museumbulletin > kleine ritselende revolutie
een kleine ritselende revolutie De eerste uitgave van het Brugse project ‘Poëzie in dubbeltijd’ neemt het oeuvre van Guido Gezelle als uitgangspunt. Het project legt een link tussen twee eeuwen poëzie en verwijst naar het spanningsveld dat kan ontstaan tussen woord en beeld. Door Gwij Mandelinck.
1
20
De literaire activiteiten met allures fixeren zich nog steeds op de driehoek Brussel, Antwerpen, Gent. Voor de goeie verstaander: een duidelijk vertekend beeld. Literatuurspreiding met een versmallend randje. Meteen stel je je zonder omwegen de vraag: kan Brugge die driehoek doorbreken? Of formuleer je met die vraag een wat illusieloze klacht? Wil Brugge de barst in die driehoek slaan, dan is er maar één efficiënt middel: kwaliteit. De stad ís bevoorrecht: daar moet je niet vissen met een mininetje, daar vang je de twee belangrijkste poëten van de twee laatste eeuwen: Gezelle en Claus. Twee walvissen. Ze zetten met zijn beiden alle andere poëten een beetje in de zijlijn. En toch tekent het poëzieluik van de eerste editie ‘Poëzie in Dubbeltijd’ een dwarsdoorsnee uit van 150 jaar poëzie in Vlaanderen en Nederland. Dat vooral Gezelle, de Vijftigers en de postmodernisten hebben gerevolteerd tegen verstarring, dat ze hebben gezorgd voor geoliede scharniermomenten in onze literatuur betekent nog niet dat er geen andere dichters waren met een heel eigen poëtica. Je hoort in de Brugse ‘Verloren hoek’ de ritseling van diverse soorten blocnotes en computerprinters. De uitvalsbasis van dit evenement is het Gezellemuseum. Gezelle was het prototype van de dichter die in de loop der jaren literair vervelde, die vooral het West-Vlaamse dialect in zijn poëzie liet binnensijpelen. Zo heeft Gezelle
woord na woord, echo na echo, zijn heel eigen taalidioom ontdekt. Tijdens zijn wonderjaren (1858-1859) leek het voor hem blijkbaar maar een fluitje van een cent om een reeks topgedichten te schrijven. In het vernieuwde Gezellemuseum – uitgebreid met de conciërgerie – wordt het licht dat uit de tuin binnenvalt, over de lengte van het gebouw opgespannen in glazen tafels. Daarin liggen manuscripten, haast niet meer te lezen maar duidelijk geknipt en geplakt. Het werkprocedé van de hedendaagse computerfanaat. Die genese van de gedichten werd zó gescand dat ze de pen van Gezelle bijna visueel in beweging brengt. Tussen Gezelle en de Vijftigers was het schokeffect dat Paul van Ostaijen door de Nederlandstalige poëzie joeg, niet te ontkennen. Critici zagen in Van Ostaijen een poëet die in het tweede decennium van de twintigste eeuw de grenzen van de vrijheid verlegde, een te jong gestorven poëet die op zoek ging naar de nog uit te schrijven wetten van de poëtische compositie. Er lagen veertig jaar tussen de laatste verzen van Van Ostaijen en de poëtica van de Vijftigers. Een broedperiode. Eieren braken maar er was geen uniek snaveltje te horen. De Vijftigers (met Lucebert, Kouwenaar) kwamen onder andere door hun verblijf in Parijs in stormachtige internationale en artistieke stromingen terecht. Met die tweede poëzieschok werden de gren-