
9 minute read
Communiegebruiken
Foto Communicant in matrozenpak, circa 1930 Verzameling Mark Adriaen
Advertisement
Sinds kort heeft het Volkskundemuseum er een nieuw zaaltje bij: de traditiekamer. In de hal voor museumherberg ‘In de Zwarte Kat’ is plaats gemaakt voor collectiepresentaties rond levensrituelen en seizoensgebonden tradities. Vorig jaar kon je er zien hoe verschillende generaties Bruggelingen de geboorte van een nieuw leven vierden. Van 2 mei tot 31 augustus 2017 brengt de collectiepresentatie ‘IJslammetjes, strikken, matrozenpakken en andere communiegebruiken’ herinneringen aan de “schoonste dag” uit de kindertijd terug naar boven. Door GEERT SOUVEREYNS
Naast stukken uit de eigen verzameling van het Volkskundemuseum, is het grootste deel van de expo opgebouwd uit de rijke collectie van volkskundige verzamelaar Mark Adriaen uit Gentbrugge. Communieprentjes, foto’s, aandenkens, kledij, geschenken en andere accessoires tonen de vele tradities, die verbonden waren aan het communiegebeuren. In de collectiepresentatie zijn heel wat oude communiefoto’s te zien. Elf daarvan zijn uitvergroot en schitteren in de tuin van het Volkskundemuseum. Zij tonen kinderen die plechtig poseren in een geschilderd decor, met het kerkboek in de hand, staande naast een communiebank of een burgerlijk salontafeltje.
eerste communie, plechtige communie en vormsel Tot 1910 was van plechtige communie geen sprake. De kinderen deden hun eerste communie doorgaans tussen hun tiende en veertiende levensjaar. Na een tweejarige voorbereiding mochten de kinderen voor het eerst geknield plaatsnemen aan de communiebank om de hostie te ontvangen. Vanaf dan maakten zij volwaardig deel uit van katholieke geloofsgemeenschap (‘communio’). Het vormsel volgde meestal op de eerste communie. Bij het vormsel hernieuwen de kinderen, op de drempel naar volwassenheid, hun keuze voor het katholieke geloof, nu met volle verstand. Alleen de bisschop kan dit sacrament toedienen. In 1910 vervroegde paus Pius X met zijn encycliek Quam singulari de leeftijd van de eerste communie naar zeven jaar. Op die manier wilde hij al op vroege leeftijd het zaadje van de goddelijke liefde in het kinderziel planten en de ouders aanzetten om meer aandacht te hebben voor de geloofsopvoeding van hun kinderen. Gelijktijdig voerde Pius X de plechtige communie in. Dan hernieuwen de kinderen rond de leeftijd van twaalf jaar hun doopbeloften. De plechtige communie nam de rol over van de vroegere eerste communie, namelijk die van een overgangsritueel van kind naar adolescentie. Naargelang de grootte van de gemeente kwam de bisschop om de één, twee of drie jaar langs om de plechtige communicanten of zij die in de voorbereidende
1

catechese zaten, te vormen. Het vormsel werd dus nu gekoppeld aan de plechtige communie, maar viel er niet noodzakelijk mee samen.
overgangsritueel Heel de gemeenschap - parochie, familie, buren en vrienden – leefde mee als een kind zijn eerste of plechtige communie deed. Zelfs tantes, nonkels, neven en nichten, die veraf woonden, kwamen meevieren. De kinderen hadden er maandenlang naar toe geleefd. Tijdens de catechese of ‘vorming’ leerden zij ‘zelfstandig’ te getuigen van hun geloof aan de hand van grondig ingeoefende en van buiten geleerde antwoorden en verklaringen. De catechisten vormden vaak een hechte groep door de vele gedeelde ervaringen. Nieuwe vriendschappen werden achteraf bezegeld door het uitwisselen van communieprentjes. Voor vele zaken was het de eerste keer: een bezoek aan de kleermaker en de fotograaf, voor de eerste keer in volwassen kledij en voor jongens voor het eerst een lange broek, het eerste zakgeld en voor sommigen zelfs de eerste sigaret. In de Knack van 12 mei 1993 beschreef Frans Verleyen treffend hoe hij als kind deze overgang naar de volwassen wereld ervaarde: “Als jongetje ving je er de eerste pikante konversaties of gezongen deuntjes op, een subtiel spel waarmee de volwassenen waarschijnlijk onbewust hun eigen bevrijding uit de onwetendheid en de waanbeelden van hun kinderjaren vierden. (…) Misschien dienden hun net niet diskreet genoeg vertelde giechelgrappen (niet zelden over bruidsnachten) ook om een eerste hand te reiken naar de ontwakende puber in hun midden, het startschot voor een eerste wedloopje naar het werkelijke leven. Alles werd iets minder nauw genomen. Het kommunikantje mocht veel te laat opblijven en de familie stond hem zelfs toe een beetje dronken te worden na zijn eerste probeersel met verboden drankjes.” Ook de geschenken hoorden erbij. Geen speelgoed of smartphone, maar een mooi ingebonden missaal, een wijwatervaatje, een paternoster met parelmoeren kralen, een zilveren kruisje en soms ook een fiets, een polshorloge, gouden oorringen, een vulpen, een passerdoos, een naaidoos voor de meisjes en een zilveren sigarettendoos voor de jongens.
1

Twee communieprenten, omstreeks 1890. Het is tegen deze pronkerige “kijkkasttjes” dat Guido Gezelle in 1862 uithaalde. Verzameling Mark Adriaen
2 Foto Communicante in wit kleed met voile Circa 1930. Verzameling Mark Adriaen
communieprentjes en -diploma‘s Een gebruik dat nog steeds gangbaar is, is het uitdelen van communieprentjes aan familie en vrienden. Nu staat meestal een foto van de communicant op het prentje. Op de oudste communieprenten zijn kerkelijke symbolen en heiligen afgebeeld. Het Volkskundemuseum beschikt over een rijke verzameling communieprentjes en –diploma’s, van 1840 tot 1960. Ze laten een mooie evolutie zien van druktechnieken, stijlkenmerken en iconografie. Aanvankelijk deelde de pastoor ‘sanctjes’ uit aan de kinderen als herinnering aan de eerste communie of als beloning voor goede prestaties in de catechismuslessen. Tot het midden van de 19de eeuw was Antwerpen het onbetwiste drukkerscentrum van devotieprenten in de Nederlanden. Communieprentjes waren doorgaans groter, kleurrijker en feestelijker dan de doorsnee devotieprenten. Het ging over kopergravures, ingekleurd met water- en lijmverf. Om de kostbaarheid van het prentje nog te vergroten, werd vaak perkament gebruikt. Vanaf de jaren 1850 ruimden de traditionele ‘sanctjes’ stilaan plaats voor wandprenten in groter formaat, de zogenaamde communiediploma’s. Dit gebruik kwam over uit Frankrijk, waar het merendeel ook werd gedrukt. De diploma’s dienden als wandversiering en moesten de gelovigen levenslang herinneren aan de goede voornemens die zij op de dag van hun eerste communie hadden gemaakt. Net zoals de heiligenprentjes werden de diploma’s geschonken door de pastoors. De iconografie van de diploma’s verwees meer direct naar het communiegebeuren. Een veelvoorkomend thema is het Laatste Avondmaal. Parijse uitgevers brachten prenten uit met kinderen in feestelijke kledij die aanschuiven in de kerk om hun eerste communie te ontvangen. De kleine communieprentjes kenden een revival eind 19de eeuw. De communicanten begonnen toen zelf prentjes uit te delen aan familieleden, vrienden en kennissen. Op de keerzijde stond dan een gedrukte tekst met de naam van de communicant en de plaats en datum van de
plechtigheid. Een groot deel van deze prentjes kwamen – net als de diploma’s – uit Parijse drukkersateliers. De aldaar toegepaste chromolithografie of kleurensteendruk leende zich veel beter voor goedkopere massaproductie dan de oude kopergravure. Eveneens uit Frankrijk kwamen de pronkerige, uitvouwbare kaarten in 3D (“kijkkastjes”) die door de peter, meter of een ander naast familielid aan de feesteling werden geschonken. Guido Gezelle fulmineerde in 1862 tegen deze “onbetamelyke en schrikkelyk diere kant Santjes, kykkastjes, huizekotjes, bloemtjes en diergelyke godvruchtige of ongodvruchtige speeldingskens.” Twee jaar later was Gezelle medestichter van de Brugse “Heilige Beeldekensgilde”, die de verspreiding van ‘verantwoorde’ bidprentjes tot doel had. Twee Brugse drukkersbedrijven legden zich toe op de productie van religieuze prenten: Vande Vyvere-Petit en de Sint-Augustinusdrukkerij (Desclée de Brouwer). In plaats van de Franse “kantprentjes” met mooi uitgedoste communicanten produceerden zij neogotische prenten met een “zuiver religieus” geïnspireerde iconografie. Veelvoorkomende thema’s zijn het Laatste Avondmaal, de H. Eucharistie, het Heilig Hart van Jezus en het Ecce Panis Angelorum (“Zie hier het brood van de engelen”). De Brugse religieuze prenten veroverden al snel de internationale markt. Dit kaderde in een ultramontaanse strategie die de invloed van de katholieke Kerk wilde laten doordringen in alle geledingen van de samenleving. De massaal uitgedeeld communieprentjes moesten deze ideologische boodschap mee helpen uitdragen.
matrozenpak, bruidskleedjes, kroontjes en strikken Op de dag van hun eerste of plechtige communie droegen de meisjes een wit kleed met witte handschoenen, een witte beurs en vaak ook een kroontje op het hoofd waaraan een doorzichtige voile was bevestigd. Het leken wel kleine bruidjes. Wit is de kleur van het stralende, goddelijke licht en de eeuwigheid, in tegenstelling tot bonte kleuren die naar het wereldse bestaan verwijzen. Het is ook symbool voor de zuiverheid en onschuld van het kind. Het bloemenkroontje maakt duidelijk dat het communiefeest een echt lentefeest is en refereert naar de kroontjes die de meisjes droegen tijdens Mariaprocessies in mei of bij traditionele Pinksterfeesten. De kleur wit is ook aanwezig op de communiekledij van de jongens, in de vorm van een grote strik op hun linkerarm. De witte strik contrasteerde mooi met het donkere herenkostuum, dat zij droegen. Eveneens geliefd als communiekledij was het matrozenpakje met de typische brede kraag (braniekraag). De populariteit van het matrozenpak als kinderkledij gaat terug tot de Britse koningin Victoria (1819-1901). In 1846 liet zij aan boord van de koninklijke jacht een matrozenuniform maken voor haar zoon Albert Edward, de latere koning Edward VII. Hiermee wilde ze haar man Albert verrassen. Die was zo gecharmeerd door dit aandoenlijk tafereel, dat hij de Duitse schilder Franz Xaver Winterhalter vroeg om zijn zoon in dit uniform te portretteren. Een trend was geboren. Eerst dosten andere Europese koningshuizen hun kinderen uit in matrozenpak. Later namen ook de stedelijke elites de matrozendracht over. Het contrast tussen de stoerheid van matrozen en de kinderlijke schoonheid wekte de vertedering van de ouders op. Vanaf 1900 zorgde de confectie-industrie dat het matrozenpak doordrong tot alle lagen van de bevolking, in allerlei variaties. Pas na de Tweede Wereldoorlog verdween het matrozenpakje stilaan uit het modebeeld.
ijslam en taartfiguren De witte bruidskledij van de meisjes is niet de enige parallel met het huwelijksfeest. Ook de figuurtjes op de communietaart doen denken aan de bruidstaart. Zij stellen in dit geval de communicant zelf voor. Mark Adriaen toont in de collectiepresentatie enkele oude exemplaren in gips uit zijn verzameling. Er is ook een etalagestuk van een ijslam te zien. De ijstaart in de vorm van een lammetje is een ander, nog steeds typisch dessert op communiefeesten. De communicant snijdt dan de 1

kop van het lam af. Binnenin zit frambozen- of aarbeiencoulis, waardoor het lijkt alsof het lam aan het bloeden is. Dit verwijst naar de woorden die priester uitspreekt vooraleer de gelovigen te communie gaan: “Zie het lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.” De collectiepresentatie ‘IJslammetjes, strikken, matrozenpakken en andere communiegebruiken’ zal ongetwijfeld veel herinneringen naar boven brengen. Bezoek het Volkskundemuseum daarom met je kinderen en kleinkinderen en deel jouw eigen verhaal. En als je nog meer herinneringen aan de kindertijd wil ophalen, is er ook nog de lopende tentoonstelling ‘Kinderen van toen, senioren van nu’ (tot 31 december 2018), die laat zien en ervaren hoe het was om kind te zijn in de jaren dertig, veertig en vijftig.
1 Communieprent gedrukt door de Sint-Agustinusdrukkerij te Brugge, 1930 Verzameling Mark Adriaen