5 minute read

In het atelier | Jan Vandeplancke

IN HET ATELIER

JAN VANDEPLANCKE

Advertisement

Jan Vandeplancke maakt objecten die hij omschrijft als ‘levende tekeningen’. Door ze in tentoonstellingen bij elkaar te brengen creëert hij voor elk object een nieuw omkaderend verhaal. Zijn opmerkelijke materiaalkeuze en de felle kleuren bezorgen zijn sculpturale objecten en in situ-installaties een wonderlijke, speelse toets. ‘Wat mij uitdaagt, is doods materiaal nieuw leven inblazen.’

Het lijkt voorbestemd te zijn dat iemand met de achternaam Vandeplancke zich aangetrokken voelt tot houtkunst. Toch lag Jans focus tijdens zijn bachelorstudie in LUCA School of Arts in Gent voornamelijk op illustratie. Tekenen ging erg vlot, maar toch voelde Jan dat hij bij illustratiekunst niet honderd procent zijn ei kwijt kon. ‘Ik merkte dat de praktijkvakken me wel toelieten om mijn creativiteit ten volle te beleven. Mijn masterjaar was een godsgeschenk. Ik kreeg de kans een eigen traject uit te stippelen. Je vindt elementen van mijn opleiding terug in mijn werk, maar wel met een twist.’

‘Mijn beelden zien eruit alsof ze altijd al bestaan hebben’, vertelt Jan over zijn werk. ‘Het zijn als het ware levende tekeningen. De derde dimensie tovert die tekeningen voor mijn ogen tot sculpturen. Driedimensionaal werk heeft voor mij niet alleen een sterkere autonomie, maar ook een grotere toegankelijkheid. Mijn schetsboeken vormen mijn inspiratiebron voor nieuwe ideeën. Uit deze ‘beeldenpoelen’ put ik om, via mijn sculpturale blik op de wereld, objecten in hout of andere materialen te maken.’

Regisseur van de verbeelding Door zijn bijzondere materiaalkeuze kan Jans werk een bevreemdende indruk maken. ‘Mdf, triplex en andere houtsoorten kennen de mensen vooral als constructiemateriaal’, legt hij uit. ‘Wat mij uitdaagt, is het doodse materiaal nieuw leven inblazen, iets dat terug communiceert en een uitstraling of ziel krijgt. Waar het in andere gevallen afgeschreven zou worden als afval of niet-edel materiaal, krijgt het in mijn objecten een nieuwe waarde toegekend.’

De felle kleuren en de speelsheid van de vormen lijken wel een uitnodiging om zijn werk aan te raken. Jan noemt het zelf zijn frictie met een museale setting. Daar verwacht je ook niet dat je kunst mag aanraken. Hij vergelijkt het met de vitrinekasten in zijn ouderlijk huis. Achter het glas van de statige kasten stonden er voorwerpen die door de afstand een bijna esthetische waardigheid opeisten. ‘Speelgoedauto’s en schelpen kregen een bijzondere status door de plek waar ze tentoongesteld stonden. Deze afstand wil ik ook bewaren in mijn werk. Zo wil ik bij de kijker een beleving oproepen en tegelijk de fantasie prikkelen. Als je de werken mag aanraken, verdwijnt die spanning.’ Maar Jan ziet mogelijkheden: ‘Waarom geen videoperformance waarbij ik in dialoog treed met mijn eigen werken? Op die manier blijf ik nog altijd wel de regisseur van de verbeelding van de kijker. Ik merk dat ik de laatste tijd meer aangetrokken ben tot expo’s die focussen op de beleving als geheel dan als verzameling van afzonderlijke werken. Geef mij maar opstellingen waarbij ik als bezoeker mijn eigen verbeelding mag gebruiken.’

‘Geef mij maar opstellingen waarbij ik als bezoeker mijn eigen verbeelding mag gebruiken.’

Is hij een klokvaste kunstenaar die op vaste tijdstippen in zijn atelier terug te vinden is? Jan omschrijft zichzelf als ‘een fluïde kunstenaar’ die durft te schuiven in zijn planning. ‘Het klinkt misschien raar maar soms voel ik gewoon minder nood om creatief bezig te zijn. Begrijp me niet verkeerd, dat betekent niet dat mijn creatief proces dan stilvalt. Ik vul het alleen anders in. Een goed gesprek met vrienden, een interview, een bezoek aan een atelier of museum: het zijn ook manieren om inspiratie op te doen die niet pur sang als werken in het atelier gelden.’

Het werk van de Amerikaanse kunstenaars Jimmy Durham en H.C Westermann inspireert hem en ook namen als René Heyvaert en Robert Filliou duiken op. Het zijn twee kunstenaars waarvan Jan vindt dat ze erin slagen om hun kunst- en leefwereld perfect met elkaar te verweven.

Een kiezelsteentje kan kunst zijn Moet je kunst uitleggen? De vraag schrikt Jan niet af. Integendeel. Zijn antwoord doet vermoeden dat hij met vrienden-kunstenaars al meerdere dagen en nachten heeft doorgebracht op zoek naar een antwoord. ‘Het antwoord op deze vraag kan je zowel heel concreet als filosofisch invullen. Alles kan kunst zijn. Je kan een kiezelsteentje gebruiken om kunst te maken, dus heeft het de kiem in zich om kunst te zijn. Anderzijds kan de maatschappij de insteek huldigen dat de kunstenaar autonoom beslist of iets kunst is.’ Jan omschrijft deze zoektocht naar een definitie als een cirkel waarbij je voor elk antwoord net het tegenovergestelde kan beweren. Maar wie lang genoeg doordenkt op deze cirkel komt op het punt dat de oorspronkelijke these plots de antithese wordt.

Drie dartspijlen toveren een fictieve driehoek op de ateliermuur. Vormen ze een aparte eenheid of horen ze bij een van de andere kunstwerken? Mijn oog valt ook op een houten cowboyhoed en iets dat doet denken aan een dierenhuid. Dat spel met materiaal zorgt voor een bevreemdend en tegelijk interessant effect, waardoor je aandacht langer bij het kunstvoorwerp blijft. Als mijn blik op een voorwerp met groene pootjes valt, licht hij onmiddellijk toe. ‘In mijn werk merk ik ook een groeiende interesse voor plastic. Het is een materiaal dat niet in de natuur voorkomt en zich heel anders gedraagt dan hout. Bij het verzagen ervan kan plastic breken of je kan het samensmelten. Langzaam laat ik plastic en hout in dialoog treden. En wat de dartspijltjes betreft: het is toeval dat ze daar belandden. Het was een van de momenten waarop mijn inspiratie een andere uitweg zocht. Maar ik laat ze hangen, wie weet vormen ze het volgende kiezelsteentje?’

Tekst: Yves Joris Foto’s: Evenbeeld

JAN VANDEPLANCKE

°1997 Woont en werkt in Gent. Master in de Illustratie aan LUCA School of Arts Gent.

This article is from: