkt kan worden. Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 10

10 H e r d e n k e n

Polenreis 2012: de waarde van de groep Clary Rooda

Een kamp bezoeken Jaren geleden bezocht ik op eigen gelegenheid Mauthausen. Dat bezoek was niet gepland. Op de terugweg van een vakantie in Italië besloten we ter plekke een paar uur om te rijden om er heen te gaan; vanuit Nederland zou ik die reis nooit ondernemen. Voor mij was dat de eerste keer dat ik een concentratiekamp bezocht en het viel me zwaar. Ja, het was prettig de naam van mijn overgrootvader op het monument te zoeken en Kaddish te zeggen, maar de enige manier waarop ik het kamp kon bezoeken was verscholen achter mijn camera, obsessief alles vastleggend zonder er echt te zijn. Na dat bezoek besloot ik nooit meer een kamp te bezoeken; ik wist wat er was gebeurd en wilde mijzelf die pijn niet opnieuw aan doen.

Onuitgesproken verdriet Maar toch, afgelopen jaar besloot ik van de een op de andere dag mee te gaan met de Polenreis van het Auschwitz Comité. Het was geen rationeel besluit, eerder een innerlijk weten dat dit het juiste moment was om te gaan, al wist ik niet wat het met me

Celine, ‘t reismaatje van de schrijfster, heeft haar eerste witte kaplaarsjes, die nu bijna 50 jaar oud zijn, meegenomen naar Polen. ‘Die laarsjes’, zegt ze, ‘verbinden wat ik als tweede generatiekind wel voelde, maar waar niet over te praten was. De reis heb ik nu gemaakt om een aansluiting te maken met mijn familiegeschiedenis. Ik heb een paar foto’s gemaakt met m’n kaplaarsjes op verschillende plekken in Auschwitz. Zoals deze waar de laarsjes staan voor de getekende muur in een gaskamer.’ (foto © Celine Schweizer) Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

zou doen en of ik er echt goed aan deed. Natuurlijk zag ik tegen de reis op, niet alleen het bezoek aan de kampen, maar ook tegen de grootte van de groep; ik ben niet zo’n groepsmens en reis liever alleen. Maar juist de groep bleek de grote kracht van deze reis te zijn. Het begon al op Schiphol op de ochtend van vertrek. Wat onwennig staan we te wachten tot we compleet zijn. Veel mensen reizen samen en staan met elkaar te praten. Ik heb bewust besloten alleen te gaan, zodat ik de ruimte voor mijn eigen proces heb en me niet verantwoordelijk hoef te voelen voor iemand die ik heb meegevraagd. Ik stel me voor aan een vrouw van ongeveer mijn leeftijd. We raken aan de praat over onze familie, onze achtergrond en waarom we met deze reis meegaan. Herkenning en vertrouwen. Celine, zo heet ze, wordt de rest van de reis mijn maatje. Vanaf dat moment zitten we elke dag naast elkaar in de bus, we praten, lachen en zijn samen stil. We snappen elkaars achtergrond en hebben weinig woorden nodig. In het vliegtuig zit ik naast Chella. Het gesprek gaat meteen de diepte in, voor oppervlakkigheden is geen plaats. We praten over onze angsten en verlangens, over wat we hopen te vinden of juist achter ons te laten op deze reis. Tijdens de vlucht van twee uur ontstaat een warm en dierbaar contact. Bij de lunch kom ik naast Daniel en zijn vader Bram te zitten. Bijzonder om deze reis met een van je ouders te maken; er zijn meer mensen die met hun vader of moeder deelnemen. Voor mij is het bijzonder deelgenoot van Bram’s verhaal te zijn. Ik kom uit een gezin waar niet gesproken werd over de oorlog, als kind wist ik niet eens dat ik Joods was en mijn ouders vinden het nog steeds moeilijk hun gevoelens te uiten. ‘Kijk liever vooruit’ is het motto, maar ondertussen zit ik met mijn verdriet om het gemis, het verstikkende verdriet en het niet kunnen delen… In die zin is deze reis voor mij een helingsproces, niet alleen voor het grote


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 11

11

niet te bevatten leed van de Shoah, maar ook voor het onuitgesproken verdriet dat nog steeds in de familie doorwerkt. Het delen van je verhalen en ervaringen werkt helend en bevrijdend.

Lieve Pap, Mam en broer Phili Hier sta ik dan

Ballast achterlaten De eerste herdenking is in Auschwitz. Bram, die als kind de oorlog overleefde, draagt teder en liefdevol de krans, een hart van rode rozen, en legt die bij het monument. Later, in het Nederlandse paviljoen vindt de Yizkor-dienst plaats. Ik zeg de namen van de familieleden van mijn oma, hij die van zijn ouders ... Een brok in mijn keel. Hoe is dat om hier te staan en de namen van je eigen ouders te zeggen? Wat doet dat met een mens? En hoe kun je toch zo liefdevol en vol aandacht voor anderen zijn? Na de dienst omhelzen we elkaar, pakken elkaar stevig vast en wensen elkaar nog ‘vele jaren’ toe. Het zeggen van het Kaddish is een bevestiging van het leven, van ons leven, hier en nu. Tijdens de reis heb ik vaak het liedje van Ramses Shaffy in mijn achterhoofd: ‘maar we leven nog, en we leven nog’. De laatste dag bezoeken we Sobibor, een werkelijk godverlaten oord, desolaat, ‘schuldig landschap’ zoals Armando het noemt. Ditmaal is het Chella die de krans draagt en bij de enorme asheuvel neerlegt. Wij leggen allemaal een rode anjer op de berg as en steken kaarsen aan. Het is onwerkelijk daar te staan, in dat verlaten landschap voor die enorme hoeveelheid as … het is te groot om te kunnen bevatten, te bizar voor woorden en tegelijkertijd staan wij hier het dichtst bij onze vermoorde familieleden. Chella, als klein kind weggegeven aan de buurvrouw, leest het gedicht voor dat ze schreef voor haar ouders en broer die hier werden vermoord. Weer een brok in mijn keel, tranen en ontzag voor het feit dat zij deze reis onderneemt. Waar haalt ze de kracht en moed vandaan om hier te staan? Hoe kun je leven met zo’n verdriet en toch zo warm en liefdevol zijn? Ik noem de namen van mijn overgrootouders naar wie mijn moeder is vernoemd, de tranen steken in mijn keel en maken het moeilijk verder te lezen. Celine grijpt mijn hand en staat dicht naast me. Hoe zwaar het ook is, het is goed om hier te staan en de namen te noemen en Kaddish te zeggen. Het stelt mij in staat iets van de ballast van mijn verleden achter te laten en wat lichter terug te keren. Maar terug thuis overvalt de leegte me, het alleen zijn valt me zwaar. Ik mis de groep, de gesprekken, het samen delen. Het is moeilijk mijn ervaringen te delen met mensen die er niet bij waren. De eerste twee weken voelen als een diepe rouw, het is moeilijk de draad van het gewone leven weer op te pakken. Gelukkig hebben we elkaar, we bellen, mailen en sms-en. We ontmoeten elkaar; het is fijn de gesprekken voort te zetten en onze ervaringen te delen. Wat een dierbare en warme contacten, wat een pareltjes neem ik mee van deze reis. Zonder deze groep had ik mijn emoties niet zo intens kunnen beleven. Het zijn de ontmoetingen met deze mensen die de reis een meerwaarde geven en een diepe laag toevoegen aan mijn ervaring. Dank aan iedereen die deze reis mogelijk heeft gemaakt en voor deze verdieping heeft gezorgd.

op de plaats waar jullie drama begon. Jij gaf mij aan de buren die naar dit onheil stonden te turen. In gedachten zie ik uw traan omdat u mij moest laten gaan. Mijn leven is wel goed gegaan maar het gemis van eigen bloed blijft altijd bestaan. Dat is dan ook de reden dat ik hierheen ben gegaan. Ik voel elke dag de pijn en wil nu even in gedachten heel dicht bij jullie zijn. Dat ik nog leef heb ik aan u te danken. Ik weet niets van u beiden, alleen uw naam: Abraham van Praag Branca van Praag-Velleman Phili van Praag maar jullie namen zal ik nooit vergeten.

Gedicht van Chella Beerda-van Praag, geschreven voor haar ouders en broer. Door Chella voorgedragen in Sobibor waar zij vermoord werden. Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 12

12

Herdenken

Polenreis 2013 De reis die het Nederlands Auschwitz Comité jaarlijks organiseert naar de voormalige concentratiekampen Auschwitz, Birkenau, Majdanek en Sobibor zal dit jaar plaatsvinden van maandag 4 november t/m zaterdag 9 november 2013. De reissom bedraagt € 925,– per persoon op basis van een tweepersoonskamer. Een éénpersoons kamer is beperkt mogelijk met bijbetaling van € 175,–. De prijs is inclusief vliegreis AmsterdamWarschau v.v., luchthavenbelasting, vervoer per luxe touringcar (waarin roken NIET is toegestaan), verblijf in uitstekende hotels in Warschau, Krakow en Lublin, alle maaltijden gedurende de reis en toegangsprijzen van musea. N.B.: Deze prijsopgave is onder voorbehoud van gelijkblijvende hotel- en vliegtarieven. Belangstellenden kunnen zich schriftelijk opgeven bij: Nederlands Auschwitz Comité t.a.v. De heer J. Grishaver Postbus 74131 1070 BC Amsterdam fax: 020-6003455 / e-mail: info@auschwitz.nl Meer informatie kunt u vinden op onze website www.auschwitz. nl/nac/activiteiten – Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met Jacques Grishaver, 06 54 606 290.

Bezoek aan Auschwitz en dan? Bijeenkomst zondag 3 maart in Amsterdam Al jarenlang organiseert het Nederlands Auschwitz Comité reizen naar Polen, waarbij verschillende concentratiekampen worden bezocht. Tijdens de reis is er volop gelegenheid om met elkaar kennis te maken en elkaar de familiegeschiedenis te vertellen. Korte tijd na de reis wordt er een reünie georganiseerd en men vindt het prettig om elkaar dan weer te zien en na te praten. In de praktijk blijkt echter dat de reis emotioneel nog lang blijft doorwerken. Dat geldt ook voor de mensen die op eigen gelegenheid een concentratiekamp bezocht hebben. Wat is de betekenis voor het leven nu, voor de relaties met familieleden en vrienden? Wilt u uw ervaringen delen met anderen die deze reis ook gemaakt hebben, of overweegt u zelf zo’n reis te ondernemen, neem dan contact op met JMW. In maart organiseren wij een bijeenkomst: Locatie: Amsterdam Buitenveldert Datum en tijd: zondag 3 maart van 14.00 - 16.00 uur Informatie en aanmelden: Roos vd Berg, tel. 020-5776577, email r.vandeberg@joodswelzijn.nl

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

‘Men zou het toch niet geloven’ De ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch Christel Tijenk

Op 21 januari 2013 is het zeventig jaar geleden dat de Joods psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch door de Duitse bezetter werd ontruimd. Ter herdenking van die vreselijke gebeurtenis heeft Christel Tijenk van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork in dit artikel samengevat welk drama zich die dag in Apeldoorn afspeelde. Veel gegevens uit het verhaal en in het bijzonder de erin voorkomende citaten zijn afkomstig uit radiodocumentaires van Wiepke Nauta voor Omroep Gelderland en een televisiedocumentaire van Suzette Wyers voor de RVU.

‘Transportfähig’ Donderdagavond 21 januari 1943, 18.00 uur. Vrachtwagens met gewapende Ordnungspolizei rijden door het toegangshek van de inrichting. Het terrein is rondom afgezet door marechaussee. Honderd man van de Joodse Ordedienst uit kamp Westerbork zijn de dag ervoor al aangekomen. Die middag om vier uur heeft Hauptsturmführer Aus der Fünten de leiding van de inrichting overgenomen. Hij verklaart dat de patiënten naar een ziekenhuis in Duitsland zullen worden gestuurd en dat het personeel in Nederland zal blijven. Op de tegenwerping, dat een aantal patiënten niet vervoerd kan worden, is zijn reactie: ‘Alle Patiënten sind für uns transportfähig.’ De gebouwen worden bezet, de telefoon uitgeschakeld. Het personeel wordt van de patiënten gescheiden en opgesloten in de eetzaal voor zusters in het hoofdgebouw. Af en toe worden kreten van buiten opgevangen. Men is begonnen met het weghalen van de bewoners. Zachtzinnig gaat het zeker niet. In die koude januarinacht worden patiënten met matras en al ingeladen in open vrachtwagens: ‘… dat bed bleef staan, maar de matras en de patiënt erin en zijn dekens en alles werden gewoon overgeheveld van een lekker warm bed in een mooie inrichting naar een open vrachtwagen. En de volgende rij, toen die ene rij klaar was, daar ging de volgende rij bovenop. En daar weer een rij bovenop. Totdat het vol was. (…) Het was zo verschrikkelijk dat gebonk, dat gekerm en gedoe van die mensen,


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 13

13

Een van de herinneringsborden op het huidige terrein van ’s Heerenloo Apeldoorn, het voormalige Apeldoornsche Bosch, bij de onthulling op 27 mei 2009 door mevrouw Jetty van Geens, tot aan de ontruiming verpleegkundige in Het Apeldoornsche Bosch (foto Herinneringscentrum Kamp Westerbork)

dat was vreselijk. Maar er kwamen ook vrachtwagens langs waar helemaal geen geluid uitkwam.’ De wagens rijden naar het Apeldoornse station waar de trein klaarstaat. Hoewel het station is afgezet, lukt het enkelen dicht genoeg in de buurt te komen om te zien wat zich op het perron afspeelt: ‘En d’r stonden daar treinen klaar en daar werden de mensen ingeduwd, ingeperst, als ze d’r maar in waren. Maar die mensen die vochten. Dat waren mensen die niet op hun bedden vervoerd waren, maar dit waren patiënten die gewoon konden lopen, lichamelijk gezonde mensen en die liepen gewoon in hun nachtgoed en die werden erin gedrukt. In die treinen, maar die knokten natuurlijk terug. En krankzinnigen zijn sterk. Dus dat ging dan niet zo zachtjes, daarom gingen ze ook meteen dicht, die treinen. Akelig, akelig.’ In het hoofdgebouw van de instelling spreekt Aus der Fünten inmiddels het personeel toe. Vijftig personeelsleden moeten “vrijwillig” met de patiënten mee. Twintig melden zich, de overige dertig worden aangewezen. Ook verpleegster Nan van Creveld wil mee met de patiënten: ‘Ik was de eerste die naar voren drong met de vinger omhoog, omdat ik mee wilde gaan met de patiënten. Ik keek rond en dacht: Waar is mijn zus? Ik zie mijn zus niet. Zij zat achter in de zaal. Ik ging naar haar toe en zei tegen haar: Ga jij niet mee? – zo achterlijk was ik – ik begreep er niks van.’ Ellie van Creveld: ‘Nan stak haar hand op, ik ben naar haar toegegaan en heb haar in een hoek gedrukt . Zie je niet wat er gebeurt? Toen wist ik het opeens. Toen ik zag hoe ze mijn patiënten be-

handelden, alsof het stukken oud vuil waren, geen mensen, toen wist ik dat het te laat was… dat ze onze mensen gingen vermoorden.’ In de nacht van 21 op 22 januari 1943 worden vanuit Het Apeldoornsche Bosch bijna 1.300 patiënten en 52 personeelsleden weggehaald. Vanuit Apeldoorn rijdt de trein naar het vernietigingskamp Auschwitz. Niemand overleeft.

Ontruiming leek ver weg De ontruiming betekende het einde van een vooraanstaande Joods psychiatrische inrichting. Meer dan dertig jaar lang had deze zich gericht op de ‘zorg voor de behandeling van zenuw- en geesteszieken en zenuw- en geesteszwakken in de ruimste zin des woords met inachtneming van de voorschriften van den Israëlietische Godsdienst’. In de eerste oorlogsjaren bood de inrichting een veilige plek aan patiënten en verplegend personeel, ver weg van razzia’s en deportaties. Langzamerhand nam de dreiging toe. Tot op de vooravond van de ontruiming iedereen voor een onmogelijke keuze werd geplaatst: vluchten of blijven. De voortekenen waren er. In juni 1942 moest al het niet-Joodse personeel vervangen zijn door Joodse werkkrachten, overwegend jonge mensen zonder ervaring. Begin november 1942 vernam de directeur, onder strikte geheimhouding, dat Het Apeldoornsche Bosch ontruimd zou worden. De gebouwen zouden ruimte moeten bieden aan 2.000 Duitse gewonde militairen, later aan een dienst van het Ministerie van Oorlog. Maar toen Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 14

14

het bericht kwam dat medische instellingen alleen voor medische doeleinden gebruikt mochten worden, voelden bestuur en directie zich gerustgesteld. Het personeel werd niet op de hoogte gebracht, maar geruchten waren er in overvloed. Wat was de beste keuze? Leerling-verpleegster Lina Dalsheim, 19 jaar, schreef aan een vriendin: ‘Vader schreef nog in zijn laatste briefkaart dat ik in elk geval in het Apeldoornsche Bosch moest blijven, wat er ook gebeuren mocht’. Een aantal personeelsleden wilde de situatie niet afwachten en dook onder. De 21-jarige verpleegkundige Elly van Creveld wilde wel blijven, maar probeert wel haar kostbaarste bezit in veiligheid te brengen: ‘Dat waren de foto’s van de mensen: van je collega’s en van de patiënten. Ik ben met dat fotoalbum bij bevriende mensen geweest, niet-Joodse mensen, om hen te vragen of zij dat wilden bewaren voor mij. Als er wat mocht gebeuren, dat ik dat niet kwijt zou raken. Maar die mensen waren een beetje bang en die durfden dat niet aan. Dus ik weer met mijn fotoalbum onder de arm terug naar de inrichting.’ Maar er waren ook voldoende aanwijzingen die erop duidden dat Het Apeldoornsche Bosch gespaard zou blijven. Er werden nog steeds patiënten uit kamp Westerbork naar Apeldoorn gebracht. En bovendien waar zouden de patiënten naar toe moeten?

Trein met veertig wagons Op 11 januari 1943 bezocht Aus der Fünten in burger Het Apeldoornsche Bosch. Hij werd rondgeleid en verzocht om een situatietekening. ‘Toen de directeur ons echter vertelde, dat Aus der Fünten gevraagd had of er een treinhalte dichtbij het gesticht was, sloeg ons allen de schrik om het hart.’, aldus een van de artsen, ‘Nu begrepen wij allen dat dus toch de inrichting geëvacueerd zou worden. Men meende echter, dat dit dan naar een kamp zou zijn, waar de patiënten verpleegd zouden moeten worden. Tot het laatste moment meende men dit.’ Nog op 17 januari werden tien nieuwe patiënten uit kamp Westerbork overgebracht naar Apeldoorn. Op 19 januari werden de laatste 100 Joodse inwoners uit het dorp Apeldoorn overgebracht naar “het Bos”, maar van Duitse zijde werd medegedeeld dat de instelling met rust gelaten zou worden. Op woensdag 20 januari kwam spoorwegbeambte Hermannus Kalkema de leiding van Het Apeldoornsche Bosch waarschuwen dat op het station een trein met veertig wagons in gereedheid werd gebracht. Deze waarschuwing werd wel met het personeel gedeeld. Diezelfde dag om 16.30 uur arriveerde een ploeg van de Ordedienst uit kamp Westerbork, gevolgd door kampcommandant Gemmeker. Voor het personeel was nu duidelijk wat de bedoeling was. Ongeveer de helft van het personeel en enkele patiënten vluchtten. Het was een nacht van vreselijke dilemma’s: ‘Ik heb alles over elkaar heen getrokken, het was winter, het was koud. Mijn broertje was ook op het terrein, die zat op Achisomog [kindertehuis] en daar kon ik niet komen. Daar had ik ook geen sleutel van. Dat ging gewoonweg niet. En hij is daar gekomen

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

omdat mijn moeder hem niet mee kon nemen toen ze onderdook. Dat kon niet. Mijn moeder heeft het wel begrepen.’ De 20-jarige leerling-verpleger Eli Asser en zijn vriendin besloten uiteindelijk te vluchten: ‘Ik werkte op paviljoen Stokvis, een van de zwaarste afdelingen. Daar in die grote ruimte zaten allemaal jonge mensen bij elkaar te discussiëren over de vraag of ze moesten blijven of niet. Een heftige discussie met op de achtergrond een zaal vol krankzinnigen. Joelende, tierende, huilende, lachende, poepende mensen, die zich totaal niet bewust waren van de situatie. (…) Het was een verschrikkelijke nacht. Over en weer werden verwijten geuit.’ Coen Hoek, therapeut, en zijn vriendin Lenie, verpleegster, hadden afgesproken samen weg te gaan. Maar toen het werkelijk zover was besloot Coen te blijven: ‘Ik laat mijn patiënten niet in de steek.’ Lenie vertrok alleen. Het laatste bericht van Coen was een uit de trein gegooid briefje: ‘Ik sta hier in een veewagen opgepakt en vertrek met onbekende bestemming.’ Na de ontruiming werden de gebouwen volledig geplunderd en vernield. Uit kamp Westerbork kwamen 200 man extra om de rotzooi op te ruimen. ‘Allen zijn helemaal gek geworden. Mensen die anders niet zouden nemen, wat niet van hen is, stoppen alles in hun zakken.’ schreef een van. Maar ook: ‘Ik heb opgemerkt, dat hier niet alleen – zoals ik altijd meende – gekken, maar ook veel lichte gevallen waren. Gruwelijk, die zullen nu natuurlijk ook allemaal dood zijn. Een marechaussee vertelde me vandaag van de nacht der gruwelen. Ik durf het niet weer te geven. Men zou het toch niet geloven.’ ‘Die zullen nu natuurlijk ook allemaal dood zijn.’ Er werden weinig illusies gekoesterd over het lot van de patiënten die immers niet zouden kunnen worden ingezet in de “werkkampen” in het Oosten. Een gevangene in Westerbork noteerde: ‘Vanmiddag zijn het personeel van het Apeldoornsche Bosch alsook enige inwoners, die voor personeel hebben gespeeld, hier aangekomen. De anderen zijn direct naar Duitschland gebracht. Zullen niet meer leven, denk ik.’ Ook in de rest van Nederland verspreidde het bericht zich snel. Vrij Nederland schreef: ‘De vreselijkste tonelen moeten zich hebben afgespeeld. De overblijvenden zijn in Duitsland gegast.’ De herinnering aan Het Apeldoornsche Bosch en het lot van patiënten en verplegend personeel vervaagde echter al snel. In 1989 werd in het Historisch Museum Marialust voor het eerst een tentoonstelling gewijd aan Het Apeldoornsche Bosch. Een jaar later onthulde prinses Juliana een door Ralph Prins ontworpen monument in het Prinsenpark in Apeldoorn. Jaarlijks vindt hier een herdenking plaats. Op het terrein van Het Apeldoornsche Bosch, tegenwoordig ’s Heerenloo, zorgcentrum voor mensen met een verstandelijke beperking, zijn op twaalf locaties herinneringsborden geplaatst met historische informatie en de verhalen van ooggetuigen over de nacht van 20 op 21 januari 1943. Meer informatie is te vinden op www.apeldoornschebosch.nl


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 15

15

Herdenken

Holocaust Memorial Day 2013 O

p Holocaust Memorial Day (27 januari) herdenken we wereldwijd de slachtoffers van de Holocaust en andere genociden. De dag is in 2005 ingesteld door de toenmalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan naar aanleiding van de bevrijding van Naziconcentratiekamp Auschwitz, op 27 januari 1945. In Nederland vindt Holocaust Memorial Day (HMD) ieder jaar plaats op de laatste zondag in januari; de Holocaustherdenking wordt gehouden bij het Spiegelmonument ‘Nooit meer Auschwitz’ van Jan Wolkers in het Wertheimpark in Amsterdam. Vanuit het gedachtegoed ‘Nooit meer Auschwitz’ organiseren het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Nederlands Auschwitz Comité in samenwerking met vele andere organisaties activiteiten voor jongeren tussen de 15 en 25 jaar. Holocaust Memorial Day Nederland wil met deze activiteiten de kennis over genociden nu en in het verleden onder jongeren verspreiden en het debat over de gevolgen van rassenhaat, discriminatie en antisemitisme stimuleren. Ook dit jaar worden er weer door het hele land activiteiten georganiseerd. Er worden films vertoond, scholen besteden aandacht aan het onderwerp tijdens speciale lessen, er vinden bijscholings-

Jacques Grishaver van het Auschwitz Comité is gastspreker bij een college over de Holocaust

activiteiten voor opleiders plaats en er worden lezingen gegeven door deskundigen en overlevenden van oorlog en geweld. In Amsterdam en Den Bosch vindt een speciale marathonvertoning met een korte lezing van de film Shoah van de Franse filmmaker Claude Lanzmann plaats. Deze bijna 10 uur durende documentaire wordt op 20 januari in De Balie in Amsterdam vertoond, en op 27 januari in de Verkadefabriek in Den Bosch. Op 25 januari houdt prof. Yehuda Bauer de lezing Standing up against genocide bij de Radboud Universiteit Nijmegen. Een volledig overzicht van alle activiteiten is te vinden op de website www.holocaust-memorial-day.nl. Het NIOD stelt het onlangs verschenen boek De Holocaust en andere Genociden. Een inleiding gratis beschikbaar voor iedereen die een activiteit organiseert tijdens Holocaust Memorial Day. Meer informatie over Holocaust Memorial Day of zelf een activiteit organiseren? Stuur een mail naar: hmd@niod.knaw.nl De website: http://www.holocaust-memorial-day.nl/ Facebook: http://www.facebook.com/pages/HolocaustMemorial-Day Nederland/491846567506377?fref=ts Twitter: https://twitter.com/HMDNederland

Ernst Verduin, oud-gevangene van Auschwitz, verzorgt een gastles op school (foto © ASAP photography) Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 16

16 O p i n i e

Klaas Rozemond over het Eichmann-proces en de status van het kwaad

De onjuiste stelling van Hannah Arendt Casper Verstegen en Steven Musch

Was Adolf Eichmann een gedachteloze clown die blindelings bevelen opvolgde? Of was hij de personificatie van het kwaad? ‘Hij was niet pervers, noch sadistisch, maar vreselijk en afschuwelijk normaal. Die normaliteit was afschrikwekkender dan alle wreedheden tezamen.’ Dit zei de Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt over de SS-functionaris die verantwoordelijk was voor de deportatie van miljoenen Joden naar vernietigingskampen. Maar klopt de these van Arendt wel of hebben nieuwe inzichten voor andere perspectieven gezorgd?

Eichmann banaal? ‘Het is een grote misvatting dat Eichmann een onbenullige ambtenaar was die geen moreel besef had van wat hij deed’, zegt Klaas Rozemond, jurist, filosoof en docent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Volgens hem is wat Hannah Arendt schrijft in Eichmann in Jeruzalem; de banaliteit van het kwaad achterhaald. ‘Ik denk niet dat Eichmann banaal was. Volgens mij waren zijn motieven veel complexer en handelde hij niet uit gehoorzaamheid of onnadenkendheid, maar uit een diepgewortelde overtuiging dat het Joodse ras minderwaardig is.’ Datzelfde oordeel velde de Rechtbank in Jeruzalem in 1961, met als gevolg dat Eichmann op 31 mei 1962 werd geëxecuteerd op grond van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Adolf Eichmann werkte ruim acht jaar onder SS-leider Heinrich Himmler en SD- en Gestapo-leider Reinhard Heydrich. Hij wilde carrière maken en klom in de SS op tot Obersturmbannführer (luitenant-kolonel), een relatief lage rang gezien het belang dat de nazi’s hechtten aan zijn werk. Hij was namelijk verantwoordelijk voor de logistiek van de transporten van miljoenen Joden naar vernietigingskampen. In 1960 werd de SS’er gevonden in Argentinië en wist de Israëlische geheime dienst Mossad hem te ontvoeren en over te brengen naar Israel. Daar werd hij vervolgens berecht en ter dood veroordeeld. De filosofe Hannah Arendt deed in ’61 voor de New York Times verslag van zijn proces. Daar zag ze niet het monster dat iedereen had verwacht, maar een hele gewone man die volgens Arendt niet kon voelen of beseffen dat zijn handelingen Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

moreel verwerpelijk waren. Eichmann zou het verschil tussen goed en kwaad niet kunnen duiden door de omstandigheden in het Derde Rijk en daarom gaf Arendt een naam aan dit nieuwe type crimineel: het banale kwaad. Dit alternatief was nodig, omdat een fundamenteel uitgangspunt in het traditionele rechtssysteem is dat je iemand niet kunt veroordelen als diegene niet beseft dat wat hij doet verkeerd is. Arendt was echter niet van mening dat Eichmann vrijgepleit zou moeten worden, omdat hij niet bewust zou zijn van het kwaad in zijn daden. Ze vond dat hij ondanks zijn gedachteloosheid de doodstraf verdiende. Volgens Arendt moet het dus niet gaan over het bewust zijn van het subject – in dit geval Eichmann – wat zijn daden betreft, maar over de feitelijke handelingen die hij heeft verricht. Rozemond: ‘Arendt geeft met “de banaliteit van het kwaad” een alternatieve definitie om iemand als Eichmann toch kwaad te kunnen noemen. Echter, ik ben het niet eens met de conclusie die Arendt trekt. In zijn verweer tijdens het proces in Jeruzalem zei Eichmann dat hij zijn handelingen onverenigbaar vond met het “categorisch imperatief” van Immanuel Kant.’ Kant stelt dat je bij iedere handeling je moet afvragen: ‘mag ik willen dat mijn wil een natuurwet wordt’. Oftewel volgens het categorisch imperatief zou bijvoorbeeld liegen niet mogen, omdat je niet kan willen dat dit een natuurwet wordt, want dan zou iedereen altijd liegen. Volgens Rozemond blijkt uit het feit dat Eichmann Kant citeerde, dat hij wel degelijk over een moreel kader beschikte. ‘Dat was de reden voor mijn eerste twijfels over de conclusies van Hannah Arendt.’

Een extreme antisemiet Het tweede punt waar Rozemond aan twijfelt, is dat Arendt ontkent dat Eichmann een antisemiet was. ‘Er zijn toespraken gevonden, na het proces, waaruit blijkt dat hij een extreme antisemiet was. Zelf ontkende hij tijdens de zittingen in Jeruzalem dat hij antisemitische gedachtes had. Hij was eigenlijk een antisemitische partij-ideoloog, dus geen neutrale ambtenaar. Dat beschrijft Hannah Arendt niet nauwkeurig genoeg, vind ik.’ De Nederlandse SS’er en journalist Wim Sassen interviewde Eichmann tussen 1957 en 1960. Deze opnames staan bekend als de ‘Sassen-tapes’. Hierop is te horen dat Eichmann zegt: ‘U moet me begrijpen als ik u zeg dat we onze opgave pas vervuld hadden als we 10,3 miljoen van deze tegenstanders hadden gedood. Nu dat niet gebeurd is, moet ik toegeven dat we het leed en het ongemak van toekomstige generaties op onze schouders hebben gehaald. Ze zullen ons misschien wel vervloeken. Maar we hebben gedaan wat we konden doen.’ Rozemond: ‘Ook uit dit citaat blijkt duidelijk dat Eichmann een extreme antisemiet was. Op de banden staat dat hij het “jammer” vond dat hij zijn werk niet heeft kunnen afmaken. De oor-


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 17

17

Klaas Rozemond (foto Steven Musch)

spronkelijke opnames hiervan konden niet worden gevonden. Wel was er in de rechtbank een transcript aanwezig van de Sassen-tapes, maar dat mocht niet in zijn geheel gebruikt worden als bewijsmateriaal. Zo kon Eichmann tijdens zijn proces essentiële uitspraken ontkennen die hij eerder had gedaan.’ Een beeld dat volgens Rozemond is ontstaan, nadat het boek van Hannah Arendt uitkwam, is dat Eichmann een ambtenaar was die alleen maar bevelen van de staat uitvoerde. ‘Dit is een grote historische misvatting en een verkeerde interpretatie van Arendt’s werk. Eichmann was partijfunctionaris bij de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) en stond volledig achter de nazistische ideologie. Het was een beleidsontwikkelaar en een partij-ideoloog. Hij hielp uit eigen beweging mee met het ontwikkelen van anti-Joods beleid.’ ‘Pas in 1939, toen de Duitse staat en de SS één werden, werd hij officieel ambtenaar. Alle partij-instanties werden samengevoegd tot het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), een centrale veiligheidsdienst. Daarmee verdween het verschil tussen partij en staat. Officieel was Eichmann vanaf dat moment partijfunctionaris af en werd hij ambtenaar, maar ik denk dat je dat niet zo simpel kunt stellen, het is veel complexer.’

Er waren twee problemen met de verdediging van Eichmann, zegt Rozemond. ‘Als je de processtukken leest zie je dat de openbaar aanklager hem het ene stuk na het ander voorhoudt, waardoor het volstrekt ongeloofwaardig wordt wat Eichmann allemaal ontkent.’ Een voorbeeld van de harde lijn die hij volgde: ‘Een radioloog uit Frankrijk moest naar Auschwitz gedeporteerd worden. Echter, de Nazi’s zouden hem heel goed kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van radioapparatuur. Eichmann werd gevraagd een uitzondering te maken, maar hij weigerde.’ ‘In de rechtszaal ontkende hij dit soort dingen vervolgens consequent. Hij zei dat hij geen bevoegdheid had om te beslissen wie er wel of niet op transport ging. Dit was een leugen, want er zijn naast dit voorbeeld talloze bewijzen dat hij die zelfstandige bevoegdheid wel had. Overigens was het tweede gat in zijn verweer dat je je volgens de Israëlische wetgeving ten aanzien van genocide niet kunt beroepen op bevel.’ Daarom zijn volgens Rozemond de conclusies die Hannah Arendt trekt te simplistisch. ‘Desalniettemin geloof ik ook niet in iets metafysisch of dat er iets in een persoon zit dat puur kwaad is. Ik denk dat niemand de personificatie van het kwaad kan zijn. Het kwaad zit in gedragingen, die tegen de gevestigde morele norm in gaan.’

Morele norm

Ideologie van strijd

Rozemond legt uit dat Eichmann tijdens zijn proces een scherpe scheiding aandroeg tussen de periode voor en na 1941. ‘In Jeruzalem verklaarde Eichmann dat hij in de jaren ‘30 nog niet in opdracht van de staat handelde. Hij zocht destijds vanuit zijn eigen overtuiging naar een oplossing voor het “Joodse probleem” en ontwikkelde daarbij een geraffineerde emigratiepolitiek, waar hij zelf volledig achter stond.’ ‘De verdedigingsstrategie van Eichmann hield in dat hij consequent alles wat na ’41 is gebeurd afschoof op zijn meerderen. Tot ’41 heeft hij beleid zelf ontwikkeld en bedacht. Daarna besloten zijn meerderen tot de “Endlösung” en daar stond hij naar eigen zeggen niet achter.’ Juist hier zit volgens Rozemond de essentie van het probleem in de theorie van Hannah Arendt. ‘Eichmann ziet het beleid van voor ’41 als goed en na ’41 als slecht. Dan moet hij dus een besef hebben gehad van goed en kwaad. Het is daarom merkwaardig dat Arendt tot de conclusie komt dat hij zich hier niet van bewust is.’

‘Maar de nazi’s verwierpen het idee van de moraal. Dat is de essentie van het nazisme. Volgens de nazi’s moet je namelijk niet de moraal volgen, maar de natuur. En de essentie van de natuur is de strijd om het bestaan. Het is een platvloerse vorm van sociaaldarwinisme. Het bijzondere kwaad van het nazisme is: het verwerpen van de moraal. De nazi’s wilden alles vernietigen wat in de conventionele zin met de moraal te maken had, zoals de democratie, mensenrechten, vrijheid, een verbod op geweld, oorlog en ga zo maar door.’ ‘Echter, de ideologieën van de strijd werken zelfvernietigend, denk ik. De nazi’s zijn daar een goed bewijs van. Het Duizendjarige Rijk heeft twaalf jaar en vier maanden bestaan, dus die hele ideologie is een dramatische mislukking geworden. Dat geldt ook voor het communisme, wat natuurlijk ook een filosofie van de strijd is: de klassenstrijd. Ik denk dat we aan het begin van de 21ste eeuw de conclusie kunnen trekken dat het tijdperk van de “politieke filosofie van de strijd” ten einde is gekomen.’ Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 18

18 O p i n i e

Keert de Shoah zich tégen de Joden? In gesprek met Evelien Gans over hedendaags antisemitisme Evelien Gans (foto Orith Reich)

Jolly van der Velden

Prof. dr. Evelien Gans is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Haar vakgebied is Hedendaags Jodendom, zijn geschiedenis en cultuur. Daarnaast is zij onderzoeker bij het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Zij is daar projectleider van een grootschalig onderzoek naar de dynamiek van hedendaags antisemitisme in een wereldwijde context. Het vertrekpunt van dit onderzoek is Nederland na 1945. Het project loopt van 2010 tot eind 2013. Er is een team van vier onderzoekers die zich respectievelijk richten op het ‘Nederlandse Nederland’, de Marokkaanse, de Poolse en de Turkse bevolkingsgroepen. Antisemitische fenomenen en incidenten worden in kranten, op internet, in de literatuur en in archiefmateriaal onderzocht en geanalyseerd. Evelien Gans houdt zich bezig met het onderzoek van de ‘Nederlandse Nederlanders’. De chemie tussen de verschillende categorieën stereotypen en beelden over Joden wordt onderzocht. De vraag is in hoeverre de Nederlandse (en Europese) ‘traditionele’ stereotypen zich mengen met nieuw ontstane vooroordelen van na de Holocaust en met vooroordelen binnen de Marokkaanse, Poolse en Turkse gemeenschappen. Ook wordt er aandacht gegeven aan de complexe verhouding tussen antisemitisme, antizionisme en kritiek op Israël, ook wel de fatale driehoek genoemd. Daarnaast zal onderzocht worden in hoeverre Joodse instellingen en individuele Joden het antisemitisme tot instrument maken. Voor meer informatie: www.dutchantisemitism.nl

Antisemitische stereotypen Wat was de aanleiding om dit onderzoek te starten? ‘Ik ben al heel lang gefascineerd door het bestaan en de functie van anti-Joodse of antisemitische stereotypen. Daarvan dateert ook mijn boekje Gojse nijd & Joods narcisme (1994). Daarnaast vond ik het een belangrijk onderwerp voor het NIOD, omdat er Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

hier niet alleen naar de oorlog zelf wordt gekeken, maar ook naar de effecten ervan en naar uitsluiting van minderheidsgroepen. Er is in Nederland erg weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar antisemitisme. Een trigger was voor mij het besef dat antisemitisme na de Tweede Wereldoorlog absoluut niet was afgelopen. Ik bestudeer hoe het werkt, waarom het werkt en waarom al zo lang. Welke nieuwe vormen het heeft aangenomen na de Shoah.’ Wat is de kern van antisemitisme? ‘Het is begonnen met het christendom dat zich afsplitste van het Jodendom. Het christendom stond in eerste instantie zwakker en voelde daardoor de noodzaak zich te profileren als opvolger en vervanger. Er ontstond een concurrentiepositie. Ik zeg het nu erg kort door de bocht, maar in feite heeft het vroege christendom de mythe ontwikkeld van de moord op Christus door de Joden. Het is een krachtige mythe gebleken, die leeft tot op heden. Historisch gezien is het overigens veel waarschijnlijker dat de Romeinen de drijvende kracht waren achter de kruisiging. Alles is altijd veel genuanceerder dan dit soort schema’s, eeuwenlang hebben beide groepen in relatieve vrede naast elkaar geleefd. Rond de tijd van de Kruistochten veranderde door sociaaleconomische redenen de positie van de Joden. Ze werden in de geldhandel gedreven, een kwetsbare en onsympathieke positie. Je bent niet dol op degene waar je je schuld aan moet afbetalen. Aan de al bestaande stereotypen hechtte zich de nieuwe van de woekerjood, maar ook kwamen er irrationele elementen in, zoals het geloof in rituele moorden op christenkinderen. Er ontstond een zwaan-kleef-aan effect. Na de Verlichting gingen de Joden zich gaandeweg assimileren en waren soms niet meer herkenbaar als Joden. Het racistische antisemitisme ontstond, waarin gesteld wordt dat het niet uitmaakt of een Jood zich bekeert: het zijn genetische eigenschappen, het zit in het bloed. Joden werden gezien als dragers van


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 19

19

een bedreigende moderniteit en secularisatie. Het beeld van de Jood vertoonde een Januskop: dat van de schlemielige Jood, de onbetrouwbare Jood, maar ook dat van de machtige Jood die de touwtjes in handen heeft. En toen kwamen de nazi’s.’

Omkering Waar richt u zich op in uw onderzoek? ‘De bedoeling is dat ik de resultaten in een boek verwerk over hoe de Shoah tegen de Joden wordt gekeerd. Met andere woorden, wanneer en hoe gaat er zoiets optreden als een daderslachtoffer omkering; samen met nivellering is dat de rode draad van mijn onderzoek. Daarbij geldt ook dat niets algemeen geldig is. Voor je het weet ben je zelf aan het generaliseren.’ Kunt u wat voorbeelden geven? ‘Al direct na de oorlog werd de Shoah op verschillende manieren tegen de Joden gekeerd. Bijvoorbeeld doordat in christelijke kringen werd geloofd dat de Joden dit over zichzelf hadden afgeroepen door zich niet te bekeren. Een ander voorbeeld is dat mensen liever geen bezittingen, dokterspraktijken of huizen wilden teruggeven. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is dat snel na de oorlog, bij acute ruzies, de belediging “Ze zijn vergeten je te vergassen” in zwang kwam. In de jaren ’80 dook dat in een andere context op, namelijk in voetbalwedstrijden tegen Ajax: “Alle Joden aan het gas”, samen met het maken van sisgeluiden. In ’84 heb je Theo van Gogh met zijn pamflet tegen Leon de Winter, waarin ook de gaskamer figureert. Deze beledigingen werden door Joden heel erg gevonden. Begrijpelijk, er werd eigenlijk gezegd, je had er niet mogen zijn, je had ook vergast moeten worden. Er kwamen reacties, er werden rechtszaken om gevoerd. De Shoah riep dus aan de ene kant afschuw, schaamte, schuld en medeleven op, maar ook agressie tegen het slachtoffer: “blaming the victim”.’ ‘Een ander voorbeeld is het stereotype van de laffe Jood. Waarom hebben de Joden zich niet verzet? Waarom hebben ze zich als makke schapen naar de slachtbank laten sturen? Individueel verzet was er wel, maar waarom is er nooit massaal verzet geweest? Dit soort thema’s zijn heel delicaat. Je moet ontzettend uitkijken dat je niet in de ene pool terechtkomt van de Joodse heldhaftigheid of in de andere van de Joodse lafheid en passiviteit. Het is natuurlijk heel veel complexer dan dat. In ’61 krijg je het proces tegen Eichmann. Dat is een doorbraak geweest met een wereldwijde discussie. Ook de Arabische wereld deed mee en nam het voor Eichmann op vanwege hun politieke standpunt ten opzichte van Israël. De schijnwerpers werden gezet op de Jodenvervolging. Dat leidde tot de constatering dat Eichmann dit natuurlijk niet allemaal alleen heeft kunnen doen. Dat was het begin van een aanklacht tegen niet alleen Nederlanders die “fout” waren geweest, maar ook tegen omstanders die Joden niet hadden geholpen, toegekeken hadden of ervan hadden geprofiteerd. Het boek Wij weten niets van hun lot: Gewone Nederlanders en de Holocaust (2012) van Bart van den Boom roept bij mij veel

vragen op en kritiek. Zijn stelling is dat “gewone Nederlanders” niet wisten welk lot de Joden wachtte. Dat is voor een groot deel waar, maar hij vernauwt de essentie van de Holocaust tot de daadwerkelijke vernietiging. Hij beweert dat, als zowel Joden als niet-Joden hadden geweten dat in de meeste gevallen de gaskamer op de Joden zou wachten, ze anders en adequater gehandeld zouden hebben. Een zogenaamde “if-geschiedenis”: zo niet…, dan…. We weten het niet. De Holocaust was gericht op verhullen. Er waren geruchten, ook over vergassen, maar die werden meestal weer verworpen. Het was nog nooit vertoond en je kon je er niets bij voorstellen. Bovendien was het gewoon te eng.’

Nivellering U heeft zich uitgesproken over nivellering van de geschiedschrijving. Kunt u daar wat over zeggen? ‘Er was bijvoorbeeld het gedicht van de scholier bij de laatste dodenherdenking, over zijn oudoom die bij de Waffen SS ging. Na protesten is besloten om dit gedicht niet te laten voorlezen. Het gaat erom dat die jongen op een bepaalde manier ook weer stereotype opvattingen weergaf. Zijn oudoom zou ook slachtoffer geweest zijn van de omstandigheden, want hij was een goede jongen en kon niet meer terug. De Joden waren in de oorlog doelwit van vervolging en waren daardoor in een onvergelijkbare situatie met een jongeman die ervoor koos om zich bij de Waffen SS te melden. Het is een goed voorbeeld van wat ik nivellering noem. De terugtrekking van het gedicht gaf ook weer reacties. Het meest extreem op internet, met zeer antisemitische reacties. “Wat denken de Joden wel, altijd maar jammeren, alsof zij de enige slachtoffers zijn. Kijk wat ze zelf in Israël doen.” Die link, die dader-slachtoffer omkering of nivellering vind je ook als het om Israël gaat, dat beschuldigd wordt van zelf een genocide te plegen ten opzichte van de Palestijnen. Ik ben zelf zeer kritisch ten aanzien van de Israëlische regering, maar het Israëlische regime gelijkstellen aan dat van het Derde Rijk is de zaak op een enorme manier nivelleren. Het regime kan bij tijden zeker als wreed en vernederend beschouwd worden, maar bestaat niet uit systematische moord. Nivellering vind ik een vervlakking. Contrasten en verschillen vallen erdoor weg. Natuurlijk waren er bij de Shoah binnen al die individuele levens veel nuances, maar als er zo aan de grenzen wordt getornd dat iedereen een beetje dader en iedereen een beetje slachtoffer was, dan krijg je een vergrijzing van het geschiedbeeld. Ik heb over het boek van Van den Boom en over het verschijnsel ‘nivellering’ samen met Remco Ensel in De Groene Amsterdammer van 13 december 2012 een artikel geschreven.’

Evelien Gans heeft in verband met haar onderzoek ook nog een direct verzoek aan de lezers van dit blad. Wanneer men ooit te maken heeft gehad met de antisemitische verwensing: ‘ze zijn vergeten je te vergassen’, zou zij dit graag weten. Bij voorkeur met daarin het jaar, de situatie en hoe de eigen reactie geweest is. Haar adres is e.gans@niod.knaw.nl. Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 20

20 C o l u m n

Killing Fields Max van Weezel

‘De kloof overbruggen tussen Holocauststudies en genocidestudies’ was de weinig luchtige titel van een internationaal symposium dat vlak voor de zomer werd gehouden aan de universiteit van Haifa. Geleerden uit de hele wereld waren naar de Israëlische havenstad getogen om te praten over de overeenkomsten en verschillen tussen de Shoah en misdaden tegen de menselijkheid in het algemeen. Zo’n beetje alle ellende uit de wereldgeschiedenis kwam voorbij: van de Jodenvervolging in nazi-Duitsland tot de Balkanoorlog, van de nachtmerries die de Killing Fields de Cambodjanen nog steeds bezorgen tot de geestelijke littekens die de Tutsi’s hebben overgehouden aan de slachtpartij in Rwanda. Tevens werd stilgestaan bij mogelijke bloedbaden die nog niet hebben plaatsgevonden. Zo organiseerde de universiteit van Bloemfontein een paneldiscussie over de bezorgdheid die onder blanke Zuid-Afrikanen bestaat over de toekomst van hun land. Je kunt er nooit vroeg genoeg bij zijn. Een beetje macaber, zo’n wetenschappelijke bijeenkomst? De universiteit van Haifa is lang niet de enige die wil weten wat uniek aan de Holocaust was en wat niet. Vijfenzestig jaar na de bevrijding lijkt de belangstelling voor de vraag hoe mensen tot zulke misdaden in staat zijn pas goed op gang te komen. Niet alleen in Israël maar vooral ook in de Verenigde Staten. Daar barst het van de universiteiten die de Shoah en andere vormen van genocide bestuderen. Om een paar willekeurige voorbeelden te noemen: The Center for Advanced Holocaust Studies in Washington kondigt een lezing aan over genocide op locaal niveau, naar aanleiding van de verschrikkingen die tussen 1941 en 1944 plaatsvonden in het stadje Buzcasz in Oost-Galicië. Het Center for Holocaust & Genocide Studies aan de universiteit van Minnesota organiseert een reis naar Berlijn, inclusief bezichtiging van het Holocaust-Mahnmal en Checkpoint Charlie. De University of Southern California in Los Angeles richt zich op de visualisering van de Holocaust aan de hand van foto’s en films die ze hebben teruggevonden. Clark University in Massachusetts onderzoekt de gelijkenis tussen de Shoah en de Turkse massamoord op de Armeniërs. Zelfs een landbouwstaat als Vermont, bekend van de Ben & Jerry’s-ijsjes, heeft zijn eigen Center for Holocaust Studies. Maar ook de universiteit van Londen kent een Holocaust Research Centre, de universiteit van Antwerpen een Instituut voor Joodse Studies (specialisatie: de herinnering aan de Shoah in de hedendaagse Franstalige literatuur), de universiteit van Amsterdam het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Geno cidestudies. In Israël kun je behalve in Haifa terecht bij professor Yehuda Bauer in Jeruzalem, dr. Alon Lazar van de Ben-Gurion

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

Universiteit in Beër Sjeva en de International School for Holocaust Studies van Yad Vashem. Zodat niemand ooit meer hoeft te zeggen: ‘we hebben het niet geweten’. Vrolijk zul je niet worden van het volgen van zo’n cursus Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Laatst waagde ik me aan de lezing van The Dark Side of Democracy (2005) van Michael Mann dat op de literatuurlijst van de universiteit van Amsterdam staat. De Britse socioloog deed onderzoek naar etnische zuiveringen in heden en verleden. Hij behandelt de nazi’s, de communistische dictators Stalin, Mao en Pol Pot, de Balkanoorlog en de grote opruiming die de Hutu’s onder de Tutsi’s hielden. De conclusie van Mann is dat genocide en etnische zuiveringen geen begrippen zijn die vooral op het verleden slaan. Integendeel: hij ziet ze als moderne verschijnselen, voortgekomen uit de hang naar democratisering sinds het eind van de achttiende eeuw. Toen begonnen volken zeggenschap op te eisen, ook over hun territorium. Zodra andere volken of minderheden aanspraak maakten op dat zelfde stukje grond, sloeg de vlam in de pan. Reden voor Mann om genocide de ‘donkere kant van de democratie’ te noemen. Moeilijk te verteren, vind ik. Als kind van de verlichting en van de anti-autoritaire beweging van de jaren zestig heb ik mezelf altijd voorgehouden dat democratisering een zegen was. Het zou de mensen verdraagzaam en ruimdenkend maken. Volgens Mann kun je daar maar beter niet van uitgaan. De kans op genocide en ethnische zuiveringen is in zijn ogen nu groter dan in de tijd van de Russische Tsaar en het Habsburgse rijk. Toen waren mensen gewend aan de multiculturele samenleving waarin ze woonden. Nu niet meer. Er zal nog heel wat landverovertje gespeeld worden in de toekomst. Een deprimerende conclusie maar misschien wel waar. Ik weet dat veel Nederlandse studenten het liefst een pretstudie volgen als massacommunicatie, eventmanagement of vrijetijdswetenschappen. Maar waarom het niet eens proberen met Holocauststudies? Max van Weezel is politiek commentator van Vrij Nederland en presentator bij Radio 1


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 21

21

Cultureel

Kaddisj voor Roger Stern Een tas vol blauwgekafte schoolboeken achteloos achtergelaten toen de man met de zeis – in de vorm van een Franse politie-agent – het gezin kwam wegvoeren. Het was december, 1943. Een buurman, Jean Gourdon, vond hem. Misschien was hij aan het schuimen in de verlaten appartementen zocht hij potentieel profijtelijke zaken. Misschien was hij een ‘bewariër’.

Zestig jaar later in het Mémorial: een warenhuis vol sporen uit vervlogen tijden.

Misschien was hij oprecht op zoek naar een tastbare herinnering aan geliefkoosde buren.

De schooltas een opvallend onopvallend teken van de alledaagsheid van het Kwaad.

Misschien was hij een ‘mensch’. Misschien ook ’n beetje van allebei.

Caen (Frankrijk), 4 juni 2012 Gedicht van Egbert Barten

Het werk van het Nederlands Auschwitz Comité wordt mede mogelijk gemaakt door: A. BOEKEN - STOFFEN & FOURNITUREN WINKEL DR. SHOE - EEN ECHTE SCHOENMAKER MARINUS VAN DIJK - DIEMEN LA ROTONDE DU MONDE – WEBDESIGN DRUKKERIJ PETERS BERDY DIAMOND POINT B.V. Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 22

22 C u l t u r e e l

Ook in dit Herdenkingsnummer weer een verhaal van Ida Vos. Het komt uit de bundel Wie niet weg is wordt gezien, haar eerste jeugdboek uit 1981 (7de druk, 2006, Uitgeverij Leopold) met verhalen over haar eigen geschiedenis. Het wordt voorafgegaan – zoals ook op andere plaatsen in deze bundel – door een oorspronkelijke officiële mededeling afkomstig uit de krant.

Ernstige waarschuwing De voorzitters van den Joodschen Raad voor Amsterdam maken nogmaals met nadruk opmerkzaam op de verplichting voor Joden om: 1e de Jodenster goed te bevestigen en zichtbaar te dragen; 2e zich te onthouden van het betreden van plantsoenen, parken en alle wegen, die voor Joden verboden zijn; 3e het niet gebruik maken van verkeersmiddelen zonder vergoeding; e 4 het niet wonen of overnachten op andere adressen dan het op het persoonsbewijs vermeld staande adres. Overtreding van deze bepalingen heeft in verschillende gevallen tot ernstige straffen geleid, zelfs wanneer ze uitsluitend aan onvoorzichtigheid te wijten was. Vandaar deze herhaalde ernstige waarschuwing.

De eeuwige Jood Ida Vos

inds ze niet meer met de tram naar school mag van de moffen, loopt ze iedere dag met een groepje kinderen van Rijswijk naar Den Haag. Het is wel gezellig om met zoveel kinderen tegelijk te lopen. Ze praten samen, ze spelen tikkertje en ze bekijken etalages op de Rijswijkseweg. Bij één winkel staan ze ieder dag even stil. Het is een zaak waar feestneuzen en maskers worden verkocht. Ze zouden daar allemaal graag eens naar binnen willen gaan, maar dat kan niet. Om half acht en om half twee mogen Joden niet in winkels komen. Ook niet in een feestwinkel. Als ze langs de brandweerkazerne komen, blijft ze altijd een beetje achter de andere kinderen lopen, want daar is iets engs te zien. De moffen hebben er een plaat opgehangen, een heel erg griezelige. Je ziet de kop van een Jood met heel gemene ogen. Met een mond waaruit één tand steekt. Op zijn voorhoofd is een davidster getekend. Zijn handen kan ze niet zien, maar dat zullen wel klauwen zijn. In de namaak-Hebreeuwse letters staat boven het hoofd: ‘De eeuwige Jood’ en onder de plaat: ‘Ook u moet deze film zien!’

S

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

Ze wil niet naar die afschuwelijke kop kijken, maar ze doet het toch. Met één oog. Dan is het wat minder griezelig. Sinds de plaat er hangt, heeft ze veel naar Joden gekeken. Niemand heeft zo’n gezicht en zulke klauwen. Zij zelf ook niet. Ze heeft geprobeerd tegen de spiegel zo’n gezicht te trekken, maar het lukt niet. ‘De Enge Jood’, noemt ze de man op de plaat, maar dat vertelt ze aan niemand, ook niet aan Max, die op school achter haar zit. Iedere keer als ze langs de plaat moet, zou ze er met haar nagel een heel klein beetje af willen krabben, net zo lang tot de hele plaat weg zal zijn. Dan zullen de moffen zeggen: ‘Waar is de eeuwige Jood gebleven? We zullen goed opletten wie hem heeft beschadigd en die persoon zullen we arresteren.’ Ze zouden het doen ook, want je wordt gestraft als je iets kapot maakt van de moffen. Op weg naar school kletsen ze vandaag niet zoveel als anders. Het is vreselijk koud en het regent. Ze mocht mama’s paraplu meenemen. Maar een paraplu helpt alleen maar tegen regen en niet tegen kou. Ze kijkt naar de tram die voorbij komt. Wat zou ze graag met die tram naar school willen gaan, maar dat mag niet. Joodse kinderen moeten lopen. Iedere dag weer. De regen tikketakt op de paraplu. De regenstraaltjes lopen ook langs het gezicht van de eeuwige Jood. Ze kijkt met één oog naar de Jood. Het is net of hij tegen haar roept: ‘Kijk zo zien wij er nu uit!’ Ze loopt dicht langs de plaat. Ze voelt dat de paraplu er tegenaan komt. Aan één van de baleinen ziet ze een vochtig stukje papier hangen. Ze kijkt naar de plaat. ‘Ook u moet deze fil…’ staat erop. De rest van de zin hangt aan de paraplu. Ze maakt een plannetje. Als ze nog één keer langs de plaat gaat lopen en nog één keer met de baleinen van de paraplu langs de gemene kop gaat, maar nu expres? Ze loopt op haar tenen. Zo is de paraplu hoog genoeg om een tand te raken, of de ogen. Het lukt! Ze heeft de ogen geraakt. De eeuwige Jood is blind geworden. Hij kan niet meer naar haar kijken. Ze rent naar school. ‘Ga gauw zitten’, zegt meneer Noach. ‘We kijken niet meer zo precies of je op tijd bent.’ Ze schuift in haar bank. ‘Ik heb de moffen gepest’, fluistert ze tegen Max. ‘Dat kunnen kinderen niet.’ ‘Welles, hij is blind geworden, de eeuwige Jood. Als we straks naar huis gaan zal ik het je laten zien.’ ‘Gek kind,’ zegt Max. ‘Meisjes zeggen altijd dingen die niet kunnen.’


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 23

Cultureel

23

Boekbespreking

Een Joods Geluid

Ed van Thijn, Blessuretijd. Dilemma’s van een Joods politicus, Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2012, 224 blz., ISBN 9789045022055, € 19,95

Max Arian

Twee kleinzonen Op tweederde van het nieuwe boek van Ed van Thijn: Blessuretijd. Dilemma’s van een Joods politicus staat een ontroerend en belangrijk hoofdstuk. Nu zeg ik daar niets bijzonders mee, het hele boek staat vol met ontroerende en belangrijke hoofdstukken. Maar dit is toch speciaal. Er komt een jonge journalist bij Ed van Thijn binnen. ‘Mijn naam is Steven Musch.’ zegt die. Hij is een kleinzoon van Gerard Musch, die samen met zijn broer Jaap Musch en zijn vriend Dick Groenewegen van Wijk de NV-groep heeft opgericht, die in de oorlog 250 Joodse kinderen heeft gered, van wie Ed er een is (en ik trouwens ook). Steven is student aan de School voor Journalistiek in Utrecht en komt Ed van Thijn interviewen over diens relatie met het Jodendom. Het interview, dat in Trouw is verschenen, kunt u hiernaast nalezen. Het is een indrukwekkend verhaal. Maar het is ook interessant om de weergave van Ed van Thijn zelf van het gesprek te lezen in zijn boek, niet omdat het anders is, maar wel vanwege de lijnen die hij telkens trekt, waardoor het nog geladener en emotioneler wordt. Ed moet als hij Steven ziet direct denken aan zijn eigen kleinzoon Noah, die er niet was geweest als de grootvader en oudoom van Steven er niet waren geweest. Het gaat nog verder: verzetsman Jaap Musch, die in de oorlog in het kamp Ommen is vermoord, heeft zijn leven gegeven zodat jongetjes zoals Noah geboren zouden kunnen worden en in vrijheid hun bar mitswa zouden kunnen doen, zoals twee dagen daarvoor was gebeurd. Vandaar ook dat Ed van Thijn het als zijn plicht voelt Steven Musch zeldzaam openhartig te antwoorden op zijn vragen over zijn worsteling met het Jodendom en met de vraag of er een almachtige God zou kunnen bestaan die Auschwitz toestaat.

Kentering Ed van Thijn heeft in zijn boek beschreven hoe hij na de oorlog in eerste instantie niet van het Jodendom wilde weten en het ook als politicus geen rol in zijn leven liet spelen. Hij noemt dat het Rathenau-complex, naar de Duitse en Joodse politicus Walter Rathenau (1867-1922), prominent politicus in de republiek van Weimar die weigerde zijn Joodszijn te verdonkermanen of zich te laten dopen en die zoveel antisemitisme opriep, dat hij uiteindelijk door een rechts-radicale terreurbende werd doodgeschoten. Ed van Thijn had als jonge PvdA-politicus de waarschuwing ter

harte genomen van minister van Justitie, later burgemeester van Amsterdam Ivo Samkalden, dat juist een Joods politicus zich in Joodse kwesties terughoudend moest opstellen. Vandaar dat juist Samkalden in 1966 de zieke oorlogsmisdadiger Lages vrij liet (een van de Vier van Breda, vier Duitse oorlogsmisdadigers die na de oorlog tot levenslang waren veroordeeld), een besluit waar Ed van Thijn toen respect voor kon opbrengen. Maar zeven jaar later betekende voor hem de emotie die bovenkwam toen in 1973 hoorzittingen plaats vonden over de vrijlating van de overgebleven Drie van Breda een kentering, die hem steeds dichter bij het Jodendom bracht. De toespraken die hij tijdens zijn burgemeesterschap bij de jaarlijkse Auschwitzherdenking hield en zijn optreden tijdens het congres Het Ondergedoken Kind droegen daar ook toe bij.

Vreemdeling Zijn boek vertelt daarover, maar over veel meer dat hem de laatste jaren heeft bezig gehouden: de multiculturele samenleving en de kritiek daarop, het conflict in het Midden Oosten, de teloorgang in Nederland van de vrije, tolerante maatschappij, en hoe juist in Nederland het respect voor naleving van mensenrechten begon te tanen. Vandaar ook de titel Blessuretijd. Hij had de indruk dat hij niet meer werkelijk aan de wedstrijd meedeed, dat er niet meer, ook door zijn eigen partij, naar hem werd geluisterd. Ik zeg: werd, want ook dat is misschien en hopelijk weer aan het veranderen. Er is reden genoeg om naar Ed van Thijn te luisteren en vooral dit boek van hem te lezen. Hij legt uit hoe het bestuderen van het Oude Testament hem heeft versterkt in zijn opvattingen. Het was de niet-Joodse denker Huub Oosterhuis die hem had gewezen op de waarde van de Joodse ethiek, tijdens de plechtigheid na de dood van prins Claus, toen hij sprak over de plaats van de vreemdeling in het Oude Testament: ‘Waren wij niet allen vreemdelingen in Egypte?’ Daarom kan Ed van Thijn zijn herwonnen Joodszijn gemakkelijk combineren met een open, kosmopolitische houding en aandacht voor de onderdrukking van alle minderheden. Hij kan Mandela zien als het beste wat onze beschaving ooit is overkomen. Hij kan pleiten voor een zuivere vorm van herdenken, maar ook tegen misbruik daarvan. En hij beëindigt een passage over het Midden Oosten met de vaststelling: ‘Ik pleit niet voor een Ander Joods Geluid. Ik pleit voor een Joods Geluid.’ Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 24

24

Auschwitz en God, een niet voor te stellen relatie Steven Musch

De verschijning van het boek Blessuretijd vormde de aanleiding auteur Ed van Thijn te interviewen over zijn verhouding tot het Jodendom. Het interview en de interviewer, Steven Musch, hebben in het boek een aparte plaats, zoals Max Arian in zijn recensie van het boek in dit nummer beschrijft. Alle reden, meende de redactie, om het interessante interview ook in ons blad op te nemen. Het verscheen eerder in dagblad Trouw van 13 oktober 2012.

Worsteling ‘Het verhaal van Jacob en de ladder heeft mij altijd enorm geïnspireerd’, vertelt Ed van Thijn. Jacob keert na jarenlange ballingschap terug naar zijn land en heeft dan een droom: hij ziet een ladder die tot in de hemel reikt. Bovenaan die ladder vecht hij met een engel. De volgende ochtend als hij ontwaakt, heet hij geen Jacob meer, maar Israel. Israel betekent: worstelen met God. ‘Ik herken me in dit verhaal, omdat ik zelf ook mijn hele leven met God heb geworsteld. De vraag die mij altijd heeft bezig gehouden is: hoe kan er een God bestaan als Auschwitz heeft kunnen plaatsvinden?’ In de Tweede Wereldoorlog is Ed van Thijn als 9-jarig jongetje gered van deportatie door religieuze mensen van verschillend pluimage. Hij heeft achttien onderduikadressen gehad; mensen met de meest uiteenlopende religieuze achtergronden. Dit betekent dat hij na de oorlog ontzettend diffuus is, maar wel respect heeft gekregen voor de mensen, die onder andere in hun religie de kracht vonden om hun leven te wagen voor hem en andere kinderen. Van Thijn: ‘Ik heb me na de oorlog heel lang verstopt voor mijn Joods zijn en dat heeft me geruime tijd verhinderd om me open te stellen voor religie. Na de hoorzitting van de Drie van Breda – waar ik in 1972 getuige van was – heb ik mij afgevraagd: waarom heb ik mij schuil gehouden? Ik heb toen besloten om nooit meer mijn mond te houden en vanaf dat moment was er eigenlijk geen affaire waar ik geen stelling in betrok.’

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

‘Ik werd al gauw een belangrijke woordvoerder bij allerlei manifestaties, ook als burgemeester van Amsterdam bij de jaarlijkse Auschwitz Herdenking. Ik raakte helemaal verstrikt in het netwerk van de overlevenden van Auschwitz. Zodoende ben ik eigenlijk steeds Joodser geworden, in de zin van: ik kom op voor mijn lotgenoten. Ik ben één van hen en dat zal ik niet meer onder stoelen of banken steken.’

Mensenrechten In zijn actieve politieke loopbaan legt Ed van Thijn de nadruk op tolerantie, anti-discriminatie en het belang van mensenrechten. Tientallen jaren houdt hij zich bezig met onder andere de antiapartheidsstrijd in Zuid-Afrika, de vredesstrijd tussen protestanten en katholieken in Noord Ierland, de problemen in het MiddenOosten en de rechten van Joden in de Sovjet-Unie. Als Nederlands vertegenwoordiger van het Europees Antiracisme Comité en lid van de Raad van Europa, waar hij opkomt voor migranten en asielzoekers, wordt hij gezien als iemand die bruggen probeert te slaan. Zo erg zelfs, dat op het laatst gehoond wordt dat hij overdrijft. Van Thijn: ‘Mijn drijfveer is het ethisch kompas dat mijn redders bij mij hebben achtergelaten. Het motto van deze verzetsmensen was: wie één kind redt, redt de mensheid. Ik stond er gedurende mijn carrière altijd voor om diezelfde boodschap uit te dragen. Van jongs af aan heb ik discriminatie niet primair als een Joods probleem gezien, maar als een universeel probleem. Hoe gaat de wereld om met zijn minderheden?’

Identiteit ‘Ik ben in mijn leven voortdurend op zoek geweest naar mijn identiteit; het Jodendom is daar geleidelijk aan bijgekomen, maar mijn identiteit ligt nog dieper geworteld in mijn hang naar gerechtigheid. Op de begrafenis van Claus citeerde Huub Oosterhuis een zin uit het Oude Testament: ‘Behandel de vreemdelingen zoals u zelf behandeld zou willen worden, want waren wij niet allen ooit vreemdelingen in Egypte.’ Op dat moment realiseerde ik me dat ik van jongs af aan, ook door mijn geschiedenis en door het voorbeeld van mijn redders, die zin als leidmotief heb gehad, zonder ook maar iets af te weten van de Bijbelse context. Dat zat heel diep van binnen. Het is als het ware de harde schijf van mijn identiteit en langs die weg heb ik op een gegeven moment ook het Jodendom weer erkend.’ Als burgemeester van Amsterdam moet Van Thijn eind jaren ‘80 het Joods Historisch Museum heropenen; er wordt van hem verwacht dat hij daarbij een Hebreeuwse uitspraak doet. Lachend zegt de oud-burgemeester: ‘De uitspraak ging mij helemaal niet goed af. Ik schaamde mij daar zodanig voor, dat ik vervolgens Hebreeuws ben gaan leren.’ Een aantal jaren later, als hij burgemeester af is, wordt Van Thijn lid van de Liberaal Joodse Gemeente. Weliswaar een religieuze organisatie, maar ook liberaal. ‘Daar kon ik mij nog net in vinden. Op een gegeven ogenblik neem je


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 25

25

Ed van Thijn als burgemeester van Amsterdam tussen de deelnemers aan de Auschwitz Herdenking in 1989, na de bekendmaking van de voorgenomen vrijlating van de laatste Twee van Breda (foto Werry Crone)

dan deel aan synagogendiensten, lees je wat je moet lezen en gaat er maar aan voorbij dat je de almachtige staat te prijzen, ook al heb je daar zelf andere gevoelens bij.’

De Joodse traditie In de jaren die volgen neemt de ex-PvdA-politicus deel aan zogenaamde Lerngroepen, die erg kenmerkend zijn voor de joodse traditie. Hij besteedt een deel van zijn tijd aan het analyseren en bediscussiëren van teksten uit de Thora, met religieuze en nietreligieuze Joden. ‘Ik ben er echt bij gaan horen, net als zovelen in de Liberaal Joodse Gemeente, die niet gelovig zijn, maar wel gefascineerd zijn door de verhalen uit het Oude Testament en de jarenlange Joodse traditie. Je kunt namelijk op vele manieren Joods zijn. Ik ben zelf bijvoorbeeld niet religieus, ik leef niet volgens de Joodse wet, ik eet niet koosjer en ik ben geen trouwe sjoelganger. Maar ik heb wel mijn bestemming gevonden bij de Liberaal Joodse Gemeente.’ ‘Hoewel ik veel kronkelpaden heb bewandeld’, zegt hij, ‘zie ik een rechte lijn tussen het jongetje in de oorlog en mijn kleinzoon, die kort geleden op de bima stond voor zijn Bar Mitswa. Ik heb tegen hem gezegd: ‘Het Jodendom bestaat al duizenden jaren, van generatie op generatie, maar blijkbaar is het ook mogelijk

Vergeet hen niet

dat de Joodse traditie niet van vader op zoon wordt doorgegeven, maar van kleinzoon op grootvader.’ Ik beschouw de Bar Mitswa van mijn kleinzoon als een mijlpaal in mijn leven. Zelf heb ik namelijk nooit Bar Mitswa gedaan. Toen ik dertien was, voelde ik mij geen Jood. Kort na de oorlog was ik nog min of meer ondergedoken.’ Van Thijn begint zich pas echt in het Jodendom te verdiepen als zijn oudste dochter met een Joodse man trouwt en zij hun kinderen een Joodse opvoeding geven. Sinds een aantal jaren neemt nu hij ook deel aan Seideravonden en viert hij de Hoge Feestdagen. Terwijl Van Thijn aan het vertellen is, wijst hij naar een aantal dikke boeken, die eruit zien alsof elke tekst uit de Thora hierin wel tien keer wordt uitgelegd. ‘Het is een feest om daar mee bezig te zijn’, zegt hij. ‘Het is überhaupt voor je algemene ontwikkeling een bron van inspiratie. Met name de Joodse ethiek vind ik heel erg inspirerend. De Tien Geboden zijn predominant voor mij. Overigens zijn die waarden niet exclusief Joods.’ ‘Ik voel me verbonden aan de Joodse gemeenschap, met dien verstande dat ik nog altijd worstel met God. We hebben het over de Almachtige. Hoezo almachtig? Of het is waar en dan is Auschwitz mede zijn verantwoordelijkheid. Of Auschwitz is niet mede zijn verantwoordelijkheid, maar dan is hij niet almachtig.’

www.communityjoodsmonument.nl

Op het Digitaal Monument en de Community Joods Monument krijgen de slachtoffers van de Sjoa een gezicht. Foto’s of brieven van omgekomen familieleden of vrienden kunt u bij hun naam plaatsen op communityjoodsmonument.nl Krijgt u hier liever hulp bij, neem dan contact op met het kenniscentrum van het Joods Historisch Museum: 020-5310320, redactiecommunity@jhm.nl of ernest@jhm.nl. Desgewenst komt de heer E. Gompers bij u thuis voor begeleiding en hulp bij het plaatsen van uw foto’s op het Digitaal Monument.

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 26

26 C u l t u r e e l

Boekbespreking

Ode aan een bijzondere vrouw Bertje Leuw

n mei 1945 keerde Jules Schelvis terug in Amsterdam, alleen, op zijn vierentwintigste. Tussen zijn deportatie naar Polen in 1943 en de bevrijding in 1945 had hij een wereld van verschrikkingen meegemaakt. Zijn vrouw Rachel was dood. Eenentwintig jaar jong was ze vergast in het kamp Sobibor; een kamp dat gebouwd was als pure vernietigingsmachine. Van het transport waarmee Jules met vrouw en schoonfamilie van Westerbork naar Sobibor werd vervoerd, overleefde hij als enige dat kamp, zowel als Auschwitz en vele andere kampen. Meteen na zijn bevrijding, nog opgenomen in een Duits hospitaal, maakte Jules aantekeningen over de jaren die achter hem lagen. De ontvangst in Nederland was, zoals bekend, kil. Niemand leek geïnteresseerd in kampverhalen. Niemand had van Sobibor gehoord. Niemand zou ook kunnen geloven wat daar gebeurd was, dacht Jules. Zoals zo velen die de Jodenvervolging en de kampen van de Nazis van dichtbij hadden meegemaakt, hield hij zijn mond. In Amsterdam ontmoette Jules Johanna Leevendig, secretaresse van de zojuist her-opgerichte AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale. Zij had, als niet-Joodse, aan een goede vriendin uit de AJC, een collega en een haar onbekende familie tijdens hun gevangenschap in de doorgangskampen Westerbork en Vught maandenlang brieven en pakjes met noodzakelijke spullen gestuurd. Tot op het allerlaatst. Tot aan het moment dat zij doorgestuurd werden naar de concentratie- en vernietigingskampen. Geen van hen keerde terug. Jules vroeg Johanna of zij tijd vrij wilde maken om zijn oorlogsnotities uit te tikken. Dat wilde ze, en zo werd zij de eerste die zijn geschiedenis onder ogen kreeg. Tientallen jaren zou zij de enige blijven. Het was alsof hij wilde weten of ze er tegen kon. Of zijn geschiedenis veilig was bij haar. En wellicht ook of hijzelf veilig bij haar was. Ik lees dat tussen de regels door in het boek dat Jules Schelvis nu over zijn vrouw schreef. Jo’s getypte verslag zou later de basis vormen van het boek Binnen de Poorten dat in 1982 verscheen. Jules werd verliefd op Jo en zijn liefde werd beantwoord. Drieënvijftig jaar zouden ze getrouwd blijven, tot aan haar overlijden in januari 2001.

I

Twee brieven In haar nalatenschap vond Jules brieven en briefkaarten uit Westerbork en Vught, aan haar gericht. Uit de inhoud ervan kon hij, misschien wel voor het eerst, opmaken hoe enorm belangrijk Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

zij was geweest voor de mensen die daar gevangen zaten. Jo was als het ware hun verbinding met de gewone wereld; de wereld die hun en masse de rug had toegekeerd. Jules Schelvis: ‘Ze overlaadden Jo in hun brieven met loftuitingen over de ontvangst van voor hen noodzakelijke voedingsmiddelen en gebruiksvoorwerpen’. ‘ Zij heeft hun leven in gevangenschap een beetje aangenamer kunnen maken. Zij heeft de begrippen naastenliefde, eerbied voor de menselijke waardigheid, waarheid en goede trouw, vastgelegd in de beginselverklaring van de AJC, niet bij woorden gelaten maar ten volle in de praktijk gebracht’. Jules bewonderde zijn vrouw om haar solidariteit, om wat ze gedaan had in de oorlog en om haar bescheidenheid daarover. In 2010 besloot hij een boek over haar leven te schrijven en daarin de correspondentie met haar Joodse vrienden in de jaren 1942 en 1943 op te nemen. Het is een, ook in typografische zin, prachtig en ruim geïllustreerd boek geworden dat, zoals Schelvis in de inleiding schrijft, naast een beschrijving van het leven van Jo ook een kijkboek geworden, waarin veel momenten uit hun leven samen zijn vastgelegd. Zoals de brief van Jules aan Jo van eind september 1945, waarin hij op ontroerende en respectvolle wijze zijn liefde voor zijn omgekomen vrouw Rachel en die voor Jo met elkaar verbindt en Jo’s lieve en wijze antwoord daarop van enkele dagen later (p. 51-53): Lieve Jo, Je verjaardag wil ik niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Ik heb gemeend je op deze dag iets te moeten aanbieden. En na enig overleg met mezelf heb ik besloten, je bijgaand ringetje te presenteren. Dit wil ik je echter niet zonder meer zo maar geven. Er zit n.l. een betekenis achter. Om te beginnen moet ik je vertellen dat het geen nieuwe is. Wat ik je wel wil vertellen is dat deze ring voor mij ontzaggelijke waarde heeft. Ik heb hem n.l. mijn vrouw gegeven op een tijdstip dat wij beiden wisten dat wij door onze liefde gelukkig waren. Als jij deze ring nu van mij ontvangt moet je dat niet zien als een teken van grote liefde. Ik weet niet in hoeverre jij ervaring hebt op dat gebied maar van een ‘grote liefde’ kan geenszins gesproken worden. Een ‘grote vriendschap’ is het juiste woord. In dit teken wil ik je dan ook deze ring geven. Misschien kunnen we eens de naam van dit teken veranderen. Het is namelijk mijn wens dat diegene, die deze ring draagt net zo gelukkig met mij wordt als eens mijn vrouw. Dat is beslist geen kwaad wat ik je gun. Wanneer we echter eens onze vriendschap of liefde door omstandigheden moeten verbreken, beantwoordt deze ring niet meer aan zijn doel en heeft dan verder voor jou geen waarde. Ik hoop dat je hem mij dan terug zult geven. Nu, lieve Jo, ik zal je verder niet lastig vallen. Ik hoop dat je je verjaardag gelukkig zal doorbrengen. Ontvang vooral een verjaardagskus en denk af en toe eens aan je liefhebbende, Jules


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 27

27

Beste Jules, Dat ik nog niet ‘lieve’ Jules boven deze brief zet zul je aan het eind van de brief wel begrijpen. Toen je me Zaterdag zei dat je een ringetje van je vrouw terug kreeg, heb ik gevoeld dat je mij dat misschien op mijn verjaardag, of wat later, zou geven. Ik heb toen gedacht, als Jules dat doet kan ik ’t niet accepteren. Ik vind n.l. dat ik nog niet genoeg van je houd en wat dat betreft, nog ver van je afsta. Ik had daar gisteren, toen je je brief gaf helemaal geen erg meer in, daar ik ook niet merkte dat er iets meer dan enkel maar een brief in de enveloppe zat. Toen ik de enveloppe echter op kantoor wilde openmaken, ontdekte ik, dat er nog iets anders in zat. Er ging toen een schok door me heen. Echter ben ik zo blij met je brief omdat je onze verhouding zo zuiver hebt aangevoeld. Op die manier wil ik de ring wel accepteren. Mochten we ooit door ’t één of ander niet meer met elkaar om kunnen gaan dan krijg je de ring natuurlijk terug. Echter hoop ik de ring in m’n leven lang te kunnen dragen. Jules, ik wil je nog iets schrijven, dat ik niet zo makkelijk tegen je zeggen kan. Ik vind ’t zo vreselijk voor je, dat je je vrouw na zo weinig jaren samen te zijn geweest op zo’n erge manier hebt moeten missen. Ik heb je vrouw nooit gekend, maar in de afgelopen weken heb ik toch wel gemerkt, dat jullie heel veel van elkaar gehouden hebben. Als ’t je goed doet, kun je altijd met mij over haar praten. Ik wil dat zelfs wel graag. Maar dat moet je zelf maar weten, hoor! Jules, mijn wens is dat je nog ééns in je leven zo gelukkig wordt. Misschien met mij, anders met een ander. Dan moet me nog van ’t hart, dat ik jouw brief zo-even aan m’n moeder heb laten lezen. Ik hoop, dat je me dit niet kwalijk neemt. Ik kan echter de ring niet zo maar zonder meer aandoen. Ik had het haar dus moeten vertellen. Daar ik vreesde dat ze ’t dan niet goed begrijpen zou, heb ik haar na rijp beraad, de brief maar laten lezen. Ik hoop zo, dat je ’t niet erg vind. Ik kon echter niet anders en ’t is toch een eerlijke zaak, vind je niet? Daarna heb ik een heerlijk deuntje zitten huilen en de ring aangedaan. Ik had ook wel graag, als je ’t al niet gedaan hebt, dat je je moeder vertelt, dat jij die ring gegeven hebt. Ik durf niet zo maar met die ring aan onder haar ogen te verschijnen. Nu Jules, ik moet er mee ophouden. Ik hoop dat m’n brief duidelijk is geweest. Hartelijke groeten en een kusje van je Jo

Jules Schelvis, Johanna Leevendig. Het leven van en met een bijzondere vrouw. Elzenhorst /Amstelveen 2012, 116 blz.; uitgegeven in eigen beheer in 55 exemplaren

Geschiedenis van het herdenken in de Hollandsche Schouwburg, een oproep Het Joods Historisch Museum (JHM) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) werken aan een boek over de geschiedenis van de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam, onder andere over de herdenkingen die hier plaatsvonden. De herdenking van 4 mei werd vóór 1962 op de stoep van de Plantage Middenlaan, voor de gesloten deuren, herdacht en vanaf de opening in ’62 op de binnenplaats. Jom Hasjoa werd hier vanaf 1966 georganiseerd. Wij zoeken contact met organisatoren en belangstellenden / ooggetuigen en zijn benieuwd naar sfeerimpressies, globale veranderingen in de loop der tijd, foto’s, filmpjes en archiefstukken. Alle informatie wordt enorm gewaardeerd. U kunt contact opnemen met Esther Göbel (esther@jhm.nl) of David Duindam (d.a.duindam@uva.nl); per telefoon: 020-5257265.

Film De Baby In de Nederlandse bioscopen is de film De Baby te zien die regisseur en producent Deborah van Dam maakte in opdracht van De Joodse Omroep. Voor oorlogsbaby Anneke, die kort na de bevrijding naar de Verenigde Staten wordt gebracht, is haar verleden altijd een groot mysterie gebleven. Tot 65 jaar later twee onbekende Nederlanders zich bij haar melden. In de indringende documentaire wordt Anneke geconfronteerd met haar onbekende en beladen verleden, waarin Otto Frank, de vader van Anne, een doorslaggevende rol blijkt te hebben gespeeld. Een Yad Vashem-onderscheiding voor de koerierster en haar onderduikouders brengt Anneke terug naar Nederland. Het minste dat zij kan doen is haar dankbaarheid tonen door bij de ceremonie aanwezig te zijn. Maar is die dankbaarheid uiteindelijk wel op zijn plaats?

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 28

28 C u l t u r e e l

Boekbespreking

Recent verschenen Marjon de Klijn

Ooggetuigen Laurence Rees heeft in de loop van de jaren wereldwijd vele gesprekken gevoerd met mensen, die de oorlog hebben meegemaakt. Onder de geïnterviewden waren niet alleen slachtoffers, maar ook daders. Het resultaat werd het boek Een tijd van duisternis met daarin een aantal zeer aangrijpende – sommige zelfs gruwelijke – persoonlijke verhalen over gebeurtenissen, die doorgaans weinig bekend zijn bij het grote publiek. De kern van het boek is: wat zou een mens doen als hij/zij verkeert onder extreme omstandigheden zoals die heersten tijdens WO-II. Voor zijn onderzoeken was Rees niet alleen afhankelijk van archieven, maar kon hij ook gesprekken aangaan met de echte ooggetuigen van de oorlog. Het ging hem daarbij niet zozeer om het begrijpen van de historische gebeurtenissen, maar vooral om inzicht te krijgen in het handelen van de mensen, die direct betrokken waren bij oorlogshandelingen. Wat waren hun keuzes waar ze voor stonden? Wat dreef hen om in verzet te gaan of om juist de bezetter ten dienste te staan? Hoe kon de mens zo gemakkelijk andere mensen vermoorden of zich massaal schuldig maken aan verkrachtingen? Laurence Rees, Een tijd van duisternis. De Tweede Wereldoorlog door de ogen van daders en slachtoffers, Uitgeverij Ambo Anthos, Amsterdam 2010, (288 blz.), ISBN 978 90 2632 118 4, € 24,95

Oorlogsmysterie In dit boek doet de schrijver verslag van de speurtocht naar de oorlogsgeheimen van zijn vader, Henk Brandhorst, de man uit Kockengen die na de oorlog tot zes jaar gevangenisstraf werd veroordeeld voor de moord op Michael. Tijdens zijn zoektocht

ontdekte hij dat zijn vader niet alleen een actieve rol speelde in het gewapend verzet in de Zaanstreek, maar ook betrokken was bij meerdere vlucht- en onderduikpogingen van Joden die wilden ontsnappen aan deportatie. Sommige van die pogingen waren succesvol, andere kenden een minder goede afloop, met de gruwelijke dood van een 16-jarige jongen als tragisch dieptepunt. Hoe heeft het zover kunnen komen? Erwin Michael Joseph werd in 1942 in de bossen van Deurne vermoord. Op de deksteen van zijn graf staat uit het Engels vertaald ‘Joodse vluchteling voor het nazisme vermoord door mannen die bescherming beloofden’. Zijn ouders bleven, ondergedoken bij plaatselijke inwoners, in leven. Henny Brandhorst, Moord op een onderduiker. De Deurnse moordzaak en andere oorlogsgeheimen, Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen 2012, (256 blz.), ISBN 978 90 5730 878 9, € 19,95

Gebod en opdracht Er zijn niet veel dorpen die net als het Drentse dorp Nieuwlande zoveel onderduikers verborgen tijdens de oorlog. In de zomer van 1943 kregen Arnold Douwes, zoon van een hervormd predikant, en de Joodse Max Léons in het Drentse Nieuwlande de leiding over een door de legendarische Drentse verzetsman Johannes Post gestarte onderduikorganisatie. Gedurende meer dan een jaar hielpen ze honderden Joodse onderduikers aan schuiladressen, bonkaarten en persoonsbewijzen. Daarvoor trokken ze, vooral met de fiets, heel Nederland door. Douwes hield tijdens de oorlog een dagboek bij, Léons schreef eind jaren tachtig zijn herinneringen op. Op basis van deze twee manuscripten werd deze tekst samengesteld. Een eenvoudig, onopgesmukt relaas van deze samenwerking tussen twee mannen met een geheel verschillende achtergrond in een bijzondere tijd. De titel van het boek verwijst naar de motieven van deze twee eigenzinnige mensenredders. Douwes, als zoon van een dominee, zag het als zijn christenplicht. Voor Max Léons was het een mitswa (plicht tot handeling van barmhartigheid die voortvloeit uit de wetten uit de Thora) om zijn medemensen bij te staan in tijden van nood. Max Léons en Arnold Douwes, Mitswa en christenplicht, bescheiden helden uit de illegaliteit, Gibbon Uitgeefagentschap, Amsterdam 2011, (144 blz.), ISBN 978 94 9136 301 6, € 22,50

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 29

29

Actueel

‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’ van Yad Vashem bestaat 50 jaar Indrukwekkende bijeenkomst in de Portugese Synagoge Bob Brandjes

Afgelopen 13 november vond in de Portugese Synagoge te Amsterdam een plechtigheid plaats die zeer veel indruk heeft gemaakt. Dit jaar bestaat het ‘Department of the Righteous Among the Nations’ van Yad Vashem in Jeruzalem 50 jaar. Vanuit het Yad Vashem instituut wordt de hoogste Israëlische onderscheiding, Rechtvaardigen onder de Volkeren, uitgereikt aan niet-Joodse mannen en vrouwen die Joodse medeburgers hebben beschermd en gered ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Ter gelegenheid van het jubileum werden dit keer maar liefst vijfentwintig mannen en vrouwen postuum geëerd.

Een naam Een gedenkteken en een naam. De betekenis van Yad Vashem is ontleend uit het Bijbelboek Jesaja hoofdstuk 56 vers 5. Een gedenkteken, om de naam niet te vergeten tot in het eeuwige. Een bepaald soort verbazing beheerste mijn gedachte toen ik dit voor het eerst las. Natuurlijk kregen deze mensen een gedenkteken, en een naam hadden ze toch al? Maar na de verhalen over de geëerden en de plechtigheid in de synagoge, denk ik daar anders over. Het is namelijk niet vanzelfsprekend om een naam te hebben, en zeker niet in of na oorlogstijd. Zo werd er verteld dat vanuit veiligheid de echte namen vaak onbekend waren van zowel de onderduikers bij de helpende families en andersom. Na de oorlog was het leed groot en was er in de ogen van de helpende families geen plaats voor iets wat zou kunnen heten een ‘heldenrol’. Terwijl de geredde mensen juist liever zien dat deze families uit de anonimiteit komen, zij willen hen niet vergeten. Niet vandaag, maar zeker niet morgen of de dag erna. Een niet

te vatten gemeenschappelijkheid is te herkennen achter de verzetsacties of daden van mensenhulp waarover deze middag werd verhaald. Een bepaald soort vanzelfsprekendheid die gebaseerd was op diep geloof in de mogelijkheden van de mensen om zich te ontwikkelen, te verbinden en te verheffen, zoals is terug te lezen in het verhaal van de heer Ludwig Hermann Bretschneider en mevrouw Alijda Bretschneider-Röhrman. Zij waren eigenlijk introverte en bescheiden mensen, zelfs misschien nogal angstig. Maar als ze eenmaal een overtuiging hadden waren zij daar, zelfs door geweld, niet van af te brengen. Zij boden spontaan onderdak aan hun buren van drie huizen verder en later ook aan hun dochtertje, dat eerst elders was ondergedoken.

Dappere mensen De Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan sprak deze middag ook, en vertelde het verhaal over een van de echtparen die deze middag werden geëerd, het echtpaar Van Egmond uit Rijnsburg. Een verhaal dat hem bekend was. Twee dappere mensen, met een eigen gezin van drie kinderen ten tijde van de oorlog. Jan van Egmond maakte ook nog eens deel uit van een netwerk samen met dominee Post en huisarts Van der Laan, leden van een verzetsgroep. De vraag van de dokter of zij er voor voelden om een Joods meisje in hun gezin op te nemen kwam niet uit de lucht vallen, de familie Van Egmond was te vertrouwen. Dus zo geschiedde, Rita Klein werd met liefde opgenomen in het gezin Van Egmond. Het verhaal was bekend bij de Burgemeester. Niet onverwacht: de huisarts in dit verhaal is zijn vader.

Derde generatie Wat deze middag in de Portugese Synagoge ook zo bijzonder maakte was het feit dat heden en verleden weer even samenkwamen. De plechtigheid werd namelijk geleid door drie jonge mensen, Rosalie en Maxime van Gelder en Tzivya Wegener Belinfante. Rosalie en Maxime waren voor het eerst onderdeel van het vrijwilligersteam dat de Yad Vashem ceremonie organiseerde. Zij vertegenwoordigden hier de derde generatie, zij waren er niet geweest zonder de moedige verzetsdaden van degenen die deze onderscheiding ontvingen. Zelf zien zij zich beslist niet als een generatie van slachtoffers. Immers, slachtoffers waren ze zelf niet echt. Maar verbonden met het verleden voelen zij zich en zijn ze des te meer. Het verleden dat in de verhalen zo onvoorstelbaar ver weg leek die middag. Ver weg, wanneer deze verhalen werden uitgesproken, en wanneer je ze in stilte meelas. Wanneer je dacht aan de beelden die je al kent. Wanneer de namen en plaatsen van die middag door de koude Synagoge dwalen onder muzikale begeleiding van Vincent de Lange (Vincello). Maar wanneer een familielid van de geëerden naar voren liep om de onderscheiding in ontvangst te nemen, was het weer kraakhelder en dichtbij. Misschien wel omdat er nu een gezicht bij hoort, een gedenkteken en bovenal een naam…

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 30

30 A c t u e e l

Bij de onthulling van het Sinti en Roma monument in Berlijn

Eindelijk een eigen plek Jef Helmer

Indrukwekkende ceremonie Een ronde vijver, oneindig zwarte diepte, alles verzwolgen. Maar ook elke dag weer hoop die als een verse bloem naar boven komt. Dit is het beeld dat het monument oproept dat op 24 oktober 2012 is opengesteld in het hartje van Berlijn ter nagedachtenis van de 500.000 Sinti en Roma die zijn omgebracht onder het nazibewind. Het was een indrukwekkende ceremonie, die werd bijgewoond door enige honderden Sinti en Roma uit geheel Europa. Eindelijk, na bijna zeventig jaar, is er met deze herdenkingsplek nu ook erkenning voor het leed dat Roma en Sinti is aangedaan.

Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013

Ook Nederland was ruim vertegenwoordigd, door Sinti en Roma, door Staatssecretaris Veldhuizen van Zanten (VWS), door mensen uit het Verzet en nabestaanden van overleden slachtoffers. Er werden mooie, ontroerende woorden gesproken, onder meer door Bondskanselier Angela Merkel. ‘Dit monument’, zei zij, ‘zo centraal gelegen tussen de Brandenburger Tor en het Rijksdaggebouw moeten we beschouwen als een waarschuwing om waakzaam te zijn, om onze minderheden te beschermen en onze verantwoordelijkheid te nemen. Het monument is een aansporing voor ons Europeanen en Duitsers om de Sinti en Roma te ondersteunen in het behartigen van hun rechten’. De nazi’s beschouwden de Roma en Sinti, net als de Joden, op racistische gronden inferieur. In 1938 gaf Heinrich Himmler instructies om de, wat hij noemde, ‘Zigeunerkwestie’ definitief uit de wereld te helpen, een Endlösung. Merkel sprak over ‘de onmenselijke racistische praktijken onder het naziregime, waardoor de levens van Sinti en Roma werden vernietigd’ die hiervan het gevolg waren. Zoni Weisz is de enige spreker tijdens de ceremonie die zelf als Sinto aan het lot in Auschwitz is ontsnapt. Hij scherpt dit aan:


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 31

31

‘Wij Sinti en Roma werden geïdentificeerd, geregistreerd, geïsoleerd, beroofd, gedeporteerd en uiteindelijk vermoord. Niets, bijna niets, heeft de maatschappij echter hiervan geleerd’.

Moderne zondebok Zoni Weisz doelt dan op recente ontwikkelingen in Hongarije, waar geüniformeerde fascisten met honderden tegelijk door Roma wijken marcheren, Roma huizen in brand steken en in 2011 en 2012 negen Roma hebben vermoord. In Slowakije, waar in de steden Michalovce en Presov muren om de Roma wijken zijn gebouwd, evenals in Baia Mare in Roemenië. En zeker zo verontrustend zijn de uitspraken van politici – ook van gerespecteerde partijen – in de parlementen van Tsjechië, Slowakije en Hongarije waarin Roma als ‘parasieten’ worden bestempeld en als ‘een gevaar voor de samenleving’. Het zijn de termen die ook door de nazi’s werden gebruikt. En wat te denken van het beleid van de Franse presidenten Sarkozy en Hollande om illegale Roma in totaliteit, als groep zonder onderscheid des persoons, en tegen de Europese regels in, terug te sturen naar Roemenië en Bulgarije. Dit alles gebeurt in Europa anno 2012, zonder dat dit tot grote verontwaardiging leidt…. De economische crisis die steeds meer mensen werkloos maakt, de uitkeringen en sociale voorzieningen die worden beperkt, het opkomend rechts-extremisme in Europa, voor Roma en Sinti zijn het ontwikkelingen die hén nu het meest raken en bedreigen. Zij zijn als minderheidsgroep een makkelijke speelbal en worden tot zondebok gemaakt door autoriteiten en politici die hiermee hun positie trachten te versterken. ‘Het is de onverschilligheid, de houding van “het is mijn zaak niet”, waar het zaad van de minachting voor menselijke waarden begint wortel te schieten’, zijn de woorden door Merkel, de machtigste vrouw in Europa nu uitgesproken, die duiden op haar betrokkenheid en die verwachtingen wekken voor de toekomst. In tegenstelling tot het heersende beeld dat Roma en Sinti het reizen en trekken ‘in het bloed zit’, heeft het overgrote deel nu een vaste verblijfsplaats. Dit komt deels door gedwongen assimilatie onder de Habsburgers, deels door het reisverbod onder de vroegere communistische regimes in Midden- en Oost-Europa. Dat een kleine minderheid onder de Roma en Sinti clans toch een trekkend bestaan heeft geleid is hun overlevingsstrategie geweest als antwoord op de eeuwenlange vervolging en uitsluiting. De trek van Roma uit Roemenië en Bulgarije op dit moment naar West-Europa past geheel in deze ‘traditie’. Een andere vorm van overleven is de ‘zelfgekozen’ assimilatie. Veel Roma en Sinti ontkennen dat ze Roma en Sinti zijn, om zo de kwalijke kanten van discriminatie te vermijden. En waar je uiterlijk dit bemoeilijkt, kun je je bijvoorbeeld in Nederland nog

Honderden genodigden, onder wie vele Roma en Sinti uit geheel Europa, bij de openstelling in Berlijn van het monument ter herinnering aan de volkerenmoord op Roma en Sinti onder het nazi-regime

Eén van de aanwezige Roma begint spontaan het Gelem Gelem, het volkslied van Roma en Sinti, te zingen

beter als Surinamer of als Turk presenteren dan als ‘zigeuner’, wat dus ook regelmatig gebeurt. Ondanks de vormen van uitsluiting en discriminatie hebben Roma en Sinti in al hun verscheidenheid weten te overleven. Er is sprake van een groeiende Roma beweging. Het is een bevolkingsgroep met een bewonderenswaardige veerkracht.

Een plek van bezinning Romani Rose, voorzitter van de Centrale Raad van Duitse Sinti en Roma, is de man die na bijna twintig jaar gesteggel met vooral de Berlijnse bureaucratie ervoor gezorgd heeft dat het monument ter herdenking van de Sinti en Roma slachtoffers er nu staat. In 1992 besloot de Duitse regering dat het Sinti en Roma monument er moest komen. Romani Rose accepteerde niet dat bij de informatieve teksten op de glazen platen, die onderdeel uitmaken van het monument, de term ‘zigeuner’ zou worden gebruikt. Het negatief klinkende ‘Zigeuner’ werd uiteindelijk vervangen door het begrip ‘Sinti en Roma’. Ook de ontwerper van het monument, Dani Karavan, had voortdurend conflicten met de ambtenaren over de kwaliteit van de stenen en andere materialen voor het monument. Eerst nadat de Duitse regering de verantwoordelijkheid voor het monument van de stad Berlijn had overgenomen, kon de bouw in korte tijd worden afgerond. Het monument is nu een plek van bezinning geworden. Rondom de vijver is een citaat te lezen van de Italiaanse Roma dichter Santino Spinelli: Ingevallen gezicht / gedoofde ogen / koude lippen / stilte / een verscheurd hart / Zonder Adem, Zonder Woorden, Geen Tranen. En Zoni Weisz vat samen: ‘Eindelijk hebben wij een eigen plek’.

Als onderdeel van het project Requiem voor Auschwitz is onder verantwoordelijkheid van het Nationaal Comité 4 en 5 mei een prachtige digitale tentoonstelling gemaakt: De Vergeten Genocide; het lot van de Sinti en Roma. Website: www.romasinti.eu

(foto’s Jef Helmer) Auschwitz Bulletin 57, nr. 1, januari 2013


A-Bulletin2013nr1vs03:def 3-1-13 12:22 Pagina 32

Verbum Holocaust Bibliotheek Het Höcker Album Christophe Busch en Robert Jan van Pelt (red.) SS-fotografen hebben medio 1944 de aankomst en ‘verwerking’ van een transport Hongaarse Joden uitgebreid gefotografeerd. Deze reportage is vastgelegd in Het Auschwitz Album. Lange tijd ging men ervan uit dat dit de enige fotoreeks was die in Auschwitz-Birkenau tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gemaakt. In 2007 ontdekte men echter een nieuw fotoalbum uit Auschwitz-Birkenau. Het betreft een privéalbum met ondermeer kiekjes van SS’ers die een paar dagen stoom mochten afblazen in het Genesungsheim Solahütte. Dit ontspanningsoord was een onderdeel van het KZ Auschwitz.

Foto's van het gewone leven van SS'ers in Auschwitz

Verschijnt: 16 januari 2013 Gebonden, 333 bladzijden Vertaling: Rob Pijpers/Vitataal Formaat: 23 x 23 cm Prijs: € 24,50 ISBN 9789074274609

Het Auschwitz Album en Het Höcker Album zijn op het eerste gezicht elkaars tegenpolen. Laat het eerste fotoboek de waanzin van de industriële Jodenmoord in Birkenau zien; het tweede album brengt het ‘normale’ leven van de SS’ers in Auschwitz-Birkenau in beeld. We zien ‘doodgewone’ mannen en vrouwen die zich ontspannen van hun dagelijkse bezigheden, namelijk massamoord. Het Höcker Album confronteert ons met het sociaal kapitaal dat men in Auschwitz wist te verzamelen en te onderhouden om het industriële moordproces draaiende te houden. Uitroeien was teamwerk. Het Höcker Album is na de oorlog door een officier van het Amerikaanse leger meegenomen. Hij heeft het album, dat toebehoorde aan de SS-Obersturmführer Karl Höcker, de adjudant van de commandant van Auschwitz, geschonken aan het United States Holocaust Memorial Museum (USHMM) in Washington DC. De eerste foto in het album is gedateerd ‘21 juni 1944’, toen Birkenau op volle toeren draaide om de massale toestroom van de Hongaarse Joden te ‘verwerken’. Het Höcker Album is voorzien van verschillende inleidingen van Holocaustexperts zoals Christophe Busch (Kazerne Dossin: Memoriaal, Museum en Documentatiecentrum over Holocaust en Mensenrechten in Mechelen en het Centrum voor Holocaust en Genocide Educatie, Gent), Robert Jan van Pelt (University of Waterloo, Ontario, Canada), Piotr Setkiewicz (Staatsmuseum AuschwitzBirkenau), Judy Cohen en Rebecca Erbelding (USHMM), Stefan Hördler (German Historical Institute in Washington DC) en Sarah M. Cushman (Holocaust Memorial and Tolerance Center of Nassau County, New York). Het voorwoord is geschreven door Sara J. Bloomfield (directeur USHMM).

Kijk op de website voor actuele informatie. De boeken kunnen aangeschaft worden bij elke boekhandel, het Nederlands Auschwitz Comité (www.auschwitz.nl) of rechtstreeks (www.verbum.nl), beide zonder portokosten.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.