KU Leuven magazine Sonar n°10 - September 2023

Page 1


Wie neemt het krijtje op?

Remedies voor het lerarentekort

kuleuven

@KU_Leuven

kuleuven

school/ku_leuven

kuleuven

KULEUVEN.BE/STORIES

Edito

— Luc Sels

Rector KU Leuven

E

n, wanneer ga jij met pensioen?” In een niet zo ver verleden kreeg je de vraag gegarandeerd voor de voeten geworpen zodra je de 55 voorbij was. Vandaag is het ondenkbaar om op zo’n jonge leeftijd een punt te zetten achter je carrière. Frisse vijftigers hebben anno 2023 nog een hele weg voor de boeg. In 2025 stijgt de wettelijke pensioenleeftijd naar 66, in 2030 naar 67 jaar. Die geleidelijke verschuiving blijft niet zonder gevolgen. Want wie langer werkt, zal ook langer leren.

Als universiteit moeten we blijvend oog hebben voor die veranderende leercontext. Naast de stijgende pensioenleeftijd spelen ook andere ontwikkelingen een rol. Zo wordt de houdbaarheidstermijn van kennis en competenties zienderogen korter. De snelheid waarmee kennis evolueert, neemt hand over hand toe. Kijk maar naar de deining die ChatGPT veroorzaakt, amper één jaar na de lancering ervan. Levenslang leren is dus de boodschap, vandaag meer dan ooit. Samen met onze partnerinstellingen van de Associatie KU Leuven nemen we daarbij het voortouw. In dit nummer leest u (op pagina 42 – red.) hoe we meer dan 1.000 opleidingen bundelen in een nieuw platform, met de veelzeggende naam Continue

Het aanbod van Continue beperkt zich trouwens niet alleen tot professionele vaardigheden. We kaarten ook actuele thema’s aan zoals klimaatverandering, grondstoffenschaarste en toenemende sociale ongelijkheid. Dat de behoefte daaraan groot is, bewijst het succes van het bachelorvak Globale uitdagingen voor een duurzame samenleving, waarin we de staat van de planeet opmaken. Dat het publiek slechts voor één derde uit jonge studenten bestaat, en voor twee derde uit ervaren leerders mag geen verbazing wekken. Mensen hebben nood aan een kompas in een omgeving die snel verandert. Met Continue willen we onze complexe, onzekere wereld een beetje meer begrijpelijk maken.

Levenslang leren is de boodschap, vandaag meer dan ooit. Samen met onze partnerinstellingen van de Associatie KU Leuven nemen we daarbij het voortouw. In dit nummer leest u hoe we meer dan 1.000 opleidingen bundelen in een nieuw platform, met de veelzeggende naam Continue.

Ook het leerplichtonderwijs nemen we ter harte. De voorbije maanden luidden de media de alarmbel over de tanende kwaliteit van het onderwijs en het lerarentekort. Alhoewel ik dat pessimisme niet deel, moeten we de realiteit wel onder ogen durven zien. De cijfers liegen er niet om: zeven scholen op tien hadden in 2022 niet voor alle lesuren een leerkracht. Om de leegloop van de lerarenkamer tegen te gaan, zullen we inventieve en doortastende maatregelen moeten nemen. Met de School of Education willen we vanaf volgend jaar ons steentje bijdragen om het lerarentekort weg te werken en de kwaliteit van het onderwijs hoog te houden. De School of Education wordt een aanspreekpunt voor alle externe onderwijspartners, zoals koepels, scholen en hogescholen. Eén van de eerste projecten die we zullen opzetten, zijn regionale proeftuinen rond ‘samen opleiden’.

U merkt het: bij de opening van het jaar liggen er eens te meer enkele prikkelende uitdagingen op de plank. Niet dat we dat erg vinden. Integendeel zelfs, we scheppen er een waar genoegen in om mee oplossingen uit te dokteren voor hardnekkige problemen. Laat ons vooral constructief en optimistisch blijven en samen alle zeilen bijzetten. En met deze flinke snuif voluntarisme zetten we het nieuwe academiejaar in. En avant!

© Emy Elleboog

Oog in oog met ‘Onze Natuur’ ©

CREATIEF MET AI

Slimmer dan de schrijver? 8

DAK- EN THUISLOZEN

De stereotypes voorbij 15

Wetenschat Respect voor de fruitvlieg 6 – Blow-up Een wafeltje met toekomst 20 – Droomjob Timmeren aan inclusief toerisme 28 – Continue bundelt meer dan duizend opleidingen 42 – Speeddate met Violet Soen 46 Welgeteld 16.130 rondjes 55 – Online onderzoeksverhalen 62 – Zeven verhalen van writer in residence Bart Moeyaert 70 Zes eeuwen KU Leuven André Dumont en de Limburgse ‘coal rush’ 80

HOOP VOOR ALS-PATIËNTEN?

Het inzicht groeit

SCHERPGESTELD

Gezocht: leraar

PROJECT SCHROEFT KENNIS OP Een grondig rondje Grondwet

OOK PLANTEN KENNEN STRESS

Sensoren in de serre 56

GEOLOOG MAARTEN VAN GEET

Van pyriet naar Boomse klei

64

DIERIC BOUTS IN PERSPECTIEF

Rumoer om ‘schilder van de stilte’

Respect voor de fruitvlieg

In de buurt van een schaal met bananen is de fruitvlieg een ongenode gast. Maar in het biomedisch onderzoek, zoals de genetica, is Drosophila melanogaster een vip. Het DNA van fruitvliegen bevat ongeveer 14.000 genen, en zo’n twee derde daarvan heeft een tegenhanger bij de mens. Daarom is het beestje nuttig voor onderzoek naar hoe wij mensen in elkaar steken en functioneren.

De fruitvlieg is zelfs zo belangrijk voor onderzoekers dat er een Fly Cell Atlas wordt gemaakt: een overzicht van de verschillende celtypes van alle organen en weefsels, voor mannetjes- en vrouwtjesfruitvliegen, en voor alle stadia in het leven van een fruitvlieg. Alle cellen in een fruitvlieglichaam hebben dezelfde genen, maar toch zijn ze heel verschillend: de ene cel is uitgegroeid tot een stukje vleugel, de andere is een deel van een facetoog. De cellenatlas brengt al die soorten cellen in kaart.

Wetenschappers hebben ondertussen al 250 celtypes geïdentificeerd bij de fruitvlieg, maar er is nog werk aan de winkel. Dat vertelt professor Stein Aerts, hoofd van het Laboratorium voor Computationele Biologie en medeoprichter van het Fly Cell Atlas Consortium. “We kennen nog niet alle celtypes. We vermoeden dat we in totaal op een paar duizend soorten cellen zullen eindigen.”

Dikkere vingers

Uiteraard wordt er ook aan een Human Cell Atlas gewerkt. De genen van de mens zijn al langer gekend. Maar de hamvraag is: hoe ‘weet’ een cel of ze een hersencel of een huidcel moet worden? “Niet alle genen zijn in elke cel actief”, vertelt Aerts. “Soms zijn genen uitgeschakeld, omdat ze voor die specifieke cel niet nodig zijn.”

Het labo van Aerts doet onderzoek naar de ‘DNA-schakelaars’: korte stukjes DNA waarop speciale eiwitten zich vasthechten, en zo de genen reguleren. “Concreet regelen die schakelaars de dosis van een gen in een cel – het zijn eerder volumeknoppen dan aan- of uitknoppen. Een beetje meer of minder van een bepaald gen en je wordt langer of je krijgt dikkere vingers.” Hoe dat allemaal in zijn werk gaat, is nog voer voor onderzoek.

Een mens heeft ongeveer 20.000 genen – niet eens zo gek veel meer dan een fruitvlieg. Maar vermoedelijk – de metingen zijn nog bezig – hebben wij enkele tienduizenden celtypes. Het is dus een monnikenwerk om uit te zoeken welke genen actief zijn in welke soort cel … Gelukkig schiet de technologie te hulp.

Schakelaars met foutjes

De volledige DNA-sequentie van een mens bepalen kan ondertussen heel snel. “En dat geldt ook voor het RNA, het erfelijk materiaal dat fungeert als boodschapper van het DNA: het vertaalt de bouwplannen in concrete instructies. RNA vertelt ons ook welke genen aan of uit staan. Dankzij de ‘single cell’technologie kan dat nu zelfs op celniveau worden achterhaald. We proberen dus te weten te komen welke genen actief zijn in elk type cel, en er bijvoorbeeld voor zorgen dat een levercel als een levercel functioneert.” Om al die wetenschappelijke data te verwerken doen wetenschappers een beroep op bio-informatica – informatica toegepast op biologische data – en artificiële intelligentie. Het leven van een computationeel bioloog is behoorlijk hightech geworden.

Net als genen kunnen ook de schakelaars die hen bedienen foutjes bevatten. Onderzoek naar die schakelaars kan mee verklaren waarom sommige ziektes ontstaan, of net niet. Zelf onderzoeken Aerts en zijn team dat onder meer voor kanker: “Waarom blijven kankercellen delen en migreren? Omdat bepaalde genen geactiveerd worden door schakelaars. Als we begrijpen hoe en wanneer zo’n gen door een schakelaar in gang gezet wordt, kunnen we ook een strategie ontwikkelen om dat te blokkeren.”

Ook celletjes van parkinsonpatiënten liggen op de onderzoekstafel: “Daar zijn we op zoek naar de eerste parkinson-cel: in welk celtype begint de ziekte? Je wil ze uiteraard in een zo vroeg mogelijk stadium detecteren, niet als de hersenschade al is aangericht. Wij doen hier fundamenteel onderzoek, maar dit zal zich ooit vertalen in behandelingen voor patiënten. Daar ben ik van overtuigd.”

Met dank aan de fruitvlieg. ● (if)

‘Zeeën zo blauw, golven zo hoog’: baart kunstmatig matige kunst?

“Schrijven is al dat wonderlijks dat die digitale plagiaathusselmachines je niet kunnen geven”, betoogde schrijfster Joke Van Leeuwen vurig toen ze de Vlaamse Cultuurprijs voor Literatuur in ontvangst nam. Generatieve AI houdt de belofte in om routineus schrijfwerk enorm te vergemakkelijken. Maar zijn ChatGPT, Bard en Bing ook in staat tot minder voorgekauwd, meer elastisch taalgebruik?

Lezen we weldra ook geslaagde versjes van AI M.G. Schmidt of meeslepend proza van AI Th. van der Heijden? Of blijft het originele en het onverwachte toch een brug te ver voor de algoritmes van AI?

Er lijkt een wereld te zijn vóór en een wereld ná ChatGPT. Het is krap een jaar geleden dat OpenAI, het artificial intelligence-lab uit Silicon Valley, zijn taalmodel-met-chatbot introduceerde bij het brede publiek. Sindsdien gaat er geen dag voorbij zonder nieuwe verwondering in de media over de schrijfkunstjes van zogenaamde ‘generatieve AI’. ChatGPT lijkt net zo makkelijk samenvattingen voor luie scholieren te schrijven als abstracts voor professoren, het voorziet drukke redacteurs in een handomdraai van routinemails, en levert voor persoonlijk gebruik inspiratie voor huwelijksspeeches en condoléances. Logisch dat ondertussen ook de grote spelers op de generatieve kar zijn gesprongen: Microsoft heeft Bing, en Google doet het met Bard.

Met de verwondering kwam ook de twijfel. Want als schrijven nu ook automatisch kan, waar blijft dan de mens? Eén front lijkt zich extra hard te roeren: de professionele creatieve taalgebruikers. Wat hebben zij te vrezen van generatieve AI? Niet veel, menen de non-believers, onder wie rocklegende Nick Cave: “AI kan misschien de wereld redden, maar niet onze zielen. Dat doet kunst.” Diametraal daartegenover staan believers als auteur en scenarioschrijver Paul Baeten Gronda. In zijn column in Knack orakelde die: “Ik ben er miljard procent van overtuigd dat de grootste roman ooit nog geschreven moet worden, en het zal zeker niet door een mens zijn.”

‘Miljard procent’ is misschien wat veel, maar de vraag lijkt inderdaad: waarom eigenlijk niet? Als taalmodel na taalmodel slimmer wordt, waarom zou de volgende grote auteur geen ‘AI-teur’ kunnen zijn? We schoven aan bij twee mensen die de overtuiging van anderen kunnen toetsen aan eigen onderzoek en expertise, en vroegen hen: hoeveel mens hebben we dra nog nodig om werkelijk creatief te zijn met taal?

Tim Van de Cruys demonstreert de ‘digitale zus’ van schrijfster Annelies Verbeke. “Het taalmodel van mijn Verbekebot kan minder goed het meest waarschijnlijke voorspellen. Maar juist daardoor geeft het vaak de indruk creatiever te zijn.”

Appel en peer

“‘Slim’ is alvast een woord dat ik niet snel zal gebruiken voor de huidige taalmodellen,” zegt Tim Van de Cruys. Hij is professor computerlinguïstiek aan de Faculteit Letteren en doet zelf onderzoek naar creatieve taalgeneratie. “Sommige collega’s zeggen inderdaad graag dat de modellen ‘slimmer’ worden, of dat ze ‘steeds beter begrijpen wat wij bedoelen’. Maar ik probeer vooral geen al te menselijke termen te gebruiken voor generatieve AI. Ik zeg dan liever: ze kunnen met steeds grotere accuratesse woorden voorspellen.”

Want dat is, als puntje bij paaltje komt, het enige wat ChatGPT, Bard en Bing doen, zegt Van de Cruys: ze voorspellen zo goed mogelijk het volgende woord in de zin. “Veel meer zit er echt niet achter. Een AI-systeem ‘schrijft’ niet zoals wij mensen, het ‘genereert teksten’. Als je ermee begint te experimenteren is het inderdaad heel impressionant. Maar na een tijdje krijg je door dat het om statistische correlaties gaat, dat er geen enkel begrip of redeneervermogen achter

schuilgaat. Je kan zelfs moeilijk zeggen dat zo’n taalmodel betekenis bevat – of hooguit een heel armzalige vorm van betekenis.”

Van de Cruys wil gerust even uitleggen hoe ChatGPT werkt. Aan de basis ligt een large language model –kortweg LLM – zoals GPT-4. Dat is een systeem dat een gigantische collectie teksten, vele honderden miljoenen internetpagina’s, gevoed krijgt als trainingsdata. Daarmee bouwt het vervolgens een taalmodel op. “Zo’n model bekijkt taal als rekensommen: het doktert een wiskundige voorstelling uit voor woorden, voor zinnen, voor taal in het algemeen. Woorden die bijvoorbeeld verwant zijn aan elkaar – zoals ‘appel’ en ‘peer’ – krijgen in dat model wiskundige voorstellingen die op elkaar gelijken, terwijl ‘appel’ en ‘auto’ voorstellingen hebben die veel minder op elkaar gelijken.”

Leuven

Zanger Nick Cave is sceptisch over de creatieve kracht van AI. “Een goede song schrijven vereist mijn menselijkheid.” Tim Van de Cruys geeft hem gelijk: “ChatGPT heeft inderdaad geen ‘ziel’, geen communicatieve intentie, geen emoties ... Stuk voor stuk essentieel om te creëren.”

Als taalmodel na taalmodel slimmer wordt, waarom zou de volgende grote auteur

dan geen ‘AI-teur’ kunnen zijn?

“‘Origineel’, met dat woord kan een large language model niets aanvangen. Je krijgt zonder uitzondering de saaiste, meest clichématige gedichten.”

Het systeem zoekt al die voorstellingen en patronen zelf, met behulp van deep learning, en dat leidt uiteindelijk tot een taalmodel met miljarden parameters. Het nieuwste, GPT4, zou er 200 miljard tellen. Aan het model wordt vervolgens een dialoogsysteem gekoppeld, een chatbot in de vorm van een zoekbalkje waarin je je vragen en opdrachten kunt tikken – ‘prompten’ – en klaar.

Jij en ik, hand in hand

Wat er uit zo’n chatbot gerold komt, ziet er inderdaad als een menselijk product uit. Niet verwonderlijk dat we zeggen dat hij ‘schrijft’, ‘begrijpt’, ‘weet’. Die menselijke illusie was er trouwens al bij één van de allereerste chat-systemen, zegt Van de Cruys. “In de jaren 50 had je ELIZA. Als je tegen ELIZA zei: ‘I am feeling depressed’, dan vroeg het: ‘Why are you feeling depressed?’ Dat deed het heel eenvoudig door ‘I’ door ‘you’ te vervangen, en er ‘why’ voor te plaatsen. En toch volstond dat al ruimschoots om mensen het gevoel te geven dat er een mens, een psycholoog, achter ELIZA schuilging. Wij dichten nu eenmaal heel snel betekenis toe aan wat we zien en horen. Dat is zeg maar onze ‘standaardinstelling’.”

Uiteraard kon je een primitief systeempje als ELIZA, dat enkel bestond uit die paar grammaticale vervangregels, niet vragen om een gedicht. Maar hoe ver geraken de taalmodellen van vandaag, met hun miljarden parameters? “Laten we het maar meteen testen,” zegt Tim Van de Cruys. We vragen – prompten – ChatGPT heel open om een ‘origineel en leuk gedicht’ te schrijven. Dit is het antwoord:

In een zonnig land, waar de zeeën blauw zijn, Gaan we op avontuur, hand in hand, jij en ik. Met zeemeeuwen die krijsen, en golven zo hoog, Samen ontdekken we, wat het leven ons belooft.

Bijzonder teleurstellend, vindt ook Van de Cruys. “‘Origineel’, met dat woord kan een large language model eigenlijk niets aanvangen. Je krijgt zonder uitzondering de saaiste, meest clichématige gedichten, meestal doorspekt met flink wat natuurbeschrijvingen. Dat is ook wat je kunt verwachten als je werkt met een programma dat teksten generereert op basis van ‘het meest waarschijnlijke’, zonder verdere beperkingen. Ik probeer in mijn eigen onderzoek taalmodellen beperkingen op te leggen waardoor ze niét steeds dat meest waarschijnlijke woord kiezen. Ik duw ze in andere richtingen, zodat er toch ook onverwachte dingen uitkomen. Dingen die misschien wel naar ‘echte’ creativiteit neigen.”

Traagtreiterijen

De perfecte cue om de AInnelies Verbekebot te introduceren, een chatbot die je gedichten en proza voorschotelt gebaseerd op het werk van schrijfster Annelies Verbeke. Tim Van de Cruys bouwde die toen Annelies Verbeke writer in residence was aan KU Leuven. Hij koppelde een eenvoudig taalmodel dat getraind was op alledaagse teksten aan de woordenschat uit het oeuvre van de schrijfster.

Voor de Verbekebot voor poëzie bouwde hij twee beperkingen in: de woorden moeten in een rijmschema passen, en ze moeten inhoudelijk voldoen aan een gekozen thema. Van de Cruys vraagt de bot om voor ons een gedicht rond ‘verdriet, pijn, boosheid’ te genereren. Het levert de tekst op die u kunt lezen op de foto op pagina 9.

Het gedicht lijkt qua creatief vernuft al een stap vooruit in vergelijking met ons eerste ChatGPT-testje. Verzen als ‘ik voelde me eenzaam voelen’ en ‘soms heb ik het gevoel dat ik naar me zit te staren’ zwemen, in hun grammaticale onvolmaaktheid, zowaar naar dichterlijke inspiratie. “Dat is inderdaad een opmerkelijke vaststelling”, zegt Van de Cruys. “Modellen met minder parameters, zoals dat waarop mijn bot draait, werken ‘slechter’, in de zin dat ze minder goed in staat zijn het meest waarschijnlijke te voorspellen. Maar juist daardoor wekken ze de indruk creatiever te zijn – zeker als je het over een soort absurde creativiteit hebt. ChatGPT kan je ook wel proberen wat meer in die richting te duwen door gerichter te ‘prompten’, maar doordat het zo krachtig voorspelt, blijft out of the box moeilijk.”

Ook bij de tweede Verbekebot, voor proza, schemert geregeld echte creativiteit door. Je kunt hem vragen om korte teksten te schrijven in de stijl van een bepaald boek, en dan duiken er al eens verrassende vondsten op. Woorden als ‘traagtreiterijen’ – dat wil je toch zelf verzonnen hebben? – en zelfs nagelnieuwe personages, zoals professor Hazebroek, voorheen geen bewoner van Verbekes universum.

“Menselijke taal werkt heel impliciet, ze laat heel veel ongezegd. Voor een taalmodel moet alles stuk voor stuk expliciet gemaakt worden. Nee, die menselijke fijngevoeligheid, daar zijn we nog lang niet.”

Arme wereld

Tussentijdse conclusie: de huidige taalmodellen zijn niet geweldig creatief omdat ze er simpelweg niet op gebouwd zijn. Ze hebben een praktisch doel – standaardmails, contracten – waarbij voorspelbaarheid een plus is. Dat creativiteit daar dan onder lijdt, is van ondergeschikt belang.

Het is ook maar wat je ‘echte’ creativiteit noemt, zegt Tim Van de Cruys. “Wij verstaan daaronder: iets dat waardevol is voor ons, en dat ook werkelijk nieuw is. Cognitief wetenschapper Margaret Boden spreekt van ‘transformationele creativiteit’: iets maken dat nog nooit voorheen gemaakt is. Iets dat tot op het moment dat je het maakt, letterlijk onmogelijk is omdat het de geldende regels doorbreekt. Dat lijkt me een vorm van creativiteit die op dit moment enkel voor mensen is weggelegd, en niet voor systemen.”

Maar zo’n model is bijvoorbeeld wel al verbluffend goed in het combineren van dingen, in ‘combinatorische creativiteit’, zegt professor Sien Moens. Moens is als computerwetenschapper verbonden aan de Afdeling Mens-Machine Interactie en is ook directeur van het LIIR Lab (Language Intelligence & Information Retrieval).

“Misschien doorgrondt AI ooit de formule voor een nieuwe Poirot of Miss Marple”, zegt Sien Moens. “Maar vandaag is een coherente, spannende plot, met sterke dialogen nog véél te hoog gegrepen.”

Illustratie: we vroegen beeldgenerator Midjourney een ‘photograph of Agatha Christie writing with a computer brain’ te genereren.

“Als je de opdracht geeft: ‘Omschrijf concept X in termen van concept Y’ – bijvoorbeeld: ‘Omschrijf de zee in termen van bloemen’ – dan komt het mogelijk wél op de proppen met ideeën die bruikbaar zijn voor een gedicht of een verhaal. Ik denk dus dat het uitermate geschikt is voor een co-creatieve setup tussen mens en machine.”

Een cruciaal element dat wij mensen daarbij op tafel kunnen leggen, is onze innige verbondenheid met de wereld. Voor zanger Nick Cave is het ontbreken daarvan dé achilleshiel van generatieve AI voor creatief gebruik: “Een goede song schrijven is geen nabootsing, geen reproductie, geen pastiche. Het is een kwestie van bloed en lef. Een nieuw en fris idee vereist iets van mij. Het vereist mijn menselijkheid.”

Van de Cruys moet Cave gelijk geven. “ChatGPT heeft inderdaad geen ‘ziel’, geen bewustzijn, geen enkele communicatieve intentie. Het heeft geen emoties, geen echte relaties met mensen ... Stuk voor stuk dingen die je nodig hebt om te creëren. Die rijke wereld kent AI niet.”

We kunnen natuurlijk proberen AI die rijke wereld binnen te loodsen, zegt Sien Moens. “We kunnen het systeem blootstellen aan alles waaraan wij mensen blootgesteld zijn, door het ook te gaan inbedden in de fysieke, sociale, emotionele werkelijkheid. Onze emoties – toch cruciaal bij kunst – worden inderdaad door veel meer zaken in onze omgeving getriggerd dan wat zo’n systeem vandaag meekrijgt.”

“Alleen: dat verrijken doe je niet op één-twee-drie. Liesbeth Allein, één van onze onderzoeksters, probeert nu bijvoorbeeld AI alle mogelijke verschillende interpretaties van eenzelfde stukje tekst te laten genereren. Dat is aartsmoeilijk: menselijke taal werkt dikwijls heel impliciet, ze laat heel veel ongezegd. Al dat impliciete moet voor zo’n model stuk voor stuk expliciet gemaakt worden met behulp van de juiste trainingsdata. Nee, die menselijke fijngevoeligheid, daar zijn we nog lang niet.”

Plagiaathusselmachines

Zolang die rijke wereld ontbreekt, blijft artificiële creativiteit zonder een mens aan het stuur een illusie. Want als je een taalmodel een beetje meer vrijheid geeft dan het aankan, draait het onherroepelijk in de soep, op tal van manieren. Dan genereert het bijvoorbeeld hallucinaties, de AI-variant van ‘alternatieve feiten’. “Een hallucinatie klopt vormelijk, qua ‘talige voorspelling’, maar verder is ze volledig verzonnen”, legt Van de Cruys uit. Een chatbot boetseert immers quasi altijd een antwoord uit zijn trainingsmateriaal, ook al heeft hij op inhoudelijk vlak geen flauw idee.

Als je bijvoorbeeld vraagt naar wetenschappelijke artikels rond een onderwerp, dan komen er al eens overtuigende referenties uitgerold van niet bestaande artikels van echte onderzoekers. Zo getuigde professor economie Paul De Grauwe op Twitter: ‘Got an email from student asking for an article ChatGPT told her I wrote. I never did. ChatGPT-hallucinations.’

Vervelend voor wetenschappers en journalisten, maar misschien is het juist voor onze creatieve casus geen groot probleem. Het hoeft niet waar te zijn, als het maar goed gevonden is: is dat niet de creativiteit waar een schrijver naar op zoek is? “Ik denk van niet”, zegt Van de Cruys. “Het grote verschil is dat iemand die fictie schrijft, weet wat hij doet: hij verdraait moedwillig. Je bent je er elk moment van bewust dat wat je neerpent, niet per se overeenkomt met de werkelijkheid. Terwijl zo’n systeem niet het minste benul heeft of iets fictief is of niet.”

Bovendien – nog een wolfsijzer op het pad – komt je verhaal nooit met een lijst van referenties uit die chatbots gerold. Schrijfster Joke Van Leeuwen doopte ze niet zomaar ‘plagiaathusselmachines’: zo’n taalmodel plundert zijn trainingsdata zonder enig gevoel voor eigendomsrecht, en dus loert plagiaat voortdurend om de hoek. Vooral dan ‘impliciet plagiaat’, zegt Tim Van de Cruys: “Het is heel waarschijnlijk dat het systeem bij het genereren van ‘nieuwe teksten’ ideeën gaat ‘hergebruiken’ die het in zijn trainingscorpus heeft gezien, door iemand anders geschreven, en hooguit lichtjes geparafraseerd. Mijn advies is dus: nooit zo gebruiken.”

Doemscenario’s

We glijden in ijltempo weg van het ‘miljard procent’ zekerheid waarmee Paul Baeten Gronda een geniale AI-roman voorspelde. “Het is ook naïef om te veronderstellen dat zo’n taalmodel dat zou kunnen, louter omdat het veel meer teksten gelezen heeft dan wij”, zegt Sien Moens. “Zeker, het ‘onthoudt’ veel meer dan wij, maar lezen gaat niet alleen daarom. Als wij een boek lezen, kunnen we ons heel goed alles herinneren wat in het ene hoofdstuk gebeurt, en dat aan het volgende linken. Hetzelfde als we een film bekijken, of als we zelf teksten schrijven. De verbanden die die modellen leggen, zijn gewoon te beperkt, net vanwege die arme context. Ze halen er veel minder uit, en al zeker niet de formule voor een literair meesterwerk.”

Toch nog een poging: misschien kan AI wel creatief schrijfwerk met minder literaire ambities aan? Die vrees leeft alvast in Hollywood. In het voorjaar van ’23 legden de scenaristen er collectief de pennen neer. Ze eisten onder meer de garantie dat ze niet ‘op korte termijn’ vervangen zouden worden door AI. Het was veelzeggend dat de studiobazen die garantie niet wilden geven. Weet generatieve AI raad met de meer voorgekauwde dialogen van een middelmatige streamingreeks?

Sien Moens twijfelt. “De huidige modellen gaan ook daar heel snel op hun limieten botsen omdat ze nog altijd relatief beperkt de context vatten. Als je pakweg een misdaadscenario wil laten genereren, dan zal zo’n model dat wel mooi beginnen ‘schrijven’ – enkele bladzijden, een paar duizend woorden. Maar hoe verder je gaat, hoe meer het zal gaan afdwalen. Het kan simpelweg zijn ‘aandacht’ nog niet lang genoeg vasthouden: het kan niet constant de connectie blijven maken met wat het helemaal in het begin heeft gegenereerd.”

“Laten we het vooral niet als een competitie zien. Artificiële intelligentie is een geweldig hulpmiddel, en het wordt een factor van belang, ook in de creatieve sector.”

Addertjes

Bovendien ontsnappen we ook hier niet aan de aaneenschakeling van clichés. De open prompt ‘Schrijf een scène voor een romantische komedie’ levert in ChatGPT een tenenkrullend gesprekje op. Het start met deze openingszin: ‘Hey, je lijkt wel verveeld daar. Mag ik naast je zitten?’ en eindigt met: ‘Ik beloof je dat je leven nooit meer hetzelfde zal zijn.’ Afsluiter: ‘In het café bloeit er iets moois op – het begin van een onverwachte romance.’ Die Emmy kan nog even in de kast blijven.

Extra addertje onder het gras: doordat zo’n model niet in de wereld staat, reproduceert het ook gedachteloos de bias en de stereotypen van de teksten waarmee het getraind is. De scène hierboven gaat ongetwijfeld niet toevallig over een heterorelatie. Waarbij het de jongen is – een bokser – die het initiatief tot het gesprek neemt, en waarbij het meisje in een regieaanwijzing ‘verlegen lacht’. De middelmaat wordt ronduit ondermaats, en menselijke supervisie lijkt onmisbaar. De scenaristengilde kan op beide oren slapen.

Toch houdt Sien Moens nog een slag om de arm. “Stel: je traint je systeem op héél veel voorbeelden van één ding – alle detectives van Agatha Christie bijvoorbeeld – dan kan het misschien de formule doorgronden: ‘Nu komt dit, en nu dat.’ En vervolgens zelf een nieuwe aflevering van Poirot of Miss Marple genereren. Maar ik denk toch dat het in de nabije toekomst een combinatie zal blijven van AI én mens. Een plot die coherent in elkaar steekt, die slim de spanning opbouwt, die met de juiste flashbacks werkt, met sterke dialogen: dat lijkt me echt véél te hoog gegrepen voor nu.”

Waarmee we belanden bij een laatste onverwacht argument tegen AI-fictie: generatieve AI is ook een klimaatverhaal. Iedere keer dat iemand zo’n model laat draaien, gaan er een aantal gram extra CO2 in de lucht. AI een boek laten schrijven, gewoon omdat het kan, is dat wel verantwoord als bij een mens de voetafdruk beperkt kan blijven tot een pen en ‘the little grey cells’? “Het energieverbruik van de taalmodellen is vandaag gigantisch”, zegt Moens. “Ze worden ‘brute force’ getraind: de miljarden parameters worden continu

geüpdatet terwijl het model onophoudelijk leest en leest. En om de ruimere context op te bouwen om alle verbanden binnen een boek te ‘zien’, én de rijkere achtergrondinfo die mensen hebben, zou een nooit geziene training en rekenkracht nodig zijn.”

In die ‘brute force’ ligt nog een enorme opportuniteit voor het wetenschappelijk onderzoek, zegt Tim Van de Cruys. “Wij wetenschappers moeten trachten meer zicht te krijgen op wat er in de black box van zo’n taalmodel gebeurt, zodat we het gerichter kunnen trainen, met minder berekeningen. Dan kom je uit bij kleinere modellen, met een pak minder parameters dan die 200 miljard van GPT4. En dus met een pak minder energieverspilling.”

Primitief

Alles welbeschouwd lijkt Nick Cave gelijk te krijgen: de kans is klein dat Bard van Google ooit de evenknie wordt van the Bard, William Shakespeare. “Maar laten we het vooral niet als een competitie zien”, zegt Moens. “Artificiële intelligentie is een geweldig hulpmiddel, en het wordt een factor van belang, ook in de creatieve sector. AI kan ons in de entertainmentindustrie bijvoorbeeld enorm helpen bij visuele producten.”

Zo werkt Moens’ team zelf mee aan een project om met natuurlijke taal computerspelletjes te creëren in 3D: zeg als speler wat je wilt zien, en het verschijnt op je scherm. “Vandaag heb je daar nog een zekere technische kennis voor nodig, maar als het met gewone spreektaal kan, zal iedereen zijn eigen graphics en video’s kunnen genereren. En zo zullen we weldra ook delen van films en tekenfilms quasi automatisch kunnen produceren met behulp van natuurlijke taal.”

“We hebben in de loop van de geschiedenis tal van technologische ontwikkelingen gekend, en die zijn steeds de menselijke creativiteit ten goede gekomen. Onze Vlaamse Primitieven zijn ook gaan experimenteren met de nieuwste technieken, en kijk wat voor prachtige dingen daaruit zijn voortgekomen. Ook nu zullen experimenten met techniek en technologie tot nieuwe vormen van creativiteit leiden. Daar ben ik van overtuigd.” ● (wv)

Geen huisje, wel een kruisje

Elk jaar, als de winter weer in het land is, volgen ook de nieuwsberichten over daklozen die in een portiek of onder een brug vriestemperaturen trotseren. Maar die buitenslapers zijn slechts de meest zichtbare categorie van mensen zonder dak of thuis. Zo blijkt uit onderzoek van LUCAS, het Centrum voor Zorgonderzoek & Consultancy van KU Leuven.

© ID/photo agency
Eric de Mildt

Het clichébeeld van een dakloze is dat van een wat oudere man, met een verslavingsprobleem of een psychiatrisch verleden, die de nacht doorbrengt in een kartonnen doos onder een brug. “Die categorie is maar het topje van de ijsberg”, vertelt Koen Hermans, projectleider bij LUCAS. “Zelfs als je de buitenslapers samentelt met de mensen in de opvangcentra heb je het nog maar over een derde van alle daklozen. Eén op vier daklozen kampt volgens onze schattingen met een verslaving of een psychiatrisch probleem. Het vergt uiteraard een aparte aanpak om hen te helpen, maar we mogen de andere groepen niet vergeten.”

Het gebeurt dat een lokaal OCMW ervan uitgaat dat er niet meer dan een paar daklozen in hun gemeente te vinden zijn. “Als we hun dossiers dan screenen, blijkt acht tot negen procent van hun cliënten dak- of thuisloos.” Vanwaar die schromelijke onderschatting?

Het gaat niet alleen om dat fysieke dak boven je hoofd; er is ook een juridische en een sociale dimensie. “Als je geen recht hebt op de huisvesting waarvan je gebruikmaakt – je hebt bijvoorbeeld geen huurcontract – dan ben je ook dakloos. Denk aan krakers. En met de sociale dimensie bedoelen we: een huis is niet altijd een thuis. In een nachtopvang heb je dan wel een dak boven je hoofd, maar het is geen plaats waar je kan doen wat je wil. Daarom spreken we niet alleen over daklozen, maar ook over thuislozen.”

Schrikken van de cijfers

Voor het derde jaar op rij voerde LUCAS in 2022 in opdracht van de Koning Boudewijnstichting een telling uit van het aantal dak- en thuislozen in verschillende steden en gemeentes in ons land. “We hebben nog geen nationale cijfers, maar jaar na jaar raakt de kaart steeds meer ingekleurd. We willen niet alleen tellen in grootsteden – waar je het probleem verwacht – maar ook in centrumsteden, kleinere steden en landelijke gebieden.” In Vlaanderen gaat het om zes zones: Boom-Mechelen-Lier, Arrondissement Brugge, Midwest, Middenkust, Zorgregio Kempen en Waasland. Ook in de Duitstalige Gemeenschap, Doornik en Waals-Brabant werd er geteld.

In totaal werden er in de deelnemende gebieden iets meer dan 16.000 dak- en thuisloze personen geregistreerd. “Dat aantal is opvallend hoger dan verwacht; mensen uit de sector schrikken vaak van de cijfers. Met deze telling komt een nog groter deel van de ijsberg in beeld”, licht Hermans toe. “De cijfers zijn meestal ook een wake-upcall voor kleinere steden en gemeentes: daar zie je minder buitenslapers, maar er zijn wel degelijk daklozen.” In de grootsteden neemt het probleem toe: “Je krijgt er ook een verjonging, een vervrouwelijking en een verkleuring onder de dak- en thuislozen. Die tendens zie je ook internationaal.”

Sofaslapers

“In een nachtopvang heb je dan wel een dak boven je hoofd, maar het is geen thuis, waar je kan doen wat je wil.”

Als ze niet buitenslapen, waar zitten al die dak- en thuislozen dan? “Naast de mensen die de nacht in openbare ruimtes doorbrengen, zijn er diegenen die naar de nacht- of winteropvang gaan – maar overdag gewoon weer op straat staan.” Daarnaast heb je ook opvangcentra waar mensen langere tijd kunnen verblijven: denk aan begeleid wonen, doorgangswoningen van het OCMW of vluchthuizen.

Een andere groep zijn de ‘instellingsverlaters’: “Dat zijn mensen die uit de gevangenis, de psychiatrie of de jeugdhulp mogen vertrekken. Soms doen ze dat zonder dat ze een woonoplossing hebben gevonden, maar soms ook blijven ze langer dan voorzien in de instelling.” Er zijn ook dak- en thuislozen die in een ‘niet-conventionele ruimte’ wonen. Bijvoorbeeld een tent, een garage, of een ruimte boven een winkel.

Hermans kijkt ook naar de ‘toekomstige daklozen’: “We tellen ook mensen die binnen de maand hun woning moeten verlaten zonder dat ze een woonoplossing hebben, bijvoorbeeld bij een dreigende uithuiszetting of onbewoonbaarverklaring.” De minst zichtbare categorie zijn wellicht de sofaslapers, die tijdelijk bij familie of vrienden logeren. Dat lijkt misschien een mooie oplossing, maar vaak zitten die mensen in een heel precaire situatie: ze weten niet hoelang de gastvrijheid zal duren. “Vaak trekken ze van sofa naar opvangcentrum en weer naar een andere sofa.”

Overlevers

Door de tellingen komen niet enkel de meer verborgen daklozen in beeld; het wordt ook duidelijk dat de cijfers wat betreft vrouwen en jongeren hoger liggen dan verwacht. “In onze telling vinden we ongeveer 30 à 35 procent vrouwen”, zegt Hermans. “Zij zijn minder zichtbaar – om veiligheidsredenen slapen ze niet buiten en gaan ze niet naar de nachtopvang. Je vindt ze eerder in de groep sofaslapers.” In het verlengde daarvan: gemiddeld 27 procent van het totale aantal dak- en thuislozen betreft kinderen onder de 18 jaar, die de woonsituatie van hun ouders delen. “Ook kinderen zie je minder bij de buitenslapers, maar meer bij de sofaslapers of in tijdelijke woonsten van het OCMW.”

— Zelfs als je de buitenslapers samentelt met de mensen in de opvangcentra, heb je het nog maar over een derde van alle daklozen.

De minst zichtbare categorie van dak- en thuislozen zijn de ‘sofaslapers’, die tijdelijk bij familie of vrienden logeren.

Bij ongeveer 20 procent van de getelde dak- en thuislozen gaat het om jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar. “In die groep vind je naast instellingsverlaters ook veel nieuwkomers, mensen die niet in België geboren zijn. En dan zijn er nog de ‘overlevers’, die een heel onstabiele jeugd kenden: een moeilijke gezinssituatie met huiselijk geweld, een lastige schoolloopbaan, alcohol of drugs in het spel ... Vaak zijn het jongeren die door hun familie buitengezet worden of die zelf met slaande deuren vertrekken.”

In de meest verstedelijkte regio’s heeft meer dan veertig procent van de dak- en thuislozen niet de Belgische nationaliteit. “Dat zijn mensen die het financieel lastig hebben en die moeilijk toegang krijgen tot de private huurmarkt, vaak mensen zonder, of met een precair, verblijfsstatuut. Een Syrische asielzoeker bijvoorbeeld, of een Poolse bouwvakker wiens arbeidskaart vervallen is.” Migratie is een nieuwe drijvende kracht achter dakloosheid, een probleem dat te weinig aandacht krijgt, stelt Hermans.

Negatieve spiraal

Het team van Hermans voert nu verder onderzoek naar de trajecten van daklozen. “Tellingen zijn natuurlijk niet meer dan een momentopname. We willen ook weten hoe mensen precies in hun situatie terechtgekomen zijn, en hoe ze er weer uit raken.” Aan de hand van interviews tracht Hermans de levensloop van dak- en thuislozen te reconstrueren. “We zien twee groepen. Enerzijds heb je mensen die door een plotse gebeurtenis dak- en thuisloos zijn geworden. Een klassiek voorbeeld is de man wiens bedrijf failliet gaat, waarna zijn vrouw hem verlaat en hij in een depressie belandt. Zo iemand komt in een negatieve spiraal terecht en dat kan uitmonden in dakloosheid.”

In het rapport van de telling in Leuven schetst een praktijkwerker zo het schrijnende voorbeeld van een man met een vaste job en een eigen appartement. Bij een aanrijding op weg naar het werk raakt hij zwaargewond. De verzekeringsmaatschappijen raken het maar niet eens over de vergoeding van de schade, en intussen lopen de ziekenhuisfacturen op, en moet de lening verder afbetaald worden. Als de man ook nog eens ontslagen wordt, verliest hij zijn appartement en moet hij op straat zien te overleven met de rest van zijn spaargeld. Uiteindelijk stopt een bekende hem wat geld toe, zodat hij iets kan huren en zijn leven weer kan gaan opbouwen.

Kwetsbare senioren

Met wat pech in het leven kan iedereen dak- of thuisloos worden? Dat klopt, zegt Hermans. “Maar de belangrijkste voorspellende factor om dakloos te zijn op je dertigste is opgroeien in armoede, zo blijkt uit internationaal onderzoek. De grootste groep dak- en thuislozen bestaat uit mensen voor wie het leven altijd al instabiel en precair is geweest. Bij hen is het niet zo dat één enkel omslagpunt tot dakloosheid geleid heeft. Meestal gaat het om een aaneenschakeling van woelige en traumatische gebeurtenissen: een nieuwe stiefouder met wie het botst, het overlijden van een steunfiguur, problemen op school, een relatiebreuk, veelvuldig moeten verhuizen … Om je een idee te geven: gemiddeld verhuist een mens drie tot vijf keer in zijn leven, bij een dakloze is dat gemiddeld vijftien keer.”

“We ontdekken nog altijd nieuwe profielen”, vervolgt Hermans. Bij de telling in Leuven in 2020 kwam naar boven dat tien procent van de dak- en thuislozen bestaat uit zestigplussers. “Dankzij praktijkwerkers kregen we zicht op deze categorie: ook daar zie je voorbeelden van de twee types trajecten. Chronisch daklozen, maar ook kwetsbare senioren die plots dakloos worden.” In het rapport staat het geval beschreven van een dame van 76 die bij haar zoon inwoont: daar moet ze vertrekken. Voor een serviceflat bestaan er lange wachtlijsten; van de huurmarkt heeft de vrouw geen kaas gegeten. Uiteindelijk komt ze even in de crisisopvang terecht. “Iets vergelijkbaars zie je gebeuren bij oudere huurders die bijvoorbeeld uit huis gezet worden wegens grote renovatiewerken: ze hebben tientallen jaren ergens gewoond en weten dan zo plots niet waarnaartoe.”

Een op drie daken thuislozen is vrouw, en meer dan één op vier is jonger dan achttien.

Housing first

Hoe raken daklozen weer uit hun situatie? Een stabiele huisvesting blijkt het belangrijkste. Beleidsmatig is housing first het beste wat je kan doen om dakloosheid te bestrijden, stelt Hermans. “Uit onderzoek in de VS bleek dat voor dakloze gezinnen huursubsidies de beste maatregel zijn. Finland is een succesverhaal omdat men daar massaal sociale woningen heeft gebouwd voor daklozen.” Als hun huisvestingsprobleem is opgelost, hebben mensen de ruimte om hun andere problemen aan te pakken en zo uit de armoede te geraken. “Dat geldt ook voor drugsverslaafden en psychiatrische patiënten: geef je ze alleen al huisvesting, zonder therapie en begeleiding, dan zie je ook beterschap wat het drugsgebruik en de mentale problemen betreft. De rust die een stabiele woonplaats brengt, helpt.”

Op dit moment gebeurt de aanpak van dakloosheid grotendeels volgens een crisismodel, stelt Hermans. “Traditioneel worden daklozen eerst opgevangen in groep, en dan via begeleid wonen naar zelfstandigheid geleid. Men noemt dat ook het staircase-model en vaak worden er voorwaarden – zoals therapie volgen in geval van verslaving – gekoppeld aan de volgende stap.” Maar het staircase-model werkt minder goed dan housing first. “Housing first is alles bij elkaar genomen ook niet de duurste oplossing. Iemand die op straat slaapt kost óók geld: de politie moet tussenkomen voor overlast of diefstal, de bedden in de nachtopvang of in de psychiatrie moeten gefinancierd worden, de toekomst van dakloze kinderen wordt gehypothekeerd door een gebrek aan gezondheidszorg en onderwijs … Het is uitgerekend: een dakloze een huis geven kost 30.000 tot 50.000 euro per jaar. Doe je dat niet, dan kost die dakloze 30.000 tot 70.000 euro per jaar.” In België wordt de housing first-aanpak al hier en daar toegepast, maar de nood is veel groter dan het aanbod – de wachtlijsten voor sociale huisvesting zijn zo al enorm lang.

“Dak- en thuisloosheid vergt een aanpak op verschillende vlakken”, besluit Hermans. “Het gaat over huisvesting, armoede, geestelijke gezondheidszorg, tewerkstelling, migratie … Wat het extra moeilijk maakt in ons land is de complexe staatsstructuur, waarbij de bevoegdheden verspreid zitten over verschillende beleidsniveaus, van lokaal tot gewestelijk en federaal. Met ons onderzoek proberen we bottom-up te werken, samen met gemeenten en steden, en zo een ‘sense of urgency’ op te wekken om dak- en thuisloosheid hoger op de politieke agenda te plaatsen.” ● (if)

Blow-up

EEN WAFELTJE MET TOEKOMST

Dit is geen experiment met wafeldeeg, maar wel een ‘metaal-organisch rooster’ – een metal-organic framework (MOF) voor de kenners. MOF’s zijn nieuwe materialen die bestaan uit metaalionen en organische moleculen – hier gaat het om ionen van zink en moleculen 2-methylimidazolaat. “Zo krijg je een kristal dat tegelijk poreus en stevig is”, vertelt professor Rob Ameloot van het Centrum voor Membraanscheidingen, Adsorptie, Katalyse en Spectroscopie.

Metaal-organische roosters kan je omschrijven als ‘microscopische sponzen’. Door de samenstelling zorgvuldig te kiezen, kunnen wetenschappers spelen met de eigenschappen van de MOF. “Wij leggen ons toe op MOF’s die bruikbaar zijn in de elektronica, bijvoorbeeld als isolatiemateriaal op chips.” Doordat chips steeds kleiner worden, zitten de schakelaars en draden zo dicht op elkaar dat de elektrische signalen verstoord raken, en de chip meer energie gebruikt. Er is dus een isolerende stof nodig die de draden van elkaar scheidt – op nanometerschaal.

Het team van Ameloot ontwikkelde in samenwerking met imec een methode om een MOF als een dunne film aan te brengen op het oppervlak van een elektrisch circuit. Eerst wordt een laagje metaaloxide gelegd, dat men vervolgens laat reageren met damp van een organisch materiaal. Daardoor zet het materiaal uit en worden kristallen met nanoporiën gevormd – een beetje zoals een soufflé die in de oven luchtig wordt. Het MOF-materiaal vult zo dan alle holtes tussen de geleiders van de chips. Postdoctoraal onderzoeker Min Tu ontwikkelde een techniek om vervolgens een patroon op de MOF aan te brengen, waarmee je de eigenschappen nog meer kan finetunen. Dat gebeurt met röntgenlithografie: bepaalde delen van de MOF-film worden bestraald en lossen op. Resultaat: een hightech-wafeltje. (if)

“Ik wou tonen wat ik waard ben”

“Het avontuur opzoeken, dat is mijn lang leven”, zegt bioloog Pim Niesten. Hij ziet het als de rode draad – of is het een groene? – die loopt door zijn bezigheden bij de scouts, als preses en als natuurfilmer. Na avonturen in verre brousses, hooglanden en woestijnen leverde hij in Onze Natuur het overtuigende bewijs dat ook het bescheiden België over fabuleuze fauna en flora beschikt. Het bracht Niesten ook weer naar zijn alma mater KU Leuven, die partner is van het project.

ientere addax’, zo luidt de totem die de jonge Pim Niesten toebedeeld kreeg bij de scouts in zijn thuisstad Mechelen. “De addax is een antilope die in de woestijn leeft, een sociaal dier met een groot uithoudingsvermogen. Eigenschappen waarin ik me inderdaad wel herken, en die ook van pas komen in mijn job”, vertelt Niesten, met uitzicht op de tuin die kijkers van zijn rubriek in Iedereen beroemd kunnen kennen. Hij filmde er ook eekhoorns voor Onze Natuur. “Vanochtend nog heb ik een zelfgebouwd nestkastje geïnstalleerd dat me toelaat om de mezen beter te filmen.”

Mechelse microkosmos

In zijn jeugdjaren moest hij het nog zonder eigen lapje groen stellen, dus trok de jonge Pim er geregeld op uit om zijn groeiende liefde voor de natuur te voeden. “Het Vrijbroekpark, dat niet ver van ons huis lag, deed zowat dienst als onze tuin. En zodra ik wat zelfstandiger werd, fietste ik met gelijkgezinden naar het Mechels Broek om er observaties of trektellingen van vogels te doen.”

“Als we met het gezin op reis gingen naar Italië of Frankrijk, stond er ook altijd een brok natuur op het programma, vaak bergtochten. We hebben thuis lange tijd geen tv gehad – een bewuste keuze van mijn ouders – maar ik had veel boeken over de natuur, en in de bioscoop keek ik met grote ogen naar films als Microcosmos (Franse natuurfilm over insecten en andere ongewervelden uit 1996 – red.).”

Het werd Pim Niesten snel duidelijk dat hij zelf achter de camera wou staan om fauna en flora in beeld te brengen.

“Een plan B heb ik nooit gehad”, zegt hij. Hij stippelde een opleidingspad uit dat hem naar dat beroep van natuurfilmer zou brengen: eerst de natuur, dan het filmen. “Ik koos voor biologie in Leuven omdat ik wist dat die studie me een sterke basis zou bieden. Ik had Latijnwetenschappen gedaan en voelde aan dat het een opleiding was die me zou liggen.”

Paddenstoelen met passie

Een gevoel dat bleek te kloppen, mede dankzij het docentenkorps. “Ik heb bijvoorbeeld goede herinneringen aan professor Frans Vandesande, die we ‘papa Frans’ noemden, vanwege zijn aangename, rustige manier van lesgeven. Hij deed wat aan David Attenborough denken”, vertelt Niesten.

“Wat ik ook fijn vond, was dat de proffen dicht bij de studenten stonden. Zeker toen ik in de eerste licentie preses van Bios werd, had ik veel contact met hen. Je kon gewoon even langslopen, bijvoorbeeld om te vragen of ze mee wilden doen aan de proffentap. Bios was een heel open, niet te fanatieke studentenvereniging. Voor mij voelde het aan als een logisch verlengde van de jeugdbeweging. We legden in onze activiteiten geregeld de link met biologie – ik denk aan de paddenstoeltochten, met passie begeleid door professor Podoor.”

“Tijdens de blok maakte ik de klik en verlegde ik de aandacht van het studentenleven naar de leerstof. Ik ben nogal een pietje precies, en kende mijn cursussen van voor naar achter en van achter naar voor. Zelfs in dat jaar waarin ik preses was en veel aan mijn hoofd had, haalde ik grote onderscheiding.”

“Een

plan B heb ik nooit gehad.”

Savannehemel

De bolleboos beloonde zichzelf na het behalen van zijn diploma met een jaar Marseille, waar hij marinebiologie ging studeren. “Qua levenservaring een waardevol jaar, maar de studie zelf was minder: ik heb er veel lessen geskipt.” Terug in België trok Niesten naar filmschool Narafi – nu deel van LUCA School of Arts – in Brussel. “Ik volgde er de bachelor ‘Film, TV en Video’, die een brede basis bood, met een praktische insteek. Tijdens groepswerken kon je telkens weer van een ander aspect proeven: camerawerk, geluid, montage, regie … Het was de juiste keuze: als ik nu in het veld zit, ben ik met van alles tegelijk bezig.”

Een stage bij een Nederlandse natuurfilmproducent leverde een eerste job op in Zuid-Afrika, waar Niesten een groep bavianen voorbereidde op de komst van een filmcrew. Een opdracht waarbij hij zijn biologische kennis meteen kon inzetten. “Je moet vooral geduld hebben. Het duurde enkele weken voor de bavianen gewend waren aan mijn aanwezigheid, maar ze namen me uiteindelijk helemaal op in hun groep. Ik won hun vertrouwen en kreeg zelfs een hoge plaats in de hiërarchie. Ze hebben ook eens hun kleintjes bij me achtergelaten toen ze een oorlog uit te vechten hadden met een andere bavianengroep.”

Kort na die ervaring reisde hij naar Zimbabwe om er als tweede cameraman wilde honden – de plaatselijke variant van onze wolf –te filmen. “Ik herinner me de eerste zonsondergang aan de lodge daar: op één avond kwam er tien keer zoveel wildlife voorbij als tijdens een hele maand in Zuid-Afrika. Een kudde gnoes, gevolgd door zebra’s, buffels, giraffen, enkele leeuwen … Echt een savannah heaven.”

Een hemel die een hel had kunnen worden, als één van zijn vele avonturen in Zimbabwe fout was afgelopen. “We zijn bijna gecrasht met een minivliegtuigje, we hebben op een platform met een defect roer stuurloos rondgedobberd op een gigantisch meer, we zijn achterna gezeten door een olifant die geagiteerd was geraakt door buskruit van rangers ... Het was een paar keer kantje boord.”

Enig exemplaar

Inmiddels heeft Niesten genoeg anekdotes verzameld voor tientallen avonden aan het kampvuur. Hij mag National Geographic en BBC tot zijn opdrachtgevers rekenen, en filmde kiwi’s in Nieuw-Zeeland, kokoskrabben op Kersteiland en cactuswoestijnen in NoordAmerika. Het is een cv dat geen enkele andere natuurfilmer in ons land kan voorleggen – ‘een soort waarvan er maar één exemplaar in België rondloopt’, zoals Knack Focus Niesten omschreef.

Niet verwonderlijk dus dat meerdere productiehuizen, geïnspireerd door het succes van de Nederlandse natuurfilm De Nieuwe Wildernis, ongeveer op hetzelfde moment bij hem kwamen aankloppen voor een project in eigen land. De ambitieuze plannen van Hotel Hungaria voor een reeks over onze natuur bekoorden Niesten het meest. Mede dankzij een virtuoze trailer die hij maakte – een bende boomvalken vliegt laag over een vijver en hapt insecten uit de lucht – kwam het Vlaams Audiovisueel Fonds over de brug met financiële steun.

De 960 draaidagen voor Onze Natuur leverden een schat aan beelden op. Van links naar rechts: jonge vosjes op verkenning; de Kalmthoutse Heide bij zonsopgang; een lentevuurspin-mannetje op vrijersvoeten

Onze Natuur

“De Belgische natuur heeft me op veel plaatsen echt verrast.”

(Ge)wilde kat

Voor Onze Natuur moest Niesten zijn medewerking aan een project op de Galapagoseilanden vroegtijdig stopzetten, maar dat heeft hij zich niet beklaagd. “Door al die opdrachten in het buitenland had ik de Belgische natuur misschien een beetje verwaarloosd. Ze heeft me op veel plaatsen echt verrast.” Soortgelijke gevoelens weet Onze Natuur ook op te roepen bij de kijker: ontroering bij het zien van jonge vosjes die voor het eerst hun omgeving verkennen, verwondering bij het magische blauwe licht dat het organisme zeevonk afgeeft, ontzetting bij de klapekster die een muizensaté maakt door zijn buit op een tak te spiesen.

Omdat een natuurdocumentaire van dit kaliber pionierswerk is in België, kroop er heel wat tijd in de voorbereiding en het uitkristalliseren van wat de formule zou worden: thematische afleveringen rond de elementen water, aarde, lucht, vuur, hout en steen. Leidraad voor de opnames was een wishlist van dieren en planten die de makers in beeld wilden brengen. Het filmen nam tweee nhalf jaar in beslag, goed voor 960 draaidagen en een schat aan beelden waaruit Niesten en co. konden putten voor de zevendelige natuurdocumentaire op Canvas, een bioscoopfilm, een rubriek in Iedereen beroemd, en een online platform rond het project.

Een ander jachttafereel uit Onze Natuur behoort tot de persoonlijke hoogtepunten voor Niesten. Hoofdrolspeler: de wilde kat, een soort die niet op de wishlist stond wegens moeilijk te vinden en te volgen. Maar toen Niesten op weg naar opnames toch enkele wilde katten spotte, voelde hij dat het erin zat. “Ik besloot het erop te wagen en koos voor een weiland waar ook prachtige, filmische koeien stonden. De eerste dag kwam er geen wilde kat opdagen, de tweede dag ging ik ‘alles of niks’ en zette mijn tent op een riskante, minder verdoken positie. Toen in de verte een wilde kat opdook, leek het echt of hij in de arena gestapt kwam. Het was een prachtige zomeravond, met magnifiek licht. Ik had alleen nog een finaliteit nodig voor het verhaal, en die kreeg ik: op twintig meter voor mijn neus, en net toen ik hem mooi close in beeld had, ving de wilde kat met een fenomenale sprong een rat.”

“Je hoeft niet héél ver van huis te zijn om in een totaal andere wereld terecht te komen.”

Ook de Belgische flora levert prachtige beelden op. Zo is de beukenkathedraal van het Zoniënwoud één van de decors in de aflevering over hout, die illustreert hoe bossen ademen, groeien en zich continu verjongen. En hoe ze een rijkdom aan leven herbergen.

Voor Niesten betekende Onze Natuur ook een weerzien met zijn alma mater KU Leuven, die partner is van het project en wetenschappelijke expertise levert (zie kaderstuk). Enkele opnames brachten hem naar Leuven. Toen hij watervlooien wou filmen in een studiosetting, herinnerde Niesten zich experimenten met die diertjes in het Laboratorium Aquatische Ecologie van de universiteit. Hij ging er aankloppen voor advies en kreeg zo ook de ‘acteurs’ te pakken voor bevreemdende beelden waarin de watervlooien als transparante aliens tegen een zwarte achtergrond op en neer dansen, met een bevalling als bonus. Ook voor het bemachtigen van libellenlarven kreeg Niesten Leuvense hulp. Een brainstorm met het Netwerk Plantbewustzijn van de Plantentuin Meise –waar KU Leuven-onderzoekers uit verschillende disciplines deel van uitmaken – bood dan weer inspiratie voor extra verhalen op de website en sociale media van Onze Natuur.

Burn-out

Ondanks alle mooie ervaringen en aha-erlebnissen was de opnameperiode van Onze Natuur allerminst een walk in the park voor Niesten. Meer dan in verre buitenlanden voelde hij in België de ogen van zijn toekomstige kijkers op zich gericht. “Ik wou tonen wat ik waard ben, met alle druk van dien. Ik had nooit gedacht dat ik als natuurfilmer in een burn-out zou kunnen belanden – ik mag doen wat ik graag doe – maar dat is wel wat er gebeurd is. Ik ben er even onderdoor gegaan.”

De respons die het project uiteindelijk te beurt viel, is meer dan een pleister op de wonde. De film lokte meer dan 250.000 kijkers naar de bioscoop, recensies hadden het over ‘een huzarenstuk’ en ‘een filmische mijlpaal’, en ook op de tv-reeks kreeg Niesten enthousiaste reacties. “Het doet me extra veel plezier dat verhalen zoals dat over de lentevuurspin – we hebben unieke beelden gemaakt van twee mannetjes die vechten om een vrouwtje én van de paring – even goed aanslaan bij de kijker als de meer ‘knuffelbare’ dieren”, zegt Niesten.

Kikker in de koolmijn

Het is maar de vraag welke plaats de mens verdient op de aaibaarheidsschaal. Aflevering na aflevering wordt de menselijke aanwezigheid in Onze Natuur steeds prominenter. De laatste aflevering gaat dieper en explicieter in op onze impact op de natuur. “Natuurfilmers is weleens verweten dat ze idyllische beelden van het wilde Afrika tonen en denken dat die schoonheid mensen er vanzelf toe zal brengen om daar zorg voor te dragen. Dat is inderdaad wat naïef gebleken”, zegt Niesten. “Wij hebben bewust vermeden om in Onze Natuur een beeld van een ‘wild België’ op te hangen, alsof de mens er niet is. We wilden ook tonen dat het verlies van biodiversiteit niet alleen een verhaal is van leeuwen, olifanten en panda’s in verre uithoeken van de wereld. Het gaat evengoed om de dieren en planten waarmee we onze achtertuin delen.”

In dat opzicht kan je de kikker beschouwen als een kanarie in de koolmijn. “We wilden de paartijd van de heikikker in beeld brengen omdat de mannetjes dan korte tijd prachtig blauw kleuren”, vertelt Niesten. “Dat is pas tijdens het derde jaar van filmen gelukt. In de voorgaande jaren was het in de periode van de paartijd simpelweg te droog en te warm, en was er van voortplanting amper sprake. Als dat scenario zich nog enkele keren herhaalt, zijn we die beesten gewoon kwijt. Dat soort gevolgen van de klimaatverandering zie ik de laatste tijd constant in mijn werk.”

Antarctica

Het is niet alleen uit hoofde van zijn beroep dat Niesten bezorgd is om de toekomst van onze planeet: hij heeft twee dochters. De combinatie van zijn job met een gezinsleven omschrijft hij als een constant zoeken naar het juiste evenwicht. “Wanneer ik vertrek naar een nieuw avontuur, besef ik heel goed dat ik mijn vrouw en kinderen achterlaat met de dagelijkse beslommeringen. Mijn afwezigheid probeer ik achteraf goed te maken door heel bewust bezig te zijn met de kinderen.”

En er was wel weer wat te compenseren de voorbije tijd. Recent trok hij voor een groot project over ‘wild Europa’ onder meer naar Scandinavië. Hij toont ons imponerende beelden van muskusossen in een wolk van opwaaiende sneeuw. “Je hoeft niet héél ver van huis te zijn om in een totaal andere wereld terecht te komen”, zegt hij.

Maar zijn ultieme professionele droom ligt toch minder dicht bij de Mechelse deur: “Ik zou heel graag eens op Antarctica werken, dat heb ik nog nooit gedaan. Net toen ik met Onze Natuur begonnen was, kreeg ik de vraag om er te gaan filmen. Het deed pijn om dat af te wimpelen, maar er zullen nog wel kansen komen. Ik besef dat het daar pittig kan worden, maar dat schrikt me niet af: ik hou nu eenmaal van extreme omstandigheden.” ● (rvh)

Pim Niesten tijdens opnames voor een documentaire over kokoskrabben op Kersteiland, één van de vele projecten op zijn inmiddels rijkgevulde cv.

Natuurlijke partners

Omdat nieuwsgierigheid naar de natuur en de bekommernis om haar toekomst ook deel uitmaken van het DNA van KU Leuven, is de universiteit een enthousiaste partner van Hotel Hungaria voor het project Onze Natuur. Naast een financiële bijdrage levert KU Leuven ook wetenschappelijke expertise. Die krijgt onder meer vorm in enkele nieuwe thematische mini-documentaires waarvoor het productiehuis en onderzoekers uit diverse disciplines de handen in elkaar slaan. Onderwerpen die alvast aan bod zullen komen zijn: onze bodems en hoe ze het bovengrondse leven beïnvloeden; natuur in een stedelijke context; nieuwe soorten in onze contreien; en de dynamiek tussen aquatische ecosystemen en hun terrestrische omgeving. Het is maar één van de manieren waarop Onze Natuur en KU Leuven ook in de toekomst willen blijven samenwerken. Natuurliefhebbers, hou dus zeker de kanalen van KU Leuven en www.onzenatuur.be in het oog.

©
Kasimir
Zierl

— Geneviève Delefortrie samen met ervaringsdeskundige Pieter Van Tieghem in d-hotel in Kortrijk

“Ik wou een job die energie geeft”

“Overal waar ik kom, heb ik mijn toegankelijkheidspetje op”, zegt Geneviève

Delefortrie, die bij Toerisme Vlaanderen werk maakt van een vakantieaanbod zonder drempels.

Aan de kant van mijn vader zit reizen in het bloed. Zijn grootvader is zelfs in Canada gaan wonen”, vertelt Geneviève Delefortrie. Ze vermoedt dat die familiaal ingebakken nieuwsgierigheid naar andere culturen een rol gespeeld heeft in haar studiekeuze. “Op mijn vijftiende wist ik al dat ik toerisme wou studeren. Ook omdat ik later iets positiefs wou doen. Mensen mooie ervaringen aanbieden: dat móest wel energie geven.”

Na een bachelor ‘Beheer, toerisme en recreatie’ aan Howest kwam Geneviève naar Leuven om via een schakelprogramma de toen gloednieuwe master in het toerisme te volgen. “Ik scherpte er mijn kritisch vermogen aan. In groepswerken rond destination management leerde ik ook om breed te kijken en om op het niveau van een bestemming naar raakvlakken te zoeken. Je maakt een bestemming aantrekkelijker als je ervoor zorgt dat de plaatselijke toeristische actoren elkaar niet als concurrenten zien, maar samenwerken.”

Haar masterproef ging over Japanse toeristen in Gent. Gegevens kreeg Geneviève onder meer bij Toerisme Vlaanderen, van mensen die niet veel later haar collega’s werden. Haar eigen carrière bij dat agentschap begon ze in het infokantoor Visit Flanders: “Ideaal om de noden van toeristen te leren kennen. Ik denk aan brouwerijbezoeken: er was veel vraag naar, maar het aanbod was nog vrij beperkt. Vandaag is er veel meer mogelijk, en voor een ruimer publiek: met een zintuigelijk parcours maak je een brouwerij bijvoorbeeld ook interessant voor wie geen bier drinkt.”

Sindsdien heeft ze nog meer functies bekleed bij Toerisme Vlaanderen. Zo werkte ze aan een ruimer vakantieaanbod voor mensen met een bescheiden inkomen, via kortingen van toeristische partners. In haar huidige job – kwaliteitscoach toegankelijkheid – neemt

ze nog meer drempels weg: “We proberen ervoor te zorgen dat iedereen kan genieten van het toeristisch aanbod, ook mensen met een beperking of een zorgnood.”

“Overal waar ik kom, heb ik mijn toegankelijkheidspetje op. Vanochtend zat ik bijvoorbeeld samen met de partners van een herdenkingsproject rond kunstschilder Emile Claus in 2024. Dan bekijken we: welke locaties zetten jullie in, hoe toegankelijk zijn ze, en welke ingrepen zijn er mogelijk binnen het budget? We proberen altijd om vanuit universal design te denken: als je een trap vervangt door een helling, help je niet alleen rolstoelgebruikers, maar ook ouderen en gezinnen met kinderwagens.”

Inspiratieverhalen op de website van Toerisme Vlaanderen tonen welke stappen de sector zet. Je leest er over een expo met visiogids die werken toelicht in gebarentaal, een belevingspad met rolstoelvriendelijke zandbak en knikkerbaan, een congrescentrum met ruimtes die in contrastkleuren geschilderd zijn … “In elk segment zitten er pareltjes”, zegt Geneviève. “Er zijn ook verblijven die zelf zorgomkadering aanbieden, zodat mensen met een chronische aandoening veilig op vakantie kunnen gaan.”

“Het inclusief denken groeit gestaag, maar we hebben nog een hele sensibiliseringsweg af te leggen. We geven diverse duwtjes in de rug. Zo hebben we toegankelijkheidscriteria opgenomen in de voorwaarden voor subsidies. Vakantiemakers kunnen ook vormingen volgen die we samen met het Vlaams expertisecentrum Inter aanbieden. En er zijn toegankelijkheidslabels te behalen, met verschillende niveaus: A en A+ voor vakantieverblijven, infokantoren en bezoekerscentra; M, M+ en M++ voor congresinfrastructuur. Elk jaar brengen we een brochure uit met een overzicht van de toegankelijke vakantieverblijven.”

Geeft de job haar de energie waar ze op hoopte? “Zeker, die voel ik het meest als ik met ervaringsdeskundigen naar een project ga en zij me uit eerste hand advies geven. Ik was eens in een kasteel met een koppel. De vrouw, die in een rolstoel zat, vroeg of er niet een technologische toepassing kon worden ontwikkeld waardoor ze haar man live kon volgen in de ruimtes die voor haar niet toegankelijk waren. Heel inspirerend als mensen op die manier meedenken.” ● (rvh)

ONDERZOEK — Laboratorium voor Neurobiologie legt oorzaken van ALS bloot

ALS-medicijn, een kwestie van tijd?

Wereldwijd lijden ongeveer 400.000 mensen aan ALS, een ongeneeslijke ziekte waarbij de spieren het begeven, tot patiënten verlamd raken en niet meer kunnen spreken of ademen. Een remedie is er nog niet, maar komt wel stapsgewijs dichterbij, dankzij onderzoek aan het Laboratorium voor Neurobiologie. Al bijna dertig jaar lang ontrafelen wetenschappers er de mechanismen achter ALS. Het doel? De ziekte lamleggen, lang voor zij dat met patiënten kan doen.

Amyotrofische laterale sclerose (ALS) wordt weleens verkeerdelijk een ‘spierziekte’ genoemd. Eigenlijk gaat het om een neurodegeneratieve aandoening waarbij het motorisch systeem – verantwoordelijk voor onze bewegingen – gaandeweg uitvalt. “De motorneuronen, zenuwcellen die de spieren aansturen, sterven af, wat uiteindelijk leidt tot verlamming”, vertelt neurobioloog en ALS-expert Ludo Van Den Bosch.

De ziekte treedt doorgaans al op redelijk jonge leeftijd op – tussen 50 en 60 jaar – en is vooralsnog ongeneeslijk. Patiënten sterven gemiddeld binnen de twee tot vijf jaar na de diagnose. “Een vreselijke ziekte dus. Temeer omdat patiënten zich vaak tot op het eind bewust blijven van hun situatie. Ze zitten opgesloten in hun lichaam en worden volledig afhankelijk van anderen.”

ALS wordt gezien als een zeldzame ziekte, maar dat is relatief. Ze treft één op driehonderd à vierhonderd mensen. “ALS komt eigenlijk even vaak voor als multiple sclerose, maar het aantal patiënten blijft beperkt omdat de prognose voor de meeste patiënten niet gunstig is”, zegt professor Van Den Bosch. “Momenteel zijn er in België zo’n duizend ALS-patiënten. Elk jaar komen er tweehonderd bij en overlijden er ook tweehonderd. Daarom brengt men ALS toch onder bij de zeldzame ziekten.”

Oorzaak onbekend?

Samen met neuroloog Philip Van Damme leidt Van Den Bosch het internationaal gereputeerde Laboratorium voor Neurobiologie (KU Leuven/VIB). Het labo werd in 1996 opgericht door professor Wim Robberecht –inmiddels CEO van UZ Leuven – en doet onderzoek naar ALS en andere neurodegeneratieve aandoeningen, zoals frontotemporale dementie.

Van Den Bosch is sinds de start bij het labo betrokken. Hij zoekt al bijna dertig jaar naar de biologische mechanismen achter ALS, in de hoop dat die inzichten kunnen bijdragen tot het vinden van een doeltreffende behandeling. Geen sinecure, want de ziekte duikt veelal onverhoeds op. In tien procent van de gevallen is er een genetische component, maar bij de overgrote meerderheid van de patiënten – negentig procent – is de oorzaak onbekend.

“Dat noemen we ‘sporadische ALS’”, duidt Van Den Bosch. “En voor een wetenschapper is zoiets een gigantisch probleem. Het is als onderzoeken waarom iemand door de bliksem wordt getroffen. Daarom heeft men in

eerste instantie volop ingezet op de genetische varianten, onderzoek dat de voorbije decennia enorme sprongen heeft gemaakt. Toen we met het labo begonnen wisten we amper iets over de erfelijke oorzaken. Inmiddels zijn ze bijna allemaal geïdentificeerd.”

Mijlpaal

Vandaag kennen we de vier belangrijkste genetische oorzaken die leiden tot ALS. Wie tot een familie behoort waarin zo’n mutatie voorkomt, heeft één kans op twee om het ziekmakende gen over te erven. De mutaties die het eerst ontdekt zijn, zijn die in het SOD1-gen. Door zo’n mutatie krijgt het SOD1-proteïne negatieve eigenschappen die de motorneuronen doen degenereren, wat de oorzaak is van de ziekte.

De voorbije jaren wisten onderzoekers een manier te vinden om de expressie van het SOD1-gen te onderdrukken. Dankzij een klinische studie waaraan professor Van Damme meewerkte, is er aangetoond dat deze behandeling effectief werkt voor deze ALS-variant. Een mijlpaal, zegt Van Den Bosch.

“ALS is een vreselijke ziekte. Patiënten zitten opgesloten in hun lichaam en worden volledig afhankelijk van anderen.”

— Professor Ludo Van Den Bosch zoekt al bijna dertig jaar naar de biologische mechanismen achter ALS. “Recente doorbraken zorgen voor een hernieuwd enthousiasme. Ik denk dat een medicijn slechts een kwestie van tijd is.”

“Uit de testresultaten blijkt dat het medicijn de ziekte kan stoppen én dat er in bepaalde gevallen lichte verbetering optreedt. Dat is revolutionair, want het toont voor het eerst aan dat ALS wél behandelbaar is. Het gaat hier misschien maar om twee procent van de patiënten, maar het geeft het onderzoek weer zuurstof. Broodnodig, want vanwege tegenvallende resultaten was de interesse van farmabedrijven stevig afgenomen. Daar zien we nu al verandering in komen. Momenteel lopen er in UZ Leuven meer dan tien klinische studies, wat uitzonderlijk veel is.”

Inzichten in de genetische ALS-varianten kunnen hopelijk ook leiden tot een beter begrip van de sporadische gevallen. “Daar gaan we momenteel toch van uit”, zegt Van Den Bosch. “In de kliniek zien we het verschil niet tussen erfelijke en sporadische ALS. De ziekte verloopt in beide gevallen op dezelfde manier; het lijkt erop dat enkel de oorzaak verschilt. Vergelijk het met een rivier die uit verschillende bronnen ontspringt.”

Zebravisjes en stamcellen

In het Laboratorium voor Neurobiologie proberen de onderzoekers aspecten van ALS na te bootsen in verschillende modellen, om zo meer te weten te komen over het ziekteproces.

“Dat doen we bijvoorbeeld bij fruitvliegen, muizen en zebravissen”, vertelt Van Den Bosch. “Omdat we de genetische oorzaken van ALS kennen, kunnen we de effecten van die mutaties bestuderen bij proefdieren en bekijken wat er exact misloopt. Vervolgens proberen

“Toen we met ons labo begonnen, wisten we amper iets over de erfelijke oorzaken van ALS. Inmiddels zijn ze bijna allemaal geïdentificeerd.”

we de negatieve effecten op het motorisch systeem weer weg te werken, via gerichte behandelingen. Vooral zebravissen zijn een goed onderzoeksobject omdat ze zich zo snel ontwikkelen. Hun embryo’s zijn ook doorzichtig, waardoor we de ontwikkeling van de motorneuronen goed kunnen bestuderen.”

Sinds een aantal jaren zet het labo ook volop in op het gebruik van ‘induced pluripotent stem cells’ (iPSC’s). Die techniek maakt het mogelijk om cellen te herprogrammeren en er weer stamcellen van te maken, een soort ‘oercellen’ die je kan omzetten naar verschillende andere celtypes. “Huidcellen van patiënten, die makkelijk te bemachtigen zijn via een weefselstaal, kan je zo bijvoorbeeld omzetten naar motorneuronen of spiercellen, die we nodig hebben voor ons onderzoek. In kweekschaaltjes proberen we het motorisch systeem vervolgens op kleine schaal na te bouwen.”

“Het mooie is dat we met de cellen van patiënten zélf aan de slag kunnen, en bepaalde aspecten ervan kunnen uitlichten of manipuleren, in een gecontroleerde omgeving. Dat levert ons voor het eerst een menselijk model op, in een kweekschaaltje, dat je in detail kan bestuderen. Via de CRISPR-Cas-technologie – waarmee je stukjes in het DNA kan wegknippen of aanpassen –kunnen we de ALS-mutaties corrigeren. We kunnen zo ook een ‘gezond’ motorneuron vergelijken met een ‘ziek’. Daarnaast doen we ook onderzoek naar de wisselwerking tussen motorneuronen en spieren, omdat de eerste problemen bij ALS-patiënten juist daar optreden.”

Beschadigd wegdek

Dankzij onderzoek met stamcellen kwamen de onderzoekers nog meer te weten over wat er nu precies misloopt in het motorisch systeem van ALS-patiënten. Als het systeem normaal functioneert leiden de motorneuronen, die zich in de hersenen en het ruggenmerg bevinden, elektrische impulsen naar de spieren, waardoor die gaan samentrekken. Dat gebeurt bij elke handeling die we bewust uitvoeren, van knipogen tot onze tenen bewegen.

De impulsen worden overgebracht via uitlopers van de motorneuronen, een soort tentakels die vanuit het cellichaam van het neuron vertrekken naar de spieren en tot een meter lang kunnen worden. Om dat systeem in stand te houden is er in de uitlopers ook een goed functionerend transport van allerhande cargo’s noodzakelijk.

Van Den Bosch en zijn team ontdekten dat er op dat vlak iets misloopt bij ALS-patiënten.

“Je zou het transport in de uitloper van een motorneuron kunnen vergelijken met verkeer op een snelweg”, duidt hij. “Bij ALS-patiënten is het wegdek van die snelweg beschadigd, waardoor de auto’s trager rijden en het verkeer strop komt te zitten. Die transportproblemen zie je niet bij ‘jonge’ motorneuronen, maar doen zich pas gaandeweg voor.”

De onderzoekers gingen op zoek naar een manier om de transportproblemen weg te werken. Ze vonden de oplossing bij een eiwit dat een kwalijke rol speelt bij het ziekteproces: HDAC6. “Door behandeling met een bepaalde stof zijn we erin geslaagd om, in de modellen, de negatieve functie van dit eiwit te inhiberen – of te ‘remmen’ –, waardoor het verstoorde transport wordt hersteld. Daardoor heeft die behandeling gunstige effecten op de interactie tussen motorneuronen en spiercellen.”

Gigantisch duur

Voor die ontdekking – en voor zijn jarenlange onderzoek – kreeg Van Den Bosch begin dit jaar de Prijs Generet van de Koning Boudewijnstichting, goed voor één miljoen euro. Een bedrag dat volledig wordt geïnvesteerd in verder onderzoek aan het Laboratorium voor Neurobiologie. “We willen nog beter begrijpen wat het HDAC6-eiwit juist doet, wat er allemaal gebeurt als je het afremt, en hoe de effecten op de motorneuronen te verklaren zijn”, zegt hij. “Het einddoel blijft natuurlijk het ontwikkelen van een therapeutische behandeling voor ALS-patiënten.”

Het prijzengeld geeft de onderzoekers ook wat extra ademruimte. “We hoeven er niet flauw over te doen:

Het Laboratorium voor Neurobiologie werkt met ‘induced pluripotent stem cells’ (iPSC’s).

Met die techniek kan je cellen herprogrammeren en er weer stamcellen van maken, een soort ‘oercellen’ die je kan omzetten naar andere celtypes. “Van huidcellen van patiënten kan je motorneuronen of spiercellen maken, die we nodig hebben voor ons onderzoek.”

Walhalla

het soort onderzoek dat hier gebeurt is gigantisch duur. Daarom zijn we ook heel dankbaar voor financiële steun via subsidies of beurzen, via de ALS-Liga, het VIB of de verschillende KU Leuven-fondsen. Alle beetjes helpen. Financiering is overigens niet enkel belangrijk voor het onderzoek zélf, het stelt ons ook in staat om getalenteerde medewerkers aan te trekken of bij ons te houden.”

Van Den Bosch beschouwt de prijs ook als een bekroning voor zijn hele team. “We werken hier met bijna veertig onderzoekers, uit alle uithoeken van de wereld. Ik vind het inspirerend om te zien hoe gemotiveerd ze zijn, ondanks de soms frustrerende momenten – als een experiment mislukt of als een veelbelovende piste vastloopt. Veel medewerkers hebben ook een persoonlijke reden om aan ALS-onderzoek te doen. Ze hebben er specifiek voor gekozen, bijvoorbeeld omdat een vriend of familielid aan de ziekte is overleden. Dat zorgt natuurlijk voor een enorme drive.”

Aan het Laboratorium voor Neurobiologie zitten die onderzoekers op hun plaats. Het is dé referentie voor ALS-onderzoek in Europa en behoort al jaren tot de wereldtop. Wat verklaart het succes?

“Dat we zulke hoopvolle onderzoeksresultaten kunnen afleveren heeft zeker ook te maken met de manier van werken, en de faciliteiten in ons labo. De meeste onderzoeksgroepen werken op één specifiek model. Dat wij hier met verschillende modellen aan de slag kunnen bespaart veel tijd. Je mag namelijk nooit afgaan op onderzoeksresultaten bij één model. Als iets werkt bij zebravissen, moet je die resultaten ook kunnen bevestigen bij pakweg muizen of in stamcelmodellen.”

Ook de omkadering van het labo is uniek, zegt Van Den Bosch. “Naast het basisonderzoek dat gebeurt in het labo, zijn er ook de klinische studies van Philip Van Damme bij patiënten in het ziekenhuis. Twee aspecten

van ALS-onderzoek die elkaar mooi aanvullen, want klinische tests zijn nodig om de resultaten van basisonderzoek te vertalen naar een mogelijke behandeling. Bovendien hebben we aan de universiteit, in de kliniek en binnen het VIB enorm veel expertise in huis, en zijn er tal van mogelijkheden om samen te werken. Een walhalla voor onderzoekers.”

Het Laboratorium voor Neurobiologie werkte de voorbije jaren onder meer samen met ingenieurs van KU Leuven. Voor het onderzoek naar menselijke cellen ontwikkelden zij ‘microfluidic chambers’, een geavanceerde versie van het plastic kweekschaaltje. “Die worden speciaal voor ons gemaakt met een 3D-printer”, zegt Van Den Bosch. “Je kan er motorneuronen en spiercellen in onderbrengen in twee aparte kamertjes, die via een kanaaltje verbonden zijn. Op die manier kan je beide soorten cellen apart bestuderen of gaan manipuleren, zonder het geheel uit het oog te verliezen.”

Onderzoekscentrum Imec ontwikkelde dan weer chips met elektroden waarmee je elektrische impulsen van motorneuronen kan nabootsen en spiercontractie kan meten. “Onze modellen komen daardoor weer wat meer ‘tot leven’. Dat soort technologische ontwikkelingen zijn

“Als men blijft investeren in ALS-onderzoek zoals vandaag, zie ik geen reden om niét positief te zijn over de toekomst.”

de laatste jaren niet bij te houden. Ook dat belooft natuurlijk voor toekomstig onderzoek.”

Kwestie van tijd

Het brengt ons bij de vraag die al een artikel lang tussen de regels door schemert: krijgen we ALS ooit uitgeroeid? “Daarover uitspraken doen is altijd riskant, want je wil patiënten geen valse hoop geven”, zegt Van Den Bosch. “Laat ons zeggen dat er met de recente doorbraken een bres in de dam is geslagen, wat zorgt voor een hernieuwd enthousiasme bij onderzoekers en investeerders.”

“Ik heb altijd gezegd dat ik voor mijn emeritaat het verschil gemaakt wil hebben”, besluit hij. “Ik heb nog acht jaar (lacht). Of dat zal lukken weet ik niet. Maar ik denk oprecht dat het slechts een kwestie van tijd is. Als je ziet vanwaar we komen, wat we de voorbije vijfentwintig jaar hebben ontdekt en welke technologische vernieuwingen het onderzoek vandaag in nieuwe richtingen sturen … Wat zullen we de komende vijfentwintig jaar dan niet kunnen realiseren? Ik wil niet naïef zijn, maar als er geïnvesteerd blijft worden zoals nu zie ik geen reden om niét positief te zijn over de toekomst.” ● (pjb)

Het ALS Fonds Alain Verspecht en het Laeversfonds voor ALS-onderzoek dragen bij aan de zoektocht naar een ALS-remedie. Meer info vindt u via kuleuven.be/fondsenwerving.

De bekendste ALS-patiënt is ongetwijfeld de Britse natuurkundige Stephen Hawking. Op zijn 21ste werd hij gediagnosticeerd met de ziekte, die bij hem evenwel een atypisch verloop kende. Hawking, die van zijn artsen een prognose van twee jaar had gekregen, leefde nog vijfenvijftig jaar met ALS. Foto: Stephen Hawking houdt een lezing tijdens zijn bezoek aan KU Leuven in oktober 2011.

De lege plek voor de klas

Zeven scholen op tien hadden in 2022 niet voor alle lesuren een leerkracht. Wat zijn de gevolgen, en vooral: wat kunnen we eraan doen? Onderwijseconoom professor Kristof De Witte ging met de rode balpen door onze stellingen en gaf ons een spoedcursus ‘leraar bij de les houden’.

#1

Wat het lerarentekort betreft scoort Vlaanderen slechte punten.

“Niet enkel Vlaanderen: in de meeste Europese landen zien we een tekort aan gekwalificeerde leraren. En er is natuurlijk een krapte op de héle arbeidsmarkt. COVID heeft ook extra druk gelegd bij de leraren, denk aan het afstandsonderwijs. Dat wreekt zich nu in bijkomende afwezigheden.”

“Maar het lerarentekort is natuurlijk erg zichtbaar. In andere sectoren lopen projecten vertraging op, of kunnen werknemers hun vakantiedagen niet opnemen. Als er geen leraar voor de klas staat, krijgen leerlingen geen les. Daar kan je niet naast kijken.”

“Exacte cijfers noemen is lastig, omdat dingen snel kunnen veranderen, zoals de recente invoering van de vierdaagse schoolweek in Brusselse lagere scholen laat zien – de impact op het lerarentekort volgde onmiddellijk. Vacatures bij de VDAB en op jobsites zeggen niet alles: een leerkracht Frans is zo moeilijk te vinden dat een directie zich de moeite om te adverteren soms zal besparen. Interessanter is het om te kijken naar de leeftijdspiramide, zoals onze onderzoeksgroep onlangs heeft gedaan. Dan zie je meteen wat de toekomst brengt. Vakken als Engels of het vrij nieuwe ‘project algemene vakken’ in het bso tellen vooral jonge leerkrachten; voor elektriciteit, godsdienst en beeldende vorming bijvoorbeeld zie je dan weer dat de vergrijzing een bedreiging vormt.”

#2

Het lerarentekort is nefast voor de kwaliteit van ons onderwijs. In internationale peilingen is Vlaanderen niet langer bij de beste leerlingen van de klas.

“In PIRLS, een onderzoek naar begrijpend lezen in het lager onderwijs, presteren Vlaamse leerlingen verontrustend ondermaats. Verder zitten we nog steeds in de bovenste helft, bijvoorbeeld in de PISA-peilingen die de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling – red.) houdt bij vijftienjarige scholieren. Maar het baart zorgen dat we jaar na jaar achteruitgaan – als onderwijseconomen weten we maar al te goed dat er een sterk verband is tussen die cijfers en de welvaart.”

“Je ziet ook twee tendensen: de prestaties van de allerbeste leerlingen worden minder, en tegelijk beheersen steeds meer leerlingen de meest elementaire begrippen niet. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit onze analyses van de interdiocesane proeven aan het einde van het lager onderwijs in scholen van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Ook ons peilingsonderzoek toont aan dat een toenemende groep jongeren onder het niveau presteert dat nodig is om echt te kunnen deelnemen aan de maatschappij – 39 procent van de leerlingen op het einde van de eerste graad snapt bijvoorbeeld procentberekening niet.”

“Die dubbele trend is zorgwekkend, en het lerarentekort is daar uiteraard niet de enige verklaring voor, maar wel een belangrijke. Alle vervangende opdrachten ten spijt: leerlingen die langdurig geen les krijgen worden enorm benadeeld. Ook uit ons eigen onderzoek blijkt een sterke correlatie tussen niet-ingevulde vacatures op een school en leerprestaties.”

“Als je drie jaar na elkaar een uitmuntende leerkracht hebt in de lagere school, vergroot dat je kans op hoger onderwijs, en later ook op een hoger loon.”

“In het lager onderwijs is er nog de zorgleerkracht die kan inspringen. Maar daardoor kan die de eigen opdracht niet meer vervullen: zwakkere leerlingen extra begeleiden en sterkere uitdaging bieden – essentieel in een lagere school, waar de verschillen tussen leerlingen vaak groot zijn. We hebben het vorig jaar berekend: als er in een lagere school, met gemiddeld dertien leerkrachten, één leerkracht wegvalt, levert dat meer dan twee weken leervertraging op voor Nederlands, en ruim tweeëneenhalve week voor wiskunde. In het middelbaar onderwijs zal dat effect alleen maar groter zijn, omdat je daar geen zorgleerkrachten hebt die kunnen invallen.”

“Daar komt bij dat er vooral een tekort aan leerkrachten is in meer kansarme scholen, met veel leerlingen met een lage sociaal-economische status (SES). Jonge leraren starten daar wel, maar zodra ze de kans hebben, gaan ze naar een school met meer kansrijke leerlingen. Zo wordt de druk op de leerkrachten die blijven nog groter, waardoor het absenteïsme stijgt. Een vicieuze cirkel die nefast is voor de onderwijskwaliteit, en die leidt tot nog meer ongelijkheid, want net die kwetsbare leerlingen zijn extra gebaat bij sterke en ervaren leerkrachten.”

“Leraren zijn belangrijker dan eender welke andere factor in het onderwijsproces. Onderzoek toont aan dat drie jaar na elkaar les krijgen van een uitmuntende onderwijzer in de lagere school de kans op doorstromen naar hoger onderwijs vergroot, het risico op tienerzwangerschap verkleint, en een positieve impact heeft op het latere loon. Het effect van een sterke leraar blijft levenslang doorwerken. Dat geldt des te meer voor sociaal kwetsbare leerlingen. We moeten dus niet enkel nadenken over hoe we de job van leerkracht aantrekkelijker kunnen maken, maar ook over hoe we ervaren leraren houden in scholen met veel kwetsbare leerlingen.”

#3

Ook ouders zouden lessen moeten trekken uit het lerarentekort.

“Er wordt vandaag wel héél veel in het mandje van de leraar gelegd – met een boutade: van zindelijkheidstraining tot autorijles. Leraren klagen over de dalende betrokkenheid van ouders, die toch nog steeds de eerste leraar van hun kind zouden moeten zijn.”

“Uit een doctoraat binnen onze onderzoeksgroep bleek dat je, zeker bij de leerlingen met de laagste SES, ouderbetrokkenheid kan stimuleren door ouders te laten zien

hoe ze huiswerk kunnen begeleiden. Zo ontstaat er een positievere band met de school, en krijg je een enorme leerwinst – en tegelijkertijd verminder je de druk op de leerkrachten.”

“Aan de andere kant van het spectrum heb je vandaag de hoogopgeleide ouders die het beter menen te weten dan de leraar. En dan zie je dat leerkrachten een groot deel van hun tijd bezig zijn zich in te dekken tegen ouders die beroep zouden kunnen aantekenen tegen een beslissing van de klassenraad.”

#4

Politici en beleidsmakers moeten hun huiswerk beter doen en de job van leerkracht aantrekkelijker maken. Te beginnen met een hoger salaris.

“In Vlaanderen verdienen leerkrachten eigenlijk al wat ze elders ook zouden kunnen verdienen met hun diploma. Onlangs werd een premie voor leerkrachten met een specifieke expertise aangekondigd, het is afwachten wat dat geeft. Maar er is geen silver bullet, het gaat om het hele systeem. Binnen de Commissie van Wijzen, aangesteld door de Vlaamse overheid, denken we bijvoorbeeld na over hoe we de globale arbeidsvoorwaarden

“Het lerarentekort is natuurlijk erg zichtbaar. In andere sectoren lopen projecten vertraging op, of kunnen werknemers hun vakantiedagen niet opnemen. Als er geen leraar voor de klas staat, krijgen leerlingen geen les. Daar kan je niet naast kijken.”

“Ons voorstel om hybride leraren in te zetten is alvast doorgevoerd; pakweg een elektricien kan nu deeltijds elektriciteit geven, of een bankdirecteur economie –uiteraard mits de nodige didactische vaardigheden.”

Foto: Chef-kok Xavier Desmit geeft ook les aan het VTI in Leuven.

kunnen verbeteren. Maar we moeten ook nieuwe doelgroepen aantrekken: meer mannen, meer mensen met een migratie-achtergrond –vrouwen met een hoofddoek bijvoorbeeld kunnen nu nog vrijwel nergens aan de slag.”

“Ons voorstel om hybride leraren in te zetten is alvast doorgevoerd; pakweg een elektricien kan nu deeltijds elektriciteit geven, of een bankdirecteur economie – uiteraard mits de nodige didactische vaardigheden. En misschien kunnen mensen die een job in het onderwijs combineren met de lerarenopleiding vrijstellingen krijgen vanwege verworven competenties? De opleiding zou ook zo flexibel en praktisch haalbaar mogelijk moeten zijn.”

“Een campagne om het imago van het beroep te verbeteren zou ook helpen – de mythe dat leerkrachten slecht betaald worden is hardnekkig. En het onderwijs komt vooral negatief in het nieuws, terwijl uit onderzoek tóch blijkt dat leraren gelukkiger zijn dan de gemiddelde Vlaamse werknemer.”

“Aantrekkelijkheid van de job gaat verder dan het loon. Verouderde schoolgebouwen zeggen iets over de maatschappelijke waardering van onderwijs – vergelijk even met de vaak blitse kantoorgebouwen in de privésector. Overheidsinvesteringen in infrastructuur zouden dus ook hun vruchten kunnen afwerpen.”

“Behalve de aantrekkelijkheid van het beroep vergroten, moeten we de leraren die we hebben ook efficiënter inzetten. Daarnaast denken we na over hoe we kunnen voorkomen dat mensen het beroep verlaten. Maatregelen om de werkdruk te verlichten bijvoorbeeld, zoals lesmateriaal centraal ontwikkelen met behulp van ICT of assistenten die de administratie overnemen … Leraren in teamverband laten werken, zodat ze de werklast kunnen delen, en expertise

uitwisselen – zelfs over schoolgrenzen heen. Dan heeft een leraar ook minder het gevoel er alleen voor te staan. Steun en waardering ervaren van de schoolleiding blijkt trouwens een cruciaal element om leraren op een school te houden, net als voldoende professionele ontwikkelingskansen.”

“En waarom krijgen mensen die zelf net van de schoolbanken komen eigenlijk zo vaak de zwaarste klassen toegewezen? Niet te verwonderen dat één op drie er na vijf jaar de brui aan geeft … Aanvangsbegeleiding is al een tijdje verplicht, maar er is veel verschil in de manier waarop dat wordt ingevuld – ook hier zie je weer hoe belangrijk de schoolleiding is. Met de School of Education (zie artikel hiernaast – red.) willen we niet alleen leerkrachten beter wapenen voor de uitdagingen van de job, maar ook scholen helpen om starters beter te begeleiden.”

“Zo bekeken zou de crisis waar we ons nu mee geconfronteerd zien, het lerarentekort, een katalysator kunnen zijn voor brede hervormingen in het onderwijs, die ook de kwaliteit versterken. Belangrijk daarbij is dat we ons niet beperken tot praktische ingrepen maar dat we ook echt nadenken over het wezen van de job. In een Metaforum-denkgroep bekijken we met een aantal collega’s uit diverse disciplines hoe een veranderende maatschappij de invulling en de betekenis van het leraarschap beïnvloedt. We pleiten er onder meer voor om de professionele autonomie van leraren te bevorderen. Zodat ze hun belangrijke rol in de maatschappij maximaal kunnen realiseren. Een leraar is méér dan een uitvoerder van een leerplan …” ● (ivh)

“Het onderwijs komt vooral negatief in het nieuws, terwijl uit onderzoek tóch blijkt dat leraren gelukkiger zijn dan de gemiddelde Vlaamse werknemer.”

School of Education in de steigers

Vanaf volgend academiejaar bundelt KU Leuven alle kennis en expertise rond de lerarenopleiding in een School of Education. Zo wil de universiteit haar maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen om de lerarencrisis in het onderwijs het hoofd te bieden.

Studenten die leraar willen worden, kiezen na hun bachelor voor een educatieve master, of na hun master voor een verkort traject van die educatieve master. Vanaf volgend academiejaar zullen alle educatieve masteropleidingen deel uitmaken van de School of Education.

Over de faculteitsgrenzen heen zal de School alle kennis bundelen om niet enkel goede leraren op te leiden, maar leraren ook tijdens hun hele loopbaan mogelijkheden te bieden tot verdere professionalisering, zegt professor Bea Maes, die als decaan van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen mee de krijtlijnen uittekende. “Een belangrijke reden om de School op te richten is dat de doelgroep van de lerarenopleiding heel erg veranderd is. Heel wat studenten kiezen pas enige tijd na het behalen van hun masterdiploma voor de lerarenopleiding, of doen dat terwijl ze al les geven. Ze kunnen dan een verkort traject volgen, maar moeten dat zien te combineren met hun job en een gezin … We willen het verkorte traject voor deze ‘zij-instromers’ aantrekkelijk en haalbaar houden, zonder het academische karakter van de opleiding te verliezen.”

Omgaan met uitdagingen

De School of Education wil een aanspreekpunt zijn voor alle externe onderwijspartners, zoals koepels, scholen en hogescholen, zegt professor Maes. “We willen ook ingaan op de vraag naar samenwerking vanuit scholen.

Nieuwe onderwijsmethodes en -vormen helpen introduceren bijvoorbeeld, of scholen ondersteunen bij het omgaan met maatschappelijke uitdagingen als diversiteit en duurzaamheid.”

“Eén van de eerste projecten die we vanuit de School zullen opzetten zijn regionale proeftuinen rond ‘samen opleiden’, waarin we met scholen willen kijken wat we voor elkaar kunnen betekenen in het opleiden en vormen van leraren. Welke rol kunnen scholen spelen in de lerarenopleiding, bijvoorbeeld via de stagementoren? Hoe kunnen wij scholen ondersteunen bij de begeleiding van startende leraren?”

Onderzoek toont aan dat niet alleen een goede opleiding en aanvangsbegeleiding heel belangrijk zijn om startende leraren in het beroep te houden, datzelfde geldt ook voor professionalisering tijdens de verdere loopbaan. Ook daar wil de School of Education een antwoord op bieden door het aanbod levenslang leren voor leraren uit te breiden en beter bekend te maken, onder meer via het nieuwe platform Continue (zie ook volgende pagina). “We willen inzichten en kennis vanuit de universiteit vertalen naar het onderwijsveld, of het nu gaat om vakdidactische thema’s, of om thema’s die te maken hebben met persoonlijke groei en ontwikkeling, of met nieuwe uitdagingen in het onderwijs. Alles bij elkaar hopen we dat de universiteit op deze manier haar steentje kan bijdragen om het lerarentekort te helpen wegwerken en de kwaliteit van het onderwijs hoog te houden.” ● (ivh)

Continue: meer dan duizend opleidingen, vijf partners, één platform

“Een opleiding is als grondverf: af en toe moet er een nieuwe laag over.”

Met die rake metafoor schetst rector Luc Sels de noodzaak tot levenslang leren. Om aan die behoefte tegemoet te komen, gaat KU Leuven samen met haar vijf partnerhogescholen vervolgopleidingen ontwikkelen en aanbieden via een nieuw platform: Continue. “Investeren in levenslang leren is onze plicht als universiteit. Ook in budgettair uitdagende tijden.”

In het verleden volgde een loopbaan een vast parcours. Je studeerde af, begon te werken en ging met pensioen. Vandaag is je diploma halen niet langer een eindstation, wel een – belangrijke – tussenhalte. “Of je nu arts bent, accountant of vertaler: alles voor je hele carrière meekrijgen in één opleiding lukt eenvoudigweg niet”, stelt rector Luc Sels. “Die evolutie is al een tijdje aan de gang. De houdbaarheidstermijn van competenties wordt met de dag korter. In sommige domeinen is wat vandaag actueel is, morgen achterhaald. Kijk naar de snelheid waarmee artificiële intelligentie evolueert en ons werk en leven verandert. Vijftien jaar geleden konden we ons nog niet voorstellen dat AI zich ooit zou meten met de menselijke creativiteit. Vandaag weten we wel beter.”

“Speelt ook een rol: de tendens naar langere loopbanen. Ik ben 56, twintig jaar geleden zouden mensen me gevraagd hebben: wanneer denk je aan stoppen? Maar vandaag heb je als 55-plusser gelukkig nog een heel traject voor de boeg. In 2025 stijgt de wettelijke pensioenleeftijd naar 66, in 2030 naar 67.” Langer werken dus, en langer leren.

Inspelen op noden

Levenslang leren staat al langer hoog op de KU Leuvenagenda. In 2021 sloeg de universiteit de handen in elkaar met de vijf partnerhogescholen van de Associatie KU Leuven: Thomas More, UCLL, VIVES, Odisee en LUCA School of Arts. Op de website ikblijfbij.be bundelden ze maar liefst duizend vervolgopleidingen. Die samenwerking krijgt met de komst van Continue een flinke duw in de rug.

“Met Continue willen we ons bestaand aanbod niet alleen beter ontsluiten, we gaan ook nieuwe inhoud ontwikkelen. Samen met hogescholen, maar ook met andere actoren, zoals de zorgsector of het bedrijfsleven. We vertrekken van wat we leren uit ons onderzoek, maar zullen ons oor ook te luisteren leggen in de samenleving en het werkveld. Dat mag je gerust letterlijk nemen: onze business developers gaan in een eerste fase opleidingsnoden detecteren in drie domeinen:

Rector Luc Sels: “Met Continue willen we ons aanbod vervolgopleidingen niet alleen beter ontsluiten, we gaan ook nieuwe inhoud ontwikkelen. Samen met hogescholen, maar ook met andere actoren, zoals de zorgsector of het bedrijfsleven.”

zorg en zorgtechnologie, duurzaamheid en duurzame energie, en voeding en agro. We merken duidelijk dat in meerdere sectoren van economie en samenleving de vraag groeit naar samenwerking. Vandaag zijn er bijvoorbeeld al concrete plannen voor een opleiding rond batterijtechnologie. Het wordt een unieke samenwerking tussen de universiteit, twee hogescholen en technologiefederatie Agoria.”

Onderzoek en praktijk

Een universiteit die levenslang leren aanbiedt in samenwerking met hogescholen: het doet hier en daar misschien wenkbrauwen fronsen. Maar volgens rector Sels is het niet meer dan logisch. “In heel wat werksferen zie je mensen met een professionele en mensen met een academische achtergrond in team werken, vaak in verschillende functies, maar onlosmakelijk met elkaar verbonden. De mix van de onderzoeksgebaseerde

insteek van een universiteit, en de praktijkgerichtheid van een hogeschool is vaak erg verrijkend.”

Maar KU Leuven Continue omvat natuurlijk ook heel wat opleidingen die door de universiteit alléén worden aangeboden: “Pentalfa bijvoorbeeld, ons aanbod permanente vorming binnen de geneeskunde. Artsen willen wel weten hoe nieuwe inzichten hun klinische praktijk kunnen beïnvloeden, maar ze hebben niet altijd de tijd om Nature of Cell te lezen. Met het online aanbod zijn ze snel weer mee. Ook dat is een opdracht van de universiteit. We doen hier aan onderzoek, we innoveren, we liggen mee aan de basis van een voortdurende verbetering van de gezondheidszorg. Die inzichten moeten we ook verspreiden via voortgezette opleidingen. Als universiteit beschouwen we het als onze plicht om te investeren in levenslang leren, ook in budgettair uitdagende tijden.”

Leuven

Kort of lang

Maar hoe past levenslang leren in je work-lifebalance?

Rector Sels wijst op het in toenemende mate flexibele en gepersonaliseerde aanbod van Continue. “We bieden niet alleen langere postgraduaatsopleidingen aan, maar ook compacte modules zoals microcredentials, korte opleidingen waarvoor je een certificaat krijgt. Met zogeheten stackable credits kan je opleidingen spreiden in de tijd. Je volgt ze wanneer en waar het je het beste uitkomt. Overdag, ’s avonds of in het weekend, thuis of op de campus.”

“Vergeet niet dat we dankzij onze samenwerking met de hogescholen opleidingen aanbieden op maar liefst 23 plaatsen in Vlaanderen en Brussel. Continue richt zich niet enkel op Leuven en omstreken, maar op heel Vlaanderen, heel België en met onze Massive Open Online Courses of MOOC’s zelfs op de hele wereld. Goed om te weten: ook de Vlaamse overheid steekt lerenden een handje toe: naast opleidingsverlof kan je rekenen op financiële steun via opleidingscheques.”

Meer dan 300.000 deelnemers

Mensen willen niet alleen hun professionele vaardigheden aanscherpen, maar ook inzicht krijgen in ingrijpende evoluties als klimaatverandering, grondstoffenschaarste en toenemende sociale ongelijkheid, of in de vele ethische dilemma’s waar we dag in dag uit mee geconfronteerd worden. Stuk voor stuk thema’s die óók aan bod komen binnen Continue.

“De naam van het nieuwe platform, Continue, is een knipoog naar Connect, ons alumniplatform. Connect houdt de banden met je studiegenoten en met de universiteit levendig, met Continue krijgen competenties regelmatig een groot onderhoud.”

“Of je nu arts bent, accountant of vertaler: alles voor je hele carrière meekrijgen in één opleiding lukt eenvoudigweg niet.”

“Het vak ‘Globale uitdagingen voor een duurzame samenleving’ bijvoorbeeld, een vak uit de eerste bachelor, waarin we de staat opmaken van de planeet. We hebben dat opengesteld voor een breed publiek en we zien dat twee op drie deelnemers vandaag ervaren leerders zijn. Dat verwondert me niet. Mensen hebben nood aan context en duiding, om weloverwogen keuzes te kunnen maken in een wereld die snel verandert en steeds complexer wordt. Ook in onze MOOC’s krijgen mensen die context mee. We tellen intussen al meer dan 300.000 deelnemers uit binnenen buitenland. Met Continue blijven we inzetten op vormingen die burgers dichter bij de wetenschap brengen, én op opleidingen die burgerschap en burgerzin aanscherpen, thema’s waarvoor bij andere aanbieders maar weinig animo bestaat. Als universiteit kunnen we het ons niet permitteren om dit links te laten liggen.”

© Emy
Elleboog

Knipoog naar Connect

“Stel jezelf regelmatig in vraag”, zo nodigt Luc Sels iedereen uit. “Ben je gewoon nieuwsgierig? Hunker je naar meer kennis in een bepaald domein? Of ben je echt toe aan een update? Wil je het roer omgooien en van iets anders proeven? In al die gevallen is Continue een ideaal vertrekpunt. Het aanbod is niet alleen ruim, het is ook heel nabij, dankzij onze aanwezigheid op campussen over heel Vlaanderen. Het is trouwens geen toeval dat het nieuwe platform Continue heet. Het is een knipoog naar Connect, ons alumniplatform. Met de twee platformen kan je connecteren én continueren. Connect houdt de banden met je studiegenoten en met de universiteit levendig, met Continue krijgen competenties regelmatig een groot onderhoud. Je verhaal stopt niet na een masterdiploma.” ● (db)

“De mix van de onderzoeksgebaseerde insteek van een universiteit en de praktijkgerichtheid van een hogeschool is vaak erg verrijkend.”

Continue in het kort

Nieuwe organisatie voor levenslang leren van de Associatie KU Leuven

Meer dan 1.000 vervolgopleidingen in 11 domeinen

Van korte opleidingen, zoals webinars en workshops, tot langere trajecten als postgraduaten

Voor iedereen die wil bijblijven, zich persoonlijk wil ontwikkelen of zich wil omscholen

23 campussen in Vlaanderen en Brussel

Lessen online, on campus, of hybride

Cocreatie van nieuwe opleidingen met partnerhogescholen én bedrijfsleven

Ontdek het aanbod voor levenslang leren op Continue.be

“Haast je langzaam”

Professor Violet Soen (42) is expert inzake de godsdienstoorlogen, en de ‘godsdienstvredes’, in het Europa van de zestiende en de zeventiende eeuw. “Soms vragen mijn studenten: wie geloof je nu écht, Luther of Calvijn?”

Wat wilde u later worden? “Archeoloog, journalist of reisleider. Ik heb geschiedenis en Europese studies gestudeerd en leg me toe op onderzoek naar de religieuze meningsverschillen, maar ook de vredesonderhandelingen en verzoeningsmaatregelen, tussen katholieken en protestanten in de Nieuwe Tijd, de periode tussen 1500 en 1800.”

Hebt u een motto? “Zoals het een historicus betaamt: ad fontes, naar de bronnen. Het is belangrijk te weten waar informatie vandaan komt, van wie en waarom, ook in het dagelijks leven.”

Welk boek ligt er op uw nachtkastje? “La plus secrète mémoire des hommes van de Senegalese schrijver Mohamed Mbougar Sarr; hij kreeg er in 2021 de Prix Goncourt voor. Ik ben intussen halfweg en moet me bedwingen om niet te gaan opzoeken of wat hij beschrijft zich ook echt heeft voorgedaan.”

Van welke film of serie heeft u onlangs genoten? “Het verhaal van Vlaanderen, de historische reeks waar ik als expert aan kon meewerken. Een ietwat bevreemdende ervaring: storytelling primeerde op wetenschap. Maar het was leuk om Tom Waes mee te mogen nemen naar het Rijksarchief in Brussel, en hem daar historische bronnen te laten zien over de vervolging van protestanten in onze contreien. Dat heeft bij een breed publiek interesse gewekt, merk ik.”

Aan welk project zou u meteen beginnen als u over onbeperkte tijd en middelen zou beschikken? “Een databank met alle egodocumenten – brieven, dagboeken … – over de godsdiensttwisten in Europa. Wij kennen hier vooral de oorlogen in de Nederlanden, Frankrijk en Duitsland, maar er waren over heel Europa conflicten – en vredesverdragen – tussen katholieken en protestanten, van de Balkan tot de Middellandse Zee en tot wat vandaag het grensgebied is tussen Oekraïne en Rusland. Er ligt nog veel werk op de plank om daar een compleet beeld van te krijgen, vanuit een minder eng-West-Europese blik.”

Welk goed voornemen kan u maar niet volhouden? “Trager leven. Ik heb voortdurend het gevoel dat onze tijd op aarde veel te kort is. Ik probeer nu inspiratie te vinden in een klassiek adagium dat in de Nieuwe Tijd vaak werd gebruikt, in navolging van Erasmus, die het dan weer uit de oudheid had overgenomen: festina lente of ‘haast je langzaam’. Het betekent zoveel als ‘alles gedaan krijgen maar op een aandachtige manier’. Een beetje mindfulness avant la lettre.”

Wat is uw beste eigenschap? “Misschien wel: onverwachte verbanden kunnen leggen en out of the box denken.”

Welk voorwerp bewaart u voor het nageslacht? “Fotoalbums. En – beroepsmisvorming – ik heb de foto’s met het oog daarop ook allemaal voorzien van een plaats- en tijdsaanduiding.”

Hebt u een ‘guilty pleasure’? “Magazines lezen als Dag Allemaal en aanverwanten. Ik heb geen abonnement, maar het kan me wel enorm ontspannen.”

Wat is de belangrijkste les die het leven u heeft geleerd? “Dat elke levensfase je anders doet nadenken over het leven. De nuance die erin sluipt met ouder worden. Zeker als je kinderen krijgt, ga je anders tegen de dingen aankijken, milder, en met meer verantwoordelijkheid naar de toekomst.”

Wat is uw meest onhebbelijke karaktertrek? “Het moet vooruitgaan voor mij. COVID was in die zin een beproeving.”

Wat was het meest pakkende moment van uw loopbaan tot dusver? “De grote conferenties die we met ons internationaal consortium georganiseerd hebben over reformatiegeschiedenis. En die over de vroegmoderne geschiedenis van onze universiteit, vorig najaar. Een mooi tegenwicht voor de lange periodes waarin je in je eentje in het archief zit.”

Wat staat er op uw playlist? “Songs waar je vrolijk van wordt, zoals die van mijn favoriete band Eels, of andere muziek uit mijn jeugd.”

Wat houdt u wakker ’s nachts? “Sinds de kinderen doorslapen, ben ik zelf ook een goede slaper. Maar in metaforische zin lig ik wel wakker van de bitterheid, de verzuring en het cynisme in onze maatschappij, de polariserende clickbaitjournalistiek ook … Het fenomeen ‘nieuws’ is ontstaan in de zestiende eeuw, maar toen bracht men nieuws als er nieuws wás.”

Wanneer bent u het bangst geweest? “Bij de geboorte van onze tweede zoon was zowel zijn leven als het mijne even in gevaar. Dat heeft een impact: er is een ‘voor’ en een ‘na’. Je beseft opeens hoe fragiel het allemaal is.”

Wat maakt u intens gelukkig? “Musiceren. In de harmonie, of gewoon thuis samen met mijn man. Hij speelt piano, ik cornet, een soort kleine trompet.”

“Ik probeer historische figuren te begrijpen als de mensen van vlees en bloed die ze waren.”

Welk compliment heeft u het meeste geraakt? “Een oudere dame die na een publiekslezing naar me toe kwam en zei dat wat ik had verteld haar zo hard had doen nadenken. Dat vond ik heel mooi, dat je met verhalen over vier- of vijfhonderd jaar geleden mensen kan doen stilstaan bij religie en onverdraagzaamheid vandaag.”

Wat zou u graag beter kunnen? “Jazzy spelen op mijn cornet.”

Welk boek zal u altijd bijblijven? “Tot in de hemel van Richard Powers. Sindsdien kijk ik helemaal anders naar bomen.”

Is er een ritueel waar u niet zonder kan? “Voor ik begin te schrijven: koffie drinken. Als ik thuiskom: even de kippen en de bloemen gedag zeggen.”

Wat is uw meest beklijvende reisherinnering? “De Filipijnen. Door de enorme contrasten: extreme rijkdom naast armoede die door merg en been gaat.”

Met welk historisch personage voelt u affiniteit? “Ik probeer de figuren uit de geschiedenis die ik bestudeer altijd te begrijpen als de mensen van vlees en bloed die ze waren. Dat heb ik meegekregen van mijn promotor, Jan Roegiers, die ook hoofdbibliothecaris en universiteitsarchivaris was. En ik tracht alle zijden te belichten: de ene les verdedig ik vol vuur de standpunten van Luther, de volgende les die van Calvijn, en daarna de decreten van het Concilie van Trente. Waardoor ik geregeld de vraag krijg: ‘Jamaar, wie gelooft u nu écht?’” ● (ivh)

De Congreskolom in Brussel, ingehuldigd in 1859, brengt hulde aan onze Grondwet. De beelden op de hoekpunten van de sokkel symboliseren de vrijheden van vereniging, van pers, van onderwijs en van eredienst.

Een sterke constitutie?

Als een Belgisch premier onverhoeds de vraag krijgt om de Brabançonne te zingen en in een vlaag van volksliedverwisseling de Marseillaise aanheft, komt hem dat natiewijd op hoongelach te staan. Maar hoeveel Belgen kunnen een artikel uit hun Grondwet debiteren?

De initiatiefnemers van een project dat onze constitutionele kennis wil opschroeven, kunnen het alvast wel. De website die ze lanceerden, illustreert hoe de Grondwet nog elke dag invloed heeft op ons leven.

Wie in Brussel door de Congresstraat wandelt, kan er ter hoogte van het Vrijheidsplein voor kiezen om af te slaan richting Drukpersstraat, Eredienststraat, Onderrichtsstraat of Verenigingstraat. Het is een keuze tussen vier fundamentele vrijheden die de Belgische Grondwet in 1831 verankerde. “De gebeurtenissen uit die periode zijn prachtig weerspiegeld in het stratenplan van Brussel”, zegt professor Raf Geenens van de onderzoekseenheid RIPPLE (Research in Political Philosophy and Ethics Leuven) aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. “Het jammere is: bijna niemand weet dat. Zelfs niet de parlementairen die elke dag door die straten lopen, vermoed ik.”

Ook professor Stefan Sottiaux van het Leuven Centre for Public Law betreurt dat onze Grondwet zo onbekend is, en dus ook onbemind. “Elk jaar vraag ik aan mijn studenten of ze de Congreskolom in Brussel kennen. Een enkeling noemt dan het graf van de onbekende soldaat met de eeuwige vlam. Maar niemand weet dat er rondom de kolom figuren staan die grondrechten verzinnebeelden. Of dat het monument werd opgericht ter ere van onze Grondwet – dankzij de liberale fundamenten die daarmee gelegd werden, had ons land het revolutiejaar 1848 zonder kleerscheuren doorstaan.”

Vrijheid voorop

Het zijn maar enkele symptomen van onze constitutionele bloedarmoede. Daar wilden Geenens en Sottiaux iets aan doen, door de Belg een injectie grondwetkennis en -trots toe te dienen. Samen met collega-onderzoekers in grondwettelijk recht, ethiek en rechtsfilosofie, lanceerden ze een nieuwe website: ‘De Grondwet voor iedereen’. Daar kan je niet alleen de oorspronkelijke en de huidige tekst van de Grondwet vinden, maar duik je ook in haar geschiedenis, haar filosofische onderbouw en thema’s als privacy, mensenrechten en vrijheid van meningsuiting. Recente hete hangijzers worden in een reeks dossiers door een grondwettelijke bril bekeken.

Een veelomvattende onderneming dus, die meer tijd heeft gekost dan de tien dagen die een commissie in oktober 1830 nodig had om een ontwerp te maken voor de Belgische Grondwet. Ze had daartoe de opdracht gekregen van de tijdelijke regering, die zichzelf na de opstand tegen Willem I de taak had gegeven om het Belgische grondgebied te besturen.

De blauwdruk voor de Grondwet die de commissie uitwerkte, ging naar de Volksraad, waar 200 vertegenwoordigers van verschillende politieke en levensbeschouwelijke strekkingen erover discussieerden.

— Zitting van het Nationaal Congres, de Belgische grondwetgevende vergadering (Lithografie P. Lauters, collectie M. Molenschot)

“De intellectuele rijkdom van hun debatten in het Nationaal Congres kan tippen aan de discussies van de Amerikaanse ‘founding fathers’. Daarom is het bijzonder jammer dat bijna niemand vandaag nog weet wie onze stichters waren, terwijl we bijvoorbeeld Thomas Jefferson en James Madison wel kennen”, zegt Raf Geenens.

Op 7 februari 1831 werd de Belgische Grondwet aangenomen. Ze richt België in als een parlementaire monarchie met scheiding der machten. De auteurs haalden voor hun tekst inspiratie uit het buitenland, maar fundeerden hun bouwwerk met een sterke eigen visie, vervat in het motto: ‘La liberté en tout et pour tous’ (‘Vrijheid in alles en voor allen’). “De vrijheid van het individu stond voorop”, zegt Raf Geenens. “Onze founding fathers waren geïnspireerd door het Coppet-liberalisme, dat elke vorm van geïnstitutionaliseerde macht als een potentiële bedreiging zag voor die vrijheid. Er was uiteraard wel een staat nodig, maar het was vooral belangrijk dat de machten werden verdeeld en verspreid, bijvoorbeeld door de wetgevende macht op te splitsen in twee kamers.”

Jonge snaken

Ook een vrije pers was een cruciaal ingrediënt van de constitutionele cocktail: het regime moest bekritiseerd kunnen worden, en de waakzame burger geïnformeerd over wat er speelde in de kamers van de macht. Stefan Sottiaux noemt het desbetreffende artikel 25 van de Grondwet zijn favoriete passage. “Het is een heel krachtige verwoording van een basisprincipe dat vooropstond tijdens de Belgische Revolutie. Dat had natuurlijk alles te maken met de censuur onder Napoleon en Willem I.”

Art. 25

De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.

Daarnaast werden ook de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van religie verankerd in de tekst. “Het was echt wel nieuw om een dergelijke grondrechtencatalogus op papier te zetten”, zegt Sottiaux. “Wat daartoe wellicht heeft bijgedragen, is dat er zoveel twintigers meegeschreven hebben”, vult Raf Geenens aan. “Die jonge snaken gingen voor de meest vooruitstrevende ideeën van hun tijd.” De manier waarop ze de krijtlijnen van een parlementaire democratie uittekenden in een tekst, zou veel andere landen inspireren.

Creatief met constitutie

De Belgische Grondwet behoort tot de oudste grondwetten die vandaag nog van kracht zijn. Ze is de hoogste wet van ons land. Enerzijds geeft ze de staat de macht om het publieke leven te regelen, anderzijds lijnt ze de reikwijdte van die macht af en beschermt ze de burgers tegen inmenging van de overheid of van anderen.

In haar bijna tweehonderdjarige bestaan heeft de Belgische Grondwet een belangrijke rol gespeeld in tal van vaderlandse verhalen. Zo kreeg artikel 93 – het toenmalige artikel 82 – in 1990 een creatieve interpretatie: koning Boudewijn verkeerde een dag lang ‘in de onmogelijkheid om te regeren’, opdat de abortuswet zonder zijn handtekening bekrachtigd kon worden. Lang niet alle specialisten waren overtuigd van de grondwettigheid van die aanpak, en er weerklonken kritische geluiden.

Dat gebeurde ook tijdens de recente coronacrisis. Het ging daarbij niet zozeer om de coronamaatregelen zelf, maar over de manier waarop ze genomen werden. Grondwetspecialisten wezen er in een open brief op dat het parlement de plaats is waar beslist moet worden over dergelijke ingrijpende inperkingen van grondrechten, dat doe je niet met een ministerieel besluit. Uiteindelijk zou het parlement een Pandemiewet stemmen, al bleef ook die niet van kritiek gespaard.

Het belang van een grondwet is dat je, ook op crisismomenten, een standaard hebt om het beleid aan af te meten, zegt Stefan Sottiaux. “Door een aantal fundamentele principes vast te leggen, zorgen we ervoor dat we twee keer nadenken voor we die kernwaarden aantasten in naam van een hoger belang – de strijd tegen een virus of een terroristische dreiging bijvoorbeeld. Of dat we minstens een basis hebben om te zeggen: hier is het niet goed gegaan.”

“Tegelijkertijd zijn de waarden in de Grondwet zo open omschreven dat elke nieuwe generatie ze kan invullen, uitbreiden en aanpassen aan wijzigende maatschappelijke omstandigheden. De betekenis van de Grondwet verandert voortdurend door nieuwe interpretaties of rechtspraak.”

Het eeuwige laven

Daarbij speelt – naast de Raad van State – het Grondwettelijk Hof een belangrijke rol. Het werd in 1980 in het leven geroepen onder de naam ‘Arbitragehof’, om toe te zien op de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten. Sinds 1988 kan het Hof ook oordelen over de vraag of een nieuwe wet bepaalde principes uit de Grondwet schendt. “Het gaat dus niet over zuiver juridische kwesties, het zijn dossiers met politieke en morele aspecten”, zegt Sottiaux. “Daarom heeft het Hof een samenstelling met naast zes

Art. 93

Indien de Koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid te hebben laten vaststellen, de Kamers dadelijk bijeen. Door de verenigde Kamers wordt in de voogdij en in het regentschap voorzien.

Illustratie uit een feesteditie van de Grondwet, in 1852 uitgegeven bij Delevingne et Callewaert

“Soms zijn grondwetswijzigingen ook een reactie op mistoestanden in de samenleving”, zegt Stefan Sottiaux. “In de nasleep van de zaak-Dutroux werden de rechten van het kind bijvoorbeeld expliciet in de tekst verankerd.”

Foto: de Witte Mars in Brussel, op 20 oktober 1996

juristen ook zes oud-parlementsleden. Het idee is dat de tendensen die in de samenleving leven zo ook aanwezig zijn bij de rechters die moeilijke politieke knopen moeten doorhakken.”

Een greep uit de onderwerpen waarover de twaalf rechters zich recent bogen: minimale dienstverlening bij stakingen, dubbele stiefouderadoptie, beroepsprocedures tegen vergunningen, de gevangenenruil met Iran … Een mooi voorbeeld van een dossier waarin het Hof nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij toetste aan onze tweehonderd jaar oude Grondwet, is het arrest over de transgenderwet. Die wet had het voor transgenders mogelijk gemaakt om zonder medische criteria het geslacht op hun identiteitsdocumenten te laten aanpassen. Maar volgens LGBTI+-koepelorganisatie Çavaria ging de wet niet ver genoeg, onder meer omdat ze alleen de opties ‘M’ en ‘V’ voorzag, en mensen met een non-binaire genderidentiteit dus uitsloot. Het Hof stelde inderdaad een schending van het gelijkheidsbeginsel vast, en vernietigde de wet gedeeltelijk.

“Er is daar zeker geoordeeld in de geest van de Grondwet”, vindt Raf Geenens. “Het klopt natuurlijk dat er in 1830 zelfs nog geen sprake was van gelijkheid tussen man en vrouw. Maar iemand als Pierre-François

van Meenen, één van onze belangrijkste founding fathers, stelde dat mensen vrij moeten zijn om hun leven vorm te geven in het licht van hun eigen ideeën en innerlijke overtuigingen. Zo kijken we vandaag ook naar genderidentiteit.”

Geenens vindt het wel een gemiste kans dat het arrest niet expliciet verwijst naar die liberale ideeën van onze founding fathers. “In het Amerikaanse Supreme Court zijn de rechters echt doordrongen van de debatten die Jefferson en co. destijds gevoerd hebben. Het is mooi dat men zich blijft laven aan die bron. Dat zou ons Grondwettelijk Hof ook vaker mogen doen.”

De Grondwet groeit

Wie de oorspronkelijke 139 artikels van de Grondwet naast de huidige 198 legt, zal zien dat niet alleen de interpretatie van de wet, maar ook de tekst zelf in de loop der tijd veranderd is. Een eerste reeks wijzigingen had te maken met de democratisering van het kiesstelsel,

een tweede golf sproot voort uit de omvorming van ons land naar een federale staat. “Van de zes staatshervormingen die België sinds 1970 gekend heeft, gingen er vijf gepaard met een grondwetswijziging”, zegt Stefan Sottiaux. “Het gaat om behoorlijk juridisch-technische artikels: daar kun je mensen moeilijk warm voor krijgen. Misschien heeft dat er zelfs toe bijgedragen dat de grondwetcultuur bij ons zo in het slop is geraakt.”

Het uitdijen van de Grondwet was niet alleen een kwestie van institutionele artikels: de voorbije decennia werden er ook nieuwe grondrechten toegevoegd. “Denk bijvoorbeeld aan sociaal-economische rechten – daar lagen ze in 1831 nog niet wakker van”, zegt Sottiaux. “Na de Tweede Wereldoorlog werden onder meer het recht op arbeid, huisvesting en sociale zekerheid opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het heeft nog tot 1994 geduurd voor ze een plaats kregen in onze Grondwet. Soms zijn grondwetswijzigingen ook een reactie op mistoestanden in de samenleving. In de nasleep van de zaak-Dutroux werden de rechten van het kind bijvoorbeeld expliciet in de tekst verankerd.”

Art. 22bis

Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit. (…)

Afspraken over inspraak

Om de Belgische Grondwet te wijzigen is er een vrij complexe procedure met drie stappen, waaronder raadpleging van de kiezer. Doorgaans wordt een grondwetsherziening doelbewust aan het eind van een legislatuur op de agenda gezet: zo wordt de herziening ‘meegenomen’ in de verkiezingen. Maar die draaien in de praktijk natuurlijk vooral om de brandende socio-economische beleidsthema’s van het moment.

Er is dus wel een vorm van democratische controle op grondwetswijzigingen, maar voor velen gaat die niet ver genoeg. “Ik ben wel gecharmeerd door de internationale trend om de burger meer rechtstreekse inspraak te geven”, zegt Raf Geenens. “Het is natuurlijk niet evident om zoiets te organiseren – kijk maar naar de recente online burgerbevraging waarmee ministers Annelies Verlinden en David Clarinval suggesties wilden verzamelen voor de volgende staatshervorming. Het idee erachter vind ik goed, maar met deze concrete invulling ervan blijk je niet veel mensen warm te maken om deel te nemen.”

“In ons land zit je natuurlijk ook altijd met de tegenstellingen tussen Noord en Zuid”, zegt Stefan Sottiaux. “Als je het volk echt zou bevragen over belangrijke kwesties zoals de rol van de koning, kan je een

Art. 33

Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.

uitkomst krijgen die voor één van de landsgedeelten niet te verteren is. Daarom zie ik dat ook niet meteen gebeuren.”

“Misschien kan het wel voor thema’s die minder communautair getint zijn”, denkt Geenens. “Kijk naar de manier waarop Ierland in 2015 het homohuwelijk invoerde. Na een grondwettelijke conventie waarin burgers en parlementsleden met elkaar in gesprek gingen, volgde een maandenlange publieke discussie die werd afgesloten met een referendum. Een grondwetswijziging krijgt op die manier een grote legitimiteit en draagkracht omdat je het gevoel hebt: we hebben dit samen beslist.”

Het zou ook passen in de visie van onze founding fathers, vindt Geenens. “Zelf zouden ze wellicht geen voorstander zijn geweest van referenda: dat instrument zou iets té democratisch geweest zijn in hun negentiende-eeuwse ogen. Maar artikel 33 van de Grondwet –‘Alle machten gaan uit van de Natie’ – is na de Tweede Wereldoorlog geïnterpreteerd als zou alleen het parlement inzicht hebben in wat de wil is van het volk. En dat is een aberratie: de founding fathers vonden inspraak van het volk – via petities, via de pers, via burgerjury’s in de rechtbank … – net een cruciale garantie van de vrijheden. In ons huidige politieke bestel, waarin er veel macht ligt bij de partijen, zouden referenda een manier kunnen zijn om dat idee vorm te geven.”

Patriottisme

De website ‘De Grondwet voor iedereen’ is, net zoals de Grondwet zelf, een bouwwerk met stevige fundamenten dat nog uitgebreid en verfijnd wordt. In een gerelateerd project onderzoeken Geenens en Sottiaux momenteel of een sterkere grondwetcultuur kan bijdragen tot gemeenschapsvorming. “Volgens filosofen zoals Jürgen Habermas kan een grondwet een bron zijn van maatschappelijke cohesie en integratie. Constitutioneel patriottisme, noemt Habermas dat. Het idee erachter is dat je mensen makkelijker kunt verenigen rond de waarden uit de grondwet dan rond een concept als ‘nationale identiteit’”, legt Geenens uit.

“Anderzijds kan je je de vraag stellen of we soms niet te veel verwachten van de grondwet. Moeten we er expliciet dierenrechten in opnemen, of een artikel dat ervoor

zorgt dat we ons op ecologisch vlak beter gedragen?

Ecuador heeft in 2008 als eerste land ter wereld de natuur als rechtssubject erkend in zijn grondwet. Ik betwijfel of het een goed idee is om dat voorbeeld te volgen. Dieren, planten of ecosystemen kan je niet inpassen in een logica van individuen die elkaars rechten erkennen.”

“Uiteraard vind ik wél dat we ons gedrag ten aanzien van de natuur moeten verbeteren, en dat het idee van duurzaamheid in de Grondwet moet staan.” Dat is sinds 2007 ook het geval. “Ik hou wel van de manier waarop het artikel verwoord is (zie hieronder – red.), omdat het heel breed ingevuld kan worden”, zegt Geenens.

Enthousiaste politici

De website werd op 7 februari van dit jaar voorgesteld, exact 192 jaar nadat de Grondwet werd aangenomen. “Bij de lancering hebben we behoorlijk wat mediaaandacht gekregen, tot in De Ideale Wereld toe”, zegt Geenens. “We maken zelf gebruik van de website in onze colleges, en zijn met verschillende geledingen van het onderwijs aan het bekijken hoe het daar een plaats kan krijgen. We voelen ook veel enthousiasme bij politici en journalisten die we over het project spreken. Het vult duidelijk een leemte … Als de Belgische overheid het niet doet, dan doen wij het maar (lacht).” ● (rvh)

www.belgischegrondwet.be

Art. 7bis

Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieu-gebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties.

8.548.900

83 530 26.144 4 278

Een gezonde geest verdient een gezond lichaam, en omgekeerd. Hersengymnastiek te over aan KU Leuven, maar hoe brengt het lichaam het ervan af?

Goed, zo blijkt. Of beter: top. KU Leuven telde vorig jaar 278 topsportstudenten. Met zo’n topsportstatuut kan pakweg schaatser Bart Swings zijn studie burgerlijk ingenieur combineren met het behalen van goud op de Olympische Winterspelen – de eerste keer voor een Belg. En kan meerkampster Noor Vidts het volgende examen voor Biomedical Engineering even uit haar hoofd zetten wanneer ze weer eens naast Nafi Thiam op het podium van de zevenkamp staat.

Ook tal van teamsporters snijden aan KU Leuven hun studie netjes op maat van hun topsportcarrière. Onder het Leuvens studentenkorps vinden we bijvoorbeeld internationals van de Yellow Tigers, de Red Panthers, de Belgian Cats en de Red Flames. Sommigen hoeven zelfs niet ver te reizen voor hun training: 4 sportfederaties – en hun nationale teams – hebben hier vaste voet aan de grond: de Red Flames, Badminton Vlaanderen, de Vlaamse Atletiekliga en Volley Vlaanderen/Topvolley Belgium. Zij kunnen onder meer terecht in de Indoor Atletiekhal en de Topsporthal, een hyperprofessionele zaal van meer dan 2.000 m²

Het zijn maar twee van de tientallen moderne faciliteiten op de terreinen van het Universitair Sportcentrum – er valt nog maar weinig ‘kot’ te bespeuren aan het Sportkot. Alleen al in de laatste drie jaar kwamen er onder meer 2 nieuwe kunstgrasvelden, 5 padelterreinen en een hal voor indoor beachvolley bij. Het Universitair Sportcentrum bood het voorbije jaar 83 sporten aan, van klassiekers als basketbal en voetbal tot meer niche bewegingskunst als Gaelic football, tai chi en balfolk – waarbij je je fit kunt walsen of jiggen.

Beweegredenen te over dus voor de 26.144 sportkaarthouders – studenten, personeel, alumni, of gewoon ‘derden’. Het Sportcentrum wordt dan ook elke week meer dan 15.000 keer bezocht, en het splinternieuwe Univ-Fit ruim 6.000 keer.

Studentikozer dan op de 24 urenloop wordt lichaamsbeweging niet. Tijdens de hoogmis rondjes lopen van LOKO Sport, de sporttak van de Leuvense studentenkoepel, strijden jaar na jaar de ingenieurs van VTK en de ‘sportkotters’ van Apolloon om de hoogste eer. Maar wie ook aan het langste eind trekt, deelnemen – of komen supporteren – is hier minstens zo belangrijk. In de editie van 2022 liepen studenten van 18 teams in totaal 16.130 rondjes van 530 meter. Dat is – inderdaad – 8.548.900 meter, of een loopje van Leuven tot aan de Noordpool en weer terug. Wat zei uw stappenteller gisteren? ● (wv)

Het volledige aanbod van het Universitair Sportcentrum vind je op www.kuleuven.be/sport

Met de nieuwe sensor kan je bladbewegingen opvolgen en zo stressreacties van een plant vroegtijdig op het spoor komen.

Beter buigen dan barsten

It’s Not Easy Bein’ Green: als planten een stem hadden, zongen ze Kermits liedje ongetwijfeld mee in periodes van hardnekkige droogte, plagende insecten of overvloedige neerslag. Ook planten kennen stress, jazeker. Die kan nu vroegtijdig opgespoord worden, dankzij een sensor die de beweging van bladeren monitort. En over vroege tijden gesproken: om meer te leren over het stressmanagement van het hedendaagse groen kijken onderzoekers ook naar de nazaten van pionierende algen die 450 miljoen jaar geleden aan land kwamen.

Planten kunnen niet gaan lopen, dus ze moeten zien om te gaan met hun soms grillige omgevingscondities.” Professor Bram Van de Poel, hoofd van de Afdeling Plantenbiotechniek, begint ons gesprek met een observatie die evident klinkt, maar toch aan het denken zet. Wij mensen mogen weleens wat vaker stilstaan bij de baten van onze benen. Als de zon al te stekelig straalt, of als een stortbui onze schoenen onder water dreigt te zetten, dan zoeken we gewoon aangenamer oorden op. No such luck voor planten: zij moeten ter plaatse de strijd aangaan met allerhande vormen van stress. Hoe ze dat doen, is één van de vragen die wortel hebben geschoten in het Van de Poel Lab, een onderzoekscentrum dat deel uitmaakt van het KU Leuven Plant Instituut.

Pauzeknop

Planten krijgen te kampen met zowel biotische stress –schimmels, insecten, ziektes … – als abiotische stress, veroorzaakt door de omgeving: een tekort aan licht, een hittegolf, wateroverlast ... “In ons lab bekijken we dat vooral vanuit een land- en tuinbouwperspectief: stress is nadelig voor de productie. Als een landbouwer ziet dat de opbrengst begint te zakken, dan kan dat een indicator zijn voor een ziekte, of een omgevingsfactor die niet ideaal is”, zegt Van de Poel. “Op dat moment is het al te laat. Je wil de condities in de serre dus zo goed mogelijk onder controle krijgen: op tijd irrigeren, bemesten, de verwarming aanzetten, of net verluchten als het te warm is.”

Door planten nauwlettend te monitoren, kan je stress vroegtijdig op het spoor komen. Ze kunnen zich dan wel niet verplaatsen, planten zijn wel degelijk voortdurend in beweging. Al doen ze dat heel traag, onzichtbaar voor het blote oog. Zo hebben planten net als wij een circadiaanse klok: de bladeren maken elk etmaal een ritmische op- en neerbeweging. Daarnaast bewegen planten ook in functie van de omgeving: bladeren groeien naar het licht toe voor een optimale fotosynthese, terwijl wortels net weg van het licht groeien, richting het water en de voedingsstoffen.

Verstoorde of afwijkende bewegingspatronen kunnen erop wijzen dat een plant stress ondervindt. Voor zijn doctoraat bij professor Van de Poel deed Batist Geldhof onderzoek naar epinastie: een neerwaartse buiging van de bladeren waarmee bepaalde planten reageren op stress. Het is onderdeel van een strategie die je kan vergelijken met de winterslaap bij dieren: de plant drukt even de pauzeknop in. “Door het bladerdak te laten krimpen, doet de plant minder aan fotosynthese”, legt Geldhof uit. “Hij gaat dus even in overlevingsmodus om nadien weer te kunnen groeien.” Overigens is die respons niet te verwarren met verwelking: bij een verwelkende plant zijn de bladeren slap door een gebrek aan water, epinastie is een actieve beweging waarbij de bladeren buigen maar nog veerkrachtig zijn.

Natte voeten

Geldhof koos ervoor om het proces van bladbuiging te onderzoeken bij tomatenplanten. “Bij dat gewas zie je de beweging heel duidelijk en kan je ze dus goed bestuderen”, vertelt hij. “Ook economisch gezien was het een logische keuze: we telen enorm veel tomaten in Vlaanderen.”

Om een stressreactie op te roepen, zette hij de wortelzone van tomatenplantjes onder water: na enkele uren hebben de wortels dan het zuurstof uit het water opgebruikt en krijg je lage-zuurstofstress. Aanvankelijk gebruikte Geldhof een ouderwetse gradenboog om bladhoekveranderingen te meten. Behoorlijk omslachtig, en daarom ontwikkelde hij een nieuwe methode, waarvoor hij inspiratie haalde uit andere domeinen. In drones en smartphones zitten accelerometers en gyroscopen, waarmee onder meer versnelling en oriëntatie geregistreerd kunnen worden. Geldhof paste die technologie toe in een chip die het brein vormt van zijn bladhoeksensor voor planten.

De sensor maakt het mogelijk om de epinastische buiging maar ook andere bladhoekveranderingen op te meten. Hij kan bevestigd worden aan de bladsteel of het blad zelf en stuurt de gegevens draadloos door voor analyse. Zo kan je subtiele variaties in de bladbewegingen in real time opvolgen – een voordeel ten opzichte van bestaande systemen, die werken met camera-opnames van bladbewegingen over een langere periode.

Van boon tot banaan

Door de gegevens van de bladhoeksensor te combineren met analyses van hormonale processen, leerden de onderzoekers veel bij over het stressmanagement van de tomatenplant. Zo bepaalt onder meer de leeftijd van een blad hoe het reageert op stress. “Een plant kan zijn overleving flexibel regelen door bepaalde bladeren voorrang te geven”, zegt Geldhof.

Hij testte de bladhoeksensor ook op andere planten –komkommer, paprika, boon, aardappel, banaan … – en bij diverse stresscondities, zoals droogte en verzilting. “Je ziet dat die soorten soms volledig anders reageren dan de tomatenplant. Bij paprika is de epinastische bladbuiging bijvoorbeeld zo goed als afwezig.”

De tomatenplant zelf heeft trouwens evenmin een uniforme defensiepolitiek. Geldhof onderzocht meer dan vijftig verschillende tomaatvariëteiten en zag dat ze onderling soms grote verschillen vertonen in hun stressrespons. Het zijn bevindingen die perspectieven bieden voor veredeling. Als je bijvoorbeeld weet welke mutatie ervoor gezorgd heeft dat een bepaalde variëteit een lage-zuurstofcrisis goed overleeft, dan kan je die kennis inzetten bij de ontwikkeling van stressbestendige variëteiten. Voer voor verder onderzoek.

Slimme serre

De sensor zelf kan de stap van lab naar serre wellicht al op korte termijn zetten. Met de hulp van LRD is er alvast een Europees patent verkregen. Ondertussen is er ook een valorisatietraject opgestart, dat de sensor verder moet uitwerken tot een ‘smart farming’-instrument. “Landbouwers en tuinders maken steeds meer gebruik van sensoren en big data om de teelt van hun gewassen te sturen. Onze sensor zou bijvoorbeeld kunnen helpen om de watergift in de serre te finetunen”, zegt Van de Poel.

De komende maanden wordt de sensor nog verder uitgetest bij onder meer paprika, komkommer, aubergine en courgette. In samenwerking met industrieel ingenieurs van de KU Leuven-campussen in Gent en Geel werkt het lab ook aan een nieuw prototype. De sensor krijgt extra elektronica, om omgevingscondities zoals temperatuur en relatieve vochtigheid te meten én om zijn locatie te bepalen. “Vooral dat laatste is belangrijk: een gemiddelde tomatenserre in Vlaanderen is 4,5 hectare groot – dat is gigantisch”, zegt Van de Poel. “Als een sensor alarm slaat, moet de landbouwer of tuinder weten waar te gaan kijken.”

“Landbouwers en tuinders maken steeds meer gebruik van sensoren en big data om de teelt van hun gewassen te sturen.”

Het is niet de bedoeling dat er een aparte app aan de sensor gekoppeld wordt. “Tuinders investeren honderdduizenden euro’s in een centraal computersysteem dat de hele serre regelt: automatische watergift, belichting, verluchting, verwarming … Ze zitten niet te wachten op nog eens een app die ze apart moeten uitlezen. Het lijkt ons een betere strategie om de sensor te integreren in bestaande serrecontrolesystemen. Daar bestaat ook concrete interesse voor bij de bedrijven die zulke systemen produceren.”

Groene pioniers

De sensor biedt een manier om de stressreactie van planten uitwendig waar te nemen, maar het Van de Poel Lab doet vooral onderzoek naar de manier waarop hormonen dergelijke processen binnenin de plant reguleren. “Planten hebben negen belangrijke hormonen”, vertelt Van de Poel. “Die vervullen meerdere rollen en

Professor Bram Van de Poel is al zijn hele onderzoeksleven geïntrigeerd door het plantenhormoon ethyleen.

“Je mag het gerust een passie noemen, ja.”

werken vaak samen: hormonal crosstalk noemen we dat. Dat maakt het erg complex om ze te bestuderen, en we hebben nog veel te leren over hun werking. Batist heeft in zijn onderzoek bijvoorbeeld ontdekt dat er meer hormonen betrokken zijn bij het sturen van de bladbuiging dan we tot nu toe dachten.”

Om de hormoonhuishouding van planten beter te begrijpen, kijken Van de Poel en co. ook in het verleden. Vér in het verleden. “Toen algen 450 miljoen jaar geleden ‘besloten’ om hun aquatische levensstijl op te geven en aan land te komen, moesten ze zich aanpassen aan hun nieuwe leefomstandigheden”, vertelt Van de Poel. “Plotseling moesten ze hun nutriënten uit de grond halen, werden ze blootgesteld aan UV-stralen, kregen ze te maken met een temperatuur die veel minder stabiel was dan die in het water … Het was één van de meest ingrijpende gebeurtenissen in de evolutionaire geschiedenis van planten.”

Hoe gingen die groene pioniers om met de uitdagingen van hun nieuwe habitat? Van de Poel vermoedt dat ethyleen daarbij een belangrijke rol speelde. Het is een gasvormig hormoon dat onder meer betrokken is bij de veroudering van planten en bij de rijping van vruchten. Vanwege die functies heeft het ook talrijke toepassingen gekregen in de agrarische sector. “Om het bekendste voorbeeld te noemen: bananen zijn groen als ze ons land binnenkomen, en worden dan in een afgesloten ruimte met ethyleen gestopt om ze te doen rijpen”, vertelt Van de Poel. Ook bij stress speelt ethyleen een cruciale rol. Planten die te maken krijgen met pakweg hitte, verzilting of overstroming, schroeven de ethyleenproductie op, zodat het hormoon kan ingrijpen in verschillende processen die met groei en ontwikkeling te maken hebben, waaronder bladbuiging en fotosynthese.

Levermos kan de onderzoekers veel leren over de manier waarop de eerste landplanten het stresshormoon ethyleen aanmaakten.

© Van de Poel Lab

Leerrijk levermos

Het lijkt dan ook aannemelijk dat planten destijds ethyleen zijn gaan aanmaken om zich te beschermen tegen de stress op het land. Van de Poel wil dat verder uitzoeken in het toepasselijk getitelde project ETHYLUTION, waarvoor hij een Consolidator Grant van de European Research Council (ERC) ontving.

Eén van de hoofdvragen is hoe voorouderlijke planten het hormoon aanmaakten. Niet-zaadplanten zoals algen, varens en mossen blijken namelijk een ander productieproces te hanteren dan zaadplanten, die later ontstaan zijn. Bij zaadplanten begint de aanmaak bij de molecule ACC, die de rol van ‘precursor’ speelt: een ‘vertrekstof’ die via biosynthese wordt omgezet naar een andere stof, in dit geval ethyleen. Bij niet-zaadplanten vind je ACC ook, maar zij gebruiken de stof niet om ethyleen te maken. Via welke weg maken zij het hormoon dan wel aan? En gebruiken ze ACC dan voor andere doeleinden? Van de Poel wil die vragen beantwoorden door levermos te bestuderen, een nazaat van de eerste landplanten.

In tijden van klimaatverandering is alle kennis die kan bijdragen tot stressbestendige planten meer dan welkom.

“Het is behoorlijk fundamenteel onderzoek, maar als we nieuwe functies van moleculen ontdekken, zou dat op lange termijn toch weer tot toepassingen kunnen leiden”, zegt Van de Poel. In de eerste plaats wil hij het hormoon dat hem al zijn hele onderzoeksleven intrigeert, nog beter begrijpen. “Sinds mijn masterthesis – en daarna in mijn doctoraat, mijn postdoc en nu in het lab – heb ik op ethyleen gewerkt. Je mag het gerust een passie noemen, ja. Gelukkig heb ik mijn onderzoeksdomein in de loop der jaren toch wat uitgebreid naar andere hormonen (lacht).”

Gewapende planten

In tijden van klimaatverandering is alle kennis die kan bijdragen tot stressbestendige planten hoe dan ook meer dan welkom. “Lange tijd is er vooral veredeld met het oog op steeds hogere opbrengsten”, zegt Van de Poel. “Zo zijn er misschien wel eigenschappen verloren gegaan waarmee planten zich hadden kunnen wapenen tegen klimaatverandering. Je ziet nu dat zaadhuizen en veredelingsbedrijven de focus beginnen te leggen op droogtetolerantie en bijvoorbeeld maïs op de markt brengen met een gegarandeerde opbrengst bij droogte.”

“Als Europa meer toelaat op het vlak van moderne biotechnologie, zou het snel kunnen gaan: op enkele jaren tijd kan men nieuwe gewassen op de markt brengen die beter bestand zijn tegen ziektes, langdurige neerslag, overstromingen … De geesten beginnen ook te rijpen op dat vlak, mede dankzij een recente oproep van Europese plantonderzoekers, gericht aan de politiek: ‘Wees niet blind voor de mogelijkheden van vandaag en stel een nieuwe reglementering op, zodat de technologie gekanaliseerd kan worden en de spelregels duidelijk zijn.’ (Inmiddels bracht de Europese Commissie een voorstel naar buiten dat een versoepeling van de regels inhoudt voor bepaalde nieuwe gentechnieken – red.) Hoe dan ook zullen we nog meer op mondiaal niveau moeten nadenken over de vraag hoe we voedselzekerheid kunnen garanderen in een snel wijzigend klimaat.” ● (rvh)

Een greep uit de onderzoeksverhalen op www.kuleuven.be/stories

01 Vroeg ingrijpen bij dyslexie loont

Lezen doen we nog maar zo’n tweeduizend jaar … en eigenlijk is ons brein daar nog niet aan aangepast. Bij het leren lezen worden verschillende gebieden in onze hersenen gereorganiseerd tot een ‘leesnetwerk’. Het is eigenlijk best verwonderlijk dat dat proces bij het gros van de kinderen vrij vlot verloopt.

Bij zeven tot tien procent echter gaat het moeizamer. Als de problemen met lezen – en soms ook schrijven – ernstig en hardnekkig zijn, spreken we over dyslexie.

Onderzoekers van Experimentele Oto-rino-laryngologie en Gezins- en Orthopedagogiek proberen te achterhalen waar het dan precies fout loopt, en vooral ook: wat eraan kan worden gedaan. Traditioneel start de behandeling van dyslexie in het derde leerjaar, maar het is al een tijdje duidelijk dat vroeger starten, vanaf de derde kleuterklas, veel effectiever is. Uit het hersenonderzoek van professor Maaike Vandermosten wordt ook duidelijk waarom.

02 Dodelijke vulkaan

In het Virunga Nationaal Park in het oosten van de Democratische Republiek Congo ligt de Nyiragongo. Deze zeer actieve vulkaan wordt als één van de gevaarlijkste ter wereld beschouwd. In zijn grootste krater borrelt permanent een lavameer met een diameter van maar liefst 260 meter. Deze lava is zeer vloeibaar en dus snelstromend. Bij de laatste uitbarsting van de Nyiragongo, in 2021, stroomde er lava uit de flank van de vulkaan, naar het zuiden, richting Goma, een stad met zo’n anderhalf miljoen inwoners. Duizenden huizen werden vernield en tientallen mensen kwamen om. En het had nog veel erger kunnen zijn: de vulkaan gaf immers vooraf geen waarschuwingssignalen. Toch proberen vulkanologen van de Afdeling Geologie de onvoorspelbare Nyiragongo te voorspellen. De volgende uitbarsting laat immers waarschijnlijk maar twintig jaar op zich wachten …

03 MRI-scan? Eerst gamen!

In het ziekenhuis een MRI-scan ondergaan is geen pretje – en voor kinderen al helemaal niet. Je moet lang stilliggen in een tunnel vol harde geluiden – en als je een beweging maakt, mislukken de beelden. Dat is de reden waarom jonge kinderen vaak onder narcose worden gebracht voor een scan. In UZ Leuven pakken ze het anders aan: samen met onderzoekers van KU Leuven ontwikkelden ze een heus astronautenspelletje om kinderen voor te bereiden. Wat begon als een verhaaltje over een twinkelende ster, is nu een heuse mini-game, met zeven niveaus, quizjes en beloningsspelletjes. Voor de ouders zit er een filmpje in over de MRI, zodat ze de hele procedure vooraf ook goed kunnen uitleggen aan hun kind. Een groot voordeel is dat de app de patiëntjes, hun familie en het zorgpersoneel een gemeenschappelijke taal geeft om te praten over de MRI. En bij het gros van de kinderen kan narcose vermeden worden.

01 Early intervention in dyslexia pays off

Reading is something we have only learned to do about two thousand years ago, and our brain hasn’t actually adapted to it yet. When learning to read, different areas of the brain are reorganised into a 'reading network'. It is really quite surprising that this process goes as smoothly as it does for the majority of children.

About seven to ten percent of young readers, however, experience particular difficulties. If problems with reading − and sometimes also writing − are serious and persistent, it’s called dyslexia.

Researchers from the Experimental Oto-Rhino-Laryngology Research Group and from Parenting and Special Education are trying to find out exactly how things go wrong in dyslexia, and especially what can be done about it. Traditionally, treatment starts in third grade, but it has been clear for some time that early intervention –as soon as kindergarten – is much more effective. Brain research done by Professor Maaike Vandermosten shows why.

02

Deadly volcano

Virunga National Park in the east of the Democratic Republic of Congo is home to Nyiragongo, a highly active volcano widely considered to be one of the most dangerous in the world. Its largest crater houses a permanently bubbling lava lake with a diameter as wide as 260 metres. This lava is highly liquid and flows very quickly. The last eruption of Nyiragongo in 2021 featured lava flowing out of the volcano’s flanks and heading south toward Goma, a city of around 1.5 million people. Thousands of homes were destroyed and dozens of people died. It could have been much worse, considering the volcano offered no warning signals beforehand. Despite the challenges, volcanologists from the Division of Geology are trying to predict the unpredictable Nyiragongo. A vital task, as all signs point to the next eruption occurring sometime around 20 years from now ...

03 MRI scan? Let’s play a game first!

Going for an MRI scan in hospital is no fun − and certainly not for children. You have to lie still in a tunnel full of loud noises for a long time – if you make a move, the images fail. That is why young children are often put under anaesthesia for a scan. At UZ Leuven, they take a different approach: together with researchers from KU Leuven, they have developed a fun astronaut game to help children prepare for a scan. What started as a story about a twinkling star is now a real mini-game, with seven levels, quizzes and reward games. For parents, it includes a video about the MRI so that they can properly explain the entire procedure to their child beforehand. A big advantage is that the app gives patients, their families and healthcare staff a common language to talk about the MRI. And for the majority of children, anaesthesia can be avoided.

Met de handen in de klei

Geoloog Maarten Van Geet zit af en toe letterlijk met de handen in de Boomse Klei in Mol. Bij de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) buigt hij zich over de vraag hoe we kernafval veilig kunnen bergen. Daarbij fietst hij van wetenschappers naar publiek en terug.

“In mijn job werkt een puur technische aanpak niet. Een maatschappelijk debat is nodig.”

We treffen Maarten Van Geet in HADES, het ondergrondse laboratorium in Mol, bij kenners wereldwijd befaamd. De galerijen doen een beetje denken aan een supermoderne steenkoolmijn. Hier, op 225 meter diepte in de Boomse Klei, wordt al veertig jaar onderzoek gedaan naar de geologische berging van hoogradioactief afval – het onderzoek ging van start nadat België de eerste kerncentrale in gebruik had genomen.

De Boomse Klei is een laag van meer dan 30 miljoen jaar oud, in de ondergrond van onder meer ons land en Nederland. In Boom komt de laag aan de oppervlakte, en wordt de klei gebruikt voor de productie van dakpannen en bakstenen; in Mol is de kleilaag te vinden op zo’n 200 meter diepte. “Toen men hier veertig jaar geleden begon te graven, was men bang dat de klei zich zou gedragen zoals tandpasta, een beetje lopend. Maar dat bleek helemaal niet zo te zijn: de klei is veel sterker en stabieler dan gedacht.” Net dat maakt de aardlaag heel geschikt voor geologische berging.

In het domein van Maarten Van Geet speelt meer dan wetenschap en technologie. Het brede publiek is niet goed geïnformeerd als het gaat om de verschillende opties voor de berging van radioactief afval, en het sentiment is doorgaans negatief. Politici hebben behoorlijk wat getreuzeld om een beslissing te nemen, want hier vallen geen kiezers mee te winnen. NIRAS, de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen, werd in de jaren 80 opgericht om een oplossing te vinden voor het radioactief afval in België. Van Geet werkt er als RD&D-manager (research, development and demonstration).

Broodnodige discussie

Dat betekent veel, heel veel uitleg geven, over moeilijke materie. Het lijkt ons een verschrikkelijk vermoeiende job, maar hij doet het graag: “Ik hou ervan om wetenschap behapbaar te maken, bijvoorbeeld tijdens info-avonden. Ik ga graag in dialoog. Ik merk dat mensen vooral duidelijkheid willen.” In oktober 2022 gaf de federale regering een principiële go voor geologische berging van het hoogradioactief en langlevend afval in ons land. Om de beslissingen daarrond voor te bereiden, ging een campagne van start om het maatschappelijk debat aan te zwengelen. Van Geet treedt daarbij op als één van de experten. “Informeren en in discussie gaan is broodnodig. In mijn job werkt een puur technische aanpak niet.”

Waar botst hij het meest tegenaan? “Ik krijg vaak de opmerking ‘Stop met kernenergie’. Maar dat is een knoop die de overheid moet doorhakken. NIRAS is een onafhankelijke partij, die niet voor of tegen het openhouden van kerncentrales is. Maar we zitten nu eenmaal met radioactief afval, grotendeels afkomstig van kerncentrales, dat al veertig jaar opgestapeld is. Wat doen we daarmee? We kunnen onze ogen niet blijven sluiten. We moeten onze verantwoordelijkheid nemen tegenover de volgende generaties.”

Zee, ijs of ruimte?

De vraag die Van Geet vervolgens gegarandeerd krijgt, is: ‘Moeten we dat afval dan echt diep onder de grond opbergen?’ Er zijn niet echt volwaardige alternatieven voor geologische berging, zo blijkt. In de beginjaren van de kerncentrales werd laagradioactief afval in zee gedumpt – iets wat intussen om milieuredenen verboden werd met een internationaal verdrag. Er gingen zelfs stemmen op om radioactief afval onder de ijskappen te bergen – geen goed idee nu die aan het smelten zijn – of om het afval de ruimte in te schieten …

Wat dan met oppervlakteberging – bovengronds dus?

In Dessel gaat NIRAS een superbeveiligde bunker bouwen. “Maar zoiets is enkel geschikt voor radioactief afval met een lage hoeveelheid straling, dat kortlevend is – dat betekent dat de halfwaardetijd, de tijd die nodig is om de hoeveelheid radioactiviteit te halveren, minder dan dertig jaar bedraagt.” Denk aan medisch afval, afkomstig van behandeling met bestraling uit ziekenhuizen, of operationeel afval uit kerncentrales, zoals verpakkingsmateriaal.

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat geologische berging de enige veilige optie is voor hoogradioactief afval.

Tienduizenden jaren

Dat minder gevaarlijke afval kan dus definitief geborgen worden in zo’n gebouw dat meerdere honderden jaren meegaat. Maar dat is geen oplossing voor hoogactief en langlevend afval: daar spreken we niet over dertig jaar halfwaardetijd, maar over tienduizenden jaren. “Dat overstijgt het menselijke begrip van tijd. Zo’n periode kunnen we niet overbruggen met oppervlakteberging. Hoe weten we trouwens of de mensen na ons dat zouden aankunnen, zowel qua kennis als qua middelen? We hebben een oplossing op geologische tijdschaal nodig, waar toekomstige generaties niet meer aan te pas hoeven te komen.” Het gaat Van Geet echt ter harte: “Het is ethisch niet te verantwoorden dat we die last doorschuiven naar duizenden toekomstige generaties, terwijl wij er de vruchten – energieproductie voor onze economische groei – van geplukt hebben.”

Op een deus ex machina vanuit de wetenschap – een plotse doorbraak die radioactief afval kan wegtoveren –hoeven we ook niet direct te hopen, volgens Van Geet. “Er wordt onderzocht hoe we splijtstoffen kunnen

recycleren. Maar dan ga je ervan uit dat je nog draaiende kerncentrales hebt, en zelfs dan zit je nog met restafval dat geborgen moet worden.” Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat geologische berging – dus diep onder de grond in een zeer stabiele aardlaag – de enige degelijke en veilige optie is. “Klei kan radioactief afval voldoende lang vasthouden, zelfs als er zich verstoringen zouden voordoen, zoals een aardbeving.” De gelijkenis met het klimaatdebat is frappant: de wetenschappelijke consensus is er al lang voor de maatschappelijke. Ondertussen tikt de klok verder.

Metro-technologie

Dankzij het ondergrondse labo staan de onderzoekers stevig in hun schoenen. “Het voordeel van HADES is dat we hier op veel grotere schaal dan in een gewoon laboratorium wetenschappelijke experimenten kunnen uitvoeren met de klei: niet alleen wat ruimte betreft, maar ook qua tijd. Sommige experimenten lopen over tientallen jaren.” En in HADES kan niet alleen de veiligheid maar ook de technische haalbaarheid onderzocht worden.

“Het voordeel van HADES is dat we hier op veel grotere schaal dan in een gewoon laboratorium wetenschappelijke experimenten kunnen uitvoeren met de klei: niet alleen wat ruimte betreft, maar ook qua tijd. Sommige experimenten lopen over tientallen jaren.”

— In Finland wordt een site voor geologische berging uitgegraven in graniet, een zeer stabiel gesteente, dat weinig erodeert. Maar zelfs daar gaat men het radioactief afval nog ‘verpakken’ in klei, omdat klei heel interessante eigenschappen heeft.

Einddatum: 2135

Een site voor het Belgische radioactief afval bouwen betekent immers: kilometerslange galerijen en schachten uitgraven, op enkele honderden meters diepte. “Dat lukt. We hebben hier industriële technieken uitgetest, waaronder de technologie die wordt gebruikt om metro’s uit te graven.”

In Finland is men bijna rond met het uitgraven van een site voor geologische berging; ook Zweden heeft beslist om eraan te beginnen. “Daar wordt niet in klei gegraven, maar in graniet, een zeer stabiel gesteente, dat weinig erodeert. Maar zelfs daar gaat men het radioactief afval nog ‘verpakken’ in klei, omdat klei heel interessante eigenschappen heeft. Zware metalen, zoals uranium of plutonium, blijven eraan plakken. En de plasticiteit maakt dat barsten weer gesloten worden.” Met andere woorden, in klei krijg je geen radioactieve lekken.

Dat de regering groen licht gegeven heeft voor geologische berging, betekent nog niet dat Van Geet morgen op een bouwwerf staat. De grootste knoop die nog doorgehakt moet worden: waar komt de site? Het wordt ook een duur project: alles inbegrepen worden de kosten geraamd op 12 miljard euro. We horen ze al kibbelen: de burgemeesters van geschikte locaties, de industriële partners die het geld moeten ophoesten en de politici die de verkiezingen willen overleven.

Eerst en vooral moet het publiek nu goed geïnformeerd worden, zegt Van Geet. “Maatschappelijke aanvaarding is een langzaam proces. En als de beslissing over de locatie gevallen is, volgen nog ettelijke jaren om alle vergunningen en licenties in orde te brengen. We verwachten niet dat dat vóór 2050 rond zal zijn. Als dan het graven, het inkapselen in betonnen containers en het opbergen kan beginnen, zijn we klaar tegen 2135.” Gelukkig heeft Van Geet tijdens zijn opleiding leren rekenen in geologische tijdperken: in zijn job heeft hij alvast een eindeloos geduld nodig. ● (if)

Van pyriet naar de Boomse Klei

Hoe komt iemand in de sector van de geologische berging terecht?

Voor Maarten Van Geet (47) werden de zaadjes al vroeg geplant, of beter: gevonden.

“Ik herinner me een gezinsvakantie toen ik een jaar of zes was, bij de Franse Cap Blanc-Nez – een goede vindplaats voor krijtfossielen. Ik zag iets glinsteren op het strand: dat bleek een stuk mineraal, pyriet, te zijn. Die vakantie zijn we naar huis gegaan met zeker dertig kilo stenen”, lacht Van Geet.

Op school had hij een voorliefde voor de exacte wetenschappen. Toen hij op zijn achttiende naar de universiteit trok, koos hij niet voor chemie of fysica, maar voor geologie: “Ik wilde een brede wetenschappelijke opleiding.”

Hij koestert mooie herinneringen aan zijn studententijd: “We begonnen met amper dertig studenten aan de opleiding en we deden veel excursies. Je leert mekaar dan beter kennen dan in een klas van de middelbare school. Ik heb daar een fantastische vriendenkring aan overgehouden.”

Sneeuwballen

Ook de afstand tussen studenten en proffen was klein. “Door al die excursies ontwikkelde je een persoonlijke band: ik herinner me een sneeuwballengevecht in Duitsland. En in mijn laatste jaar ben ik met professor Rudy Swennen, de promotor van mijn thesis (nu: masterproef – red.), drie weken naar de bergen van Albanië getrokken: afgelegen en primitief, maar wij geologen vinden dat geweldig”, grinnikt Van Geet. “Het was een zalige periode, al was ik geen flierefluiter. Ik denk niet dat ik ooit een college gemist heb, tenzij ik ziek was. Ik ging gewoon met plezier naar de les.”

Na de master geologie volgde nog een doctoraat: “De ingenieurs en geologen hadden net samen een nieuw type CT-scanner gekocht dat ook op heel kleine schaal gebruikt kon worden, bijvoorbeeld om materialen zoals steenkool te onderzoeken. In mijn doctoraat zocht ik uit hoe. Het was een manier om, opnieuw, wat breder te gaan; ik werkte bijvoorbeeld veel samen met fysici, heel interessant.”

Geen meteorieten

Na zijn doctoraat krijgt Van Geet maar liefst drie aanbiedingen. De meest exotische was die van het Jet Propulsion Laboratory van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA, die met zo’n CT-scanner meteorieten wilde onderzoeken. “Ik had al snel door dat dat technisch onmogelijk zou zijn. Jammer, daar ben ik dus niet op ingegaan.”

We ontmoeten Van Geet dus niet in een NASA-lab, wel in een ondergronds laboratorium in Mol. Dat komt omdat hij

voor alle jobaanbiedingen bedankt en in plaats daarvan solliciteert op een vacature bij het SCK – het vroegere ‘Studiecentrum voor kernenergie’. Dat is het Belgisch nucleair onderzoekscentrum in Mol, waar zich de eerste in België gebouwde kernreactor bevindt, bedoeld voor wetenschappelijke experimenten, niet voor energie-opwekking. “Ik heb mijn doctoraat verdedigd en na het weekend kon ik al in Mol beginnen. Ik had gehoopt op een beetje vakantie na al het harde werk, maar het mocht niet zijn”, lacht Van Geet.

Plantenresten in de klei

In het SCK duikt hij in de Boomse Klei. Zijn job draait rond de vraag of klei een veilige bergplaats kan zijn voor radioactief afval: “Mijn eigen onderzoek richtte zich op het organisch materiaal in klei: plantenresten van miljoenen jaren oud die amper vergaan zijn, terwijl dergelijk materiaal normaal gezien snel degradeert. Ik wilde achterhalen of radioactieve deeltjes mee verplaatst worden met plantenresten. Uit mijn onderzoek blijkt dat het organisch materiaal nauwelijks beweegt, net zoals het water dat in de klei zit.” Wat vastzit in de klei, zit vast – en dat voor miljoenen jaren.

Na een aantal jaren onderzoek stapt Van Geet van het SCK over naar NIRAS; de twee organisaties werken nauw samen, onder andere voor het beheer en de exploitatie van het ondergrondse labo HADES. Bij NIRAS werkt hij als RD&D-manager. “Ook hier weer: Ik wou weer wat breder gaan.” Dat dat breder gaan ook betekent dat hij ‘eeuwig’ uitleg over geologische berging moet geven, neemt hij er met de glimlach bij. ● (if)

“Ik was geen flierefluiter in mijn studententijd. Ik denk niet dat ik ooit een college gemist heb, tenzij ik ziek was. Ik ging gewoon met plezier naar de les.”

Zeven min of meer toegankelijke en niet erg

literaire verhalen over literaire kwaliteit en toegankelijkheid

Met zeven korte verhalen die zijn visie op literatuur vertolken, sluit Bart Moeyaert zijn jaar als ‘writer in residence’ aan KU Leuven af.

1. De Zweedse vrouw

Ik ontmoette eens een vrouw die dacht dat ik iemand anders was. Ze omhelsde me en zei iets dat klonk als: ‘Je jekker is glad opzij.’ Het was Zweeds. Wat ze zei was voor mij niet toegankelijk, en ik weet ook niet of het literair was. Ik vind dat Zweeds mooi klinkt.

Soms stel ik me voor dat de Zweedse vrouw heeft gezegd dat ze me nog een keer wilde omhelzen en dat ze me daarna nooit meer wilde zien. Dat is mogelijk.

Wat ik bedoel is dat ontoegankelijkheid geen probleem is, terwijl veel mensen denken dat het dat wel is. Ontoegankelijkheid kan het begin zijn van een heel verhaal in een mensenhoofd. Het begin van actie. De verbeelding neemt het over.

2. De Franse Tsjechov

Ik was gevraagd om op een avond naar Brussel te gaan en daar De Meeuw van Tsjechov te zien. Na afloop zou ik de scenograaf ontmoeten. Ik had De Meeuw nog nooit gezien. Ik kreeg het benauwd toen ik het theater binnenstapte en zag dat het om een Frans theater ging. Frans is niet mijn eerste taal. Als je De Meeuw niet kent, is La Mouette nog moeilijker.

Welke taal het dier ook sprak, de avond was een feest voor mijn zintuigen. Het werk van de scenograaf was van een overweldigende soberheid, en omdat ik een drijfveer had om het stuk te vatten — ik zou de scenograaf ontmoeten — concentreerde ik me op alles, ook op het kleinste detail. Ik was als een kind in het circus. Ik was vergeten dat gretigheid een gevoel is. De sfeer benam me de adem. De woorden die ik begreep verplichtten me om nog beter te luisteren, want misschien begreep ik dan nog meer woorden. Het stuk gaf voedsel aan mijn gedachten en mijn hart werd er warm van, en het was een Franse Tsjechov, en Polina Andrejevna is een moeilijke naam, maar ik genoot, ook al begreep ik maar de helft.

Wat ik bedoel is dat moeilijke of literaire taal een lezer niet per definitie uitsluit, zoals mensen vaak zeggen. Moeilijke of literaire taal kan klinken alsof het ‘alleen maar voor een elite’ is, maar blijkbaar gaan we er dan van uit dat lezers minder geduldig zijn dan kijkers, wat een rare gedachte is. Ik zou juist denken dat kijkers na tien seconden al naar snelle, toegankelijke beelden verlangen, omdat ze op actie en reactie zijn ingesteld. Lezers weten al op voorhand dat ze zelf de snelheid van de beelden bepalen. Ik blijf geloven dat je op de ene bladzijde altijd wel een reden vindt om de volgende om te slaan, waar je weer een nieuwe reden vindt om een bladzijde om te slaan, waar je enzovoort, enzovoort.

Welke taal het dier ook sprak, de avond was een feest voor mijn zintuigen.

3. Het hoofd

Ik schudde eens de hand van het hoofd van een school. Ik had gehoord dat de man absoluut niet van mij en mijn boeken hield. Nu was hij veroordeeld om op z’n minst vijf minuten in dezelfde kamer met mij door te brengen en een kop koffie te drinken, omdat een leraar van de school me gevraagd had voor een lezing.

De leraar, het hoofd van de school en ik hadden een erg toegankelijke conversatie over schoolbibliotheken. Het hoofd begreep alles wat de leraar zei. De leraar begreep alles wat ik zei. Maar raar genoeg zei het hoofd altijd: ‘Hm, wat?’ als ik iets zei, terwijl ik behoorlijk articuleerde.

Wat ik bedoel is dat ook een toegankelijke tekst door een lezer ontoegankelijk gemaakt kan worden. Hoe beter de lezer meewerkt, hoe minder ontoegankelijk de tekst wordt.

4. Het blije meisje

Op een boekenbeurs kwam eens een blij meisje op mij af. Ze bleef voor mijn tafel staan en zei:

‘Ik heb uw boek gelezen.’ Dat was een compliment, dat kon ik zien. Ik glimlachte terug en vroeg hoe het meisje heette en hoe oud ze was. ‘Tien,’ zei ze.

‘En welk boek heb je gelezen?’ vroeg ik.

‘Dat daar,’ zei ze, wijzend.

‘Dit hier?’ vroeg ik. ‘En je vond het een mooi boek?’

Ze knikte en bleef knikken.

‘Wel,’ hoorde ik mezelf zeggen. ‘Dat is fijn om te horen, want dit hier is geen gemakkelijk boek als je tien bent.’ Ik kon mezelf wel slaan. Ik hoorde mezelf papegaaien wat andere volwassenen graag herhalen. ‘Dat boek daar is te moeilijk voor tienjarigen.’

Wat ik niet bedoel is dat alle kinderen van tien verschillend zijn. Dat is waar, maar dat onderwerp hebben we allang gehad. Wat ik probeer duidelijk te maken is dat door herhaling zelfs leugens waar worden. Door herhaling worden zelfs leugens waar. Hoe vaker je herhaalt dat iets te moeilijk is, hoe moeilijker het wordt. Hoe vaker mensen hetzelfde zeggen, hoe meer we geneigd zijn om hetzelfde te zeggen en het op den duur gaan herhalen als papegaaien.

5. Het detail genaamd Dostojevski

In de jaren tachtig ging ik vaak op bezoek bij een schrijfster die Mireille Cottenjé heette. We hadden het over boeken en over het leven. Ik was negentien, mijn eerste boek was pas verschenen, en alles wat Mireille zei nam ik op als een spons. Ik herinner me een detail — althans, het leek toen onbelangrijk.

Mireilles dochter van veertien kwam de trap af, en Mireille stelde haar voor, terwijl ze naar het boek onder de arm van haar dochter wees: ‘Op dit moment leest ze Dostojevski. Is dat niet geweldig? Als ze na dertig bladzijden genoeg heeft van het boek, weet ze dat het niet haar soort boek is. Ze kan lezen, daar ga ik van uit, dus weet je maar nooit dat ze de hele pil uitleest, niet?’

Wat ik bedoel is dat ik nog altijd niet weet wanneer een boek te literair of te moeilijk is voor een jong — of zelfs minder jong — stel hersens. We kunnen woorden spellen, ze bij elkaar zetten in zinnen, en ook een betekenis geven, als we twee keer nadenken.

6. De eerste glimlach

Ik was negentien en mensen noemden me ‘schrijver’. Critici zeiden vriendelijke of minder vriendelijke dingen over mijn debuut, en gebruikten woorden die ik zelf niet gemakkelijk kon plaatsen, omdat ik er de juiste betekenis niet van kende. Ik dacht bijvoorbeeld dat literatuur stond voor ‘iets wat uit de hersenen kwam, ernstige, geconstrueerde boeken, geschreven in een ongewone stijl, met meer betekenissen dan wat er op de bladzijde stond’. En ik dacht dat schrijvers nooit glimlachten.

Ik heb voor het eerst geglimlacht in — wat zal ik zeggen — januari 1992. Of laat het nog december 1991 zijn. Omdat ik toen ophield met bang te zijn voor woorden als ‘literatuur’, ‘lectuur’, ‘pulp’. Ik was de discussie ook moe. Wat krijgt een grote L, wanneer blijft het bij een kleine? Toen ik dat juk van me had afgegooid, werd ik gelukkiger.

Ik weet nog altijd niet precies wanneer een boek in literatuur verandert. Ik heb mijn vermoedens, natuurlijk, maar het blijven vermoedens. De enige zekerheid die ik heb is dat literatuur, toegankelijk of niet, uit het onderste stuk van je lichaam komt. Ik bedoel — het hart. In elk geval niet uit het hoofd. Hoe ik dat weet?

7. De hulp van Janni

Ik weet nog altijd niet precies wanneer een boek in literatuur verandert.

Ik zag eens een interview met Janni Howker op Channel Four. Na de televisiebewerking van The Egg Man, een kort verhaal van Howker, veegde ze met één vinger alle vragen over literaire kwaliteit en toegankelijkheid uit mijn leven weg. Ze liep naar een menhir, ergens in de Schotse Highlands, liet de kijker een teken zien, en zei dat het een oud teken was, met magische krachten. Het teken leek de dwarsdoorsnede van een slakkenhuis.

Ze volgde de lijn met haar vinger, en zei dat het symbool haar antwoord was op alles wat het schrijven en het lezen betrof. Dat het er volgens haar altijd om gaat dat we de donkere gangen in ons hoofd volgen, en niet weten wat achter de volgende bocht van onze verbeelding of onze gevoelens ligt. Je ziet het einde niet, je weet ook niet wanneer je het zult bereiken. De spiraal gaat over het schrijven en het lezen, over de ontdekking van je eigen verhaal. De schrijver en de lezer maken in wezen dezelfde beweging.

Ik vond dat een geruststellende gedachte, en voor mij blijft het een mooi antwoord op elke vraag over literaire kwaliteit en toegankelijkheid.

Schrijven is natuurkunde zonder formules. Niet waar, beweren volwassenen graag. Schrijven voor kinderen of jongeren kan dan wel natuurkunde zijn, maar in elk geval is het natuurkunde mét formules. Als een spiraal een formule moet zijn, dan is ze niet geldig voor jonge mensen. Je kunt kinderen geen donkere gang in sturen, zonder licht op het eind. Zo’n gangetje is te smal voor jongeren, ze verdwalen vanzelf en voor je het weet bezorg je ze een depressie.

Ik probeer een teken te vinden dat volwassenen dan wel een goed teken zouden vinden. Wat zal ik tekenen om uit te leggen hoe boeken voor jonge mensen eruit moeten zien? Twee lijnen, als een kronkelend weggetje? Of zal ik twee lijnen recht naast elkaar zetten, een smal straatje, netjes rechtdoor, met een duidelijk begin en een duidelijk eind? Zal ik het zo doen? Is dat geruststellend genoeg? (Slaapt u al?)

Bouts in perspectief

In kunstkringen staat de vijftiende-eeuwse Leuvenaar Dieric Bouts bekend als ‘schilder van de stilte’. We vragen ons af wat hij zou hebben gedacht van het rumoer dat momenteel over hem wordt gemaakt. In zijn eigen tijd wist Bouts de schilderkunst te vernieuwen én bij te dragen aan de bloei van de universiteitsstad.

Vandaag zet diezelfde stad een cultuurfestival rond hem op poten. Een expo in de Universiteitsbibliotheek toont welke rol professoren speelden bij zijn meesterwerken, maar focust ook op informatie, censuur en fake news door de eeuwen heen. “Ook in Bouts’ tijd had je al een soort deepfakes.”

Wie was Dieric Bouts? En waarom kan je zijn werken vandaag nog bewonderen in de meest gerenommeerde musea ter wereld, gaande van het Louvre in Parijs tot het Prado in Madrid en de National Gallery in Londen?

De komende maanden slaan KU Leuven, Stad Leuven en M Leuven de handen in elkaar voor het ‘New Horizons | Dieric Bouts Festival’. Het stadsfestival zet Bouts’ vernieuwende aanpak in de verf en toont hoe inspirerend de vijftiende-eeuwse kunstenaar ook vandaag nog is.

Leuvense beeldenmaker

Dieric Bouts (ca. 1410-1475) is één van de Vlaamse Primitieven, vernieuwende schilders uit de Nederlanden, zonder wie de kunstgeschiedenis er een pak minder fraai zou hebben uitgezien. Eén van hun grootste verdiensten was dat ze begonnen te schilderen met olieverf, waardoor ze kleuren beter wisten weer te geven en meer details konden aanbrengen in hun schilderijen.

Ze experimenteerden ook met nieuwe technieken. Zo was Bouts één van de eerste schilders in onze contreien die gebruikmaakten van het vluchtpuntperspectief, waarbij alle perspectieflijnen samenkomen op één punt in het schilderij, waar de blik van de kijker heen wordt geleid. Bouts speelde daardoor een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de landschapschilderkunst, maar ook

mensen schilderde hij als geen ander. Zijn figuren zijn veelal emotieloos en in zichzelf gekeerd. Hij staat daarom ook wel bekend als ‘schilder van de stilte’.

Bouts wordt ook vaak in één adem genoemd met Leuven. In 1448 trouwt hij er met Catharina van der Brugghen, een dame uit een rijke patriciërsfamilie. Dankzij haar netwerk krijgt hij toegang tot het universiteitsmilieu én tot de elite van de stad – de enigen die zich schilderijen kunnen veroorloven.

Ook de stad zélf biedt kansen voor Bouts. Door de komst van de universiteit beleeft Leuven een ware bloeiperiode. Het stadhuis en de SintPieterskerk zijn in opbouw; de kunstproductie draait op volle toeren. In opdracht van het stadhuis schildert Bouts Het Laatste Oordeel en enkele gerechtigheidstaferelen. Voor de Sint-Pieterskerk maakt hij Het Laatste Avondmaal en De Marteling van de Heilige Erasmus –zijn bekendste werken.

Die laatste twee schilderijen verruilen hun vaste plek in de Sint-Pieterskerk nu tijdelijk voor een ereplaatsje in M Leuven. Vanaf eind oktober loopt daar de overzichtstentoonstelling ‘Dieric Bouts. Beeldenmaker’. Meer dan dertig schilderijen, uit musea wereldwijd, worden in bruikleen gegeven. De expo in M biedt een nieuwe kijk op de Vlaamse meester. We moeten Bouts niet zien als ‘scheppende kunstenaar’ – dat concept bestond nog niet. Hij was een ‘beeldenmaker’, die schilderde wat er van hem verwacht werd en daarin uitblonk. Zijn werk wordt naast dat van hedendaagse beeldenmakers geplaatst, zoals sportfotografen, filmmakers of game-ontwikkelaars.

Voor het schilderen van Het Laatste Avondmaal liet Bouts zich bijstaan door Leuvense theologen. “Die moesten erop toezien dat het bijbeltafereel juist in beeld werd gebracht en dat alle details klopten.”

Kennis aan de ketting

Tegelijkertijd loopt in de Universiteitsbibliotheek de expo ‘Kennis aan de Ketting’. Die toont hoe Bouts aan de kennis kwam voor zijn schilderijen, hoe het destijds zat met censuur en fake news, en maakt de vergelijking met vandaag.

“In een multimediale opstelling komen verschillende experts aan het woord, zoals journalist Rudi Vranckx en ondernemer Yasmien Naciri”, vertelt professor digitale media en journalistiek Michaël Opgenhaffen. “Ik neem de rol van wetenschapper voor mijn rekening. Dieric Bouts zelf vertelt hoe het er in de vijftiende eeuw aan toeging – hij werd met behulp van AI weer tot leven gewekt (lacht).”

De tentoonstelling brengt ook kostbare handschriften, pareltjes uit de boekdrukkunst en intrigerende historische prenten samen, zegt Katharina Smeyers, conservator KU Leuven Bibliotheken Bijzondere Collecties, die met enkele collega’s het historische luik van de tentoonstelling verzorgde. “Daarnaast gaan we dieper in op de wisselwerking tussen Bouts en de Leuvense universiteit.”

Een goed voorbeeld is Bouts’ Laatste Avondmaal , waarvoor de schilder zich moest laten bijstaan door twee theologen. “Het Laatste Avondmaal was al vaak geschilderd, maar doorgaans ging het om de ontmaskering van Judas als verrader. Hier moest de nadruk liggen op Jezus die het brood zegent – de instelling van de eucharistie, die Christus’ lijden en verrijzenis symboliseert. De theologen moesten erop toezien dat het bijbeltafereel correct in beeld werd gebracht en dat alle details klopten.”

Wat Bouts vervolgens met die informatie doet, is zijn eigen verdienste. Door gebruik van zijn handelsmerk, het vluchtpuntperspectief, staat de zegening van het brood niet enkel symbolisch maar ook tekentechnisch centraal. Christus’ hand bevindt zich op één rechte lijn met de hostie en de kelk. Bouts plaatst het bijbeltafereel ook in een ‘hedendaagse’ setting: het Leuven van de vijftiende eeuw. Op de achtergrond zie je door de ramen zelfs de Grote Markt.

© Art in Flanders –Dominique Provost
“Vóór de komst van de boekdrukkunst waren boeken erg duur. Een handschrift met veel miniaturen kostte in Bouts’ tijd even veel als een stenen huis.”

Boekdrukkunst vs. internet

Of Bouts de Bijbel of andere boeken in huis had, weten we niet. Hij was al in de zestig toen de boekdrukkunst haar intrede deed. Voordien waren boeken schaarser. “Je had handschriften, maar die waren duur, onder meer omdat ze letter voor letter met de hand geschreven werden op kostbaar perkament. Boeken met veel miniaturen kostten in Bouts’ tijd zoveel als een stenen huis. Ze waren dus weggelegd voor de rijken. Ook professoren bezaten handschriften, maar dat waren eerder werkinstrumenten, met weinig of geen versiering.”

Openbare bibliotheken bestonden niet. “De Artesfaculteit – waar jonge studenten hun basisopleiding kregen – had wel een eigen bibliotheek, die kon worden bezocht door professoren en magisters, afgestudeerden van de Artes. In 1450 beschikte die over zo’n honderdvijftig boeken, wat veel was in die tijd. Boeken konden slechts uitzonderlijk ontleend worden en in de bibliotheek lagen ze aan de ketting. Zo konden ze niet gestolen worden en bleven ze netjes op orde. Het was daardoor ook makkelijker om ze te raadplegen. Paradoxaal genoeg zorgde zo’n ketting

er dus voor dat kennis toegankelijker werd – de titel van de tentoonstelling zinspeelt hierop.”

Veel veranderde met de komst van de drukpers. Het eerste boek in de Lage Landen werd in 1473 gedrukt door Dirk Martens en Johannes van Westfalen. Dankzij de uitvinding daalde de prijs van een boek met zo’n 70 procent, werden de oplages talloze malen groter en kon kennis op ruimere schaal worden verspreid, tot in het buitenland.

‘Kennis aan de ketting’ vergelijkt de uitvinding van de boekdrukkunst met de komst van het internet, zegt professor Opgenhaffen. “Net zoals bij de boekdrukkunst zag men bij de komst van het nieuwe medium veel voordelen: er leefde het utopische idee dat je vrije toegang zou krijgen tot alle mogelijke informatie en dat kennis volledig gedecentraliseerd zou worden. Dat alles zou de democratie versterken. Net als bij de boekdrukkunst werd gaandeweg duidelijk dat de nieuwe evolutie ons ook voor onverwachte uitdagingen stelt.”

Verboden te lezen

De boekdrukkunst maakte het mogelijk om nieuwe denkbeelden makkelijker aan de man te brengen, via boeken, pamfletten of vlugschriften. Denk aan de werken van Erasmus, of de geschriften van reformatoren Luther en Calvijn. Dat werd door vorsten en Kerk als een grote bedreiging gezien. “Er duikt al snel censuur op”, zegt Smeyers. “In Leuven vond in 1520 zelfs een boekverbranding plaats. Zo’n 80 werken van Luther en andere ‘ketters’ belandden op de brandstapel.”

Stevige censuur in een zeventiende-eeuwse gedrukte uitgave van de – vaak obscene – sneldichten van de Romeinse schrijver Martialis.

In 1546 stelden Leuvense theologen een lijst op met verboden boeken, de ‘Index van Leuven’. “Op de tentoonstelling tonen we boeken van onder meer Erasmus waarin pagina’s werden doorstreept of gebrandmerkt. Of een werk van de Italiaanse humanist Boccaccio, waarin een houtsnede met een afbeelding van naakte vrouwen met zwarte inkt werd bewerkt.”

Nog tot 1965 hanteerde de Katholieke Kerk een lijst met verboden boeken, waaraan ook de Leuvense universiteit zich moest houden. Professoren en studenten die toch een boek uit die lijst wilden lezen, moesten aan de rector schriftelijk toestemming vragen, zegt Smeyers. “Maar ook vandaag worden er in veel landen en culturen nog boeken verboden of gecensureerd, om uiteenlopende redenen – gaande van Harry Potter tot het dagboek van Anne Frank of Kuifje in Congo. Tijdens de tentoonstelling stallen we er een aantal uit, en leggen die ook letterlijk aan de ketting.”

Censuur is inderdaad van alle tijden, weet Opgenhaffen. Maar het is ook een term die veel ladingen dekt. “Je hebt staatszenders die afwijkende meningen censureren, zoals in Rusland. Of landen zoals China, die sociale media of zoekmachines verbieden. Dat is uiteraard zeer kwalijk. Maar andere vormen vallen soms wel te rechtvaardigen. Denk aan het verwijderen van onlinehaatberichten op Facebook of het verbieden van porno op YouTube. Dat is logisch als je die platformen toegankelijk en gebruiksvriendelijk wil houden. Dat je daardoor ook situaties krijgt waarbij een afbeelding van de Venus van Milo wordt geweerd omdat de algoritmes dat herkennen als ‘naakt’ – ja, da’s natuurlijk een jammerlijk gevolg (lacht).”

Met de komst van AI gaat fake news een nieuwe fase in. “Onlangs circuleerden er deepfakes waarop te zien is dat Donald Trump wordt gearresteerd, gecreëerd met de AI-tool Midjourney. De fake beelden die je kan maken worden wekelijks beter. Het wordt er voor factcheckers dus niet makkelijker op.”

Primitieve deepfakes

Een ander luik van de tentoonstelling focust op ‘fake news’. “Die term kwam onder de aandacht rond 2016, de periode waarin Trump zich presidentskandidaat stelde”, zegt Opgenhaffen. “Trump maakte strategisch gebruik van nepnieuws om kritische media de mond te snoeren of om hun standpunten te weerleggen, én hij slaagde erin om zijn critici zelf neer te zetten als ‘fake news’. Ook tijdens de brexit werd volop gebruikgemaakt van ‘alternative facts’.”

“Doordat social media steeds meer ingeburgerd raakten, kon fake news sneller worden verspreid. Bovendien vonden sommigen een businessmodel in het opzetten van websites met nepnieuws. Dat soort extreme nieuwsartikeltjes wordt vaak aangeklikt en die clicks leveren advertentie-inkomsten op. ‘A perfect storm’, dus.’”

“In 1520 vond in Leuven een boekverbranding plaats. Zo’n 80 werken van Luther en andere ‘ketters’ belandden op de brandstapel.”

Met de komst van AI gaat fake news een nieuwe fase in. “’Deepfakes zijn nu al alomtegenwoordig. Onlangs circuleerden er bijvoorbeeld foto’s waarop te zien is dat – wederom – Trump wordt gearresteerd. Gecreëerd met de AI-tool Midjourney, bleek achteraf. De fake beelden die je met zulke programma’s kan maken worden elke week beter. Tot voor kort kon je nepnieuws vaak nog herkennen aan de gebrekkige schrijfstijl, maar met een AI-tool als ChatGPT, die een foutloze tekst aflevert, verandert ook dat. Het wordt er voor factcheckers niet makkelijker op; ze zullen zich moeten bijscholen om over voldoende technische knowhow te beschikken.”

© Elliot Higgins

Ook eeuwen geleden doken er al – primitieve – vormen van deepfakes en fake news op, zegt Smeyers. “Je had bijvoorbeeld eenbladdrukken met vaak verzonnen sensatienieuwtjes. En ook spektakelprenten werden gretig gelezen. In onze collectie hebben we er eentje uit de zeventiende eeuw met daarop een enorm ‘zeemonster’ met een ossenkop en hellebaarden op zijn rug, dat zou zijn aangespoeld in Rouen.”

Of de renaissancemens daar écht in geloofde weten we niet, maar het valt natuurlijk niet uit te sluiten … “Net zoals je vandaag mensen hebt die geloven dat de aarde plat is”, zegt Opgenhaffen. “Dat een Leuvenaar uit Bouts’ tijd dat dacht, is logisch. Er was nog maar beperkt wetenschappelijk bewijs voor het tegendeel, en de Kerk verzette zich stellig tegen het idee van een ‘bolvormige aarde’. Vandaag is dat uiteraard anders, en toch zijn er flat-earthers. Of mensen die geloven dat de klimaatopwarming een hoax is, de maanlanding werd gefaket of Elvis nog leeft. Omdat er zoveel fake news is, kan je geloven wat je wil geloven. Op het internet zal je altijd wel ‘bewijs’ vinden.”

Fait divers

Er is dan ook nood aan betrouwbare gidsen, die je correcte en relevante berichtgeving aanreiken. Van oudsher spelen journalisten die rol, maar bij het publiek schort het vandaag aan vertrouwen in nieuwsmakers. Onlangs verscheen een onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de Vlamingen de nieuwsmedia wantrouwt en dat de belangstelling voor nieuws blijft afnemen.

Ook in de zestiende eeuw had je al deepfakes. Hier zien we een houtsnede van uitgever Hans Liefrinck uit 1550, waarop een ‘monsterkalf’ is te zien. “Dit soort ‘spektakelprenten’ werd gretig gelezen.”

“Je kan niet elke vorm van censuur over dezelfde kam scheren. Soms valt het te rechtvaardigen –denk aan het verwijderen van haatberichten op Facebook of het verbieden van porno op YouTube.”

“Ik zal de professionele media steeds verdedigen, maar tegelijk denk ik dat ze dat wantrouwen wat in de hand hebben gewerkt”, zegt Opgenhaffen. “Omdat ze niet enkel onderling, maar ook met content creators op allerhande platformen moeten concurreren, zijn ze meer gaan inzetten op ‘soft news’ – nieuws dat veel wordt gedeeld en clicks oplevert. Nieuwtjes over De Mol of over

Het ‘New Horizons | Dieric Bouts Festival’ zet Bouts’ vernieuwende aanpak in de verf en toont hoe inspirerend de vijftiende-eeuwse kunstenaar ook vandaag nog is. Voor de gelegenheid werd op basis van een oude schets een 3D-reconstructie van zijn gezicht gemaakt.

‘de man in de straat’ … We klikken die artikels allemaal aan, maar tegelijk denken we: moet dat nu? Daardoor ondermijnen de media hun eigen geloofwaardigheid.”

Veel consumenten halen hun nieuws op Facebook of Instagram, waardoor media gaandeweg slaaf zijn geworden van de algoritmes. “Wat scoort zijn artikels die reactie oproepen, dus wat doen media? Ze smukken de kop van een artikel op, en maken een sensationeel introtekstje dat de aandacht trekt. Het genuanceerde artikel zit achter een paywall. Mensen zonder abonnement – en zo zijn er veel – krijgen enkel die controversiële statusupdates en koppen te zien. Daardoor denken mensen dat de media overdrijven of hen iets op de mouw willen spelden. En dan is de kans dat je afhaakt groter, natuurlijk. Ik denk dat de media dat stilaan zelf ook inzien.”

Beter dan Van Eyck?

Bouts’ technisch hoogstaande schilderijen kunnen binnenkort misschien worden gegenereerd door AI, terwijl de kennis die hij nodig had voor het maken ervan te grabbel ligt op Wikipedia. Toch heeft zijn werk vandaag nog niets aan kracht ingeboet.

“Bouts was dan ook al een grote naam in zijn eigen tijd”, zegt Smeyers. “In 1471 werd hij zelfs tot stadsschilder van Leuven benoemd – een blijk van erkentelijkheid. Dat er vijf eeuwen na zijn dood nog steeds belangstelling is voor zijn werk en er zelfs een stadsfestival wordt georganiseerd, zegt genoeg … Ik hoor wel eens dat Bouts veel minder hoog moet worden aangeschreven dan tijdsgenoten zoals Van Eyck of Van der Weyden. Maar dat is écht fake news (lacht).” ● (pjb)

Het ‘New Horizons | Dieric Bouts Festival’ vindt plaats van 22 september tot en met 14 januari in Leuven. De tentoonstelling ‘Dieric Bouts. Beeldenmaker’ in M Leuven valt te bezichtigen van 20 oktober tot en met 14 januari. In de Universiteitsbibliotheek kan je van 6 oktober tot en met 14 januari terecht voor de expo ‘Kennis aan de ketting. Fake news, censuur en informatie rond 1500 en vandaag’. Meer info over het Boutsfestival vind je op www.diericboutsfestival.be. —

Toen Bouts in Leuven rondliep, speelden dergelijke problemen nog niet; in de vijftiende eeuw werd nieuws nog omgeroepen. De eerste kranten zouden pas tweehonderd jaar later verschijnen. Maar zelfs dan was het nieuws voor de meeste mensen een ver-van-mijn-bedshow, zegt Smeyers. “Ze interesseerden zich meer voor faits divers: berichten over de graanoogst, of over nieuwe handelswaar. In die zin is er niet zoveel veranderd (lacht).”

Bouts Festival

André Dumont en de Limburgse ‘coal rush’

De aanhouder wint … steenkool

In Genk, Hasselt en As zijn straten naar hem genoemd. Ook een ziekenhuis, een stadion en een woonwijk dragen zijn naam – of hebben dat ooit gedaan. En Het Belang van Limburg zette hem op de zesde plaats in een rijtje met de tien ‘grootste Limburgers’. Niet slecht voor een Luikenaar die zelfs nooit in de provincie heeft gewoond … —

André Dumont verkondigde twintig jaar lang dat er in de Limburgse Kempen steenkool te vinden moest zijn. In 1901 kreeg hij gelijk.

Dumont was erg populair bij zijn studenten, en het zijn zij die er uiteindelijk voor zullen zorgen dat hij de nodige fondsen bijeenkrijgt voor een proefboring in Limburg.

En dan zijn er de monumenten voor André Dumont. Eén in As, één in Genk en één op het Hogeschoolplein in Leuven, waar Dumont professor was. En één in Luik … maar dát is een standbeeld van zijn vader: André Dumont senior, professor geologie en later ook rector van de universiteit van Luik, en de man die als eerste de ondergrond van België in kaart bracht. Hij zal vroeg sterven, en nooit weten hoe zijn jongste zoon en naamgenoot door zijn wetenschappelijk werk geïnspireerd raakt … en de toekomst van de Limburgse Kempen voorgoed verandert.

Geologische logica

Luik, 1866. André Dumont junior wil mijnbouw gaan studeren. In plaats van zich in te schrijven aan de universiteit van zijn vader zaliger kiest hij voor de net opgerichte Écoles des Mines et des Arts et Manufactures in Leuven – een aparte faculteit voor de ingenieursopleiding bestond op dat moment nog niet. Vier jaar later schenkt hij de collectie gesteenten van zijn vader – 800 stuks –aan zijn alma mater, en gaat hij als ingenieur aan de slag in een mijn in Henegouwen.

Op dat moment wordt in ons land nog enkel steenkool gedolven in Wallonië – dat er zich ook in de Limburgse Kempen een steenkoolbekken zou kunnen bevinden, is nog bij niemand opgekomen. Dat verandert wanneer er begin jaren 1870 in Heerlen in Nederlands-Limburg steenkool wordt gevonden, en wel door twee oudstudenten van de Leuvense universiteit, Louis Jourdain en Evence Coppée. Naar aanleiding van die vondst schrijft hun voormalig professor Guillaume Lambert in 1876 een rapport waarin hij argumenten geeft voor het bestaan van een ‘noordelijk steenkoolbekken’ dat zich zou uitstrekken van het Duitse Westfalen tot Engeland, en waarvan de kern zich in Belgisch-Limburg zou bevinden.

André Dumont wordt aangestoken door zijn enthousiasme, en publiceert een jaar later zelf een artikel, waarin hij de theorie van Lambert onderschrijft en voor een stuk ook voortbouwt op de geologische kaarten van zijn eigen vader. Hij gaat echter uit van een kleiner gebied, van Westfalen tot Limburg. Voorlopig stoot de hypothese op veel scepsis.

Astronomisch bedrag

De decennia nadien blijft Dumont zijn theorie onvermoeid verdedigen. Ook in de aula: in 1883 wordt hij aangesteld als plaatsvervanger voor la course des mines van Guillaume Lambert; een paar jaar later volgt de benoeming tot professor. Hij zal zo’n vijfendertig jaar lesgeven. De vaderlijke Dumont – hij heeft zelf negen kinderen – is erg populair bij zijn studenten. Hoewel hij sinds de overstroming van Leuven in 1891, waarbij hij een longontsteking opliep, kampt met een zwakke gezondheid, trekt hij elke avond naar het Maria-Theresiacollege om er zijn bordtekeningen te prepareren. Hij maakt zijn studenten wegwijs in nieuwe mijnbouwtechnieken uit het buitenland die het mogelijk moeten maken om dieper te boren, en ook in allerlei soorten lagen, van harde steen tot mul zand.

Voorlopig kunnen die nieuwe technieken hun nut nog niet bewijzen in de Limburgse Kempen. Een economische crisis maakt het moeilijk om investeerders te vinden voor de gigantische onderneming die een proefboring is. Het zijn uiteindelijk zijn eigen oud-studenten die ervoor zullen zorgen dat hij zijn droom kan waarmaken – Dumont doet zijn best om alle afgestudeerde mijningenieurs aan een passende betrekking te helpen, en velen zijn hem daarvoor erg dankbaar.

In 1896 richt één van hen, Léon Deboucq, een naamloze vennootschap op ‘voor het onderzoek naar mijnbouw in Limburg’. Hij slaagt erin 180.000 frank bijeen te brengen, het astronomische bedrag dat nodig is om een proefboring uit te voeren. Ook Jourdain en Coppée hebben zich intussen bij het team steenkoolzoekers aangesloten.

© KU Leuven –Universiteitsarchief

Snelheid geboden

En dan is het zover. Eind 1898, ruim twintig jaar nadat Lambert en Dumont voor het eerst naar buiten kwamen met hun theorie, gaat een proefboring van start op een perceel dat een oud-student beschikbaar stelt: in Elen, zo dicht mogelijk bij de grens met Nederlands-Limburg, waar immers al steenkool gevonden is. Maar na bijna twee jaar boren, in december 1900, botst het team op 800 meter diepte op een ondoordringbare steenlaag. Einde verhaal? Het geld is op, de nv failliet. Dumont laat zich echter niet ontmoedigen. Meer nog, net de aanwezigheid van die specifieke steenlaag sterkt hem in zijn overtuiging dat hij op de goede weg is.

Maar als hij de eerste wil zijn die steenkool aanboort in Limburg moet hij snel zijn – er zijn kapers op de kust; intussen is ook een Waalse onderneming gestart met proefboringen. In mei 1901 sticht de Leuvense groep een nieuwe nv, met vers kapitaal. Deze keer gooien ze het over een andere boeg en besluiten ze om naar het hart van Limburg te trekken. Een grotere gok, want hier zijn ze verder verwijderd van de vondsten in Nederland, maar in de zandgrond is het wel makkelijker boren, en ook vermoeden ze dat de steenkool minder diep zal zitten. Het materiaal in Elen wordt verzameld en met de trein reist het gezelschap zuidwaarts, om uit te stappen in het eerstvolgende station: As. Gehaast als ze zijn geven ze opdracht om de klok rond te werken.

Kolenkoorts

Op 2 augustus 1901 krijgt André Dumont, op dat moment met zijn vrouw in Spa voor een gezondheidskuur, per telegram bericht uit As. De voorbije nacht is daar, op 541 meter diepte, steenkool aangetroffen. Ik wist het wel, is zijn rustige reactie. Het nieuws moet nog even stilgehouden worden, tot een mijnopzichter de vondst officieel kan komen vaststellen. Als Dumont van Spa naar As reist, lukt het hem echter niet te zwijgen, en het bericht lekt al snel uit in de pers …

Het duurt ruim twintig jaar voor er een proefboring van start gaat.

Wat volgt is een heuse ‘coal rush’ in Limburg. De vraag naar steenkool in het intussen sterk geïndustrialiseerde België is enorm, en de vrees bestaat dat het Waalse bekken uitgeput zal geraken. Uiteindelijk zal in een gebied van 80 op 120 kilometer steenkool worden gevonden – en uiteraard wil iedereen een stukje van de ondergrondse koek. De regering verleent – na hevige discussies in pers en parlement die jaren aanslepen –zeven maatschappijen een ontginningsvergunning. Dumont wordt afgevaardigd beheerder van de mijn die zijn naam draagt – niet in As, dat een landbouwgemeente wenst te blijven, maar in het naburige Waterschei. Met in zijn herinnering de ellendige leefomstandigheden van de kompels in Henegouwen zorgt hij er na de Eerste Wereldoorlog mee voor dat de mijnwerkers comfortabel gehuisvest worden.

Maar hij zal niet meer meemaken dat zijn mijn operationeel is: omdat de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooit, zal dat tot 1924 duren; Dumont is dan al vier jaar overleden. Rector Ladeuze stelt in zijn grafrede dat Dumonts naam onlosmakelijk verbonden is met de economische ontwikkeling van niet enkel Limburg, maar het hele land. En hij poneert meteen een vrij nieuwe gedachte: de begunstigden van wetenschap zijn ‘u en ik’, de gezondheidszorg, de gemeenschap, de industrie en alle landen ter wereld.

De alumnivereniging van ingenieurs – mede door Dumont zelf gesticht – zal nog vele lustrumvieringen lang een krans neerleggen aan het standbeeld dat ze voor hem hebben laten oprichten op het Hogeschoolplein. En in Limburg geniet Dumont, de man die werk en welvaart bracht naar een gebied dat eeuwenlang gekenmerkt werd door een heide-economie, tot op vandaag de status van een held. ● (ivh)

— André Dumont was afgevaardigd beheerder van de mijn in Waterschei. Foto: de mijn anno 1988, een jaar na de sluiting.

Colofon

Dit magazine is een uitgave van KU Leuven.

Hoofdredactie

Lise Detobel

Isabelle Van Geet

Redactie en beeldredactie

Pieter-Jan Borgelioen

Ilse Frederickx

Ine Van Houdenhove

Reiner Van Hove

Wouter Verbeylen

Fotografie

Rob Stevens

Coverbeeld

Rob Stevens

Werkten mee aan dit nummer

Dirk Blijweert

Bart Moeyaert

Met dank aan

Kjell Corens (Universiteitsarchief)

Arjan van der Star (UCLL)

Contact Sonar@kuleuven.be

Vormgeving Altera

Druk Van der Poorten

Wil je het KU Leuven-magazine Sonar drie keer per jaar thuis ontvangen*? Meld je aan op https://stories.kuleuven.be/nl/abonneer of scan de QR-code.

Wil je digitaal op de hoogte worden gebracht van de nieuwste online onderzoeksverhalen?

Schrijf je in voor de maandelijkse gratis nieuwsbrief via https://stories.kuleuven.be/nl/inschrijven-nieuwsbrief of scan de QR-code.

Wil je Sonar liever niet meer ontvangen? Laat het ons weten via https://stories.kuleuven.be/nl/contact of scan de QR-code.

* Gratis voor alumni, studenten en personeel van KU Leuven

Driemaandelijkse

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.