KU Leuven magazine Sonar n°15 - Mei 2025

Page 1


Sonar

Helmgras in de frontlinie

Duinen als eerste buffer tegen het stijgende zeewater

kuleuven

@KU_Leuven

kuleuven

school/ku_leuven

kuleuven

KULEUVEN.BE/STORIES

A Edito

s the Island of Knowledge grows, so do the shores of our ignorance – the boundary between the known and the unknown. Deze geniale metafoor komt uit de koker van Marcelo Gleiser, een Amerikaans-Braziliaans natuurkundige en astronoom. De beeldspraak zit dit magazine als gegoten. Ook deze Sonar verruimt onze wereld en belicht onze blinde vlekken.

Luc Sels

Rector KU Leuven

Neem nu het artikel over de impact van artificiële intelligentie op kankeronderzoek. Dat AI binnen dat domein een gamechanger wordt, wekt geen verbazing. Maar de snelheid waarmee AI doorbraken faciliteert, doet monden openvallen. Ook doorgaans nuchtere, kritisch ingestelde wetenschappers worden van hun sokken geblazen. Professor Sabine Tejpar, hoofd Labo Digestieve Oncologie, stelt dat AI de manier waarop ze onderzoek doet radicaal heeft veranderd. “Er is een ‘voor’ en een ‘na’”, klinkt het onomwonden. De potentiële voordelen van AI bij kankeronderzoek zijn legio. AI kan precisiegeneeskunde bevorderen, de gezondheidszorg betaalbaar helpen houden en, last but not least, nieuw licht werpen op het ontstaan van tumoren. Toch manen de onderzoekers aan tot voorzichtigheid. AI kan razendsnel resultaten genereren, maar het blijft vaak gissen waarop de antwoorden gebaseerd zijn. We moeten, met de woorden van de wetenschappers, evolueren van een ‘black box approach’ naar ‘explainable AI’.

Vijftien edities lang mocht ik op deze plek mijn gedachten de vrije loop laten.

Inspirerend is ook het verhaal van het Biomedical Technology Lab. Het lab, opgericht in 2019 in het kader van de beleidslijn Going Digital, wil het vaardigheidsonderwijs in de Groep Biomedische Wetenschappen verdiepen met een extra dimensie. ‘Aha!’ dankzij 3D, zoals de titel boven het artikel in deze Sonar luidt. Zo ontwikkelde het lab een app die studenten spelenderwijs – ze gaan aan de slag bij een fictief farmabedrijf – de 3D-structuur van moleculen aanleert. Ook straf: een VR-toepassing die studenten naar een plaats delict katapulteert, ideaal om de kneepjes van het forensisch onderzoek onder de knie te krijgen.

In dit feestjaar kijken we uiteraard niet enkel naar de toekomst, maar ook naar het verleden. Wist u dat deze universiteit al voor de elfde keer een jubileum viert? Dat de vorige edities een tikkeltje anders verlopen zijn, komt allicht niet als een verrassing. Een terugblik op de voorbije jubilea verraadt veel over de meanderende tijdsgeest. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van de universiteit in 1626 konden studenten en professoren bijvoorbeeld een jubileumaflaat verdienen, waarmee ze hun zonden konden afkopen. Ze moesten daarvoor wel een hele reeks religieuze plechtigheden bijwonen, quid pro quo. Ook een vermelding waard: een praalstoet, grootse banketten en de serenade die studenten in 1859 uitbrachten aan het raam van rector De Ram.

Voor ik iemand op ideeën breng: weet dat ik zeer binnenkort het stokje doorgeef aan de volgende rector. Misschien doet u er goed aan mijn opvolg(st)er te polsen over haar/zijn muzikale voorkeuren vooraleer u de stembanden smeert. Dat herinnert mij eraan dat dit meteen de laatste zinnen zijn die ik voor Sonar neerschrijf. Vijftien edities lang mocht ik op deze plek mijn gedachten de vrije loop laten. Ik voel me daar zeer erkentelijk voor. Bedankt ook, beste redacteurs, voor de opzienbarende verhalen die u keer op keer brengt: als lezer krijg je er nooit genoeg van. Ik ben en blijf een fan van het eerste uur en kijk reikhalzend uit naar elke nieuwe Sonar die van de persen rolt.

CARTE BLANCHE VOOR AI-EXPERT THOMAS WINTERS

OVER HAVES EN HAVENOTS

‘Eén inkomen tilt je niet uit de armoede’

3D GEEFT ONDERWIJS EXTRA DIMENSIE De leerstof door een andere bril

ALUMNUS CARMEN WILLEMS ‘Schatbewaarder’ van het KMSKA

WRITER IN RESIDENCE KOEN PEETERS

ZES EEUWEN KU LEUVEN

Van serenades tot aflaten: elf keer feest

Reactorvat vol darmflora

Een slaatje, broodje of vispannetje?

Onze spijsvertering heeft een hele kluif aan wat we zoal op ons bord krijgen. Chemisch ingenieurs onderzoeken hoe we dat voedsel verteren en welke rol micro-organismen in ons lichaam spelen. Dat doen ze in het labo, met een replica van ons spijsverteringsstelsel.

Piloten oefenen hun vluchten met een ‘flight simulator’, op KU Leuven Campus Gent zijn onderzoekers in de weer met een Food Digestion Simulator (FooDSIM): een bioreactor die de menselijke spijsvertering nabootst in computergestuurde vaten, uitgerust met sensoren. Professor Jan Van Impe en zijn team bij BioTeC+ leggen uit hoe dat in zijn werk gaat.

“Onze vriend krijgt driemaal per dag te eten”, vertelt Van Impe. “Geen vast voedsel, maar een vloeistof die alle componenten bevat die we als mens nodig hebben om aan onze energiebehoeften te voldoen. Een gestandaardiseerde mix van koolhydraten, eiwitten, vetten …”

Die ‘astronautenvoeding’ legt zijn weg af langs vier reactoren die elk een deel van ons spijsverteringsstelsel nabootsen, licht postdoc Simen Akkermans toe. “Onze eerste reactor werkt zoals de maag, waar voedsel wordt afgebroken en vermengd met maagsappen. Reactorvat twee – dat het eerste deel van de dunne darm voorstelt – zorgt voor de verdere afbraak en de opname van voedingsstoffen. Daarna gaat het naar vat nummer drie: het ileum, waar de eerste darmbacteriën opduiken. Die zetten nutriënten en vezels om in bouwstenen voor ons lichaam. In de dikke darm, de laatste reactor, gaan bacteriën het voedsel verder fermenteren.”

Goede bacteriën

De onderzoekers focussen vooral op die laatste twee fases. “We willen meer te weten komen over ons microbioom, beter bekend als de darmflora”, zegt Van Impe. “‘Goede’ bacteriën die onze gezondheid in stand houden, helpen bij de vertering en bij de afbraak tot afvalstoffen. Hoe functioneren die micro-organismen? Hoe werken ze samen? Waarom gebeurt er wat er gebeurt … ?”

Dé menselijke darmflora exact nabootsen is onmogelijk, zegt Akkermans. “Die ziet er bij iedereen anders uit. Bovendien komen in ons spijsverteringsstelsel biljoenen micro-organismen voor … Ons systeem is een vereenvoudigde versie. We richten ons op vier bacteriële stammen in de darmen, en hebben voor elk

van die stammen relevante ‘vertegenwoordigers’ gekozen. Zo krijgen we een gecontroleerde omgeving, waar je interacties tussen die bacteriën systematisch kan bekijken, en komen we meer te weten over de basismechanismen.”

Bottleneck

De BioTeC+-groep doet ook onderzoek naar de invloed van ziekteverwekkers op onze darmflora. “Denk aan salmonella- of listeriabacteriën, die ons lichaam binnenkomen via voeding. We kijken naar de wisselwerking tussen die ziekteverwekkers en onze micro-organismen. Welke aanvalsstrategieën past zo’n slechte bacterie toe? Welke schade richt ze aan? En hoe probeert ons microbioom zich daartegen te verdedigen?”

Daarnaast nemen de onderzoekers de werking van antibiotica onder de loep. “Een antibioticakuur is een beetje als met een kanon op een mug schieten”, zegt Van Impe. “Die medicijnen doden niet enkel ziekteverwekkers, maar ook nuttige bacteriën. Meer inzicht in dat proces kan helpen bij het zoeken naar alternatieve antibacteriële strategieën. Momenteel een bottleneck.”

Ideale dieet?

“We hopen manieren te vinden om onze darmflora te versterken”, zegt Akkermans. “Ons lichaam heeft uiteenlopende bacteriën nodig om optimaal te kunnen functioneren. Te eenzijdige of ongezonde voedingsgewoonten kunnen leiden tot een verlies van bepaalde soorten en tot gezondheidsproblemen. We onderwerpen de FooDSIM aan verschillende soorten voeding en kijken welk effect dat heeft. Op termijn kan je zo een meer ‘ideaal dieet’ samenstellen, dat de darmflora van élke mens ten goede komt.”

“In de toekomst willen we graag nauwer samenwerken met biomedisch wetenschappers”, besluit Van Impe. “Een beter begrip van ons microbioom is hoe dan ook een goede zaak. De kennis die wij opdoen, kan op termijn helpen bij het zoeken naar of het bijsturen van remedies voor tal van aandoeningen. Of nóg beter: ze helpen voorkomen.” ● (pjb)

“De ontdekkingen liggen voor het grijpen”

Vroegere, snellere, meer accurate diagnose. Een behandeling op maat van de patiënt. En vooral ook: inzicht in waaróm een tumor ontstaat. De verwachtingen van de impact van artificiële intelligentie op kankeronderzoek en -zorg zijn al even gigantisch als de datasets waarmee wordt gewerkt. Zoals een onderzoeker het verwoordt: “Alles wat we hiervóór hebben gedaan valt erbij in het niet.”

Je zou kunnen zeggen dat we in het verleden gewoon onze tijd hebben verspild, stelt professor Sabine Tejpar, hoofd Labo Digestieve Oncologie binnen het Leuven Kankerinstituut (LKI). Het is uiteraard een boutade. Maar toch: “AI heeft de manier waarop ik onderzoek doe radicaal veranderd. Er is een ‘voor’ en er is een ‘na’.”

Professor Tejpar bestudeert onder meer de embryologische ontwikkelingsstadia van de darm van de muis, op zoek naar verbanden die ons iets kunnen leren over het ontstaan van darmkanker bij de mens. “Dat doe ik met AI, meer bepaald met tools zoals machine learning. Maar ook ChatGPT kan heel nuttig zijn, bijvoorbeeld om snel na te gaan of iets ooit al ergens is aangetoond, of om wegwijzers te vinden naar relevante literatuur of bronnen. Uiteraard is grondig checken essentieel, maar je kan er heel wat tijd mee winnen.”

AI is snel, veel sneller dan het menselijk brein. AI wordt nooit moe en kan een ontzaglijke hoeveelheid informatie tegelijkertijd verwerken. AI legt verbanden bloot waar we zelf misschien wel nooit zouden zijn opgekomen. Hoe helpt kunstmatige intelligentie onze kankerexperten vandaag? En worden zij zelf vroeg of laat overbodig?

Tot uw dienst

We kunnen de vraag niet bijhouden, zegt computerwetenschapper professor Matthew Blaschko. Hij heeft het over AI as a Service, een initiatief van het Leuven.AI-instituut. Onder meer medisch onderzoekers kunnen er terecht voor begeleiding bij het toepassen van AI. “Soms gaat het om eenvoudige standaardvragen, soms om complexe vraagstuken waar we maanden mee bezig zijn.”

Blaschko is daarnaast ook verbonden aan de Afdeling Beeld- en Spraakverwerking van ESAT. Daar leidt hij, aan de hand van wiskundige modellen, en met de hulp van AI, uit medische beelden biomerkers af die specifieke informatie bevatten over kanker en andere aandoeningen. “De grenzen van een tumor, het volume … allemaal zaken die je wil opvolgen met het oog op diagnose en prognose.”

Binnen het Flanders AI Research Program werkt Blaschko aan een toepassing om de verspreiding van lymfeklierkanker op te sporen. “Daarvoor moet je dus alle beenmerg in het lichaam nakijken, elke voxel – de driedimensionale tegenhanger van de pixel. Dat is overweldigend veel informatie. Uiteindelijk gaan vermoeidheid en verveling een rol spelen. Als je dat kan laten overnemen door AI win je tijd, maar is er hopelijk ook een positieve impact op de kwaliteit – al zal zeker in eerste instantie controle door een menselijke operator noodzakelijk blijven.”

Overleg over radiotherapie bij de behandeling van kanker

Blaschko verwacht dat het in de toekomst steeds makkelijker zal worden om AI-modellen te trainen: “Daardoor zal het veel goedkoper en laagdrempeliger worden om mensen routinematig op kanker te screenen. En als er medische beelden worden gemaakt voor een of ander probleem zullen er in één klap ook andere dingen aan het licht kunnen komen.” Met andere woorden: goed nieuws voor de volksgezondheid.

Plan op maat

Eén op twee kankerpatiënten wordt bestraald. AI-beeldverwerking kan ook worden ingezet om die behandelingen voor te bereiden, vertelt professor Wouter Crijns. Hij is medisch stralingsfysicus aan UZ Leuven en daarnaast verbonden aan het Laboratorium Experimentele Radiotherapie, onderdeel van het LKI.

Bij radiotherapie wil je de tumor een stralingsdosis toedienen die voldoende hoog is om de kankercellen te doden, terwijl je het omliggende gezonde weefsel zoveel mogelijk probeert te sparen. Daarom wordt voor elke patiënt een individueel bestralingsplan opgesteld. Een complex proces, dat tegenwoordig sneller en accurater kan verlopen dankzij AI.

“Het zal veel goedkoper en laagdrempeliger worden om op kanker te screenen.”
Leuven

Allereerst duidt de arts op medische beelden de tumor aan, legt Crijns uit. “Maar ook de zones die we aan zo min mogelijk straling willen blootstellen.” Samen met professor Frederik Maes en professor Sandra Nuyts ontwikkelde hij één van de eerste AI-tools voor het intekenen van de kritische organen bij hoofd- en halskanker. “De hersenen, uiteraard, maar ook slikstructuren, speekselklieren … De taak van de artsen blijft nu beperkt tot nakijken en valideren, en dat betekent een behoorlijke tijdswinst.”

Tienduizenden parameters

“Om de patiënt optimaal te kunnen bestralen moeten we ook de parameters bepalen waarmee het bestralingstoestel wordt ingesteld”, zegt Crijns. “Je moet weten: bestraling gebeurt vanuit meerdere hoeken, waarbij het bestralingstoestel vaak ook nog eens beweegt. In zo’n toestel zit ook een multi-leaf collimator, een apparaat dat bestaat uit een honderdtal dunne lamellen die onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen zodat de stralingsbundel kan worden aangepast aan de vorm van de tumor. Je voelt me al komen: het gaat alles bij elkaar om tienduizenden parameters. Dat allemaal uitrekenen gebeurt uiteraard met een computerprogramma, maar dat moet nog handmatig worden aangestuurd.”

Met zijn team onderzocht Crijns hoe toestelparameters kunnen worden voorspeld met deep learning, een geavanceerde vorm van AI: “Vroeger stelden we elk bestralingsplan haast from scratch op. Met AI, per definitie getraind op gegevens uit het verleden, kunnen we gebruikmaken van bestaande kennis om zo de juiste parameters te voorspellen. Dat gaat een pak sneller. Maar vooral: je bent niet langer afhankelijk van de ervaring en de alertheid van de persoon die het plan opstelt.”

Tot nu krijgt een patiënt één enkel bestralingsplan: “Het opstellen vergt een week voorbereiding, dus dat kan je niet voor elke patiënt meerdere keren gaan doen. Met de toepassing die wij ontwikkelden kan zo’n plan in de toekomst in de loop van de reeks behandelingen vaker worden aangepast.”

Agressieve tumor?

Een behandeling op maat van de patiënt dus. Het sluit aan bij de heilige graal in de oncologie op dit moment: precisiegeneeskunde, waarbij de therapie wordt aangepast aan de specifieke kenmerken van de tumor.

Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de zogenaamde omics-technologieën, vertelt professor Alejandro Sifrím. Net als professor Francesca Bosisio, professor Frederik De Smet en professor Sabine Tejpar is hij verbonden aan het KU Leuven Instituut voor Single Cell Omics (LISCO) dat alle expertise rond die technologieën samenbrengt.

“Sinds een jaar of tien is het mogelijk om de aantallen en de kenmerken van allerlei soorten biomoleculen te meten op het niveau van één enkele cel. Met genomics kijken we naar DNA, met proteomics naar eiwitten, met lipidomics naar vetten … Die single-celltechnologieën kunnen ons interessante dingen leren, bijvoorbeeld hoe een tumor ontstaat en zich verder ontwikkelt, en zo nieuwe behandelingen en betere diagnoses en prognoses mogelijk maken. In mijn onderzoeksgroep ontwikkelen we systemen om naar het héle gamma biomoleculen te kijken – vandaar de naam Laboratorium voor Multi-Omic Integratieve Bioinformatica.”

Een stukje prostaatkankerweefsel, links handmatig geanalyseerd door een patholoog, rechts door een AI-model. In elk van de miljoenen cellen van een weefselstaal worden tienduizenden biomolecules gemeten. AI kan helpen om daarin relevante factoren en patronen te herkennen.

“De biologische systemen die we op die manier willen ontrafelen zijn uitermate complex. En de hoeveelheid data die gegenereerd wordt met dit soort analyses is gigantisch – denk aan terabytes. In elk van de miljoenen cellen van een weefselstaal meten we tienduizenden biomolecules. En waar wij als mens hoogstens een paar tientallen dimensies kunnen onderscheiden – kleur, vorm, temperatuur … – gaat het daarbij ook nog eens om honderdduizenden kenmerken van die molecules.”

Daarom hebben de onderzoekers machines nodig die de relevante factoren en patronen uit die massa gegevens weten te halen, vertelt Sifrím. “En die zo een beeld schetsen van de moleculaire samenstelling van een cel en op basis daarvan voorspellingen doen: deze cel is normaal, deze cel is aan het evolueren naar een kankercel …”

Van vlees en bloed

Samen met collega Johan Swinnen doet Sifrím onderzoek naar prostaatkanker. “Nadat we weefselstalen hebben geanalyseerd voeren we al die moleculaire informatie in een AI-model in. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de tool tot dezelfde diagnoses en prognoses komt als een ervaren patholoog. Daar zijn we vandaag nog niet, maar het is een kwestie van tijd.” Een arts van vlees en bloed zal altijd wel nodig blijven, denkt hij. “Met patiënten communiceren, dat gaan we niet aan AI overlaten. Maar de rol van artsen zal meer verschuiven naar bevestigen wat de machine blootlegt. Uiteraard bestaat het risico op fouten, maar het gevaar daarop zal steeds kleiner worden.”

Artsen maken zich soms zorgen dat ze uiteindelijk vervangen zullen worden door AI, maar daar is nog geen sprake van, zegt ook professor Francesca Bosisio. Als dermatopathologe aan UZ Leuven onderzoekt ze weefselstalen, onder meer om te bepalen of er sprake is van een kwaadaardige huidtumor.

“Om een diagnose te stellen moet je de hele achtergrond van een patiënt kennen en meenemen. Hoe zien de letsels eruit? Hoelang bestaan ze al? In de toekomst zullen er allicht tools komen die data uit weefselonderzoek integreren met radiologische en klinische gegevens, maar op dit moment kan AI aan de hand van een weefselstaal enkel een diagnose suggereren. En gezien het wereldwijde tekort aan pathologen kunnen we AI-tools waarmee we sneller kunnen werken, alleen maar toejuichen.”

Grote schoonmaak

Voor Bosisio’s wetenschappelijk werk aan de Afdeling Translationeel Cel- en Weefselonderzoek is AI intussen onontbeerlijk: “Ik gebruik het om medische beelden op te schonen. Een haartje, een stofje, een kreukje in het weefsel … We hebben een tool getraind om die foutjes te herkennen zodat ze de analyse niet beïnvloeden. Op jaarbasis moeten wij honderdduizenden beelden bekijken; tel je tijdswinst maar uit.”

“De rol van artsen zal meer verschuiven naar bevestigen wat de machine blootlegt.”

Verder is AI simpelweg cruciaal voor haar onderzoek naar een gepersonaliseerde behandeling van melanomen, legt Bosisio uit. “Ik heb tijdens mijn doctoraat een technologie ontwikkeld om een heel aantal eiwitten tegelijkertijd op single-cellniveau op te sporen – eiwitten die ons inzicht geven in de beste behandeling van een huidtumor. Het gaat om een vorm van spatial single-cell proteomics, vorig jaar door Nature uitgeroepen tot method of the year.” Met die technologie kan je niet alleen zien welke eiwitten in een bepaalde cel aanwezig zijn, maar ook elke cel in het weefsel identificeren en beoordelen hoe de cellen met elkaar interageren.”

Bosisio meet in haar onderzoek tot tachtig proteïnen tegelijkertijd, in tientallen patiënten, voor miljoenen cellen dus. “Dat lukt nooit zonder AI.”

Kostprijs: 150.000 euro

Ongeveer 30 procent van de 40.000 Vlamingen bij wie jaarlijks kanker wordt vastgesteld, krijgen immunotherapie, een behandeling waarbij het immuunsysteem van de patiënt wordt geactiveerd om de kankercellen te bestrijden. Gemiddelde kostprijs: 150.000 euro per patiënt. Natuurlijk is dat een verantwoorde uitgave als de patiënt kan worden genezen of nog een tijdlang een kwalitatief hoogstaand leven kan leiden, zegt professor Frederik De Smet. Hij is bio-ingenieur en leidt het Laboratory for Precision Cancer Medicine.

“Maar bij zowat één op twee patiënten werkt immunotherapie niet. Als we dat vooraf weten, kunnen we ons richten op een andere behandeling, die misschien wel succesvol kan zijn, én voorkomen we nodeloze uitgaven. In ons labo werken we aan technologieën waarmee we vooraf het succes van een behandeling kunnen inschatten.”

Ook dat gebeurt met single-cell omics en spatial omics. Nog niet zo lang geleden dacht men dat alle kankercellen identiek waren, vertelt De Smet. “Inmiddels weten we dat een tumor bestaat uit cellen die heel verschillende eigenschappen kunnen hebben en dus ook op een andere manier op een behandeling reageren – of niet reageren. Met AI gaan wij op zoek naar patronen om te kunnen voorspellen wat de beste behandeling zou kunnen zijn voor een bepaalde patiënt. Zo hebben we recent een nieuwe techniek ontwikkeld waarbij we op single-cellniveau kunnen nagaan hoe hersentumorcellen op diverse types behandelingen reageren. Ik verwacht dat zo’n therapie op maat over een tweetal jaar standaard geworden zal zijn.”

“Met AI kunnen we pathofysiologische mechanismen doorgronden op een ongezien diep niveau.”

Black box

AI-tools worden getraind met datasets die je heel diep geanalyseerd en gekarakteriseerd hebt, legt De Smet uit: “Klinisch verloop, weefselanalyse, beeldvorming, bloedprofiel en zo verder. Telkens als de tool de juiste uitkomst geeft, krijgt hij een virtueel schouderklopje. En als hij een fout maakt, geef je dat aan en past hij het programma aan.”

“Maar een groot probleem blijft dat je niet weet op basis waarvan de tool een bepaalde uitkomst geeft. Zo was er een hele tijd geleden een eenvoudig beeldherkenningsprogramma dat feilloos husky’s van andere honden wist te onderscheiden. Tot bleek dat het zich enkel baseerde op de al dan niet besneeuwde ondergrond.”

“We moeten beseffen dat AI niet ‘slim’ is. AI kan heel snel heel veel data verwerken, maar voorzichtigheid is geboden, en al helemaal in medische toepassingen. Je wil niet een keuze maken voor een kankerbehandeling op basis van elementen die niet relevant of essentieel zijn, maar die toevallig ook aanwezig waren in de trainingsset. We willen van een ‘black box approach’ evolueren naar ‘explainable AI’, waarbij je kan zien op basis van welke informatie een ‘uitkomst’ er is gekomen.”

Westerse mannen

Uiteraard staat of valt alles met de kwaliteit van de data waarmee een AI-model getraind is. Maar er is nog een kanttekening te maken, vindt Alejandro Sifrím. “Voor zeldzame aandoeningen zijn die data er onvoldoende. En ook vrouwen en mensen met een niet-westerse achtergrond dreigen uit de boot te vallen – dat komt omdat trainingssets voor het merendeel bestaan uit data uit klinische studies, waarin westerse mannen oververtegenwoordigd zijn. Er zullen inspanningen moeten worden geleverd om te zorgen voor trainingsdata die representatief zijn voor álle bevolkingsgroepen zodat we voor iedereen de juiste analyses kunnen maken. Dat is op dit moment nog niet het geval.”

Jobstudent

En dan zijn er de uitdagingen die het doorsturen en opslaan van immense hoeveelheden data met zich meebrengen. Onlangs moesten De Smet, Sifrím en Bosisio een inschatting geven van de nood aan data-opslagruimte de komende twee jaar. “We denken dat we voor onze drie labo’s alleen al evenveel nodig zullen hebben als de hele universiteit op dit moment – zo’n twee- à drieduizend terabyte.”

Er zijn grote investeringen nodig qua infrastructuur, zowel van de universiteit als van de overheid, zegt De Smet. “Ook wat transfer van data betreft. De bestanden die we doorsturen, bijvoorbeeld naar het Vlaams Supercomputercentrum in Heverlee, zijn zo zwaar dat het vijf maanden kan duren voor ze aankomen – we sturen dus liever een jobstudent met een harde schijf.” Ook beveiliging is een belangrijk aandachtspunt. “Je wil niet dat patiëntgegevens op straat belanden. Net zomin als je afhankelijk wil zijn van commerciële cloudsystemen. Op al die vlakken hebben we als universiteit zeker een voortrekkersrol te spelen.”

Eén van de grootste bottlenecks momenteel bij de verdere uitbouw van al die nieuwe technieken en toepassingen is: medewerkers vinden met de juiste expertise. “Je hebt een multidisciplinair team nodig, met aan de ene kant artsen en biomedici, en aan de andere kant computer- en datawetenschappers. En daartussen mensen die de brug kunnen slaan.”

Garnalenvisser

AI is een gamechanger, besluit oncologe Sabine Tejpar. Ook voor wat betreft het onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van kanker. “Dankzij artificiële intelligentie staan we op het punt pathofysiologische mechanismen te doorgronden op een ongezien diep niveau. Waarom ontstaat een tumor, of, in het geval van darmkanker, een poliep en vervolgens een tumor? Welke condities moeten er vervuld zijn voor dat gebeurt?”

“We hebben op dit moment toegang tot gigantisch veel data, ook uit de VS en uit China, en we beschikken over de tools om heel snel heel grondig door die data te ploegen, zoals een garnalenvisser met zijn netje door de zee gaat. En om patronen en verbanden in die data te zien.”

Daarbij moet je als wetenschapper de juiste houding aannemen, zegt Tejpar: “Er wordt weleens gezegd dat je enkel vindt wat je zoekt. Maar als je met AI aan de slag gaat, moet je ervan uitgaan dat je eigenlijk niet weet wat je zoekt. In eerste instantie laat je de tools haast in het wilde weg los op de data. En dan is de kans reëel dat er een verband aan het licht komt dat tot dan toe onzichtbaar was, ongedroomd was zelfs. Dat is de power of AI. En als je zo’n verband vindt dat plausibel lijkt, kan je het model opnieuw laten lopen, misschien op nieuwe data, en mogelijk vind je dan nog diepere connecties. Als onderzoeker moet je dynamische vragen leren stellen, met een doel voor ogen en vanuit je voorkennis, en tegelijk overal voor openstaan.”

Gezonde afgunst

“Als universiteit zijn we goed bezig, maar ik denk dat we nog hoger mogen mikken”, vindt Tejpar. “We zullen middelen moeten zoeken om voldoende AI-specialisten aan te kunnen trekken om biomedisch onderzoekers te begeleiden; we moeten zorgen voor de juiste tools. Ik kijk met gezonde afgunst naar de universi teit van Oxford die al haar mathematische modellen heeft samengebracht in één AI-tool, die de biomedici kunnen loslaten op hun data. Waarom zou zoiets hier niet mogelijk zijn?”

“Ook inspirerend: Cornell University heeft een afgeschermde versie van ChatGPT gemaakt, eenvoudigweg omdat ze de vragen die hun onderzoekers stellen niet meteen met de hele wereld willen delen … Over zulke kwesties moeten ook wij nadenken.”

Op initiatief van LKI, Leuven.AI en LISCO werd recent alvast de AI-Oncology Accelerator in het leven geroepen om de toepassing van AI in kankeronderzoek te faciliteren en te boosten.

We bevinden ons in een bijzonder tijdsgewricht, zegt Sifrím. “De AI-tools worden maand na maand beter. Tegelijk zie je een enorme vooruitgang in de biotechnologie en neemt de rekenkracht van computers voortdurend toe. Een samenloop van factoren die maakt dat we in de nabije toekomst heel grote veranderingen mogen verwachten in de oncologie – en ruimer in de hele geneeskunde.” Het is een opwindende tijd, besluit Tejpar. “De wetenschappelijke ontdekkingen liggen voor het grijpen.” ● (ivh)

Een bestralingstoestel voor kankerbehandeling. Medisch stralingsfysicus

Wouter Crijns: “Vroeger stelden we elk bestralingsplan haast from scratch op. Met AI kunnen we gebruikmaken van bestaande kennis om zo de juiste parameters te voorspellen. Dat gaat een pak sneller, en je bent niet langer afhankelijk van de ervaring en de alertheid van de persoon die het plan opstelt.”

DOOR DE LENS

Getekend: KU Leuven

Honderden onderzoekers zetten op 15 en 16 februari hun deuren open tijdens KU Leuven Inside, het feestweekend waarmee de aftrap werd gegeven voor de viering van 600 jaar universiteit in Leuven. In totaal verkenden 30.000 bezoekers de campussen van Heverlee, Gasthuisberg en de binnenstad. Tijdens een kalligrafieworkshop in de Oost-Aziatische bibliotheek konden de deelnemers, na een lezing van kunstenaar Carla Salem, zelf aan de slag.

Uitgebreid beeldverslag op kuleuven.be/inside

SCHERPGESTELD — Is groei de enige weg naar welvaart?

“Vandaag maken we met onze smartphones véél meer foto’s dan in analoge tijden”, zegt Gerard Govers. “Maar er komen geen filmrolletjes of chemicaliën meer bij kijken. We mogen groei en schade nooit zomaar op één hoop gooien.”

Boomen tot in de hemel

Groei is goed. Groei is hét rapportcijfer waarop een economie wordt afgerekend. Logisch: groei lijkt al vele decennia de stuwende kracht achter onze welvaart. Maar wat als groei botst met groen? Volstaat het dan om ons huidige succesmodel wat bij te trimmen? Of schuilt er waarheid in de overtuiging van de ‘degrowth’-beweging: dat het radicaal anders moet, voor mens en planeet? Geograaf Gerard Govers en historica Maïka De Keyzer doen een poging om de nodige nuance aan te brengen – en komen niet per se tot dezelfde conclusie.

GEOGRAAF GERARD GOVERS:

“Ook voor vergroening hebben we veel geld nodig”

Stelling 1

Te veel groei is schadelijk voor onze planeet.

“Misschien moeten we dan toch eerst even bepalen wat ‘groei’ precies is,” zegt professor Gerard Govers. Hij is geograaf, vicerector wetenschap en technologie aan KU Leuven, en voorzitter van het Vlaams adviespanel voor klimaat. “We groeien als we met z’n allen meer producten en diensten produceren. Als we daarbij plots allemaal drie auto’s willen in plaats van één, welja, dan hebben we uiteraard meer grondstoffen en materialen nodig. En als al die auto’s vervolgens ook nog eens broeikasgassen uitstoten, dan heeft dat opnieuw impact. Dus dat in zo’n scenario het risico op schade toeneemt: dat is helemaal correct.”

“Maar groei is helemaal niet zo ‘automatisch’ gekoppeld aan grotere materiaalstromen. Door te innoveren worden we namelijk ook efficiënter. Eén voorbeeld: vandaag maken we met onze smartphones gemakkelijk duizenden foto’s per jaar. Dat is véél meer dan vroeger, in de tijd van analoge foto’s. Is dat per se erg? Nee, want vandaag komen er ook geen filmrolletjes of geen chemicaliën voor

ontwikkeling meer bij kijken. We mogen groei en schade dus nooit zomaar op één hoop gooien.”

“Natuurlijk bestaat het risico dat we iets veel meer gaan gebruiken als het goedkoper of makkelijker beschikbaar wordt, en dat we die efficiëntiewinst weer opsouperen. Kijk naar ledverlichting: die is grof geschat vijf tot zes keer efficiënter dan de gloeilamp van vroeger. Mensen denken dan: nu kan ik wat meer verlichting ophangen. Vijftien jaar geleden, toen er geen leds waren, waren er ook geen verlichte wolkenkrabbers. Dat was simpelweg te duur en te complex. Nu worden ze allemaal met led verlicht.”

“Mijn boodschap is dus niet: doe maar op, de bomen groeien tot in de hemel, alles komt vanzelf in orde. Dat zou nogal naïef zijn. Blind doorgaan met een lineaire econo mie, waarbij we zonder omkijken grondstoffen winnen voor producten, die gebruiken, en ze vervolgens gewoon weggooien: dat is onhoudbaar. En allemaal drié elektrische auto’s voor de deur, is ook geen goed idee. Een zekere gematigdheid in consumptie, en rationeel omspringen met onze hulpbronnen, is echt wel nodig. Maar ‘ontgroeien’, daar geloof ik niet in.”

Stelling 2

De oplossing voor foute groei is consuminderen – dat is ook ‘degrowth’.

Govers: “Als je zegt: te veel consumeren en de verkeerde dingen consumeren is niet goed voor de planeet, dan ben ik het daar roerend mee eens. De productie van rundvlees moet bijvoorbeeld verminderen. Ons dieet zal dus moeten veranderen – die olifant in de kamer moet je durven benoemen. Maar één ding vervangen door iets anders is nog geen degrowth Dan wordt alles degrowth – dan was het vervangen van paarden door auto’s dat ook. Nee, degrowth is in mijn ogen het idee dat we in het Westen vooral werk maken van een milieuvriendelijkere productie en consumptie om zo de impact op de planeet te verkleinen, en de kansen op groene groei in het globale Zuiden te vergroten. Dat lijkt me zowat de filosofie.”

“Volgens mij zijn er twee grote strategieën tegen de nevenschade van groei. Je kunt met wet en gebod werken: ‘Dit mag niet meer.’ Maar dat leidt vooral tot ongenoegen en polarisatie in de samenleving. Of je pakt het aan via een prijsbeleid dat gericht is op CO 2 Met andere woorden: als rundvlees zo schadelijk is, dan maken we het duurder, en een deel van dat geld laten we terugvloeien naar voedselproductietechnieken die minder schadelijk zijn. Hetzelfde moeten we doen met verwarming: in België belasten we fossiele brandstoffen voor verwarming nog altijd veel minder dan elektriciteit. Dan mag je niet verwachten dat iedereen een warmtepomp plaatst.”

“Natuurlijk zullen we het ook niet prettig vinden als onze biefstuk duurder wordt. Er zijn dus electorale risico’s verbonden aan dat soort maatregelen, maar toch denk ik dat beleidsmakers nog te veel schrik hebben van de consument. Ze hebben immers stevige argumenten in handen. Het sterkste is dit: als we nu niets doen, dan gaat het ons op termijn nog veel méér kosten.”

Stelling 3

We moeten de pauzeknop indrukken. Zo kunnen we kijken welke kant we op willen.

Govers: “De pauzeknop, daar geloof ik niet in. De samenleving is één grote innovatiemachine. Die machine heeft ervoor gezorgd dat hier in het Westen aan onze basisbehoeften is voldaan, dat we een goede gezondheidszorg hebben, dat er eten is voor iedereen. Innovatie, dat is niet alleen een betere smartphone, dat is ook vooruitgang in medisch onderzoek. We moeten dus blijven innoveren, want dat is dé manier om onze samenleving efficiënter en op de duur milieuvriendelijker te maken. En dat gaat, als je het mij vraagt, bijzonder moeilijk samen met het idee van degrowth: dan zou die hele machine weleens kunnen stilvallen.”

“We zullen dus vrede moeten nemen met de ietwat morsige processen van innovatie die we hebben, en die gaan we constant moeten bijsturen. We moeten bijvoorbeeld dringend onze mobiliteit elektrificeren. Tien jaar geleden had je voor autobatterijen nog kobalt nodig,

en dat is een ‘vuil’ materiaal, waar kinderarbeid en malafide praktijken aan vasthangen. Vandaag zit er in heel wat autobatterijen al geen kobalt meer, en bestaan er zelfs al batterijen waarin het lithium – ook niet onschadelijk – vervangen is door natrium.”

“Maar die transities kunnen samengaan met groei. We zijn in Europa voorbij de CO2-piek: de uitstoot per inwoner zit in België vandaag op het niveau van honderd jaar geleden. Zweden, een rijk land, zit aan een uitstoot per inwoner die lager is dan het gemiddelde van de wereld. Groei en schade loskoppelen kán dus. Of we ook snel genoeg gaan, is een andere vraag. De opwarming onder de anderhalve graad houden, gaat ons helaas niet meer lukken. Maar ongeveer twee graden moet nog kunnen.”

Stelling 4

Een welvarende wereld is niet mogelijk zonder groei.

Govers: “Onze kersverse eredoctor Max Roser, van Our World In Data, heeft het eens berekend. Als we willen dat de hele wereldbevolking kan besteden wat de gemiddelde Deen vandaag heeft, dan hebben we een wereldeconomie nodig die vier keer zo groot is als vandaag. Met andere woorden: we komen er niet met hier weg te nemen wat te veel is, en dat te herverdelen. We hebben echt serieuze groei nodig. Er zijn nog altijd 6 à 700 miljoen mensen die het met minder dan twee dollar per dag moeten doen. Dat is geen waardig leven. Economie is ook geen zerosum-game. Het is niet omdat men in het Zuiden rijker wordt, dat men in het Noorden armer moet worden.”

“Ik denk dat we als samenleving enorm blij mogen zijn met de groei van de voorbije tweehonderd jaar. We mogen niet nostalgisch zijn naar een verleden dat er nooit geweest is. Ik toon mijn studenten altijd het schilderij De Hooiwagen van John Constable, van begin negentiende eeuw. Dat toont een boerentafereel: geweldig idyllisch, maar in die wereld gingen dus veertig procent van alle kinderen dood vóór ze vijf jaar oud waren.”

“Groei heeft héél veel mogelijk gemaakt. En het is inderdaad tijd om te zeggen: alleen maar groei volstaat niet. Die groei moet rechtvaardiger en mag de planeet niet beschadigen. Maar de vergroening van onze economie zelf gaat ook enorm veel kosten. We gaan daar achtduizend miljard dollar per jaar voor nodig hebben: dat is acht procent van de totale wereldeconomie van honderdduizend miljard dollar. Dat geld moet érgens vandaan komen. Of om eens een ander probleem te noemen: hoe gaan we anders de vergrijzing financieren? Nee, zonder groei geraak je er nooit.”

“Groei heeft héél veel mogelijk gemaakt. Twee eeuwen geleden gingen veertig procent van de kinderen dood vóór ze vijf waren.”

— Gerard Govers: “We moeten dringend onze mobiliteit elektrificeren. Maar allemaal drié elektrische auto’s voor de deur, is ook geen goed idee.”

HISTORICA MAÏKA

DE KEYZER:

“Het kán, bewust kiezen voor meer vrije tijd”

Stelling 1

Groei en welvaart gaan altijd hand in hand.

“Je kunt er niet omheen: tijdens de twee grote periodes van langdurige economische groei, de eerste industriële revolutie en de tweede helft van de twintigste eeuw, is de welvaart van de mensen in Noordwest-Europa enorm toegenomen. Maar bestaat er een algemeen geldend causaal verband? Eerlijk, ik weet het niet.” Professor Maïka De Keyzer is economisch historica, en bestudeert onder meer middeleeuwse landbouwgemeenschappen. Met haar graven we in het verleden naar munitie om het debat te beslechten: zijn groei en welvaart onlosmakelijk verbonden, als ware het een natuurwet?

“Ik begrijp waarom de meeste mensen die link vandaag als volkomen vanzelfsprekend beschouwen: we kennen niet anders. Zowat alle maatschappijen hebben vandaag een economie die gericht is op groei, en daardoor is verschillende modellen vergelijken bijzonder moeilijk. Maar voor het verleden kunnen we dat wel. Er waren vóór de industriële revolutie immers ook al markteconomieën die gericht waren op productiviteitswinst en kapitaalaccumulatie, naast andere economische modellen. Holland in de zeventiende eeuw, de regio rond Londen, het bassin rond Parijs, Noord-Italië, de kuststreek bij ons … In al die streken hebben historici

premoderne vormen van economische groei vastgesteld. Deden die groeiregio’s het echt altijd beter dan de andere? Het antwoord daarop is helemaal niet zwart-wit.”

“Ik bestudeer zelf de Kempen in de achttiende eeuw. Men kende daar toen een fundamenteel ander maatschappijmodel: in plaats van grootschalige winst en productiviteitsgroei stonden solidariteit en herverdeling centraal. Zestig tot tachtig procent van alle gronden waren collectief bezit. Grondstoffen werden niet ontgonnen voor individueel gewin, en ze werden ook niet commercieel vermarkt.”

“De Kempen werden lange tijd gezien als een regio die arm en achtergesteld was, zeker in vergelijking met de commerciële polderregio’s rond Antwerpen – in de achttiende eeuw dé streek bij uitstek met economische groei, waar ook de agrarische revolutie heeft plaatsgevonden. Maar dat beeld van de Kempen was louter gebaseerd op productiecijfers, en het kleurt helemaal anders als je er andere parameters bijhaalt. Als je, zoals de Human Development Index doet, naast materiële welvaart ook kijkt naar gezondheid en onderwijs. Dan deden die regio’s zonder groei het niet noodzakelijk slechter. De materiële welvaart ging er in stijgende lijn, en de graad van geletterdheid was in de Kempen zelfs hoger dan in de polders. De levensverwachting steeg in beide gebieden even sterk.”

Stelling 2

Bij economische groei profiteert iedereen vanzelf mee.

De Keyzer: “In die commerciële regio’s waar ik het net over had, staken de allerrijksten ver boven de gewone bevolking uit. Die rijkdom sijpelde helemáál niet vanzelf door. De meeste mensen profiteerden niet mee, die bleven gewoon heel erg arm. In de Kempen was de welvaart beter verdeeld dan in de omliggende markteconomieën. Dus niet alleen de groei, maar ook hoe er verdeeld en herverdeeld wordt, is van belang. Dat zie je net zo goed vandaag: China en India zijn allebei enorme groeiers. Maar in India is het verwachte trickledowneffect van die sprong voorwaarts een pak minder indrukwekkend dan het in China is. Zijn groei en welvaart dan écht twee zijden van dezelfde munt?”

“De vooruitgang vandaag is nochtans evident, antwoorden sommigen dan. De kindersterfte neemt sinds de Industriële Revolutie wereldwijd af, dat kun je niet ontkennen. Maar ook hier is de vraag: komt die er niet vooral door de moderne medische wetenschap, en is die medische vooruitgang ‘zomaar’ het gevolg van groei? Zit er echt geen ‘hidden variable’, en mogen we alles op het conto van die groei schrijven? Ik hoor een extreme stelligheid, zowel bij de aanhangers van groei als bij die van degrowth trouwens. Maar als historicus wil ik bewijs zien, en voorlopig heeft geen van beiden de smoking gun.”

“Ik heb mogen samenwerken met de Nederlandse historicus Bas van Bavel. Die kijkt in zijn boek The Invisible Hand naar een heel aantal markteconomieën in de loop van de geschiedenis, zoals de middeleeuwse Italiaanse stadsstaten en Holland in de Gouden Eeuw. Hij suggereert dat economische groei niét het begin is van alle goeds, niét die plotse big bang, maar juist het resultaat van een evolutie. Op bepaalde momenten in de geschiedenis ontstaat er een enorme dynamiek in de maatschappij, zegt hij – en niet plots, maar geleidelijk, door een samenspel van technologische doorbraken, sociale revoluties enzoverder. Die zorgen voor een soort van lift-off, wat leidt tot onder meer welvaartsgroei en economische groei. Van Bavel stelt die ‘natuurwet’, dat groei onvermijdelijk tot welvaart leidt, dus fundamenteel in vraag.”

“Ik hoor extreme stelligheid bij de aanhangers van groei en bij die van ‘degrowth’.
Maar voorlopig heeft niemand de smoking gun.”
“We zijn nooit zo goed gevoed geweest als nu, maar de problemen rond obesitas en mentale gezondheid zijn immens.”

Stelling 3

‘Degrowth’ betekent krimpen, en dan stort alles in elkaar.

De Keyzer: “Als je je hele maatschappijmodel gewoon behoudt, en dan besluit: ‘En nu gaan we niet meer groeien’, ja, dan krijg je ongetwijfeld een crisis. Maar dat is toch een parodie van de degrowth-beweging. Zij willen de maatschappij juist zo fundamenteel hervormen dat ze niet meer gericht is op productiviteitsgroei. Dat soort maatschappij lijkt niet zo heel ver te liggen van mijn voorbeeld van daarnet uit de Kempen. En dat is dus iets helemaal anders dan een krimpende economie.”

“De degrowth-beweging zegt onder meer dat we ons bepaalde zaken moeten ontzeggen, maar er andere dingen voor in de plaats zullen krijgen. Minder inzetten op luxe, maar meer op levenskwaliteit en vrije tijd.

Minder inzetten op groei en meer op levenskwaliteit is niet zo onrealistisch, zegt Maïka De Keyzer. “In de veertiende eeuw daalde het aantal gewerkte dagen plots: men koos bewust voor meer vrije tijd.” Illustratie: Luilekkerland van Pieter Bruegel de Oude (1567).

We spreken dus over een vrij verregaande revolutie, en de grote vraag is: kan dat wel? Ze zijn me te optimistisch en te vaag over de uitwerking – en of het ook wénselijk is, is een ideologische vraag, waar ik me als wetenschapper niet over uitspreek. Maar ik denk wel dat zo’n model haalbaar is. Of beter: het is niet bij voorbaat onrealistisch, als je naar voorbeelden uit het verleden kijkt.”

“In de veertiende eeuw heb je in Europa de doortocht van de Zwarte Dood, de pest. Nadien zijn er plots veel minder werkkrachten beschikbaar, en zie je de lonen enorm stijgen. Als mensen op dat moment beslissen om evenveel te blijven werken, kunnen ze dus stinkend rijk worden. Dat is ook exact wat er in eerste instantie gebeurt: werkenden profiteren volop van die hogere lonen en zien hun levensstandaard stijgen. Maar wat zie je wat later? Het aantal gewerkte dagen per persoon dáált. Hoe verklaar je zoiets? Economische historici zien er een

leisure preference in: op een bepaald moment geeft men toch de voorkeur aan meer vrije tijd in plaats van nóg meer welvaart. Dus het kán, daar bewust voor kiezen.”

“Dat is het grote voordeel van geschiedenis bestuderen: je vindt er een laboratorium voor allerlei maatschappijmodellen. Tegelijk is het ook ‘maar’ het verleden: je kan er echt niet zomaar mee voorspellen wat het vandaag zou geven.”

“Maar voor wie zegt: ‘het groeimodel werkt’: ja, het werkt, maar we zien ook de barsten. We stevenen al een tijdje af op de grootste biodiversiteits- en klimaatcrisis in de menselijke geschiedenis. En inderdaad, we zijn nooit zo goed gevoed geweest als nu, maar ondertussen zijn de problemen rond obesitas en mentale gezondheid immens. In die context kunnen alternatieven als degrowth plots toch aanlokkelijker klinken.” ● (wv)

Blow-up

MEANDERS IN HET OERWOUD

Het had een luchtfoto kunnen zijn van kronkelende rivieren in het Amazonewoud, maar je mag het dichter bij huis zoeken. Eet je ’s morgens een kommetje met yoghurt, fruit en havervlokken? Dan kan dat laatste ingrediënt mooie microscoopplaatjes opleveren. We zien hier – twintigmaal vergroot – een doorsnede van een haverkorrel. De blauwe lijnen zijn de celwanden, die vooral bestaan uit voedingsvezels. Binnen in elke cel zitten groene korrels: dat is zetmeel.

Uiteraard zijn je ochtendlijke havervlokken niet echt fluoblauw of -groen vanbinnen. De kleurtjes zijn aangebracht om specifieke componenten te visualiseren. Die geruststelling krijgen we van bio-ingenieur Gitte Devriese van het Laboratorium voor Levensmiddelenchemie en -biochemie. Zij doctoreert over haver onder leiding van professor Christophe Courtin.

Haver wordt veel gebruikt in dierenvoeding, maar ook mensen weten het te pruimen, zegt Devriese: “Denk maar aan ontbijtgranen, graanrepen, havermelk en brood. Haver is populairder geworden, en toch weten we er wetenschappelijk gezien nog niet zo veel over. Hoe is de haverkorrel opgebouwd? Wat is de moleculaire structuur van componenten zoals vezels, proteïnen en zetmeel? En wat is de invloed daarvan op bijvoorbeeld het rijzen van brood?”

Op de foto hier zie je de doorsnede van een onbewerkte haverkorrel, maar je kan de korrels natuurlijk ook bewerken, onder meer door ze te malen. “Daarmee verander je de structuur en dat heeft dan weer gevolgen, zoals bij het productieproces van brood. Dat onderzoek ik allemaal in mijn doctoraat.” En als Devriese daarmee klaar is, is haar broodje gebakken. (if)

ONDERZOEK — Slimme zandbuffers als antwoord op de stijgende zeespiegel

Een dijk van een duin

Stuur duinen voorop in de strijd tegen het stijgende zeewater: dat is de boodschap van onderzoekers die in Oostende experimenteren met slimme zandbuffers.

Omdat duinen dynamisch en veerkrachtig zijn, vormen ze een ideale eerste verdedigingslinie en een goede aanvulling op harde en statische maatregelen als dijken en stormmuren. Om die defensieve rol verder uit te tekenen, bestudeert de onderzoeksgroep Kustwaterbouw en Grondmechanica (Campus Brugge) de groei en het ‘gedrag’ van aangelegde proefduinen.

Het is met bijna vaderlijke trots dat professor Pieter Rauwoens ons rondleidt tussen de helmgrasplantjes op een flink uit de kluiten gewassen zandheuvel. Hij heeft ons van Campus Brugge naar de Oostendse Oosteroever gebracht voor een wetenschappelijk verantwoorde wandeling. De nog jonge duin, die ter hoogte van Fort Napoleon ligt, is met paaltjes en staaldraad afgeschermd van de strandganger. Een plakkaat maakt duidelijk waarom: hier wordt kennis geoogst.

Professor Rauwoens hurkt en wijst op een helmgrasplantje waarachter zich een hoopje zand gevormd heeft. Het toont heel concreet wat zich de voorbije jaren op grotere schaal heeft voltrokken. In 2021 legden Rauwoens en zijn collega’s een hele strook van deze groene zandvangers aan, 120 meter lang, 20 meter breed. “Eigenlijk zijn biestarwegras en zeeraket de pioniersoorten die je het eerst ziet als een duin zich van nature ontwikkelt, waarna helmgras het overneemt. Wij zijn meteen begonnen met helmgras omdat dat de sterkste ‘bio-ingenieur’ is in de opbouw van een duin”, legt Rauwoens uit. “De plantjes groeien heel snel en genereren dus ook snel veel oppervlakte. Zo vormen ze een obstakel voor de wind. Als er zand meegewaaid komt, valt dat neer.”

Duizendjarige storm

De nabijheid van een fort is toepasselijk: ook deze duin is geconstrueerd met het oog op bescherming – in dit geval tegen de zee. Weten we eigenlijk hoe snel de opmars van die vijand verloopt? “De Vlaamse overheid heeft een strategisch beleidsplan met de titel Kustvisie opgesteld, en dat houdt rekening met drie scenario’s: een zeespiegelstijging van één, twee of drie meter tegen 2100. Die laatste twee scenario’s lijken niet realistisch volgens de huidige voorspellingen, maar je wil natuurlijk geen maatregelen nemen die de vuilnisbak in kunnen als ze zich toch voordoen. Het ziet er ook niet naar uit dat er onmiddellijk een kentering zal komen in de CO2-uitstoot, dus kunnen we maar beter ook wat verder in de toekomst kijken.”

Kustbescherming moet met veel meer rekening houden dan alleen het niveau van de zeespiegel. “Door de klimaatopwarming krijg je ook andere meteorologische omstandigheden. Orkanen die over warmer zeewater trekken, hebben bijvoorbeeld veel meer energie. Ook in onze gebieden zal het stormniveau volgens de voorspellingen en berekeningen zwaarder worden, met hogere golven. De klimaatopwarming beïnvloedt daarnaast ook wat we de windopzet noemen: de opstuwing van de watermassa door de wind – wat nog iets anders is dan de golven. Nog een extra factor is de getijdenwerking: het verschil tussen laag water en hoog water zal groter worden. Dat alles samen maakt dat we rekening moeten houden met een grotere kans op overstromingen.”

Bij het bepalen van het benodigde beschermingsniveau kijken beleidsmakers naar ‘terugkeerperiodes’ van stormen. “Met haar plan wil de Vlaamse overheid de kust wapenen tegen een zogenaamde ‘duizendjarige storm’: een stormvloed die zich één keer om de duizend jaar voordoet. (Ter vergelijking: de storm van de waters -

“Vergeleken met de harde vormen van zeewering hebben duinen het voordeel dat ze veerkrachtig zijn.”

nood ramp van 1953 was een 250-jarige storm – red.) De kenmerken van zo’n storm worden met statistische analyses berekend. Er zijn delen van Nederland die zich zelfs op een tienduizendjarige storm voorbereiden. Die inschatting volgt uit een kosten-batenanalyse voor het gebied in kwestie: hoeveel schade is er bij een overstroming en weegt de kost van beschermingsmaatregelen daartegen op?”

Duin voor dijk

Steeds meer beleidsmakers en onderzoekers zijn ervan overtuigd dat het antwoord op het wassende water niet alleen uit steen en beton kan bestaan. Maatregelen zoals het versterken van dijken zullen onvermijdelijk zijn, maar daarnaast wordt er ook volop naar ‘zachte’ ingrepen gekeken. Zo willen de voorkeursalternatieven ontwikkeld in het Masterplan Kustveiligheid met suppleties – aangevoerd zand – het strand verhogen en de kustlijn waar mogelijk zelfs richting de zee verleggen. Op die manier komt er ook ruimte voor nieuwe duinen.

“Ze kunnen een eerste verdedigingslinie vormen: je legt op een slimme manier een buffer van zand aan die de energie van de golven afremt”, legt professor Rauwoens uit. “Dat wordt het ‘duin voor dijk’-principe genoemd. Vergeleken met de harde vormen van zeewering hebben duinen het voordeel dat ze veerkrachtig zijn. Tijdens stormen worden er kliffen geslagen in de duinen, in kalmere periodes brengen de golven het zand weer naar het strand, waar de wind het in de duinen blaast. Zo krijg je geleidelijk een herstel van het oorspronkelijke profiel. We verwachten dat duinen dankzij die dynamiek ook zullen meegroeien met een stijgende zeespiegel. De aanleg van een duinenveld kan ook een besparing op de onderhoudskosten betekenen: als een dijk het water moet tegenhouden, krijg je meer terugslag van de golven, meer erosie, en zal er meer gesuppleerd moeten worden.”

“Uiteraard heb je wel harde structuren nodig als finale verdedigingslijn, om voorbereid te zijn op hevige stormen waarbij een volledige duin weggespoeld kan worden. Hoe die hybride mix van harde en zachte maatregelen het best vorm krijgt, is de kernvraag van DuneFront, een Europees project waaraan we deelnemen. De proefsites in Oostende die we samen met UGent en enkele Vlaamse overheidsadministraties beheren en bestuderen, zijn een belangrijke bron van gegevens voor het project.”

Groen lappendeken

Deze duin doet het alvast goed en groeit sneller dan de onderzoekers hadden durven hopen. “Op basis van een voorstudie was onze verwachting dat er elk jaar vijf à zes kubieke meter zand per strekkende meter duin zou bijkomen, bij onze duin is dat twee tot drie keer zoveel”, zegt Rauwoens. “Niet alle duinen hebben een groot strand voor zich liggen, de onze wel: de wind heeft dus veel oppervlakte om zandkorrels los te weken en richting de duin te blazen. In een gebied waar het water bij springtij aan de voet van de duin staat, zal je sneller erosie hebben bij een storm.”

De proefduin heeft een eerste stormprikje alvast goed doorstaan. “Eind januari 2022 heeft storm Corrie een stukje van de duin weggekapt en een deel van de plantjes in zee gesleurd, maar niet veel. De krachtige wind zorgde voor een nieuwe aanvoer van zand en een week later zag je het verschil nog nauwelijks.”

Aanvankelijk had de duin het uitzicht van een groen lappendeken: de onderzoekers legden zes grote vakken van elk vierhonderd vierkante meter aan, met verschillende patronen en dichtheden van helmgrasplantjes. Zo wilden ze nagaan welke aanplanting het zand het beste vasthoudt en dus de spontane vorming van duinen het meest stimuleert. “We zagen dat de configuratie van de plantjes vooral in het eerste jaar een rol speelde”, zegt Rauwoens. “Geleidelijk zie je dat de duin een zichzelf organiserend systeem wordt: sommige plantjes sterven af, andere groeien door. Vandaag zie je nog weinig verschil tussen de verschillende zones.”

“Maar we hebben er zeker wel uit geleerd. We weten nu bijvoorbeeld dat het niet nodig is om negen plantjes per vierkante meter te gebruiken, vijf à zes plantjes volstaan. Dat advies konden we ook meegeven aan de gemeente Knokke-Heist toen die enkele jaren geleden een pilootproject opstartte, met de aanleg van een nieuw duinengebied.”

Embryonale duinen

We zetten koers naar de andere kant van Oostende. In Raversijde legden de onderzoekers in 2021 een tweede duin aan met een lengte van zo’n 750 meter. Hij kwam er naar aanleiding van een praktische vraag: zagen de onderzoekers een oplossing voor de zandhinder op de kustbaan en de tramsporen? Ze stelden de aanleg van een duin voor die aanwaaiend zand kon opvangen en vasthouden, en maakten dankbaar gebruik van de gelegenheid om er ook een academisch luik aan vast te koppelen.

“Deze duin is, in tegenstelling tot de andere, aangelegd op een suppletie: er is dus vers zand voor aangevoerd”, zegt Rauwoens. “We hebben hier geëxperimenteerd met een combinatie van rijshout – hagen van wilgentakken – en helmgras. Vakken van tien op tien meter die we afgerasterd hadden met rijshout raakten op korte tijd gevuld met een zandpakket zo hoog als de wilgenstaken – een meter à anderhalve meter. Voor het helmgras ging het te snel: veel plantjes stierven af omdat er te veel zand gevangen werd. Dat was een pijnlijke les. In andere vakken, waar we alleen plantjes en geen rijshouthagen gezet hadden, verspreidde het zand zich wel tamelijk homogeen.”

“Als je een duin aanlegt en je wil snel veel zand capteren, is het dus aangewezen om eerst met die rijshouthagen te werken en pas achteraf vegetatie te voorzien. In februari van vorig jaar hebben we hier nieuw helmgras geplant om de dynamiek in de duin weer op gang te brengen. Met succes.”

Voor het grote duinenveld zien we ook kleinere zandheuveltjes met begroeiing liggen. “Dit is zandhaver: een grassoort die je aan onze kust niet zoveel tegenkomt, maar die hier welig tiert. Het ziet er wat anders uit dan helmgras en ook de wortelgroei is verschillend, maar de plantjes vangen op dezelfde manier zand. Zo hebben ze deze embryonale duinen gevormd.”

Golfslagbad XL

Van embryo tot volwassen duin: als duinen in de toekomst een hoofdrol krijgen in de kustbescherming, is het belangrijk om te weten hoe ze groeien en hoe ze zich ‘gedragen’. Met behulp van simulatiesoftware stellen de onderzoekers numerieke modellen op die voorspellen hoe het landschap gaat evolueren. Die modellen voeden ze met historische meetgegevens uit databanken, maar ook met allerhande veldmetingen die ze in samenwerking met hun projectpartners uitvoeren. “Het Departement Mobiliteit en Openbare Werken stuurt regelmatig drones over het strand, en af en toe bestellen we extra vluchten. Zo krijgen we niet alleen informatie over de hoogte van onze duinen, maar ook over de vegetatiedichtheid”, zegt Rauwoens. “Daarnaast maken we gebruik van lidar-technologie (die afstanden meet door laserpulsen uit te sturen –red.) om 3D-hoogtekaarten van de stranden en duinen te maken. Maar we bepalen ook hoogteprofielen op de traditionele manier, door meetstokken in de grond te steken.”

“De laatste tijd zijn we ook met een soort van storm chasing bezig: we krijgen een alarm als er een hoge waterstand en hoge golven voorspeld worden. Vanuit wetenschappelijk oogpunt interessant voor ons, omdat de kans op duinerosie dan het grootst is en we willen weten hoe een duin zich gedraagt als de golven erop inwerken. Zodra de storm gepasseerd is, gaan we het effect op de duin meten. Het gaat dan vooral om de embryonale duinen, die net iets dichter bij de zee liggen en dus het meest kwetsbaar zijn.”

hoe ze zich ‘gedragen’.

In de toekomst zullen de onderzoekers misschien ook een ‘namaakzee’ kunnen inzetten. Samen met UGent en het Waterbouwkundig Laboratorium heeft KU Leuven een golfslagbad XL laten bouwen in Oostende.

Het Coastal & Ocean Basin is een bak van 30 bij 30 meter, 1m40 diep, die Rauwoens en zijn collega’s momenteel al gebruiken voor een andere onderzoekslijn: de invloed van golven, getijden en wind op schepen en constructies in zee. “Er is ondertussen een uitbreiding goedgekeurd waardoor we een zandbed kunnen aanleggen in het bassin. In de toekomst zullen we dus ook daar proeven kunnen doen om de interactie tussen golven en een duinomgeving beter te begrijpen.”

Een ander aandachtspunt in het onderzoek is de hoeveelheid zand die nodig is als we de breedte van het droge strand willen behouden – of zelfs vergroten – en als we er

duinen willen aanleggen. “Er zijn op de Noordzee gebieden afgebakend waar zand gewonnen mag worden, maar die reserves zijn niet oneindig, en je wil de ecologie van de zeebodem ook niet verstoren”, vertelt professor Rauwoens. “We zijn één van de partners in het project SUSANA (Sustainable use of sand in nature-based solutions), dat onderzoek doet naar alternatieve zandbronnen. Bij grote bouwprojecten – kaliber Oosterweel –zijn er bijvoorbeeld vaak aanzienlijke zandoverschotten, tot wel miljoenen kubieke meters. Die zou je kunnen gebruiken voor de kern van een duin, het gedeelte dat normaal gezien nooit zichtbaar komt te liggen. Zo bespaar je op kwalitatief zand dat van ergens anders moet komen.”

De duin in Raversijde. Rechts vooraan zien we een zone waar geen nieuw helmgras is geplant, waardoor het in 2021 geplaatste rijshout goed zichtbaar is. Links zien we hoe er zich nieuwe embryonale duinen vormen.

Zoethouder aan zee

Terwijl we verder wandelen langs de duin in Raversijde, zien we duidelijk hoe het zandniveau al een flink stuk boven het rijshout uit gegroeid is. Professor Rauwoens vertelt dat hier nóg een troef van duinen onderzocht wordt: door zoet water te vangen vormen ze een buffer tegen zoutindringing in de polders. “Zout zeewater dringt landinwaarts door in de ondergrond”, legt hij uit. “Als er zoet regenwater invalt op een duin, sijpelt dat langzaam door het zandpakket. Zoet water is lichter dan zout water. Daardoor komt een bolvormige laag tot stand – een zogenaamde zoetwaterlens – die het onderliggende zoute water kan wegduwen, opnieuw richting zee. Dat is nuttig, want als de polders door de stijgende zeespiegel te veel verzilten, komt de huidige landbouw in het gedrang – vóór alles ingepolderd was, had je er vooral schapenboeren omdat je schapen kan laten grazen op verzilte weiden. Ook voor de drinkwatervoorziening is het belangrijk om zoet water te hebben in de ondergrond.”

“Eén van onze doctoraatsstudenten is momenteel bezig om op deze site de zoetwaterontwikkeling onder de duin in kaart te brengen. Zoet en zout water hebben een verschillende weerstandswaarde. Als je stroom door de bodem stuurt en de weerstand opmeet, kan je een kaart opstellen van waar in de ondergrond er zich precies zoet water en zout water bevindt. Recent hebben we ook peilbuizen geïnstalleerd met daarin sensoren die zoet en zout water kunnen detecteren.”

Wit blad

Het is een overtuigende lofzang op de duin die professor Rauwoens brengt tijdens onze wandeling. Toch beseft hij ook dat niet iederéén aan de kust zit te wachten op extra zandlichamen met een helmgraskapsel. “Tien jaar geleden stonden de meeste kustgemeentes nog weigerachtig tegenover het aanleggen van duinen, omdat ze het zicht op de zee wegnemen. Onze pilootprojecten zijn ook geïnstalleerd in zones waar er geen bebouwing is, en met een praktische aanleiding, zoals in Raversijde het zand dat op de tramsporen kwam.”

“Maar we zien toch duidelijke tekenen van een wijzigende mentaliteit. Ik had het al over een project van de gemeente Knokke-Heist: daar is nu een duinenzone aangeplant die wel pal in het centrum van de toeristische activiteit ligt. Wegens het succes van ons eigen project in Raversijde wordt momenteel met De Lijn overlegd over de mogelijkheid om die duin door te trekken tot Middelkerke. Er zijn dus zeker mogelijkheden, ook in bebouwd gebied.”

De geesten verder ontvankelijk maken voor een hertekend kustprofiel zien de onderzoekers ook als deel van hun missie. “We zouden graag gaan samenzitten met landschapsarchitecten en vertrekken van een wit blad: ‘Hoe zouden jullie het aanpakken als jullie from scratch konden beginnen?’ Daarnaast denken we ook aan projecten met onderzoekers uit humane richtingen om het maatschappelijk en economisch weefsel aan de kust in kaart te brengen. Ik word zelf weleens gevraagd om een lezing te geven, dat helpt ook om het maatschappelijk draagvlak te vergroten. Dan merk ik trouwens dat veel kustbewoners echt wel begaan zijn met de evoluties in het klimaat en wat die voor hen betekenen.”

De helmgrasplantjes vormen een obstakel voor de wind. Als er zand meegewaaid komt, valt dat neer.

— Professor Rauwoens bij één van de instrumentatiesets in het duinenveld. De meteomast meet de windrichting en windsnelheden op verschillende hoogtes. Een bordje informeert de voorbijganger: ‘Sssst, hier luistert men naar de wind.’

Meer dan beton en staal

De diepgravende aanpak van het onderzoek rond kustbescherming wekt ook in het buitenland interesse, vertelt professor Rauwoens terwijl we terugrijden naar Campus Brugge. “België heeft een sterke reputatie op het vlak van waterbouwkundige werken – denk maar aan DEME en Jan De Nul, die wereldwijde spelers zijn. Wij hopen dat onze inzichten en oplossingen ook een exportproduct kunnen worden. We staan bijvoorbeeld in contact met collega’s in de Baltische staten. Hoewel zij een meer afgeschermd zeeklimaat hebben, denken ze toch ook steeds meer na over duinontwikkeling en nature based solutions. Eén van de ideeën daar is om met VR-brillen een heel concreet beeld te geven van hoe het landschap jaar na jaar zal evolueren. Daarbij kunnen onze modellen goed van pas komen.”

Het moge duidelijk zijn: kustbescherming is een domein dat aan belang en urgentie wint. En dus ook perspectieven biedt voor de studenten industriële ingenieurswetenschappen van professor Rauwoens. Hij neemt hen op verschillende manieren mee in het verhaal. “We hebben geregeld masterproeven die een bijdrage leveren aan het onderzoek. In ons labo beschikken we ook over golfgoten waarmee we studenten de werking van golven kunnen tonen en waarin we ook een eenvoudig model van een duin kunnen aanleggen.”

“In het kader van de versterkte aandacht voor ingenieursbeleving in de opleiding trekken we met de studenten ook naar de kust om een dag lang allerhande metingen te doen. Je hebt studenten die sowieso veel met duurzaamheid bezig zijn en als ingenieur een verschil willen maken op dat vlak. Voor anderen is dat veldwerk soms een eyeopener: er is meer dan beton en staal. En allemaal vinden ze het natuurlijk leuk om eens weg van de schoolbanken te zijn (lacht).” ● (rvh)

“Voor de studenten is het veldwerk aan de kust soms een eyeopener: er is meer dan beton en staal.”
© KU Leuven –RS

Dungeon master meets ChatGPT

Wat als onze onderzoekers zouden zwemmen in het geld, mochten wegduiken voor verplichtingen en over zeeën van tijd konden beschikken? Aan welk project zouden ze zich wagen?

In deze rubriek krijgen ze carte blanche en hengelen we naar hun ultieme droom. Computerwetenschapper Thomas Winters schakelt artificiële intelligentie (AI) en virtual reality (VR) in om voor zijn favoriete spel Dungeons & Dragons een virtuele dungeon master te maken.

ZET JE VR-BRILLETJE OP

en duik

mee in de fantasy-wereld van Hawthorn Kingdom. In welke gedaante je dit middeleeuwse universum van Dungeons & Dragons (D&D) betreedt, kies je helemaal zelf. You name it: een Ork-bard in een piratenpak of een paddenstoelendruïde? Je beschrijft hoe je personage eruit moet zien en de AI achter het spel doet het tot leven komen. Door je VRbrilletje zie je schatkamers of spookbossen verschijnen, inclusief de juiste belichting en sfeermuziek, terwijl je met je medespelers ter plekke de verhaallijn verzint. Wil je graag een portie combat, zoals vechten tegen een duivel van glas in een spiegelpaleis? U vraagt, AI en VR draaien.

Deze versie van het rollenspel Dungeons & Dragons bestaat nog niet, maar Thomas Winters, die onderzoek doet naar creatieve AI, staat alvast te popelen. Winters is niet aan zijn proefstuk toe als het gaat om computers en creativiteit. In zijn studententijd bouwde hij de Torfsbot, een Twitterbot die volautomatisch de oneliners van oud-rector Rik Torfs imiteerde. Als doctorandus werkte hij mee aan de ontwikkeling van een van de eerste Large Language Models voor het Nederlands, RobBERT, dat ondertussen veel gebruikt wordt voor taalkundig onderzoek. Hij schreef ook algoritmes om computers humor te leren detecteren en

produceren. Ondertussen is Winters aan de slag als postdoctoraal onderzoeker bij de onderzoeksgroep Declaratieve Talen en Artificiële Intelligentie. Daarnaast werkt hij mee aan tv-programma’s en improvisatieshows, en ontwikkelt hij chatbots voor bedrijven.

Kerkermeester

En last but not least: in zijn vrije tijd is Winters regelmatig ‘dungeon master’, zeg maar spelleider annex scheidsrechter bij een potje D&D. “Dungeons & Dragons bestaat al sinds de jaren 70, het pre-computertijdperk dus. Ondertussen kan je het spel ook online spelen, maar ik kies voor tabletop. Elke maand komen we met een groepje vrienden samen en dan spelen we een hele dag. De essentie van D&D is collaborative storytelling; je maakt samen met je medespelers een verhaal.” Want waarom voorgekauwde personages, verhaallijnen en decors gebruiken als je dat allemaal zelf kan verzinnen?

Er komt dus veel improvisatie aan te pas. Dat is ook net het moeilijke, vertelt Winters. “In onze maatschappij leer je vooral om creativiteit te consumeren, en minder om zelf creatief te zijn. Iedereen apprecieert humor, maar niemand leert je hoe je goeie moppen tapt. De verregaande improvisatie die D&D vergt, vormt vaak een drempel, zeker voor beginnende spelers.”

Dat heeft ertoe geleid dat er intussen hele D&D-boeken met uitgewerkte verhaallijnen bestaan, die je kan volgen. Daarbij is de creativiteit natuurlijk ver te zoeken …

Een doorgewinterde spelleider laat dat niet gebeuren en zweert bij zelf verhalen bedenken. Dat doet Winters ook. En daarbij maakt hij gretig gebruik van AI. “Met een beeldengenerator zoals Dall-E kan je bijvoorbeeld een afbeelding laten maken van een personage, of een kaart van het koninkrijk. Zo’n visualisatie triggert de verbeelding van de spelers veel meer dan een mondelinge beschrijving.”

Uurtjes zoet

Winters bouwt voor D&D ook custom GPT’s ofwel gepersonaliseerde versies van ChatGPT, die hij naar zijn hand zet om er specifieke taken mee uit te voeren. Dat is handig als je meermaals hetzelfde vraagt en wat consistentie verwacht in de antwoorden. Zo ontwikkelde hij bijvoorbeeld een D&D Character Creator: “Zonder een AI-bot ben je daar makkelijk een paar uurtjes zoet mee, want je moet niet alleen het uiterlijk van een nieuw personage beschrijven, maar ook de krachten en de zwaktes, het achtergrondverhaal, enzovoort. Nu levert een nieuwe speler een aanzet, en klaar.”

Kunstmatige intelligentie kan ook de vervelende taakjes van de dungeon master overnemen. “Logische statistiekjes bedenken bijvoorbeeld, over de sterktes en zwaktes van alle monsters én van alle personages. En als er bij een encounter – een gevecht waarbij de uitkomst wordt bepaald door de dobbelstenen – veel gemept wordt, moet er veel geturfd en geteld worden. Ik voel me soms net een boekhouder. Met AI kan dat wat minder saai gemaakt worden.”

Cocreatie

Er wordt al snel ongemakkelijk op de stoel geschoven als het gaat over artificiële intelligentie en creativiteit. Kan een AI-systeem een cartoonist vervangen of de grappen van een stand-upcomedian schrijven? We denken graag dat net creativiteit iets typisch menselijks is. Winters ziet het anders: “Neem nu humor. Het is niet zo dat dat gewoon een talent is dat je hebt of niet. De scenaristen die voor een humoristisch tv-programma elke avond tientallen grappen moeten leveren, doen dat echt niet uit de losse pols. Humor volgt bepaalde regels, zoals spelen met tegenstellingen. En die regels zijn heel goed in algoritmes te gieten.” Maar we

moeten creatieve AI niet als een bedreiging zien, vervolgt Winters. “Er is nog altijd menselijke input nodig. AI vervangt de mens niet. Ik zie het eerder als cocreatie.”

We schuifelen nog wat meer heen en weer op onze stoel. Zou kunstmatige intelligentie niet beter de afwas overnemen? Maar Winters vindt dat we allemaal baat zouden kunnen hebben bij AI om ons te helpen om de limieten van ons kunnen en onze onzekerheden te overstijgen: “Veel mensen durven nu niet te beginnen aan improvisatie. Bijvoorbeeld bij het musiceren, omdat ze niet weten waar te beginnen of bang zijn er niks van te zullen bakken. Als AI drempels kan verlagen, waarom niet? Zo kan kunstmatige intelligentie creativiteit democratiseren.”

VR-sausje

De droom van Thomas Winters zou weleens sneller realiteit kunnen worden dan gedacht, want generatieve AI verbetert nog voortdurend: de prompting – de invoer van opdrachten –wordt makkelijker, met minder hallucinaties en minder eenheidsworst in de output. Weldra kan daar nog een sausje van virtual reality over. “De VR-technologie is er nu nog niet klaar voor,

maar dat komt eraan. Dan kunnen we een heuse interactieve verhalenmachine verwachten, die een spel op maat kan genereren, de ultieme combinatie van een immersive experience, waarbij je ondergedompeld wordt in een digitale wereld die echt aanvoelt, én collaborative storytelling, waarbij je in gezelschap je creativiteit kan botvieren. Met de mens als super-prompt engineer en de AI als automated dungeon master.”

Ondergetekende mag even gebruikmaken van de D&D Character Creator en wordt door de AI-bot ter plekke omgetoverd in Zalatek, een krokodil met magische krachten, voorzien van een halsketting waaraan verschillende doodskopjes bengelen – nice touch. We gaan voor de bijl. Om de Borg uit Star Trek te citeren: “You will be assimilated. Resistance is futile.” ● (if)

“Kunstmatige intelligentie kan creativiteit democratiseren.”
© Gudrun
Makelberge

Eens arm, altijd arm?

De armoedecijfers in België dalen: in 2024 leefde 11,5 procent van de bevolking onder de armoedegrens. Een trendbreuk volgens socioloog Wim Van Lancker, want het percentage armen lag al meer dan dertig jaar op vijftien procent. Goed nieuws, maar we mogen vooral niet te vroeg juichen. “Die daling is hopelijk geen tijdelijk fenomeen.”

Onder de armoededrempel beland je als je als alleenstaande minder verdient dan 1.520 euro netto per maand. Voor een koppel met twee kinderen ligt de armoededrempel op 3.191 euro. Volgens Statbel, het Belgische statistiekbureau, leefde in 2024 zo’n 11,5 procent van de Belgen in armoede, terwijl dat in 2019 nog 14,8 procent was: een daling met 3,3 procentpunt – zo’n 350.000 mensen.

De cijfers bevestigen eerder onderzoek van KU Leuven in opdracht van de progressieve denktank Minerva en Decenniumdoelen, een platform van armoedeorganisaties, vakbonden en ziekenfondsen, over de periode 2018-2022. Met die studie wilde socioloog Wim Van Lancker van de Leuvense ReSPOND-onderzoeksgroep in de eerste plaats zicht krijgen op de impact van de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne en de daaropvolgende energiecrisis. “De covid-epidemie was voor de armoedecijfers duidelijk een kantelpunt in de goeie zin – het gevolg van beleidskeuzes, zoals de beschermende maatregelen voor zelfstandigen.”

De laatste cijfers zijn dus onmiskenbaar uitstekend nieuws en ook in Europees opzicht doen we het goed, vervolgt Van Lancker. “Minder mensen moeten rondkomen met een inkomen dat te laag is om in ons land behoorlijk van te kunnen leven.”

Werkende armen

Wat heeft na dertig jaar van stagnerende armoedecijfers precies het verschil gemaakt? In de eerste plaats: de arbeidsmarkt was zeer gunstig. “Veel werkloze gezinnen zijn eenverdienersgezinnen geworden. Maar – en dat is een belangrijke kanttekening – één inkomen volstaat vaak niet om het hele gezin boven de armoedegrens te tillen, en al zeker niet als het om een deeltijdse of lagerbetaalde job gaat. Je krijgt dan werkende armen in plaats van werkloze armen.”

Met werk alleen geraak je dus niet uit de armoede. Het gaat hem om de combinatie met de sociale zekerheid, volgens Van Lancker. “De Vivaldi-regering heeft de minimumuitkeringen opgetrokken: leeflonen, werkloosheids- en ziekte-uitkeringen en pensioenen. Dat heeft voor meer stabiliteit en zekerheid gezorgd. Het zijn de gezinnen die een loon uit arbeid combineren met een vorm van inkomensbescherming die de sprong uit de armoede kunnen maken. Een hogere werkzaamheidsgraad moet nog steeds hand in hand gaan met een sterke sociale zekerheid.”

Onder de waterlijn

Tegelijk moeten we beseffen dat we hier spreken over bevolkingsgemiddelden, waarschuwt Van Lancker. De ijsberg mag dan wat kleiner zijn geworden, er zijn wel wat verschuivingen gebeurd onder de waterlijn. Zo zijn er regionale verschillen. De daling van de Belgische armoedecijfers is vooral het gevolg van een verdere afname in Wallonië en Brussel, waar het probleem altijd al veel groter was: “Het armoederisico in Vlaanderen blijft intussen al jaren stabiel op ongeveer 7,7 procent. Het lijkt erop dat hier het laaghangend fruit geplukt is. De hogere tewerkstellingsgraad, de sociale zekerheid en het sociaal beleid volstaan niet om verdere vooruitgang te boeken.”

Een echt alarmsignaal zijn de leeftijdsverschillen wat het risico op armoede betreft, zegt Van Lancker. “Bij de gepensioneerden zien we een duidelijke daling, dankzij maatregelen als de verhoging van de minimumpensioenen. Helaas geldt dat niet voor kinderarmoede: die nam toe vóór de coronaperiode en de daling nadien was van korte duur. Bij kinderarmoede spelen ook andere factoren: opgroeien met een alleenstaande, laaggeschoolde ouder, een migratie-achtergrond hebben, een woning huren … Je hebt dus een harde kern met een hoog armoederisico, en dat is slecht nieuws op lange termijn. Want opgroeien in armoede heeft grote gevolgen voor kinderen, voor hun scholing en voor hun latere tewerkstelling. Zeker in België geldt vaak: once poor, always poor.”

“Eén inkomen volstaat vaak niet om het hele gezin boven de armoedegrens te tillen, zeker als het om een deeltijdse of lagerbetaalde job gaat.”

“De economisch zwakkeren zijn vaak geen voorstander van klimaatmaatregelen; zij voelen die immers harder in de portemonnee.”

Hangmat

Nog afgezien van die kanttekeningen bij de cijfers is het ook maar de vraag of de armoededaling geen tijdelijk fenomeen is, zegt Van Lancker. Ondertussen is Vivaldi vervangen door de Arizona-regering en hoor je een andere retoriek. “Het gaat er weer over dat werken moet lonen, dat de sociale zekerheid niet te genereus mag zijn. Het idee van sociale zekerheid als hangmat en als rem op de tewerkstelling dus, terwijl we in de cijfers net zien dat die sociale zekerheid zowel het tewerkstellingsbeleid als de armoedebestrijding ondersteunt.”

Daarmee sluit Van Lancker zich aan bij een aantal armoede-experts die zich zorgen maken over de plannen van de nieuwe regering, zoals besparen op de werkloosheidsuitkeringen en de focus op meer mensen aan het werk krijgen. “Beleidsmakers vertrekken vanuit een ideaalbeeld van tweeverdieners die dan zelf makkelijk het hoofd boven water kunnen houden. Maar we zien dat dat in werkelijkheid vaak niet mogelijk is, door tal van factoren.”

Van Lancker doelt op redenen die maken dat mensen niet aan de slag kunnen, zoals het tekort aan plaatsen in de kinderopvang en de zorg, en vervoersarmoede. En op het feit dat mensen in armoede meestal niet de beste jobs krijgen. Als die problemen niet worden aangepakt, terwijl de sociale zekerheid wordt afgebouwd, dan dreigt de armoede in ons land opnieuw toe te nemen. “Ik hoop dat de Arizona-regering de wetenschap achter de cijfers goed begrijpt.”

Kers op de taart

Daarmee pleit Van Lancker niét voor het behoud van onze sociale zekerheid zoals ze is. “Onze welvaartsstaat is uitgebouwd na de Tweede Wereldoorlog. Voordien bestonden er al pensioenregelingen voor mijnwerkers, vrijwillige werkloosheidssystemen hier en daar, kinderbijslagkassen vanuit de werkgevers. Met het Sociaal Pact van 1944 werd dat lappendeken één systeem: onze sociale zekerheid was geboren.”

De invoering van het bestaansminimum in 1974 en de oprichting van de OCMW’s in 1976 werden gezien als de kers op de taart.

De periode van 1945 tot begin jaren zeventig werd gekenmerkt door een geloof in de ‘vaart der volkeren’ en vooruitgangsoptimisme. “De economie boomde, er was bijna volledige tewerkstelling – van de mannen dan toch. Werd je ziek of werkloos, of had je een ongeval, dan werd je opgevangen door de welvaartsstaat.” Daarna volgde een ruw ontwaken, met de oliecrisis en de hoge werkloosheid in de jaren zeventig. “Het systeem was er niet op voorzien om zo’n structurele massa -

werkloosheid op te vangen. Het tekort in de sociale zekerheid liep op; de overheid moest bijpassen. Toen is men in een andere logica terechtgekomen: iedereen weer aan het werk, besparen om de welvaartsstaat betaalbaar te houden, voor wat hoort wat.”

Met andere woorden: onze sociale zekerheid is gebaseerd op een wereld die al een hele tijd niet meer bestaat. Er is geen volledige tewerkstelling meer, de arbeidsmarkt is veranderd. “Door de technologische vooruitgang zijn er jobs verloren gegaan – en bijgekomen, maar dat laatste geldt vooral voor hooggeschoolden.” Dat betekent ook dat de risico’s helemaal anders zijn geworden. “Na de oorlog waren die voor iedereen ongeveer gelijk. Maar nu heeft een ingenieur, bijvoorbeeld, een heel laag risico op werkloosheid, terwijl dat helemaal anders ligt voor een fabrieksarbeider of een nieuwkomer in dit land. En dat heeft dan weer zijn weerslag op de solidariteit van de haves met de havenots.”

Gele hesjes en bakfietsen

“We moeten de sociale zekerheid niet afbouwen, maar wel hervormen en aanpassen aan de noden van vandaag”, vindt Van Lancker. Zeker in een context waar de overheid keuzes moet maken. Een voorbeeld is de kwestie van investeren in weerbaarheid tegen de klimaatverandering. Van Lancker schreef samen met collega Adeline Otto het boek Waarom gele hesjes niet met een bakfiets rijden. Daarin gaan de auteurs na hoe klimaatverandering en ongelijkheid op elkaar inhaken.

Onze welvaartstaat draait op economische groei, legt Van Lancker uit. “Maar het is net die economische groei die –met zijn emissies van broeikasgassen – zorgt voor klimaatproblemen. Het klimaatbeleid speelt dan weer duidelijk in het voordeel van de gegoede klasse – voordelen voor zonnepanelen of de subsidie die er vroeger was voor een elektrische wagen. De economisch zwakkeren zijn vaak geen voorstander van klimaatmaatregelen; zij voelen die immers harder in de portemonnee. Terwijl de negatieve gevolgen van de klimaatverandering hen net relatief harder treffen.”

Brussel, 2018. ‘Gele hesjes’ protesteren in de Europese wijk tegen bezuinigingen en verhoogde accijnzen op brandstof.

Klimaat en portemonnee

Dat uit zich op verschillende manieren, volgens Van Lancker. “Kijk naar de overstromingen in Verviers, waar vooral de goedkope arbeidershuizen getroffen werden. De zwakkeren zijn meestal ook niet voldoende voorbereid op zo’n scenario; ze zijn bijvoorbeeld onvoldoende verzekerd. Daardoor zindert de ellende nog lang na. En terwijl de klimaatactivisten – denk aan hooggeschoolde urban hipsters met een bakfiets – eisen dat er komaf wordt gemaakt met fossiele brandstoffen, komen de gele hesjes – over het algemeen mensen die het op het eind van de maand moeilijk hebben – op straat om te protesteren tegen de hoge brandstofprijzen.”

De klimaatverandering is meer dan een wetenschappelijktechnisch probleem; ze treft ons ook op sociaal vlak, zegt Van Lancker. “Je krijgt meer kwetsbaren en een hogere kwetsbaarheid. Maar ik heb niet de indruk dat men hier in België de onderliggende ongelijkheid onder ogen ziet en een langetermijnvisie ontwikkelt. We moeten de klimaatrisico’s opvangen en tegelijk het draagvlak voor klimaatmaatregelen versterken.” Het zal zoeken zijn naar een gedeeld verhaal, van de gele hesjes én de bakfietsers,

met overlappende belangen en welbegrepen eigenbelang, vindt Van Lancker. “Je leeft liever in een stabiele, welvarende samenleving waarin iedereen kansen krijgt.”

In en uit de armoede

Van Lancker pleit ook voor meer wetenschappelijke innovatie in zijn sector: “Het armoede-onderzoek was heel lang statisch. Wat is armoede, wat zijn de armoedegrenzen, hoeveel armen zijn er, enzovoort? Maar wat zit er achter die cijfertjes? We moeten meer de dynamiek van armoede trachten te ontrafelen. Hoe belanden mensen in armoede en hoe raken ze er weer uit? Wat is de psychologische weerslag van een leven in schaarste en hoe versterkt dat de vicieuze cirkel van armoede? En welke effecten hebben maatregelen, bijvoorbeeld een verhoging van de kinderbijslag? Niet alleen in eerste orde – een gezin krijgt iets meer geld – maar ook de effecten van tweede of derde orde – welk effect heeft de kinderbijslag bijvoorbeeld op de onderwijskansen van kinderen? Als we dat met statistische modellen beter in kaart kunnen brengen en die data kunnen ontsluiten, dan kunnen we die logica ook in het beleid inbrengen.” ● (if)

© ID –Valentin
Bianchi

“Mijn droom? Elk dak een groendak”

Industrieel ingenieur Astrid Vanhoutte (24) doet de luchtfoto’s van Vlaanderen eigenhandig groener kleuren. De plantjes waarmee ze daken bedekt zijn geworteld in duurzame potgrond – zónder turf. De kiem voor haar bedrijfje lag in haar masterproef.

Astrid Vanhoutte ontvangt ons op een bedrijfsterrein in Meise. “De houthandel van mijn vader”, legt ze uit. “Ik heb hier een kleine showroom waar ik klanten kan ontvangen. Handig, want op een eigen locatie is het nog eventjes wachten.”

Twee jaar geleden startte de alumna industrieel ingenieur biowetenschappen haar onderneming PLANTENDAK, gespecialiseerd in de aanleg van groendaken. Zo’n dak vol planten ziet er niet alleen mooi uit, het is ook bevorderlijk voor de biodiversiteit, vertelt Astrid.

“Plantjes zoals sedum, maar ook andere inheemse soorten, trekken vogels en nuttige insecten aan. Zo leveren ze nectar en stuifmeel voor bijen en vlinders. Daarnaast halen de plantjes fijnstof uit de lucht en houden ze regenwater vast, waardoor afvoerpijpen minder belast worden. Een groendak helpt ook om de verharding te compenseren en is zelfs gunstig voor het rendement van je zonnepanelen, omdat het zorgt voor een lagere omgevingstemperatuur op het dak.”

Turfvrij

Er zijn wel meer bedrijven die groendaken aanbieden, maar meer nog dan haar concurrenten zet Astrid in op duurzaamheid. Zo maakt ze enkel gebruik van turfvrije potgrond.

“Weinig mensen zijn zich ervan bewust, maar ‘normale’ potgrond bevat turf, en die is afkomstig uit moerasachtige veengebieden, waar je unieke planten- en diersoorten vindt”, zegt Astrid. “Die gebieden worden drooggelegd en het turf wordt opgegraven, wat veel schade toebrengt aan het milieu. De biodiversiteit gaat verloren en het ecosysteem wordt verstoord.”

“Veengebieden houden tien procent van het zoetwater op aarde vast, en slaan ook heel veel koolstof op. Door ze te laten leeglopen maak je steden kwetsbaarder voor overstromingen. En als de koolstof in de bodem in contact

komt met zuurstof, komt er heel wat CO2 vrij … Potgrond op basis van turf is vandaag al verboden in het Verenigd Koninkrijk, en en ook hier is zo'n verbod slechts een kwestie van tijd.”

Perfecte mix

Het idee voor een turfvrij alternatief kreeg Astrid tijdens het maken van haar masterproef. “Ik heb onderzocht door wat je de turf in potgrond zou kunnen vervangen bij het kweken van potchrysanten”, vertelt ze. “Turf voelt luchtig aan, waardoor planten er makkelijk in wortelen, en het houdt water en voedingsstoffen vast. Soortgelijke eigenschappen vind je bij potgrond op basis van onder meer compost, lavagesteente of baksteenpuin. Ik test verschillende soorten uit, om tot een perfecte mix te komen.”

Haar opleiding industrieel ingenieur biowetenschappen aan KU Leuven Campus Geel bracht haar alle nodige kennis bij. “Theorie en praktijk kwamen er mooi samen”, zegt ze. “Ik heb er geleerd hoe de natuur in elkaar zit, maar ook hoe te denken als een ingenieur, ondernemend zijn, en creatieve oplossingen zoeken voor ecologische problemen. In het derde jaar heb ik de modules omgevingswetenschappen en plantwetenschappen gecombineerd. Daar pluk ik vandaag de vruchten van.”

Het afgelopen jaar mocht Astrid al verschillende groendaken aanleggen. “En je vindt me geregeld op tuinbeurzen, om nieuwe klanten aan te trekken. Daarnaast ben ik bezig met het financiële plaatje: een lening regelen, subsidieaanvragen, investeerders zoeken … Daar kruipt veel tijd in, maar ik ben aangenaam verrast hoeveel bedrijven starters een handje willen helpen.”

Droomscenario

In de toekomst hoopt Astrid haar firma verder uit te bouwen en personeel in dienst te nemen. “Momenteel doe ik alles zelf”, zegt ze. “Van de verkoop tot het gereedmaken van materialen en het plaatsen van de groendaken. Bij dat laatste word ik geholpen door jobstudenten, maar het blijft intensief. Ik ga er zelfs voor naar de fitness, om extra spieren te kweken (lacht).”

Dat haar inspanningen lonen bleek enkele maanden geleden, toen ze tweede werd in de wedstrijd ‘Starter van het Jaar 2024’ van UNIZO. “Ook dat was weer een duwtje in de rug, en het leverde me heel wat nuttige feedback op”, zegt ze. Het droomscenario voor haar droomjob? “Simpel: dat élk dak een groendak wordt, en turfvrije potgrond eerder regel dan uitzondering.” ● (pjb)

“Ik ga naar de fitness om spieren te kweken voor mijn job.”

‘Aha!’ dankzij 3D

Gebitsprotheses ontwerpen, sporen zoeken op een plaats delict, of molecules bouwen voor medische toepassingen: het zijn vaardigheden die je moeilijk tot in de fijne kneepjes aangeleerd krijgt met theoretische uitleg alleen. Het Biomedical Technology Lab geeft het onderwijs letterlijk een extra dimensie: interactieve 3D-simulaties maken complexe structuren inzichtelijk, en virtual reality dompelt studenten zelfs helemaal onder in hun vakgebied. Zoals in een game stimuleren allerhande prikkels in die virtuele werelden hen om zich naar een next level te oefenen.

Via een VR-bril onderzoeken studenten van het vak criminalistiek in de toepassing Crimehouse VR een virtuele plaats delict. Met behulp van de twee hand controllers kunnen ze er bijvoorbeeld een kast opentrekken of een object oppakken.

Hopelijk kan je ons helpen met onze berg aan orders, want we hebben je echt nodig!” Studenten farmaceutische wetenschappen herkennen in de CEO van Moleculous Pharmaceuticals die hen toespreekt vanaf hun laptopscherm ongetwijfeld hun docent organische chemie Peter Verwilst. Hij verwelkomt hen op hun eerste werkdag bij het fictieve bedrijf, dat molecules bouwt voor de medische sector. De studenten zullen in de 3D-omgeving van deze Moleculous- app geleidelijk expertise opbouwen, nieuwe klanten aantrekken en steeds complexere opdrachten krijgen.

Betrokken studenten

Het is een eerste voorbeeld van hoe je met een mix van technologie en een sterk verhaal de leerstof op een heel andere manier kan aanbieden. Moleculous kwam er omdat de docententeams van de chemievakken binnen de opleiding farmaceutische wetenschappen al een tijdje op zoek waren naar een manier om studenten meer inzicht te geven in de driedimensionale structuur van moleculen. “Die heeft belangrijke implicaties: de structuur bepaalt hoe een molecule als actief bestanddeel van een geneesmiddel kan ingrijpen op een doelwit en zo het ziektebeeld kan beïnvloeden”, vertelt professor Verwilst.

En dus was de vraag: hoe breng je een chemische formule echt tot leven in de verbeelding van studenten? Met die uitdaging weet het Biomedical Technology Lab wel raad. Het lab – in 2019 opgericht in het kader van de beleidslijn Going Digital – ontwikkelt 3D- en VR-toepassingen om het vaardigheidsonderwijs in de biomedische wetenschappen te verdiepen. Centraal in de toepassingen staan gesimuleerde omgevingen die studenten via hun computerscherm of een VR-bril betreden. “En, heel belangrijk, waarmee ze ook in interactie kunnen gaan”, zegt Sven Graindor, die het lab leidt. “Dat maakt dat studenten meer betrokken zijn en zich de leerstof sneller eigen maken.”

De vraag van een docent komt altijd eerst op de agenda van de onderwijsondersteunende dienst van de faculteit in kwestie, legt Graindor uit. “Als zij besluiten dat wij met ons aanbod iets kunnen betekenen, dan gaan we samen de leerdoelen en de wensen voor de toepassing zo scherp mogelijk in kaart brengen. Op basis daarvan maken wij – doorgaans op enkele weken tijd – een proof of concept waarmee we de docent een eerste gevoel geven: ‘Zit dit in de juiste richting?’”

Professor Verwilst en zijn collega’s antwoordden daarop enkele jaren geleden met een enthousiast ‘ja’: “Ik stond versteld van hoe goed het al in elkaar zat: ‘Wauw, is dit allemaal mogelijk?’ Vervolgens ga je samen finetunen, en werkt het lab zowel het functionele als het visuele aspect verder uit. De uiteindelijke versie ziet er fantastisch uit.”

Ervaringsmachine

In de toepassing krijgen de studenten eerst een woordje duiding over de molecule die ze moeten bouwen, waarna ze in een ontwerpmodus terechtkomen. Vertrekkend van een brutoformule bouwen ze de ‘lewisstructuur’ van de molecule op in een 2D-weergave, door atomen en elektronenparen te schikken, bindingen te maken, en ladingen toe te wijzen. Vervolgens krijgen ze het resultaat te zien: het 2D-model klapt – met een triomfantelijk geluidje – open tot een molecule in 3D (zie illustratie op p. 40). Ze kunnen de molecule roteren en erop inzoomen. Tijdens het hele proces worden ze begeleid door een empathisch robotje dat hen bijvoorbeeld vooruithelpt als ze een fout maken. Wanneer de studenten alle molecules voor één bepaalde opdrachtgever afgeleverd hebben, krijgen ze naast ervaringspunten ook felicitaties van de CEO, en stijgt de reputatie van het bedrijf.

Voor het ontwikkelen van dit soort applicaties gebruiken

Sven Graindor en zijn collega’s Unreal Engine, een technologische ‘gereedschapskist’ die oorspronkelijk enkel gebruikt werd voor games als Fortnite. Inmiddels zijn er toepassingen in meerdere domeinen, van architectuur tot ruimtevaart. “Het is vandaag dus eerder een experience engine dan een game engine”, zegt Graindor.

“Ik krijg weleens de reactie: ‘Moet KU Leuven bezig zijn met het ontwikkelen van games’? Maar dat is niet wat we doen. Met de gamification-elementen die we inzetten, motiveren we studenten om beter te worden in een bepaalde oefening en om complexere oefeningen aan te durven. Zeker als het een toepassing is waarmee ze ook buiten de les aan de slag gaan, zoals Moleculous, zijn die stimulansen cruciaal. Samen met de betrokken onderwijsexperts waken we er ook altijd over dat de leerdoelen in elke stap van de toepassing vervat zitten.”

Uitspelen

Moleculous wordt gebruikt voor drie vakken in de bacheloropleiding farmaceutische wetenschappen en voor een vak in de opleiding biomedische wetenschappen. De ervaringen zijn positief. Het verhaal waarin de toepassing hen meeneemt, slaat duidelijk aan bij de studenten. En sluit nauw aan bij de realiteit, zegt professor Verwilst. “Farmaceutische bedrijven besteden opdrachten

vaak uit aan CRO’s, contract research organisations, zoals Moleculous Pharmaceuticals in onze toepassing. Wat ook helpt bij de beleving, is dat de grafische omgeving waarin ze de molecules bouwen de sfeer oproept van een apotheek of een onderzoekslaboratorium.”

De app wordt gebruikt tijdens klassikale oefenzittingen, maar ook buiten de les worden de studenten aan het werk gezet voor het fictieve bedrijf. “Als ik hen vraag om ter voorbereiding een aantal opdrachten uit te voeren in een bepaald niveau, merk ik vaak dat ze dat level gewoon helemaal uitspelen”, zegt professor Verwilst. “Frappant vond ik ook een antwoord van een student in een bevraging over de app: ‘Het voelt niet als iets dat moet, maar als iets wat ik zelf graag wil doen.’” Dat motiverende aspect van de toepassing was voor de Onderwijsraad van KU Leuven ook één van de redenen om Moleculous te bekronen met de Prijs van de Onderwijsraad 2024-2025.

Ondergedompeld

Het enthousiasme bij de studenten is herkenbaar voor professor Bram Bekaert, docent van het vak criminalistiek in de masteropleiding biomedische wetenschappen. Hij bracht de developers van het Biomedical Technology Lab in een heel andere wereld: die van het forensisch onderzoek. “Onder meer omwille van het geheim van het onderzoek in strafzaken is het niet evident om

Studenten krijgen in de Moleculoustoepassing een 3D-weergave te zien van de molecule die ze ontworpen hebben. Ze kunnen de molecule roteren en erop inzoomen. Rechtsonder in beeld het robotje dat hen begeleidt en feedback geeft.

“Een sleutelwoord bij virtual reality is immersie: je wordt ondergedompeld in een omgeving en krijgt het gevoel dat je daar echt bent.”

Net als op een echte plaats delict kunnen studenten in de toepassing Crimehouse VR sporen identificeren en tests uitvoeren.

stageplaatsen te vinden waar onze studenten praktijkervaring kunnen opdoen”, vertelt professor Bekaert. “Tijdens de coronapandemie was dat nog wat moeilijker. Toevallig lanceerde het Biomedical Technology Lab in die periode een oproep om projectvoorstellen in te dienen.”

Professor Bekaert ging brainstormen met Sven Graindor, het vaardigheidscentrum STEPS en het Expertisecentrum Onderwijs (EcO) van de Faculteit Geneeskunde. Om de ervaring van een plaats delict op te roepen bleek een VR-toepassing de logische keuze. “Een sleutelwoord bij virtual reality is immersie: je wordt ondergedompeld in een omgeving en krijgt het gevoel dat je daar echt bent”, zegt Graindor. “En wat je aan den lijve meemaakt, zal je ook sneller onthouden.”

Rode handschoenen

Een duidelijkere naam dan Crimehouse VR had de toepassing niet kunnen krijgen: via een VR-bril betreden de studenten een huis waar een misdrijf gepleegd is. De studenten worden gebrieft door een politieagent –de Federale Politie gaf overigens ook input voor de toepassing – waarna ze de woning kunnen doorzoeken. Ze krijgen één van vier scenario’s voor de kiezen, met een stijgende moeilijkheidsgraad: een diefstal, een dubbele moord, een schottrauma – moord of zelfdoding? – en een vergiftiging.

Dankzij de grafische mogelijkheden die de game engine biedt, is het huis telkens anders ingekleed, op maat van het scenario in kwestie. “Wij maken dus geen gebruik van fotografische 360 graden-beelden of van video, maar bouwen de 3D-omgevingen volledig zelf, om interactie mogelijk te maken”, zegt Sven Graindor. “Met behulp van

de twee hand controllers die bij de VR-bril horen, kunnen de studenten bijvoorbeeld een kast of een deur opentrekken of een object oppakken.”

“Net als op een echte plaats delict kunnen studenten sporen identificeren en tests uitvoeren”, zegt professor Bekaert. “Zo kunnen ze DNA-stalen nemen met swabs, vingersporen visualiseren met borsteltjes, en bloedsporen detecteren met sprays of infraroodlicht. Ze kunnen ook toxicologische of ballistische analyses aanvragen.”

Het eerste scenario is er vooral op gericht om studenten op het gevaar van contaminatie te wijzen: “Als je tijdens een onderzoek vergeet om tijdig je handschoenen te verwisselen, dan kan je eigen DNA terechtkomen in de stalen of kunnen er DNA-sporen van verschillende bewijsstukken vermengd geraken. In de toepassing verkleuren de handschoenen dan van blauw naar rood en krijgen de studenten een boodschap te horen: ‘Object contaminated. Please use clean gloves.’”

Vrij rondlopen

Geleidelijk aan leren de studenten om onder tijdsdruk de juiste keuzes te maken en de handelingen in de juiste volgorde te verrichten. “De scenario’s zijn niet eenduidig”, zegt Bekaert. “Zo is het dus niet meteen duidelijk of het schottrauma het gevolg is van doding of zelfdoding. We zetten de studenten ertoe aan om na te denken over mogelijke hypotheses en de bewijsstukken die daarin passen. Tijdens de sessies ga ik rond en vraag ik de studenten: ‘Welke testen heb je uitgevoerd? Welke technieken heb je toegepast?’ Daarnaast is er ook een klassikale bespreking, waarbij we voor elk spoor nagaan wat het betekent voor de interpretatie van het scenario.”

© Biomedical Technology Lab

“De collega’s van web development binnen onze IT-groepsdienst Biomedische Wetenschappen maken voor elke toepassing een dashboard met allerlei analytische gegevens die docenten en studenten kunnen raadplegen”, zegt Sven Graindor. “In dit geval toont die website bijvoorbeeld hoeveel contaminaties er hebben plaatsgevonden en welke sporen er geregistreerd zijn. Vrij uniek is verder dat de toepassing kan draaien in een volledig autonome bril. Voor veel VR-toepassingen heb je nog altijd een computer nodig die de berekeningen doet en die je met een kabel moet verbinden aan de bril. Wij hebben de rendering volledig in de bril gestopt, zodat de studenten vrij kunnen rondlopen.”

“Vaak zie ik dat ze het leuk vinden om per twee dezelfde oefening uit te voeren”, zegt professor Bekaert. “Dan kunnen ze aan elkaar feedback geven: ‘Welke sporen heb jij al gevonden?’ Zo merk ik dat de theorie voor hen echt tot leven komt in heel concrete situaties. Absoluut een meerwaarde voor mijn lessen.”

Aha-moment

Voor een laatste illustratie van wat 3D-technologie vermag, verhuizen we van het crimehouse naar ons gebit, vertrouwd terrein voor professor Joke Duyck van het Depar tement Mondgezondheidswetenschappen. Zij doceert het opleidingsonderdeel ‘Uitneembare prothetische tandheelkunde’. “Wie meerdere tanden mist, kan een prothese laten maken die vastklikt op de nog aanwezige tanden. Het is de bedoeling dat de tandarts aan het tandtechnisch labo zegt waar de haakjes en steuntjes van de prothese precies moeten komen. In de praktijk zie je vaak dat het ontwerp volledig aan de tandtechnicus overgelaten wordt, omdat het kennis is die snel vervaagt.”

En dus wil professor Duyck die knowhow optimaal ingeprent krijgen bij haar studenten. “Om te bepalen op welke pijlertand je het best een haakje of steuntje plaatst om de prothese te verankeren, moet je een aantal biomechanische principes onder de knie hebben: kauwkrachten, buigmomenten … Denk aan iemand die in een appel bijt en daarbij de tanden vooraan in de mond belast: hoe vermijd je dat de prothese kantelt en achteraan loskomt?”

“Op zich niet heel ingewikkeld, maar het vergt wel wat verbeeldingskracht. Toen ik deze lesopdracht kreeg, dacht ik: ik moet een manier vinden om een aha-moment bij mijn studenten te creëren. Het is een inzicht dat je met plaatjes, tekeningen en statische modellen moeilijk helemaal kan overbrengen.”

Bijtbeweging

De nood aan een betere visualisatie viel mooi samen met de opstart van het Biomedical Technology Lab, en zo werd dit het eerste project waar Sven Graindor en zijn team hun tanden in zetten, in nauwe samenwerking met EcO en Steps.

Het resultaat is de Dental Prosthesis Simulator, een interactief 3D-model van een gebit dat professor Duyck kan presenteren tijdens haar lessen. Vertrekpunt van elke

“Ik zie een gigantisch verschil in wat studenten kunnen tijdens de oefeningen. Hun vragen vertrekken ook van een ander niveau.”

oefening is een concrete casus, waarin de vereisten voor de prothese worden beschreven, maar ook de patiënt zelf. “Stel: het gaat om een 45-jarige vrouw die haar tanden mooi bloot lacht en al te prominent metaal onaanvaardbaar vindt, dan zet je liever geen haakje op één van de voorste tanden.”

Professor Duyck bouwt vervolgens in een ontwerpmodus een mogelijke prothese op: met ankers, steunen en een verbindingsstuk maakt ze een metalen frame dat het zadel van de prothese op zijn plaats houdt. Daarna maakt het systeem een simulatie van de constructie, die 360 graden geroteerd kan worden. Het is aan de studenten om te beoordelen of het ontwerp een goede oplossing is voor de patiënt in kwestie, of niet. In het laatste geval moeten ze in een multiplechoicemenu aangeven waarom de prothese niet deugt, waarna ze feedback krijgen op hun keuze.

“De toepassing maakt het mogelijk om met animaties een bijtbeweging te simuleren en zo de impact van kauwkrachten te tonen, en dus ook de gevolgen van foutieve constructies”, vertelt professor Duyck. “Naast de docententool die ik gebruik is er ook een vereenvoudigde versie waarmee de studenten individueel kunnen oefenen.”

Gigantisch verschil

Het ontwikkelen van de applicatie was een intens traject: bij elke casus moest professor Duyck alle goede en slechte oplossingen definiëren. Het zou dus meer dan handig zijn als de technologie de biomechanische principes zelf zou kunnen ‘begrijpen’ en prothese-ontwerpen zou kunnen beoordelen: dat is toekomstmuziek. Maar net als haar studenten is de professor enthousiast over de Dental Prosthesis Simulator die ze vandaag gebruikt in haar lessen. “Ik zie een gigantisch verschil in wat ze kunnen tijdens de oefeningen. En de vragen die ze stellen, vertrekken ook van een ander niveau dan voorheen.”

In de Dental Prosthesis Simulator wordt stap voor stap een prothese opgebouwd, waarvan vervolgens een 3D-weergave gemaakt wordt. De toepassing maakt het ook mogelijk om met animaties een bijtbeweging te simuleren en zo de impact van kauwkrachten te tonen.

Die educatieve doeltreffendheid van de toepassing ontgaat ook de buitenwacht niet. “Tijdens een internationaal congres van de wereldwijde organisatie voor prothetiek kreeg ik er opvallend veel vragen over”, zegt professor Duyck. “Zoiets bestaat echt nergens anders.”

In 2021 was de Dental Prosthesis Simulator finalist van de MEDEA Awards die de Media & Learning Association jaarlijks organiseert, en sleepte hij de publieksprijs in de wacht. “Dat heeft zeker geholpen om de bekendheid van ons lab en het vertrouwen in wat we doen te vergroten”, zegt Sven Graindor.

Toon eens een hart

Het Biomedical Technology Lab heeft dan ook allerminst te klagen over een gebrek aan werk. Zo timmert het lab aan een toepassing die de klassieke reanimatiepop via een VR-bril combineert met gesimuleerde omgevingen –zowel het ziekenhuis als de straat – om zo de doeltreffendheid van reanimatietraining te verhogen. “De virtuele patiënt reageert op de handelingen die de student uitvoert op de pop. Daarnaast bouwen we onder meer vormen van afleiding in: een blaffende hond, een airco die begint te draaien, een omstaander die panikeert … Hoe je die uitdagingen beleeft, kan je in een klaslokaal

moeilijk oproepen”, zegt Graindor. “Daarin zit net de kracht van een gesimuleerde omgeving. Rond die meerwaarde van VR in Basic Life Support-opleidingen loopt er momenteel trouwens ook een doctoraatsonderzoek bij Geneeskunde.”

“Daarnaast werken we ook aan een proof of concept voor een toepassing rond het uitvoeren van een punctie”, vertelt Graindor. “Studenten oefenen dat nu op een model van een deel van de nek of rug met namaakhuid, waarin ze een naald intraveneus moeten inbrengen. Wat we willen doen is met augmented reality een volledige persoon over dat lichaamsdeel ‘leggen’, om de beleving realistischer te maken. Behoorlijk complex, dus er is nog veel werk aan de winkel.”

Van eentonigheid is alleszins geen sprake in de bezigheden van Graindor en co. “Toen ik hier begon, was dat met het idee ik dat ik vooral rond anatomie zou werken: ‘Toon eens een hart in VR.’ En op dat vlak is er uiteraard óók van alles mogelijk. Maar ik kon niet vermoeden dat ik in zulke diverse werelden zou terechtkomen. Het is één van de dingen die deze job zo leuk maken.”

Of hoe je ook zonder game engine in een omgeving op jouw maat kan terechtkomen. ● (rvh)

© Biomedical Technology Lab

“Ik heb geen afvinklijstje”

Neurowetenschapper Jolien Gooijers (38) bestudeert aan het Departement

Bewegingswetenschappen de rol van het brein in de menselijke motoriek.

Wat wilde u later worden? “In een vriendenboekje heb ik ooit ‘brigadier-moeder’ genoteerd; dat is in Nederland iemand die de kinderen aan de schoolpoort helpt oversteken. Het gedeelte ‘moeder’ is alvast gelukt (lacht).”

“Ik maakte altijd heel plichtsbewust mijn huiswerk en leerde graag nieuwe dingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ik uiteindelijk onderzoeker ben geworden.”

Hoe bent u in uw vakgebied beland? “Na een bachelor gezondheidswetenschappen en een onderzoeksmaster neurowetenschappen in Maastricht ben ik naar Leuven gekomen om te doctoreren. Aan de Onderzoeksgroep Bewegingscontrole en Neuroplasticiteit bestudeer ik onder meer wat er verandert in de hersenen bij het leren van nieuwe motorische vaardigheden.

Maar ook: als de motoriek van patiënten met een hersenletsel dankzij therapie vooruitgaat, wat is er dan op neuraal niveau gebeurd? Daarbij concentreer ik mij vooral op de axonen, de structurele verbindingen tussen de hersengebieden.”

“Daarnaast ben ik betrokken bij een longitudinaal Europees onderzoeksproject dat wil nagaan of er bij jeugdige voetballers effecten zijn van koppen wat betreft evenwicht, cognitieve functies, hersenstructuren, gedrag … Het is toevallig iets wat me persoonlijk interesseert – ik heb zelf gevoetbald, mijn man zit in de sector. Maar het is vooral een heel interessant complex vraagstuk, en ook erg fijn om dergelijk maatschappelijk relevant onderzoek te doen.”

“Op dit moment is er nog onvoldoende wetenschappelijke grond om koppen volledig te verbieden. Er zijn wel indicaties dat herhaaldelijk koppen, zonder de hersenen tussendoor de kans te geven om daarvan te herstellen, ertoe kan leiden dat het herstelmechanisme het uiteindelijk opgeeft, met schade tot gevolg. Daarom is het belangrijk om het aantal kopballen te reduceren en vooral de hersenen van kinderen te beschermen.”

Welk boek ligt er op uw nachtkastje? “Een boekje met kruiswoordpuzzels, mijn manier om de dag af te sluiten. Wat ik zeker ga lezen is Mijn hoofd doet gek, van journalist Anton Slotboom, over koppen en hersenschade in het Nederlands voetbal.”

Aan welk project zou u meteen beginnen als u over onbeperkte tijd en middelen zou beschikken? “Ik droom van een wereld waarin we hersenen eenvoudig en snel in kaart kunnen brengen, zodat we continu kunnen volgen hoe ze veranderen door groei, training of ziekte. Dat zou meer inzicht geven in neuroplasticiteit, en hoe die gekoppeld is aan onze motoriek.”

Wat is uw beste eigenschap? “Discipline en doorzettingsvermogen.”

Wat is uw meest onhebbelijke karaktertrek? “Dat is ongetwijfeld mijn ochtendhumeur.”

Wat is voor u de hel op aarde? “Alles wat draait: een draaimolen, de bochten in een parkeergarage … Ik kan er niet tegen.”

Wanneer bent u intens gelukkig? “Als ik met mijn man en onze dochter van drie aan het wandelen ben, op vakantie. Of als we met naaste familie samenkomen, bijvoorbeeld om Sinterklaas te vieren.”

Waarop bent u het meest trots? “Op mijn gezin, en dat ik erin slaag er bewust van te genieten, terwijl ik mijn wetenschappelijke carrière uitbouw. Twee namiddagen per week zijn voor mijn dochter en mij.”

Wat zou u graag beter kunnen? “Koken. Dat zou mijn man waarderen (lacht).”

Wat is het beste advies dat u ooit gekregen hebt? “Mijn moeder zei altijd, net zoals mijn oma vroeger tegen háár: ‘Voorzichtig op de weg en vriendelijk tegen de mensen.’ Mensen zijn soms wat terughoudend en wantrouwig: ik probeer onbekenden positief tegemoet te treden.”

Is er iets waar u al lang van droomt om te doen? “Ik heb niet meteen een afvinklijstje. Als iedereen om me heen gezond blijft, en ik plezier blijf hebben thuis en op mijn werk, ben ik tevreden.”

Welk voorwerp bewaart u voor het nageslacht? “In onze familie wordt veel van generatie op generatie doorgegeven: speelgoed waar ik zelf nog mee gespeeld heb, kleertjes die oma genaaid heeft … Waardevol vanuit ecologisch perspectief, maar vooral ook: onvervangbaar.”

“We moeten de hersenen van kinderen beschermen.”

“Wat ik ook koester: de kaartjes die mijn man en ik na elke vakantie met ons gezinnetje aan onze dochter schrijven, zodat ze later kan teruglezen wat we samen hebben gedaan.”

Wat is de belangrijkste les die het leven u heeft geleerd? “Tijd en rust nemen voor mezelf, en nee kunnen zeggen, ook tegen leuke dingen. Toen ik aan mijn doctoraatsonderzoek bezig was, werd bij toeval een hersentumor ontdekt. Alles is goedgekomen, met veel dank aan de medische staf in UZ Leuven, maar ik voel soms nog wel wat de gevolgen daarvan. Een dag volproppen met activiteiten, dat gaat niet meer.”

Welk compliment heeft u het meeste geraakt? “Een kaartje dat mijn zus me een tijdje geleden stuurde. Op de voorkant stond: ‘Jij bent mijn lievelingsmens’, op de achterkant noemde ze me ‘mijn lieve, slimme, zorgzame, leuke, geweldige zus’. Dat kan tellen qua complimentjes (lacht).”

Wat is uw vreselijkste vakantieherinnering? “Een oudejaarsavond in Parijs. We waren het restaurant waar we hadden gereserveerd ontvlucht vanwege het lawaai, en daar stonden we dan. Uiteindelijk belandden we in een of andere sportbar, waar we een biefstuk voorgeschoteld kregen die werkelijk niet te eten was (lacht).”

Wanneer bent u het bangst geweest? “Vlak na de kankerdiagnose, toen ik niet zeker wist of ik mijn petekindje zou zien opgroeien.”

Wat staat er in uw playlist? “Ik luister weinig naar muziek. Toen onze dochter geboren werd, met een geplande keizersnede, vroegen ze of we iets specifieks wilden horen. ‘Doe maar gewoon de radio’, zeiden we. Op het moment dat ze ter wereld kwam, klonk The Best van Tina Turner; dat liedje heeft nu wel een bijzondere lading voor ons.”

Welke hobby bewaart u voor uw pensioen? “Ik ben graag creatief bezig. Knutselen, tafels decoreren … Tijdens mijn doctoraat heb ik ook een avondopleiding tot bloemist gevolgd. Nu heb ik daar allemaal weinig tijd voor, het blijft bij verjaardagstraktaties maken (lacht). En het lijkt me ook geweldig om je eigen kleren te kunnen naaien.”

Wat zullen we over vijftig jaar onbegrijpelijk vinden?

“Als ik ergens niet bij kan is het: drinken en vervolgens achter het stuur kruipen. Ik hoop dat dat over vijftig jaar tot het verleden behoort, of het nu is dankzij technologische ontwikkelingen of omdat iedereen tot inkeer is gekomen. Zodat er geen slachtoffers meer vallen. Maar ik draai de vraag ook graag om: ik hoop dat over vijftig jaar niet alle kleine vormen van menselijk contact – het praatje met de caissière bijvoorbeeld – vervangen zijn door interactie met computers.” ● (ivh)

Cadeautip: een gift voor de wetenschap

Alumnus Erik Lerut vierde zijn 75ste verjaardag en kersverse titel van erenotaris onlangs op een bijzondere manier. In plaats van traditionele cadeaus vroeg hij zijn gasten om het alzheimeronderzoek aan KU Leuven te steunen. Ook zorgkundige Linda Vranckx had een originele cadeautip bij haar pensionering: een gift voor het onderzoek naar longfibrose. Daar had ze een heel persoonlijke reden voor. Beide initiatieven passen in een groeiende trend om belangrijke levensmomenten aan te grijpen om een schenking te doen voor het goede doel.

Drie jaar geleden kreeg Linda’s man Eddy te horen dat hij een erfelijke vorm heeft van longfibrose. Bij deze aandoening vormt zich littekenweefsel rondom de longblaasjes, waardoor die steeds moeilijker zuurstof opnemen. In ons land komen er elk jaar naar schatting 1.000 tot 2.500 patiënten bij, terwijl er nog geen behandeling is.

Linda, een energieke zestiger en spraakwaterval, vertelt het verhaal van Eddy. “Wij deden er alles aan om die longen open te houden: dansen, veel wandelen. Lange tijd is dat goed gelukt. Maar plots leek het voorbij en ging hij snel achteruit.” Op een dag in januari van dit jaar zakte Eddy thuis in elkaar. Hij werd opgenomen op intensieve zorg in UZ Leuven en zes dagen later lag hij al aan de kunstlong. Een dubbele longtransplantatie was het enige dat zijn leven zou kunnen redden. Eind januari werd Eddy geopereerd en dat verliep goed. Maar hij kroop door het oog van de naald.

Cadeautje van de collega’s

Longfibrose is ongeneeslijk, en daar wil Linda iets aan doen. “Toen we drie jaar geleden de diagnose kregen, ben ik als een gek informatie beginnen opzoeken. Zo kwam ik terecht bij het WILL Longfibrose Fonds van KU Leuven, dat onderzoek naar de ziekte financiert. Onderzoek is de enige hoop op een behandeling, en uiteindelijk genezing.”

Sindsdien doen Linda en haar gezin bij elke gelegenheid een gift aan het fonds: “Toen ik met pensioen ging, vroegen mijn collega’s waarmee ze mij een plezier konden doen. ‘Mijn man genezen’, antwoordde ik. Het is

een cliché, maar als je ziek bent is weer gezond zijn het enige wat je wenst. Hem genezen konden ze natuurlijk niet, maar het onderzoek steunen wél.”

En zo zamelden Linda’s collega’s een mooie som in voor het fonds. “Zelf kopen we bij verjaardagen, kerst en andere feesten geen cadeaus meer. We storten liever een bedrag op de rekening van het WILL Fonds. Het is een manier om als gewone mens ook iets bij te dragen aan de wetenschap. En vele kleintjes maken één grote.” Linda hoopt dat er met meer onderzoek op termijn een behandeling kan komen, ook voor haar kinderen en kleinkind – zij zijn eveneens erfelijk belast.

Revolutionair

"Onderzoek naar minder bekende ziektes zoals longfibrose is een uitdaging omdat er niet voldoende structurele financiering voor is. We weten nog steeds veel te weinig over de kernmechanismen van de aandoening, over hoe die onherstelbare schade aan de longen ontstaat”, legt professor Wim Wuyts uit. Hij beheert het WILL Longfibrose Fonds en behoort met zijn onderzoeksgroep tot de wereldtop. “Er zijn heel grote budgetten nodig. Structurele financiering halen we bij Belgische en Europese wetenschappelijke fondsen en samen met onze buitenlandse partners ook in de VS.” Anderzijds is er nood aan middelen om zeer beloftevolle jonge onderzoekers een mandaat te geven om hun project verder uit te werken tot ze eigen financiering hebben gevonden. “Giften aan ons fonds zijn cruciaal om die overbrugging naar structurele financiering te maken en die jonge onderzoekers kansen te geven.”

Nieuwe technologie maakt het mogelijk om tot op het niveau van één cel te gaan kijken en afwijkende communicatie tussen cellen en weefsels te onderzoeken. “Dankzij die vooruitgang in de moleculaire biologie zullen we over tien jaar wellicht in staat zijn om beschadigde zones in de longen te herstellen”, denkt Wim Wuyts. “Dat zou revolutionair zijn. Intussen zetten we vooral in op vroege detectie en afremmen van de ziekte.”

“Mijn man genezen konden mijn collega’s niet, het onderzoek steunen wél.”

Linda Vranckx: “Bij verjaardagen, kerst en andere feesten kopen we geen cadeaus meer, maar storten we een bedrag op de rekening van het WILL Fonds. Het is een manier om als gewone mens ook iets bij te dragen aan de wetenschap. En vele kleintjes maken één grote.”

Erenotaris Erik Lerut vroeg zijn gasten om het Alzheimer Research Centre KU Leuven te steunen: “Ik heb zelf aan KU Leuven gestudeerd, en ik wilde graag iets teruggeven.”

Champagne of alzheimeronderzoek

Ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag en zijn titel van erenotaris gaf Erik Lerut een groot feest, waarbij hij zijn gasten vroeg om het Alzheimer Research Centre KU Leuven te steunen. “Meestal krijg je bij zo’n gelegenheid een fles wijn of champagne. Maar die heb ik al genoeg.” In plaats daarvan wilde hij iets doen voor een goed doel, iets wat hij zelf belangrijk vond. “Ik ben beginnen zoeken en ontdekte dat je aan KU Leuven kan schenken om onderzoek te steunen. Ik heb zelf aan KU Leuven gestudeerd, en ik wilde graag iets teruggeven.”

Zijn keuze om net alzheimeronderzoek te steunen was niet toevallig. Als notaris kent hij de impact die dementie heeft op mensen en hun families. “In ons notariskantoor komen veel mensen voor een zorgvolmacht, waarbij zij vertrouwenspersonen aanwijzen voor het geval ze later niet meer in staat zijn om zelf beslissingen te nemen. Dat heeft vaak met alzheimer te maken. Het is een groot probleem in onze samenleving.”

Gift met impact

Het initiatief werd positief onthaald door de genodigden, vertelt de erenotaris. “Ik had niet verwacht dat iedereen zo enthousiast zou zijn. We hebben uiteindelijk ongeveer 9.000 euro opgehaald, wat natuurlijk geweldig is.”

Het bedrag kan een significante bijdrage leveren aan het onderzoek, licht professor Mathieu Vandenbulcke toe. Hij is directeur van het Leuven Brain Institute, waar ook het Alzheimer Research Centre onder valt. Middelen uit schenkingen zoals die van de heer Lerut en zijn gasten, zijn van cruciaal belang voor duurzaam onderzoek. “Het betekent dat onderzoekslijnen verder kunnen lopen wanneer een overbrugging nodig is tussen twee toelages”, aldus Vandenbulcke.

“Duurzaam betekent ook dat we patiënten langer kunnen opvolgen dan de vier jaar die een projecttoelage meestal omvat, en dat we onderzoeksfaciliteiten kunnen ontwikkelen die een brug vormen tussen het basisonderzoek en de kliniek, zoals de hersenbank.” Daar wordt hersenweefsel van patiënten bewaard na overlijden. “Dat weefsel onderzoeken we met grote precisie, onder meer om ziektemechanismen te ontrafelen en te koppelen aan het ziekteverloop.”

Daarnaast zijn schenkingen broodnodig voor heel vernieuwend onderzoek, ook wel high risk high gain genoemd. "Dat is onderzoek dat grote impact heeft indien het succesvol blijkt, maar dat minder vaak gesteund wordt door traditionele onderzoeksfondsen, omdat de kans op slagen kleiner is”, vervolgt Vandenbulcke. Voor dat type van grensverleggend onderzoek zijn schenkingen van vitaal belang. Hersenonderzoek is doorgaans ook duur onderzoek – je moet minstens 100.000 euro per jaar rekenen voor loon- en werkingskosten van een doctoraatsstudent of een andere jonge onderzoeker.

Van geboorte tot pensioen

Schenken bij een levensmoment wint aan populariteit. In 2024 waren er voor KU Leuven en UZ Leuven 90 initiatieven, goed voor 263.492 euro in totaal. De gelegenheden variëren van een verjaardag, geboorte of huwelijk tot een afstudeerfeest of pensioen. De voorbeelden van de heer Lerut en mevrouw Vranckx laten zien hoe een persoonlijke viering kan gepaard gaan met een betekenisvolle bijdrage aan de samenleving, door een fonds of mecenaatsproject van de universiteit te steunen, of zelfs één specifieke onderzoeker. Linda Vranckx: “Mensen vragen soms of hun twintig euro een verschil maakt. Op zich misschien niet, maar als iedereen twintig euro geeft, dan krijg je wél impact. Daarom willen wij er ook over spreken, zodat het anderen misschien kan aanzetten om hetzelfde te doen.” ● (vh)

Net voor het ter perse gaan van deze Sonar liet mevrouw Vranckx ons weten dat haar man Eddy overleden is. Wij betuigen ons oprechte medeleven bij dit grote verlies.

“Voor grensverleggend onderzoek zijn schenkingen van vitaal belang.”

Wie bij een bijzonder moment anderen wil uitnodigen om te schenken aan een goed doel van KU Leuven of UZ Leuven, krijgt een unieke bankreferentie. Zo komen alle giften rechtstreeks bij het gekozen doel terecht. Bij een schenking van 40 euro of meer ontvangt u een fiscaal attest voor belastingvermindering.

Alle info op steun.kuleuven.be/levensmomenten

‘Armoede is niet gewoon een kwestie van geld’

Op zoek naar antwoorden op de vragen uit zijn kinderjaren koos Melaku Gebremedhin (30) voor een studie ontwikkelingseconomie. “Wil je armoede efficiënt bestrijden, dan moet je de hele achterliggende situatie begrijpen”, weet hij inmiddels. Voor zijn doctoraat verblijft hij vandaag halftijds in Leuven. “Dit gaat vreemd klinken uit de mond van een Ethiopiër: jullie zijn allemaal zo sportief!”

Wanneer u dit leest, is Melaku Gebremedhin alweer in Ethiopië. Zo gaat dat met een ‘sandwichbeurs’: Melaku verdeelt zijn tijd netjes tussen de Afdeling Bio-economie in Leuven en zijn ‘thuisuniversiteit’ in Arba Minch, een middelgrote stad in het zuiden van Ethiopië, gelegen tussen de twee grootste meren van het land.

“Arba Minch is ook de stad waar ik opgroeide”, vertelt Melaku. En dat ging niet altijd makkelijk. “Toen ik vijf jaar oud was, verliet mijn vader ons gezin met vijf kinderen. Mijn moeder stond er plots – ongeschoold, zonder vaste baan – helemaal alleen voor. We kwamen rond met de opbrengst van huisgestookte alcoholische drank, die mijn moeder op de lokale markt verkocht. Ik hielp waar ik kon – ik ging bijvoorbeeld op zoek naar brandhout voor het stoken.”

“Ik heb me als kind vaak afgevraagd: ‘Waarom behandelt het leven ons anders dan de anderen? Waarom dragen we geen mooiere kleren? Waarom hebben we niet meer te eten? Veel mensen in de buurt hadden het niet breed, maar bij ons was het de optelsom van armoede én geen vader. Toen ik aan de universiteit zou gaan studeren, had ik maar één vraag voor mijn leraren: ‘Welke studie beantwoordt de vragen uit mijn kinderjaren?’ En zo kwam ik bij economie terecht.”

Zo sportief

Met succes: Melaku was de primus van zijn jaar, en na zijn bacheloropleiding werd hij gevraagd als assistent-docent. “Voorwaarde was wel dat ik nog een masteropleiding zou volgen. Ik had ondertussen door dat zowat alle vraagstukken rond armoede, voedselzekerheid en migratie terug te voeren zijn tot ontwikkeling – en dus ging ik ontwikkelingseconomie studeren.”

Met het loon van dat docentenbaantje, en een lening bij de bank, kon hij alvast één kinderdroom waarmaken. “Ik bouwde een huis voor mijn moeder. Het voelde altijd alsof ik eerst haar een beter leven moest schenken, vóór ik aan mijn eigen leven kon beginnen. Nu heeft ze een mooi huis, én enkele woningen die ze kan verhuren. Ze heeft eindelijk een stabiel maandinkomen.”

Maar het gezin waarin Melaku opgroeide, was geen uitzondering, vertelt hij. “Ik zag veel mensen in mijn omgeving worstelen met armoede en voedselonzekerheid.” En toen kwam de vacature langs voor een PhDpositie in samenwerking met KU Leuven, rond landbouw, migratie en armoedebestrijding in Zuid-Ethiopië. “Het toeval wilde dat ik tijdens een field course in Ethiopië al mensen van Leuven had ontmoet – onder wie mijn huidige promotor Miet Maertens.”

Melaku zette in 2023 voor het eerst voet op Leuvense bodem. Een kleine cultuurshock volgde. “Het eerste wat ik thuis over Leuven vertelde, was hoeveel oude, middeleeuwse gebouwen hier zijn. En – dit gaat vreemd klinken uit de mond van een Ethiopiër – dat jullie allemaal zo sportief zijn. Iedereen fietst of loopt hier. Zelfs oudere mensen lopen – bij ons doen hooguit professionele hardlopers dat. Maar gewone mensen? Zelden.” Ondertussen is hij helemaal om. “De Afdeling Bio-economie heeft haar eigen loopgroepje, en ik heb onlangs – voor het eerst in mijn leven – twaalf kilometer aan een stuk gelopen (lacht).”

Klimaatverandering

In zijn doctoraat probeert Melaku meer inzicht te krijgen in hoe mensen in landelijk Zuid-Ethiopië met landbouw en migratie in hun levensonderhoud voorzien. “Als je de armoede daar efficiënt wil bestrijden, is het niet gewoon een kwestie van geld. Je moet de hele achterliggende situatie doorgronden”, legt hij uit.

Op het platteland van Ethiopië is meer dan 90 procent van de bevolking voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de landbouw, een sector vol risico’s en onzekerheid. “Landbouw is, zeker in ontwikkelingslanden, bijzonder kwetsbaar voor schokken. Klimaatverandering, in combinatie met snelle bevolkingsgroei, vergroot er de druk op landbouwgrond en heeft een negatieve invloed op de opbrengsten. Door de hoge bevolkingsgroei raakt landbouwgrond bovendien steeds meer versnipperd. Traditioneel verdelen vaders hun land onder hun zonen, dus als het aantal zonen toeneemt, neemt ook de versnippering toe.”

De landbouw gebeurt er ook niet altijd efficiënt. “De meeste mensen hebben simpelweg geen geld voor meststoffen of voor nieuwe technologieën, en banken verstrekken niet zomaar aan iedereen een lening.” Tijdelijke arbeidsmobiliteit is vaak een alternatieve bron van inkomsten. “Ethiopië is een erg divers land, met zowel laaglanden als hooglanden. De landbouw is voornamelijk seizoensgebonden, en sterk afhankelijk van de regenval. In de rustige seizoenen zoekt men vaak elders werk.”

Geschokt

Melaku wil in zijn doctoraatsonderzoek de rol van ‘schokken’ als aanjager van die arbeidsmobiliteit in kaart brengen. Hij onderscheidt eenentwintig verschillende schokken die een plattelandshuishouden kan ervaren, en deelde ze in vijf landbouwrisico- en schokdomeinen in. Dat gaat van schokken in de productie door mislukte oogsten, tot plots gestegen marktprijzen waardoor kunstmest onbetaalbaar wordt. “Maar het kan net zo goed een schok in je privéleven zijn: iemand in je gezin die ziek wordt, of overlijdt.”

Begin 2024 trok Melaku naar Zuid-Ethiopië, waar hij meer dan 800 landelijke huishoudens ondervroeg. Hij kwam terug met een schat aan gegevens. “Nu leg ik stukje bij beetje de puzzel, maar dit kan ik alvast vertellen: meer dan de helft van de huishoudens zag de voorbije drie jaar iemand vertrekken – vooral jonge mannen. En arbeiders trekken in de eerste plaats naar andere landelijke gebieden, waar ze opnieuw aan de slag gaan in de landbouw. Dat strookt dus niet met het stereotiepe beeld dat mensen vooral werk zoeken in de stad. In absolute aantallen klopt dat wel, maar dus niét bij wie door een schok wordt gedreven.”

“Er wacht nog een berg gegevens op analyse. Vooral rond de concrete impact van die arbeidsmobiliteit: wat betekent die voor de voedselzekerheid binnen het gezin, voor het inkomen, enzoverder. Maar ik heb nog enkele jaren de tijd (lacht).”

“En als mijn doctoraat klaar is? Ik wil dit soort onderzoek absoluut blijven doen. Dat mag in ontwikkelingslanden zijn, maar als er zich elders kansen voordoen, zoals bij een VN-organisatie, sla ik die niet af. Zolang het werk maar helpt om de levens van armen te verbeteren.” ● (wv)

— Econoom Carmen Willems is museumdirecteur van het KMSKA

— Carmen Willems: “Ik heb altijd veel aandacht besteed aan storytelling. Verhalen helpen om kunst beter te begrijpen, veel meer dan een droge opsomming van feiten. En de kans is groter dat je er iets van onthoudt of meeneemt.”

“Kunst is er voor iederéén”

Als twintiger al hielp ze het Gallo-Romeins Museum in Tongeren van zijn stoffige imago af, en recent liet ze het Antwerpse KMSKA herrijzen uit het stof van een eindeloos durende renovatie. Het percentage economen dat groeimarge ziet in een carrière binnen de cultuursector is eerder klein, maar Carmen Willems (57) bewijst dat je er wél stevig kan pieken. Haar geheim? “Durf te dromen. Mik op een zo breed mogelijk publiek. En blijf weg van droge feiten.”

Aan een onbehoorlijk tempo snellen we door het KMSKA. We negeren de Vlaamse Primitieven, keren een pronkstuk van Rubens de rug toe, en slaan het gros van de zalen genadeloos over. Rik Wouters staart ons verbaasd aan vanop een zelfportret; Ensor schenkt ons zijn meest dodelijke blik. Terecht, maar we hebben haast. We worden dringend verwacht in het kantoor van Carmen Willems, directeur van het museum en ‘schatbewaarder’ van de rijkste kunstcollectie van Vlaanderen.

Of ze zelf nog oog heeft voor al dat moois, sinds ze er zowat dagelijks in wordt ondergedompeld? “Zeker”, zegt ze. “De werken blijven me verwonderen. Ik blijf vaak stilstaan bij een schilderij, en dan ontdek ik altijd weer iets wat me eerder nog niet was opgevallen. Het is natuurlijk een luxe om in zo’n omgeving te mogen werken. Als mijn collega’s en ik nood hebben aan rust, dan gaan we soms in één van de zalen zitten. Gewoon om de bezoekers te observeren: wat is hun eerste reactie bij een werk? Wat vertellen ze elkaar? Ik word daar intens vrolijk van.”

Buikgevoel

De liefde voor kunst heeft Willems niet echt van thuis uit meegekregen. “Cultuur stond niet per se hoog op de agenda”, zegt ze. “Maar zelf was ik als kind al gefascineerd door kerken en schilderijen, en door de verhalen erachter. Ik ging ook naar de muziekschool en volgde pianoles. Op mijn achttiende dacht ik aan een studie musicologie of kunstgeschiedenis, maar daar heeft mijn vader een stokje voor gestoken. ‘Doe maar iets ernstigs’, zei hij. Zo ging dat toen … (lacht)”

Ze kiest voor economie. “Geen keuze vanuit het hart, maar achteraf gezien wel de juiste beslissing. De richting

lag me meteen. Ik was sterk in wetenschappen, en ik wilde de wereld beter leren begrijpen. Macro-economie, over het geheel van economische systemen, leent zich daar perfect toe. We hadden ook interessante proffen, die inspeelden op de actualiteit, dus ik sloeg niet vaak een les over.”

“De opleiding heeft mijn kritische zin aangescherpt”, vertelt ze. “Ik heb er geleerd om te structureren, problemen te analyseren en aan te pakken, en pragmatisch en snel te denken. Allemaal zaken die me vandaag nog helpen. Durven geloven in groei, ook. Mocht ik vandaag opnieuw beginnen, dan zou ik economie combineren met kunstwetenschappen. Misschien wel haalbaar, want ik kon vlot studeren en deed nog van alles naast mijn studie – gaande van een functie in het presidium tot studentenwerk.”

“Anderzijds is het voor een museumdirecteur misschien net een voordeel om niet té zeer te zijn ondergedompeld in kunsttheorie, niet te specialistisch te zijn, maar de blik van de buitenstaander te kunnen behouden. Ik vertrouw erg op mijn buikgevoel. Hoe dan ook heb ik me altijd bewogen op het raakvlak van kunst en economie. Mijn thesis ging bijvoorbeeld over kunstsponsoring, en later heb ik ook altijd met of in de culturele sector gewerkt.”

Reanimatie

Na haar studie gaat ze aan de slag bij bouwbedrijf Interbuild. “In 1993 was Antwerpen Culturele Hoofdstad van Europa, en Interbuild was één van de hoofdsponsors”, vertelt Willems. “Het was mijn taak om dat dossier in goede banen te leiden. Ik heb veel te danken aan CEO Eric Verbeeck. Hij heeft mij geleerd om ondernemend te zijn en het onderste uit de kan te halen.”

Carmen Willems:

“Een ‘ambtenarenmentaliteit’ vind je hier niet. Al mijn collega’s hebben een hart voor de collectie, en willen dat die een zo groot mogelijk publiek bereikt.”

Een levensles die van pas komt als ze in 1995 – op haar zevenentwintigste – directeur wordt van het GalloRomeins Museum in Tongeren. “Er was daar een reanimatie nodig. Het museum had net een dure verbouwing achter de rug, er waren te weinig bezoekers en de ploeg medewerkers miste leiding. In die periode heb ik me wegwijs weten te maken in de sector. Ik ging vaak naar het buitenland, op zoek naar voorbeelden van succesvolle musea, om te leren uit hun aanpak en mogelijke samenwerkingsverbanden op poten te zetten. We werkten trouwens ook intens samen met KU Leuven, waarmee we baanbrekend wetenschappelijk onderzoek opzetten.”

“Ik ben van meet af aan ambitieus geweest. Al vroeg ben ik naar het provinciebestuur gestapt met de vraag om extra budget. Ik zei dat ik een tentoonstelling zou maken die honderdduizend bezoekers zou lokken. Terwijl het museum er tot dan toe hooguit 25.000 per jaar had … Dat vergde lef, maar ik kreeg veel vertrouwen. Uiteindelijk zijn we daar ruim boven gegaan. In die periode hebben we het museum echt op de kaart kunnen zetten en kregen we internationale bekendheid. Amper tien jaar later volgde al een nieuwe verbouwing, omdat we moesten uitbreiden (lacht).”

Sagalassos, succès fou

Willems staat meer dan twintig jaar aan het hoofd van het Gallo-Romeins Museum. Ze zet publiekstrekkers op poten zoals de expo’s Keizers aan de Nijl (1999), Neanderthalers in Europa (2004) en Ambiorix, koning der Eburonen (2011). Ze bewaart ook mooie herinneringen aan de tentoonstelling Sagalassos, City of Dreams (2012), over de antieke stad Sagalassos in Turkije, opgegraven door archeologen van KU Leuven.

“Het levenswerk van professor Marc Waelkens”, zegt Willems. “Ik zag er meteen een tentoonstelling in, onder meer omdat er parallellen te trekken vielen met Tongeren, óók een eeuwenoude Romeinse stad. Dat project had natuurlijk veel voeten in de aarde. We wilden meer dan tweehonderd archeologische topstukken naar Tongeren laten overkomen, waaronder een marmeren hoofd van keizer Hadrianus, deel van een vijf meter hoog standbeeld. Daarvoor hebben we stévig moeten onderhandelen met de Turkse overheid (lacht). En dan was er nog de vraag of mensen in Vlaanderen wel interesse zouden hebben voor een relatief onbekende antieke stad …”

Onterecht, want de tentoonstelling werd een ‘succès fou’. “Door die topstukken, maar ook omdat de expo vernieuwend was in de museale sector. We werkten met een gedurfde scenografie – een decor ontworpen door een operaregisseur –, met beeldfragmenten, met interactieve games voor jonge bezoekers … Het werd een totaalervaring, en het publiek vond het fantastisch.”

“Als er iéts is wat ik heb geleerd, dan is het dat je bezoekers moet meenemen in een verhaal”, zegt Willems. “Op dat vlak was het museum in Tongeren mijn speeltuin. We hadden geen internationale topcollectie, dus we moesten op zoek naar andere manieren om mensen aan te spreken. Ik heb meteen veel aandacht besteed aan storytelling. Vanuit het idee: de objecten zijn misschien niet zo opzienbarend, maar wat erover te vertellen valt is wél razend boeiend. Goeie storytelling speelt in op emoties. Iets wat je raakt, trekt je aandacht. Verhalen helpen om kunst beter te begrijpen, veel meer dan een droge opsomming van feiten. En de kans is groter dat je er iets van onthoudt of meeneemt.”

Parttime burgemeester

Vandaag lijkt dat de normaalste zaak van de wereld, maar het is lang anders geweest, zegt Willems. “Die evolutie is traag gegaan, zeker bij kunsthistorische musea. Doorgaans hebben die een rijke collectie, en moeten ze minder moeite doen om publiek te trekken. In sommige musea vinden ze tot op vandaag dat de schilderijen maar voor zich moeten spreken (lacht). Zelf zie ik dat anders: als museum heb je niet enkel de opdracht om je collectie

“Ik heb me altijd bewogen op het raakvlak van kunst en economie.”

te bewaren en te onderhouden, maar ook om ze te ontsluiten. Het liefst naar een zo breed mogelijk publiek. Kunst is er niet enkel voor de kenner, maar voor iederéén.”

In 2004 maakt ze een zijsprongetje naar de politiek. Vijf jaar lang combineert ze haar werk voor het Gallo-Romeins Museum met de job van waarnemend burgemeester van Tongeren. “Daarvoor was ik al een tijdje gemeenteraadslid. Ik vond dat de stad te weinig aandacht besteedde aan ons museum, en liet dat weten aan de toenmalige burgemeester: ‘Je hebt een hidden gem, en je doet er niks mee?’ Waarop de man mij uitdaagde om mee aan de knoppen te zitten. Ik heb me daartoe laten verleiden, maar écht politieke ambities heb ik nooit gehad.”

De ervaring heeft haar wel wat bijgeleerd, zegt ze. “Zo begrijp ik beter hoe kabinetten en politici denken en werken. Het burgemeestersambt vind ik ook het mooiste binnen de politiek, omdat je dicht bij de bevolking staat en een verschil kan maken. Maar het is ook een onzeker bestaan, en je krijg geregeld bagger over je heen … Vroeg of laat komt ook de vraag om hogerop een rol te gaan spelen. En eerlijk? Ik heb respect voor wie dat doet, maar zelf zit ik liever in een museum dan in het Vlaams Parlement. Net als politici wil ik iets kunnen betekenen voor de maatschappij, maar in mijn huidige job kan dat op een meer concrete, duurzame manier.”

“Mocht ik vandaag opnieuw beginnen, dan zou ik de opleiding economie wellicht combineren met kunstwetenschappen.”

Overlevingsstrijd

Haar laatste maatschappelijke verwezenlijking? Het KMSKA klaarstomen voor de grootse heropening na een lange, ingrijpende renovatie. In 2017 begint ze er als managing director, drie jaar later wordt ze algemeen directeur. Al die tijd werkt ze voor een gesloten museum.

“Al was dat niét de bedoeling (lacht). Toen ik werd aangenomen, zei men dat de heropening gepland stond voor 2019. Nadat ik hier twee weken had rondgelopen, besefte ik: ‘Dat gaat nooit lukken’. De gebouwen raakten niet af, we stonden nog nergens qua collectiepresentatie, en niemand wist hoe we het museum in de markt zouden zetten … Die extra tijd was dus broodnodig.”

Voor Willems werd het een hectische periode. “Bij zo’n traject komt veel stress kijken. De verwachtingen waren torenhoog, de middelen toch eerder beperkt. Bepaalde stakeholders waren het geloof in het project wat verloren – het duurde lang, kostte meer dan verwacht. De Vlaamse overheid was gelukkig bereid om bijkomend te investeren, en ook een groot aantal ondernemers zetten mee hun schouders onder het project, maar het is even spannend geweest … De coronacrisis kwam er ook nog eens bij, en we moesten op korte tijd een personeelstekort zien weg te werken. Achter de schermen was het een overlevingsstrijd.”

“Gelukkig kregen we in de aanloop naar de heropening wél alle neuzen in dezelfde richting, en was er veel flexibiliteit – tot nachtwerk toe”, vertelt ze. “Een ‘ambtenarenmentaliteit’ vind je hier niet. Al mijn collega’s hebben een hart voor de collectie, en willen dat die een zo groot mogelijk publiek bereikt. Mede daardoor wisten we een programmatie op te zetten die meteen aansloeg.”

Work in progress

Het vernieuwde KMSKA werd een doorslaand succes, oogstte lof in binnen- en buitenland, en haalde zelfs de voorpagina van The New York Times. “En dat terwijl het in de Vlaamse media eerder over de zwarte strepen op de witte vloer ging … (lacht) Aanvankelijk waren we nerveus, want elke collectie die je presenteert is een keuze. Maar de ontlading is groot als alles in de plooi valt. Natuurlijk was er ook kritiek, maar dat mag. Een museum is een work in progress. Elke dag krijg je nieuwe inzichten of feedback van bezoekers waarmee je aan de slag moet. Ik beschouw ons nog steeds als een start-up.”

Een start-up die mooie cijfers kan voorleggen. De expo Krasse Koppen en de recente tentoonstellingen rond James Ensor en Jef Verheyen lokten heel wat belangstellenden, en het museum haalt vlot 500.000 bezoekers per jaar. Maar het meest fierst is Willems op de diversiteit van de bezoekers.

“We zijn een plek geworden waar iedereen graag wil zijn en bij wil horen. Vóór de sluiting kwamen er amper jongeren over de vloer, vandaag taggen ze het museum in Instagramfilmpjes. Er is natuurlijk nog ruimte voor groei. Ik zou graag nog meer internationale bezoekers aantrekken. Ook kwetsbare groepen blijven een aandachtspunt: bezoekers met een functiebeperking, bijvoorbeeld, maar ook mensen in armoede of jongeren met een specifieke migratieachtergrond. Die vinden nog te weinig de weg naar het museum.”

Voor welk werk moet je écht naar het KMSKA komen?

“Ik heb niet meteen een favoriet, dat varieert. Al heeft de Madonna van Jean Fouquet – ons topstuk – voor mij een bijzondere betekenis. Vlak voor de heropening is mijn broer overleden. Terwijl we bezig waren met het opstellen van de kunstcollectie kwam hij op bezoek, en toen ik hem vroeg welk werk hij het beste vond, haalde hij dat eruit. Telkens als ik de Madonna zie, denk ik aan mijn broer –dat biedt troost.”

Zelfde elan?

Willems hoopt dat ‘haar’ museum de komende jaren op hetzelfde elan kan verdergaan. “Twee grote tentoonstellingen per jaar, en een drietal kleinere”, duidt ze. “Een mooie mix ook tussen ‘klassieke’ kunst en werk van hedendaagse kunstenaars. Zelf blijf ik ook grote fan van KMSKA Laat – elke donderdagavond kunnen bezoekers in het museum terecht voor tal van activiteiten, gaande van rondleidingen en optredens, tot schilder- en tekencursussen. Ik sla geen enkele editie over.”

Of ze in de toekomst zelf aan het roer blijft, is nog een vraagteken. “Ik krijg vaak de vraag of het buitenland lonkt. Ik sluit niks uit, maar mijn privéleven zal doorwegen in zo’n beslissing. Ik ben een tijdje geleden grootmoeder geworden, en ik wil graag voldoende tijd kunnen doorbrengen met mijn kleindochter. Tegelijk denk ik dat mijn taak hier nog niet is afgerond – er is nog werk aan de winkel om te kunnen bestendigen wat we hebben opgestart. Dat wil ik graag tot een goed einde brengen.” ● (pjb)

“Een museum is een work in progress. Ik beschouw het KMSKA nog steeds als een start-up.”

Carmen Willems:

“Ik krijg vaak de vraag of het buitenland lonkt. Ik sluit niks uit, maar mijn privéleven zal doorwegen in zo’n beslissing. Tegelijk denk ik dat mijn taak hier nog niet is afgerond – er is nog werk aan de winkel om te kunnen bestendigen wat we hebben opgestart.”

Over professoren

Koen Peeters is een jaar lang writer in residence aan KU Leuven.

Speciaal voor Sonar schreef hij deze tekst.

Als writer in residence van de KU Leuven heb ik weleens losse babbels met proffen. Soms in hun bureau, soms op café of bij hen thuis. Graag ondervraag ik hen: hoe is dat om prof te zijn? Waarom wordt een mens professor? Is het een beroep, of een roeping? Hieronder volgen wat losse impressies, zonder enige pretentie, maar ik vond het beroep altijd al fascinerend. Mógen werken in zo’n zeer zichtbare instelling, de kunst beoefenen van het doceren, actief deelnemen aan het Levende Corpus van Kennis en Expertise, de levenslange omgang met jonge mensen …

Dit gaat over professoren. Het is geen Onder professoren, zoals W.F. Hermans ooit een mooie, erg giftige roman schreef over zijn Noord-Nederlandse universiteit. Ik heb die frustraties niet. Ik wilde gewoon van proffen en docenten horen hoe het voor hen in Leuven begon, waarom ze het graag doen.

Stel je voor, ze doen zelfs gewoon verder na hun pensioen.

‘Pensioen? Je bedoelt wanneer wij emeritus worden?’

Er klinkt een half ironische galm in, ook een klassebewustzijn. Nogal wat academici zijn kinderen van academici, wat natuurlijk niet volstaat om prof te worden. Maar het pad naar dit beroep begint al jong met grote nieuwsgierigheid, intelligentie en het talent om hard te kunnen studeren. Ze willen gewoon weten, begrijpen en lezen dus over de vragen die hen intrigeren, waarmee ze worstelen. Soms is er ook een roeping om de wereld beter te maken. Inzicht door kennis, met daarbij het geloof dat kennis heilzaam is omdat ze de mensheid helpt veranderen. Zo begint het. Op een mooie dag doceren ze waar ze doctoreerden.

Een kunst

Ja, dat fascinerende ritueel van het doceren: het hoorcollege vanachter een katheder. Ik vind het een kunst zoals theater, performance. Twee uur boeiend spreken, niet voorlezen, wel vertellen. Spanning opbouwen met cliffhangers, interactie en op die manier de wetenschap doorgeven met al haar fouten, gebreken en voortgang.

Snel of traag, luid en helder, altijd zelfzeker. Met de glimlach ernstige zaken uiteenzetten. De verhaallijn bewaren, kleine rustmomenten om de aandacht niet te verliezen. De humor, altijd gedoseerd. Professorengrapjes zijn toevallige maar geplande versprekingen, zorgvuldig opgebouwd doorheen de jaren. Een methode wordt aangeleerd, ook een kritische houding. Tegelijk overdragen van de bezieling, een stroom doorgeven vanuit boeken en eigen inzichten, en plots het licht zien aangaan in de ogen van studenten, als ze het begrijpen. Na twee uur is de professor uitgeput en gelukkig. Een goed college zindert nog na. Wonderlijk vind ik dat.

‘Je kunt niet valsspelen, je moet de leerstof zelf begrijpen om les te geven. Het is levenslang studeren en bijleren uit de voorbereiding van je les. En er is altijd wel iets nieuws.’

‘Lesgeven is anders dan onderzoeken. Pas op het eind van je friemelende gedachten, kan je vertellen, samenvatten wat je gevonden hebt. Lesgeven is fel en passioneel, met je hele lichaam, twee uur aan een stuk. Na die overgave voel je zelfs enige schaamte over en door die extroversie.’

Niet de slimste zijn

En er zijn ook de seminaries. Tien of vijftien jonge mensen stellen goede vragen vanuit een gezamenlijke fascinatie. Er komt discussie. Jongvolwassenen hebben veel en ook anders gelezen, ze zien een ruimere context, hebben andere exposure. Kritisch checken ze op Google terwijl de prof nog zijn uitleg debiteert. Die is niet langer alwetend. Hij is nu begeleider van jonge mensen, onbeschreven bladen uit verschillende sociale milieus.

‘De prof beseft dat hij niets bereikt door de slimste te zijn.’

Intussen leren studenten de kunst om kritiek te geven en te ontvangen. Bij elke wetenschapsvraag komen er telkens andere vragen. Of het nu sterrenseismologie of kunstgeschiedenis is, het stopt nooit. De prof herkent hun enthousiasme. Het is zijn of haar eigen, jonge, kwetsbare, onstuimige zelf, terwijl zij zoeken naar hun eigen stem. Door de begeleiding ontstaat een bijzondere band met doctorandi. Omringd worden door jonge, leergierige mensen die je een paar jaar ‘hebt’, je overgeven aan de gezamenlijke betovering door een studie-onderwerp.

‘We zitten elke week als groep rond de tafel.’

‘Tot je veertigste of vijftigste herken je vooral jezelf in jonge mensen, daarna kantelt er iets. Ze worden de peers in een sterke, levende gemeenschap, ze verjongen je. Tegelijk zijn het je gelijken, je leert veel van hen. Ze redden je, ze zijn je contact met de wereld. Ze komen op je hoogte en steken je voorbij.’

‘En hun loyauteit is een genereus cadeau.’

Prestige en competitie

Ja, ik schets hier een geflatteerd portret. Het gaat natuurlijk ook over prestige, competitie. Een van de proffen die ik sprak in de Gambrinus gooide het meteen tussen onze koffiekopjes: ‘Samen met de roeping gaat het ook over drang, ambitie, met alle negativiteit die daarbij hoort. Prof zijn kan beschadigen, het beroep trekt ook tafelspringers aan. Het daagt je de hele tijd uit om ethisch te blijven werken.’

Er is de pikorde van docent, hoofddocent, hoogleraar, gewoon hoogleraar. Niets menselijks is hun vreemd. Succes is bitterzoet door de afgunst die het oproept. Al bij al heeft het universitair milieu een vlakke organisatie met weinig hiërarchische niveaus. Symbolen spelen ook een rol: aantal assistenten, een groter of mooier bureau, de nerveuze zoektocht naar getalenteerde studenten om die te binden. En de ene faculteit heeft meer aanzien dan de andere. Ik liet mij ook vertellen: sinds de jaren ’80, ’90 is het prestige wat achteruitgegaan. Het gevoel van hiërarchie is kleiner, de competitie is harder. Vooral in kleine groepen en afdelingen is er een grote, soms giftige concurrentie door de schaalvergroting. Er zijn gewoon veel meer doctorandi en ‘van vijftig doctorandi kunnen er maar twee prof worden’.

Er zijn de institutionele verwachtingen die de werktijd versnipperen. Op de passie van het onderwijs en het onderzoek zit veel ruis aan de unief. Fondsen vinden om projecten aan te trekken en toch tijd overhouden voor je eigen plannen. Vergaderingen en commissies. Tegelijk bestuurder, prof, onderzoeker, auteur zijn. Iedereen werkt op een heel hoog niveau. Want dit telt: het aantal gepubliceerde boeken of artikels, geciteerd worden als een standaard-meeteenheid. Prijzen als wapenfeiten.

‘Eigenlijk wil ik een intellectueel zijn en geen programmadirecteur, ik ben verschraald tot onderzoeksmanager.’

Onrust en vrijheid

Och ja, er is toewijding, corpsgeest en competitie zoals in andere bedrijven. Maar toch is het er anders, denk ik.

Bij het beroep horen tegelijk grote vrijheid en blijvende rusteloosheid. Iedereen is extreem hoog geschoold, en het studeren houdt nooit op.

‘Roeping klinkt wellicht te esoterisch, het is meer een passie.’

De zoete obsessie stopt zelfs niet bij de pensionering. Op een emeritaatsviering zit een oude prof in het publiek nog een artikel te lezen; discreet kribbelt hij iets in de marge. Of een emeritus, die nog drie dagen per week naar zijn bureau gaat. Hij werkt gewoon door. Hij ziet zijn oud-assistenten op de gang, ze geven elkaar suggesties. De oude prof geniet van hun succes.

Als schrijver meen ik het te herkennen: gedrevenheid om het verschil te maken, op uiterst persoonlijke wijze. Alsof iets roept uit de verte, uit je eigen toekomst: er bestaat iets dat alleen ik kan schrijven. Daardoor het koppige prutsen aan een tekst die ergens zal verschijnen. Uitkijken naar de resonanties ervan. Telkens opnieuw een grootse verovering.

Als writer-in-residence geeft Koen Peeters dit jaar lessen creatief schrijven aan de Faculteit Letteren.

© KU
Leuven –RS

Zes eeuwen, elf keer feest

Dat 2025 in het teken staat van 600 jaar universiteit in Leuven zal u wellicht niet ontgaan zijn. Maar wist u dat er de voorbije eeuwen al tien jubileumvieringen plaatsvonden? Geen KU Leuven Inside, Dwaaltuin of alumnicantus, wel banketten, serenades en … aflaten.

— Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de heroprichting van de universiteit, in 1884, trekt een grote praalstoet door de stad. Een van de wagens toont beroemde alumni: naast Vesalius, Justus Lipsius en Mercator ook Adrianus VI, de professor die paus werd.

Het allereerste eeuwfeest van de oude universiteit werd in 1526 gevierd, meer bepaald honderd jaar na de opening van het eerste academiejaar, in september 1426. Negen maanden eerder, op 9 december 1425, had paus Martinus V zijn toestemming verleend voor het oprichten van een ‘studium generale’ in Leuven, met een document dat bekendstaat als de stichtingsbul.

Veel is er niet geweten over die eerste jubileumviering. Dat er één plaatsvond leiden we af uit de lijkrede die een zekere Franciscus Titelmans dat jaar hield voor de toenmalige rector, en waarin hij vermeldt dat hij belast is met het organiseren van een eeuwfeest.

Het voortbestaan van de jonge universiteit was op dat moment nog afhankelijk van de goodwill van de paus. Twee jaar eerder, in 1524, had Karel V aan paus Clemens VII gevraagd om de pauselijke privileges nog eens te bevestigen. Zo wilde hij zich ervan verzekeren dat er universitair onderwijs kon plaatsvinden in de Nederlanden, waar Leuven op dat moment nog steeds de enige universiteit was. De privileges hadden niet enkel betrekking op het geven van universitair onderwijs, maar verleenden de universitaire gemeenschap een status van ‘stad in de stad’, met onder meer een eigen rechtbank en politiemacht.

Speciale ‘Jubileumaflaat’

Nog eens honderd jaar later, in 1626, wordt het tweehonderdjarige bestaan van de universiteit gevierd. Dat gebeurde met een hele reeks plechtigheden. Urbanus VIII stuurde op 18 juli een pauselijke breve, waarin hij professoren en studenten een bijzondere jubileumaflaat aanbood: wie alle religieuze vieringen bijwoonde, kon zo een deel van de straf voor zijn zonden ‘afkopen’ en daarmee zijn tijd in het vagevuur verkorten.

Twee eeuwen na de oprichting vond men blijkbaar ook dat er weleens mocht worden stilgestaan bij de geschiedenis van de universiteit. Er verscheen een historische lofrede, en een paar jaar later ook een eerste echte geschiedschrijving.

Ondanks de veranderingen die de jubileumvieringen naar gelang de mode ondergingen, bevatte het programma telkens een aantal vaste elementen: één daarvan was de plechtige optocht van de professoren van de Universiteitshal in de Naamsestraat naar de Sint-Pieterskerk, waar een jubelmis werd opgedragen. De eerste vermelding van zo’n stoet zien we opduiken in 1726, wanneer het driehonderdjarige bestaan van de universiteit wordt gevierd.

Geen reden tot feestvreugde

In 1826 valt er weinig te vieren. Onze streken werden in 1795 ingelijfd bij Frankrijk. De meeste geestelijken, ook professoren van de Leuvense universiteit, weigerden de eed van trouw aan de republiek en de eed van haat jegens het koningschap af te leggen. Ze werden daarom vervolgd en verbannen; zo ook rector Joannes Havelange, die in

Wie alle religieuze jubileumvieringen bijwoonde, kon zo zijn tijd in het vagevuur verkorten.

1797 naar Cayenne wordt gedeporteerd. Datzelfde jaar wordt de Leuvense universiteit door de Franse bezetter opgeheven.

De professoren moeten hun toevlucht nemen tot het geven van privélessen, of gaan aan de slag in het buitenland. De gebouwen en collecties van de universiteit worden verbeurd verklaard, en verkocht.

Nadat Napoleon in 1815 in Waterloo wordt verslagen, is het uit met het Franse bewind en komen onze streken onder Nederlands gezag. Enkele jaren is er in Leuven een rijksuniversiteit, die gebruikmaakt van de gebouwen van de oude universiteit, grotendeels in handen van de stad.

Doorstart

In 1830 scheurt het zuidelijk gedeelte van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zich af en wordt België opgericht. Geruggensteund door de nieuwe grondwet, die vrijheid van onderwijs garandeert, knopen de Belgische bisschoppen in 1834 weer aan bij het verleden. Ze richten de katholieke universiteit van Leuven op, niet langer onder controle van de paus, maar wel met pauselijke goedkeuring.

Een jaar lang zetelt de universiteit in Mechelen, waar de aartsbisschop resideert, maar op vraag van de stad verhuist ze een jaar later naar Leuven, waar de rijksuniversiteit net is opgeheven en de aula’s en andere universiteitsgebouwen leegstaan.

Studentenserenade

Het duurt even voor de universiteit haar roots weer volop in de verf zet. Ook al voelt ze zich wel degelijk de voortzetting van de oude pauselijke studium generale, aanvankelijk is ze vooral heel erg bezig met haar positie als katholieke instelling te benadrukken. De 450 ste verjaardag van de oprichting van de universiteit, in 1875, gaat onopgemerkt voorbij.

De vijfentwintigste verjaardag van de heroprichting, in 1859, wordt wél met veel luister gevierd, inclusief grote banketten. Ook rector De Ram, al sinds 1834 in functie, wordt in de bloemetjes gezet: de studenten brengen een serenade aan zijn raam, met onder meer de Brabançonne.

Oud en nieuw

De vijftigste verjaardag van de heroprichting, in 1884, wordt nog grootser aangepakt. De schoolstrijd tussen katholieken en liberalen woedt heviger dan ooit, en de universiteit trekt alles uit de kast. Voor het eerst wordt weer volop verwezen naar de wortels in de vijftiende eeuw.

Er trekt een grote praalstoet door de stad, waarbij de helft van de wagens gewijd is aan de oude universiteit. De stoet wordt geopend met een wagen waarop de stichting in 1425 wordt uitgebeeld; een andere wagen toont beroemde alumni: naast Vesalius, Justus Lipsius en Mercator ook Adrianus VI, de professor die paus werd.

Op de laatste wagen van de stoet prijkt een personificatie van de Grondwet, met het voor de universiteit zo belangrijke artikel over onderwijsvrijheid in de hand. Verder is de wagen getooid met de vaandels van de diverse landen waar de studenten op dat moment vandaan komen: de VS, Rusland, landen uit Latijns-Amerika …

Naast de geschiedenis van de universiteit ligt er in 1884 ook veel nadruk op wat nieuw is: zo krijgen de recent opgerichte ‘speciale scholen voor de kunsten en het fabriekwezen, de burgerlijke bouwkunde en de mijnen’ en de hogere landbouwschool elk een eigen wagen.

De universiteit maakt ook gebruik van een eigentijds medium: fotografie. In de Universiteitshal wordt een studio ingericht, waar de professoren één voor één in toga komen poseren. Er wordt een album gemaakt, op één exemplaar, dat aan de rector wordt aangeboden.

Traditie en consternatie

Hoewel er steeds meer aandacht gaat naar de eeuwenoude geschiedenis van de universiteit, wordt de restauratie van 1834 nog twee keer herdacht. Ter gelegenheid van het jubileum in 1909 schenkt de hertog van Arenberg een gebouw in de Naamsestraat waar het instituut voor scheikunde zijn intrek zal nemen – en dat nu thuishaven is van kunstencentrum STUK.

Zelf geeft de universiteit de stad een kunstwerk cadeau, het begin van een traditie die nog steeds standhoudt. Het gaat om een beeld van Justus Lipsius, de beroemde humanist die in Leuven studeerde en doceerde, dat een plaats krijgt op de Bondgenotenlaan – toen nog de Statiestraat.

Tijdens de feestelijke onthulling, op 9 mei, houdt de fanfare van het Vlaams Verbond halt voor de eretribune, om er ten overstaan van de hoge gasten de Vlaamse Leeuw ten gehore te brengen … ‘Wij willen Vlaemsch op de hoogeschool’ klinkt het. Grote consternatie is het gevolg, en later op de dag breken er ook nog rellen uit tussen Nederlandstalige en Franstalige studenten. De bisschoppen oordelen dat rector Hebbelynck de studenten niet onder controle heeft, en hij wordt afgezet.

In 1859 brengen de studenten een serenade aan het raam van de rector.

Voorkant van de menukaart van het banket dat ter gelegenheid van de vijfhonderdste verjaardag van de stichting van de Leuvense universiteit werd gehouden in de Museumzaal van de Universiteitshal. Het zevengangendiner sloot een dag af die was begonnen met de uitreiking van zeventig eredoctoraten, onder meer aan het koningspaar, en waarop het Arenbergdomein én de gerestaureerde Universiteitshal werden ingewijd.

De 500 ste verjaardag van de universiteit, in 1927, is het eerste jubileum dat luister wordt bijgezet met de uitreiking van eredoctoraten – maar liefst zeventig beroemde alumni en wetenschappers mogen een diploma in ontvangst nemen en trekken in een lange stoet door de stad. Ook koning Albert I en koningin Elisabeth ontvangen een eredoctoraat.

Nog in 1909 komt er een nieuw logo voor de universiteit, de zogenaamde sedes – sedes sapientiae, de zetel van de wijsheid, is een benaming voor Maria, de patroonheilige van de universiteit. Het gaat om een neogotische lijntekening van het vijftiende-eeuwse beeld van Maria met kind dat in de Sint-Pieterskerk bewaard wordt, met de toevoeging ‘AD – anno domini – 1425’.

De eeuwenoude wortels van de universiteit worden voor iedereen nog tastbaarder wanneer de bisschop van ’s Hertogenbosch plots op de proppen komt met de stichtingsbul. Het document blijkt jarenlang verborgen te zijn geweest in een seminarie, nadat de universiteit in 1794, bij het naderen van de Franse troepen, grote delen van haar archieven in het buitenland in veiligheid bracht.

Niet op tijd klaar

In 1927 wordt de 500ste verjaardag van de stichting van de oude universiteit met veel pracht en praal herdacht. Een beetje te laat, omdat de herstellingswerkzaamheden aan de Universiteitshal, die tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar beschadigd raakte, uitlopen. Op 28 juni vindt de plechtige opening van de hal plaats, met de onthulling van vier monumentale schilderijen in wat nu de Jubileumzaal heet, die de roemrijke geschiedenis van de universiteit in herinnering moeten brengen.

De volgende dag krijgt het Sedesbeeld tijdens een plechtige ceremonie in de Sint-Pieterskerk twee nieuwe kronen – ook eentje voor het kindje Jezus. De oorspronkelijke exemplaren waren kort na de oorlog in onduidelijke omstandigheden verdwenen. De kronen zijn, samen met twee grote met edelstenen bezette halskettingen, een initiatief van de universiteit, die daarvoor bij de Leuvense burgers een inzameling van goud en juwelen gehouden heeft.

De 500ste verjaardag van de universiteit is ook het eerste jubileum dat luister wordt bijgezet met de uitreiking van eredoctoraten – maar liefst zeventig beroemde alumni en wetenschappers mogen een diploma in ontvangst nemen en trekken in een lange stoet door de stad. Ook koning Albert I en koningin Elisabeth ontvangen een eredoctoraat.

Gigatentoonstelling

De heroprichting van de universiteit wordt een laatste keer herdacht in 1935, tegelijk met het vijfentwintigjarig jubileum van rector Ladeuze. Vanaf dan wordt enkel de stichting in 1425 nog gevierd. Ter gelegenheid van het 550-jarige jubileum, in 1975, vindt een gigantische overzichtstentoonstelling plaats in wat nu M Leuven heet: een deel van de charters van de universiteit wordt tentoongesteld,

De stichtingsdatum van de universiteit werd in december 2000 herdacht met een sfeervolle manifestatie op het Ladeuzeplein waarbij 575 leden van de universitaire gemeenschap 575 kaarsen aanstaken en de letters ‘K.U.Leuven 575’ – toen nog met puntjes – uittekenden, onder begeleiding van de beiaard en het Leuvens Universitair Koor.

de documenten waarop de werking van de universiteit eeuwenlang was gestoeld. Maar ook collegedictaten van honderden jaren oud worden getoond, naast primuszilver, bouwtekeningen, de scepters en tal van andere schatten uit de collecties van de universiteit – tot een achttiendeeeuwse verlosstoel toe.

Ook in 1975 krijgt de stad Leuven een standbeeld als dank voor de gastvrijheid: Fons Sapientiae, in de volksmond liefdevol Fonske genoemd. Het beeld, van de hand van Jef Claerhout, is nu niet meer weg te denken van het Rector De Somerplein, maar destijds was er bij de studenten heel wat protest te horen tegen wat ze als een clichévoorstelling beschouwden.

Bloementapijt en beiaardcantus

In 1975 lag de splitsing van de universiteit nog vers in het geheugen. Sommige departementen waren zelfs nog niet verhuisd naar de nieuwe campus in Louvain-la-Neuve. Dat de plooien vijfentwintig jaar later gladgestreken zijn, mag blijken uit de viering van 575 jaar universiteit in Leuven. De twee universiteiten organiseren samen diverse evenementen, waaronder de eerste ‘bike & run’ tussen Leuven en Louvain-laNeuve en twee dubbeltentoonstellingen onder het motto ‘aller-retour.’

Verder wordt de 575ste verjaardag gevierd met een plejade van feestelijkheden, congressen, concerten en tentoonstellingen, maar ook een bloementapijt, een postzegel, 575 kaarsjes op het Ladeuzeplein, de eerste beiaardcantus ter wereld en het allereerste universiteitsbrede personeelsfeest – iets wat inmiddels een traditie geworden is. Ook wordt er tussen 2000 en 2025 ieder jaar een kalender op groot formaat uitgegeven, meestal met een afbeelding uit het universiteitsarchief.

En zo zijn we naadloos beland bij de festiviteiten ter gelegenheid van de 600ste verjaardag: 30.000 bezoekers, onder wie heel wat alumni, namen in februari een kijkje achter de schermen tijdens KU Leuven Inside. Daarna volgden een verjaardagsconcert van de universiteitskoren en -ensembles, en een studentencantus, maar ook de allereerste alumnicantus. Half mei werd And So, Change Comes in Waves geopend, een kunst- en wetenschapsroute die bezoekers de kans geeft nieuw werk van acht kunstenaars en evenveel dichters te leren kennen op bijzondere plekken in en rond Leuven.

Bij de start van het academiejaar zal de stoet der togati voor het eerst een studententegenhanger krijgen in de vorm van een ‘trolleyparade’. En vanaf het najaar belicht de expo Routes in de Universiteitsbibliotheek 600 jaar Leuvense universiteit, terwijl de studiecollecties worden getoond in Kennis in zicht in M Leuven.

En last but not least: eind 2026 wordt het Vesalius Museum ingehuldigd, dat de naam draagt van één van de beroemdste alumni van de universiteit. Dat gebeurt op 9 december, exact 601 jaar dus na het ‘Fiat ut petitur’ waarmee paus Martinus V destijds alles in gang zette. We vieren nog even verder. ● (ivh)

Colofon

Dit magazine is een uitgave van KU Leuven.

Hoofdredactie

Lise Detobel

Isabelle Van Geet

Redactie en beeldredactie

Pieter-Jan Borgelioen

Ilse Frederickx

Ine Van Houdenhove

Reiner Van Hove

Wouter Verbeylen

Fotografie

Rob Stevens

Coverbeeld

Rob Stevens

Illustratie

Gudrun Makelberge

Werkten mee aan dit nummer

Dirk Blijweert

Veerle Heyvaert

Met dank aan

Kjell Corens (Universiteitsarchief) Koen Peeters, writer in residence

Contact Sonar@kuleuven.be

Vormgeving Altera

Druk Van der Poorten

Wil je het KU Leuven-magazine Sonar drie keer per jaar thuis ontvangen? (gratis voor alumni, studenten en personeel van KU Leuven)

Meld je aan op https://stories.kuleuven.be/nl/abonneer of scan de QR-code.

Wil je digitaal op de hoogte worden gebracht van de nieuwste online onderzoeksverhalen?

Schrijf je in voor de maandelijkse nieuwsbrief via https://stories.kuleuven.be/nl/inschrijven-nieuwsbrief of scan de QR-code.

Wil je Sonar liever niet meer ontvangen?

Laat het ons weten via https://stories.kuleuven.be/nl/contact of scan de QR-code.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.