KU Leuven Magazine Sonar n°8 - Januari 2023

Page 1

Sonar Nr
KU Leuven-magazine
stafpersoneel Opgeknapte scepters geven Patroonsfeest extra glans
8 – januari 2023
Ceremonieel

kuleuven

@KU_Leuven kuleuven

KULEUVEN.BE/STORIES

Luc Sels

Rector KU Leuven

n de circa 300.000 jaar dat wij — homo sapiens, de ‘denkende’ mens — op deze aarde rondlopen, hebben wij reuzenstappen gezet. Wij leven langer dan ooit, hebben meer comfort, minder honger en kou. Die stappen volgen elkaar almaar sneller op. Wij weten steeds meer, over de kosmos en over onszelf. Wij hebben continenten met elkaar verbonden, elkaars talen geleerd en culturen bestudeerd, de oorzaak van talloze aandoeningen achterhaald en een behandeling gevonden.

Maar niet iedereen geniet in gelijke mate van die evolutie. Niet iedereen krijgt veel kansen, niet iedereen heeft vlot toegang tot kennis, niet iedereen deelt in de welvaart.

Het mag niet zo zijn dat de mensheid sneller dan ooit vooruitgaat, maar dat vele mensen achterblijven. Zeker voor een universiteit, de plek bij uitstek waar jongeren kennis opdoen waarmee ze later de wereld zullen vormgeven, zijn inclusie, toegankelijkheid en openheid cruciale beginselen.

Het is dan ook geen toeval dat KU Leuven op het Patroonsfeest van 2 februari eredoctoraten zal uitreiken aan mensen die deze waarden hoog in het vaandel dragen.

Filmmaker Lucrecia Martel wijdt haar films en documentaires vaak aan de onderhuidse spanningen rond klasse, ras en (queer) seksualiteit.

Jurist en ingenieur Karen Sandler is een voorvechter van vrije en opensourcesoftware en biedt kansen aan groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de technologiesector.

Volgens antropoloog Joseph Henrich is de westerse mens moreel noch statistisch de norm – hij gebruikt de term WEIRD (Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic).

Chemisch ingenieur Gareth McKinley kun je met recht een ingenieur universalis noemen, die op een interdisciplinaire manier de technologische problemen van vandaag aanpakt. Zijn onderzoeksgebied begint waar Isaac Newton eeuwen geleden stopte.

Neurowetenschapper Huda Zoghbi schenkt met haar baanbrekend werk rond zeldzame hersenaandoeningen hoop aan patiënten en hun families. Ze bekommert zich ook om de vraag hoe medische doorbraken iedereen ten goede kunnen komen.

Niet alleen gezondheidszorg, ook onderwijs moet voor iedereen bereikbaar zijn. Daarom zetten we volop in op onze A-crew (‘Allemaal Ambassadeurs’), die dit principe dagelijks in de praktijk brengt. KU Leuven-studenten met een diverse achtergrond staan jongeren bij voor wie hogere studies niet vanzelfsprekend zijn. Zij helpen met raad en daad, delen hun ervaring, signaleren obstakels en verlagen drempels.

En dat brengt ons terug bij hen die onbemiddeld zijn, onbegrepen, ongewild. Misschien is dat ook wel waar het gedicht van onze nieuwe huisschrijver Bart Moeyaert over gaat: de eenzaamheid van wie niet gezien wordt, en niet gehoord.

3 —
Luc Sels
Emy Elleboog
I Edito ©
Het mag niet zo zijn dat de mensheid vooruitgaat, maar dat vele mensen achterblijven.
CULTUUR Concertgebouw en universiteit vinden de juiste toon 74 HISTORICUS EN OORLOGSVERSLAGGEVER RUDI VRANCKX “Ik ben minder roekeloos dan vroeger” 54 60 4 Wetenschat Tot in de puntjes 6 – Blow-up Spaghetti met bolletjes 14 – Welgeteld Wetenschappelijke collecties 25 Carte blanche voor Rudi D’Hooge 32 – Droomjob Opkomen tegen kanker 40 – Onderzoek De medicijnencocktail in ons water 49 Speeddate Peggy Valcke 64 – Scherpgesteld Schandalig rijk? 66 – Zes eeuwen KU Leuven Scepters 71 Gedicht van writer in residence Bart Moeyaert 78 – Sonoor Ontdek onze podcasts 80 – Online Onderzoeksverhalen 82 En verder A-crew Rolmodelstudenten © KU Leuven –RS
5 NEUROWETENSCHAPPER HUDA ZOGHBI Een uiterst gedreven detective 42 JURIST EN INGENIEUR KAREN SANDLER Een hart voor softwarevrijheid 34 FILMMAKER LUCRECIA MARTEL “Cinema is soms een nutteloze valstrik” 16 ANTROPOLOOG JOSEPH HENRICH Hoe cultuur onze genen boetseert 8 CHEMISCH INGENIEUR GARETH MCKINLEY Een ‘engineer universalis’ 26 In English ANTISOCIAL MEDIA Facebook whistleblower Sophie Zhang 22 Eredoctores

Hier hoort een leesteken. Punt.

Waar komt ons vraagteken vandaan? Wanneer kies je voor een komma, en wanneer voor een gedachtestreepje – of een puntkomma; die oogt lekker pedant … En hoorde er na de vorige zin eigenlijk wel een beletselteken? Linguïste Miet Ooms zet in haar nieuwste boek de puntjes op de i.

6 WETENSCHAT — Tot in de puntjes
© Museum Plantin-Moretus

Tot in de puntjes … is een praktische interpunctiegids die lekker wegleest, en ons ook op een portie geschiedenis trakteert. “Voor de allereerste leestekens moeten we naar de derde eeuw voor Christus”, vertelt Miet Ooms (Onderzoeksgroep Kwantitatieve Lexicologie en Variatielinguïstiek). “In de beroemde bibliotheek van Alexandrië werden honderdduizenden Oudgriekse manuscripten bewaard. Die waren bedoeld als geheugensteuntje bij het voordragen; de oude Grieken hadden immers een orale literaire cultuur. Ze gebruikten enkel een soort pauzetekens.”

Om de manuscripten beter leesbaar te maken, bedacht bibliothecaris Aristophanes van Byzantium een interpunctiesysteem. Dat bestond uit drie verschillende puntjes, legt Miet Ooms uit. “Elk op een andere hoogte. Ieder puntje stond voor een pauze met een andere lengte.” Zo ontstaan de voorlopers van het punt, de komma, het dubbele punt en de puntkomma. Het systeem had succes en werd via de bezoekers van de bibliotheek verspreid over de Griekse wereld.

Puntje puntje puntje

Tijdens het Romeinse Rijk raakten leestekens weer wat in onbruik, maar in de vroege middeleeuwen blies kerkvader Isidorus van Sevilla het systeem van Aristophanes nieuw leven in, met het oog op het ondubbelzinnig doorgeven van Bijbelteksten.

In de achtste eeuw introduceerde de Angelsaksische geleerde Alcuinus onder impuls van Karel de Grote om dezelfde reden een nieuw lettertype, de Karolingische minuskel. Tegelijk voerde hij leestekens in, om intonatieverschillen en pauzes aan te geven, de voorlopers van onder meer ons hedendaagse vraagteken en uitroepteken.

Maar leestekens werden pas écht onmisbaar door de boekdrukkunst, zegt Miet Ooms. “Gedaan met notities tussen de regels en in de marge: alles moest binnen een vaste bladspiegel passen, dus een tekst die gezet werd, moest duidelijk gestructureerd zijn. En dan heb je leestekens nodig.” De apostrof en de aanhalingstekens worden geïntroduceerd, en het afbreekstreepje wordt onmisbaar. De komma kent

een bliksemcarrière en verdringt de schuine streep die in de middeleeuwen gebruikelijk was.

“In de achttiende en de negentiende eeuw raakten het gedachtestreepje en het beletselteken – de drie puntjes – dan weer in zwang, en werd er duchtig gestrooid met komma’s, na elke bijzin, hoe kort ook …”

Interrobang

Eind 20 ste eeuw kregen leestekens een tweede carrière in emoji’s. Ook kwam er een nieuwe rol voor het hekje – officieel: kardinaalteken – en het apenstaartje: op sociale media dienen ze respectievelijk om trefwoorden aan te geven en om anderen expliciet aan te spreken. De puntkomma is dan weer duidelijk op zijn retour.

Voor wie zich afvraagt of hij ergens een punt achter moet zetten, of eerder een komma of een kommapunt: “Er bestaan geen officiële regels voor leestekens. Enkel conventies, die je terugvindt in stijlgidsen. Maar net als spellingregels volg je die conventies maar beter als je begrepen wil worden. Het staat iedereen vrij om pakweg aanhalingstekens te gaan vervangen door asterisken, maar je tekst zal er niet duidelijker op worden (lacht).”

Of er in de toekomst nog nieuwe leestekens te verwachten zijn? Miet Ooms acht de kans klein. “Vorige eeuw heeft men geprobeerd de interrobang te introduceren, een kruising van een uitroepteken en een vraagteken, voor een, euh, uitroepende vraag. Met een typmachine kan je die letterlijk bovenop elkaar zetten; op de computer moet je al met altcodes beginnen werken als je een leesteken wil gebruiken dat niet op het toetsenbord staat.”

Dat neemt niet weg dat het gebruik van leestekens blijft evolueren: “Zo laten jongeren het punt tegenwoordig vaak achterwege, zeker in online conversaties.” Meer nog: gebruik je wél een punt, dan krijgt dat plots een nieuwe betekenis. “Irritatie bijvoorbeeld. PUNT.” Maar het blijft Miet Ooms’ favoriete leesteken, zegt ze. “Het is het fundament van de meeste andere leestekens en grosso modo heeft het nog altijd dezelfde functie als 2000 jaar geleden.” ● (ivh)

7

“Ik ben altijd op zoek gegaan naar antwoorden op grote vragen”

Hoe is de homo sapiens erin geslaagd om de meest dominante soort op aarde te worden? Wat maakt dat de ene mens lactosetolerant is, terwijl de andere misselijk wordt van een glaasje melk? En waarom zijn westerlingen zo WEIRD? Uiteenlopende vragen waarop de Amerikaanse antropoloog Joseph Henrich (58) een eenduidig antwoord geeft: Culture is key!

Binnen het werk van professor Joseph Henrich lopen er draadjes naar tal van vakgebieden –antropologie en biologie, maar evengoed experimentele psychologie en gedragseconomie. Een kluwen, op het eerste gezicht, maar dat is slechts schijn. De draadjes zitten als een web geweven rond één punt, het centrale thema binnen zijn werk: de wisselwerking tussen cultuur en biologische evolutie.

Je moet cultuur zien in de brede zin van het woord, zegt Henrich. Van de ontdekking van het vuur over het ontstaan van de boekdrukkunst tot de ontwikkeling van coronavaccins. Culturele veranderingen spelen een bepalende rol bij hoe mensen samenwerken, hoe ze over de wereld denken en hoe hun genen evolueren. Kortom: je kan onze menselijke evolutie niet los zien van onze culturele ontwikkeling.

Lactosegenen

Henrich weet waarover hij spreekt. Hij doceert menselijke evolutionaire biologie aan Harvard en is een wereldautoriteit inzake de interactie tussen culturele en genetische evolutie. Hij legt uit hoe dat laatste precies in zijn werk gaat.

Tijdens de overgang van ons bestaan als jager-verzamelaars naar een landbouwsamenleving, zie je goed dat onze genen zich via natuurlijke selectie aanpassen aan de veranderende cultuur, zegt hij. Onder meer omdat we dieren gingen domesticeren en ons voedingspatroon veranderde. “Het bekendste voorbeeld is hoe ons lichaam reageert op koemelk”, zegt Henrich. Voor we koeien hielden, dronken volwassenen geen melk. Het enzym dat lactose afbreekt verdween na de kindertijd uit hun lichaam, dus ze werden lactose-intolerant. “Maar in samenlevingen waar melk op het menu kwam, ontwikkelden mensen genen die hen lactosetolerant maakten. Omdat dat een voortplantingsvoordeel gaf.”

Het duurt een tijd voor onze genen zich hebben aanpast, dus als cultuur te snel verandert krijg je geen co-evolutionaire respons. “Bij samenlevingen die snel afstapten van melk drinken, maar wel zuivelproducten zoals kaas of yoghurt ontwikkelden, doken genen die lactosetolerant maken minder of helemaal niet op – omdat bewerkte zuivelproducten minder lactose bevatten”, zegt Henrich.

Ook los van onze genen heeft onze culturele omgeving invloed op onze psychologie en biologie. “De hersenen van kinderen die leren lezen – en opgroeien in een samenleving waar dat de norm is – ontwikkelen zich bijvoorbeeld anders dan die van kinderen in ongeletterde samenlevingen.”

8 EREDOCTORES 2023 — Antropoloog Joseph Henrich
9
© Webb Chappell
“Wat het succes van de mens verklaart? Dat we in staat zijn samen te werken en te leren van anderen.”

“Wie leert lezen, ontwikkelt gespecialiseerde neurale netwerken in de linkerhersenhelft en krijgt een grotere hersenbalk – de breinstructuur die onze twee hersenhelften verbindt”, legt Henrich uit. “Anderzijds lijkt wie kan lezen slechter te worden in het herkennen en onthouden van gezichten, iets waar analfabeten beter in zouden zijn. Er is nog verder onderzoek nodig, maar het zou me niet verbazen als blijkt dat hoe meer je leest, hoe slechter je wordt in gezichtsherkenning.”

Onze hersenen zijn als een spier, en cultuur bepaalt mee welke delen we trainen. De effecten daarvan zie je goed bij wie zich moet focussen op één bepaalde taak. “Er is ooit onderzoek gedaan naar de hersenen van Londense taxichauffeurs. Zij bleken een sterk ontwikkelde hippocampus te hebben, niet toevallig het hersendeel dat verantwoordelijk is voor navigatie ... Soms doet cultuur ons trouwens ook vaardigheden verliezen. Vandaag hebben we Google om dingen op te zoeken en smartphones waarin we gegevens opslaan. Je hoeft minder algemene kennis te hebben en minder te kunnen onthouden. Dat heeft gevolgen voor je brein.”

Collectief brein

In zijn onderzoek beschrijft Henrich hoe de mens er door de wisselwerking van culturele en genetische evolutie in geslaagd is om de meest succesvolle – lees: dominante – soort op aarde te worden. Je zou denken dat we dat succes te danken hebben aan onze grote hersenen en ons vermogen om problemen op te lossen. Maar dat klopt niet.

Iemand die alleen in de wildernis wordt gedropt, zal zich amper weten te redden. Hij zal moeite hebben om eten te vinden, vuur te maken of een schuilplek te zoeken, en binnen de kortste keren verslonden worden door roofdieren. Tot zover het nut van ons grote brein ... “Wat ons succes verklaart, is dat we in staat zijn om samen te werken en te leren van anderen.” En belangrijker: dat ons brein zich zo heeft ontwikkeld dat we kennis over de generaties heen kunnen meenemen.

Henrich heeft het over ‘cumulatieve culturele evolutie’: “Elke generatie doet kleine of grote ontdekkingen en geeft de opgedane kennis door aan de volgende, die daar op haar beurt wat aan toevoegt. Na verloop van tijd heb je een schatkist aan kennis, waarvan niemand de inhoud op z’n eentje had kunnen verwerven.” De sterkte van de mens is zijn ‘collectief brein’. En dat onderscheidt ons wellicht ook van andere menssoorten die de aarde ooit bevolkten. “Om een voorbeeld te geven: neanderthalers liepen hier in ongeveer dezelfde periode rond als de homo sapiens. Hun brein was even groot als het onze, misschien zelfs groter. Alleen: hun collectief brein was wellicht niet groot.”

“Neanderthalers leefden in Noord-Europa. Omdat er in die periode een ijstijd heerste, leefden ze in relatief kleine en geïsoleerde gemeenschappen. Terwijl onze voorouders in Afrika leefden, waar het klimaat gunstiger was om in grote groepen samen te troepen. Dankzij hun groot collectief brein kregen ze meer geavanceerde technologie dan de neanderthalers en vermoedelijk ook betere wapens zoals pijl en boog. Toen ze verhuisden naar Europa hebben ze de neanderthaler dan ook weggevaagd.”

Wiskundig antropoloog

Als een samenleving zich uitbreidt en haar onderlinge verbondenheid toeneemt, wordt ze succesvoller en innovatiever, stelt Henrich. Niet vreemd, want het collectief brein groeit mee. Nieuwe theorieën, ontdekkingen of technologieën bouwen vaak voort op wat er is. Als er steeds meer anderen zijn om van te leren en ideeën mee uit te wisselen, en steeds meer voorbeelden uit het verleden waarop je kan voortbouwen, komt culturele evolutie in een stroomversnelling terecht.

Ook het collectief brein van de wetenschap is vandaag groter dan ooit. “We kunnen problemen steeds sneller aanpakken. Honderd jaar geleden stonden we machteloos tegenover de Spaanse griep; bij de coronapandemie kwamen we snel met vaccins op de proppen. Dat gezegd zijnde: ik denk dat de uitdagingen voor de wetenschap groter worden. We hebben het laaghangend fruit stilaan

10
“Ik denk dat de uitdagingen voor de wetenschap groter worden. We hebben het laaghangend fruit stilaan geplukt.”

geplukt. Om die nieuwe uitdagingen aan te pakken hebben we nood aan grote interdisciplinaire projecten. Hoe gespecialiseerder de onderzoeker, hoe moeilijker het wordt om het brede plaatje te zien. Je moet de expertise van specialisten bundelen.”

Interdisciplinariteit loopt ook als een rode draad door Henrichs eigen werk, en dat al sinds de jaren negentig. Als student aan de University of Notre Dame in Indiana combineerde hij zijn studie antropologie met een bachelor in aerospace engineering. Het leverde hem naast een achtergrond in sociale wetenschappen ook een analytische blik en heel wat wiskundige kennis op.

“Voor ik verder ging in antropologie heb ik twee jaar als ingenieur gewerkt”, zegt hij. Het maakte hem een buitenbeentje onder de gedragswetenschappers, maar het bleek enorm nuttig toen hij het nog ontluikende veld van culturele evolutie ontdekte, een zijtak van de antropologie. “Daar wordt volop met wiskundige en analytische modellen gewerkt. Zonder mijn ingenieursachtergrond was ik daar wellicht nooit in gerold.”

Ultimatumspel

In zijn werk vermengt Henrich antropologisch veldwerk en inzichten uit de biologie of genetica met onderzoekstechnieken uit onder meer de psychologie en de gedragseconomie. Een aanpak die verfrissende inzichten oplevert. Midden jaren negentig voerden Henrich en zijn collega’s bijvoorbeeld een gedragseconomisch experiment – het ultimatumspel – uit bij de Matsigenka, een inheemse gemeenschap uit het Peruviaanse Amazonegebied.

Hij gaf de Matsigenka elk honderdzestig dollar. Ze mochten een deel van die som houden op voorwaarde dat ze er ook iets van zouden afstaan aan een vreemde. Als die het aangeboden bedrag weigerde –omdat hij vond dat zijn aandeel te klein was – kreeg geen van beide wat. De meest eerlijke oplossing? Het bedrag in twee delen, zou je denken. En dat was inderdaad wat veel Amerikaanse studenten deden toen Henrich hetzelfde experiment bij hen uitvoerde. Niet zo bij de Matsigenka. Die gaven zo’n 15 procent weg. En wie het geld kreeg, was daar gelukkig mee. Want, redeneerden ze, ‘waarom zou je je verplicht voelen om zomaar geld weg te geven?’.

“Dat experiment toont goed aan dat de cultuur waarin je leeft een invloed heeft op hoe je je als mens gedraagt, in dit geval op je economisch handelen en op je psychologie, zegt Henrich. “Vanwege de opmerkelijke uitkomst bij de Matsigenka hebben we een groot project op poten gezet, met onderzoekers van over de hele wereld, en hetzelfde experiment uitgevoerd bij andere kleinschalige gemeenschappen. Daaruit bleek dat er enorm veel variatie is. Terwijl gedragswetenschappers hun experimenten veelal uitvoeren met westerlingen, en daar conclusies uit trekken die voor elke mens zouden moeten gelden.”

11
© Natalie Henrich Joseph Henrich tijdens veldwerk op de Yasawa-eilanden in Fiji.

WEIRDo’s

Dat inzicht nam Henrich mee toen hij samen met collega’s Steven J. Heine en Ara Norenzayan een paper schreef die tot op vandaag weerklank vindt in de academische wereld. ‘The Weirdest People in The World?’ uit 2010 levert kritiek op het idee dat het denken en handelen van westerlingen model kan staan voor de hele menselijke psychologie. Henrich beschrijft ons als ‘WEIRD’ – Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic – en ziet ons niet als de regel, maar als de uitzondering.

Het gedrag van mensen uit WEIRD-samenlevingen – zoals de VS, Europa of Australië – wijkt statistisch gezien sterk af van dat van andere samenlevingen in de wereld, zegt hij. “Westerlingen zijn individualistisch, terwijl anderen vaker prioriteit geven aan het belang van de groep. We zijn sneller geneigd om vreemden te vertrouwen en denken analytischer. Dat zijn maar enkele voorbeelden.”

Henrich vroeg zich af waarom wij WEIRDo’s zo individualistisch zijn geworden. Hij vond een verklaring in de opkomst van het christendom in Europa rond de vierde eeuw.

Europeanen leefden in clans of uitgebreide families die verbonden waren via huwelijken. Nichten en neven trouwden met elkaar, om eigendom en macht binnen de groep te houden, en mannen hadden meerdere vrouwen, waardoor ze de verwantschap binnen het netwerk konden uitbreiden. Een groot deel van hun identiteit viel samen met die van de groep. Dat veranderde met de komst van de kerk. Toen die mensen begon te bekeren, werden heel wat zaken taboe en verboden: polygamie, incest, neef-nichthuwelijken ... “Daardoor werden de clans in Europa opgebroken en kreeg je monogame ‘kerngezinnen’, een fenomeen dat vrij uitzonderlijk is vanuit globaal en antropologisch perspectief”, zegt Henrich.

De volgende vraag die Henrich wil beantwoorden is hoe die individualistische houding door de eeuwen heen is geëvolueerd. Met een team van psychologen, computerwetenschappers en linguïsten bestudeert hij bronnen als middeleeuwse teksten of historische krantenartikelen. “We willen duizend jaar teruggaan en die graduele psychologische veranderingen in de loop der tijd in kaart brengen.”

12
Op wereldvlak zijn westerlingen eerder de uitzondering dan de regel, zegt professor Joseph Henrich. “We zijn individualistischer, denken analytischer en zijn sneller geneigd om vreemden te vertrouwen.”

Bruggenbouwer

De inzichten die Henrich opdoet in zijn onderzoek verwerkt hij al bijna twintig jaar in boeken voor het brede publiek. Bekende voorbeelden zijn Why Humans Cooperate (2007), The Secret of Our Success (2016) en The WEIRDest People in the World (2020). “Ik vind het fijn om het brede plaatje te schetsen”, zegt hij. “Al krijg ik soms de kritiek dat mijn boeken te moeilijk zijn. Dat ik alles wat simpeler zou moeten formuleren en de grafieken eruit moet gooien. Maar dat wil ik niet (lacht). Ik schrijf die boeken zowel voor geïnteresseerde lezers als voor mijn collega’s, die een zekere mate van wetenschappelijkheid verwachten. Het één sluit het ander niet uit.”

De collega’s die hem voordroegen voor het eredoctoraat van KU Leuven zijn filosoof Andreas De Block en linguïst Freek Van de Velde. Hun achtergrond illustreert hoe Henrichs impact zijn eigen vakgebied(en) overstijgt. “Omdat zijn aanpak en inzichten zo ruim zijn, zijn ze ook breed toepasbaar”, zegt professor De Block. “Heel wat filosofen buigen zich bijvoorbeeld over zijn werk rond culturele evolutie of bouwen erop voort. In de twee

grootste wetenschapsfilosofische tijdschriften is hij wellicht zelfs de meest geciteerde hedendaagse wetenschapper zonder filosofische achtergrond.”

Binnen de taalkunde worden Henrichs theorieën onder meer gebruikt om de evolutie van taal en het onderscheid tussen westerse en niet-westerse talen verder te onderzoeken, zegt professor Van de Velde. “Maar ook zijn gebruik van kwantitatieve onderzoeksmethodes vindt ingang. Onderzoekers gebruiken statistische modellen om te speuren naar historische taalveranderingen, of om iets als de impact van verstedelijking op taal te meten … Het staat vast dat de cultuurwetenschappen in de toekomst steeds meer vanuit Henrichs interdisciplinaire inzichten zullen werken. Hij is een bruggenbouwer, en alleen al daarvoor verdient hij een eredoctoraat.”

“Ik ben altijd op zoek gegaan naar antwoorden op grote vragen”, besluit Henrich. Dat is ook wat hij studenten wil meegeven: “Volg je passie. Wees niet bang om regels te overtreden, en zoek naar kruisbestuiving tussen verschillende manieren van denken.” ● (pjb)

13
© KU Leuven –RS
“Ik schrijf mijn boeken zowel voor collegawetenschappers als voor het brede publiek. Het één sluit het ander niet uit.”
14

Blow-up

SPAGHETTI MET BOLLETJES

Geen magentarode spaghetti, maar wel neuronen –zenuwcellen, hier in een kweekschaaltje – die met hun uitlopers een netwerk vormen met andere neuronen. Wat er niet thuis hoort, en waar het hier allemaal om draait, zijn de cyaanblauwe clusters in de cellichamen van de zenuwcellen. Dat vertelt ons neurowetenschapper Jasper Timmerman van het Leuvense Neuro-Electronics Research Flanders-laboratorium (NERF) onder leiding van professor Sebastian Haesler.

De blauwe clusters zijn eigenlijk doorzichtige bolletjes, gemaakt van glas of polystyreen, die bedekt zijn met een cyaan gekleurde proteïne. Timmerman test uit hoe de neuronen reageren op verschillende soorten proteïnes. In dit geval werden de bolletjes gewoon door de neuronen geabsorbeerd, en dat ziet hij liever anders: “Ik zoek proteïnes die aan de buitenkant van de neuronen blijven plakken en daar synapsen vormen: dat zijn de contactpunten tussen twee zenuwcellen waar een eenrichtingsverkeer van elektrische impulsen doorheen gaat.”

De experimenten maken deel uit van het doctoraat van Timmerman: “Ik werk in het domein van de brainmachine interface : daarbij probeer je hardware en software aan te sturen aan de hand van hersensignalen – denk aan een patiënt met een handprothese die deze kan laten bewegen met gedachten.” Hoe komen de neuronen en proteïnes daarbij te pas? Uiteindelijk is het de bedoeling dat zo’n neuronennetwerkje boven op een multi-electrode array terechtkomt: zeg maar een soort petrischaaltje met tientallen elektrodes waarop de neuronen gekweekt worden. “De elektrodes kunnen de elektrische activiteit van de neuronen oppikken, maar dat proces is nog voor verbetering vatbaar. We hopen de proteïnes zo in te zetten dat bepaalde elektrodes zich kunnen specialiseren in bepaalde soorten neuronen.“

Gelukkig heeft Timmerman ondertussen al wel een paar veelbelovende proteïnes gevonden. “Het doel is om een instrument te ontwikkelen waarmee je de communicatie in de synapsen kan onderzoeken, zowel bij gezonde als bij zieke cellen, bijvoorbeeld bij epilepsie. Zo werken we toe naar specifieke medicatie. En op heel lange termijn hopen we hiermee ook het tweerichtingsverkeer van signalen tussen hersencellen en een prothese te verbeteren.” (if)

15
© Nikky Corthout & Jasper Timmerman | VIB-KU Leuven

“Cinema kan ook een nutteloze valstrik zijn”

De Argentijnse cineaste Lucrecia Martel (56) is één van de meest opwindende filmmakers van het moment. Dat zeggen niet wij, maar de BBC, die drie van Martels speelfilms opnam in haar top 100 van films gemaakt door vrouwen. Martel is even compromisloos in haar filmkunst als in haar engagement voor diversiteit, en daarvoor ontvangt ze nu – eindelijk – haar eerste eredoctoraat. “Ik film vanuit een verlangen om met mijn buren te communiceren. Niemand maakt films voor denkbeeldige mensen.”

Wie is Lucrecia Martel? Geen household name in filmland, zoals pakweg de Spaanse grootmeester Pedro Almodóvar. Maar voor liefhebbers van auteurscinema is ze wel degelijk een grote naam. Diezelfde Almodóvar bijvoorbeeld is fan van het eerste uur, en ondertussen ook een goede vriend van Martel, én producer van haar films. Superster Penelope Cruz speelde vorig jaar in de filmsatire Competencia Oficial een regisseur van wie het personage gebaseerd is op de Argentijnse cineaste – de bijbehorende cigarillo is vintage Lucrecia Martel.

“Buiten het commerciële circuit is Lucrecia Martel simpelweg één van de grootsten”, bevestigt professor Nadia Lie. Zij doceert aan de Letterenfaculteit Latijns-Amerikaanse literatuur en filmcultuur, en het is onder meer op haar voorstel dat Lucrecia Martel nu een eredoctoraat ontvangt. Lie kent Martel persoonlijk: ze mocht haar in 2019 interviewen tijdens een retrospectieve in Bozar in Brussel, en ging nadien nog een keer bij haar op visite, thuis in Buenos Aires. “Martel lijkt bij momenten moeilijk benaderbaar, maar in realiteit is ze helemaal niet glamoureus, eerder gewoon. En in gesprek met haar voel je meteen haar passie: ze is geëngageerd tot op het bot. Waarom zij een eredoctoraat verdient? Je vraagt je vooral af: waarom nu pas?”

Proloog. Cuente conmigo

Als we Martel aanschrijven voor een interview, reageert ze vrijwel onmiddellijk met een hartelijk “Cuente conmigo”, ‘Op mij kun je rekenen’. Het zal wel wat voeten in de aarde hebben, want ze zit midden in opnames, in een regio met erg slechte ontvangst. Op dit moment werkt ze – zoals gezegd: geëngageerd tot op het bot – aan een documentaire over de moord op de inheemse leider en activist Javier Chocobar. Een hele beproeving, laat ze weten: “Het is het moeilijkste wat ik ooit in mijn leven heb gedaan, het meest ambitieuze. We moeten een nieuwe audiovisuele taal uitvinden om iets ter sprake te brengen dat jarenlang ontkend werd, hoewel iedereen ervan op de hoogte was. De kans dat het mislukt, is gigantisch.”

“Stel je vragen gerust in het Engels”, voegt ze nog toe, “maar ik antwoord in het Spaans. Mijn Engels is niet slecht, maar ik geef er de voorkeur aan om mijn ideeën in mijn moedertaal uit te drukken.” Ook dat is vintage Lucrecia Martel: ze houdt vast aan diversiteit, aan haar Spaanse taal, in een industrie die door het Engels overheerst wordt. Ze houdt niet van de mainstream, van de formules van Netflix. Haar eigen films zijn dan ook allerminst industriële fastfood, eerder een copieus maal waarvoor je even de tijd moet nemen, en waarvan je nadien voldaan achteroverleunt – en je tegelijk afvraagt wat je precies allemaal gezien hebt.

16 EREDOCTORES 2023 — Regisseur Lucrecia Martel

“Martels dialogen zijn fascinerend: haar oog voor detail daarbij, haar vrouwelijke blik … Hoe je bijvoorbeeld probeert te telefoneren terwijl je kleine kinderen hebt rondlopen: prachtig.”

17
© Eugenio Fernández Abril

Scène 1. Once upon a time

Flashback naar de jonge Lucrecia. Martel maakt er geen geheim van dat haar debuutfilm, La Ciénaga (‘Het moeras’), gebaseerd is op herinneringen uit haar eigen jeugd. Ze draaide hem op locatie in Salta, een landelijke provincie in het noorden van Argentinië, 1.700 kilometer verwijderd van hoofdstad Buenos Aires. Martel groeide er in de jaren 70 en vroege jaren 80 op in wat ze zelf ‘een solide middenklassegezin’ noemt. Salta is een conservatieve, gelovige – zelfs bijgelovige – regio. In La Ciénaga zien we verschillende dorpsbewoners een watertank bezoeken waarop de maagd Maria net verschenen is. Martel bezocht in haar jeugd de plek van zo’n ‘verschijning’ met haar moeder: het is allesbehalve een ongewoon fenomeen in een regio die ze zelf omschrijft als “erg verbonden met het goddelijke.”

Scène 2. Denkbeeldige mensen

Lucrecia Martel is al halfweg de dertig wanneer in 2001 haar eerste bioscoopfilm La Ciénaga uitkomt. Tussen haar jeugd en die eerste speelfilm zitten jaren waarin ze verhuist naar hoofdstad Buenos Aires, en daar gestaag aan de weg timmert, onder meer door het maken van kortfilms en met werk voor televisie. La Ciénaga is een late entree, maar het is er één door de grote poort, van een regisseur die meteen haar unieke stem laat horen. Martel trekt er de aandacht mee van filmgigant Pedro Almodóvar, en een levenslange samenwerking is geboren.

In dat gezin doet Martel haar eerste ‘filmervaring’ op, vertelt ze ons. “In mijn kindertijd keek ik vooral naar films op televisie, zelden in de bioscoop. In mijn herinnering waren films geen ding op zich, ze waren een springplank naar onze spelletjes op straat. Mijn eerste herinneringen aan film zijn piratenfilms – waar ik een voorliefde voor schepen aan overhield – en westerns, die onmiddellijk overgingen in spelen: daken beklimmen, rondlopen met wapens.”

De jonge Lucrecia oefent thuis gretig haar oog en oor als observator van het leven van alledag. Op haar vijftiende krijgt ze een videocamera, die ze vanuit een hoekje van de kamer laat registreren wat er in het gezin gebeurt. Toch ziet ze die camera niet als hét vuur aan de lont van haar passie voor film. Dan denkt ze eerder aan de verhalen die haar grootmoeder haar altijd vertelde – geen zoete sprookjes, maar griezelverhalen, bedoeld om de kinderen koest te houden tijdens de siësta. Martel houdt er ook een stevige liefde voor horror aan over. Het is wellicht geen toeval dat haar filmtitels – zeker in het Engels – een stevige bijklank van horror hebben: The Swamp, The Holy Girl, The Headless Woman.

Een scène uit La Ciénaga: een kind wordt door zijn vriendjes bang gemaakt met de urban legend – ‘écht gebeurd!’ – over een vrouw die een zwerfhond adopteert. Die hond gedraagt zich wat raar en eet uiteindelijk haar katten op, waarna de dierenarts de vrouw vertelt: ‘Dat is helemaal geen hond, dat is een Afrikaanse rat!’ Het jongetje geeft geen kik meer. Je hoort het Martels grootmoeder zo vertellen.

Martel verblijft dan wel in de kosmopolitische grootstad, in haar werk zal ze trouw naar haar geboortegrond Salta blijven terugkeren – en in 2020 gaat ze er ook definitief weer wonen met haar partner Julieta Laso, een bekende tango-zangeres. Ook haar twee volgende films – die samen met de eerste de ‘Salta-trilogie’ worden genoemd – spelen zich af in de regio: La Niña Santa (‘Het heilige kind’, uit 2004), over een hoteleigenares en haar tienerdochter, en La Mujer sin Cabeza (‘De vrouw zonder hoofd’, uit 2008), een donker drama over een vrouw die in een nachtmerrie belandt na een vluchtmisdrijf. Beide films worden opgenomen in de officiële selectie van de Gouden Palm in Cannes, en vestigen definitief de internationale naam van Lucrecia Martel als arthouse darling Martel

18
personages
wereld
Seksualiteit, racisme, queer-identiteit, gendergelijkheid:
gebruikt haar
om de
te onderzoeken.
het zijn thema’s die constant sluimeren.

Vanwaar dat verlangen om zo dicht bij huis te filmen, vragen we haar. “Mijn films komen voort uit een verlangen om met mijn buren te communiceren”, legt ze uit. “Met de mensen van mijn streek. Ik denk daarbij nooit speciaal aan ‘vrouwen’, of aan het grote publiek. Ik denk dat niemand films maakt voor denkbeeldige mensen.”

Martels films zijn dan ook bevolkt met ‘echte’ mensen, en in elke scène toont ze wat een geweldige observator ze is. Het verhaal van La Ciénaga bijvoorbeeld is minimaal: aan de oppervlakte krijg je niet veel meer dan een inkijkje in het leven van twee vrouwen, hun gezinnen met elk vier kinderen, hun vrienden en het huispersoneel. Martel registreert hoe dat allemaal botst en schuurt, aantrekt en afstoot.

“Toen ik La Ciénaga voor het eerst zag, trof me een realiteitszin die ik nog nooit gezien had”, zegt Nadia Lie. “Wat ik zag en hoorde, was zo ánders. Het is fascinerend hoe ze de dialogen laat verlopen: haar oog voor detail daarbij, haar vrouwelijke blik … Alleen al hoe ze in beeld brengt hoe je probeert te telefoneren terwijl je kleine kinderen in huis hebt rondlopen: prachtig.” Martel legt het allemaal vast in haar eigen hypnotiserende stijl,

die op alle zintuigen mikt, en waarbij je als kijker ogen en oren te kort komt.

Onder het rustig kabbelende oppervlak broeden de spanningen. Want Martels films zijn diep geëngageerd: ze gebruikt haar personages om de wereld te onderzoeken. Seksualiteit, racisme, queer-identiteit, gendergelijkheid: het zijn thema’s die constant sluimeren. In de Salta-films kun je bijvoorbeeld moeilijk naast de pijnlijke relatie kijken tussen de witte middenklasse en de huisbediendes. Die zijn van inheemse origine, en hebben het niet onder de markt in een provincie die Martel ooit omschreef als ‘één van de meest racistische regio’s in Argentinië’. “Natuurlijk heb ik die minachting en die gevoelens van superioriteit ervaren”, zegt ze ons, op de vraag of ze het in haar jeugd thuis ook zo aanvoelde. “En omgekeerd zijn ook minderwaardigheidsgevoelens en minachtende blikken me welbekend.”

Met dat laatste hint Martel op haar eigen strijd, als vrouw in een mannenwereld, als provinciaal in Buenos Aires. En als uitgesproken lid van de queer-gemeenschap. In Bozar zei ze daarover: “Desire is queer. Begeerte laat zich niet in hokjes dwingen.”

19
© Rei Cine
Lucrecia Martel is een geweldige observator van gewone mensen. Ze legt alles vast in een hypnotiserende stijl, waarbij je als kijker ogen en oren te kort komt.

Scène 3. Een nutteloze valkstrik

Martels meest recente speelfilm, uit 2017, is Zama. De film brengt het absurde verhaal van een achttiende-eeuwse koloniaal die voor eeuwig gevangen lijkt te zitten op zijn post in Uruguay. ‘Beckett meets Kafka’, vatte The Guardian de film samen. Zama is immers in alles het tegendeel van een klassieke ‘kolonistenfilm’. Don Diego de Zama is geen krachtige heerser, maar een gefrustreerde, verwarde man, die op geen enkel moment ontzag inboezemt bij zijn ondergeschikten of bij de inheemse bevolking. Martel zei over Zama dat ze vooral niet nóg een portret wilde maken vol heroïek, van een onderdrukte bevolking tegenover een machtig kolonisator. Dat soort luie beeldvorming herbevestigt alleen maar de onderdrukking.

Daarin schuilt de grote kracht van haar werk, zegt professor Werner Thomas, die de koloniale geschiedenis van Latijns-Amerika bestudeert en Martel mee voordroeg voor dit eredoctoraat. “Martel kiest nooit voor een wij-zij-aanpak: niemand is honderd procent onderdrukker of onderdrukte. Zij maakt geen Braveheart, geen Spartacus, waarin we de onderdrukte van begin tot einde kunnen toejuichen. Tussen zwart en wit zitten bij haar tientallen schakeringen grijs. Dat lijkt me ook de enige manier om tot een echt begrip van elkaars situatie te komen.”

Zama is Martels eerste film met een man in de hoofdrol. We vragen haar of die perspectiefwissel moeilijk was. Martel is niet gediend van zulke veralgemeningen. “Ik heb er nooit specifiek aan gedacht om een onderscheid te maken tussen een man en een vrouw. Ik denk ook niet dat dat nodig is. ‘Gelijkheid’ is ook geen begrip dat op zichzelf veel betekent, de betekenis ervan vereist een heel referentiekader.”

Nochtans laat ze in Zama een vrouw ongemeen scherp uithalen naar mannen: ‘Ik verafschuw alle mannen om hun verlangen om te bezitten.’

“In dat citaat gaat het mij in de eerste plaats om dat ‘bezitten’. Het zinspeelt op die vreemde relatie die wij met de wereld hebben: we lijken er niet van te kunnen genieten als we haar niet bezitten. Bezitten, eigenaar zijn: alsof het niet mogelijk is je op een andere manier tot dingen en tot mensen te verhouden.”

“Ik heb niet veel hoop dat ik met mijn films iets aan de wereld zal veranderen. Maar ik heb wel vertrouwen in mijn jongere kijkers, die veel langer zullen leven dan ik. Het is nochtans moeilijk om optimistisch te blijven als we kijken naar de huidige toestand in Europa. Het is de bakermat van een schitterende, diverse filmtraditie, en toch is het zo incapabel om na te denken over de relatie tussen de vroegere kolonies en wat er vandaag gebeurt op vlak van migratie. Cinema kan ook een nutteloze valstrik zijn.”

20
© Rei Cine SRL, Bananeira Filmes Ltda, El Deseo DA SLU, Patagoni
Een still uit Zama. Lucrecia Martel wilde vooral geen film vol heroïek maken, van een onderdrukte bevolking tegenover een machtig kolonisator. Dat soort luie beeldvorming herbevestigt volgens haar de onderdrukking.

Scène 4. Martel vs. Marvel

Lucrecia Martel draaide tot nu toe vier langspeelfilms. ‘Slechts’ vier, maar daarnaast maakte ze onder meer ook bekroonde kortfilms en documentaires – ze regisseerde zelfs een show van zangeres Björk. Bijna maakte Martel ook een Hollywood-blockbuster. Bijna: toen ze gepolst werd voor de regie van Black Widow – een product uit de superheldenstal van Marvel, met Scarlett Johansson – bleek al snel dat ze nooit de vrije hand zou krijgen in de actiescènes. In dat geval hoefde die carrière in LA niet meer zo nodig.

Het was zeker geen principiële ‘no’ tegen het commerciële Hollywood, zegt ze: “Ik zie mezelf werken in om het even welke context die me interesseert. Ik kan me perfect voorstellen in Hollywood of in Bollywood aan de slag te zijn.” Maar als ze dat doet, zal het dus op haar voorwaarden zijn. En bovendien is ze, in haar eigen woorden, “nog lang niet klaar met Salta.”

Martel heeft zich in het verleden een paar keer ongemeen kritisch uitgelaten over Netflix. Lie: “Ik vertelde haar dat ik ontzettend van haar films hou, maar dat ik tegelijkertijd ook fan ben van Breaking Bad. Waarom zou dat incompatibel moeten zijn? Ze antwoordde – beleefd, maar heel beslist – dat ze een groot probleem heeft met de manier van werken van Netflix: hoe ze algoritmes gebruiken om een groot deel van hun productie te bepalen. Ergens begrijp ik haar reactie wel: de meeste formules van Netflix staan loodrecht op het soort eigenzinnige creatie dat je bij Martel vindt.”

Zelf blijft ze ook niet gespaard van kritiek. Sommige recensenten noemen haar films ‘bewust moeilijk’, of zelfs ronduit hermetisch. Ze neemt de kijker inderdaad niet bij het handje, zegt professor Kris Van Heuckelom. Hij doceert Europese film en ondersteunde mee Martels

voordracht voor het eredoctraat. “Beginnende filmmakers krijgen altijd te horen: ‘Show, don’t tell’. Laat zien wat je te zeggen hebt, in plaats van het uit te leggen. Martel tilt dat principe naar een heel ander niveau: zij vertelt niets, het ware drama gebeurt meestal in de achtergrond, in de marge van het beeld. Of zelfs helemaal buiten beeld.”

Daardoor vraagt een film van haar hand inderdaad enige inspanning. Maar zet je die stap, dan ben je meteen getuige van één van de honderd ‘greatest films directed by women’: in de gelijknamige lijst van de BBC is Martel met maar liefst drie – van haar vier – films vertegenwoordigd. En toch blijft het – met die faam – nog altijd een opgave om auteursfilms als de hare in de bioscoop te krijgen. Zama bijvoorbeeld werd overladen met superlatieven, maar haalde in België nooit het grote scherm. Martel blijft er stoïcijns onder: “Ik weet niet of mijn films echt dat grote scherm nodig hebben, of het ook kan werken met een computer en een goede koptelefoon. Misschien volstaat dat laatste al wel.”

Slot. Inventen el cine

Met haar eredoctoraat hoopt Martel nu een “blijvende relatie” met KU Leuven aan te knopen. “Ik voel dat dat ook gaat gebeuren. Ik behoor tot de cultuur van een continent dat een kolonie was van een Europese mogendheid, en dat in veel opzichten nog altijd is. Ik hoop dat we over dat soort zaken zullen kunnen praten.” Dat gesprek willen de Faculteit Letteren en de universiteit graag mee voeren.

“Lucrecia Martel eist het recht op om anders te zijn in een wereld die steeds homogener wordt”, besluit Nadia Lie. “Ze kan ook een krachtig voorbeeld zijn voor onze studenten, van een vrouw die steeds haar eigen weg is gegaan, die de moed heeft om gevoelig te zijn, om haar artistieke worsteling trouw te blijven.”

Het laatste woord is aan Lucrecia Martel zelf. Heeft ze nog advies voor de filmstudenten op de kunstscholen verbonden aan KU Leuven, vragen we haar. Het antwoord is kort en krachtig: “Si, inventen el cine. Vind film opnieuw uit.” ● (wv)

21
“Martel tilt het principe ‘Show, don’t tell’ naar een ander niveau: zij vertelt niets, het ware drama gebeurt in de marge van het beeld. Of zelfs helemaal buiten beeld.”

From Facebook whistleblower to KU Leuven fellow

In 2021, data scientist Sophie Zhang made public the existence of networks of fake activity on Facebook designed to sway elections in Honduras and Azerbaijan. Malicious activity on social media can be expected in any democracy with autocratic tendencies, she says. Her advocacy in the years since may help the rest of us realise the danger before it’s too late.

We spoke with Zhang as she begins a stint in Leuven as a senior fellow on the Reporting and Artificial Intelligence (AI) project at the Leuven Institute for Advanced Study (LIAS). The project will examine misinformation in social media and delve into AI’s ability to improve transparency and public trust in online interactions. It is not quite the path to academia Zhang had anticipated, but it is one for which she is uniquely qualified.

Outside the expected

Zhang started out as a physics PhD candidate at Princeton before leaving the programme and going to work in the California Bay Area as a data scientist. She initially worked at a tiny start-up before joining a true data heavyweight, Facebook, in 2018. As a member of the ‘fake engagement’ team, Zhang’s

22 MAATSCHAPPIJ — Fighting antisocial media
“Criminals are as stupid as you let them be. If no one is going out to try to find them, then why would they hide?”

job was to look for inauthentic activity by regular users. “The average person’s mind jumps to foreign interference, but most inauthentic activity is apolitical. The vast majority of what my team was supposed to work on was normal people posting on Facebook about their lives. They see they don’t have as many likes as someone else so they go google ‘Facebook likes’ to solve the problem for them. Individually it was not a big problem, but it was a problem in the aggregate.” Within Facebook the team had relatively low status and was seen as part of the effort to fight spam.

Whilst looking for minor malfeasance by regular users, Zhang encountered a more sinister and significant type of fake engagement called Coordinated Inauthentic Behaviour (CIB). This sort of CIB was undertaken by government officials: instead of manipulating existing accounts, government

agents would set up Facebook pages to act as user accounts. They would then use these pages to boost the likes for posts by the incumbent president during elections, making the posts appear more popular and boosting their profile on the site.

The CIB was innovative and successful, yet because it was inauthentic, it was a violation of Facebook policies.

Internal resistance

This kind of political manipulation on Facebook should have been easy to catch, as the parties involved did not even bother trying to hide it. “I thought this was supposed to be hard, but the malefactor did my job for me. They did it because they had always gotten away with it. Criminals are as stupid as you let them be. If no one is going out to try to find them, then why would they hide?”

23
Sophie Zhang blew the whistle on Facebook. Now at the Leuven Institute for Advanced Study, she’s examining how AI can protect us from social media abuse. © KU Leuven –RS

Nevertheless, CIB had low priority within Facebook. “A lot of what CIB teams worked on was basically responding to inquiries, from someone outside the company that could effectively put pressure on the company. If Facebook wouldn’t treat the inquiry as important, that person could call up the New York Times the next day and say, ‘Facebook doesn’t think our country is important.’ And then Facebook would think it was important after all.” But Facebook did not feel significant external pressure to react when CIB was found in smaller countries such as Honduras and Azerbaijan, and so it was not prioritised. When Zhang brought this activity up with her superiors, she was told that CIB was outside of her primary assignment.

Meanwhile, Facebook’s CIB teams were denied the resources necessary to counter the scope of CIB, despite the fact that Facebook enjoyed profits of almost $30 billion in 2020, the year she brought this malicious activity to Facebook’s attention. Zhang believes the problems could have been adequately addressed and prioritised given Facebook’s almost unlimited resources: “There are many teams that work on this, often with former CIA or MI5 people, but still far too few and they don’t have enough support. My disagreement has always been with Facebook leadership and not with the people on these teams.”

Beyond blowing the whistle

Facebook maintains that they responded appropriately to CIB and assert they fired Zhang for inadequate performance. Before Zhang left, and convinced that elections were being manipulated and people would be hurt by continued inaction, she wrote a long internal missive to others working at Facebook detailing the problems she had uncovered. She turned down a sizeable severance payment that would have required her silence in order to continue speaking out about what she saw.

In the time since, Zhang has testified to governments around the world about the need to regulate social media, especially so in countries where autocratic figures are likely to abuse the platform to manipulate elections. Throughout, she has turned down offers to pay her for her testimony in order to maintain the integrity of her advocacy.

At LIAS, Zhang and others will grapple with questions around the responsible use of AI that are dangerous if ignored by the public at large. One thing is certain: we cannot expect whistleblowers to save us from the digital systems we have woven into our lives. In seeking a path forward, it behoves us to remember a message Sophie Zhang has been trying to tell the world: “Adversaries will always exist, it’s impossible to stop every issue before it arises. But the goal is not to stop that from happening, the goal is to get it under control.” ● (gp)

24
Government agents would set up accounts on Facebook to act as user accounts, then use these to boost the likes for posts by the incumbent president.
© KU Leuven –RS — At LIAS, Zhang and others will grapple with questions around the responsible use of AI that are dangerous if ignored by the public at large.

900

1.323

Een even volumineuze als gevarieerde volière zouden ze kunnen opleveren, de 1.323 opgezette vogels die de familie Pas in 2020 schonk aan het Museum voor Dierkunde van de KU Leuven. De gevleugelde verzameling werd voorbije zomer gedigitaliseerd. Het is één van de recentste toevoegingen aan de wetenschappelijke collecties van de universiteit, een dankbare bron voor een cijferrubriek als deze.

25

3.000

In datzelfde museum huist bijvoorbeeld het skelet van een Groenlandse walvis, omstreeks 1880 door professor Pierre-Joseph Van Beneden aangekocht: met zijn lengte van meer dan 15 meter een dominante aanwezigheid.

Wie het kleine (prefer)eert, zal dan weer meer voelen voor het 2.000-tal insecten dat bewaard wordt in de 70 dozen van de Collectie Entomologie. Daarbij een specimen van de Nothomyrmecia macrops of dinosaur ant, een zeer zeldzame mier die alleen in een deel van Australië voorkomt.

Nu we toch dicht bij de grond zitten: dat je ook bodems kunt verzamelen, bewijst de collectie van 120 monolieten of bodemprofielen die aan het Geo-Instituut bewaard wordt. De verticale doorsnedes geven een mooi overzicht van de bodems die in ons land en in de rest van de wereld voorkomen – van Condroz tot Congo – en tonen de verschillen in onder meer textuur, kleur en mineralen.

We kruipen weer bovengronds voor een blik op de meer dan 50 indrukwekkende machines en motoren uit de collectie van het Thermotechnisch Instituut, die elk een eigen verhaal hebben. Zo was de Whittle W.2/700 de eerste Britse straalmotor die overgedragen werd – meer bepaald in 1947 – aan een instituut op het Europese vasteland. Kenners weten ongetwijfeld dat we het over een straalmotor voor vliegtuigpropulsie hebben, met een vermogen van 3.000 pk, goed voor een stuwkracht van 900 kg. Deze motor werd tot 1956 gebruikt bij studentenpractica. Daarna werd deze functie overgenomen door de Rolls Royce Derwent 8, die nog steeds geregeld draait. Qua zeldzaamheid kan de Whittle W.2/700 overigens wedijveren met bovenvermelde mier: er zijn er maar 45 van gebouwd

De esthetische en historische charme van oude instrumenten is ook voelbaar in de collectie farmacie, die uit 167 voorwerpen met uiteenlopende functies bestaat, van kymograaf tot colorimeter. Tot de verzameling behoren ook ongeveer 200 apothekersflessen met verschillende soorten kruiden.

Zo, hiermee hebben we onze eigen verzameling – KU Leuven-cijfers over van alles en nog wat – weer aardig aangevuld. Wie zich geprikkeld voelt om verder te grasduinen in de collecties, kan dat online op www.blendeff.be. ● (rvh)

2.000 167 70 WELGETELD
Het Museum voor Dierkunde kan op weekdagen vrij bezocht worden van 8u tot 17u. Info: bio.kuleuven.be/museum

De losse eindjes van Newton

Isaac Newton was een typische homo universalis, die van alle wetenschappelijke markten thuis was. Waarschijnlijk stroomde er in de buurt van zijn appelboom een riviertje, want Newton beschreef niet alleen de zwaartekracht, maar ook het gedrag van vloeistoffen. Maar Newton zag slechts de helft van het plaatje. De losse eindjes zijn eeuwen later het onderzoeksdomein van een engineer universalis: Gareth McKinley.

26
EREDOCTORES 2023 — Chemisch ingenieur Gareth McKinley
27 ©
Engineering MIT
Mechanical

ewton hield het bij ‘eenvoudige’ vloeistoffen, zoals water en olie, die zich netjes gedragen: ze blijven altijd even vloeibaar of stroperig, hoeveel kracht je er ook op uitoefent. Of je nu hard slaat met je hand in een plas water, of er zachtjes in roert, het water zal niet plots meer of minder vloeibaar worden. Maar dat is niet voor alle vloeistoffen het geval: heel wat stoffen bevinden zich in de grijze zone tussen vast en vloeibaar. Officieel heten ze – u raadt het misschien al –niet-newtoniaanse vloeistoffen

“Voor Belgen is mayonaise natuurlijk het perfecte voorbeeld”, grinnikt chemisch ingenieur Gareth McKinley van het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Hij is dé topautoriteit op het vlak van reologie, de wetenschapstak die zich bezighoudt met de beweging en vervorming van stoffen. “Op school leren we dat stoffen vast, vloeibaar of gasvormig zijn. Een eenvoudige indeling, maar in de echte wereld is het meestal wat ingewikkelder.”

Silly Putty

Zoals die mayonaise dus, die niet te dik of te dun – ofwel niet te vast of te vloeibaar – mag zijn. Of denk aan ketchup, die door beweging vloeibaarder kan worden: als je de fles flink schudt, wordt het goedje meer lopend. Speelgoedslijm, zoals Silly Putty, kan breken zoals een vaste stof als je er eventjes hard aan trekt, maar kan ook langzaam druipen, zoals een vloeistof. Het zijn allemaal stoffen die de wet van Newton over de constante viscositeit – de stroperigheid – aan hun laars lappen. Die merkwaardige materialen zijn de onderzoekstopic van McKinley.

Net zoals de stofjes die hij bestudeert laat McKinley zich niet zomaar in één vakje stoppen. De Brit volgde eerst aan de universiteit van Cambridge (VK) een brede opleiding natuurwetenschappen – wiskunde, chemie, fysica en celbiologie –, iets wat hem later nog van pas zou komen. In de hogere jaren specialiseerde hij zich in chemische ingenieurstechnieken. “Een beetje sturing door de juiste mensen kan een groot verschil maken”, mijmert McKinley. “Ik wist als scholier alleen dat ik van wiskunde en chemie hield en graag dingen maakte. Een chemieleraar op de middelbare school gaf me een paar boeken over chemische ingenieurstechnieken. Aan de universiteit was het mijn studiebegeleider, professor Malcolm Mackley, die me vervolgens in de richting van de reologie stuurde.”

Uiteindelijk doctoreerde McKinley in chemische ingenieurstechnieken aan MIT (VS), waar hij nog steeds verbonden is aan het Departement Werktuigkunde. Als je hem vraagt of hij nu chemisch ingenieur, werktuigkundige of reoloog is, dan kiest hij resoluut voor het laatste. In dat domein haalde hij alle grote prijzen binnen, zoals de Bingham Medal van de Society of Rheology en de Gold Medal van de British Society of Rheology. McKinley ontving onlangs de G.I. Taylor Medal van de Society of Engineering Science en is nu dus ook eredoctor van de KU Leuven. “Ik heb vorig jaar nog een gastlezing gehouden in Leuven, maar ik had geen idee dat ik voorgedragen zou worden. Een verrassing en een grote eer! Dit is mijn eerste eredoctoraat.”

Allround

Als reoloog moet je een allrounder zijn, want je studieobject kan echt alle kanten opgaan. In de keuken en de badkamer vind je tal van niet-newtoniaanse producten, verduidelijkt McKinley: “Denk aan brooddeeg, confituur en smeltkaas … En aan haargel, shampoo, tandpasta of huidcrèmes … Vele plastic producten worden ook gemaakt door ze op te warmen tot ze vloeibaar zijn, en ze dan in een vorm te gieten en te laten uitharden.” Verder kan het gaan van inkt en verf over asfalt tot alles wat door pijplijnen stroomt.

De wereld rondom ons zit dus vol reologische doordenkertjes, en dat maakt meteen duidelijk hoe belangrijk de wetenschap is voor de economie. Want fabrikanten denken er wel degelijk over na hoe stroperig, draderig, plakkerig, glibberig of elastisch hun product nu het best zou zijn. McKinley geeft voorbeelden uit zijn eigen onderzoek: “Hoe maak je vegan mozzarella die net zo draderig is als het origineel? Hoe kan je inkjet printen op grote oppervlakken, zoals een bus? Hoe verbeteren we hydrogels die worden ingespoten in de tussenwervelschijven bij rugproblemen?”

Er moeten dus materialen getest en gemeten worden, door erin te roeren, ze uit te rekken, te pletten en te verstuiven. Dat klinkt misschien als spielerei in het laboratorium, maar net met experimenteren heeft McKinley zijn strepen verdiend. Voor experimenten zijn instrumenten nodig. Dé bijdrage tot de wetenschap waarvoor McKinley alom bekendstaat, is de verbetering van reometers: instrumenten waarmee getest wordt hoe een complexe vloeistof reageert op krachten, veel gebruikt in de industrie en in onderzoekscentra. McKinley gaf de reometer een serieuze upgrade en vond daarvoor inspiratie in de natuur.

28
N
“Op school leren we dat stoffen vast, vloeibaar of gasvormig zijn. Een eenvoudige indeling, maar in de echte wereld is het meestal wat ingewikkelder.”

Tjirp

“McKinley haalt veel ideeën uit de biologie, in dit geval bij dolfijnen en vleermuizen”, legt professor Christian Clasen uit. Hij is zelf ook reoloog, verbonden aan het KU Leuven-laboratorium SMaRT (Soft Matter, Rheology and Technology), en co-promotor van het eredoctoraat. Als jonge postdoctoraal onderzoeker aan het MIT werkte hij zelf ook al aan de ontwikkeling van reometers: “Een klassieke roterende reometer onderzoekt een materiaal onder andere door er mechanische trillingen doorheen te sturen, de ene frequentie na de andere. Maar dat proces gaat traag, het kan uren duren. Dat is te langzaam voor sommige complexe vloeistoffen: als gels zich vormen, bijvoorbeeld, veranderen ze heel snel. Het getjirp van dolfijnen en vleermuizen bracht McKinley op een idee.”

Dat getjirp draait om echolocatie. Dolfijnen en vleermuizen sturen een signaal met een breed spectrum van frequenties, bijvoorbeeld beginnend met een lage frequentie, om dan te verhogen. De dieren registreren welke frequenties terugkomen en kunnen zo de afstand tot een object bepalen. En dat moet snel en precies gaan, want anders zijn ze hun prooi kwijt. Hetzelfde principe wordt al langer gebruikt bij sonaren radartechnologie.

29
“Het is belangrijk om niet alleen wetenschappelijke papers te schrijven, maar ook aan te tonen hoe iets bruikbaar kan zijn.”
© KU Leuven –RS
Niet-newtoniaanse vloeistoffen bevinden zich in de grijze zone tussen vast en vloeibaar. In het KU Leuven-laboratorium SMaRT (Soft Matter, Rheology and Technology) worden deze merkwaardige materialen uitgebreid getest en gemeten. Op de foto een blauwe polymeeroplossing in water.

Als je een kleine hoeveelheid polymeer – zoals een verdikkingsmiddel voor voedsel – in water oplost, krijg je een wat plakkerige en draderige niet-newtoniaanse vloeistof, vergelijkbaar met speeksel of eiwit.

Dat levert soms ook complexe patronen op.

McKinley wilde die kennis bij reometers toepassen, zegt Clasen. “Hij heeft de ideale tjirp – de perfecte combinatie van verschillende frequenties – ontwikkeld, om zo juist mogelijk te meten. Met die tjirp gaat het meetproces bovendien ook veel sneller: wat vroeger uren duurde, kan nu op tien tot twintig seconden. We werken samen om uit te zoeken hoe bestaande reometers aangepast kunnen worden voor de tjirp-methode: heel belangrijk, want het gaat om zeer dure instrumenten.” McKinley trekt de lijn dus helemaal door: van fundamenteel theoretisch onderzoek tot experimenteel en toegepast. “Hij kent zijn wiskunde, maar hij maakt ook de vertaalslag naar toepassingen”, zegt Clasen over zijn mentor.

Oreo-koekjes

Zelfs de covidpandemie hield McKinley niet tegen om met zijn team nog een nieuw instrument te ontwikkelen – met een kwinkslag. “Onze labs waren gesloten en een studente van mij merkte op hoezeer een Oreo-koekje op een reometer lijkt: twee schijven met daartussen een vloeistof. Wanneer je de koekjes verdraait om aan de crème in het midden te geraken, doe je eigenlijk een reologische test.” Het bracht de onderzoekers op het idee om een – hier volgt een reologengrapje – Oreometer te ontwerpen. “Van alle publicaties die ik in dertig jaar heb geschreven, werd deze het meest opgepikt”, lacht McKinley. “Je kan het ontwerp voor de 3D-printbare Oreometer trouwens gewoon downloaden.”

30
© Bavand Keshavarz

Zijn stevige basiskennis biologie bracht McKinley op nog meer ideetjes. Ook slakken wisten hem te inspireren. “Hoe beweeg je als je maar één voet hebt, die aan een oppervlak plakt? Een slak scheidt vloeibaar slijm uit, dat dan hard wordt op het oppervlak. Maar als de slak erover beweegt, wordt het slijm weer vloeibaar”, vertelt McKinley. Het slijm is dus tegelijk lijm en glijmiddel. Dat maakt dat slakken moeiteloos steil omhoog klimmen en over vlijmscherpe randen kunnen glijden. Het Leuvense SMaRT-labo werkte samen met het MIT-team van McKinley om synthetisch slijm te maken dat robots kunnen gebruiken om voort te schuiven zoals een slak. Misschien wordt het ooit nog eens gebruikt in een Mars-robot die alle terreinen moet aankunnen.

Mist en netten

Zo lijkt McKinley van het ene tot de verbeelding sprekende project in het andere te tuimelen. De reoloog werd door het Amerikaanse leger gevraagd om mee te werken aan een Iron Man-pak, een soort exoskelet dat elastisch genoeg is om makkelijk draagbaar te zijn maar tegelijk hard genoeg om kogels te weren. In de droge kustgebieden in Chili werkte McKinley dan weer mee aan een waterproject. De lokale bevolking gebruikt al langer netten om druppels mist – drinkbaar water – te oogsten. “Door het materiaal van de netten aan te passen, en de grootte van de gaten en de dikte van de vezels, slaagden we erin om de efficiëntie van de netten met 500 procent te verbeteren. Het is een mooi staaltje van hoe ingenieurs, chemici en materiaalkundigen kunnen samenwerken.”

“De sterkte van McKinley is dat hij gaat van concept over laboratoriumtest tot commercieel product. Hij heeft dan ook een waslijst patenten en start-ups op zijn naam staan”, vult professor Peter Van Puyvelde aan. Hij is decaan bij de ingenieurs, reoloog en ook co-promotor van het eredoctoraat. “Het is belangrijk om niet alleen wetenschappelijke papers te schrijven, maar ook aan te tonen hoe iets bruikbaar kan zijn”, zegt McKinley zelf.

Vitamine E

Hij noemt Cambridge Polymer Group, de start-up die hij met twee studiegenoten oprichtte. “We hebben een manier gevonden om heup- en knie-implantaten langer te laten meegaan, door het polyethyleen van de protheses te infuseren met vitamine E, ook een heel stroperige substantie. Die techniek wordt nu veel toegepast.” Een ander voorbeeld is het patent op een coating voor glas die vingerafdrukken opeet. “Denk aan je smartphone, waarvan het glas altijd vol vettige, olieachtige vingerafdrukken staat. Wij hebben een coating voor glas ontwikkeld die reageert op uv-licht. Dat zet een reactie in gang die vetten en oliën gewoon verteert. Ook dat is reologie”, schetst McKinley enthousiast.

Die begeestering kenmerkt McKinley. “Hij weet het ook over te brengen”, vervolgt Van Puyvelde. “Hij is een geweldige spreker en lesgever. Aan de School of Engineering van MIT is hij ook Professor of Teaching Innovation.” McKinley staat bekend om zijn fotografisch geheugen en werkt in zijn lessen graag met beeldmateriaal: “Een beeld zegt meer dan duizend woorden en een video meer dan duizend beelden. Het gaat erom studenten te inspireren. En het lesgeven inspireert mij zelf ook, want de studenten blijven me verrassen met vragen en invalshoeken waar ik nog niet eerder over nagedacht had. Onderwijs en onderzoek geven altijd feedback aan elkaar”, vindt McKinley.

Als we vragen welke boodschap McKinley aan onze studenten wil meegeven, komt zijn eigen interdisciplinaire achtergrond weer naar boven: “Voor de ingenieursstudenten specifiek is mijn advies misschien wat minder populair: je kan nooit genoeg wiskunde studeren. Het heeft mij zoveel geholpen om tot inzichten te komen. En in het algemeen: lees heel breed en hou je ogen goed open. De biologie, maar eigenlijk alles, kan als inspiratie dienen. Het woord ingenieur komt van het Latijnse ingenium, wat ‘slimme vondst’ betekent. Vandaag moet een ingenieur creatief zijn, in de zin van nieuwe oplossingen voor problemen bedenken.” ● (if)

31
“Studenten blijven me verrassen met vragen en invalshoeken waar ik nog niet eerder over nagedacht had. Onderwijs en onderzoek geven altijd feedback aan elkaar.”

Lessen van Lucy

Wat als onze onderzoekers zouden zwemmen in het geld, mochten wegduiken van verplichtingen, en over zeeën van tijd konden beschikken? Aan welk project zouden ze zich wagen? In deze rubriek krijgen ze carte blanche en hengelen we naar hun ultieme droom.

Professor Rudi D’Hooge van het Laboratorium voor Biologische Psychologie regelt een tête-à-tête met de australopithecus.

“IT’S ALIVE!”,

roept Rudi D’Hooge uit, wanneer hij ‘Lucy’ door zijn labo ziet wandelen. Hij is er net in geslaagd om één van onze eerste menselijke voorouders weer tot leven te wekken. Een triomf voor de wetenschap, en al zeker voor zijn eigen vakgebied. Als biologisch psycholoog kan D’Hooge het gedrag van de australopithecus tot in detail bestuderen – én hij kan ‘Lucy’ en passant voorstellen aan zijn studenten evolutionaire psychologie. Hij ziet hun monden openvallen van verbazing wanneer hij haar de aula binnenleidt. En dan gaat de wekker.

Mens-worden

“Eigenlijk draait elke beursaanvraag om een droom die je in vervulling wil zien gaan”, zegt D’Hooge. “Maar als ik écht out of the box mag denken, kies ik voor het terugbrengen van de australopithecus.”

Kan hij onze kennis over deze voorouderlijke soort nog even opfrissen? “De australopithecus is een geslacht van mensachtigen dat zo’n 2 à 4,5 miljoen jaar geleden voorkwam in het oosten en zuiden van Afrika”, zegt D’Hooge. “De bekendste soort is de Australopithecus afarensis, waarvan in de jaren zeventig skeletresten zijn gevonden – de wereldberoemd geworden Lucy.”

De australopitheken markeren de overgang van aap naar mens, zegt D’Hooge. “Ze hadden de hersengrootte en wellicht ook het hersenvermogen van een chimpansee, maar liepen net als wij al op hun achterste poten, iets wat geen enkel dier doet. Het terugbrengen van een australopithecus kan ons dus veel vertellen over hoe het mens-worden precies is gestart. We zijn allemaal geboeid

door onze wortels. Dat is ook de reden waarom we meer investeren in het onderzoeken van de oorsprong van de mens dan in die van eender welk ander organisme.”

Dankzij fossiele vondsten zijn we al één en ander te weten gekomen over de Australopithecus afaransis. “Hoe ze eruit moeten hebben gezien, bijvoorbeeld, dat ze in een soort van boomsteppe leefden en dat hun gebit meer gelijkenissen vertoonde met dat van mensen dan met dat van apen. Waar we compleet het raden naar hebben, is hoe de australopithecus zich gedroeg. Gedrag kan je niet afleiden uit een fossiel, dus dat zou ik dan ook willen bestuderen. Hoe leert hij lopen? Hoe komt hij te weten wat hij wel of niet kan eten? Hoe communiceert hij? Echt álles zou interessant zijn.”

Mammoet 2.0

Lang verdwenen voorouders tot leven wekken in een labo ... Het lijkt een krankzinnig idee, maar het staat minder ver van de werkelijkheid dan je zou denken. Vandaag doen wetenschappers al pogingen om bepaalde uitgestorven diersoorten terug te brengen. “Denk aan de ‘lazarusprojecten’: een Amerikaans biotechnologiebedrijf spendeert miljoenen dollars om de Tasmaanse buidelwolf en de wolharige mammoet via gentechnologie te recreëren, in samenwerking met toponderzoekers.”

De projecten zijn omstreden, maar er zou een ‘nobel doel’ achter zitten. “De buidelwolf is niet zo lang geleden uitgeroeid door de mens”, duidt D’Hooge. “Het laatste exemplaar stierf in de jaren dertig van de vorige eeuw. Men zou het roofdier willen terugbrengen om het

ecosysteem in Tasmanië te herstellen, dat is verstoord sinds de buidelwolf er verdwenen is. Nieuwe mammoeten zouden dan weer helpen om de Arctische toendra te herscheppen, een grassteppe waarin veel CO2 werd opgeslagen, en zo de klimaatverandering in het Noordpoolgebied tegen te gaan.”

Tot een perfecte replica komt het wellicht nooit. “Het zal steeds om een ‘hybride’ gaan. Het beschikbare DNA van uitgestorven dieren moet via gentechnologie worden aangevuld met dat van hun meest nauwe nog levende verwanten. Een australopithecus zullen we dus nooit kunnen klonen omdat we over onvoldoende resten – en dus onvoldoende DNA – beschikken. Dat is anders bij de mammoet, waarvan men bevroren exemplaren uit het ijs heeft gehaald en genetisch materiaal heeft. Het genoom van de mammoet kan je ook aanvullen met DNA van de Aziatische olifant, dat voor 99,9 procent overeenkomt. Ook van de buidelwolf is voldoende erfelijk materiaal beschikbaar, en die deelt een gemeenschappelijke voorouder met de numbat, een kleine insecteneter.”

Kanttekeningen

Bij het terugbrengen van uitgestorven diersoorten kan je volgens D’Hooge echter heel wat kanttekeningen maken. “Hoe interessant ik die projecten ook vind, als lid van de ethische commissie van KU Leuven zou ik ze nooit goedkeuren. Er zijn te veel losse eindjes. Zo weet je nooit of zo’n synthetisch organisme zich volledig zal gedragen als de oorspronkelijke soort. En als het al lukt om een uitgestorven dier genetisch te recreëren, moet je het ook nog kunnen grootbrengen.”

32 CARTE BLANCHE — Biologisch psycholoog Rudi D'Hooge

De genetica is maar de eerste stap, zegt D’Hooge. Even belangrijk om tot een perfect functionerend organisme te komen is de leeren ontwikkelingsfase. “De hersenen en het zenuwstelsel vertrekken van een fundamentele basisstructuur en worden vervolgens gevormd door de ervaringen die we opdoen, en door wat we meekrijgen van onze ouders of van het moederdier, bijvoorbeeld. Je hebt dat soort neuroplasticiteit nodig om tot een eigenheid en identiteit te komen. Bij een hybride soort zal die ontwikkelingsfase anders moeten verlopen.”

“Je weet dus eigenlijk niet eens of een gekloonde buidelwolf in zijn ‘natuurlijke habitat’ zou kunnen overleven”, zegt D’Hooge. “Bovendien moet je denken aan de impact op het dier zelf. De laatste van je soort zijn lijkt me vreselijk, maar wat als je opnieuw de eerste bent? Voor een australopithecus zou het al helemaal verschrikkelijk zijn. Primaten hebben een complexe sociale structuur, dus onze australopithecus zou zich erg eenzaam en ongelukkig voelen.”

Beter voorkomen …

En dan is er nog het prijskaartje. “Je hebt miljarden nodig voor zulke projecten. Je kan je dus de vraag stellen of dat geld niet beter kan worden besteed. Hoe graag ik ook een australopithecus, buidelwolf of mammoet zou zien rondlopen, het lijkt me beter om onze bestaande dieren in leven te houden. Met het geld van de lazarusprojecten zouden conservatiebiologen heel wat bedreigde diersoorten kunnen redden, hun leefmilieu vrijwaren of proberen om het ecosysteem te herstellen. Het lijkt me véél beter om te voorkomen dan om te moeten genezen. Ondanks mijn stiekeme droom.” ● (pjb)

©
Makelberge
Gudrun
33
“De laatste van je soort zijn lijkt me vreselijk, maar wat als je opnieuw de eerste bent?”

Softwarevrijheid is essentieel voor onze veiligheid, zegt Karen Sandler. “Zonder die vrijheid kunnen we software niet controleren en dus ook niet verbeteren. Terwijl: software bevat altijd bugs, en is kwetsbaar voor mensen met kwade bedoelingen.”

34
© Peter Adams EREDOCTORES 2023
Jurist en ingenieur Karen Sandler

“We hebben softwarevrijheid nodig”

De software in een rijdende auto hacken zodat de wagen onbestuurbaar wordt? Of die in een vliegtuig? Stemcomputers manipuleren? Software is kwetsbaar, en dan hebben we het nog niet over de onvermijdelijke bugs – elke honderd regels code zou er één bevatten. De oplossing ligt in software freedom, zegt kersvers eredoctor Karen Sandler. “Alleen als de software in onze technologie vrij te bestuderen en te verspreiden is, hebben we een kans om rampen te vermijden.”

Karen Sandler heeft een groot hart. Letterlijk. “Mijn hartspier is zowat drie keer zo dik als gemiddeld, hypertrofische cardiomypathie heet dat. Ik voel me prima, maar het betekent wel dat ik een groot risico loop om plots een hartstilstand te krijgen en te overlijden.”

Daarom leeft Sandler met een ingeplante defibrillator die haar hart indien nodig weer aan de praat moet krijgen. “Eén van de eerste dingen die ik mijn arts vroeg, was: ‘Welke software zit hierin?’”

Sandler werkte op dat moment, met een ingenieursopleiding en een diploma van Columbia Law School, als advocaat bij het Software Freedom Law Center. Ze verleende er pro Deo bijstand aan ontwikkelaars van vrije en opensourcesoftware, kortweg FOSS. “Ik heb het zelf liever over software freedom. Dat houdt in dat gebruikers toegang hebben tot de broncode van een applicatie, en dat ze die mogen bestuderen, veranderen en verspreiden.”

Sandler wilde toegang krijgen tot de broncode van de software in haar defibrillator, maar dat bleek volstrekt onmogelijk. “Terwijl zo’n ding een levensduur heeft van gemiddeld zeventien jaar – wat kan er in die tijd niet gebeuren?” Ze haalt een recent voorbeeld aan van een start-up die oogimplantaten fabriceerde die blinde mensen letterlijk het zicht teruggaven. “Tot het bedrijf over de kop ging. Van het ene moment op het andere weigerden de implantaten dienst en werden de dragers opnieuw blind. En daar viel niets aan te verhelpen omdat de broncode van de software niet toegankelijk was.”

Sandler ziet haar defibrillator als een metafoor voor alle software waarop we steunen en rekenen. “Het is ontzettend problematisch dat we zo afhankelijk zijn van software die niét vrij of open source is, propriëtaire software dus. Softwarevrijheid is essentieel voor onze

veiligheid. Zonder die vrijheid kunnen we software niet controleren en dus ook niet verbeteren. Terwijl: software bevat altíjd bugs, en is kwetsbaar voor mensen met kwade bedoelingen.”

Is dat dan niet net een argument om broncodes af te schermen? “Dat zou je denken, maar het tegendeel is waar. Security through obscurity, dat werkt niet. Op termijn is vrije en opensourcesoftware veiliger dan eigendomsrechtelijke software. Net omdat je die software vrijelijk kan nakijken en verbeteren.”

Rechtszaak aanspannen

Meer dan één derde van alle software is vandaag vrij of open source. “Fabrikanten maken er gretig gebruik van omdat dat gratis is, of toch heel goedkoop – de ontwikkelaars worden vaak gedreven door ideologische motieven.” Toch staan we volgens Sandler verder af van softwarevrijheid dan ooit: “Al te vaak immers wordt vrije of opensourcesoftware door fabrikanten gebruikt om er vervolgens propriëtaire software mee te bouwen.”

Copyleft license kan een oplossing zijn. “Dat betekent dat je als ontwikkelaar gebruikmaakt van het auteursrecht dat je automatisch hebt op je creatie – het copyright – om gebruikers toegang te verlenen tot de broncode van de software die je hebt ontwikkeld. Maar het betekent ook dat die gebruikers, als ze veranderingen aanbrengen in de software, dat resultaat óók onder copyleft license moeten verspreiden.”

35

Tijdens haar zwangerschap realiseerde Karen Sandler zich dat de software waar ze van afhankelijk was niet op haar noden was afgestemd. “De meeste defibrillators worden ingeplant bij mensen boven de 65, grotendeels mannen, en dat een zwangere vrouw een defibrillator heeft, komt zelden voor.”

36
“Tijdens mijn zwangerschap kreeg ik tot twee keer toe een schok van mijn defibrillator. Terwijl het helemaal niet nodig was.”
© Shutterstock —

Als bedrijven dat niét doen, schiet de Software Freedom Conservancy in actie. Sinds 2014 is Sandler er executive director. “Met de hulp van donaties ondernemen we legal action als copyleft niet wordt gerespecteerd. We vragen bedrijven vriendelijk om de regels te volgen en als het moet spannen we een rechtszaak aan. Zo hebben we niet zo lang geleden een grote fabrikant van tv’s op de vingers getikt.”

Wakker geschud

In 2016 werd Sandler zwanger en kreeg haar strijd voor softwarevrijheid een nóg persoonlijker en gepassioneerder tintje: “Tijdens mijn zwangerschap kreeg ik tot twee keer toe een schok van mijn defibrillator. Terwijl het helemaal niet nodig was: ik had gewoon wat last van hartkloppingen, zoals zoveel zwangere vrouwen.”

De rest van de zwangerschap moest ze medicatie nemen. “Opeens realiseerde ik me dat de software waar ik van afhankelijk was niet op mijn noden was afgestemd. De meeste defibrillators worden ingeplant bij mensen boven de 65, grotendeels mannen, en dat een zwangere vrouw een defibrillator heeft, komt zelden voor.”

Het incident deed haar inzien hoe belangrijk het is dat gebruikers de kans hebben om medische software te customizen. En dat niet alleen. “Ik werd letterlijk wakker geschud door mijn defibrillator. Maar op welke major software failure is het wachten voor we als maatschappij inzien hoe belangrijk software freedom is? Everything talks to everything else. Op die manier kan de meest onschuldige software uiteindelijk een connectie hebben met de meest gevoelige. We zijn maar zo veilig als onze zwakste schakel. Vrije software en opensourcesoftware zijn niet automatisch beter of veiliger dan propriëtaire software, maar ervoor kiezen betekent wel dat we een káns hebben. In plaats van te moeten wachten tot het bedrijf in kwestie erkent dat er een probleem is en er iets aan doet, kan iedereen actie ondernemen.”

En dan is er nog het aspect privacy. “Niet iedereen beseft dat we voortdurend bespioneerd worden door bedrijven die data verzamelen voor hun eigen doeleinden. Via een sporttoestel bijvoorbeeld, of een medisch implantaat. Softwarevrijheid betekent dat je als gebruiker de optie hebt om die surveillancefunctie uit te zetten.”

Bovendien kan vrije en opensourcesoftware ook helpen om op een meer duurzame manier te consumeren. “In plaats van een nieuwe smartphone aan te schaffen als de mijne het begeeft, heb ik de software in een oud exemplaar vervangen door vrije software, die ik telkens zelf kan updaten. Dat is echt niet moeilijk, en het kost je hooguit een uurtje. Op die manier kan je de levensduur van heel wat toestellen verlengen.”

Mannenwereld

Om alternatieven voor proprietary software te stimuleren neemt The Software Freedom Conservancy interessante projecten onder zijn vleugels: “Dat is onze tweede grote opdracht. We bieden hen infrastructuur, en helpen hen groeien.” Op dit moment vinden zo’n veertig initiatieven onderdak in de Conservancy: “OpenWrt bijvoorbeeld, waarmee je de software in draadloze routers en modems kan vervangen. Of Inkscape, een programma om afbeeldingen te bewerken.”

“Daarnaast willen we kansen geven aan groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de technologie-industrie, vooral mensen die slachtoffer zijn van vooroordelen en discriminatie. Met ons programma Outreachy regelen we betaalde stages. Software die is ontwikkeld vanuit meerdere perspectieven is robuuster. Technology will not be for everybody until it is made by everybody. Deze industrie is nog steeds veel te weinig divers.”

Dat het een mannenwereld is, dat heeft ze zelf al te vaak ondervonden. Van niet serieus worden genomen tot handtastelijkheden tijdens conferenties. “Er is een kentering gaande, maar het is nog steeds niet evident. Dat zal pas veranderen als er voldoende diversiteit is op de sleutelposities in de sector.”

Zelf werd ze van huis uit aangemoedigd om zich voor technologie te interesseren: “Mijn vader leerde me programmeren. Lang niet iedereen van mijn generatie is opgegroeid met computers, maar ik dus wel.” Maar ze herinnert zich nog goed die wiskundeleraar die haar afraadde om het vak analyse te gaan volgen omdat ‘meisjes niet goed zijn in wiskunde’. “Ik dacht: ‘Oh, really?’ en ik nam me voor om de beste van de klas te worden (lacht). Maar andere meisjes lieten zich wél ontmoedigen.”

37
“Onze technologie is ontwikkeld met bedrijfsopbrengsten voor ogen in plaats van het welzijn van onze maatschappij.”

Hetzelfde zag ze gebeuren tijdens haar ingenieursopleiding. “Samen met een medestudente ging ik naar het computerlokaal en daar waren enkel mannen. Eentje zat zelfs naar porno te kijken. Mijn medestudente verdween om nooit meer terug te komen, maar ik ging naar het hoofd van het computercentrum en vertelde hem wat ik van de situatie dacht. Waarop hij zei: ‘You’re hired!’ (lacht) Mijn studentenjob daar zette me op weg naar wat ik vandaag doe.”

Kleine stapjes

Na haar afstuderen wilde Sandler niet aan de slag als ingenieur, maar besloot ze rechten te gaan studeren. “Als ingenieur los je problemen op met wetenschap, als jurist doe je hetzelfde, maar dan met mensen.” Na vijf jaar te hebben gewerkt bij een paar grote advocatenkantoren stapte ze over naar de non-profit, en de wereld

van FOSS. “Studenten vragen me soms hoe ze hun carrière moeten plannen, maar zelf heb ik nooit een plan gehad. Je hoeft niet te weten wat je de komende twintig jaar wil gaan doen, you only need to know what you want to do next. Concentreer je op wat jij belangrijk vindt en je zult je eigen weg vinden.”

Wie Karen Sandler hoort praten, kan haast niet anders dan meegesleept worden door haar enthousiasme voor de zaak waar ze haar hele carrière aan heeft gewijd. Ze is hoopvol, ook al ligt er enorm veel werk op de plank. “We are so far down the road towards this proprietary software dystopia. Onze technologie is ontwikkeld met bedrijfsopbrengsten voor ogen in plaats van het welzijn van onze maatschappij. Dat omgooien is een enorme klus. Maar bij steeds meer mensen groeit een bewustzijn en een bereidheid om er iets aan te doen. Dat vergt een inspanning, jij hebt je voor dit interview moeten

38
“Als de mensen die de wereld van morgen zullen bouwen, inzien hoe belangrijk softwarevrijheid is, geeft dat me hoop voor de toekomst.”

aanpassen aan BigBlueButton (een opensourcesysteem voor videobellen, dat trouwens zeer gebruiksvriendelijk bleek – red.). Vergelijk het met de bereidheid om pakweg minder plastic te gebruiken. Het begint met kleine stapjes.”

“Wat ik geweldig vind aan dit eredoctoraat – mijn eerste – is dat de studenten me hebben genomineerd. Als de mensen die de wereld van morgen zullen bouwen inzien hoe belangrijk softwarevrijheid is, geeft dat me hoop voor de toekomst.”

En ze wil nog één ding kwijt, zegt ze: “Toen ik in 2005 de wereld van vrije en opensourcesoftware instapte, dacht ik éigenlijk dat ik te laat was, dat alle interessante dingen al gedaan waren. Maar ik zat er zo ver naast … Aan studenten wil ik zeggen: Nú is het juiste moment, nú kan je impact hebben … Het hangt van jullie af!” ● (ivh)

39
“Everything talks to everything else. We zijn maar zo veilig als onze zwakste schakel.”
© Tárlis Schneider

“Je voelt het engagement hier bij iedereen”

Als klein meisje droomde Ann Gils van een job als apotheker. Vandaag wil ze vooral voorkomen dat mensen ziek worden, als directeur preventie en vroegopsporing bij Kom op tegen Kanker. Haar wetenschappelijke expertise komt daarbij goed van pas.

Een neus voor scheikunde bracht de jonge Ann Gils ertoe om voor apotheker te studeren. “Ik was goed in chemie, en onze buren hadden een apotheek: ik vond de geur daar heerlijk.” Tijdens haar studie snoof ze ook de sfeer in een laboratorium op, en na haar afstuderen besloot ze om een jaar lang te proeven van het onderzoek – in het labo van Paul Declerck aan KU Leuven. Dat zouden 26 jaren worden. Gils specialiseerde zich geleidelijk in het ontwikkelen van testen waarmee je kan achterhalen waarom patiënten niet langer goed reageren op een geneesmiddel.

Brieven van dankbare patiënten maakten iets in haar los, en na een kwarteeuw onderzoek was Gils toe aan een nieuwe uitdaging. Die vond ze begin 2019 bij Kom op tegen Kanker, als diensthoofd – inmiddels directeur – preventie en vroegopsporing. Ze mocht meteen meeschrijven aan een nieuw vijfjarenplan: “‘Meer focus, meer impact’, dat zinnetje hoor je hier vaak. Je kiest dus een aantal thema’s waarop je volop inzet. Voor het domein ‘levensstijl’ hebben we roken, alcohol en overgewicht geselecteerd. Op het vlak van ‘leefomgeving’ willen we asbest, hormoonverstoorders, en fijn stof aanpakken.”

Die preventiethema’s probeert ze op de politieke agenda te krijgen. “Gisteren ben ik nog op het kabinet Crevits geweest, en volgende week ga ik het asbestdossier bespreken bij de Europese Commissie. Het is fijn om te merken dat overheden echt luisteren.” Ook via de pers wil Kom op tegen Kanker de geselecteerde thema’s onder de aandacht brengen. In het journaal kwam Gils al aan het woord over hormoonverstorende stoffen in parfums, in Humo over alcohol en overgewicht als

risicofactoren voor verschillende kankers. “Als je iets wil veranderen op het vlak van levensstijl, dan moet je draagvlak creëren: daarvoor heb je beleid én pers nodig.”

Kom op tegen Kanker beschikt ook zelf over tal van kanalen – van folders tot wandelpaden – om te informeren en sensibiliseren. Liefst in toegankelijke taal, en dat is even wennen voor een academicus: “In het begin zeiden mijn collega’s geregeld: ‘Ann, niemand snapt wat jij hier schrijft.’ (lacht) Ondertussen is dat al veel verbeterd. Mijn achtergrond is vooral een troef: ik lees nu zelfs meer papers dan vroeger.”

Voeling met de wetenschappelijke wereld houdt Gils ook via de onderzoeksprojecten die Kom op tegen Kanker financiert. “Momenteel ondersteunen we bijvoorbeeld een project van professor arbeidsgeneeskunde Lode Godderis rond werkgerelateerde kankers”, vertelt ze. Ze ziet wel meer KU Leuven-gezichten in haar nieuwe functie. “Kankeronderzoeker Johan Swinnen engageert zich bijvoorbeeld sterk voor ons, onder meer via workshops. Ook met Jean-Jacques Cassiman (de vorig jaar overleden geneticus en voorzitter van Kom op tegen Kanker – red.) had ik vaak contact. Je kon hem altijd bellen als je met een vraag zat. Maar hij was vooral een hele fijne mens.”

Naast preventie buigt de afdeling van Gils zich ook over vroegopsporing. “We zitten onder meer in de werkgroepen rond de bevolkingsonderzoeken naar baarmoederhalskanker, borstkanker en dikkedarmkanker. Daar pleiten we vooral voor een evenwichtige communicatie over de voor- en nadelen van screening.”

Gils’ dagen zijn goed gevuld, maar ze voelt zich in haar sas bij Kom op tegen Kanker. “De organisatie is heel professioneel, maar tegelijk ook warm. Je voelt het engagement: iedereen wil opkomen voor de patiënt, zeker voor de minder gegoede. Elke dag brengt nieuwe uitdagingen, maar de job heeft me nu al meer geboden dan ik had kunnen dromen.” ● (rvh)

DROOMJOB — Kanker de pas afsnijden 40
41
© KU Leuven –RS
“‘Meer focus, meer impact’, dat zinnetje hoor je hier vaak.”

Speurwerk in ons brein

Tijdens haar opleiding tot arts ontmoette Huda Zoghbi meisjes die na een gezonde levensstart plots te maken kregen met tal van onverklaarbare symptomen. Het motiveerde haar om als neurowetenschapper op zoek te gaan naar therapeutische perspectieven voor schijnbaar ondoorgrondelijke hersenaandoeningen. Maak kennis met een uiterst gedreven detective.

42 EREDOCTORES 2023 — Neurowetenschapper
Huda Zoghbi
43
© Felix Sanchez

Het hoofd of het hart? Het was de lokroep van het puzzelen die de jonge arts in opleiding Huda Zoghbi destijds voor kinderneurologie deed kiezen aan het Baylor College of Medicine in Houston, waar ze ook cardiologie overwoog. “Als je een kind met een complexe neurologische aandoening ziet, kan je bepalen waar het probleem in de hersenen zou kunnen liggen door de juiste vragen te stellen aan de ouders. Louter op basis van hun beschrijving van het ziekteverloop dus”, vertelt ze. “Dat miste ik bij cardiologie. Ik heb altijd graag gepuzzeld.”

Burgeroorlog

Het is een woelig pad dat Huda Zoghbi midden jaren zeventig naar Texas brengt. Op aanraden van haar moeder heeft ze ervoor gekozen om in thuisstad Beiroet niet literatuur te gaan studeren – haar eerste grote passie – maar biologie, en vervolgens geneeskunde. De onstabiele situatie in Libanon gooit roet in het eten: halverwege Zoghbi’s eerste jaar geneeskunde breekt de burgeroorlog uit. Pendelen naar de campus wordt te gevaarlijk. Met haar slaapzak maakt ze van een hoekje in het damestoilet haar veilige onderkomen voor de rest van het semester. Wanneer haar broer gewond raakt door granaatscherven, besluiten Zoghbi’s ouders om hun kinderen tijdelijk naar familie in Texas te sturen.

Die tijdelijke verblijfplaats wordt in het geval van Huda Zoghbi de definitieve. Eerst omdat de burgeroorlog in Libanon blijft aanslepen, vervolgens omdat Baylor College of Medicine haar potentieel ziet. Zoghbi is enthousiast over de residency training die ze er krijgt, maar emotioneel heeft ze het soms moeilijk. In het Texas Children’s Hospital ziet ze kinderen met de meest complexe aandoeningen. Het valt haar zwaar dat ze de ouders niet alle antwoorden kan geven waarnaar zij op zoek zijn.

Handenwringen

Eén van die kinderen is Ashley, een vijfjarig meisje dat na twee gezonde levensjaren plots haar taal- en motorisch vermogen begon te verliezen. Haar kinderarts vermoedt dat het om het syndroom van Rett gaat, een nog mysterieuze aandoening waarover net een eerste Engelstalige publicatie verschenen is. In de VS zijn er op dat moment – 1983 – nog geen gevallen bekend.

Zoghbi is geïntrigeerd, en het toeval geeft die interesse een extra zetje. “Een week na Ashley zag ik een twaalfjarig meisje met een diagnose –hersenverlamming – waarover ik mijn twijfels had”, vertelt ze. “Ze kwam handenwringend door de deur, een typisch kenmerk van het Rettsyndroom. Haar moeder vertelde me hetzelfde verhaal: het meisje was anderhalf jaar gezond geweest, maar begon toen de behaalde ontwikkelingsmijlpalen weer te verliezen.”

Twee Rett-patiënten op een week tijd: het kan niet anders of er moeten er veel meer zijn. Zoghbi laat patiëntendossiers doorzoeken op een aantal kenmerken: vrouwelijk, cognitieve problemen, evenwichtsstoornissen, epileptische aanvallen ... Zo identificeert ze op enkele weken tijd nog zes Rett-patiënten. Ze besluit dat ze niet louter als clinicus wil verdergaan: ze wil weten wat er aan de hand is met deze meisjes.

Herculestaak

“Geduld opbrengen hoort bij de grote nauwkeurigheid waarmee we aan onderzoek doen. We moeten er zeker van zijn dat elke interventie die we ontwikkelen veilig is”, zegt Huda Zoghbi.

Zoghbi is ervan overtuigd dat de oorzaak genetisch is, hoewel het Rett-syndroom een zogenaamde ‘sporadische aandoening’ is: ze is nooit eerder voorgekomen in de families van de patiënten. Met de technologie die dan beschikbaar is, is het echter quasi onbegonnen werk om het gen voor een sporadische ziekte te vinden. Zoghbi krijgt het advies om een andere aandoening te onderzoeken en zo de moleculaire genetica onder de knie te krijgen.

Ze raakt geboeid door een familie uit Texas met spinocerebellaire ataxie type 1 (SCA1), een erfelijke ziekte die progressieve problemen met beweging en evenwicht veroorzaakt. Samen met de ervaren geneticus Harry Orr begint ze aan een herculestaak: de verantwoordelijke mutatie vinden. Met vereende krachten weten ze in het DNA een kandidaat-regio van een miljoen basenparen af te bakenen. Een lezing over een andere erfelijke ziekte, myotone dystrofie, brengt Zoghbi op het spoor van triplet repeat diseases. Daarbij wordt een sequentie van drie DNA-bouwstenen door een fout bij het kopiëren te vaak – en van generatie tot generatie steeds vaker – herhaald. Het gevolg is dat de ziekte elke volgende generatie op een jongere leeftijd treft, met ernstigere symptomen. Precies wat Zoghbi ziet bij haar Texaanse familie.

Dus begint ze samen met Harry Orr gerichter te zoeken naar repeats Ze ontdekken het gen dat de ziekte veroorzaakt – Ataxin-1 – op exact dezelfde dag in 1993; hun faxen kruisen elkaar. In een SCA1-muismodel stelt Zoghbi vast dat de mutatie zorgt voor een kleine overproductie van het Ataxin-1-eiwit, voldoende om veel schade aan te richten in de hersenen. Met de ontdekking van het gen kan de zoektocht beginnen naar manieren om dat te verhinderen.

44

Het plaatje klopt

Ondertussen is Zoghbi blijven speuren naar de genetische sleutel tot het Rett-syndroom. Ze herinnert zich nog alle details van de verlossende dag, in augustus 1999, zestien jaar na haar kennismaking met het syndroom. “Ik kwam thuis van een reis naar Libanon. Net toen ik de deur opendeed, ging de telefoon. Het was mijn postdoc Ruthie Amir. Ze zei: ‘Ik denk dat ik het gen heb gevonden.’” Binnen het uur is Amir bij Zoghbi met haar notities, en overlopen ze patiënt na patiënt met een mutatie in het desbetreffende gen, dat MECP2 heet. Nog belangrijker: geen van de ouders heeft de mutatie, dus ook het plaatje van een sporadische aandoening klopt.

De ontdekking heeft veel impact in de wetenschappelijke wereld, maar voor de families van de patiënten is ze minstens even belangrijk, weet Zoghbi. “Je hebt een kind met Rett en je vraagt je af: wat heb ik verkeerd gedaan? Is er iets gebeurd tijdens de zwangerschap? Heb ik iets verkeerds te eten of te drinken gegeven? Het is moeilijk om jezelf niet de schuld te geven als je geen antwoorden hebt. De ontdekking van het gen ontsloeg de ouders van alle verantwoordelijkheid: deze mutaties gebeuren gewoon willekeurig.” Nu het verantwoordelijke gen bekend is, kan een Rett-diagnose bovendien vroeger gesteld worden – vandaag gemiddeld rond de leeftijd van drie jaar, terwijl dat vóór de ontdekking rond de leeftijd van zeven was.

45
© Felix Sanchez
“Net toen ik de deur opendeed, ging de telefoon. Het was mijn postdoc Ruthie Amir. Ze zei: ‘Ik denk dat ik het gen heb gevonden.’”

Mozaïek

Maar wat gaat er nu precies fout met het MECP2-gen bij Rett-patiënten? Het gen ligt op het X-chromosoom, waarvan meisjes er twee hebben. Het zorgt onder meer voor de aanmaak van het eiwit MECP2, dat de werking van een heleboel andere genen in de hersenen regelt door ze aan en uit te zetten. Bij meisjes met het Rettsyndroom bevat één van de twee chromosomen een mutatie in het gen, een fout die de aanmaak van het eiwit verstoort. Hersenen van meisjes met Rett-syndroom zijn een mozaïek van enerzijds cellen die gekozen hebben voor het ‘normale’ X-chromosoom, en anderzijds cellen die gekozen hebben voor het X-chromosoom met de mutatie. Met andere woorden: cellen die een normaal eiwit aanmaken en cellen die dat niet doen. Het gevolg is dat de meisjes opgroeien met een combinatie van —

medische problemen die levenslange zorg noodzakelijk maken. Aangezien jongens maar één X-chromosoom hebben, hebben jongens met Rett geen gezonde back-up van het gen om het defecte exemplaar te compenseren, en overlijden ze meestal vroeg in hun kindertijd.

Na de ontdekking van het gen weten Zoghbi en haar team in muismodellen de symptomen van het Rettsyndroom één voor één te linken aan de mutatie. In één van hun experimenten ontwikkelen ze ook muizen met een extra exemplaar van het MECP2-gen. “We zagen dat die muizen neurologische symptomen begonnen te vertonen”, vertelt Zoghbi. “Ik had meteen het vermoeden dat er ook mensen moesten zijn waarbij dat het geval was.”

“Ik beschouw mijn trainees als mijn belangrijkste prestatie. Ik ben maar één persoon, en je kan maar zoveel ontdekkingen doen in één leven”, zegt Huda Zoghbi. (Foto: een labo in het Jan

46
© Allan S. Kramer –Texas Children’s Hospital and Dan Duncan Neurological Research Institute)

Dosis

Van Texas vliegen we even naar Leuven. Het Centrum Menselijke Erfelijkheid heeft op dat moment – we schrijven 2005 – al een lange traditie in het onderzoek naar verstandelijke beperkingen veroorzaakt door genetische defecten op het X-chromosoom. Het centrum krijgt van over heel de wereld DNA-stalen toegestuurd. Zo ook die van een Finse familie waarin de jongens over generaties heen een ernstige ontwikkelingsachterstand hadden. Ze ontwikkelden amper taal, konden bijna niet lopen, en stierven op jonge leeftijd.

“Bij één van de jongens zagen we onderaan op het X-chromosoom een heel stuk dat verdubbeld was”, vertelt klinisch geneticus Hilde Van Esch. “We zijn in onze database gaan zoeken naar families met dezelfde

symptomen, en ook daar zagen we dat er stukjes DNA te veel waren, in ongeveer dezelfde regio.” Wanneer Van Esch die verdubbelde stukjes naast elkaar legt, blijkt het gen MECP2 er altijd in te zitten. Ze legt al snel de link met het werk van Zoghbi’s team op de muizen die een extra kopie van het MECP2-gen hadden gekregen: de symptomen zijn sterk gelijkend.

Van Esch heeft met andere woorden bij mensen de aandoening gevonden die Zoghbi in haar muismodellen had vastgesteld. Het begin van een nauwe samenwerking tussen Leuven en Houston. Zoghbi en Van Esch komen tot dezelfde conclusie: de dosis van het eiwit is cruciaal. Een tekort veroorzaakt het Rett-syndroom, een teveel veroorzaakt een aandoening die het ‘MECP2-duplicatiesyndroom’ gedoopt wordt.

Zoghbi ontdekt ook dat een mildere vorm van de mutatie – waarbij meisjes meer cellen hebben met een ‘gezond’ gen op het X-chromosoom dan cellen met een mutatie – tot vormen van autismespectrumstoornis kan leiden. “Daaruit kan je concluderen dat de sociale circuits in onze hersenen tot de meest kwetsbare behoren: zelfs een milde mutatie kan ze treffen”, legt ze uit. “Het bood ons ook een heel nieuw perspectief op autisme. Tot dan toe werd vooral naar meerdere gevallen in een familie gezocht, sibling cases, om de oorzaak te achterhalen. Nu begrepen we dat autisme een gevolg kan zijn van sporadische mutaties en dat geïsoleerde gevallen de regel zijn.”

Saboteur

Voor het duplicatie-syndroom heeft professor Zoghbi inmiddels een mogelijke therapie ontwikkeld, die gebruik maakt van antisense oligonucleotiden (ASO’s). Dat zijn moleculen die zich binden aan het RNA, de boodschapper-tolk die een belangrijke rol speelt bij het bepalen van de hoeveelheid geproduceerd eiwit. De meereizende ASO fungeert als een saboteur: ze triggert cellen om het RNA af te breken, waardoor de eiwitopbouw niet op gang komt. Labo’s over heel de wereld, ook in Leuven, werken momenteel aan toepassingen van die strategie voor uiteenlopende aandoeningen.

Zoghbi is er met de ASO-aanpak in geslaagd om bij muizen met MECP2-duplicatie de eiwitniveaus te normaliseren. “We hebben aangetoond dat we op die manier alle symptomen kunnen omkeren, zelfs als we de behandeling laat opstarten”, vertelt ze. De architectuur van de hersenen blijkt dus voldoende intact om verloren functies weer op te nemen. “Een bedrijf stelt nu alles in het werk om onze inzichten te vertalen naar een behandeling.”

Liggen er ook voor het Rett-syndroom behandelingen in het verschiet? Zoghbi ziet meerdere pistes op het vlak van gentherapie, maar daarvoor moet de technologie nog grote stappen zetten: “Momenteel kunnen we maar vijftien, hooguit twintig procent van de hersencellen bereiken. En de cellen die we bereiken, krijgen het eiwit niet gelijkmatig binnen: sommige krijgen te veel, andere te weinig. Die balans moeten we goed zien te krijgen.”

Ondertussen verkent ze ook mogelijkheden op andere domeinen. Met intensief trainen op motorische en geheugenvaardigheden vóór de symptomen optreden heeft Zoghbi al hoopgevende resultaten geboekt bij haar muismodellen. Ze leidt eruit af dat screenen op Rett bij pasgeborenen erg nuttig zou zijn. “Als we kunnen profiteren van de eerste twee tot drie levensjaren, waarin Rett-kinderen zich nog goed ontwikkelen, dan kunnen we het begin van de ziekte vertragen en hen ontvankelijker maken voor de therapieën die later volgen.”

47
“Als we kunnen profiteren van de eerste twee tot drie levensjaren, waarin kinderen met Rett zich nog goed ontwikkelen, dan kunnen we het begin van de ziekte vertragen.”

Ogen openen

Het Rett-syndroom komt voor bij 1 op 10.000 meisjes. Het duplicatiesyndroom is nog veel zeldzamer. En spinocerebellaire ataxie treft één op 100.000 mensen. Het eredoctoraat voor Huda Zoghbi is ook een erkenning voor het onderzoek naar onderbelichte aandoeningen, waarvoor het vaak moeilijk is om financiering te krijgen. “Deze erkenning kan zeker helpen om de ogen te openen van de geldschieters, de politici, de mensen die de belangrijke beslissingen nemen”, zegt ze.

“Door zeldzame ziektes te bestuderen heb ik bovendien veel geleerd over aandoeningen die vaker voorkomen”, zegt Zoghbi. “Toen ik spinocerebellaire ataxie bestudeerde, werd het me duidelijk dat een lichte toename van een eiwit al schade kan veroorzaken. Zo kwam ik ook bij alzheimer en parkinson terecht, ziektes waarbij abnormale hoeveelheden eiwitten zich ophopen.” In het geval van alzheimer gaat het onder meer over het eiwit tau, bij parkinson onder meer om alfa-synucleïne Zoghbi vertrok van de vaststelling dat er soms een overlap is tussen beide aandoeningen en vond factoren die een rol spelen bij de opbouw van beide eiwitten. “Daarop zijn we verder aan het werken. Met name voor tau hebben we nieuwe kandidaat-genen gevonden waarop we hopen te kunnen ingrijpen, om zo de opbouw van het eiwit onder controle te houden.”

Vermenigvuldigd succes

Haar verwezenlijkingen leverden Huda Zoghbi al de grootste onderscheidingen in haar vakgebied op, zoals de Brain Prize en de Kavli Prize in Neuroscience. Ook voor de drie promotoren van het eredoctoraat staat ze symbool voor het hoopvolle momentum waarin de neurowetenschappen vandaag zitten: de tijd dat hersenaandoeningen alleen symptomatisch behandeld konden worden, lijkt voorbij. Professor Patrik Verstreken van het Departement Neurowetenschappen prijst de methodologische aanpak van haar onderzoek: ze wil doorgronden wat er gebeurt op élk niveau. Voor professor Patrick Dupont, voorzitter van het departement, belichaamt Zoghbi de wisselwerking tussen basisonderzoek en klinische praktijk. En professor Hilde Van Esch benadrukt wat Zoghbi’s werk betekent voor patiënten en hun families: “Ze wordt aanbeden in de community.”

Die grote waardering van de families motiveert Huda Zoghbi, maar ze voelt ook de verantwoordelijkheid die ermee samenhangt. “Bij de gehechtheid, de zorg, de gretigheid om manieren te vinden om hen te helpen, komt veel pijn kijken. Soms komt de hulp niet op tijd”, zegt ze. “Je wil sneller vooruitgaan, maar geduld opbrengen hoort bij de grote nauwkeurigheid waarmee we aan onderzoek doen. We moeten er zeker van zijn dat elke interventie die we ontwikkelen veilig is.”

Als je echt het verschil wil maken, moet je voor the important experiment kiezen, niet the flashy experiment, zo heeft Zoghbi ondervonden. Het is ook de boodschap die ze meegeeft aan haar trainees in het Jan and Dan Duncan Neurological Research Institute, dat ze in 2010 oprichtte. “Ik beschouw mijn trainees als mijn belangrijkste prestatie. Ik ben maar één persoon, en je kan maar zoveel ontdekkingen doen in één leven. Maar dat aantal zal honderden keren vermenigvuldigd worden dankzij hen, zo voel ik dat toch aan.” ● (rvh)

48
©
Sanchez Jr –
“Deze erkenning kan zeker helpen om de ogen te openen van de geldschieters, de politici, de mensen die de belangrijke beslissingen nemen.”
Agapito
BCM
Als je echt het verschil wil maken, moet je voor the important experiment kiezen, niet the flashy experiment : die boodschap draagt Huda Zoghbi ook uit als directeur van het Jan and Dan Duncan Neurological Research Institute. (Foto: in gesprek met onderzoeker Rodney Samaco)

Medicijnresten in ons water: de mazen van het net moeten kleiner

We hebben heel wat te danken aan de farmacie, maar onze pilletjes en zalfjes komen via toilet en douche ook deels in het afvalwater terecht. De huidige waterzuiveringsinstallaties zijn er niet op berekend om medicijnresten uit het water te halen. Daarom proberen onderzoekers nieuwe methodes uit om resten van medicatie te verwijderen, met behulp van licht en zelfs met elektriciteit.

ONDERZOEK — De medicijnencocktail in ons water 49
© KU Leuven –RS

Of het nu gaat om antibiotica, pijnstillers, de pil of medicatie die gebruikt wordt bij chemotherapie: het is allemaal terug te vinden in ons afvalwater. “Medicijnresten in het water zijn geen exotisch fenomeen. Je vindt ze overal, ook bij ons”, vertelt professor Raf Dewil van het PETLab (Process and Environmental Technology Lab) van Campus De Nayer van KU Leuven. Hij verwijst naar het meetnetwerk van de Vlaamse Milieumaatschappij, dat al enkele jaren een twintigtal farmaceutische stoffen in de waterketen monitort. Op alle 76 meetplaatsen worden medicijnen teruggevonden, in sommige gevallen zelfs 25 van de 26 gemeten stoffen. We zitten, met andere woorden, met een geneesmiddelencocktail in ons water.

Studies tonen aan dat medicijnresten schadelijk kunnen zijn voor fauna en flora. “Bepaalde vissoorten brengen door hormoonverstorende stoffen in het water meer mannetjes dan vrouwtjes voort, of omgekeerd. Het kan ook gaan om kankerverwekkende stoffen, die cellen doen muteren.” En het blijft niet bij het leven in de waterlopen, benadrukt Dewil. “Wij eten vervuilde vis uit die waterlopen en de medicijnresten komen ook in de bronnen van ons drinkwater terecht. We moeten ze hoe dan ook weren.”

Hoe schadelijk zijn die medicijnresten precies? “Dat weten we eigenlijk helemaal niet zo goed”, vertelt Dewil. “Het gaat om hele lage concentraties, die moeilijk te meten zijn in het lichaam en waarvan het effect zich soms pas na jaren manifesteert. Maar er komt meer en meer wetenschappelijk bewijs dat langdurige blootstelling aan zulke kleine hoeveelheden ook problematisch is.”

50

— Waterzuiveringsinstallaties werken met micro-organismen, zoals bacteriën, om vervuilende stoffen af te breken. Dat lukt helaas minder goed met medicijnresten.

Hormoonverstoorders en antibiotica

De belangrijkste klassen van weg te werken medicijnresten zijn hormoonverstoorders en antibiotica. “Bij de hormoonverstoorders zitten de actieve stoffen uit anticonceptie, maar ook bijvoorbeeld steroïden en cortisone.” Bij antibiotica moeten we aan mens én dier denken: “Wij gebruiken zelf antibiotica, maar we geven die ook aan onze veestapel. En zelfs al komen antibiotica alleen maar in lage concentraties in het water terecht, dan nog is dat een probleem: bacteriën wennen eraan en worden zo resistent.”

Niet alle medicijnresten belanden in onze waterketen. Voor de hotspots gebeurt de afvoer op een andere manier. “Het afvalwater van ziekenhuizen bevat logischerwijze veel medicijnresten, net als dat van farmabedrijven – de reactoren waarin geneesmiddelen worden geproduceerd, worden regelmatig uitgespoeld. Al dat afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd naar industriële verbrandingsovens. Zo vermijd je vervuiling in de waterlopen, maar deze werkwijze heeft ook nadelen: het transport van dat afvalwater is duur en het water zelf wordt uiteraard ook niet gerecupereerd.”

Moeilijk biodegradeerbaar

Dé grote bron van de medicijnresten – goed voor 90 procent van het totaal – zijn de huishoudens, aldus Dewil. Wat we slikken en smeren, wordt nooit volledig door ons lichaam opgenomen. Na een toiletbezoek of een douchebeurt komt een deel van de medicijnen via het rioolwater in een waterzuiveringsinstallatie terecht. “Die installaties zijn er niet op berekend om medicijnresten uit het water te halen. De huidige infrastructuur werkt met biologische verwijdering: er worden micro-organismen, zoals bacteriën, ingezet, die vervuilende stoffen als voedsel beschouwen en dus afbreken. Maar helaas lukt dat niet zo goed met medicijnresten – die zijn moeilijk biodegradeerbaar. En dus komen ze via het ‘gezuiverde’ water dan toch in rivieren en in zee terecht.”

Om dat te vermijden moeten we onze waterzuivering dus upgraden. Dat kan door de medicijnresten beter uit te filteren of af te breken: “Er gebeurt heel wat onderzoek naar methodes om die medicijnresten tegen te houden: je vangt ze op met membranen – zeg maar filters –of je voegt zaken toe waaraan de vervuilende stoffen blijven plakken – denk bijvoorbeeld aan actieve kool, een poeder van houtskool dat in staat is om giftige stoffen op te nemen. Je eindigt dan wel met een restproduct dat je nog moet verwerken: het membraan of de actieve kool met de medicijnresten.”

51
“Er komt meer en meer wetenschappelijk bewijs dat langdurige blootstelling aan kleine hoeveelheden medicijnresten ook problematisch is.”
© Aquafin

Gas, licht en stroom

Zelf doet Dewil onderzoek naar een andere methode: het chemisch afbreken van medisch afval in water. “We proberen verschillende chemische processen uit om de componenten van medicijnresten kleiner te maken, zodat ze uiteindelijk wel biodegradeerbaar worden of zodat ze tenminste niet meer toxisch zijn. Zo’n proces zou een extra stap in het waterzuiveringsproces kunnen zijn.” Om medicijnresten chemisch af te breken, wordt er bijvoorbeeld ozon, waterstofperoxide, elektrische stroom of licht ingezet. Het basisprincipe is dat je een katalysator aan je water toevoegt, die het afbraakproces op gang brengt.

Vooral de technieken met licht en elektriciteit bieden perspectief. Je hoeft geen chemicaliën toe te voegen, licht is voorhanden en elektriciteit kan klimaatvriendelijk worden opgewekt. “Met uv-licht kan je makkelijk reacties in gang zetten. Maar in ons onderzoek werken we met gewoon zonlicht, zodat die afbraakmethode voor medicijnresten breder ingezet kan worden, bijvoorbeeld in het Zuiden.” De techniek met elektrische stroom zit nog in een experimenteel stadium en zorgt letterlijk voor vonken in het labo van Dewil: “Het gaat eigenlijk om plasma, zeg maar bliksemschichten tot 1.000 volt, die we door het vervuilde water sturen. Op kleine schaal werkt dat al heel goed om medicijnen af te breken.”

Levenscyclus

Maar we moeten breder kijken dan alleen naar een nieuw waterzuiveringssysteem, eindigt Dewil. “De hele levenscyclus van medicijnen moet worden geanalyseerd: een nieuwe aanpak is niet interessant als er schadelijke nevenproducten ontstaan of als we daarmee meer CO2 uitstoten. Eigenlijk moeten we geneesmiddelen zo ontwerpen dat ze niet alleen mensen genezen, maar ook afbreekbaar zijn in het milieu. Anders krijg je een ethisch moeilijke discussie: andere vervuilende stoffen kan je simpelweg verbieden, maar hier gaat het om mensenlevens.” ● (if)

52
“Medicijnresten zijn moeilijk biodegradeerbaar.
Dus komen ze bij een klassieke waterzuiveringsinstallatie via het ‘gezuiverde’ water dan toch in rivieren en in zee terecht.”
© KU Leuven –RS
53
“We sturen plasma, zeg maar bliksemschichten tot 1.000 volt, door het vervuilde water. Op kleine schaal werkt dat al heel goed om medicijnen af te breken.”
— Professor Raf Dewil in zijn labo.

“Ik kan ook mooie dingen maken”

Hij heeft meer frontervaring dan de meest doorgewinterde veteraan en kent zowat elk conflictgebied ter wereld als zijn broekzak. NRC noemde hem de beste oorlogsjournalist in ons taalgebied. Misschien zit zijn opleiding geschiedenis daar voor iets tussen. “Het gaat niet om de zoveelste bom die is ontploft. Dat noem ik fastfoodjournalistiek. Als ik naar een oorlogsgebied trek, ga ik op zoek naar de wortels van het conflict.”

Rudi Vranckx, de man die altijd in een ver en gevaarlijk buitenland lijkt rond te zwerven, is tegelijk een honkvaste Leuvenaar die zijn stad nooit echt verlaten heeft. Na een jeugd in de schaduw van de universiteitsgebouwen, lag moderne geschiedenis gaan studeren voor de hand. “Ik was altijd al gefascineerd door wat er in de wereld gebeurt”, vertelt hij. “Tijdens mijn opleiding tot historicus leerde ik nadenken over hoe ogenschijnlijk banale dingen de loop van de geschiedenis kunnen bepalen. Zo kregen we een reeks lessen over de historiek van de aardappel, die een enorme impact heeft gehad op het overleven van mensen in Europa in de achttiende en negentiende eeuw – en zonder de aardappelziekte en de daaropvolgende hongersnood was er natuurlijk ook nooit zo’n massale emigratie vanuit Ierland naar de VS geweest.”

“Vandaag heb ik nog altijd veel aan mijn opleiding, en aan de historische methode, die voorschrijft dat je bronnen kritisch benadert: of die bronnen nu middeleeuws of hedendaags zijn, dat maakt in wezen niet uit. Wie journalist wil worden, raad ik ook altijd aan om eerst iets anders te studeren. Dat hoeft geen geschiedenis te zijn, maar je hebt eerst een inhoudelijke fond nodig voor je het metier gaat leren.”

Gewetensbezwaarde

Vranckx studeerde af in 1982, diepe crisistijd. “Er waren geen jobs, ook niet in het onderwijs – je kunt het je vandaag niet voorstellen,” zegt hij. Een tijdlang zwalpte hij van het ene nepstatuut naar het andere. “Ik heb van alles gedaan, met als dieptepunt zes maanden dossiers op alfabet klasseren bij een verzekeringsmaatschappij.”

Tot hij voor zijn burgerdienst aan de slag kon aan de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, bij het Centrum voor Vredesonderzoek. Burgerdienst? “Dat je zelf gewetensbezwaarde bent, en daarom geen legerdienst wil vervullen, betekent niet dat je niet wil begrijpen hoe oorlogen ontstaan of dat je niet beseft dat oorlog en oorlogsgeweld soms onvermijdelijk zijn.”

Hij zou ook na zijn burgerdienst enkele jaren aan de universiteit verbonden blijven. “Van professor Reychler kreeg ik de opdracht om internationale conflicten te analyseren vanuit historisch oogpunt. Ik denk niet dat hij besefte dat ik het mezelf best zwaar maakte (lacht); ik maakte er een punt van om alle boeken die hij zijn studenten opgaf, te lezen, zúlke stapels. Die periode heeft mijn denken ongelofelijk verruimd en bepaald, tot op vandaag.”

54
INTERVIEW — Rudi Vranckx, historicus en oorlogsverslaggever
55
© KU Leuven –RS
“Ik hou van schoonheid. Dat kan ik nu in mijn werk niet kwijt.”

Clandestien

Maar ergens sluimerde de droom om zélf naar conflictgebieden te trekken en verslag uit te brengen. “Ik had daar nogal vage, romantische ideeën over, opgedaan uit films als The Killing Fields en Apocalypse Now Op een gegeven moment ben ik naar Thailand gereisd, om vervolgens clandestien, op een vlot, de grens met Birma over te steken, en daarna een visser om te kopen om me mee te nemen naar Laos.”

Na zijn terugkeer schreef hij er een artikel over voor Knack. Hij kijkt er een beetje meewarig op terug. “Dat was intellectueel een zeer doorwrocht stuk, maar wat ik

daar gedaan had voél je daar niet in. Terwijl dat natuurlijk is wat de mensen willen lezen, veel meer dan een historische politieke analyse.”

Samen met tweeduizend anderen schreef hij zich eind jaren tachtig in voor het beruchte journalistenexamen van de openbare omroep. “Er deden een tiental mensen mee die net als ik een tijdelijk contract hadden aan de universiteit. We hielpen elkaar met de voorbereiding, ieder vanuit zijn eigen discipline.” In afwachting van de uitslag vertrok hij op reis: “Als student was ik al gefascineerd door de waanzinnige geschiedenis van het Midden-Oosten. Misschien kon ik gaan werken in een

56

“Ik ben minder roekeloos dan in het begin, toen ik rondliftte in Roemenië. Vandaag doe ik dingen die op zich gevaarlijker zijn, maar met kennis van zaken en ervaring. Al kan je altijd pech hebben natuurlijk.”

Foto: 2011, met cameraman Filip Van Hecke en geluidsman Jan Bické in Jemen voor De vloek van Osama.

© vrt

kibboets of zo.” Hij was net in Cyprus toen hij bericht kreeg dat hij mocht beginnen bij de radionieuwsdienst. “Ik weet nog goed dat ik mezelf op dat moment en op die plek plechtig beloofd heb: ik kom terug, ik ga naar het Midden-Oosten, maar dan als journalist en dan zal ik proberen het verhaal te vertellen.”

Tiananmenplein

Amper was hij begonnen als radiojournalist of hij werd al verplaatst naar de tv-redactie: “Ik had aan de universiteit onderwijsvideo's gemaakt en daarom avondschool montage en film gevolgd. Toen ik dat tegen een paar

BRT-coryfeeën liet vallen – ik geloof dat het Gui Polspoel en Tuur Van Wallendael waren, tijdens de Verkiezingsshow – zijn ze me de dag daarop komen halen. Zo onnozel kan het soms gaan.”

Vranckx brandde van motivatie en ambitie, en was elke dag als eerste op de redactie, om er als laatste weer te vertrekken: “En ze mochten me ieder weekend oproepen, ik had immers geen verplichtingen.” Hij herinnert zich nog goed zijn eerste buitenlandse reportage, het voetbaldrama in Sheffield. “Ik keek de kunst af van collega’s van de BBC en de Franse tv. Zij pakten het heel anders aan dan wij, minder statisch. Dat wou ik ook, reportagetelevisie maken voor het journaal.”

57
“Het is makkelijk om een oorlog te beginnen, maar blijkbaar niet zo makkelijk om er eentje te beëindigen.”

Reizen naar conflictgebieden in het buitenland zat er aanvankelijk nog niet in voor de nieuweling op de redactie. Maar hij was niet te houden. Tijdens zijn zomervakantie trok hij naar China om er clandestien te gaan praten met studenten, na de protesten op het Tiananmenplein. Het was het woelige jaar ’89, met onder meer ook de val van de muur in november. Vlak voor de kerstdagen was Vranckx van dienst. “En toen brak de opstand uit in Roemenië, en kreeg ik de vraag of ik het zag zitten om naar daar te vertrekken. Sindsdien is het niet meer gestopt.”

Eenmaal in Roemenië verdween hij meteen enkele dagen van de radar. “Moderne communicatiemiddelen waren er nog niet hè, ik kon af en toe een minuutje bellen op de enige plaats waar nog een telefoonverbinding was. En ik zat daar moederziel alleen, pas na een kleine week kreeg ik een cameraploeg.”

Strips

Het was zijn vuurdoop, en hij vond het fantastisch. Tijdens die twee weken in Roemenië ervoer hij voor het eerst hoe het voelt als de geschiedenis zich voor je ogen afspeelt, zegt hij: “De wereld die verandert, die intensiteit van emoties bij mensen, je hebt de verhalen voor het oprapen. Ik heb toen ook voor het eerst beseft dat je het hoofd van de kijkers bereikt via hun hart. En dat doe je met kleine menselijke verhalen. Zoals dat van een Afghaans meisje van dertien dat verkocht wordt omdat haar familie schulden heeft. Via zo’n verhaal neem je het publiek mee naar de oorzaken en achtergronden van zulke toestanden.”

Het gaat niet om ‘hier is een bom ontploft’, en ‘daar is een bom ontploft’, zegt hij. “Dat noem ik fastfoodjournalistiek. Het hoort erbij, maar het boeit me minder. Wat telt is de bredere betekenis van wat er aan het gebeuren is. Als ik naar een oorlogsgebied trek, ga ik op zoek

naar de wortels van het conflict – de politieke, de economische, de psychologische … – en probeer ik de strategische lijnen te schetsen, zoals ik dat aan de universiteit geleerd heb.”

Dat doet hij niet alleen in zijn reportages voor Het Journaal, maar ook in documentaires, in columns, podcasts en lezingen. En in zijn talloze bestsellers, waarvan er verschillende werden bekroond. “Ik heb zelfs strips gemaakt (lacht). Daarmee bereik je weer een ander publiek. Op dit moment ben ik bezig aan een boek met als titel Hoe oorlogen verloren worden. Het is makkelijk om een oorlog te beginnen, maar blijkbaar niet zo makkelijk om er eentje te beëindigen.”

Flashback

Als iemand daarvan doordrongen moet zijn, dan is het Vranckx wel. Libanon, Irak, Somalië, Afghanistan, Oekraïne … Hij heeft meer jaren aan het front op de teller staan dan de meeste militairen. Wat hem zelf het meeste bijblijft, is het intense contact met mensen, zegt hij. “De ploeg waarmee je naar daar trekt, maar ook de mensen ter plekke, die je in hun huis en in hun hart toelaten. Hun veerkracht en positiviteit. En ook wat BBC-collega Kate Adie in haar memoires noemt ‘the kindness of strangers’.”

Hun verhalen zitten allemaal in een schuifje in zijn hoofd, zegt hij. “Je kunt iets wegstoppen, maar af en toe springt er een schuifje open en krijg ik een flashback.” Hoe goed

58
“Als historicus weet ik: de geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt.”

valt daarmee te leven? “Ik heb mezelf moeten voorhouden dat ik de wereld niet kan veranderen. Als je dat niet kunt aanvaarden, dan word je diep ongelukkig. Het is mijn taak om zo goed mogelijk over te brengen wat er gebeurt. En op die manier mijn eigen kleine steentje te verleggen.”

Tijdens zijn eerste grote buitenlandse opdracht, in Roemenië, kwam VTM-collega Danny Huwé door kogelvuur om het leven. Ook zelf is Vranckx al herhaaldelijk aan de dood ontsnapt. Hoe bezweert hij de angst die er toch altijd moet zijn? “Angst is niet verkeerd, angst behoedt je ervoor om domme dingen te doen. Maar het mag je niet verlammen. Dat heb ik met mensen zien gebeuren, ze waren niet langer in staat om heldere beslissingen te nemen. Ik kon er – hout vasthouden – tot nu toe steeds op rekenen dat ik bleef functioneren.”

“De risico’s zijn nu eenmaal een gegeven, ik kan daar redelijk rationeel mee omgaan. Wel ben ik minder roekeloos dan in het begin, toen ik rondliftte in Roemenië. Ik doe vandaag dingen die op zich gevaarlijker zijn, maar met kennis van zaken en ervaring. Al kan je altijd pech hebben natuurlijk.”

Duister spook

Welke impact heeft dertig jaar oorlogsverslaggeving gehad op zijn mens- en wereldbeeld? “Ik ben in wezen optimist. We moeten wel hè? Maar de laatste jaren voel ik voor het eerst een vorm van angst voor waar het

naartoe gaat. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog leken de wereld en de internationale verhoudingen er gestaag op vooruit te gaan, er werd opgebouwd. Nu is het alsof er een duister spook rondwaart dat in sneltempo alles kapot wil maken. En dan heb ik het niet enkel over Poetin en Afghanistan, maar ook over online haat. De negatieve krachten lijken de overhand te krijgen, en dat vind ik heel beangstigend.”

“Ik hou mijn hart vast voor de verkiezingen de komende jaren, hier bij ons in Europa, en in de VS. Als historicus weet ik: de geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt. De jaren 30 zullen zich niet opnieuw voordoen, maar de mechanismen van menselijk gedrag in tijden van crisis kunnen zich wel herhalen. Ik deel de vrees van schrijver en collega-journalist Amin Maalouf, die bang is dat de vlam van de verlichting zal doven.”

Wat zijn eigen nabije toekomst betreft: hij is 62, over een paar jaar wenkt het pensioen. Hij kijkt er niet naar uit. “Dit is wat ik kan en wie ik ben: de wereld intrekken en proberen te begrijpen en te vertellen. Het afgelopen jaar is het meest intense geweest in lange tijd. Het zal heel moeilijk zijn om dat los te laten. Daar ben ik wel mee bezig, al is het nu ook weer niet zo dat ik er depressief van word.”

“In een ideale wereld, zonder oorlog en conflicten, zou ik werkloos zijn, dat is waar. Maar dan zou ik fijne verhalen mogen maken over mooie dingen. Ik ben gefascineerd door Italië, door renaissancekunst, ik hou van schoonheid. Dat kan ik nu in mijn werk niet kwijt. Ik heb me jaren geleden een tijdlang afgevraagd of ik me niet eens op mooie dingen moest gaan richten. Maar een wijze collega wees me erop dat ik me gelukkig mocht prijzen. Velen zoeken een heel leven naar hun stem. Ik heb mijn stem gevonden.” ● (ivh)

Voor de Canvasreeks

IS in het vizier trok Rudi Vranckx in 2016 naar Irak. “Vandaag heb ik nog altijd veel aan mijn opleiding, en aan de historische methode, die voorschrijft dat je bronnen kritisch benadert. Of die bronnen nu middeleeuws of hedendaags zijn, dat maakt in wezen niet uit.”

59
© vrt

“Geen modelstudenten, wel rolmodellen”

Hoe kunnen we de universiteit inclusiever maken en jongeren bereiken voor wie voortstuderen nog een vraagteken is? Door hen wegwijs te maken en te motiveren, weten ze bij de A-crew. Deze student-ambassadeurs van de Associatie KU Leuven gaan langs bij scholieren met een diverse achtergrond, getuigen over de soms hobbelige wegen van een studieparcours, en laten zien dat je obstakels niet altijd kan vermijden, maar wel kan overwinnen. Bovenal inspireren ze die jongeren voor wie de universiteit of hogeschool niet altijd een vanzelfsprekende keuze is.

De ‘A’ van A-crew staat voor ‘Allemaal Ambassadeurs’”, vertelt Ahmed Chouyouhi, adviseur onderwijscommunicatie en A-crew-coördinator. “De student-ambassadeurs hebben diverse achtergronden, maar vertegenwoordigen wél allemaal de universiteit of hogeschool.”

“We richten ons op scholieren met diversiteitskenmerken. Denk aan studenten met een migratieachtergrond, studenten met een functiebeperking, lgbtq+-studenten of jongeren die als eerste in de familie gaan voortstuderen, de zogenaamde pioniersstudenten … Daarop inzetten is nodig om van het hoger onderwijs een correcte afspiegeling van de maatschappij te maken. De cijfers worden elk jaar beter, maar het blijft een feit dat die doelgroepen moeilijker doorstromen of vaker problemen ondervinden.”

Dat ligt aan uiteenlopende factoren, zegt Chouyouhi. “Faalangst, bijvoorbeeld. Jongeren met een migratieachtergrond zitten bijvoorbeeld veelal in tso- of bsorichtingen, die minder voorbereiden op hoger onderwijs. Net als pioniersstudenten groeien ze vaak op in een omgeving die weinig vertrouwd is met voortstuderen, bijvoorbeeld omdat hun ouders geen hoger onderwijs hebben genoten en hen daardoor minder goed kunnen ondersteunen.”

Ook school belonging speelt een rol. “Je thuis voelen aan een hogeschool of universiteit en niet het gevoel te hebben de vreemde eend in de bijt te zijn. Een gebrek aan die ‘school belonging’ zie je bij studenten met een migratieachtergrond, maar evengoed bij studenten met een functiebeperking, studenten met een atypische vooropleiding of lgbtq+-studenten.”

Rolmodellen

Omdat de student-ambassadeurs van de A-crew zelf een diverse achtergrond hebben, vinden ze makkelijker aansluiting bij de leefwereld van de scholieren. “Onze ambassadeurs zijn geen modelstudenten”, zegt Chouyouhi. “Ze hebben het niet altijd makkelijk gehad, maar zijn erin geslaagd drempels te overwinnen en hun weg te vinden in het hoger onderwijs. Voor scholieren zijn zij rolmodellen.”

De ambassadeurs vertellen over hun eigen ervaringen en geven tips en tricks mee. Ze willen toekomstige studenten motiveren, maar ook een realistisch beeld schetsen van het studentenleven. “Ze benadrukken bijvoorbeeld hoeveel tijd er kruipt in blokken, lesvoorbereidingen of praktijkopdrachten. Dat is belangrijk, want je wil geen valse verwachtingen scheppen. Tegelijk geven ze mee welke ondersteuningsfaciliteiten er bestaan en van welke ze zelf gebruikgemaakt hebben: studiebeurzen, initiatieven voor studenten met een migratieachtergrond, of statuten voor studenten met een functiebeperking ... Zo krijgen de scholieren een beter zicht op voortstuderen en komt een studie beginnen minder overweldigend over.”

60 ONDERWIJS — Student-ambassadeurs van de A-crew zetten in op diversiteit

Inmiddels telt de A-crew 86 ambassadeurs, die allemaal studeren aan de Associatie KU Leuven. “Naast KU Leuven-studenten gaat het om studenten van LUCA School of Arts, Thomas More, UCLL, Odisee en VIVES”, zegt Chouyouhi. “We laten scholieren dus kennismaken met de drie voornaamste types opleidingen: de academische bachelor, de professionele bachelor en de graduaatsopleiding. Het is belangrijk om hen tijdig te informeren over de mogelijkheden, zodat ze een juiste keuze maken. Uit onderzoek weten we dat onze doelgroep vaak te laat begint aan het studiekeuzeproces. Daardoor belanden ze soms in een richting die hen niet ligt, verliezen ze een jaar of haken ze helemaal af … Dat willen we uiteraard voorkomen.”

Ervaringsexperts

De A-crew werkt nauw samen met middelbare scholen, maar wordt ook ingeschakeld door (multiculturele) organisaties die werken rond of met kwetsbare jongeren. “De ambassadeurs komen langs of we houden een online infosessie, waarbij je ook persoonlijk met hen kan chatten. Daarnaast organiseren we een jaarlijkse infoavond voor scholieren en hun ouders.”

Om dat alles vlot te laten verlopen worden de ambassadeurs professioneel begeleid en opgevolgd. “Ze krijgen een aantal trainingen en vormingen”, zegt Chouyouhi.

“Een cursus ‘spreken voor grote groepen’ en ‘storytelling’, bijvoorbeeld. Zo leren ze door te dringen tot de kern van hun verhaal, en die boodschap op een didactische manier over te brengen. Hier en daar sturen we natuurlijk bij, maar we proberen hen zoveel mogelijk vrij te laten. Zij zijn de ervaringsexperts. Bij die samenkomsten proberen we het trouwens ook gezellig te maken. Zo laten we geregeld pizza aanrukken (lacht). Veel van onze ambassadeurs zijn inmiddels vrienden geworden.”

Chouyouhi is tevreden met de positieve respons die de A-crew krijgt, zowel van scholieren als van de ambassadeurs. “We zijn maar al te blij dat studenten hun ervaringen willen delen”, besluit hij. “En dat ze zich belangeloos willen inzetten voor een meer inclusieve universiteit.” ● (pjb)

Lees verder op p. 62

© KU Leuven –RS
“We zijn maar al te blij dat de A-crew-ambassadeurs hun ervaringen willen delen en zich willen inzetten voor een meer inclusieve universiteit.”
61
Dankzij de ambassadeurs van de A-crew krijgen scholieren een beter beeld van wat studeren inhoudt. Rechts vooraan op de foto Ahmed Chouyouhi, adviseur onderwijscommunicatie en A-crew-coördinator.

“We moedigen jongeren aan om te durven dromen”

Studente rechten Charlotte Helsen (24) en studente psychologie Sara Samadi (22) lopen al een jaar mee met de A-crew. Vandaag behalen ze uitstekende studieresultaten en wacht hen een mooie toekomst, maar de weg naar de universiteit verliep niet zonder slag of stoot. Ze getuigen openhartig over hun mindere momenten tegenover middelbare scholieren die met dezelfde onzekerheden worstelen als zijzelf destijds.

62
Vervolg
© KU Leuven
RS
van p. 61

zijn mijn ouders

Charlotte doorliep een atypisch middelbareschooltraject, dat niet meteen de weg zou banen naar de universiteit, vertelt ze. “Als tiener wilde ik actrice worden, daarom heb ik de kso-richting woordkunst-drama gevolgd. Die bereidde voor op een acteursopleiding, over andere studiemogelijkheden werd met geen woord gerept. Toen mijn interesses veranderden, had ik geen idee wat ik zou kunnen studeren. Het niveau van Engels en Frans lag niet bijzonder hoog op school, en ik was er zelf ook niet goed in. De leerkrachten boden ook geen perspectief op hoger onderwijs, wat me demotiveerde.”

Charlotte waagde toch de stap en koos voor een hogeschoolopleiding toegepaste psychologie. “Dat lukte –ik had goede cijfers – maar de praktijk was emotioneel zeer heftig. Ik nam de psychologische problemen van patiënten mee naar huis en kon het werk niet loslaten. Stiekem droomde ik van de advocatuur, maar ik dacht dat ik de universiteit niet zou aankunnen, vanwege mijn gebrekkige talenkennis. Uiteindelijk ben ik met studieadviseurs van KU Leuven gaan praten. Zij stelden me gerust en zeiden dat ik het erop moest wagen. Daar ben ik hen heel dankbaar voor.”

Trotse ouders

Sara volgde de richting boekhouden-informatica in het tso, maar ook zij droomde van een universitaire studie. “Sommige leerkrachten vonden dat geen goed idee”, zegt ze. “Ze pinnen je vast op je studieachtergrond. Inderdaad een belangrijke voorspeller van je slaagkansen in het hoger onderwijs – dat zal ik niet ontkennen – maar het betekent niet dat je niet kan groeien.”

“Ik schreef me in voor rechten – vanwege het prestige dat zo’n richting met zich meebrengt, om mijn ouders te plezieren – maar het jaar daarop ben ik overgeschakeld op psychologie”, zegt Sara. “Dat ligt me pakken beter en boeit me enorm. Van rechten heb ik geen spijt: ik heb er geleerd om op korte tijd veel leerstof te verwerken, wat ook vandaag van pas komt.”

Thuis vergde haar studie wat aanpassing. “Ik kom uit een gezin met een migratieachtergrond. Als meisje werd er van mij verwacht dat ik mijn moeder zou helpen met de opvoeding van mijn jongere zussen, maar omdat studeren veel tijd en energie vergt bleef daar weinig ruimte voor over. Mijn ouders namen me dat aanvankelijk een beetje kwalijk. Ik voelde me schuldig en dacht er zelfs even aan om te stoppen met studeren. Gelukkig waren er vrienden en medestudenten die me aanmoedigden, en uiteindelijk kwam alles op zijn pootjes terecht. Vandaag zijn mijn ouders supertrots dat ik een universitaire studie volg. Ze scheppen erover op tegen al hun vrienden (lacht).”

Dromen

Sara en Charlotte leerden de A-crew kennen via een oproep naar studenten. “Naast mijn studie wilde ik graag iets zinvols doen voor anderen die net als ik hun weg moeten zoeken, dus was ik er meteen voor gewonnen”, zegt Sara. “Ik heb ooit in de schoenen gestaan van de scholieren die we bezoeken, dus ik weet hoe belangrijk rolmodellen zijn. Iemand die je kan inspireren en je boven jezelf doet uitstijgen. Ik doe mijn best om die persoon te zijn voor hen.”

“Ik wil scholieren aanmoedigen om te durven dromen”, vult Charlotte aan. “‘Wat zou jij écht graag willen doen? Los van wat je omgeving zegt. Als je dat helder krijgt, kan je nagaan wat realistisch is. Door infodagen van hogescholen of universiteiten te bezoeken of door brochures uit te pluizen en informatie te vergaren. Op basis daarvan kan je zoeken naar een richting die aanleunt bij je droom.”

Ook zelf werken de A-crew-studenten nog volop aan het verwezenlijken van hun eigen droom. Bij Charlotte kreeg die vorm tijdens een zomerstage bij een gerechtsdeurwaarder. “Als deurwaarder kom je in aanraking met verschillende aspecten van recht én je kan mensen helpen, door de rol van bemiddelaar te spelen. Die mix van recht en maatschappelijke dienstverlening spreekt me erg aan.”

Sara is dan weer gewonnen voor neuropsychologie. “Een vakgebied dat nog in zijn kinderschoenen staat en waar nog enorm veel in valt te ontdekken”, vertelt ze. “Ik zou een job als onderzoeker willen combineren met een psychologenpraktijk. Het beste van twee werelden.”

In tussentijd blijven Sara en Charlotte aan de slag bij de A-crew. “We halen er veel energie uit”, zeggen ze. “Het geeft een goed gevoel om iets te kunnen betekenen voor scholieren. Om je negatieve ervaringen te kunnen omzetten in een positief verhaal waar anderen iets uit kunnen leren.” ● (pjb)

63
“Vandaag
supertrots dat ik een universitaire studie volg. Ze scheppen erover op tegen al hun vrienden.”

“Je hebt niet alles in de hand”

Professor Peggy Valcke (49) kan moeilijk kiezen. Niet uit de vele interessante projecten op het werk, waar ze verbonden is aan het Centrum voor IT en IE Recht. En niet uit de verschillende gerechten op restaurant.

SPEEDDATE — Peggy Valcke 64
© Johan Van Droogenbroeck

Wat wilde u later worden? “De eerste vrouw op de maan (lacht). Vandaag combineer ik mijn interesse in recht, economie en IT door juridische aspecten van digitale technologieën te bestuderen.”

Hebt u een motto? “Ik wil graag, zoals mijn rolmodel Caroline Pauwels, de prachtige woorden volgen van dichteres Erin Hanson: ‘What if I fall? Oh, but my darling, what if you fly?’”

Welk boek ligt er op uw nachtkastje? “2031, het einde van België? van collega Stefan Sottiaux. En De wereld van gisteren van Stefan Zweig.”

Van welke film of serie hebt u onlangs genoten? “Ik ben verzot op Game of Thrones en House of the Dragon. En Chantal heb ik ook gevolgd. Ik kom uit West-Vlaanderen, zo hoorde ik mijn thuistaal nog eens (lacht).”

Welk goed voornemen kunt u maar niet volhouden? “Minder werken. Ik ben een workaholic.”

Aan welk project zou u meteen beginnen als geld en tijd geen factor zouden zijn? “Onze verbouwing afronden die al twintig jaar aansleept (lacht). En opnieuw een interdisciplinaire onderzoekslijn opzetten rond juridische informatica. Nieuwe wetgeving integreren met de bestaande, of vonnissen samenvatten kan nu al automatisch. Maar de opkomst van artificiële intelligentie houdt ongekende mogelijkheden in om de werklast bij het gerecht te verlichten. Al zullen automatisch gegenereerde vonnissen nog niet voor morgen zijn. En ook niet altijd wenselijk – een gerechtelijke procedure heeft ook een rituele functie, zeker in strafzaken.”

Welk voorwerp zou u redden als uw huis in brand stond? “Tot voor kort mijn laptop, maar sinds er bij ons is ingebroken – de laptop lag er gelukkig nog – staat alles in de cloud. Nu zouden het de harde schijven met foto’s zijn ... Die zouden we beter ook in de cloud zetten.”

Wat is uw meest onhebbelijke karaktertrek? “Ik kan niet kiezen. Niet tussen projecten op het werk, en niet tussen gerechten in een restaurant. Ik zit altijd in het bord van mijn tafelgenoten (lacht).”

Wat is het beste advies dat u ooit gekregen hebt? “Toen ik als jobstudent werkte in een restaurant, kreeg ik te horen dat je met de ogen van je klant moet kijken. En dat geldt eigenlijk overal. Je verplaatsen in de ander, daarmee kom je heel ver.”

Hoe komt u tot rust? “Door te gaan wandelen met onze honden.”

Wat is het dichtste dat u ooit bij de dood geweest bent? “Toen ik een half jaar oud was, ben ik tijdens een aanrijding met een dronken chauffeur door de voorruit van onze auto gevlogen. Ik had een zware schedelbreuk, en in het dorp ging het al rond dat ‘het kindje overleden was’. Maar kijk, ik ben er nog.”

Wat houdt u wakker ’s nachts? “Ik slaap zeer goed. Behalve dan de nacht voor mijn doctoraatsverdediging, en de nacht voor mijn trouwfeest (lacht).”

Wanneer bent u het bangst geweest? “Toen ik hoorde dat mijn FWO-postdoc niet werd vernieuwd. Dat was haast een existentiële crisis. Uiteindelijk heb ik op aanraden van mijn promotor een BOF-ZAP (waarmee ze werd aangesteld als professor – red.) aangevraagd en gekregen, dus het is helemaal goed gekomen.”

Wat is de belangrijkste les die het leven u heeft geleerd? “Zie vorige antwoord: je moet de juiste persoon zijn op het juiste moment op de juiste plek. Je hebt niet alles in de hand.”

Waarop bent u het meest trots? “Op onze vier kinderen. Op onze doctorandi, als ze uitvliegen. En op onze onderzoeksgroep, die klein is begonnen in de jaren 90, en nu een gevestigde waarde is, zo’n honderd m/v/x sterk.”

Wat zou u graag beter kunnen? “Goed timemanagement zou mijn leven veel eenvoudiger maken.”

Welk compliment heeft u het meest geraakt? “Toen de decaan me vroeg om vicedecaan onderzoek te worden van wat voor mij de mooiste faculteit is van de mooiste universiteit.”

Welke ontmoeting zal u nooit vergeten? “Voor een congres in het Europees Parlement, over mediavrijheid, heb ik acteur Hugh Grant kunnen strikken als gastspreker; hij was toen boegbeeld van de Hacked Off-campagne na de afluisterschandalen in het VK. En met Jimmy Wales van Wikipedia mocht ik Europa rondvliegen voor Googles adviesgroep over het recht op vergetelheid.”

Wat maakt u intens gelukkig? “De zangstem van Noémie Schellens, op onze proclamatie. De lichtinval in Firenze, tijdens mijn onderzoeksverblijf daar. Dingen die je zintuigen echt prikkelen.”

Naar wie kijkt u op? “Naar sterke vrouwen. Zoals Caroline Pauwels – met wie ik samenwerkte in iMinds –, mijn schoonzus Liesbet Stevens, of de dames van ons administratief team. En naar mijn echtgenoot, die altijd voor zijn principes uitkomt.”

Hebt u een hobby? “Vroeger heb ik Russisch en Japans geleerd, maar dat zit ver. In mijn jeugd heb ik paardgereden, en daar was ik weer mee begonnen. Maar sinds ik in 2020 bij het skiën mijn kruisbanden heb gescheurd, is het er niet meer van gekomen. Ik mis het.”

Wat zullen we over 50 jaar onbegrijpelijk vinden? “Hopelijk: waarom we ons vandaag zoveel zorgen maken over artificiële intelligentie. Ik volg voor België de onderhandelingen over het Europees Verdrag inzake AI en was vicevoorzitter van het comité dat belast was met de voorbereiding. Een juridisch kader is zeker nodig. Maar ik hoop dat we hierop gaan terugblikken zoals we nu kijken naar de wet uit 1920 op de ‘cinema’, nu we weten dat bioscoopbezoek niet geleid heeft tot ‘dieverijen, schurkachtige ondernemingen, oogziekten, zenuwuitputting en waanzin’ (lacht) En hopelijk zullen we ons niét afvragen waarom we niet méér gedaan hebben tegen de klimaatverandering.” ● (ivh)

65
“Je verplaatsen in de ander, daarmee kom je heel ver.”

Sorry voor de centen?

De champagne vloeit niet even rijkelijk voor iedereen. In tijden van crisis doet het velen wellicht pijn aan ogen en oren om de superrijken zichzelf te horen feliciteren in Davos, of hen te zien spelevaren voor de kust van Monaco. Maar is verontwaardiging hier op zijn plaats, en moet de jacht op miljardairs worden ingezet? Of is dat slechts goedkope jaloezie, en hoort er juist applaus te zijn voor wie met hard werken een fortuin vergaart? We trokken naar econoom en filosoof Antoon Vandevelde, en kwamen terug met onbetaalbaar advies.

66 SCHERPGESTELD — Is schandalig rijk ook echt schandalig?
© KU Leuven –RS 67

#1

Er is helemaal niets schandaligs aan fortuin verwerven door hard te werken.

“Als iemand hard werkt, dan moet die ook meer kunnen verdienen dan iemand die er de kantjes vanaf loopt: volledig akkoord. Maar ik weet niet of ze wel bestaan, mensen die echt volledig ‘door eigen verdienste’ rijk zijn geworden. Extreme rijkdom is toch voor een groot deel, in sommige maatschappijen zelfs tot de helft, het gevolg van erfenissen. Er is ook de ongelijkheid van afkomst: de één komt ter wereld met betere genen, in een omgeving met alle kansen, de ander groeit op in een erg moeilijke thuissituatie. De meest bepalende factor bij ongelijkheid blijft het land waar je geboren bent. Of je ter wereld komt in een sloppenwijk, in een failed state, of hier in Vlaanderen: daar heb je zelf uiteraard geen enkele verdienste aan.”

“Veel mensen die hoog klimmen in onze samenleving, zijn geneigd compleet te vergeten hoeveel ze wel niet meegekregen hebben in het leven, hoeveel geluk ze hadden. Ze geloven echt dat ze het volledig zelf gemaakt hebben. Terwijl je heel die gedachte eigenlijk moet omkeren: hoe hoger je op de maatschappelijke ladder staat, hoe meer je waarschijnlijk meegekregen hebt. Vaak is dat succes trouwens het gevolg van teamwerk. Dan past bescheidenheid. Daar nemen we beter een voorbeeld aan wielrenners: de winnaar zal nooit vergeten zijn ploegmaats te bedanken.”

68
© Shutterstock
“Veel mensen die hoog klimmen, vergeten compleet hoeveel ze meegekregen hebben in het leven.”

“Zou het dan trouwens omgekeerd ook betekenen dat je iets fout doet, als je keihard werkt en niét rijk wordt? Al die verpleegkundigen die dag en nacht werken, al die kleuterleiders en onderwijzers waar onze samenleving op steunt: die verdienen maar een fractie van wat een CEO krijgt. Doen die soms iets verkeerd?”

#2

Rijkdom is prima, zolang ze niet ten koste gaat van de armsten.

“Dat zou je kunnen verdedigen: het maakt eigenlijk niet uit hoe rijk iemand is; wat écht van tel is, is hoe de zwaksten eraan toe zijn. De armoede bestrijden, dát is cruciaal, en niet de ongelijkheid op zich. Dat is ook wat filosoof John Rawls zegt: ongelijkheid mag er zijn, zolang ze maar maximaal in het voordeel van de zwaksten werkt.”

“Maar extreme ongelijkheid heeft wel degelijk heel nadelige gevolgen voor de maatschappij, dus ook voor de armsten. Rijken kunnen met hun geld namelijk ook wegen op domeinen waar dat helemaal niet zo koosjer is. Je kunt als miljardair de pers naar je hand zetten, je kunt politici beïnvloeden. Extreme rijkdom kan de democratie in gevaar brengen. Kijk bijvoorbeeld naar de VS: daar moet je vandaag al heel diepe zakken hebben om nog in aanmerking te komen voor een publiek ambt – niet alleen voor het presidentschap, maar net zo goed voor het parlement, enzovoort.”

“Je kunt als miljonair ook een diploma ‘kopen’ voor je kinderen. Niet letterlijk natuurlijk, maar je hebt wel het geld om ze naar een privéschool in Brussel of een dure buitenlandse universiteit te sturen, of privébegeleiding te betalen voor hun toelatingsproeven. Je hebt in de meeste landen ook toegang tot een betere gezondheidszorg dan gemiddeld. Ethisch wringt dat: alle mensen zouden gelijk moeten zijn voor kwesties van leven en dood. Iemand mag niet op financiële basis uitgesloten worden van therapieën waarvoor een ander zomaar het geld op tafel legt.”

#3

Een uniek talent verdient een uniek loon. Sportvedetten zijn hun geld waard, net als CEO’s die over duizenden jobs beslissen.

“We leven hoe langer hoe meer in een winner takes all- samenleving: een samenleving waarin die ene winnaar disproportioneel veel binnenhaalt, en de velen die een klein tikkeltje minder goed zijn, het met veel minder moeten stellen.”

“In het voetbal is dat nog begrijpelijk: het maakt commercieel, voor de inkomsten van een club, een groot verschil als ze Messi in haar rangen telt. En als een televisiezender die ene sterpresentator weet te strikken, dan kan dat enorm doorwegen in de kijkcijfers. En dus krijg je de economische logica dat die ene topper, die persoon die iedereen wil, een veelvoud verdient van de groep er net onder. Qua verdienste op het veld is het verschil tussen Messi en ‘net-niet-Messi’ nochtans gering.”

“Dat is allemaal goed en wel in de amusementssector of in de sportwereld. Maar die logica sijpelt stilaan ook door in de reguliere economische wereld, en dat is een probleem. Dan krijg je een klimaat waarin CEO’s écht denken: ‘Ik ben mijn bonus waard, want ik ben de enige die deze job kan doen’. Of beginnen ‘topchirurgen’ zich af te vragen of ze niet veel meer zouden moeten verdienen dan hun collega’s.”

#4

Miljoenenbonussen kunnen perfect als het geld niet van publieke middelen komt.

“Als een toploon van belastinggeld betaald wordt, zoals dat bij de VRT of andere overheidsbedrijven het geval is, ligt dat natuurlijk heel delicaat, en terecht. Maar zelfs als het om privégeld gaat, kun je ethische vraagtekens plaatsen bij exuberante lonen. Vallen ze wel te verdedigen in onze samenleving?”

“We hebben in ons land al jaren ongeveer 1 procent economische groei per jaar, en dat zal – zeker nu – niet snel toenemen. Met dat geld moeten we de komende decennia een aantal gigantische problemen het hoofd bieden: de klimaatverandering, de stijgende kost van de gezondheidszorg, de vergrijzing, enzoverder. De kans dat de lonen van de gewone werkende mensen zullen stijgen, is dus nihil. En tegelijk zou één categorie mensen alsmaar rijker worden? Dat krijg je nooit verkocht.”

“Dat soort ongelijkheid zet ook het kapitalistisch systeem zélf op de helling. Dat zegt ook de Franse econoom Thomas Piketty: als we binnenkort opnieuw de extreme ongelijkheid van de negentiende eeuw kennen, terwijl de bevolking niet meer zo ongeletterd is als toen, dan zal het kapitalisme zijn legitimiteit verliezen. Een maatschappij waarin mensen weten hoe de wereld in elkaar zit, die pikt dat simpelweg niet meer.”

69
“Ik heb geen groot probleem met het loon van Lukaku, zolang men het maar stevig belast.”

#5

Er moet een maximumgrens komen op wat men mag verdienen.

“Sommige ethici vinden dat inderdaad: zet een plafond op wat iemand mag verdienen. Maar ik ben daar geen voorstander van. Ik heb er geen groot probleem mee als men een voetballer of een CEO onnoemelijke sommen geld wil geven – zolang men ze maar stevig belast. Tot eind jaren 70, begin jaren 80, het tijdperk van Margaret Thatcher en Ronald Reagan, waren de marginale belastingvoeten – wat je betaalt op het deel in de hoogste inkomensschijf – in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten enorm hoog. Dat kon gaan tot tachtig, zelfs negentig procent. Dan nog hielden de superrijken gigantisch veel over.”

“Voor mij mag je extreme inkomens extreem belasten. Daar is ook een sterk ethisch argument voor: voor die superrijke maakt die laatste dollar die hij verdient nauwelijks nog een verschil, zeker in vergelijking met het nut van een extra dollar voor iemand die die arm is.”

“Ik heb dus geen probleem met het loon van Lukaku, zolang er een goed deel door belasting wordt afgeroomd. Ik heb er wel een groot probleem mee als sportmensen in Monaco gaan wonen om daaraan te ontsnappen. Zo’n voetballer krijgt zelfs in België nog altijd fiscale discounts.”

#6

Superrijken hebben de morele plicht iets terug te doen voor de samenleving.

“Dat vind ik zeker. Wil je een ethisch oordeel vellen over rijkdom, dan moet je naar twee zaken kijken. Eén: hoe heeft iemand zijn fortuin verdiend? Door iets nuttigs te doen voor de mensheid, of met pakweg immobiliënspeculatie? En twee: wat doet die vervolgens met zijn centen?”

“Ik neem even het meest gunstige voorbeeld: iemand als Désiré Collen (de Leuvense arts en biotech-ondernemer, red.). Die man heeft een neus voor patenten die geweldig nuttig zijn voor de mensheid, en heeft daar een groot inkomen mee verworven. Vervolgens zegt hij: ‘Als ze me in de Faculteit Geneeskunde nodig hebben, of als een start-up geld zoekt, dan moeten ze me maar bellen ...’” Helaas worden er nog altijd veel meer mensen rijk door deugnieterij, door speculatie, door dingen die hoegenaamd geen maatschappelijk nut hebben. En vervolgens besteden ze hun geld aan de meest banale zaken.”

“Het Wereld Economisch Forum in Davos was jarenlang een plek waar rijke mensen hun goede intenties kwamen tonen. Maar de laatste keer klonk daar een ander geluid: ‘Hou op met ons om de oren te slaan met onze rijkdom.’ Ook in de VS zie je dat fenomeen: ‘Ik ben rijk, ik ben ongegeneerd rijk. So what?’ Gelukkig zijn er ook nog rijken die beseffen: ‘Ik heb geluk gehad, en nu wil ik iets nuttigs doen voor de mensheid.’ Die zich gaan inzetten om dat ene stukje ellende uit de wereld te helpen: malariabestrijding in Afrika, of weesziekten.”

“Je hoeft daar trouwens geen miljonair voor te zijn. Ik ontvang als emeritus een mooi pensioen, veel hoger dan iemand uit de privésector. Dus vind ik het mijn morele plicht om iets terug te geven. En dus doe ik nu dingen waarvoor ik niet meer betaald word – correctie: die eigenlijk betaald worden door dat mooie pensioen.” ● (wv)

70
“Helaas worden er nog altijd veel meer mensen rijk door dingen die geen enkel maatschappelijk nut hebben.”

Blinkend van traditie

Na een grondige opfrisbeurt zijn de twee scepters van de universiteit weer klaar om op rituele hoogdagen hun ceremoniële staffunctie te vervullen. Tijdens plechtigheden torsen de pedellen met gepaste trots een gewichtige brok universiteitsgeschiedenis.

De gerestaureerde scepters. Boven op het exemplaar links prijkt Pallas Athena, rechts zien we de Sedes Sapientiae.

71 ZES EEUWEN KU LEUVEN — De universitaire scepters
© Stany Dederen

Naast de toga is de scepter één van de weinige zichtbare restanten van de tradities ten tijde van de Oude Universiteit. Oorspronkelijk was zo’n ceremoniële staf een symbool van het bijzondere juridische statuut van middeleeuwse universiteiten, die een eigen politiekorps, eigen rechtbanken, en een eigen gevangenis hadden. Vaak schonk een vorst of een stedelijke overheid bij het verlenen van een stichtingsoorkonde meteen ook een scepter.

Pausen hadden niet die gewoonte, en dus moet de Leuvense universiteit het bij haar geboorte in 1425 nog even zonder stellen. Pas in 1432 vraagt de toenmalige rector de faculteiten om bij te dragen voor de vervaardiging en aanschaf van een scepter. In 1435 wordt de zilveren staf in gebruik genomen.

De pedel van de faculteit waartoe de rector behoort, gaat hem overal vooraf met de scepter. In optochten zoals de Leuvense Ommegang loopt hij samen met pedellen van de andere faculteiten fier voor de delegatie van de universiteit uit. En tijdens vergaderingen gebruikt hij de scepter weleens om keuvelende deelnemers met een por tot de orde te roepen. Voor de bewaring van de scepter moet de pedel een borgsom storten, en die is niet gering: soms wordt de hulp van vrienden en familie ingeroepen om het bedrag bij elkaar te krijgen.

Pedellen staan wel in hoog aanzien. Ze hebben een breed takenpakket binnen hun faculteit en moeten het Latijn beheersen, want dat is de taal waarin ze vergaderingen, disputen, promoties en lesvrije periodes aankondigen.

Hoge werkdruk

De Artesfaculteit heeft al vroeger dan de universiteit een eigen scepter aangeschaft, in 1430. Andere faculteiten krijgen de staf in bruikleen voor plechtigheden. De scepter heeft – getuige tal van rekeningen voor herstellingen – te lijden onder die hoge werkdruk. Dus besluit de faculteit om een kleine pedelstaf te laten maken voor dagelijks gebruik.

De universiteit volgt dat voorbeeld en laat in 1451 ook een kleine scepter vervaardigen.

Er komen steeds meer pedellen en scepters aan de universiteit. Op een afbeelding van de Leuvense Ommegang uit de zestiende eeuw zijn zes pedellen te zien, elk met zijn eigen staf.

De Franse bezetting maakt een einde aan het eerste hoofdstuk van de universiteit én aan de eerste generatie scepters. In 1797 wordt de Leuvense universiteit afgeschaft en raakt het patrimonium verspreid. Er is geen spoor van wat er met de scepters gebeurd is ...

Wijsheid boven

Het volgende hoofdstuk, dat van de Leuvense rijksuniversiteit, begint met twee nieuwe scepters: oprichter koning Willem I schenkt in 1817 een duo identieke staven – het protocol schrijft op dat moment voor dat de rector voorafgegaan wordt door twee pedellen. Hij laat ze vervaardigen door de Brusselse zilversmid en hofleverancier Joseph Germain Dutalis.

De zilveren staven, elk voorzien van zes belletjes, zijn bovenaan afgewerkt met een zeskantig volume, met daarop afbeeldingen van de vier toenmalige faculteiten, het wapenschild van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, en Latijnse tekstjes waarin de oprichting van de Rijksuniversiteit en de schenking van de scepter worden vermeld. Helemaal bovenaan prijkt Pallas Athena, godin van de wijsheid. Ze staat op een halve bol die het noordelijk halfrond voorstelt: een symbool voor de wereldgerichte universiteit.

72
© Stadsarchief Leuven — Een tekening van de Leuvense Ommegang uit Een cort verhael oft memorieboeck van de hertogen van Brabant (1593) van stadsklerk en archivaris Willem Boonen. We zien zes pedellen, elk met zijn eigen staf.
Ook tijdens het aanstaande Patroonsfeest zullen de pedellen de stoet der togati weer voorafgaan, met de scepters naar binnen gericht, ter symbolische bescherming van de rector.

Academische optocht ter gelegenheid van de plaatsing van het eerste boek in de nieuwe Universiteitsbibliotheek in 1923. Voorop de pedellen met de scepters, centraal in beeld achter hen rector Ladeuze.

De rijksuniversiteit is een kort leven beschoren, maar dat geldt niet voor de nieuwe scepters. Als de alma mater in 1834 herrijst als katholieke universiteit, behoudt ze de bestaande pedellenstaven. De scepters krijgen dus geen katholieke make-over, en nieuwe faculteiten als theologie en filosofie zijn er niet op vertegenwoordigd.

Toch zullen de scepters de honderd niet halen: ze gaan verloren tijdens de brand van de Universiteitshal in augustus 1914. Meteen al in 1915 geeft rector Ladeuze zilversmid Théodore Bisschop de opdracht om twee nieuwe scepters te vervaardigen naar het oorspronkelijke model.

Opnieuw is er van de nieuwe faculteiten geen spoor te bekennen op de scepter, en van België evenmin. Alleen de tekst krijgt een update: die vermeldt dat de scepters in de brand zijn gebleven en dat rector Ladeuze in 1915 twee nieuwe exemplaren heeft laten maken.

Sterrenelftal

Bij de splitsing van de universiteit ontsnapt het scepterpaar niet aan de boedelscheiding: Leuven en Louvainla-Neuve krijgen elk één exemplaar. Aanvankelijk geven ze elkaar hun staf af en toe in bruikleen voor plechtige gelegenheden, maar dat protocollaire pendelen blijkt toch echt onpraktisch.

Beide universiteiten laten in 1981 een extra scepter maken. Louvain-la-Neuve gaat voor een modern ontwerp, Leuven blijft het model van de oude scepter trouw, met enkele aanpassingen. Nieuwe Latijnse gravures op het zeszijdige volume verhalen de belang-

rijkste episodes uit de universiteitsgeschiedenis. Op de halve bol staan deze keer niet de continenten maar elf sterren afgebeeld, symbool voor de toenmalige faculteiten. Helemaal bovenaan vinden we ook een nieuw element: de Sedes Sapientiae, die sinds 1909 al het symbool van de universiteit was.

Optima forma

Hoewel hun functie gaandeweg een meer administratieve invulling heeft gekregen, vervullen de pedellen vandaag nog steeds hun ceremoniële rol bij plechtigheden waar de rector aanwezig is en de toga wordt gedragen. Tijdens de opening van het academiejaar en het Patroonsfeest, maar bijvoorbeeld ook bij begrafenissen van leden van het academisch personeel, dragen zij de scepters, volgens beurtrol.

Recent ondergingen de scepters een opfrisbeurt. Geen overbodige luxe, want enkele delen van de scepters waren in slechte staat, en een aantal zilveren belletjes waren losgekomen of zelfs verdwenen. Met de financiële steun van een private mecenas ging het multidisciplinaire team van restauratieplatform IPARC aan de slag voor een consoliderende en herstellende behandeling.

Het resultaat mag er zijn: volop blinkend van traditie, en volledig klinkklaar dankzij een complete set belletjes, zijn de scepters in optima forma voor de 600ste verjaardag van de universiteit in 2025. Maar first things first : ook tijdens het aanstaande Patroonsfeest zullen de pedellen de stoet der togati weer voorafgaan, met de scepters naar binnen gericht, ter symbolische bescherming van de rector. ● (rvh)

73
© KU Leuven –Universiteitsarchief

Het project Acoustic Power laat middelbare scholieren kennismaken met klassiek. KU Leuven-onderzoekers onthullen voor hen de boeiende wetenschap achter klank en muziek.

CULTUUR — Universiteit meets Concertgebouw 74
© Tim Theo Deceuninck

Samenspel met weerklank

Het Concertgebouw Brugge en KU Leuven bundelen al jaren de krachten om een brug te slaan tussen kunst en wetenschap. Leuvense musicologen zijn veelgevraagde gasten in de West-Vlaamse cultuurtempel, onderzoek leidt er tot nieuwe composities of uitvoeringen, en de universiteit helpt om studenten vertrouwd te maken met klassiek. Een harmonieuze samenwerking dus, waarvan het slotakkoord nog lang niet gespeeld is, zegt artistiek directeur Jeroen Vanacker. “Net als kunst vertrekt wetenschap vaak vanuit het intuïtieve, zo bereik je de grote doorbraken.”

Prof wordt huismusicoloog

In het Concertgebouw Brugge kunnen cultuurliefhebbers al meer dan twintig jaar terecht voor voorstellingen klassieke muziek, hedendaagse dans en klankkunst. Maar ook het gebouw op zich is al een bezoekje waard, vertelt artistiek directeur Jeroen Vanacker. “Voor de unieke architectuur, bijvoorbeeld.” De gevels van het robuuste gebouw zijn bekleed met duizenden terracottategels – een verwijzing naar de rode dakpannen van eeuwenoude Brugse huizen –, terwijl de uit glas opgetrokken toren een mooi uitzicht biedt op de historische stad.

Binnenin het gebouw vind je een verzameling hedendaagse kunst – van Luc Tuymans tot Dirk Braeckman –, klankkunstinstallaties en tijdelijke foto-exposities. Maar de grootste troeven zijn natuurlijk de ruimtes waar de vele muziek- of dansvoorstellingen worden opgevoerd: de kamermuziekzaal – voor intiemere optredens – en de concertzaal.

“Op het vlak van akoestiek behoort onze concertzaal tot de beste ter wereld”, zegt Vanacker. “De architectuur is dan ook deels ontworpen in functie daarvan. Het gebouw is bijvoorbeeld op veren geplaatst, om trillingen uit de omgeving te neutraliseren. De vorm van de concertzaal draagt bij tot de juiste klankervaring, er zijn speciaal geïsoleerde ramen en de geribde structuren aan de muren en balkons zorgen voor een gelijkmatige spreiding van de geluidsgolven.”

Het gebouw werd ontworpen door Paul Robbrecht en Hilde Daem, een gerenommeerd architectenduo dat niet voor niets in 2001 de Cultuurprijs van KU Leuven ontving. Het is een eerste – zij het dan zijdelings – linkje met de universiteit, maar lang niet het enige. “Het Concertgebouw werkt al jaren intens samen met de Onderzoeksgroep Musicologie”, vertelt Vanacker. “Emeritus professor Ignace Bossuyt is zelfs onze ‘huismusicoloog’. Hij schrijft voor ons over klassieke muziek, verzorgt lezingen, maar zit ook in het artistiek comité en geeft advies over de programmering.”

Vanuit hun expertise bieden KU Leuven-musicologen geregeld duiding of achtergrondinformatie bij muziekstukken die worden opgevoerd, zegt Vanacker. “Marc Delaere leidt binnenkort bijvoorbeeld een opvoering van Mahler in, terwijl Pieter Bergé onlangs een mooie bijdrage leverde aan De magie van het luisteren, onze podcast in samenwerking met Klara. De expertise van de onderzoeksgroep is breed, dus we vinden altijd wel iemand op wie we een beroep kunnen doen. Dat biedt een enorme meerwaarde voor ons publiek. Ze leren zo ook iets over de diepere betekenis van een compositie, het verhaal erachter of bepaalde bijzonderheden waar ze tijdens de uitvoering op kunnen letten.”

Ook op het vlak van onderzoek wordt er samengewerkt. “Ons vocaal huisensemble Vox Luminus gaat een project starten rond het Florilegium Portense, een zeventiende-eeuwse liedbundel met Italiaanse en Duitse motetten – meerstemmige vocale composities. Die motetten werden ooit uitgevoerd door Bach en vormden de inspiratie voor zijn beroemde cantates. Het merendeel van die composities is nog niet vertaald naar modern notenschrift, en is dus niet toegankelijk voor muzikanten of het brede publiek. Daarvoor roepen we de hulp in van de musicologen, zodat ons ensemble deze muziek op termijn ook zelf kan uitvoeren. Een project dat internationaal zeker zal aanslaan, én een mooi voorbeeld van hoe kunst en wetenschap hand in hand kunnen gaan.”

75

Intuïtie

Dat wetenschap en kunst elkaar ook kunnen inspireren, ondervond Vanacker enkele cultuurseizoenen geleden. Zo was KU Leuvenkosmoloog Thomas Hertog een jaar lang ‘seizoensdenker’ van het Concertgebouw (zie ook kader), wat onder meer aanleiding gaf tot een muziek- en dansfestival rond de kosmos.

“Net als kunst vertrekt fundamentele wetenschap – in dit geval kosmologie – vanuit het intuïtieve”, zegt Vanacker. “Einstein zei al dat intuïtie de ratio net dat stapje voor is. Thomas Hertog stelt dat kunst in het bijzonder zijn verbeelding voedt en hem helpt om zaken vanuit een ander perspectief te bekijken, wat dan weer een neerslag heeft op zijn kosmologische theorieën.”

Zijsprongetje: KU Leuven-astronomen doen al jarenlang onderzoek naar de ‘muziek’ die sterren maken. In een bepaalde fase van hun leven kunnen sterren onstabiel worden, waardoor ze gaan trillen en geluidsgolven voortbrengen. Dan galmen ze als een gong, of vibreren ze als de snaren van een muziekinstrument. Maar de kosmos heeft ook tal van componisten geïnspireerd. “Een bekend voorbeeld binnen de klassieke muziek is The Planets van de Britse componist Gustav Holst, een orkestsuite waarbij Holst elke – toentertijd bekende –planeet van een soundtrack voorzag. Voor het Kosmosfestival hebben we samengewerkt met cellist Arne Deforce en de Spaanse componist Hèctor Parra”, zegt Vanacker. “Zij namen ruimtefenomenen zoals hypernova’s, zwarte gaten en zwaartekrachtsgolven als uitgangspunt voor een compositie voor cello en elektronische muziek, die tijdens het festival is uitgevoerd.”

76
“We proberen ervoor te zorgen dat jongeren hun weg vinden naar het Concertgebouw. KU Leuven kan daar een belangrijke rol bij spelen.”
© Concertgebouw Brugge
Kosmoloog professor Thomas Hertog was een jaar lang seizoensdenker van het Concertgebouw. Hij hield onder meer lezingen over Einstein en de oerknal.

Emeritus professor musicologie Ignace Bossuyt is huismusicoloog van het Concertgebouw Brugge. Tijdens de jaarlijkse Bach Academie buigt hij zich over de vele aspecten van Bachs oeuvre.

3 x Concertgebouw en KU Leuven

Seizoensdenker Thomas Hertog

Toekomstmuziek

KU Leuven en het Concertgebouw werken daarnaast ook samen voor een aantal terugkerende projecten, zoals de Bach Academie – een jaarlijks festival rond de muziek van Johann Sebastian Bach – en Acoustic Power, dat middelbare scholieren warm wil maken voor klassieke muziek (zie kader ).

“We proberen ervoor te zorgen dat jongeren hun weg vinden naar het Concertgebouw”, zegt Vanacker. “Dat doen we met kunsteducatieve projecten zoals Acoustic Power, maar evengoed via ons jongerenplatform Soundcast – studenten uit het hoger onderwijs die als reporter verslag uitbrengen van festivals of bijzondere voorstellingen, en zo hun leeftijdsgenoten kunnen aanspreken. KU Leuven en haar partnerhogescholen kunnen daar ook een belangrijke rol bij spelen. Denk aan docenten architectuur, musicologie of kunstgeschiedenis die studenten meenemen naar het Concertgebouw en hen kennis laten maken met het gebouw en aanbod.”

De samenwerking met KU Leuven zal in de toekomst verder worden uitgebouwd, vertelt Vanacker. “In februari presenteren we een nieuwe klankinstallatie – Antenna –, waarvoor kunstenaar Floris Vanhoof samenwerkte met onderzoeker Dieter Verbruggen. In diezelfde maand starten we ook met het nieuwe gezamenlijke project Serieus Curieus – een reeks talks waarbij onderzoekers van KU Leuven en haar partnerinstelling LUCA School of Arts in gesprek gaan met artiesten over kunstwerken of maatschappelijk relevante onderwerpen. Opnieuw een mooie wisselwerking tussen kunst en wetenschap waar zowel de universiteit als ons Concertgebouw baat bij hebben.” ● (pjb)

Tijdens cultuurseizoen 2018-2019 mocht KU Leuven de ‘seizoensdenker’ van het Concertgebouw leveren. Kosmoloog en theoretisch fysicus Thomas Hertog hield onder meer lezingen over Einstein en de oerknal, ging in gesprek met kunstenaars en schreef over klassieke muziekstukken voor het Concertgebouwmagazine. Samen met cellist Arne Deforce gaf Hertog ook een ‘lecture-performance’ over de analogie tussen muziek en natuurwetenschap. Het Concertgebouw organiseerde dat jaar een Kosmosfestival, waar componisten aan de slag gingen met de ‘klank’ van de kosmos, je orkestwerk met NASA-beelden kon bewonderen of een dansvoorstelling met geluiden uit het heelal.

Acoustic Power

Het project Acoustic Power laat middelbare scholieren uit de derde graad kennismaken met klassieke muziek. Ze volgen workshops, mogen zelf aan de slag gaan met een muziekwerk en proeven voor het eerst van een concert met korte en toegankelijke werken. KU Leuven-onderzoekers onthullen voor hen de boeiende wetenschap achter klank en muziek. Tijdens de workshops komen jongeren bijvoorbeeld te weten wat muziek doet met je emoties of waarom de akoestiek in het Concertgebouw zo goed is. Acoustic Power is dit jaar al aan zijn vijfde editie toe.

Bach Academie

Tijdens de jaarlijkse Bach Academie staat het Concertgebouw een kleine week in het teken van de Duitse barokcomponist Johann Sebastian Bach. Muzikanten en dansgezelschappen gaan aan de slag met zijn composities, terwijl emeritus professor musicologie Ignace Bossuyt zich buigt over de vele aspecten van Bachs oeuvre. Dit jaar draait de Bach Academie rond het thema ‘Verlossing’, en gaat Bossuyt dieper in op de belangrijke rol die de dood – en religie – spelen bij Bachs cantates. ● (pjb)

77
© Paul Willaert

Bart Moeyaert is een academiejaar lang ‘writer in residence’ aan KU Leuven. Hij treedt in de voetsporen van Annelies Verbeke en Saskia De Coster. Speciaal voor Sonar schreef Moeyaert dit gedicht.

Kamp je met donkere gedachten of heb je nood aan een gesprek? Je kan terecht bij Tele-Onthaal op het nummer 106 of via chat op tele-onthaal.be, of bij de Zelfmoordlijn op het nummer 1813 en via zelfmoord1813.be.

GEDICHT — Writer in residence Bart Moeyaert
78 © Shutterstock

Gestoord

Leun ik op een feestje achterover. Zien ze mij van het dakterras om mijn as ongeveer veertien meter naar beneden duikelen. Geen mens gelooft zijn ogen. Haal ik opgelucht adem. Is het in mijn hoofd gebeurd.

Staat de gastvrouw in de stress. Snij ik emmentaler met een mes. Doe ik per ongeluk mijn polsen. Baadt de kaasplank in het bloed en komt de hulp te laat. Gelukkig daagt het me bijtijds. De wond is ingebeeld.

Op lemen benen zie je me vermannen. Zet ik onder het oog van iedereen een flesje Hypochonder aan mijn lippen en drink ik domweg van het gif. Word ik natuurlijk weer gered. Blijkt het ongeschied.

Verdrinkingsdood. Verstikkend stro. Een laaiend bed. Een uit de hand gelopen rockconcert. Niemand die iets voelt, behalve ik, met één constante: kantje boord. Verder heeft niemand iets gezien, niemand iets gehoord.

79

Alles uit de podcast

Waarom verloopt het klimaatdebat zo moeizaam? Wat kunnen we leren van sekswerkers? En hoe komt het dat we de Russen niet begrijpen?

In de KU Leuven-podcast Sonoor zetten we opmerkelijk onderzoek in de kijker en gunnen onze wetenschappers je een blik achter de schermen.

Het klimaatdebat uit de knoop

We kunnen er echt niet meer omheen: het klimaat verandert, en dat ligt vooral aan onze CO2-uitstoot. Waarom verloopt het debat zo moeizaam? En wat houdt ons tegen om actie te ondernemen? Geograaf en vicerector duurzaamheid Gerard Govers belicht verschillende obstakels, zoals de aard van het menselijk beestje, ons politiek bestel en het financiële plaatje.

Oplossingen vergen langetermijndenken: “Wij moeten investeren in een duurzame samenleving, vooral voor onze kinderen en kleinkinderen.” En individuele acties zijn geen druppel op een hete plaat, benadrukt hij: “Het gaat niet enkel om die ene warmtepomp, maar om de voorbeeldfunctie die elk van ons heeft.” Govers noemt zichzelf een realistisch optimist: “Als we onze inspanningen nog wat opdrijven, dan kunnen we tot een klimaatneutrale samenleving komen.”

80
“Als we onze inspanningen nog wat opdrijven, dan kunnen we tot een klimaatneutrale samenleving komen.”
SONOOR
© KU Leuven –RS

Volgens Ruslandkenner Lien Verpoest is de verhouding tussen Russen en Europeanen altijd moeizaam geweest. “Toen Rusland in de achttiende eeuw begon te moderniseren was het Westen voor de tsaren de toetssteen. Tegelijk werden de Russen door Europese schrijvers als barbaren gezien, en voelden ze zich vernederd. Dat vernederingsdiscours werkt door tot op vandaag.”

Waarom hebben we de oorlog in Oekraïne niet zien aankomen? “Dat ligt deels aan verkeerde verwachtingen aan onze kant. Russen geven een andere invulling aan begrippen als democratie of internationaal recht. De Russische democratie is een ‘soevereine democratie’, waarin het bestuur de teugels strakker in handen heeft. Wij verwachtten van de Russen respect voor territoriale integriteit en internationaal recht, maar zij zien dat anders.”

De laatste vijftien jaar is er in Rusland een groeiende aandacht voor normen en waarden. En die staan haaks op de onze. “Tegenover de Europese waarden –tolerantie, democratie, respect voor minderheden – staan de Russen heel vijandig. Zeker als het gaat om lgbtq+rechten. Volgens Poetin beschermt het Russische conservatisme hen tegen het ‘afglijden in de chaos’.”

Historica Magaly Rodriguez García doet onderzoek naar ‘marginaliseringsprocessen’ – “Alles wat in de marge van de maatschappij ligt”, zegt ze. Een hoofdthema binnen haar werk is prostitutie en de geschiedenis ervan in België.

Rodriguez voerde gesprekken met sekswerkers, een vernieuwende bottom-upaanpak. “Er was al veel onderzoek naar hoe de autoriteiten met sekswerk omgaan, maar ik wilde de zaken omdraaien, en kijken naar de sekswerkers zelf, en ook naar pooiers, bordeelhouders en klanten.”

Ze stootte op een berg aan clichés. “Dat het voornamelijk jonge vrouwen zijn die zich prostitueren, bijvoorbeeld, terwijl de sector heel divers is – je vindt vrouwen van alle leeftijden, maar ook mannen en transgenders. Andere clichés zijn dat prostitutie altijd gedwongen gebeurt, of dat klanten vooral oude mannen zijn, wat niet klopt.”

Rodriguez wil een omvattend beeld van de geschiedenis van prostitutie schetsen, en dat is ook het uitgangspunt van ‘subaltern studies’. “Een alternatieve manier om naar het verleden te kijken. Je vertrekt niet vanuit de grootste gemene deler, maar vanuit de periferie.”

81
Rusland ontraadseld Prostitutie in perspectief
© KU Leuven –RS
KU Leuven –RS Ontdek alle podcasts op https://stories.kuleuven.be/nl/ku-leuven-podcasts-sonoor
“Het cliché wil dat vooral jonge vrouwen zich prostitueren, maar dat klopt niet: je vindt vrouwen van alle leeftijden, en ook veel mannen en transgenders.”
©

01 De ‘oef’ na de angst

Wie last heeft van een angststoornis, zoals een spinnenfobie, kan die vaak redelijk makkelijk en snel laten behandelen. Als patiënt ervaar je dan dat het grote gevaar uitblijft en leer je dat je veilig bent. Daarbij is volgens onderzoek van psycholoog Bram Vervliet een grote rol weggelegd voor het gevoel van opluchting. Die ‘oef’ is eigenlijk het moment waarop onze hersenen leren dat de verwachting dat er iets ergs te gebeuren staat, niet wordt ingelost. Opluchting is een vluchtige reactie op iets wat niet gebeurt, maar is toch heel betekenisvol.

02 Kinderopvang kan cruciale rol vervullen

Kinderdagverblijven komen dezer dagen voornamelijk op een erg negatieve manier in het nieuws. Maar kwaliteitsvolle kinderopvang kan een cruciale positieve rol spelen volgens professor Nicole Vliegen, klinisch psychologe en expert inzake Infant Mental Health. “Als betrokken en goed opgeleide zorgverleners, in samenwerking met hulpverleners, een ‘nest’ vormen rond de meest kwetsbare jonge gezinnen, kunnen we heel wat leed verzachten vandaag, en heel wat latere psychische kwetsbaarheid voorkomen.”

03 Kunsthistorische kennis weven met de computer

Wie vroegmoderne wandtapijten of schilderijen wil analyseren, moet ook kijken naar de economische en sociale context waarin ze geproduceerd werden. Dat was het vertrekpunt van Project Cornelia, dat de brug slaat tussen kunstgeschiedenis en computerwetenschappen. Slim ontworpen databanken en visualisatietools leveren nieuwe inzichten op over de toenmalige kunstindustrie en de invloed die ze had op iconografische en stilistische ontwikkelingen.

04 Wat voelt de bosanemoon?

Wandel je bij vrieskou een naaldbos in, dan heb je het meteen een paar graden warmer. De bomen fungeren als een warm dekentje, net zoals een bos je in de zomer gratis airco biedt. Dat verzachtend effect van bossen kan hittegolven afzwakken, en wordt dus steeds belangrijker in het opwarmende klimaat. Maar hoe groot is dat effect precies? Onderzoekers van de Afdeling Bos, Natuur en Landschap brachten de temperatuur van elk lapje bos in Europa in kaart. Pas als je weet hoe warm planten het daar echt hebben, kan je beginnen zoeken hoe zij – en het bos waarin ze groeien – een veranderend klimaat kunnen overleven.

82
Online © KU Leuven –RS © KU Leuven –RS © MSK Gent © Shutterstock
Een greep uit de onderzoeksverhalen op kuleuven.be/stories.

Colofon

Dit magazine is een uitgave van KU Leuven.

Hoofdredactie Lise Detobel Isabelle Van Geet

Redactie en beeldredactie Pieter-Jan Borgelioen Ilse Frederickx Greg Pokusa Ine Van Houdenhove Reiner Van Hove Wouter Verbeylen

Fotografie Rob Stevens

Coverbeeld Stany Dederen

Freelancer Gaston Kooijmans Illustratie Gudrun Makelberge

Werkte mee aan dit nummer Bart Moeyaert

Met dank aan Kjell Corens en Marc Nelissen (Universiteitsarchief)

Contact Sonar@kuleuven.be

Abonnement U kunt een abonnement nemen op Sonar op kuleuven.be/stories.

Vormgeving Altera Druk Van der Poorten

83

KU Leuven. Inspiring the Outstanding.

Driemaandelijkse uitgave –Extra editie Tijdschrift KU Leuven –P409886 –v.u.: Dienst Marketing en Communicatie, Isabelle Van Geet, Oude Markt 13, 3000 Leuven

84 RUBRIEK — Titel
KULEUVEN.BE/STORIES

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.